Auteursrechterlijke overeenkomst
Auteursrechterlijke overeenkomst
Opdat de Universiteit Hasselt uw eindverhandeling wereldwijd kan reproduceren, vertalen en distribueren is uw akkoord voor deze overeenkomst noodzakelijk. Gelieve de tijd te nemen om deze overeenkomst door te nemen, de gevraagde informatie in te vullen (en de overeenkomst te ondertekenen en af te geven).
Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling met Titel: Pensioensparen bij zelfstanidgen: mogelijkheden en fiscale aspecten
Richting: master in de toegepaste economische wetenschappen - accountancy en financiering Jaar:
2008
in alle mogelijke mediaformaten, - bestaande en in de toekomst te ontwikkelen - , aan de Universiteit Hasselt.
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt.
Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt.
Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd.
Universiteit Hasselt zal mij als auteur(s) van de eindverhandeling identificeren en zal geen wijzigingen aanbrengen aan de eindverhandeling, uitgezonderd deze toegelaten door deze overeenkomst.
Ik ga akkoord,
XXXXXXXX, Xxxxxxx Datum: 5.11.2008
Pensioensparen bij zelfstandigen
Mogelijhheden en fiscale aspecten
Xxxxxxx Xxxxxxxx
promotor :
Xxxx. xx. Xxx XXXXX
co−promotor :
dr. Xxxx XXXXXXXXX
Eindverhandeling voorgedragen tot het bekomen van de graad master in de toegepaste economische wetenschappen accountancy en financiering
Samenvatting
In België berust het pensioenstelsel op drie pijlers. De eerst pijler omvat het door de staat gewaarborgd pensioen of met ander woorden het wettelijk pensioen. Onder het wettelijk pensioen worden verstaan het rust – en overlevingspensioen waar de zelfstandige beroep op zal kunnen doen, gezien zijn beroepsactiviteit. De tweede pijler omvat de aanvullende pensioenen die worden verworven via de vennootschap waarin de zelfstandige actief is. Van alle voorzieningen uit de tweede pensioenpijler wordt in deze eindverhandeling enkel het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen besproken om de simpele reden dat deze eindverhandeling enkel de mogelijkheden voor zelfstandigen om op individuele basis aan pensioenopbouw te doen, bespreekt. De derde pijler omarmt de individuele extralegale pensioenen zoals het pensioensparen, het langetermijnsparen enz. Het pensioensparen en langetermijnsparen van de derde pijler en het VAPZ van de tweede pijler, gericht op zelfstandigen, vormen dan ook de kern van deze verhandeling.
Het praktijkprobleem van deze eindverhandeling kan worden gesitueerd bij het wettelijk pensioen. In België werkt het wettelijk pensioenstelsel immers volgens het systeem van herverdeling. Dit houdt in dat de actieve bevolking van nu moet voorzien in het wettelijk pensioen van de gepensioneerden en dit aan de hand van de sociale bijdragen die de actieve bevolking betaalt aan de Staat. Het kernprobleem kan worden teruggebracht tot de vergrijzing van de bevolking. Hiervan zouden twee dingen de oorzaak zijn. Ten eerste is er de afname van geboorten die zich voordoet sinds het midden van de jaar ’60, ook wel ontgroening genoemd. Ten tweede zouden de verbeteringen van de overlevingskansen op alle leeftijdsniveaus het aantal bejaarden doen stijgen. Hierdoor weegt de groep inactieve bejaarden steeds zwaarder door ten opzichte van de actieve bevolking. Dit fenomeen kan in de toekomst problemen opleveren op gebied van het wettelijk pensioen. Het dalend aantal werkenden zou moeten instaan voor het wettelijk pensioen van een steeds groter wordende groep van bejaarden. Er bestaat momenteel twijfel over de vraag of de bijdragen van de actieve bevolking zullen blijven volstaan om de pensioenkas te financieren. Dit is dan ook de reden waarom de Staat de individuele opbouw van een extralegaal pensioen aanmoedigt via fiscale stimuli. Vooral zelfstandigen zouden veel baat hebben bij het opbouwen van een individueel extralegaal pensioen. Niet alleen omwille van de onzekerheid die er bestaat over het ontvangen van een wettelijk pensioen bij pensionering, maar ook omdat het wettelijk pensioen van een zelfstandige
het laagst is, in vergelijking met het wettelijk pensioen van een ambtenaar of bediende. Zo ben ik gekomen tot volgende onderzoeksvragen:
• Op welke manieren kunnen zelfstandigen een individueel extralegaal en fiscaal voordelig pensioen opbouwen? Worden deze mogelijkheden benut en in welke mate?
• Hoeveel bedraagt het fiscale voordeel voor het pensioensparen, het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen en het langetermijnsparen en wat zijn de opbrengsten van deze mogelijkheden om aan pensioenopbouw te doen?
De eerste onderzoeksvraag trachtte ik op te lossen door middel van een uitgebreide literatuurstudie en een gevalstudie aan de hand van een enquête die ik heb afgenomen bij 252 Genkse zelfstandigen. De resultaten van deze enquête mogen echter niet worden veralgemeend naar alle Belgische zelfstandigen toe. Toch geven deze resultaten volgens mij wel een eerste indicatie wat betreft het profiel van de zelfstandigen die de mogelijkheden benutten om individueel en fiscaal voordelig een pensioen op te bouwen en de mate waarin ze deze mogelijkheden benutten.
Om een antwoord te vinden op de tweede onderzoeksvraag heb ik via computersimulaties voor een aantal fictieve situaties het fiscale voordeel berekend indien de zelfstandige of een vrij - beroeper gebruik zou maken van het pensioensparen, het langetermijnsparen, het VAPZ of een combinatie hiervan.
Deze eindverhandeling omvat acht hoofdstukken en een algemeen besluit. Het eerste hoofdstuk beschrijft het praktijkprobleem en geeft een beschrijving van de onderzoeksvragen weer. Hoofdstuk twee beschrijft de verschillende pensioenpijlers om zowel het pensioensparen, het langetermijnsparen als het Vrij Aanvullende Pensioen beter te kunnen plaatsen binnen het Belgische pensioenlandschap. Het derde hoofdstuk behandelt het wettelijk pensioen in België. Hierin komen zowel de voorwaarden om een wettelijk pensioen te kunnen ontvangen aan bod als de wijze waarop het wettelijk pensioen dat de zelfstandige bij zijn/haar pensionering zal ontvangen, wordt berekend. Hoofdstukken vier, vijf en zes behandelen resp. het pensioensparen, het langetermijnsparen en het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. In deze hoofdstukken worden deze mogelijkheden om aan pensioenopbouw te doen, uitvoerig beschreven. Aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie werd duidelijk dat zowel
het pensioensparen als het langetermijnsparen én het Vrij Aanvullend Pensioen geschikt zijn om individueel en fiscaal voordelig te voorzien in een appeltje voor de dorst bij pensionering.
Hoofdstukken zeven en acht omvatten het praktische gedeelte van deze eindverhandeling. In hoofdstuk zeven worden de resultaten van de enquête, die bij 252 Genkse zelfstandigen werd afgenomen, geanalyseerd. Aan de hand van die enquête werd nagegaan welke zelfstandigen (profiel) al aan pensioensparen doen en in welke mate deze zelfstandigen de mogelijkheden om aan pensioensparen te doen, benutten.
Het achtste hoofdstuk geeft enkele berekeningen weer van het fiscale voordeel dat zelfstandigen kunnen behalen indien ze aan pensioensparen, langetermijnsparen of VAPZ zouden doen. In dit hoofdstuk werd er ook nagegaan wat de opbrengsten kunnen zijn van deze mogelijkheden om aan pensioensparen te doen.
Hoofdstuk 9 omvat de conclusies van deze eindverhandeling. Hierin wordt geconcludeerd dat zowel het eigenlijke pensioensparen als het langetermijnsparen en het VAPZ geschikt zijn om op individuele basis en fiscaal voordelig aan pensioenopbouw te doen. Verder werd er geconcludeerd dat ongeveer de helft van de respondenten aan pensioensparen doet, ongeveer één derde het VAPZ benut en slechts één vierde gebruik maakt van het langetermijnsparen. 21,4% van alle respondenten benut zowel het pensioensparen als het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Slechts 6% maakt maar gebruik van alle drie mogelijkheden tegelijkertijd.
Verder zou het geslacht geen invloed hebben op het al dan niet gebruik maken van het pensioensparen of het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen. Ook heeft het geslacht geen invloed op het gemiddeld bedrag dat zelfstandigen uitgeven aan het eigenlijke pensioensparen. Het geslacht zou wél een invloed hebben op het bedrag dat zelfstandigen uitgeven aan het VAPZ. Mannen zouden meer storten voor het VAPZ dan vrouwen.
Ook blijkt uit de verwerking van de enquêtes dat zelfstandigen die aan pensioensparen doen, meestal het maximaal aftrekbare bedrag hiervoor benutten. Dit is niet het geval voor het VAPZ omdat de te storten premies voor het VAPZ afhankelijk zijn van het inkomen van de zelfstandige.
Aan de hand van de computersimulaties kan worden geconcludeerd dat het pensioensparen alleen allicht niet voldoende zal zijn als aanvulling van het wettelijk pensioen. Het pensioensparen in combinatie met het langetermijnsparen en het VAPZ
genereert een aanzienlijke opbrengst die waarschijnlijk wél toereikend zal zijn als aanvulling op het wettelijk pensioen. Daarvoor moet de zelfstandige de bijdragen voor het pensioensparen, het langetermijnsparen en het VAPZ wel kunnen betalen. Wanneer men de drie mogelijkheden benut kunnen deze bijdragen in totaal oplopen tot meer dan 5.000,00 EUR per jaar.
Woord vooraf
Deze eindverhandeling werd geschreven ter voltooiing van mijn opleiding Toegepaste Economische wetenschappen aan de Universiteit Hasselt en tot het behalen van de graad Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen, optie Accountancy Financiering.
Ik zou graag alle personen bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van deze eindverhandeling. Hierbij wil ik in de eerste plaats mijn promotor, Prof. Dr. Xxxxx - Xxxxxxxxxx Xxxxx, en mijn co – promotor, Dr. Xxxx Xxxxxxxxx, bedanken voor hun begeleiding en advies gedurende deze laatste acht maanden.
Verder zou ik ook graag Xxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxx en Xxxxx Xxxxxxx van KBC Bank, Xxxxxxx Xxxxx van Verzekeringen Xxxxxxx en Xxx Xxxxxx van AXA Bank bedanken voor het aanleveren van de nodige informatie, het beantwoorden van mijn vragen en vooral het vrijmaken van hun tijd.
Ten slotte wil ik ook nog mijn ouders en mijn vriend bedanken voor hun geduld, morele en financiële steun gedurende mijn opleiding en bij het verwezenlijken van deze eindverhandeling.
Inhoudsopgave
Samenvatting Woord vooraf
1. Probleemstelling en werkwijze .- 9 -
1.1 Het praktijkprobleem. ...........................................................................- 9 -
1.2 Verantwoording en beschrijving van de onderzoeksopzet ........................ - 13 - 2. De drie pensioenpijlers ................................................................................. - 14 - 2.1 De eerst pensioenpijler: Het wettelijk pensioen.............................................. - 14 -
2.2 De tweede pensioenpijler: De aanvullende pensioenen via de beroepsactiviteit.. - 14 -
2.3 De derde pensioenpijler: Het individueel extralegaal pensioen ......................... - 15 - 3. Het wettelijk pensioen. ................................................................................. - 16 - 3.1 Het wettelijk pensioen voor zelfstandigen.............................................. - 17 -
3.1.1 Voorwaarden voor het verkrijgen van een rustpensioen.................... - 17 -
3.1.2 Voorwaarden voor het verkrijgen van een overlevingspensioen. ........ - 19 - 3.1.3 Bewijs van de beroepsloopbaan..................................................... - 21 -
3.1.4 Berekening van het pensioen voor zelfstandigen.............................. - 21 - 4. Het pensioensparen. .................................................................................... - 23 - 4.1 Wat is pensioensparen? ...................................................................... - 23 -
4.2 De voorwaarden voor de fiscale aftrek bij pensioensparen. ...................... - 26 - 4.3 Xxxxxxx xxxxxxxxxxxxxx...................................................................... - 28 - 4.3.1 Pensioensparen via een bank ........................................................ - 28 -
4.3.1.1 De opbrengst van het pensioenspaarfonds ............................... - 29 -
4.3.1.2 De kosten van het pensioenspaarfonds .................................... - 30 -
4.3.1.3 De fiscale eindbelasting bij het pensioenspaarfonds................... - 30 - 4.3.2 Pensioensparen via de verzekeraar ................................................ - 31 -
4.3.2.2 De kosten van een pensioenspaarverzekering........................... - 32 -
4.3.2.3 De fiscale eindbelasting bij de pensioenspaarverzekering ........... - 32 -
4.3.2.4 Het aanduiden van een begunstigde bij een pensioenspaarverzekering
.......................................................................................... - 32 -
5. Het langetermijnsparen ............................................................................. - 34 -
5.1 Wat is langetermijnsparen? ................................................................. - 34 -
5.2 Voorwaarden voor de fiscale aftrek bij het langetermijnsparen................. - 37 -
6. Het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) ................................ - 38 - 6.1 Wat is VAPZ? ..................................................................................... - 39 -
6.2 Voorwaarden voor de fiscale aftrek bij het VAPZ .................................... - 43 -
6.3 De fiscale aftrek en effectieve fiscale besparing van het VAPZ.................. - 45 -
6.4 Fiscaal regime van de pensioenuitkeringen bij het VAPZ.......................... - 48 - 7. Gevalstudie bij de Genkse zelfstandigen. ..................................................... - 50 - 7.1 De onderzoeksvragen ......................................................................... - 51 - 7.2 Het onderzoeksontwerp ...................................................................... - 53 -
7.2.1 Keuze en verantwoording van de vorm van survey .......................... - 53 -
7.2.2 Verantwoording van de opbouw van de vragenlijst. ......................... - 53 - 7.2.3 Steekproefontwerp ...................................................................... - 54 -
7.2.3.1 Soort steekproef en verantwoording . - 54 -
7.2.3.2 Steekproefgrootte ................................................................. - 54 -
7.3 Data-analyse en bespreking van de resultaten ....................................... - 56 -
7.3.1 Welke zelfstandigen doen aan pensioensparen?............................... - 56 -
7.3.2 Op welke manier doen zelfstandigen aan pensioensparen?................ - 61 -
7.3.3 Hoeveel geven zelfstandigen uit aan pensioensparen? ...................... - 64 -
7.3.4 Hoelang doen zelfstandigen al aan pensioensparen? ........................ - 69 -
7.3.5 Doen zelfstandigen elk jaar stortingen voor het pensioensparen?....... - 72 -
7.3.6 Waarom doen zelfstandigen niet aan pensioensparen? ..................... - 72 -
7.3.7 Zijn zelfstandigen van plan om in de toekomst nog te beginnen met pensioensparen?....................................................................................... - 74 -
7.3.8 Kennen de zelfstandigen het verschil tussen een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering en het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen? - 74 -
7.3.9 Vinden zelfstandigen dat het pensioensparen bovenop het wettelijk pensioen voldoende zal zijn voor de oude dag?............................................. - 75 -
7.3.10 Sparen zelfstandigen nog op een andere manier dan via het pensioensparen?....................................................................................... - 76 -
8. Simulaties................................................................................................ - 79 -
9. Conclusies................................................................................................ - 88 -
Lijst van geraadpleegde werken ........................................................................ - 93 -
Lijst met tabellen en figuren. ............................................................................ - 96 - BIJLAGEN
1. Probleemstelling en werkwijze
1.1 Het praktijkprobleem
In België werkt het pensioenstelsel volgens het principe van herverdeling, ook wel het repartitiestelsel genoemd. Dit wil zeggen dat de bevolking die nu actief is, bijdragen moet leveren voor de pensioenen van de huidige niet-actieven, gepensioneerden. Maar onze maatschappij bevindt zich momenteel in een situatie waar zich heel wat demografische ontwikkelingen voordoen. In het artikel ‘De vergrijzing in België: demografische en economische implicaties’ schrijven Lannoy en Lipszyc (2000) dat in de loop van de volgende decennia de meeste geïndustrialiseerde landen een kleinere en oudere bevolking zullen hebben. Deze evolutie is volgens de auteurs enerzijds het gevolg van een netto vermindering van het geboortecijfer sinds het midden van de jaren ’60 waardoor de vervanging van generaties niet langer gewaarborgd is. Anderzijds stellen ze dat de ontwikkelingen worden veroorzaakt door een regelmatige verbetering van de overlevingskansen op alle leeftijdsniveaus. Dit impliceert een niet onbelangrijke stijging in het aantal bejaarden.
Xxxxxx en Lipszyc (2000) concluderen in hun artikel dat de omvang van de vergrijzing afhangt van de drie factoren die de bevolkingsdynamiek beïnvloeden, nl. het sterftecijfer, het geboortecijfer en de migratie. Zij stellen dat men het vraagstuk van de vergrijzing voor België kan bekijken vanuit twee dimensies. De eerste dimensie is een ontwikkeling aan de basis. “Gedurende drie decennia is het geboortecijfer zo laag geworden dat het aandeel van de jonge bevolking in de totale populatie meer en meer afneemt. Xxxxxxx dit verzwakte geboortecijfer komt een stijgende levensduur, waardoor de groep bejaarden steeds zwaarder doorweegt.”; xxxxx Xxxxxx en Lipszyc. (2000, p.26)
De tweede dimensie betreft volgens deze auteurs een structurele verandering. “ Vanaf 2005-2010 zal de impact van de ‘baby-boom’ generatie (1945-1965) voelbaar zijn. Xxxxxx en Lipszyc (2000, p.26): “De last van de vergrijzing zal dan een hoogtepunt bereiken en de hernieuwing van de actieve bevolking zal minder vlot verlopen.”
Ook Xxx Xxxx 0 heeft het in het boek ‘Pensioendebat: is onze oude dag nog wel verzekerd?’ over de vergrijzing en de ontgroening. Daarin stelt hij dat de veroudering van de bevolking nog meer een gevolg is van de zogenoemde ontgroening. In de krant
1 Xxxx, X. (1993), Pensioendebat: Is onze oude dag nog wel verzekerd?, Antwerpen, Icarus, 47p
‘De Standaard’2 stelt men dat de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte voor mannen is gestegen van 67,7 jaar in 1960 naar 75 jaar in 2000. Voor vrouwen was de levensverwachting in 1960 73,5 jaar en 81,5 jaar in 2000. Volgens deze krant ligt op heden de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte voor mannen rond 75 jaar en voor vrouwen rond 82,5 jaar.
Men kan dus stellen dat door de toenemende levensverwachting en het afnemende geboortecijfer er in onze maatschappij steeds meer bejaarden zullen zijn en minder jongeren. Men evolueert naar een onevenwicht tussen de actieve bevolking en de niet- actieven.
Dit fenomeen levert problemen op op gebied van de wettelijke pensioenen aangezien het pensioenstelsel in België werkt volgens het systeem van herverdeling.3 Daarom moet men zich nu de vraag stellen of de bijdragen van de actieve bevolking zullen volstaan om de pensioenen te kunnen blijven financieren. De pensioenen voor de toekomstig gepensioneerden zijn dus niet gegarandeerd en daarom heeft de overheid het individuele pensioensparen in het leven geroepen. Voor velen is het individuele pensioensparen dan ook een must als ze hun huidige levensstandaard willen behouden in de toekomst. Vooral zelfstandigen kunnen hier best beroep opdoen, aangezien hun wettelijk pensioen het laagst is, vergeleken met ambtenaren en werknemers. In het dossier ‘ Pensioenen’ van de krant De Standaard schrijft men in het artikel ‘ Wettelijk pensioen doorgaans overschat’ dat de pensioenen over het algemeen laag zijn. Verder schrijven ze dat dit niet geldt voor alle pensioenen. Zo heeft een ambtenaar het dubbele van een werknemer uit de privé-sector, die op zijn beurt weer bijna het dubbele heeft van het gemiddelde zelfstandigen pensioen. Een mannelijke ambtenaar ontvangt een gemiddeld rustpensioen van 2.262,00 EUR per maand, een mannelijke werknemer daarentegen krijgt 1.177 EUR per maand. Het zelfstandigenpensioen bedraagt gemiddeld 658,00 EUR per maand. Dat is amper 30% van wat een ambtenaar krijgt. 4 Op 1 december 2007 werd het gewaarborgd minimumpensioen van de zelfstandige opgetrokken. Een gezinspensioen op
2 De Standaard (2007) Met dank aan de pil: Is de doorbraak van de anticonceptiepil in de jaren 60 de oorzaak van het vergrijzingonheil’, De Standaard, 20 oktober,p. E6
3 ING BANK (2007) Uw pensioengids, geraadpleegd op 20/10/2007 via xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxx/xxxxxx.xxx?xxxxXxxxxxxxxxxxxxxxx
4 De Standaard (2007), Wettelijk pensioen doorgaans overschat. , De Standaard, 23 oktober, p. E6
basis van een volledige loopbaan bedraagt nu 1.060,67 EUR per maand een pensioen als alleenstaande op basis van een volledige loopbaan 798,03 EUR per maand.5
Maar niet iedereen is zich van dit probleem bewust en dus niet iedereen doet aan pensioensparen of niet iedereen neemt voorzorgen voor later. En zo kom ik bij de twee centrale onderzoeksvragen van deze verhandeling:
Op welke manieren kunnen zelfstandigen een individueel extralegaal en fiscaal voordelig pensioen opbouwen? Worden deze mogelijkheden benut en in welke mate?
Eerst zal ik via een uitgebreide literatuurstudie nagaan op welke manier de zelfstandige een individueel extralegaal pensioen kan opbouwen.
Verder zou ik aan de hand van een gevalstudie gericht op de kleine zelfstandigen van Genk 6 willen nagaan wie en hoeveel van deze zelfstandigen effectief al aan pensioensparen doen en op welke manier dat ze aan pensioensparen doen. Op die manier krijgen we ook een eerste indicatie over de manier waarop de zelfstandige zijn/haar pensioen opbouwt. Ook zou ik willen onderzoeken hoeveel deze zelfstandigen jaarlijks uitgeven aan pensioensparen. De analyse en de conclusies van deze gevalstudie komen later uitgebreid aanbod in hoofdstuk zeven.
Hoeveel bedraagt het fiscale voordeel voor het pensioensparen, het Vrij Aanvullende Pensioen voor zelfstandigen en het langetermijnsparen en wat zijn de opbrengsten van deze mogelijkheden om aan pensioenopbouw te doen?
Met deze onderzoeksvraag wil ik nagaan hoeveel het fiscale voordeel bedraagt voor het pensioensparen, het VAPZ en het langetermijnsparen. Dit zal stapsgewijs gebeuren. Ik zal eerst vertrekken vanuit een referentiesituatie waarin de te betalen belasting wordt berekend voor een man en vrouw tezamen die helemaal niet aan pensioensparen doen. Vervolgens worden dan één voor één het pensioensparen, het VAPZ en het
5 RVP (2007), persmap, Pensioenverhogingen december 2007, geraadpleegd op 20/10/2007 via xxxx://xxx.xxxxxx.xxxx.xx/xxxxxx0000/XX/X/X_x/X_x_00000000.xxx
6 Een verantwoording van deze onderzoekseenheden staat beschreven in hoofdstuk 7
langetermijnsparen toegevoegd aan de simulatie. Deze simulaties zullen met elkaar worden vergeleken met elkaar en op basis daarvan kunnen we dan uitspraken doen over het fiscale voordeel. Verder zullen ook de opbrengsten van het pensioensparen, het VAPZ en het langetermijnsparen besproken worden aan de hand van een aantal simulaties die ik heb aangevraagd bij het KBC kantoor Genk –centrum.
1.2 Verantwoording en beschrijving van de onderzoeksopzet
Voor de totstandkoming van deze eindverhandeling heb ik een beroep gedaan op verschillende onderzoeksmethoden. Als vertrekpunt voor dit onderzoek heb ik in eerste instantie verschillende brochures opgevraagd bij een aantal bankinstellingen. Daarnaast heb ik voor het verzamelen van de nodige gegevens vaak een beroep gedaan op het Internet. Verder heb ik ook nog informatie geput uit verschillende handboeken en tijdschriften. Ook gesprekken met verscheidene specialisten uit de bank – en verzekeringswereld hebben enkele onduidelijkheden betreffende het pensioensparen voor mij kunnen uitklaren.
Het eerste deel van deze eindverhandeling bestaat uit een grondige literatuurstudie van de verzamelde gegevens en is daarom ook theoriegericht. Dit eerste deel bestaat uit zes hoofdstukken waarin de mogelijkheden voor pensioenopbouw van zelfstandigen worden gekaderd. Daarna wordt deze eindverhandeling meer praktijkgericht. Een enquête bij 252 Genkse zelfstandigen en een aantal computersimulaties vullen het praktijkgedeelte in.
Deze eindverhandeling bevat in totaal acht hoofdstukken en een algemene conclusie. Het eerste hoofdstuk geeft een beschrijving van het praktijkprobleem en de onderzoeksvragen. Hoofdstuk twee omschrijft de verschillende pensioenpijlers zodat men het pensioensparen beter zou kunnen plaatsen binnen het Belgische pensioenlandschap. Het derde hoofdstuk beschrijft het wettelijk pensioen in België. Hoofdstuk vier, vijf en zes zijn wellicht de belangrijkste hoofdstukken uit het theoretisch gedeelte van de verhandeling. Deze behandelen resp. het pensioensparen, het langetermijnsparen en het Vrij Aanvullende Pensioen voor zelfstandigen. Hoofdstuk 7 geeft de resultaten weer van de enquête die werd uitgevoerd bij de Genkse zelfstandigen. Het achtste hoofdstuk bevat een aantal computersimulaties met betrekking tot het pensioensparen, het langetermijnsparen en het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Het negende en het laatste hoofdstuk ten slotte betreft de algemene conclusie van deze verhandeling.
2. De drie pensioenpijlers
Het pensioenstelsel in België berust op drie pensioenpijlers7. Om het lezen van deze eindverhandeling en de situering van ‘het pensioensparen’ in het Belgische pensioenlandschap wat te vergemakkelijken zullen we in dit hoofdstuk elk van die drie pijlers toelichten.
2.1 De eerste pensioenpijler: Het wettelijk pensioen
De eerste pensioenpijler vertaalt zich in een door de staat gewaarborgd pensioen. Het pensioen is begrensd tot een welbepaald bedrag (min. & max.); in functie van de beroepsloopbaan en in functie van het statuut van werknemer, ambtenaar of zelfstandige.8
Een zelfstandige heeft recht op een wettelijk pensioen wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Voor mannen is dit 65 jaar, voor vrouwen wordt die leeftijd geleidelijk aan opgetrokken naar 65 jaar in 2009.9 Dit pensioen wordt betaald door de sociale zekerheid voor zelfstandigen, die de bijdragen daarvoor haalt uit de sociale bijdragen van de nog actieve zelfstandigen (repartitiestelsel).
2.2 De tweede pensioenpijler: De aanvullende pensioenen via de beroepsactiviteit
Onder deze pijler vallen de aanvullende pensioenstelsels in het kader van een beroepsactiviteit die een fiscaal voorkeurtarief genieten. Aanvullende pensioenstelsels kunnen bijvoorbeeld zijn:
7 Zie bijlage 1: De drie pensioenpijlers.
8 Group S (2006), Xxxx weten over het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen, geraadpleegd op 3 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxx.xx/0_0000.xxx
9 Een uitgebreide beschrijving van het wettelijk pensioen voor zelfstandigen vindt men in hoofdstuk 3
• Een groepsverzekering
• pensioenfondsen
• Een individuele pensioentoezeggingverzekering
• Het VAPZ10
• Interne individuele pensioentoezegging met pensioenvoorziening
• Interne individuele pensioentoezegging met bedrijfsleiderverzekering
Door middel van het aanvullend pensioen is het mogelijk om het wettelijk pensioen aan te vullen. Dit laatste is immers niet meer afgestemd op de actieve levensstijl van de huidige senioren.11
Niet alleen werknemers kunnen gebruik maken van de tweede pijler om hun wettelijk pensioen op te krikken. Ook zelfstandige bedrijfsleiders zoals zaakvoerders en zelfstandige bestuurders kunnen een beroep doen op een pensioenfonds, een groepsverzekering of een individuele pensioentoezegging. Ze kunnen dat doen door via hun vennootschap een pensioenplan op te zetten. Daarvoor moet de vennootschap wel op regelmatige basis (maandelijks) een inkomen uitkeren aan de zelfstandige.12
2.3 De derde pensioenpijler: Het individueel extralegaal pensioen
Individueel aanvullende pensioenen zijn de individuele extralegale pensioenen waarvoor de zelfstandige of elke andere particulier op individuele basis bijdragen betaalt die eventueel fiscaal aftrekbaar kunnen zijn. Onder deze pijler vallen zowel ‘het pensioensparen’ als ‘het langetermijnsparen’.13
10 Het Vrij Aanvullend pensioen voor zelfstandigen komt later in deze verhandeling nog uitgebreider aanbod. In principe handelt deze eindverhandeling enkel over de pensioenstelsels van de derde pijler maar omdat de zelfstandigen zowel met als zonder vennootschap een VAPZ – contract kan afsluiten wil ik deze manier van pensioenopbouw niet uitsluiten.
11 Assuralia, persberichten: De zelfstandige en de drie pensioenpijlers (2003, 15 december) geraadpleegd op 4 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx /nl/press/15-12-03%20bijlage.asp
12 KBC BANK (2006), Gids, Zorg voor uw toekomst, Brussel, KBC, 92p
13 Group S (2006) o.c.
3. Het wettelijk pensioen
In dit hoofdstuk zullen we het wettelijk pensioen nader toelichten om later in hoofdstuk acht en bij de besluiten een link te kunnen maken met het pensioensparen
Men kan drie soorten pensioenregimes onderscheiden wat het wettelijk pensioen betreft. Dit onderscheid in wettelijk pensioen wordt vastgelegd op grond van een loopbaan als ambtenaar, werknemer of zelfstandige. In elk van deze pensioenregimes kan men dan nog eens een onderscheid maken tussen het rustpensioen en het overlevingspensioen. Het rustpensioen wordt verkregen op grond van de persoonlijke loopbaan van de ambtenaar, werknemer of zelfstandige. Het overlevingspensioen wordt verkregen op grond van de loopbaan van de overleden echtgenoot of partner.14
14 Pensioen Index (2006), geraadpleegd 20 februari 2008 via
xxxx://xxxxxxxxxxxxxx.xxxx.xx/XX/xxxxxxx_xxxxxxxxx_xxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxxxxxx/xxxxx.xxx
3.1 Het wettelijk pensioen voor zelfstandigen
Iemand die als zelfstandige een activiteit uitoefent, is onderworpen aan het sociaal statuut van zelfstandigen. Zelfstandige is men wanneer men een beroepsactiviteit uitoefent zonder gebonden te zijn door een arbeidsovereenkomst of een statuut. De zelfstandige heeft plichten maar ook een aantal rechten, zoals het recht op pensioen. Hiervoor moet wel aan een aantal vereisten zijn voldaan.15
3.1.1 Voorwaarden voor het verkrijgen van een rustpensioen
Om recht te hebben op een rustpensioen moet men:
• De pensioenleeftijd bereikt hebben;
• Een aanvraag indienen;
• Een beroepsloopbaan als zelfstandige bewijzen;
• Sociale bijdragen betalen.
De pensioengerechtigde leeftijd is sinds 1 juli 1997 in principe hetzelfde voor mannen als voor vrouwen, namelijk 65 jaar. Maar voor vrouwen voor wie de pensioenleeftijd vóór 1 juli 1997 60 jaar was, wordt de nieuwe pensioenleeftijd geleidelijk ingevoerd.16
15 RSVZ (2007) Het sociaal statuut der zelfstandigen, pensioenen, p. 3, Xxxxxxx
00 geleidelijke invoering van de pensioenleeftijd voor vrouwen:
• 61 jaar, indien het rustpensioen ingaat ten vroegste op 1 juli 1997 en ten laatste op 1 december 1999
• 62 jaar, indien het rustpensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2000 en ten laatste op 1 december 2002
• 63 jaar, indien het rustpensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2003 en ten laatste op 1 december 2005
• 64 jaar, indien het rustpensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2006 en ten laatste op 1 december 2008
RSVZ (2007), Het sociaal statuut der zelfstandigen, pensioenen, Brussel,p.4
Door die geleidelijke invoering van de nieuwe pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen zullen mannen en vrouwen pas dezelfde pensioenleeftijd hebben vanaf 1 januari 2009.
Het vervroegd opnemen van het rustpensioen op 60-jarige leeftijd is mogelijk sinds 1 juli 1997. Voorwaarde is wel dat men een beroepsloopbaan van 35 jaar (vanaf 2005) heeft bereikt. Ook hier weer wordt voor mannen én vrouwen deze voorwaarde geleidelijk ingevoerd.17 Dus vanaf 1 januari 2005 zal de duur van de loopbaan 35 jaar moeten zijn vooraleer men op vervroegd pensioen kan gaan18.
Om de duur van de loopbaan te berekenen moet er rekening worden gehouden met:
• het aantal jaren dat men een activiteit heeft uitgeoefend of pensioenrechten heeft gevormd;
• de periodes van loopbaanonderbreking om een kind van jonger dan 6 jaar op te voeden. Let wel: deze periodes mogen maar tot ten hoogste 36 maanden in achting worden genomen.
17 Geleidelijke invoering van een beroepsloopbaan van 35 jaar vooraleer men op vervroegd pensioen kan gaan. Zo moest de beroepsloopbaan:
• 20 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 juli 1997 en ten laatste op 1 december 1997
• 22 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 1998 en ten laatste op 1 december 1998
• 24 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 1999 en ten laatste op 1 december 1999
• 26 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2000 en ten laatste op 1 december 2000
• 28 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2001 en ten laatste op 1 december 2001
• 30 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2002 en ten laatste op 1 december 2002
• 32 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2003 en ten laatste op 1 december 2003
• 34 jaar omvatten, indien het vervroegd pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2004 en ten laatste op 1 december 2004
RSVZ (2007) o.c., p. 4 - 5
18 RSVZ (2007) o.c., p. 4
Ook heeft de ingang van het vervroegd pensioen voor de zelfstandige een vermindering van het pensioenbedrag tot gevolg. Als het vervroegd pensioen zou ingaan voor 1 januari 2007 bedraagt de vermindering van het pensioenbedrag 5% per jaar vervroeging. Dit betekent dat de totale vermindering 25% bedraagt indien men op pensioen zou gaan tussen 60 en 61 jaar, 20% vermindering indien men tussen 61 en 62 jaar op pensioen wil gaan, enz.19
Vanaf 1 januari 2007 bedraagt de vermindering 7% tot 3% per jaar van vervroeging. Men kan een pensioenaanvraag indienen 1 jaar voor de gekozen aanvangsdatum van het pensioen. Doch mag het pensioen niet ingaan vóór de eerste van de maand die volgt op de maand van de 60ste verjaardag. In normale omstandigheden vangt het pensioen aan op de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de aanvraag gebeurde.20
Bij het vaststellen van het rustpensioen wordt rekening gehouden met de eigen loopbaan van de zelfstandige. De jaren en de kwartalen tussen 1 januari van het jaar van de 20ste verjaardag van de zelfstandige en 31 december van het jaar voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen komen in aanmerking voor de berekening. Indien de zelfstandige voor jaren en kwartalen vóór 1 januari van het jaar van de 20ste verjaardag bijdragen heeft betaald, komen deze jaren en kwartalen ook in aanmerking voor de berekening van het pensioen.21
3.1.2 Voorwaarden voor het verkrijgen van een overlevingspensioen
Wanneer men aanspraak wil maken op een overlevingspensioen moet men:
• de pensioenleeftijd bereikt hebben;
• een bepaalde periode gehuwd geweest zijn;
• een aanvraag indienen;
• bewijzen dat de overleden echtgenoot een beroepsloopbaan had als zelfstandige.
19 RSVZ (2007) o.c., p. 5
20 RSVZ (2007) o.c. p. 5
21 RSVZ (2007) o.c. p. 7
Om een overlevingspensioen te kunnen krijgen moet men minimum 45 jaar zijn. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Er bestaat wel de mogelijkheid om vóór 45 jaar een overlevingspensioen te ontvangen maar dan moet men wel een kind ten laste hebben of voor minstens 66% arbeidsongeschikt zijn.
Indien men aan geen van deze vereisten zou voldoen, is het toch nog mogelijk een overlevingspensioen te ontvangen, maar dan slechts voor 12 maanden. Dit noemt men een tijdelijk overlevingspensioen22.
Om een overlevingspensioen te kunnen ontvangen moet men minstens 1 jaar gehuwd geweest zijn met de overleden zelfstandige. Op deze regel zijn echter enkele uitzonderingen.
Zo kan men minder dan 1 jaar gehuwd geweest zijn en toch een overlevingspensioen ontvangen indien:
• een wettig of gewettigd kind uit het huwelijk is geboren;
• de overleden echtgenoot of de partner van de overleden echtgenoot op het ogenblik van het overlijden een kind ten laste had;
• het overlijden het gevolg was van een ongeval of veroorzaakt werd door een beroepsziekte.
De aanvraag tot het verkrijgen van een overlevingspensioen kan men uiteraard pas doen na het overlijden van de echtgenoot. Wanneer men dit doet binnen de 12 maanden volgend op het overlijden, dan zal het overlevingspensioen ingaan op de eerste van de maand van het overlijden. Wanneer men geen aanvraag doet binnen de 12 maanden, dan gaat het pensioen in op de eerste van de maand volgend op die waarin de aanvraag gebeurde.
Bij het vaststellen van het overlevingspensioen houdt men rekening met de beroepsloopbaan als zelfstandige van de overleden echtgenoot.
22 RSVZ (2007) o.c., p.7
3.1.3 Bewijs van de beroepsloopbaan
Het bewijs van de beroepsloopbaan is een van de voorwaarden om een pensioen te mogen ontvangen. Voor de vaststelling ervan worden enkel de jaren en kwartalen in aanmerking genomen waarvoor men kan bewijzen dat er een activiteit werd uitgeoefend als zelfstandige.23
Vanaf 1957 bestaat er de verplichting voor de zelfstandigen om zich aan te sluiten bij een pensioenkas of een sociaalverzekeringsfonds. De betalingen van de pensioen- en/of sociale bijdragen aan deze pensioenkas of sociaalverzekeringsfonds vormen dan ook het bewijs van de beroepsloopbaan als zelfstandige of als .
Voor de periode vóór 1957 moet het bewijs op een andere manier worden geleverd, namelijk aan de hand van documenten. Het bewijs door getuigen wordt hierbij enkel als aanvullend beschouwd.24
3.1.4 Berekening van het pensioen voor zelfstandigen.
De berekening van het pensioen voor zelfstandigen is niet zo eenvoudig. Er moet zowel rekening worden gehouden met de beroepsloopbaan van de zelfstandige als met de beroepsinkomsten.
De beroepsloopbaan van de zelfstandige wordt voorgesteld aan de hand van een breuk. De teller van die breuk komt overeen met de som van de jaren en kwartalen waarvan bewezen is dat men gedurende die periodes actief was als zelfstandige. De noemer van de breuk verschilt echter naargelang de aard van het pensioen. In principe is voor rustpensioenen en pensioenen van uit de echt gescheiden echtgenoot vanaf 1 juli 1997 de xxxxxx zowel voor mannen als voor vrouwen gelijk aan 45.
Deze noemer wordt voor vrouwen voor wie de noemer vóór 1 juli 1997 gelijk was aan 40 weer geleidelijk aan aangepast. 25 De noemer van de breuk is dus pas gelijk voor mannen als voor vrouwen vanaf 1 januari 2009
23 RSVZ (2007) o.c., p.8
24 RSVZ (2007) o.c., p. 13
Indien de echtgenoot overleden is en nog geen rustpensioen genoot, geldt voor het overlevingspensioen dat de noemer overeenstemt met het aantal jaren gelegen tussen 1 januari van het jaar van de 20ste verjaardag van de overledene en 31 december van het jaar van het overlijden.
Indien de overleden echtgenoot reeds een rustpensioen genoot, geldt voor het overlevingspensioen dat de noemer dezelfde is als de noemer van de breuk die voor de berekening van dit rustpensioen gebruikt werd.26
Voor de berekening van het pensioen moet men ook nog de beroepsinkomsten van de zelfstandige bepalen. Om dit te bepalen maakt men een onderscheid tussen de jaren vóór 1984 of na 1983.
Voor de jaren en kwartalen gelegen vóór 1 januari 1984 neemt men forfaitair beroepsinkomen in aanmerking voor de berekening van het pensioen.
De berekening van het pensioen voor de jaren en kwartalen vanaf 1 januari 1984 gebeurt aan de hand van het reële beroepsinkomen. Dit houdt de beroepsinkomsten in die golden als basis voor de berekening van de sociale bijdragen die de zelfstandige aan zijn sociaalverzekeringsfonds betaalde.27
25 Geleidelijke aanpassing van de noemer van de beroepsloopbaanbreuk. Zo is voor vrouwen de noemer gelijk aan:
• 41 wanneer het pensioen ingaat ten vroegste op 1 juli 1997 en uiterlijk op 1 december 1999
• 42 wanneer het pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2000 en uiterlijk op 1 december 2002
• 43 wanneer het pensioen ingaat ten vroegste op 1 januari 2003 en uiterlijk op 1 december 2005
• 44 wanneer het pensioen ingaat op ten vroegste 1 januari 2006 en uiterlijk op 1 december 2008
26 RSVZ (2007) o.c., p15
27 Zwijsen, T., e.a. (2002), Pro Senectute: over pensioenen en zilverfonds, Hamburg-Mannheimer, Brussel en Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 88p
4. Het pensioensparen.
4.1 Wat is pensioensparen?
Pensioensparen is een stelsel dat de overheid heeft ingevoerd waarmee men het wettelijk pensioen op individuele basis kan aanvullen en waarvoor men op fiscale wijze wordt beloond. Niet alleen het pensioensparen maar ook het langetermijnsparen wordt fiscaal beloond.
Op die manier kunnen diegenen die uitkijken naar het pensioen hun levensstandaard veilig stellen voor de toekomst.28
Het pensioensparen betreft een jaarlijks vastgesteld bedrag dat men onder een fiscaal voordelig regime, individueel opzij kan zetten voor later. Dit jaar (2008) mag elke belastingplichtige Belg maximaal 830,00 EUR in een pensioenspaarfonds van een bank of beursvennootschap of in een pensioenspaarverzekering storten. Voor 2007 was dat 810,00 EUR. Het pensioensparen brengt een dubbel voordeel met zich mee. Enerzijds is er het fiscale voordeel. Het gespaarde bedrag mag men namelijk in mindering brengen van het belastbare inkomen. Via de personenbelasting kan men jaarlijks 30 tot 40% (afhankelijk van de hoogte van het inkomen) recuperen. Het fiscaal voordeel bij het pensioensparen wordt berekend op basis van de verbeterde gemiddelde aanslagvoet. Dit wil zeggen dat er geen rekening wordt gehouden met belastingverminderingen voor onder meer personen ten laste en evenmin met belastingverminderingen voor vervangingsinkomsten. Men spreekt ook van een verbeterde gemiddelde aanslagvoet omdat de aanslagvoet wordt opgetrokken tot 30% wanneer de werkelijke gemiddelde aanslagvoet lager zou zijn en beperkt wordt tot 40% wanneer de werkelijke gemiddeld aanslagvoet hoger blijkt te zijn. Dus voor het aanslagjaar 2008 kan men van de 810,00 EUR die men in 2007 investeerde, maximum 324,00 EUR (810 x 40%) en minimum 243,00 EUR (810 x 30%) recuperen. Rekening houdend met de gemeentebelasting is het fiscale voordeel nog groter. Stel dat er in een bepaalde gemeente een gemeentebelasting geldt van 7% dan bespaart men minimaal 260,01 EUR (810 x 0,3 x 1,07) en maximaal 346,68 EUR (810 x 0,4 x 1,07). En omdat in een huishouden beide echtgenoten een
28 Deutsche Bank (2008), Uw pensioen plannen, ‘Pensioen in België: de drie pensioenpijlers’ geraadpleegd op 7 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xx/xxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx.xxxx
pensioenspaarcontract kunnen afsluiten, kunnen de belastingsbesparingen oplopen tot maximum 648,00 EUR en minimum 486,00 EUR. Een opmerking die men hierbij moet maken is dat men wel effectief belastingen moet betalen om een belastingsvoordeel te verkrijgen. Ook kan het bedrag dat men terugkrijgt van de belastingen niet groter zijn dan de belastingen die je in het totaal betaalt. Een pluspunt hierbij is nog dat de verworven opbrengsten van de gestorte bedragen vrijgesteld worden van roerende voorheffing en onmiddellijk worden gekapitaliseerd.29
Anderzijds is er de mooi opgebouwde spaarpot die de spaarder te wachten staat van zodra hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Maar het pensioensparen heeft niet alleen voordelen. De keerzijde van de medaille is dat wanneer men de pensioengerechtigde leeftijd bereikt ook een eindbelasting moet betalen op de stortingen die men de voorbije jaren heeft gedaan.
Dit houdt in dat wanneer men premies van een pensioenspaarfonds of van een pensioenspaarverzekering in mindering heeft gebracht van het belastbare inkomen (ook al is dit maar één keer gebeurd) op zijn/haar 60ste verjaardag een belasting van 10% zal moeten betalen.30 Hiervoor moet men wel vóór zijn/haar 55ste verjaardag begonnen zijn met pensioensparen. Is men na 55 jaar pas begonnen met pensioensparen en heeft de spaarder ondertussen al 5 stortingen verricht dan zal men belast worden op de 10de verjaardag van de eerste storting. In het artikel ‘Het pensioensparen doorgelicht.’ schrijft Xx Xxx Xxxxxxxx dat de eindebelasting van 10% bevrijdend is. Hiermee wil hij duidelijk maken dat de bank of de verzekeraar de 10% automatisch zal inhouden op het moment dat men 60 wordt en dat men daarmee alle fiscale verplichtingen met betrekking tot het pensioensparen heeft voldaan. Het betalen van deze eindbelasting op de 60ste verjaardag van de spaarder wil niet zeggen dat men nu moet stoppen met stortingen te doen. In tegendeel, tussen 60 en 64 jaar kan men nog 5 stortingen doen. Het interessante hierbij is dat deze stortingen een fiscaal voordeel opleveren zonder dat ze nog worden belast. Het bedrag waarop deze eindbelasting zal berekend worden, verschilt naargelang men
29 Xxx Xxxxxxxx, X., (2006) Het pensioensparen doorgelicht, Cash, geraadpleegd op 10 oktober 2007 via xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxx.xxx?xxxxxxxXXx000000&xxxxxxxXXx000&xxxxXXx00,
30 Voor kapitalen opgebouwd voor 1993 bedraagt de fiscale eindbelasting 16,50%
Pensioensparen, toch maar beter doen! (14 november 2006), De Standaard, geraadpleegd op 10 oktober 2007 via xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxxxxxxx.xxx
investeert in een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering. Later in dit hoofdstuk bespreken we het verschil in eindbelasting uitgebreider.31
31 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006), o.c.
4.2 De voorwaarden voor de fiscale aftrek bij pensioensparen
In dit hoofdstuk stellen we ons de vraag wie aan het pensioensparen mag deelnemen. De voorwaarden zijn heel breed maar toch zijn er een aantal criteria waaraan de spaarder moet voldoen. Hieronder vindt men een opsomming van de vereisten die men in acht moet nemen, wil men aan het pensioensparen deelnemen.
Als eerste vereiste heeft de wetgever vastgesteld dat de onderschrijver van een contract een Belgische rijksinwoner moet zijn. Daarbij komt nog dat men minimum 18 jaar moet zijn en dat men niet ouder mag zijn dan 64 jaar. Dit wil zeggen dat eigenlijk iedere belastingplichtige Belg op actieve leeftijd in aanmerking komt.
Verder moet de voorziene looptijd van een pensioencontract minstens 10 jaar bedragen. Ook moeten er binnen deze looptijd 5 jaarlijkse stortingen gebeuren. Deze stortingen mogen bijgevolg onderbroken worden maar moeten tenminste 5 jaar belegd blijven. De laatste storting moet evenwel gebeuren vóór 31 december van het jaar dat de onderschrijver van het contract de leeftijd van 64 jaar heeft bereikt.
Voor een bank of een verzekeraar is het bij wet verboden om meer dan één pensioenspaardossier te openen per klant. Dat dossier kan slechts worden geopend op naam van één natuurlijke persoon. Dit wil zeggen dat het dus niet mogelijk is om voor een man en een vrouw samen een dossier te openen.
Ook is het voor de financiële instellingen verboden om stortingen te aanvaarden die het maximum toegestane bedrag overschrijden. Voor 2007 bedraagt dit 810,00 EUR en voor 2008 830,00 EUR.
De bedoeling van het pensioensparen is dat het de belastingplichtige die de stortingen heeft verricht ten goede komt of, wanneer deze komt te overlijden de echtgeno(o)t(e) of de bloedverwanten tot de tweede graad.
Daarnaast is de belastingplichtige die aan pensioensparen doet, verplicht de fiscus hierover op de hoogte te brengen. Dit gebeurt door het fiscaal attest dat men jaarlijks
van de bankinstelling of van de verzekeraar ontvangt, bij te voegen bij de belastingsbrief.32
32 Pensioensparen, toch maar beter doen!’ (2006) o.c.
4.3 Soorten pensioensparen
Pensioensparen kan men doen op twee manieren: via een pensioenspaarfonds van de bank of via een pensioenverzekering. Wanneer men intekent op een pensioenspaarfonds, zal het rendement van de belegging in grote mate afhangen van de beursevolutie. Tijdens ‘goede’ beursjaren zal men de waarde van zijn belegging zien toenemen. Maar tijdens ‘slechte’ jaren kan het ook al eens voorkomen dat men verlies boekt. Met andere woorden het rendement van een pensioenspaarfonds is niet gegarandeerd. Dit is wél het geval wanneer men zou intekenen op een pensioenspaarverzekering. Intekenen op een pensioenspaarverzekering houdt in dat men jaarlijks een vooraf gekend, vast rendement krijgt. Bij de meeste verzekeringsmaatschappijen ligt dat rendement nu tussen 3% en 3,5 %. Bovenop dat rendement kan er elk jaar voor de verzekeringsnemer ook nog een variabele winstdeelname bijkomen. In het artikel ‘Pensioensparen: fiscaal voordeel flink omhoog.’ schrijft Xxxxx Xxxxxxxxxx dat, gemiddeld bekeken, in het verleden het rendement van de bancaire pensioenfondsen een stuk hoger ligt dan dat van verzekeringsformules maar dat de volatiliteit van de pensioenfondsen ook een stuk hoger ligt dan bij pensioenverzekeringen.33
4.3.1 Pensioensparen via een bank
Het pensioenspaarfonds is de manier waarop je bij banken, vermogensbeheerders en beursvennootschappen aan pensioensparen kan doen. Deze manier van pensioensparen verschilt op een aantal vlakken van de pensioenspaarverzekering. Hieronder worden de eigenschappen van het pensioenspaarfonds opgesomd.
33 Xxxxxxxxxx, X. Pensioensparen: Fiscaal voordeel flink omhoog; De Tijd, geraadpleegd op 20 oktober 2007 via xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/?Xxx0000000&XxxxxxXxx0
4.3.1.1 De opbrengst van het pensioenspaarfonds
Zoals hoger al vermeld, is de opbrengst van een pensioenspaarfonds, in tegenstelling tot de pensioenspaarverzekering, op voorhand niet gekend. Dit komt omdat een gedeelte van de stortingen van de spaarder wordt belegd in aandelen. Het rendement van dit fonds hangt dan ook grotendeels af van de koersen die de aandelen in het fonds volgen. In België zijn er zestien verschillende pensioenspaarfondsen, maar niet elke bank heeft haar eigen fonds. Dat wil zeggen dat sommige banken ook pensioenspaarfondsen van andere banken aanbieden.34
Verder zijn er ook nog verschillen in de samenstelling van deze fondsen. De meeste fondsen zijn dynamisch. Dit houdt in dat ze gemiddeld voor 70% aandelen bevatten. De overige 30% wordt belegd in obligaties en soms een klein deel in cash. Naast dynamische fondsen heb je ook defensieve fondsen voor de veilige beleggers onder ons. Defensieve fondsen bestaan gemiddeld voor 70% uit obligaties en voor maar 30% uit aandelen. Tot op heden bestaan er 4 defensieve pensioenspaarfondsen, met name:
• Pricos Defensive
• Dexia Pension Fund Defensive
• Fortis B Pension Fund Stability
• Metropolian-Rentastro Stability
De nieuwste trend op deze markt zijn de fondsen met een neutrale beleggingstrategie. Deze fondsen bestaan voor 50% uit aandelen en voor 50% uit obligaties. Op dit ogenblik bestaan er maar 2 neutrale pensioenspaarfondsen, Fortis B Pension Fund Balanced en Metropolian-Rentastro Balanced.35
34 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
35 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
4.3.1.2 De kosten van het pensioenspaarfonds
Bij elke nieuwe storting worden er kosten ingehouden. Voor pensioenfondsen bedragen deze kosten 2 à 3 %. Naast deze kosten worden er jaarlijks ook nog beheerskosten aangerekend die afhangen van de waarde van het pensioenfonds.36
4.3.1.3 De fiscale eindbelasting bij het pensioenspaarfonds
Zoals hierboven al vermeld, heeft het pensioensparen niet enkel voordelen, de eindbelasting van 10% bijvoorbeeld. Deze zal moeten betaald worden op het moment wanneer men de leeftijd van 60 jaar bereikt. Bij het pensioenspaarfonds moet men 10% betalen op de premies, gekapitaliseerd tegen een rentevoet van 4,75% (of 6,25% voor premies betaald vóór 1993). Ook wanneer de reële rentevoet lager ligt dan 4,75% zal men een eindbelasting moeten betalen van 10% op de premies, gekapitaliseerd tegen 4,75%. Hierbij loopt men dus het risico om te worden belast op een hoger bedrag dan het fonds werkelijk heeft opgebracht. De fiscus heeft een schatting gemaakt en gaat ervan uit dat het pensioenspaarfonds minstens 4,75% oplevert, wat dus niet altijd het geval is. Maar wanneer het pensioenspaarfonds echter meer oplevert dan die 4,75%, is het verworven surplus wel vrijgesteld van belastingen.37
36 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
37 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
4.3.2 Pensioensparen via de verzekeraar 38
Bij een verzekeringsmaatschappij kan men een pensioenspaarverzekering afsluiten. Deze verzekering kan gezien worden als een individuele levensverzekering waarvan de premies (tot 830,00 EUR voor het inkomstenjaar 2008) recht geven op een belastingsvermindering. De meest interessante pensioenspaarverzekering is de flexibele verzekering omdat men dan niet elk jaar op het zelfde tijdstip een premie hoeft te betalen. Hieronder worden enkele flexibele pensioenspaarverzekeringen opgesomd:
• Diamant Pension van de Federale Verzekering
• Top Rendement van Fortis AG
• KBC - Life Plan van KBC Verzekeringen
• Plan For Life van AGF Belgium
• Evolupan van P&V
• First Pensioensparen van Ethias
• Mercator-Flexplan van Mercator Verzekeringen
• Flexibel Saving van Fidea
• Opti-Plan van AXA Belgium
4.3.2.1 De opbrengst van een pensioenspaarverzekering
Het verschil met het pensioenspaarfonds ligt erin dat de opbrengst (gewaarborgde rente) bij een pensioenspaarverzekering wel op voorhand gekend is. Deze gewaarborgde rente mag van onze wetgever maximaal maar 3,75% bedragen. In praktijk worden rentevoeten van 2,50% tot 3,25% per jaar toegekend. De pensioenspaarverzekering bevat in feite twee veiligheidsmechanismen, namelijk een gewaarborgde rente én een gegarandeerd kapitaal. Nog een verschil met het pensioenspaarfonds is de winstdeelname. Elk jaar keert de financiële instelling ook nog een winstdeelname uit. Deze winstdeelname wordt vastgesteld bij de winstbepaling, dus als het boekjaar achter de rug is. Uit de praktijk leert men dat men voor die winstdeelname mag rekenen op een extra van ongeveer 1% per jaar. Deze winstdeelname kan uiteraard alleen maar worden uitgekeerd wanneer er winst of voldoende winst is om uit te keren.39
38 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
39 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
4.3.2.2 De kosten van een pensioenspaarverzekering
Vergeleken met het pensioenspaarfonds, liggen de instapkosten van een pensioenspaarverzekering iets hoger. De instapkosten voor een pensioenspaarverzekering bedragen meestal 5% à 6% in tegenstelling tot de 2% à 3% bij pensioenspaarfondsen. Deze hogere instapkosten bij de verzekeraar worden dan weer gecompenseerd door het feit dat men hier geen beheerskosten moet betalen en bij pensioenspaarfondsen wel40.
4.3.2.3 De fiscale eindbelasting bij de pensioenspaarverzekering
Bij een pensioenspaarverzekering zal de eindbelasting van 10% worden ingehouden op de premies gekapitaliseerd tegen de gewaarborgde rentevoet. Stel dat men een pensioenspaarverzekering heeft afgesloten met een gewaarborgde rentevoet van 3,25%, dan zal de 10% eindbelasting worden ingehouden op de premies gekapitaliseerd tegen diezelfde 3,25%. Let wel: op de winstdeelnames moeten geen belastingen worden betaald.41
4.3.2.4 Het aanduiden van een begunstigde bij een pensioenspaarverzekering
Bij een pensioenspaarverzekering is er de mogelijkheid om een begunstigde aan te duiden die het bijeengespaarde bedrag zal verwerven wanneer de onderschrijver van het contract komt te overlijden. Een vereiste is wel dat die begunstigde ofwel de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner, ofwel een bloedverwant in de eerste of tweede graad van de onderschrijver van het contract is.
40 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
41 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
Bij een pensioenspaarfonds is het niet mogelijk om een begunstigde aan te duiden. In geval van overlijden van de onderschrijver van het contract zal het bijeengespaarde kapitaal gewoon verdeeld worden onder de wettelijke erfgenamen.42
42 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) o.c.
5. Het langetermijnsparen
5.1 Wat is langetermijnsparen?
Een pensioen opbouwen op individuele basis kan ondertussen ook nog op een andere manier dan alleen via het luik ‘pensioensparen’. Men kan immers ook gebruik maken van het luik ‘langetermijnsparen’ om nog meer pensioenreserves op te bouwen voor later.
Het langetermijnsparen valt net zoals het gewone pensioensparen onder de derde pijler van het Belgische pensioenstelsel. Spaarproducten uit de derde pijler situeren zich zuiver in de privé-sfeer en men mag ze beperkt fiscaal aftrekken.43
Met de term ‘langetermijnsparen’ bedoelt men eigenlijk een contract voor een levensverzekering. Dit contract zou net zoals bij het gewonen pensioensparen recht geven op een belastingvoordeel.44
Het langetermijnsparen levert eveneens een rechtstreekse belastingswinst op van minimum 30% tot maximum 40% van het geïnvesteerde bedrag. Het bedrag dat men kan storten voor het langetermijnsparen is, in tegenstelling tot het klassieke pensioensparen beperkt in functie van het beroepsinkomen van de spaarder met een absoluut maximum van € 1990 voor 2008.45
Het is perfect mogelijk om voor één en hetzelfde jaar tegelijkertijd te beleggen via een gewone levensverzekering (langetermijnsparen) én via het pensioensparen. Wel dient men rekening te houden met kapitaalaflossingen en intresten van een hypotheeklening en de premies van een schuldsaldoverzekeringen die werden afgesloten voor 1 januari
43 Vermogen, Raadgevingen voor het optimaal beheer van uw persoonlijk vermogen, 11:5, 2008, p.12
44 Xxxxxxxx, X. e.a., Beleggingsstrategie voor een goede oude dag, Budget & Recht, november-december 2002, p.16
45 KBC BANK, (2008) Langetermijnsparen, geraadpleegd op 20 april 2008 via xxxxx://xxx.xxx.xx/XXX/X0x00/xX/xXXX/xXXXX00X/XXXXX00/XXXXX00/XXXXX0X/XXXXX0X/x-XXXX0XX
2005. Deze vallen bij de belastingaangifte immers onder hetzelfde fiscale luik46. In dit geval moet men de maximumpremie van € 1990 gezien worden als een absolute bovengrens voor het totaal van die kapitaalaflossingen, intresten, schuldsaldoverzekering en alle levensverzekeringspremies. Het maximale bedrag (1.990 EUR voor 2008) dat men kan storten onder de formule ‘langetermijnsparen’ is dus een fiscale korf waarbij rekening moet worden gehouden met de premies van levensverzekeringen en de kapitaalaflossingen, intresten en schuldsaldoverzekering van een hypothecaire lening aangegaan voor 1 januari 2005.47
Maar dit is niet het enige waar rekening mee moet worden gehouden. Niet iedereen kan die fiscale kort voor de volle 1.990 EUR benutten aangezien het maximaal in te brengen bedrag voor het langetermijnsparen afhankelijk is van het beroepsinkomen. Het maximaal in te brengen bedrag kan berekend worden aan de hand van de hiernavolgende formule48:
15% van de eerste schijf van 1.660 EUR van het nettobedrijfsinkomen
+
6% x van ( het nettobedrijfsinkomen – 1.660 EUR)
Met een absoluut maximum 1.990 EUR (2008)
Het maximumbedrag van 1.990 EUR geldt per echtgenoot of alleenstaande. Gehuwden die allebei een beroepsinkomen hebben, kunnen dus samen 3.980 EUR49 storten voor het langetermijnsparen.
Wanneer men gehuwd is of wettelijk samenwoont, heeft men het recht om een beroep te doen op het huwelijksquotiënt. Op die manier kan de partner die geen of een gering50
46 Dit is zo voor hypothecaire leningen en schuldsaldoverzekeringen die werden afgesloten voor 1 januari 2005. Hypothecaire kredieten en schuldsaldoverzekeringen die werden afgesloten vanaf 1 januari 2005 vallen onder het woningkrediet en niet meer onder het langetermijnsparen.
47 KBC BANK (2008), o.c. Xxxxxxxx, X., e.a., o.c., p.16
48 KBC BANK (2008), o.c.
49 Voor 2008 kan een getrouwd koppel €3980 storten voor het langetermijnsparen.
beroepsinkomen heeft ook storten voor het langetermijnsparen. Het huwelijksquotiënt zorgt ervoor dat 30% van het gezamenlijke beroepsinkomen, beperkt tot een bepaald maximum, wordt overgeheveld naar de partner die geen of maar een gering beroepsinkomen heeft. Voor het inkomstenjaar 2008 is dit maximum bedrag beperkt tot 8.880 EUR. Het huwelijksquotiënt heeft een positieve invloed op de te betalen belastingen omdat een bedrag uit de hoogste inkomensschijf wordt overgeheveld naar een lagere inkomensschijf.51
Wanneer we het maximale in te brengen bedrag van het langetermijnsparen zouden berekenen met toepassing van het huwelijksquotiënt, komen we tot het volgende resultaat:
€ 249 + 6% (€ 8880 – € 1660) = € 682,20
De partner met een gering inkomen kan dus maximaal 682,20 EUR inbrengen voor het langetermijnsparen wanneer er gebruik wordt gemaakt van het maximaal overgehevelde bedrag.52
50 Een gering beroepsinkomen is een beroepsinkomen dat minder is dan 30% van het gezamenlijke beroepsinkomen.
51 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007), ‘Waarom zou u nog trouwen?’;Trouwen, wettelijk of feitelijk samenwonen? Zijn er eigenlijk nog fiscale verschillen tussen de verschillende samenlevingsvormen?’ geraadpleegd op 12 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxx.xxx?xxxxXXx00&xxxxxxxXXx000&xxxxxxxXXx000000
52 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007), o.c.
5.2 Voorwaarden voor de fiscale aftrek bij het langetermijnsparen 53
• Het contract voor de individuele levensverzekering moet worden afgesloten vóór de leeftijd van 65 jaar.
• De verzekeringsnemer is dezelfde persoon als de verzekerde en is ook de begunstigde bij leven.
• Het maximaal aftrekbare bedrag is voor het inkomstenjaar 2008 beperkt tot € 1990. Dit bedrag wordt elk jaar geïndexeerd.
• De duur van een contract met voordeel bij leven moet minimum 10 jaar bedragen. Voor een contract met enkel voordeel bij overlijden is er geen verplichte minimumduur.
• Indien er een begunstigde werd aangeduid in geval van overlijden, dan komen enkel ofwel de echtgeno(o)t(e) ofwel de bloedverwanten tot in de tweede graad hiervoor in aanmerking.
53 Fiscale voordelen van de levensverzekeringsproducten – tak 22 , (z.d.) geraadpleegd 7 maart 2008 via xxxx://xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxx_xxxxx.xxx#Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx%00xxx%00xx%00xx emies%20en%20fiscale%20winst
6. Het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ)
Naast het gewone pensioensparen (3e pijler) bestaat er voor de zelfstandige nog een mogelijkheid om geheel vrijblijvend én fiscaal voordelig een bijkomend extra legaal pensioen op te bouwen. Dit kan met het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen, afgekort het VAPZ. Het VAPZ behoort niet tot de derde pijler van het pensioenstelsel maar wel tot de tweede pijler omdat dit aanvullend pensioen wordt opgebouwd vanuit de beroepsactiviteit.54
Mijn eindverhandeling behandelt in principe alleen het pensioensparen van de derde pijler van het pensioenstelsel in België. Maar ik denk dat toch een heel aantal zelfstandigen gebruik maken van het vrij aanvullend pensioen omdat het enkele interessante voordelen heeft, die bij het gewone pensioensparen niet aan bod komen. Deze voordelen zullen we daarom dan ook in dit hoofdstuk bespreken. Verder in deze verhandeling, bij de bespreking van het onderzoek door middel van enquêtes zal ook blijken dat toch wel een groot aantal van de geënquêteerden gebruik maakt van het VAPZ.
54 Group S, (2006) o.c.
6.1 Wat is VAPZ?
In het begin van de jaren ’80 werd de eerste steen gelegd voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen. De wetgever beoogde hiermee de zelfstandigen de mogelijkheid te bieden om op vrijwillige basis, fiscaal voordelig en in het kader van het kapitalisatiestelsel, aanvullende pensioenpremies te storten met de bedoeling het niveau van het wettelijk pensioen van de zelfstandige op te krikken tot het niveau van het wettelijk pensioen van een werknemer.
Tot einde 2003 kon de zelfstandige dit doen door een levensverzekering af te sluiten bij zijn sociaalverzekeringsfonds. De sociaalverzekeringsfondsen hadden echter met één of meer verzekeraars contracten afgesloten. De Europese Commissie oordeelde dat hierdoor de sociaalverzekeringsfondsen een monopolie hadden verkregen. Naar aanleiding hiervan werd het VAPZ – stelsel dan ook volledig hervormd. Die hervorming gebeurde met ingang van 1 januari 2004 via de zogenaamde WAPZ. WAPZ (Wet op de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen) is de naam die wordt gegeven aan het hoofdstuk van de Programmawet (I) van 24 december 2002 (art. 41-82). Dit hoofdstuk van de Programmawet reglementeert het vernieuwde WAPZ – stelsel. De naam ‘ WAPZ’ refereert volgens Xxxx Xxx Xxxxxxxx en Xxx Xxxxxxxxx ook naar het WAP (Wet betreffende de aanvullende pensioen voor werknemers) die op hetzelfde moment als de WAPZ werd hervormd. Volgens Xxx Xxxxxxxx en Vereycken zouden er ook heel wat gelijkenissen bestaan tussen de WAPZ en de WAP waar we, gezien het onderwerp van deze verhandeling, niet verder op in zullen gaan.
De invoering van het WAPZ heeft geleid tot een vrijmaking van de pensioenmarkt (vrije keuze van pensioeninstelling en tussenpersoon) én tot een democratisering van de tweede pensioenpijler (niet alleen werknemers kunnen aan aanvullend pensioenopbouw doen, maar nu ook de zelfstandigen).
Volgens Xxx Xxxxxxxx en Vereycken is het VAPZ het meest fiscaalvriendelijk regime van alle pensioenvehikels van de tweede en de derde pijler. Een minpunt volgens hen bij het VAPZ is dat het niveau van de maximumpremie te beperkt is om een volwaardig aanvullend pensioen mee op te bouwen waardoor het voor de zelfstandige aangewezen is deze pensioenformule aan te vullen met andere pensioenvormen55
55 Van Eesbeck P. & Vereycken L., Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen: ‘ Het VAPZ geniet wellicht het meest fiscaalvriendelijk regime van alle pensioenvehikels van de tweede en derde pijler, Delta Lloyd Academy, februari 2008,p. 4
Zelfstandige bedrijfsleiders hebben de mogelijkheid om aanvullende pensioentoezeggingen te regelen bovenop het VAPZ. Dit kan vanuit de vennootschap waar ze werkzaam in zijn door bijvoorbeeld groepsverzekering, een IPT – verzekering of een onderhandse pensioenbelofte. De WAPZ laat een combinatiemogelijkheid met andere aanvullende pensioenformules van de tweede pijler toe, zij het wel dat rekening moet worden gehouden met de 80%-regel56. Deze 80% - regel houdt in dat de aanvullende pensioenen van de tweede pijler die gevormd worden door de vennootschap onderworpen zijn aan de 80%-grens. Dit wil zeggen dat de premies voor aanvullende pensioenen van de tweede pijler slechts fiscaal aftrekbaar zijn als het wettelijk én het aanvullend pensioen van de tweede pijler samen, in rente uitgedrukt en voor een volledige loopbaan, niet groter is dan 80% van de laatstgenoten brutobezoldiging.57
De formule voor de berekening van de 80% - grens wordt als volgt voorgesteld:
EP(kapitaal) ≤ [ [(80% B – WP) x T/N] – EP (rente)andere ] x COEF
met:
EP(kapitaal) = extrawettelijk pensioen uitgedrukt in kapitaal B = (laatste) normale brutobezoldiging
WP = wettelijk rustpensioen
T = aantal reeds gepresteerde en nog te presteren dienstjaren
N = normale duur van een volledige beroepsloopbaan ( normaal 40 jaar) T/N = ‘loopbaanbreuk’
EP(rente)andere = andere extrawettelijk pensioenen uitgedrukt in jaarrrente COEF = omzettingscoëfficiënt van rente in kapitaal
Formule 80% - regel voor tweedepijlerpensioenen gevormd door de vennootschap van de zelfstandige
Enkel de aanvullende pensioenen van de tweede pijler die gevormd worden door de vennootschap vallen onder de 80% - regel. De extralegale pensioenen van de derde pijler zoals het pensioensparen en het langetermijnsparen vallen niet onder deze regeling. Zij zijn immers al geplafonneerd. Ook het VAPZ alléén valt niet onder de 80% - regel vermits het zelf eigen aftrekbeperkingen kent.58
56 Van Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, o.c. p.5 57 Van Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, x .x. p 52 58 Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, x .x. p 52
Het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen is dus wel heel gemakkelijk te combineren met spaarformules van de derde pijler.
Wanneer de zelfstandige een contract voor vrij aanvullend pensioen wil afsluiten, kan hij kiezen tussen twee soorten VAPZ - contracten, nl. het ‘gewoon’ VAPZ en het ‘sociaal’ VAPZ.
Het ‘gewoon’ VAPZ houdt in dat men, net zoals bij het gewone pensioensparen, de premies integraal kan aftrekken van het begrensd belastbaar inkomen en dit tegen de aanslagvoet die van toepassing is op de hoogste inkomensschijf. De maximumpremie die men kan storten voor het ‘gewoon’ VAPZ is beperkt tot 8,17% van het beroepsinkomen59 met een absoluut maximum van 2.686,04 EUR voor het inkomstenjaar 2008. Het beroepsinkomen waarop de maximumpremie van 8,17% wordt berekend, is het geïndexeerd beroepsinkomen van het derde jaar voorafgaand aan het jaar waarin de VAPZ – premie wordt betaald.60 Daarenboven wordt het maximumpercentage van 8,17% berekend op twee derde van het tweede drempelinkomen, ook wel ‘tussenplafond’ genoemd in de structuur van de solidariteitsbijdragen.61
Er moet echter ook rekening worden gehouden met een minimumpremie. Deze minimumpremie bedraagt voor het ‘gewoon’ VAPZ 100,00 EUR. Maar het grote verschil tussen het VAPZ en het pensioensparen is dat men niet alleen kan besparen op de belastingen maar ook op de sociale lasten die men als zelfstandige moet betalen. De sociale bijdragen worden namelijk berekend op het beroepsinkomen en dit ná aftrek van de VAPZ – bijdragen.62
Het ‘sociaal’ VAPZ daarentegen biedt nog iets meer dan het ‘gewoon’ VAPZ. Het is eigenlijk hetzelfde als het ‘gewoon’ VAPZ maar dan aangevuld met een solidariteitsstelsel dat voorziet in een aantal bijkomende dekkingen. Deze bijkomende sociale dekkingen kunnen zijn:
59 Dit is ook het beroepsinkomen waarop de socialezekerheidsbijdragen worden berekend.
60 De maximumpremie van 2008 wordt berekend in functie van het geïndexeerd belastbaar beroepsinkomen van het inkomstenjaar 2005 (aanslagjaar 2006)
Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, x .x.; p 15
61 Zie bijlage socialezekerheidsbijdragen op de schijven van het beroepsinkomen
62 OVMB (2008), Voordelen van het gewoon én het sociaal VAP, (z.d.) geraadpleegd op 24 april via xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxx/xxxx_xxxx/XX/xxxxxxxxxxxxx/xxxxx_xx_xxxxxx/xxxx_xxxxxx_xxx_xxxxxx.xxx
• verdere pensioenfinanciering bij faillissement
• een vervangingsinkomen bij arbeidsongeschiktheid
• een vervangingsinkomen bij overlijden
• een forfaitaire kostenvergoeding bij ernstige ziekte
• een forfaitaire kostenvergoeding bij afhankelijkheid na pensionering
• een verhoging van de lopende pensioenrechten of overlevingsrenten.
Nog een ander voordeel van het ‘sociaal’ VAPZ is dat de premie die men mag storten hoger ligt dan bij het ‘gewoon’ VAPZ en men dus nóg meer kan besparen op belastingen en sociale lasten. De maximumpremie van het ‘sociaal’ VAPZ bedraagt namelijk 9,40% van het beroepsinkomen met een absoluut maximum van 3.090,44 EUR.63
Net als bij het ‘gewoon’ VAPZ kan men de premies integraal aftrekken van het belastbaar inkomen tegen de aanslagvoet die van toepassing is op de hoogste inkomensschijf.
63 OVMB (2008), Het Sociaal Vrij Aanvullend Pensioen van OVMB (z.d.), geraadpleegd op 24 april via xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxx/xxxx_xxxx/XX/xxxxxxxxxxxxx/xxxxx_xx_xxxxxx/xxxx_xxxxxxxx_xxx_xxxxxxxxxx.xxx
6.2 Voorwaarden voor de fiscale aftrek bij het VAPZ
Volgens Xxx Xxxxxxxx en Vereycken (2008) zijn de VAPZ – premies aftrekbaar van het beroepsinkomen wanneer:
• de zelfstandige behoort tot de doelgroep die in aanmerking komt voor het VAPZ
• de zelfstandige de bepalingen van de WAPZ eerbiedigt. De belangrijkste bepalingen houden volgens Xxx Xxxxxxxx en Vereycken (2008) in dat:
o de overeenkomst wordt gesloten bij een pensioeninstelling, in het bijzonder een verzekeringsmaatschappij of een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.
o de overeenkomst enkel mag voorzien in een aanvullend rust – en overlevingspensioen
o de regels die betrekking hebben op de beperkingen van voorschotten en verpandingen tot EU – vastgoedverrichtingen geëerbiedigd zijn.
o de premie minimum 100,00 EUR bedraagt.64
o de premie uiterlijk betaald is op 31 december van het betreffende jaar (art. 2 § 3 KB/WAPZ)
o de zelfstandige tijdens het betreffende jaar wel degelijk en volledig de bijdragen heeft betaald die hij verschuldigd is gezien het sociaal statuut waartoe hij behoort.
Om gebruik te maken van de fiscale aftrek in het kader van het VAPZ dient de zelfstandige bij zijn belastingsaangifte een attest van zijn socialeverzekeringsfonds en een attest van de VAPZ – pensioeninstelling te voegen.65
64 Voor het sociaal VAPZ bedraagt moet de premie minimum 111,11 EUR bedragen.
65 Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, x .x. p 18
Voor het sociaal VAPZ zijn er een aantal bijkomende voorwaarden (art. 46,§§1 en 2 WAPZ)66:
• Ten minste 10% van de VAPZ – pensioenpremie die bestemd is voor een aanvullend rust – of overlevingspensioen moet worden aangewend voor de financiering van de solidariteitsprestaties voorzien in het solidariteitsstelsels dat gekoppeld is aan het sociaal VAPZ;
• De sociale VAPZ – overeenkomst moet duidelijk vermelden dat zij gesloten is in toepassing van artikel 46 van de Programmawet (I) van 24 december 200267.
66 Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, o.c. p.19
67 Xxx Xxxxxxxx en Vereycken (2008) stellen dat het om praktische redenen aangewezen is om ervoor te zorgen dat de VAPZ – overeenkomst in een bepaald kalenderjaar hetzij een gewone hetzij een sociale VAPZ – overeenkomst is. Volgens de auteurs wil dit niet zeggen dat men tijdens het jaar een gewone VAPZ – overeenkomst niet kan omvormen naar een sociale VAPZ – overeenkomst. Volgens hen lijkt het daarom aanvaardbaar om de solidariteitsbijdragen worden berekend en aangerekend op de tijdens het betreffende jaar gestorte premies. Op die manier kan alsnog worden genoten van de verhoogde aftrek.
6.3 De fiscale aftrek en effectieve fiscale besparing van het VAPZ
Zoals hierboven al eerder werd vermeld, zijn de VAPZ – premies aftrekbaar zoals ook de socialezekerheidsbijdragen aftrekbaar zijn. Het feit dat deze premies aftrekbaar zijn, doet het belastbare beroepsinkomen van de zelfstandige dalen. Hierdoor geniet de zelfstandige een belastingsbesparing aan het marginaal tarief in de personenbelasting.68 Omdat de VAPZ – premies het beroepsinkomen doen dalen, bespaart de zelfstandige niet alleen op belastingen maar ook op de socialezekerheidsbijdragen. Maar deze besparing komt pas echt tot uiting vanaf het derde jaar volgend op het jaar van de storting van de premie. Zo zal de zelfstandige pas minder sociale bijdragen betalen in 2011 wanneer hij de premies betaalde in 2008. Het bedrag van die besparing is afhankelijk van het inkomensniveau en kan worden afgeleid uit de structuur voor de socialezekerheidsbijdrage voor de zelfstandige in 2008.69
Rekening houdend met de eerder vermelde tariefstructuren betreffende belastingen en socialezekerheidsbijdragen, kan de globale besparing door het betalen van een VAPZ – premie berekend worden. Hierbij moeten wel de gemeentebelasting van bijvoorbeeld 7% en de administratiekosten van het sociaalverzekeringsfonds, bijvoorbeeld 4% in acht worden genomen.
Hieronder volgen enkele voorbeelden van de totale besparing van het VAPZ aan de hand van verschillende beroepsinkomens. De berekening van deze totale besparing betreft een ruwe schatting waarbij geen rekening wordt gehouden met andere positieve of negatieve effecten van een vermindering van het beroepsinkomen zoals studiebeurzen, wettelijk pensioen en dergelijke. Ook wordt er geen rekening gehouden met feit dat de besparing betreffende socialezekerheidsbijdragen normaal pas drie jaar na de betaling van de VAPZ
- premie wordt genoten.70
68 De tariefstructuur van de personenbelasting is te vinden in bijlage 2.
69 De tariefstructuur van de socialezekerheidsbijdragen is te vinden in bijlage 3.
70 Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, o.c., p. 20
Voorbeeld 1: beroepsinkomen = 10.000,00 EUR
Voor een beroepsinkomen van 10.000,00 EUR is het tarief voor de belastingbesparing 30% 71 en voor de socialezekerheidsbijdragen 22% 72 . Voor de berekening van het percentage voor de totale besparing wordt geen rekening gehouden met de percentages voor de verschillende inkomensschijven. Bij het VAPZ geniet de zelfstandige immers van een belastingsbesparing tegen het marginaal tarief. Rekening houdend met de gemeentebelasting en een correctiefactor van 0,8138 73 is het percentage van de besparing op personenbelasting gelijk aan 26,12% (30% x 1,07 x 0,8138). Het percentage voor de besparing op de socialezekerheidsbijdragen is gelijk aan 18,62% (22% x 1,04 x 0,8138). Hierbij werd rekening gehouden met 4% administratiekosten die het sociaalverzekeringsfonds aanrekent. Deze twee percentages samen, brengen ons op een totale besparing van 44,74%.
Voorbeeld 2: beroepsinkomen = 15.000,00 EUR
Bij een beroepsinkomen van 15.000,00 EUR is het belastingstarief voor de personenbelasting gelijk aan 40%. Hier wordt weer geen rekening gehouden met de percentages van de verschillende inkomensschijven. De besparing op de personenbelasting is gelijk aan 34,83% (40% x 1,07 x 0,8138). De besparing op de socialezekerheidsbijdragen bedraagt 18,62% (22% x 1,04 x 0,8138). Dus de totale besparing bedraagt nu 53,45%.
Voorbeeld 3: beroepsinkomen = 30.000,00 EUR
Voor een beroepsinkomen van 30.000,00 EUR bedraagt het percentage voor de personenbelasting 45%. Dit betekent dat het percentage voor de besparing op de personenbelasting 39,18% (45% x 1,07 x 0,8138) bedraagt. Het percentage voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen is 22%. Dit betekent een besparing van
71 Zie bijlage 2: tariefstructuur personenbelasting
72 Zie bijlage 3: tariefstructuur socialezekerheidsbijdragen
73 Volgens Xxx Xxxxxxxx en Vereycken (2008) moet uit de brutobesparing het feit worden ‘uitgefilterd’ dat socialezekerheidsbijdragen niet alleen fiscaal aftrekbaar zijn maar ook in mindering worden gebracht van hun eigen heffingsgrondslag. Daarom maakt men gebruik van de correctiefactoren 0,8138 en 0,8716. Deze correctiefactoren werden berekend aan de hand van de volgende formules: 1 –[(0,22x1,04)/(1+ (0,22x1,04))]
= 0,8138 en 1 – [(0,1416x1,04)/(1+(0,1416x1,04))] = 0,8716.
18,62% ( 22% x 1,04 x 0,8138) op de socialezekerheidsbijdragen. De totale besparing
bedraagt nu 57,80%.
Voorbeeld 4: beroepsinkomen = 70.000,00 EUR
Het percentage voor de besparing op de personenbelasting bedraagt hier 46,63% (50% x 1,07 x 0,8716). Het percentage voor de besparing op de socialezekerheidsbijdragen bedraagt 12,84% (14,16% x 1,04 x 0,8716). De totale besparing bedraagt dus 59,47%.
6.4 Fiscaal regime van de pensioenuitkeringen bij het VAPZ
In tegenstelling tot bij het pensioensparen bedraagt de eindbelasting bij het VAPZ geen 10% maar werkt men bij het VAPZ volgens het stelsel van fictieve rente. (art. 169 WIB) Dit stelsel van fictieve rente wordt toegepast bij het verstrijken van de overeenkomst of in één der vijf jaren die deze datum voorafgaan en houdt in dat het kapitaal niet in één keer wordt belast, maar wel 10 of 13 jaar lang ten belope van een percentage van dat kapitaal. De duur en het percentage van deze belasting zijn beide afhankelijk van de leeftijd van de begunstigde op datum van de uitkering.74
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de percentages en de duur van de belasting volgens het stelsel van fictieve rente, rekening houdend met de leeftijd van de begunstigde bij uitkering van het kapitaal.
Tabel 6.1: Percentage en duur van de belastingheffing bij opname van het pensioenkapitaal voor het VAPZ75
Leeftijd begunstigde bij uitkering | Belastbare fictieve rente (%kapitaal/afkoopwaarde) | Duur belastingheffing |
< 41 jaar | 1% | 13 jaar |
41 - 45 jaar | 1,5% | 13 jaar |
46 – 50 jaar | 2% | 13 jaar |
51 – 55 jaar | 2,5% | 13 jaar |
56 – 58 jaar | 3% | 13 jaar |
59 – 60 jaar | 3,5% | 13 jaar |
61 – 62 jaar | 4% | 13 jaar |
63 – 64 jaar | 4,5% | 13 jaar |
> 64 jaar | 5% | 10 jaar |
Er moet hierbij wel worden opgemerkt dat als het VAPZ – pensioenkapitaal pas ten vroegste wordt uitgekeerd op de wettelijke pensioenleeftijd76 en de zelfstandige tot die
74 Van Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx; o.c. p. 25
75 Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, o.c. p. 25
leeftijd actief is gebleven er maar 80% van het opgebouwde pensioenkapitaal wordt belast volgens het stelsel van fictieve rente. Het komt neer op een percentage van slechts 4% in plaats van 5% ter bepaling van de fictieve rente op 65 – jarige leeftijd. Deze stimulans om de zelfstandige langer aan het werk te houden, werd ingevoerd in 2006 door het Generatiepact.
Enkele voorbeelden ter verduidelijking:
Indien een zelfstandige op 65 – jarige leeftijd een pensioenkapitaal van 100.000,00 EUR via het VAPZ heeft opgebouwd, zal hij/zij gedurende 10 jaar een pensioeninkomen van 5.000,00 EUR (5% van 100.000) moeten aangeven aan de belastingen. Is deze zelfstandige echter actief gebleven tot de wettelijke pensioenleeftijd dan zal hij daarentegen maar een pensioeninkomen van 4.000,00 EUR (5%x80%x100.000) moeten aangeven.
Een zelfstandige die op 60 jaar een pensioenkapitaal ontvangt van 100.000,00 EUR, zal gedurende 13 jaar worden belast op een pensioeninkomen van 3.500 EUR (3,5% x
100.000 EUR)
Deze fictief berekende pensioeninkomens worden net zo belast als het wettelijk pensioen. Dat wil zeggen dat de fictief berekende pensioeninkomens worden samengevoegd met de andere inkomsten van de belastingplichtige en worden belast tegen de progressieve tarieven. Afhankelijk van de samenstelling en het niveau van het inkomen heeft de belastingplichtige recht op een ‘belastingvermindering voor pensioenen’. (art. 147 WIB). De duur (10 of 13 jaar)van de belastingheffing treedt inwerking vanaf het jaar waarin de uitkering van het kapitaal plaatsvindt. Indien de verkrijger van het kapitaal komt te overlijden vóór het verstrijken van de 10 of 13 aangiften van het pensioeninkomen, moeten de erfgenamen het fictieve pensioeninkomen voor de laatste keer aan de belastingen aangeven in het jaar van het overlijden.77
76 Voor mannen is de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar. De wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen is 64 jaar tot eind 2008.
77 Xxx Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx, o.c. p. 26
7. Gevalstudie bij de Genkse zelfstandigen
Zoals eerder in hoofdstuk één werd beschreven, heeft onze maatschappij te maken met vergrijzing van de bevolking. Hierdoor komt ook het wettelijk pensioen van de zelfstandigen in het gedrang aangezien het Belgisch wettelijk pensioenstelsel werkt volgens het systeem van herverdeling. Men kan dus maar beter iets achter de hand hebben voor de oude dag. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vragen of die zelfstandigen effectief maatregelen treffen door zelf een pensioen op te bouwen en op welke manier ze dat doen. De resultaten met betrekking tot deze vragen worden verder aangevuld met enkele opinievragen met betrekking tot het pensioensparen.
Dit hoofdstuk beschrijft de methoden en resultaten van een praktijkgericht onderzoek dat ik heb uitgevoerd. Het onderzoek betreft een gevalstudie bij 252 Genkse zelfstandigen. Ik heb gekozen voor zulk een gevalstudie omdat tijd en middelen om een steekproef van alle Belgische zelfstandigen te ondervragen mij ontbraken. Het is dus ook niet de bedoeling om de resultaten van dit onderzoek te veralgemenen naar alle zelfstandigen, maar eerder om een indicatie te geven over de manier waarop zelfstandigen aan pensioensparen doen en het profiel te schetsen van de zelfstandige pensioenspaarder.
7.1 De onderzoeksvragen
In de hoofdstukken vier, vijf en zes werd reeds nagegaan op welke manieren de zelfstandige een individueel extra – legaal pensioen kan opbouwen. Daarmee werd al een deel van de eerste onderzoeksvraag78 beantwoord. In dit hoofdstuk zal getracht worden om een antwoord te bieden op het tweede deel van de eerste onderzoeksvraag. Dit doe ik door dat deel van die onderzoeksvraag op te delen in een aantal kleine deelvragen. Bij deze vragen moet men echter altijd in gedachte houden dat ze betrekking hebben op de Genkse zelfstandigen en men de antwoorden en resultaten niet kan veralgemenen naar alle zelfstandigen.
Op de volgende vragen tracht ik met dit onderzoek een antwoord te formuleren:
• Welke zelfstandigen doen aan pensioensparen?
• Op welke manier doet de zelfstandige aan pensioensparen?
• Hoeveel geven zelfstandigen uit aan pensioensparen?
• Hoe lang doen de zelfstandigen al aan pensioensparen?
• Doen de zelfstandigen elk jaar stortingen voor het pensioensparen of slaan ze soms wel eens een jaar over?
• Waarom doet de zelfstandige niet aan pensioensparen?
• Zijn de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen, van plan hier in de toekomst nog mee te beginnen?
• Kennen de zelfstandigen het verschil tussen een pensioenspaarfonds een pensioenspaarverzekering en het Vrij Aanvullende Pensioen voor Zelfstandigen?
78 Zie sectie 1.1.2
• Denken zelfstandigen dat het pensioensparen bovenop het wettelijk pensioen voldoende zal zijn voor de oude dag?
• Sparen zelfstandigen nog op andere manieren?
7.2 Het onderzoeksontwerp
7.2.1 Keuze en verantwoording van de vorm van survey
De bedoeling van dit onderzoek is een antwoord te geven op vragen zoals ‘Wie doet aan pensioensparen?’ ‘Hoe doet men aan pensioensparen?’ en ‘Hoeveel geeft men uit aan pensioensparen?’. Maar omdat er hierover geen geschikte informatie voorhanden is, heb ik ervoor gekozen om zelf een enquête af te nemen, weliswaar bij 252 Genkse zelfstandigen. Direct contact met de respondenten is van groot belang bij dit onderwerp. De term ‘pensioensparen’ wordt wel eens verward met het ‘langetermijnsparen’ waardoor het soms noodzakelijk is om de respondenten bijkomende uitleg te verschaffen over het pensioensparen. Daarom heb ik er voor gekozen om de enquête telefonisch af te nemen. Dit is volgens mij ook de snelste manier om de nodige gegevens te verzamelen.
7.2.2 Verantwoording van de opbouw van de vragenlijst
De vragenlijst 79 bevat geen inleidende brief omwille van het direct contact met de bevraagde. Tijdens het telefoongesprek met de bevraagde stelde ik mezelf voor en lichtte ik het opzet van de enquête even toe alvorens over te gaan tot het stellen van de vragen.
De enquête bestaat uit 14 vragen. Het stellen van deze vragen nam ongeveer een 3 - tot
5 –tal minuten in beslag. In de enquête komen zowel open vragen als gedwongen keuzevragen en contrastvragen aan bod.
79 Zie bijlage 4: vragenlijst voor zelfstandigen (Genk)
7.2.3 Steekproefontwerp
7.2.3.1 Soort steekproef en verantwoording
Als populatie heb ik geopteerd voor de Genkse zelfstandigen. Dit wegens gebrek aan tijd en middelen. Mijn onderzoek betreft dus eigenlijk een gevalstudie bij de Genkse zelfstandigen.
Het is niet haalbaar om alle Genkse zelfstandigen te ondervragen. Om toch de nodige data voor het onderzoek te verkrijgen, heb ik gekozen voor een steekproeftrekking. Voor dit onderzoek is het wel belangrijk dat onze steekproef representatief is voor de volledige populatie. Daarom heb ik dan ook gekozen voor een toevalssteekproef.80
7.2.3.2 Steekproefgrootte
Na een zoektocht op het internet vond ik op de site van de stad Genk81 een lijst met handelaren en beoefenaars van vrije beroepen in Genk. Dat zijn er ongeveer 800. Uit deze lijst heb ik de ketens geëlimineerd omdat zij werken met bediendecontracten en in dat soort ondernemingen geen zelfstandigen aanwezig zijn. Na deze eliminatie bleven er nog 590 handelaren over. Volgens Xxxxxxxx e.a. (1997) is de steekproefgrootte 217 bij een populatie van 500 en 254 bij een populatie van 750.82 Aangezien de populatie in dit onderzoek gelijk is aan 590 moet de steekproefgrootte voor dit onderzoek hier ergens tussenin liggen. Ik heb een steekproefgrootte gekozen van 252. Maar om 252 volledig ingevulde enquêtes te hebben moet er rekening worden gehouden met de non – respons. Zo zou het kunnen zijn dat de contactpersoon niet wil antwoorden, niet bereikbaar is of het antwoord op cruciale vragen niet weet waardoor de enquête onbruikbaar wordt.
De non – respons schatte ik op 40%. Dat betekent dat ik 100 ( 40% van 252) personen meer moest contacteren, dus in totaal 350. Deze 350 contactpersonen heb ik via de microsoft office toepassing ‘Excel’ willekeurig geselecteerd.
80 Het is belangrijk dat de steekproef representatief is voor de hele populatie. Maar we mogen de resultaten van dit onderzoek echter niet veralgemenen naar alle zelfstandigen toe.
81 Stad Genk (z.d.) geraadpleegd op 28 januari 2008 via xxxx://xxx.xxxx.xx
82 Saunders e.a. (1997) Research Methods for Business Students, London, Pitman publishing, 624p.
Uiteindelijk heb ik 421 personen moeten contacteren om 252 volledig ingevulde enquêtes te hebben. Dit wil zeggen dat de non – respons groter is dan ik had verwacht. De bijkomende handelaars heb ik eveneens toevallig geselecteerd.
7.3 Data-analyse en bespreking van de resultaten
In dit hoofdstuk volgt er een bespreking van de data – analyse en de resultaten. De bewerking van de verzamelde data gebeurt aan de hand van het programma ‘ SPSS’. Met deze data – analyse zal ik proberen een antwoord te geven op de onderzoeksvragen.
7.3.1 Welke zelfstandigen doen aan pensioensparen?
Aan de hand van deze onderzoeksvraag zal ik trachten een profiel te schetsen van de zelfstandige pensioenspaarder. Dit gebeurt aan de hand van een aantal variabelen zoals het geslacht, de leeftijd en de burgerlijke stand van de spaarder en de sector waarin hij/zij als zelfstandige actief is. Ook is het de moeite om na te gaan of
• het geslacht een invloed heeft op het al dan niet pensioensparen
• de burgerlijke stand een invloed heeft op het pensioensparen
• de sector waarin de zelfstandige actief is een invloed heeft op het pensioensparen
• de leeftijd van de zelfstandige een invloed heeft op het pensioensparen
Dit kunnen we nagaan door de onafhankelijke variabelen ‘geslacht’, ‘leeftijd’, ‘sector’ en ‘burgerlijke stand’ te koppelen aan de afhankelijke variabele ‘pensioensparen’. De variabele ‘pensioensparen’ werd afgeleid uit de vraag van de enquête ‘Doet U aan pensioensparen op individuele basis?’. De variabele ‘pensioensparen’ houdt drie soorten pensioensparen in: pensioensparen via een pensioenspaarfonds, pensioensparen via een pensioenspaarverzekering of pensioensparen via het VAPZ. Dus als de zelfstandige ‘ja’ heeft geantwoord op de vraag ‘ Doet U aan pensioensparen op individuele basis?’ dan doet deze zelfstandige dus aan pensioensparen via het pensioenspaarfonds of via de pensioenspaarverzekering of via het VAPZ.83
Om de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen te beoordelen bekijken we de p - waarde. Normaal gezien is er slechts een significant verband tussen twee
83 Het luik ‘pensioensparen’ van de derde pijler houdt eigenlijk alleen het pensioenspaarfonds of de pensioenspaarverzekering in. Maar omdat de zelfstandige ook pensioen kan opbouwen via het VAPZ en dit zowel met als zonder vennootschap, dus ook individueel, heb ik het VAPZ voor dit onderzoek ook onder ‘pensioensparen’ geklasseerd. Bij de afname van de enquête heb ik dan ook enkel gevraagd naar zelfstandigen die op individuele basis stortingen doen voor VAPZ en niet via de vennootschap.
variabelen wanneer de p – waarde kleiner is dan 0,05. Omdat dit onderzoek op vrij kleine schaal werd uitgevoerd zou men kunnen zeggen dat er een significant verband is wanneer de p – waarde 0,1 benadert of kleiner is dan 0,1.
Uit de verwerking van de data blijkt dat 169 van de 252 zelfstandigen ‘ja’ hebben geantwoord op de vraag ‘Doet U aan pensioensparen op individuele basis?’. Dit is 67,1% van het totaal aantal bevraagden. Hierbij moet men wel rekening houden dat de term ‘pensioensparen’ in de context van deze vraag zowel het eigenlijke pensioensparen als het VAPZ inhoudt.
Tabel 7.1: Aantal zelfstandigen die aan pensioensparen doen
N | % | |
Ja | 169 | 67,1 |
neen | 83 | 32,9 |
Totaal | 252 | 100,0 |
De volgende tabellen laten zien hoeveel van de bevraagde zelfstandigen aan het eigenlijke pensioensparen deelnemen en hoeveel er een VAPZ – contract hebben afgesloten. Voor het eigenlijke pensioensparen zijn er dat 134 van de 252 (53,2%). 89 van de 252 (35,3%) ondervraagde zelfstandigen hebben een VAPZ – contract.
Tabel 7.2: Aantal zelfstandigen die aan het eigenlijke pensioensparen doen
N | % | |
Niet geselecteerd | 118 | 46,8 |
Geselecteerd | 134 | 53,2 |
Totaal | 252 | 100,0 |
Tabel 7.3: Aantal zelfstandigen die een VAPZ – contract hebben
N | % | |
Ja | 89 | 35,3 |
Neen | 163 | 64,7 |
N=252
In totaal werden er 147 mannen en 105 vrouwen bevraagd. Uit volgende tabel blijkt dat 66,7% van de ondervraagde mannen en 67,6% van de ondervraagde vrouwen aan pensioensparen doet. Men kan hieruit concluderen dat er geen significant verschil is tussen mannen en vrouwen. Het geslacht blijkt dus geen invloed te hebben op het al dan niet aan pensioensparen doen.
Tabel 7.4: Pensioensparen naar geslacht
pensioensparen | Totaal | |||
Ja | Neen | |||
Man | N % binnen geslacht | 98 66,7% | 49 33,3% | 147 100,0% |
Vrouw | N % binnen geslacht | 71 67,6% | 34 32,4% | 105 100,0% |
Totaal | N % binnen geslacht | 169 67,1% | 83 32,9% | 252 100,0% |
X² = 0,025; sig. = 0,874
Uit de onderstaande tabel blijkt dat er ook voor het langetermijnsparen geen significant verschil is tussen mannen en vrouwen.
Tabel 7.5: Langetermijnsparen naar geslacht
pensioensparen | Totaal | |||
Ja | Neen | |||
Man | N % binnen geslacht | 41 32% | 87 68% | 128 100% |
Vrouw | N % binnen geslacht | 22 24,2% | 69 75,8% | 91 100% |
Totaal | N % binnen geslacht | 63 28,8% | 156 71,2% | 219 100% |
X² = 1,602; sig. = 0,206
De volgende variabele die ik wil linken aan de variabele ‘pensioensparen’ is de variabele ‘leeftijd’. Maar omdat de variabele ‘leeftijd’ te veel verschillende waarden heeft, is het beter om deze variabele om te vormen tot een nieuwe variabele ‘leeftijdsklasse’. Hierdoor worden de leeftijden van de bevraagde zelfstandigen ingedeeld in klassen:
• Klasse1: van 22 jaar tot en met 34 jaar
• Klasse2: van 35 jaar tot en met 44 jaar
• Klasse3: van 45 jaar tot en met 49 jaar
• Klasse4: van 50 jaar tot en met 54 jaar
• Klasse5: van 55 jaar tot en met 59 jaar
• Klasse6: vanaf 60 jaar
Tabel 7.6: Pensioensparen naar leeftijdsklasse
pensioensparen | Xxxxxx | ||||
Ja | Neen | ||||
Leeftijdsklasse | 1,00 | N % binnen leeftijdsklasse | 26 59,1% | 18 40,9% | 44 100,0% |
2,00 | N | 40 | 22 | 62 | |
% binnen leeftijdsklasse | 64,5% | 35,5% | 100,0% | ||
3,00 | N | 35 | 12 | 47 | |
% binnen leeftijdsklasse | 74,5% | 25,5% | 100,0% | ||
4,00 | N | 34 | 9 | 43 | |
% binnen leeftijdsklasse | 79,1% | 20,9% | 100,0% | ||
5,00 | N | 24 | 12 | 36 | |
% binnen leeftijdsklasse | 66,7% | 33,3% | 100,0% | ||
6,00 | N | 10 | 10 | 20 | |
% binnen leeftijdsklasse | 50,0% | 50,0% | 100,0% | ||
Totaal | N | 169 | 83 | 252 | |
% binnen leeftijdsklasse | 67,1% | 32,9% | 100,0% |
X² = 8,060; sig. = 0,153
Uit bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat binnen leeftijdsklasse 4 het meest aan pensioensparen wordt gedaan. Dus 79,1% van de respondenten die tussen 50 en 55 jaar oud zijn doen aan pensioensparen. Lexxxxxxxxxxxxx 0 (van 45 tot en met 49 jaar) komt op de tweede plaats. In deze categorie doen 74,5% van de bevraagden aan pensioensparen.
Op de derde plaats komt leeftijdsklasse 5 (van 55 tot en met 59 jaar) waar 66,7% van de bevraagden aan pensioensparen doet. 60-plussers doen het minst aan pensioensparen met 50% in hun leeftijdsklasse, gevolgd door 59,1% in leeftijdsklasse 1 van twintigers en jonge dertigers. De verschillen tussen de leeftijdsklassen zijn echter niet statistisch significant.
Verder blijkt uit de onderstaande tabellen dat er geen significant verband is tussen de variabelen ‘burgerlijke stand’ en ‘pensioensparen’ en de variabelen ‘sector’ en ‘pensioensparen’. Dit kan worden afgeleid uit de p - waarden. Voor ‘burgerlijke stand’ en ‘sector’ in combinatie met ‘pensioensparen is deze resp. 0,462 en 0,296.
Tabel 7.7: Pensioensparen naar burgerlijke stand
pensioensparen | Totaal | ||||
Ja | Neen | ||||
Burgerlijke stand | gehuwd | N % binnen burgerlijke stand | 112 65,9% | 58 34,1% | 170 100,0% |
samenwonend | N | 14 | 6 | 20 | |
% binnen burgerlijke stand | 70,0% | 30,0% | 100,0% | ||
alleenstaand | N | 28 | 16 | 44 | |
% binnen burgerlijke stand | 63,6% | 36,4% | 100,0% | ||
gescheiden | N | 15 | 3 | 18 | |
% binnen burgerlijke stand | 83,3% | 16,7% | 100,0% | ||
Totaal | N | 169 | 83 | 252 | |
% binnen burgerlijke stand | 67,1% | 32,9% | 100,0% |
X² =2,577; sig. = 0,462
Tabel 7.8: Pensioensparen naar sector
pensioensparen | Totaal | ||||
Ja | Neen | ||||
Sector | handelszaak | N % binnen sector | 91 70,5% | 38 29,5% | 129 100,0% |
vrij beroep - medisch | N % binnen sector | 14 70,0% | 6 30,0% | 20 100,0% | |
vrij beroep - juridisch | N % binnen sector | 6 85,7% | 1 14,3% | 7 100,0% | |
diensten | N % binnen sector | 29 55,8% | 23 44,2% | 52 100,0% | |
horeca | N % binnen sector | 29 65,9% | 15 34,1% | 44 100,0% | |
Totaal | N % binnen sector | 169 67,1% | 83 32,9% | 252 100,0% |
X² = 4,917; sig. = 0,296
7.3.2 Op welke manier doen zelfstandigen aan pensioensparen?
Aan de hand van deze onderzoeksvraag wil ik nagaan op welke manier de zelfstandigen een extralegaal pensioen opbouwen. Om hierop een antwoord te kunnen geven, is het nodig om de vraag ‘Op welke wijze doet U aan pensioensparen?’ uit de enquête te analyseren. De bevraagden hadden de keuze uit drie antwoorden, namelijk ‘via een pensioenspaarfonds’, ‘via een pensioenspaarverzekering’ of ‘via het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen’. Het is mogelijk dat de zelfstandige pensioenspaarder een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering combineert met het VAPZ. Een pensioenspaarfonds combineren met een pensioenspaarverzekering is echter onmogelijk, althans voor zover deze combinatie bestaat uit en fonds en een verzekering uit hetzelfde luik ‘pensioensparen’. Dit omdat de bank of de verzekeraar wettelijk gezien maar een pensioenspaardossier per klant mag openen. Het is wél mogelijk om een pensioenspaarfonds uit het fiscale luik ‘pensioensparen’ te combineren met individuele levensverzekering – wat meestal ook pensioenspaarverzekering wordt genoemd en bij de bank vaak dezelfde naam heeft als de pensioenspaarverzekering - uit het fiscale luik ‘langetermijnsparen’.
Uit onderstaande tabellen blijkt dat 43,8% van de bevraagden die aan pensioensparen doen, dit doen via een pensioenspaarfonds. 36,1% van degenen die aan pensioensparen doen, maakt gebruik van een pensioenspaarverzekering en 52,7% van het VAPZ. Deze percentages zijn samen niet gelijk aan 100%. Dit kan aangezien het mogelijk is om een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering te combineren met het VAPZ.
Tabel 7.9: Aantal zelfstandigen die aan pensioensparen doen via een pensioenspaarfonds, via een pensioenspaarverzekering en/of via het VAPZ
pensioenspaarfonds | pensioenspaarverzekering | VAPZ | |
Ja | 43,8% | 36,1% | 52,7% |
Neen | 56,2% | 63,9% | 47,3% |
N=169
Uit de tabel hieronder blijkt dat slechts 63 van de 252 zelfstandigen gebruik maken van het langetermijnsparen (individuele levensverzekering) om aan pensioenopbouw te doen.
Tabel 7.10: Aantal zelfstandigen die gebruik maken van het langetermijnsparen
N | % | |
Ja | 63 | 25 |
Neen | 156 | 61,9 |
Totaal | 219 | 86,9 |
Niet van toepassing | 33 | 13,1 |
Totaal | 252 | 100 |
Aangezien het mogelijk is om het eigenlijke pensioensparen te combineren met het Vrij Aanvullend Pensioen van Zelfstandigen is het zeker nuttig na te gaan hoeveel zelfstandigen een pensioenspaar - contract én een VAPZ – contract hebben.
Uit de twee volgende tabellen kan men afleiden dat 13,9% van de zelfstandigen die aan pensioensparen doen, dit doen via een pensioenspaarfonds én een VAPZ – contract. 7,5% van de zelfstandigen die aan pensioensparen doen, maken gebruik van een pensioenspaarverzekering én van een VAPZ –contract.
Tabel 7.11: Pensioenspaarfonds én VAPZ
N | % | |
Niet geselecteerd | 217 | 86,1 |
Geselecteerd | 35 | 13,9 |
Totaal | 252 | 100,0 |
Tabel 7.12: Pensioenspaarverzekering én VAPZ
N | % | |
Niet geselecteerd | 233 | 92,5 |
Geselecteerd | 19 | 7,5 |
Totaal | 252 | 100,0 |
Verder blijkt nog uit onderstaande tabellen dat slechts 15 zelfstandigen de drie mogelijkheden (pensioensparen, langetermijnsparen en VAPZ) tegelijkertijd benutten.
Dit is 8,9% van de zelfstandigen die aan pensioensparen doen en slechts ongeveer 6% van alle bevraagde zelfstandigen.
Tabel 7.13: Aantal zelfstandigen die zowel het pensioenspaarfonds, het langetermijnsparen als het VAPZ benutten
N | % | |
Niet geselecteerd | 243 | 96,4 |
Geselecteerd | 9 | 3,6 |
Totaal | 252 | 100,0 |
Tabel 7.14: Aantal zelfstandigen die zowel de pensioenspaarverzekering, het langetermijnsparen als het VAPZ benutten.
N | % | |
Niet geselecteerd | 246 | 97,6 |
Geselecteerd | 6 | 2,4 |
Totaal | 252 | 100,0 |
7.3.3 Hoeveel geven zelfstandigen uit aan pensioensparen?
Met deze onderzoeksvraag wil ik nagaan hoeveel de zelfstandige gemiddeld per jaar uitgeeft aan pensioensparen. Dit is mogelijk wanneer we de vraag ‘Hoeveel geeft u jaarlijks uit aan pensioensparen?’ uit de enquête analyseren. Bij het afnemen van de enquête vroeg ik de zelfstandige om bij het beantwoorden van deze vraag een onderscheid te maken tussen het ‘gewoon’ pensioensparen en het VAPZ. In de context van deze vraag bedoel ik met het ‘gewoon’ pensioensparen de pensioenspaarfondsen of de pensioenspaarverzekeringen die behoren tot het fiscale luik ‘pensioensparen’ . Dus de variabele ‘ bedrag pensioensparen’ kan het bedrag zijn voor het pensioenspaarfonds of het bedrag voor de pensioenspaarverzekering. Dit omdat de zelfstandige niet tegelijkertijd kan gebruik maken van een pensioenspaarfonds én een pensioenspaarverzekering onder het fiscale luik ‘ pensioensparen’. Het maximaal fiscaal aftrekbare bedrag is immers hetzelfde voor een pensioenspaarfonds als voor een pensioenspaarverzekering. Bij het bespreken van de resultaten m.b.t. deze vraag moet ook rekening worden gehouden dat de bedragen die werden genoemd betrekking hebben op het inkomsten jaar 2007 – aanslagjaar 2008. Het maximaal fiscaal aftrekbare bedrag bedroeg voor het inkomstenjaar 2007 810,00 EUR voor pensioensparen en 2.605,15 EUR voor het gewoon VAPZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de zelfstandigen die aan pensioensparen doen gemiddeld 770,64 EUR uitgeven aan pensioensparen; dus aan een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering. Zelfstandigen die een VAPZ – contract hebben onderschreven sparen gemiddeld 1.722,16 EUR.
Tabel 7.15: Gemiddeld bedrag pensioensparen
N | Minimum | Maximum | Gemiddelde | Std. Deviatie | |
Bedrag pensioensparen | 135 | 360 | 810 | 770,64 | 96,394 |
Tabel 7.16: Gemiddeld bedrag VAPZ
N | Minimum | Maximum | Gemiddelde | Std. Deviatie | |
Bedrag VAPZ | 88 | 550 | 2605 | 1722,16 | 700,186 |
Het is volgens mij ook nuttig om na te gaan of er een verschil is tussen het gemiddeld bedrag dat vrouwelijke zelfstandigen sparen en het gemiddeld bedrag dat mannelijke zelfstandigen sparen. Dit ga ik na voor zowel de variabele ‘pensioensparen’ als voor de variabele ‘VAPZ’
Uit volgende twee tabellen blijkt dat voor de mannelijke zelfstandigen die aan pensioensparen doen het gemiddeld bedrag voor pensioensparen 777,04 EUR bedraagt. Voor de vrouwelijke zelfstandigen die aan pensioensparen doen, is het gemiddelde gelijk aan 761,04 EUR. Dit verschil is niet erg groot. Aangezien de p – waarde gelijk is aan 0,347, kan men stellen dat er geen significant verschil is tussen het gemiddeld bedrag dat vrouwen uitgeven aan pensioensparen en het gemiddeld bedrag dat mannen uitgeven aan pensioensparen.
Tabel 7.17: Gemiddeld bedrag pensioensparen naar geslacht
Geslacht | Gemiddelde | N | Std. Deviatie |
Man | 777,04 | 81 | 87,084 |
Vrouw | 761,04 | 54 | 109,037 |
Totaal | 770,64 | 135 | 96,394 |
Sig=0,347
We gaan dit ook na voor de variabele ‘VAPZ’. Uit de onderstaande tabel kan worden opgemaakt dat voor het Vrij Aanvullend Pensioen de mannelijke zelfstandigen gemiddeld meer sparen dan vrouwelijke zelfstandigen. Hier kan men zelfs spreken van een significant verschil tussen mannen en vrouwen. De mannen sparen gemiddeld 1.971,20 EUR voor het VAPZ terwijl de vrouwen gemiddeld maar 1.394,47 EUR sparen voor het
VAPZ. Dit terwijl het toegestane maximum voor het VAPZ 2007 2.605,15 EUR bedroeg. Een verklaring voor het feit dat de gemiddelde bedragen zoveel verschillen van het maximaal toegelaten fiscaal aftrekbare bedrag kan zijn dat de premie die de zelfstandige stort afhankelijk is van het inkomen. Dit argument kan ook gebruikt worden voor het significant verschil tussen het gemiddeld bedrag dat mannen sparen voor het VAPZ en het gemiddeld bedrag dat vrouwen hiervoor aanwenden. De bevraagde zelfstandigen hebben immers niet dezelfde inkomens. Mannen verdienen waarschijnlijk meer dan vrouwen, al kunnen we dat niet met zekerheid zeggen aangezien we dit niet bevraagd hebben.
Tabel 7.18: Gemiddeld bedrag VAPZ
Geslacht | Gemiddelde | N | Std. Deviatie |
Man | 1971,20 | 50 | 698,882 |
Vrouw | 1394,47 | 38 | 558,421 |
Totaal | 1722,16 | 88 | 700,186 |
Sig. =0,000
In de volgende tabel wordt de variabele ‘leeftijdsklasse’ gekoppeld aan de variabelen ‘bedrag pensioensparen’ en ‘bedrag VAPZ’. Uit deze tabel blijkt dat binnen leeftijdsklasse
4 het gemiddeld bedrag dat men uitgeeft aan pensioensparen het hoogst is. De zelfstandigen binnen leeftijdsklasse 4 zijn tussen 50 en 54 jaar oud. De zelfstandigen in deze klasse sparen gemiddeld 788,52 EUR. Binnen leeftijdsklasse 2 is het gemiddeld bedrag dat men uitgeeft aan pensioensparen het laagst, met name 749,06 EUR. Lexxxxxxxxxxxxx 0 xmvat zelfstandigen die tussen 35 en 44 jaar oud zijn. De gemiddelde bedragen voor het pensioensparen binnen de andere leeftijdsklassen leunen dicht aan bij het gemiddeld bedrag van leeftijdsklasse 4.
Voor het VAPZ is het gemiddeld bedrag het hoogst binnen leeftijdsklasse 5. Dit zijn zelfstandigen die tussen 55 en 59 jaar oud zijn. Binnen deze klasse wordt er gemiddeld 2.288,18 EUR gespaard voor het VAPZ. Het gemiddeld bedrag dat de zelfstandige uitgeeft aan het VAPZ is het kleinst binnen leeftijdsklasse 1. Lexxxxxxxxxxxxx 0 xmvat zelfstandigen tussen 21 en 35 jaar oud. Het gemiddeld bedrag dat binnen deze klasse wordt uitgegeven aan het VAPZ bedraagt 1.483,44 EUR.
Verder blijkt uit de tabel dat de leeftijd wel een belangrijke invloed heeft op het bedrag dat de zelfstandige gemiddeld spaart voor het VAPZ. Dit is echter niet zo voor het pensioensparen
Tabel 7.19: Gemiddeld bedrag pensioensparen en VAPZ per leeftijdsklasse
Leeftijdsklasse | Pensioensparen | VAPZ | |
1,00 | Gemiddelde | 752,94 | 1483,44 |
N | 17 | 16 | |
Std. Deviatie | 134,013 | 724,941 | |
2,00 | Gemiddelde | 749,06 | 1624,47 |
N | 32 | 19 | |
Std. Deviatie | 114,197 | 651,521 | |
3,00 | Gemiddelde | 777,10 | 1610,83 |
N | 29 | 18 | |
Std. Deviatie | 85,918 | 656,459 | |
4,00 | Gemiddelde | 788,52 | 1778,75 |
N | 27 | 20 | |
Std. Deviatie | 62,432 | 710,581 | |
5,00 | Gemiddelde | 784,29 | 2288,18 |
N | 21 | 11 | |
Std. Deviatie | 79,534 | 512,159 | |
6,00 | Gemiddelde | 774,44 | 1802,50 |
N | 9 | 4 | |
Std. Deviatie | 102,970 | 940,926 | |
Xxxxxx | Xxxxxxxxxx | 770,64 | 1722,16 |
N | 135 | 88 | |
Std. Deviatie | 96,394 | 700,186 |
Sig. pensioensparen: 0,605, sig. VAPZ: 0,068
In de volgende tabel wordt de variabele ‘burgerlijke stand’ gekoppeld aan de variabelen ‘bedrag pensioensparen’ en ‘bedrag VAPZ’. Uit de tabel blijkt dat gehuwde zelfstandigen die aan pensioensparen doen gemiddeld het meest sparen in vergelijking met samenwonende, alleenstaande en gescheiden zelfstandigen die aan pensioensparen doen. Van de zelfstandige die aan pensioensparen doen, spaarden de gehuwden gemiddeld 775,83 EUR in 2007. De samenwonenden spaarden in 2007 gemiddeld 758,00 EUR. Alleenstaanden spaarden gemiddeld 764,21 EUR in 2007. De gescheiden zelfstandigen spaarden gemiddeld het minst in 2007, namelijk 754,29 EUR . De verschillen tussen deze gemiddelden zijn echter niet zo groot. Er zijn dus geen significante verschillen tussen gehuwde, samenwonende, alleenstaande en gescheiden zelfstandigen die aan pensioensparen doen.
Wat betreft de variabele ‘bedrag VAPZ’ vind ik het moeilijk om een uitspraak te doen met betrekking tot de gemiddelde bedragen per burgerlijke stand. Het bedrag dat zelfstandigen uitgeven aan het VAPZ is namelijk afhankelijk van het inkomen van de zelfstandigen. Aangezien we geen informatie hebben over deze inkomens is het moeilijk om die gemiddelde bedragen te bespreken.
Tabel 7.20: Gemiddeld bedrag pensioensparen en VAPZ per burgerlijke stand
Burgerlijke Stand | Pensioensparen | VAPZ | |
xxxxxx | Xxxxxxxxxx | 775,83 | 1694,48 |
N | 92 | 58 | |
Std. Deviatie | 88,214 | 694,883 | |
samenwonend | Gemiddelde | 758,00 | 1553,13 |
N | 10 | 8 | |
Std. Deviatie | 112,131 | 694,144 | |
alleenstaand | Gemiddelde | 764,21 | 1782,00 |
N | 19 | 15 | |
Std. Deviatie | 118,054 | 730,831 | |
gescheiden | Xxxxxxxxxx | 754,29 | 2016,43 |
N | 14 | 7 | |
Std. Deviatie | 112,436 | 746,792 | |
Xxxxxx | Xxxxxxxxxx | 770,64 | 1722,16 |
N | 135 | 88 | |
Std. Deviatie | 96,394 | 700,186 |
Sig. pensioensparen: 0,823, sig. VAPZ: 0,600
De volgende tabel laat de gemiddelde bedragen zien die de zelfstandigen uitgeven aan pensioensparen en aan het VAPZ, ingedeeld per sector. Wat opvalt in deze tabel is dat vrije beroepers die aan pensioensparen doen gemiddeld 810,00 EUR spaarden in 2007. Dit gemiddelde is dus gelijk aan het fiscaal maximum dat men mag storten voor het pensioensparen. Uit de p – waarde - in dit geval gelijk aan 0,011 - kan men afleiden dat voor het pensioensparen de sector wel een invloed kan hebben op het bedrag. Deze p – waarde ligt dan ook beduidend lager dan het vereiste significantie niveau voor deze
studie ( α = 0,1). Ook voor het VAPZ spaarden de vrije beroepers in 2007 gemiddeld
genomen meer dan zelfstandigen uit andere sectoren. Maar zoals ik al eerder zei, vind ik het moeilijk een uitspraak te doen over de gemiddelde bedragen die zelfstandigen uitgeven aan het VAPZ.
Tabel 7.21: Gemiddeld bedrag pensioensparen en VAPZ per sector
Sector | Pensioensparen | VAPZ | |
handelszaak | Gemiddelde | 782,58 | 1717,90 |
N | 72 | 50 | |
Std. Deviatie | 79,271 | 694,099 | |
vrij beroep- | Gemiddelde | 810,00 | 2235,83 |
medisch | N | 14 | 6 |
Std. Deviatie | ,000 | 569,977 | |
vrij beroep- | Gemiddelde | 810,00 | 2063,00 |
juridisch | N | 4 | 5 |
Std. Deviatie | ,000 | 762,927 | |
diensten | Gemiddelde | 711,36 | 1678,85 |
N | 22 | 13 | |
Std. Deviatie | 143,868 | 652,534 | |
xxxxxx | Xxxxxxxxxx | 759,13 | 1435,71 |
N | 23 | 14 | |
Std. Deviatie | 105,697 | 714,977 | |
Xxxxxx | Xxxxxxxxxx | 770,64 | 1722,16 |
N | 135 | 88 | |
Std. Deviatie | 96,394 | 700,186 |
Sig. pensioensparen: 0,011, sig. VAPZ: 0,144
7.3.4Hoelang doen zelfstandigen al aan pensioensparen?
Om een antwoord te formuleren op deze onderzoeksvraag, moet de vraag ‘ Hoelang doet u al aan pensioensparen?’ uit de enquête worden geanalyseerd. Bij de afname van de enquête vroeg ik de bevraagden voor deze vraag een onderscheid te maken tussen het ‘gewoon’ pensioensparen, nl. het pensioenspaarfonds of de pensioenspaarverzekering én het VAPZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de zelfstandigen die aan pensioensparen doen tot nu toe gemiddeld 14 jaar en 2 maanden spaarden. Zelfstandigen die aan pensioensparen doen via het VAPZ spaarden gemiddeld genomen 9 jaar en 6 maanden. Het is moeilijk om op basis van deze gemiddelden een uitspraak te doen of de zelfstandigen al lang aan pensioensparen doen of niet. Beter is deze gemiddelden opnieuw te bekijken per leeftijdscategorie. Het is immers logisch dat oudere zelfstandigen al langer aan pensioensparen doen dan zelfstandigen die jonger zijn. Hierbij moet ook rekening worden
gehouden met het feit dat het pensioensparen van start is gegaan in 1987, maar de bijdrage voor 1986 mocht nog worden gestort uiterlijk tot 16 februari 1987. 84 De zelfstandige die in 1986 18 jaar of ouder was, kan dus voor het inkomstenjaar 2007 voor de 22ste keer aan pensioensparen doen. Het VAPZ bestaat al sinds 1 januari 1982. Tot 2003 kon de zelfstandige enkel aanvullende pensioenbijdragen storten door via zijn sociaalverzekeringsfonds een levensverzekering te sluiten. Maar met ingang van 1 januari 2004 werd Het VAPZ fundamenteel hervormd. Vanaf dan konden ook banken en verzekeringsmaatschappijen VAPZ – contracten aanbieden. De zelfstandige die in 1982 18 jaar was, kan nu voor de 25ste keer een premie storten voor het VAPZ.
Tabel 7.22: Gemiddeld aantal jaren pensioensparen en gemiddeld aantal jaren VAPZ
N | Minimum | Maximum | Gemiddelde | Std. Deviatie | |
Pensioensparen | 135 | 1,0 | 27,0 | 14,219 | 6,7214 |
VAPZ | 88 | 1,0 | 34,0 | 9,545 | 7,7518 |
De volgende tabel geeft het gemiddeld aantal jaren dat zelfstandigen aan pensioensparen doen per leeftijdsklasse en het gemiddeld aantal jaren dat zelfstandigen gebruik maken van het VAPZ per leeftijdsklasse. Voor leeftijdsklasse 1 t.e.m. 5 kan men stellen dat het gemiddeld aantal jaren dat zelfstandigen aan pensioensparen doen, stijgt per leeftijdsklasse. In de tabel is te zien dat het gemiddeld aantal jaren dat de zelfstandige aan pensioensparen doet het grootst is voor leeftijdsklasse 5. Zelfstandigen die aan pensioensparen doen binnen leeftijdsklasse 5, sparen gemiddeld al 21 jaar. Lexxxxxxxxxxxxx 0 xmvat zelfstandigen die tussen 55 en 60 jaar zijn. Dat wil zeggen dat zelfstandigen van deze leeftijdsklasse zouden begonnen zijn met pensioensparen tussen hun 34ste en 39ste verjaardag. De zelfstandigen binnen deze leeftijdscategorie zijn volgens mij gemiddeld genomen begonnen met het pensioensparen vanaf het ontstaan ervan op 1 jaar na. Een verklaring voor het missen van dat ene jaar zou kunnen zijn dat ze er nog niet helemaal mee vertrouwd waren. Men kon immers ook maar tot uiterlijk 16 februari van 1987 storten voor het pensioensparen. Ook voor het VAPZ stijgt het gemiddeld aantal jaren dat zelfstandigen hieraan meedoen per leeftijdscategorie. Opvallend is wel dat het gemiddeld aantal jaren dat zelfstandigen stortingen doen voor het VAPZ lager zijn in vergelijking met het gemiddeld aantal jaren dat de zelfstandigen aan pensioensparen doen. Dit is zelfs zo voor elke leeftijdscategorie en dat terwijl het VAPZ langer bestaat
84 xxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxx..xxx
dan het pensioensparen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de zelfstandigen pas hebben geopteerd voor het VAPZ sinds de hervorming ervan bij de WAPZ. Die hervorming leidde immers tot de vrijmaking van de pensioenmarkt en dat zorgde ervoor dat de zelfstandige niet meer verplicht was om een VAPZ – contract af te sluiten via het sociaalverzekeringsfonds maar dat hij zelf de vrije keuze had van pensioeninstelling en van tussenpersoon.85
Verder blijkt ook uit de tabel dat het gemiddeld aantal jaren dat de zelfstandige aan pensioensparen doet of gebruik maakt van het VAPZ, daalt van leeftijdsklasse 5 naar leeftijdsklasse 6. Zelfstandigen vanaf 60 jaar sparen dus gemiddeld genomen minder lang dan zelfstandigen die tussen 55 en 60 jaar oud zijn.
Tabel 7.23: Gemiddeld aantal jaren pensioensparen en VAPZ per leeftijdsklasse
Leeftijdsklasse | Pensioensparen | VAPZ | |
1,00 | Gemiddelde | 6,324 | 4,313 |
N | 17 | 16 | |
Std. Deviatie | 4,9653 | 3,1138 | |
2,00 | Gemiddelde | 12,219 | 6,895 |
N | 32 | 19 | |
Std. Deviatie | 5,7459 | 4,9988 | |
3,00 | Gemiddelde | 13,483 | 8,778 |
N | 29 | 18 | |
Std. Deviatie | 5,4289 | 5,0124 | |
4,00 | Gemiddelde | 16,667 | 11,100 |
N | 27 | 20 | |
Std. Deviatie | 6,0192 | 9,6130 | |
5,00 | Gemiddelde | 21,000 | 18,091 |
N | 21 | 11 | |
Std. Deviatie | 2,8107 | 6,6551 | |
6,00 | Gemiddelde | 15,444 | 15,250 |
N | 9 | 4 | |
Std. Deviatie | 6,7659 | 12,1484 | |
Totaal | Gemiddelde | 14,219 | 9,545 |
N | 135 | 88 | |
Std. Deviatie | 6,7214 | 7,7518 |
Sig. Pensioensparen: 0,000; Sig. VAPZ: 0,000
85 Xxx Xxxxxxxx, P. & Xxxxxxxxx, X.; o.c.; p. 4
7.3.5 Doen zelfstandigen elk jaar stortingen voor het pensioensparen?
Deze vraag heeft uiteraard alleen betrekking op de zelfstandigen die aan pensioensparen doen. De term ‘pensioensparen’ verwijst voor deze vraag zowel naar het eigenlijke pensioensparen als naar het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen.
Uit onderstaande tabel blijkt dat 97% van de zelfstandigen die aan pensioensparen doen, elk jaar stortingen doen voor het extralegaal pensioen. De overige 3% beweert wel eens een jaartje te hebben overgeslaan, bijv. wanneer het een moeilijk jaar voor hen was geweest op financieel gebied.
Tabel 7.24: Aantal zelfstandigen die jaarlijks stortingen doen voor het pensioensparen
N | % | |
Ja | 164 | 97 |
Neen | 5 | 3 |
N=169
7.3.6Waarom doen zelfstandigen niet aan pensioensparen?
Met deze vraag wil ik nagaan waarom zelfstandigen niet aan pensioensparen doen. Dit doe ik door de vraag ‘Waarom doet u niet aan pensioensparen?’ uit de enquête te analyseren. Met de term ‘pensioensparen’ in de context van deze vraag bedoel ik zowel het eigenlijke pensioensparen, dus via een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering als het VAPZ. 83 van de 252 bevraagden van dit onderzoek doen niet aan pensioensparen. Dit is bijna 33% van het totaal aantal bevraagden. Deze onderzoeksvraag is dan ook van toepassing op dié 33% van de bevraagden. De vraag uit de enquête ‘ Waarom doet u niet aan pensioensparen?’ is een open vraag. Daarmee sloot ik de kans op gedwongen antwoorden uit.
Uit de onderstaande tabellen blijkt het volgende:
• 16,9% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen, vonden het niet nodig om aan pensioensparen te doen.
• 4,8% van de bevraagden die niet aan pensioensparen doen vonden het pensioensparen of het VAPZ te duur in dié zin dat er op het einde van de maand niks meer overblijft van hun inkomen om nog iets opzij te zetten voor later. Dit is een zeer kwetsbare groep.
• Bijna de helft (49,4%) van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen haalden als reden aan dat sparen op een andere manier volgens hen meer opbracht. Later in dit onderzoek wordt nog verder ingegaan op de andere manieren die zelfstandigen aanwenden om te sparen en/of te beleggen.
• 18,1% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen, vinden zichzelf nog te jong om eraan te beginnen of ze zijn pas begonnen met een zaak en investeren nu al het geld daarin. Ze vinden het met andere woorden nog te vroeg om aan pensioensparen te beginnen.
• 7,2% van de bevraagden die niet aan pensioensparen doen, hebben al een wettelijk werknemerspensioen van het hoofdberoep dat ze vroeger beoefenden. Dit zijn bijvoorbeeld oud – mijnwerkers.
• 2,4% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen, deden vroeger wel aan pensioensparen maar waren op het moment van de enquête afname gestopt met het pensioensparen en hadden het bijeengespaarde kapitaal al opgevraagd.
• 1,2% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen, zijn wantrouwig ten opzichte van het systeem pensioensparen.
Tabel 7.25: Redenen waarom zelfstandigen niet aan pensioensparen doen
Niet nodig | Te duur | Anders sparen | pas begonnen/ te jong | Al pensioen | Gestopt/geld opgevraagd | Wantrouwig | |
Ja | 16,9 | 4,8 | 49,4 | 18,1 | 7,2 | 2,4 | 1,2 |
Nee | 83,1 | 95,2 | 50,6 | 81,9 | 92,9 | 97,6 | 98,8 |
N=83
7.3.7Zijn zelfstandigen van plan om in de toekomst nog te beginnen met pensioensparen?
Deze vraag heeft weer alleen betrekking op de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat de term ‘pensioensparen’ in de context van deze vraag zowel betrekking heeft op het ‘ gewoon’ pensioensparen als op het VAPZ.
Zoals al eerder vermeld heeft deze vraag alleen betrekking op de 83 zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen ten opzichte van alle 252 bevraagden. Onderstaande tabel laat zien dat 24,1% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen, toch nog van plan zijn om er mee te beginnen, 66,3% van deze zelfstandigen zegt er niet meer mee te beginnen. 9,6% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen weten nog niet of ze er in de toekomst mee zullen beginnen.
Tabel 7.26: Aantal zelfstandigen die in de toekomst van plan zijn te beginnen met pensioensparen
N | % | |
Ja | 20 | 24,1 |
Neen | 55 | 66,3 |
Misschien | 8 | 9,6 |
Totaal | 83 | 100,0 |
N=83
7.3.8 Kennen de zelfstandigen het verschil tussen een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering en het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen?
Deze vraag heeft weer betrekking op alle bevraagden, dus zowel op de zelfstandigen die aan pensioensparen doen als op de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen.
Uit de tabel blijkt dat 112 van de 252 (44,4%) ondervraagde zelfstandigen beweerden het verschil tussen een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering en het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen te kennen. 140 van de 252 (55,6%) bevraagden zeiden de verschillen niet te kennen.
Tabel 7.27: Aantal zelfstandigen die het verschil kennen tussen een pensioenspaarfonds een pensioenspaarverzekering en het VAPZ
N | % | |
Ja | 112 | 44,4 |
Neen | 140 | 55,6 |
Totaal | 252 | 100,0 |
7.3.9 Vinden zelfstandigen dat het pensioensparen bovenop het wettelijk pensioen voldoende zal zijn voor de oude dag?
Deze vraag is alleen van toepassing op de zelfstandigen die aan pensioensparen doen via een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering of het VAPZ. Om een antwoord te kunnen formuleren op deze vraag is het nodig om de vraag ‘ Denkt u dat pensioensparen alleen voldoende zal zijn voor uw pensioen later?’ uit de enquête te analyseren. Hierbij gaan we ervan uit dat de zelfstandige een wettelijk pensioen krijgt. De vraag is dus eigenlijk of het pensioensparen het wettelijk pensioen voldoende aanvult om de huidige levensstijl te kunnen behouden. De antwoorden zijn te vinden in de volgende tabel. Daaruit blijkt dat 22,5% het pensioensparen voldoende vindt als aanvulling van het wettelijk pensioen. Het merendeel, 70,4%, vindt dat het pensioensparen alleen, geen voldoende aanvulling is van het wettelijk pensioen. 7,1% weet niet of het pensioensparen al dan niet voldoende zal zijn als aanvulling van het wettelijk pensioen.
Tabel 7.28: Aantal zelfstandigen die het pensioensparen voldoende vinden als aanvulling van het wettelijk pensioen
N | % | |
Ja | 38 | 22,5 |
Neen | 119 | 70,4 |
Ik weet het niet | 12 | 7,1 |
Totaal | 169 | 100,0 |
7.3.10 Sparen zelfstandigen nog op een andere manier dan via het pensioensparen?
Deze onderzoeksvraag heeft betrekking op de zelfstandigen die aan pensioensparen doen als zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen. Bij de afname van de enquête vroeg ik eerst of de zelfstandigen nog op andere manieren sparen afgezien van het pensioensparen. 86,9% van de bevraagden antwoordde ‘ja’ op deze vraag en 13,1% antwoordde ‘neen’.
Tabel 7.29: Aantal zelfstandigen dat op een andere manier spaart dan via het pensioensparen
N | % | |
Ja | 219 | 86,9 |
Neen | 33 | 13,1 |
Totaal | 252 | 100,0 |
Beter is het om na te gaan welke zelfstandigen aan pensioensparen doen en daar bovenop ook nog op een andere manier sparen. Dit doe ik door een filter te maken die alle cases in SPSS selecteert waarin de zelfstandigen zowel ‘ja’ hebben geantwoord op de vraag ‘ Doet u aan pensioensparen?’ als ‘ja’ hebben geantwoord op de vraag ‘Spaart u nog op een andere manier?’. Uit de onderstaande tabel blijkt dat 145 van de 252 bevraagde zelfstandigen aan pensioensparen doen en nog op een andere manier sparen. Dit is meer dan de helft van het totale aantal bevraagden, nl. 57,5%. Eerder in dit onderzoek bleek al dat 169 van de 252 bevraagde zelfstandigen aan pensioensparen doen. Dat wil zeggen dat 85,8% van de zelfstandigen die aan pensioensparen doen ook nog andere manieren aanwenden om een kapitaal op te bouwen.
Tabel 7.30: Aantal zelfstandigen die aan pensioensparen doen en nog op een andere manier sparen
N | % | |
Geselecteerd | 107 | 42,5 |
Niet geselecteerd | 145 | 57,5 |
Totaal | 252 | 100,0 |
Verder ga ik na op welke manieren zelfstandigen nog kapitaal proberen op te bouwen. Deze vraag heeft dan weer betrekking op alle zelfstandigen die ‘ja’ hebben geantwoord op de vraag ‘ Spaart u nog op een andere manier?’.
Uit onderstaande tabellen blijkt dat:
49 van de 219 zelfstandigen die nog op een andere manier sparen dit doen via een groepsverzekering. Dit is 22,4%. Een opmerking hierbij is wel dat een groepsverzekering enkel mogelijk is wanneer de zelfstandige werkt via een vennootschap.
28,8% van de zelfstandigen die nog op een andere manier sparen dan via het eigenlijke pensioensparen of via het VAPZ, maken gebruik van het langetermijnsparen via een individuele levensverzekering. Zoals eerder al werd vermeld is het ook mogelijk om via het langetermijnsparen aan pensioensparen te doen. Dit gebeurt net zoals bij de gewone pensioenspaarverzekering via een individuele levensverzekering.
16% van de zelfstandigen die nog op een ander manier sparen dan via het luik ‘pensioensparen’ of via het VAPZ hebben een woonkrediet
30% van de zelfstandigen die nog anders sparen , investeren hun geld in onroerend goed.
32,4% van de zelfstandigen die nog andere spaar – of beleggingsmogelijkheden aanwenden om een kapitaal op te bouwen, beleggen hun geld in aandelen.
86,8% van de zelfstandigen die nog op een andere manier sparen dan via het eigenlijke pensioensparen of het VAPZ, hebben een spaarrekening of spaarboek.
3,7 % van de zelfstandigen die nog op andere manieren sparen dan via het eigenlijke pensioensparen of het VAPZ, doen dit via het systeem van voorzorgkas voor geneesheren. Dit systeem kadert zich in het sociaal statuut van geneesheren,tandartsen of apothekers waaraan bepaalde voorwaarden worden toegekend. Die voordelen bestaan onder meer uit een aandeel van het RIZIV in de premies of bijdragen die deze zelfstandigen kunnen storten voor rust – of overlevingspensioenen. 86 Dit percentage
00 Xxxxxxxx , Xxxxxxxxxxxxx vragen, Vraag nr. 142 van xxxxxxx Xxxxxxx dd. 22.03.2001 geraadpleegd op 20 april 2008 via xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxx.xx/xx/?xxxx.xxx&xxxxxX:/xxxxx/XxxxxxxxXxxXxx.0/&xxxxxxx00&xxxxxxxxxxxx/xx&xxxxx0 00000000&name=01/142&&Style=-1&hdr_referer=&type=2&
heeft dus enkel betrekkingen op geconventioneerde artsen, apothekers en tandartsen. Geconventioneerde zorgverleners zijn wettelijk verplicht om het sociaal voordeel van het
RIZIV te gebruiken voor een aanvullend pensioen in een sociaal pensioenplan of voor een gewaarborgd inkomen.87
Tabel 7.31: Andere manieren waarop zelfstandigen sparen
Groepsverze - kering | Langetermijn sparen | Woning- krediet | Onroerend goed | Aandelen/ obligaties | spaarboek | Zorgkas | |
Ja | 22,4% | 28,8% | 16% | 30,1% | 32,4% | 86,8% | 3,7% |
Neen | 77,6% | 71,2% | 84% | 69,9% | 67,6% | 13,2% | 96,3% |
N=219
87 Amonis (2007), ‘Waarvoor? Sociale zekerheid’ geraadpleegd op 20 april 2008 via xxxx://xxx.xxxxxx.xx/xx/xxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxx/xxxxxxxx/
8. Simulaties
In dit hoofdstuk zal ik trachten een antwoord te vinden op de tweede onderzoeksvraag ‘Wat is het fiscale voordeel van het pensioensparen/VAPZ/langetermijnsparen en wat zijn de opbrengsten van deze mogelijkheden om aan pensioenopbouw te doen?’ Dit zal gebeuren aan de hand van twee fictieve situaties waar telkens het inkomen van een zelfstandige onder de loep genomen wordt en dit bekeken wordt vanuit twee invalshoeken:
• Ten eerst zal ik de fiscale impact van de verschillende vormen van pensioenopbouw berekenen, namelijk bijdragen voor het pensioenspaarfonds of de pensioenspaarverzekering, pensioenopbouw via het langetermijnsparen, of stortingen voor het VAPZ. Met andere woorden hoeveel belasting kan men besparen indien men voor één of meerdere van deze vormen van pensioenopbouw kiest. We maken hierbij gebruik van een belastingberekeningsprogramma88.
• Ten tweede worden er enkele simulaties van de opbrengsten van de verschillende vormen van pensioensparen besproken. Met andere woorden wat gaat de zelfstandige in kwestie ontvangen wanneer hij/zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt? En cruciaal : gaat dit samen met het wettelijk pensioen voldoende zijn om in het verdere levensonderhoud te voorzien? Voor dit laatste verwijs ik naar de conclusies.
We onderstellen telkens dat de zelfstandige in Genk woont (gemeentebelasting 7%) en dat er uitsluitend inkomsten worden behaald via de activiteit als zelfstandige en/of via het loon van de partner. Ook gaan we er van uit dat als er bijdragen betaald worden voor een of andere vorm van pensioensparen, dat dit steeds het maximaal aftrekbare bedrag is. We simuleren m.a.w. de maximale opbrengst voor elke vorm van het pensioensparen.
88 Programma Fiskobel PB ( aslj 2008/ink 2007, voorlopige versie) Kluwer software
Simulatie 1
De heer en mevrouw A en B zijn beiden vijftigers en zijn al meer dan 25 jaar getrouwd. Zij bezitten een huis dat reeds afbetaald is met een KI van 2.102,00 EUR. Xxxxxxxx is voltijds ambtenaar en had in 2007 een jaarloon van 47.064,49 EUR, de bedrijfsvoorheffing bedroeg 17.451,55 EUR en hij betaalde 479,73 EUR bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid.
Mevrouw is bedrijfsleider in een handelsonderneming en heeft dus het statuut van zelfstandige. Zij had in 2007 een bruto-inkomen van 42.800,00 EUR en betaalde 11.202,20 EUR bedrijfsvoorheffing en 8.170,36 EUR persoonlijke sociale bijdragen.
1. Situatie 1 (referentiesituatie): Er worden GEEN bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen, noch voor het langetermijnsparen, noch voor het VAPZ.
🡪 Fiscaal89:
Zoals uit de berekening in bijlage af te lezen is moet er in dit geval 1.117,21 EUR bijbetaald worden. In totaal werd er voor het aanslagjaar 2008 28.705,44 EUR aan belastingen betaald.
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
De heer en mevrouw A en B kunnen alleen genieten van hun wettelijk pensioen . Voor de heer A is dat een ambtenarenpensioen, voor mevrouw B het wettelijk pensioen voor zelfstandigen. Het wettelijk gezinspensioen voor zelfstandigen op basis van een volledige loopbaan bedraagt vanaf 1 december 2007 1.060,67 EUR per maand.
89 Zie Bijlage 5: Simulatie 1.1
2. Situatie 2: Er worden enkel bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen (man 810,00 EUR + vrouw 810,00 EUR ), niet voor het langetermijnsparen, noch voor het VAPZ.
🡪 Fiscaal90:
In dit geval moet er EUR 501,85 bijbetaald worden . Dit is ten opzichte van de eerste situatie een belastingvoordeel van 615,36 EUR (1.117,21 – 501,85). Men heeft echter wel 2 x 810,00 EUR = 1.620,00 EUR betaald als premie. Xxxxx geeft dit voor dit aanslagjaar een meerkost van 1.004,64. EUR ( 1.620,00 – 615,36)
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
Naast het wettelijk pensioen mogen de heer en mevrouw A en B zich ook verheugen op een extra pensioen. Het juiste bedrag van het uitgekeerde kapitaal is moeilijk te bepalen omwille van het feit dat het kan gaan om een pensioenfonds of een pensioenspaarverzekering.
Ook is de gestorte bijdrage niet elk jaar hetzelfde: de maximale fiscaal aftrekbare premie wordt jaarlijks verhoogd.
Een simulatie in xxxxxxx00 geeft de mogelijke netto opbrengst in functie van het aantal stortingen bij een jaarlijkse bijdrage van 830,00 EUR.
Bij 47 stortingen bedraagt het extra pensioen bedraagt hier 197.151,43 EUR . Het is realistischer te veronderstellen dat het echtpaar pas op 40-jarige leeftijd in plaats van op 18 jaar met pensioensparen is begonnen zodat we kunnen uitgaan van 25 stortingen. Het netto te verwerven bedrag bedraagt dan 44.577,89 EUR per persoon. Het echtpaar zou dan samen een bedrag rond 90.000,00 EUR ontvangen. Vermits zij echter al vijftig jaar zijn kunnen zij nog maar maximaal 14 stortingen doen. Indien zij op 40- jarige leeftijd zouden begonnen zijn met pensioensparen kunnen zij een totaal van 25 stortingen bereiken en zal de verwachte opbrengst in de buurt liggen van het bedrag in de simulatie na 25 stortingen.
90 Zie bijlage 6: Simulatie 1.2
91 Zie bijlage 13: Simulatie Pricos (KBC)
3. Situatie 3: Er worden bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen (man 810,00 EUR + vrouw 810,00 EUR), 1.950,00 EUR voor het langetermijnsparen (vrouw), doch niet voor het VAPZ.
🡪 Fiscaal92:
In dit geval krijgt men 195,04 EUR terug. Dit betekent ten opzichte van de eerste situatie een belastingvoordeel van 1.312,25 EUR (1.117,21 + 195,04 ) . Men heeft echter wel 2 x 810,00 + 1 x 1.950,00 = 3.570,00 EUR moeten storten. Door het belastingvoordeel verdient men hiervan dus 1.312,25 EUR terug. De netto meerkost voor dit aanslagjaar bedraagt 2.257,75 EUR (3.570,00-1.312,25)
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
Naast het wettelijk pensioen en de opbrengst van het gewone pensioensparen is er nu ook een opbrengst van het langetermijnsparen voor mevrouw B. Hoeveel deze precies bedraagt, hangt af van de gegarandeerde intrestvoet (die tijdens de looptijd nog kan veranderen), van het gehanteerde percentage in de winstdeelneming, van het aantal stortingen en van de gestorte bijdragen. Deze stortingen evolueren meestal volgens het fiscaal maximum . In de simulatie in bijlage93 zien we een vermogen opgebouwd door 25 stortingen van 1.990,90 EUR (maximaal aftrekbare bedrag voor het aanslagjaar 2009) en beginnend vanaf 2008.
Na 25 stortingen tegen een rentevoet van 2,5% is hier een opbrengst van 59.047,73 EUR gewaarborgd, bij een winstdeelname van 1% wordt dit 68.422,39 EUR en bij 2% winstdeelname 79.511,43 EUR. Indien de stortingen de volgende jaren hoger liggen terwijl de rentevoet behouden blijft, zal de opbrengst ook stijgen.
92 Zie bijlage 7: Simulatie 1.3
93 Zie bijlage 14: Simulatie langetermijnsparen
4. Situatie 4: Er worden bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen (man 810,00 EUR + vrouw 810,00 EUR), 1.950,00 EUR voor het langetermijnsparen (vrouw), en 2.605,00 EUR voor het VAPZ (vrouw).
🡪 Fiscaal94:
Men trekt hier 1.390,77 EUR terug .Ten opzichte van de eerste situatie wordt hier het grootste belastingvoordeel gerealiseerd nl. 2.507,98 EUR (1.117,21 +1.390,77 ). Men heeft echter wel 2 x 810,00 + 1 x 1.950,00 +2.605,00 = 6.175,00 EUR moeten storten. Door het belastingvoordeel verdient men hiervan dus 2.507,98 EUR terug. De netto meerkost voor dit aanslagjaar bedraagt 3.667,02 EUR (6.175,00 – 2.507,98)
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
Bovenop de pensioenbedragen uit vorige situaties komt nu nog het aanvullend pensioen voor mevrouw B. Ook hier is de te verwachte opbrengst afhankelijk van het aantal stortingen, de hoogte van de premies, de gegarandeerde intrestvoet en de eventuele winstdeelname. De simulatie in bijlage95 geeft een overzicht van mogelijke opbrengsten indien men in 2008 op 30 - jarige leeftijd met het VAPZ zou beginnen en dit bij een jaarlijkse premie van 2.633,71 EUR. Indien we er van uit zouden gaan dat mevrouw B pas op 40-jarige leeftijd begonnen is met bijdragen te storten voor het VAPZ (weliswaar met bijdragen kleiner dan 2.633,71 EUR zoals in de simulatie) dan zou zij op haar zestigste een kapitaal tussen +/- 65.000 EUR en +/- 80.000 EUR ontvangen. Indien ze zou blijven storten tot op haar vijfenzestigste, zou ze een bedrag tussen +/- 90.000 EUR en +/- 120.000 EUR ontvangen. Hierop moet nog belasting betaald worden. Dit gebeurt via omrekening van het kapitaal in fictieve renten volgens coëfficiënten die afhankelijk zijn van de leeftijd van de begunstigde op de datum van de betaling ervan. Deze coëfficiënten variëren tussen 1% en 5 %. Deze fictieve renten dienen jaarlijks bij de bedrijfsinkomsten gevoegd te worden gedurende 10 jaar indien de coëfficiënt 5 % bedraagt of gedurende 13 jaar indien deze coëfficiënt lager is dan 5 %.
94 Zie bijlage 8: Simulatie 1.4
95 Zie bijlage 15: Simulatie VAPZ
Simulatie 2
De heer en mevrouw C en D waren in 2007 respectievelijk 43 en 42 jaar oud en zijn 10 jaar getrouwd. Xxxxxxxx is advocaat en had in 2007 een bruto jaarloon van 95.720,00 EUR . Hij betaalde in totaal 26.500,00 EUR aan voorafbetalingen en 9.217,37 EUR aan persoonlijke sociale bijdragen. In 1995 kochten zij een huis met een KI van 2.405,00 EUR. Voor deze aankoop gingen zij een lening aan van 175.000,00 EUR waarvoor in 2007 17.722,20 EUR aan kapitaalsaflossingen en 4.020,32 EUR aan intresten werd betaald. De premies voor de schuldsaldoverzekeringen bedroegen 744,00 EUR voor hem en 639,20 EUR voor haar. Mevrouw is huisvrouw en heeft dus geen eigen inkomen.
1. Situatie 1 (referentiesituatie): Er worden GEEN bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen, noch voor het langetermijnsparen, noch voor het VAPZ.
🡪 Fiscaal:
Zoals uit de berekening in bijlage 96 af te lezen is moet er in dit geval 7.891,78 EUR bijbetaald worden. In totaal werd er voor het aanslagjaar 2008 34.391,78 EUR aan belastingen betaald.
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
De heer en mevrouw C en D kunnen alleen genieten van een wettelijk pensioen , nl. het wettelijk pensioen voor zelfstandigen.
Het wettelijk gezinspensioen voor zelfstandigen op basis van een volledige loopbaan bedraagt 1.060,67 EUR.
96 Zie bijlage 9: Simulatie 2.1
2. Situatie 2: Er worden enkel bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen (man 810,00 EUR + vrouw 810,00 EUR ), niet voor het langetermijnsparen, noch voor het VAPZ.
🡪 Fiscaal97:
In dit geval moet er 7.236,41 EUR bijbetaald worden . Dit is ten opzichte van de eerste situatie een belastingvoordeel van 655,37 EUR (7.891,78 – 7.236,41). Men heeft echter wel 2 x 810,00 EUR = 1.620,00 EUR betaald als premie. Xxxxx geeft dit voor dit aanslagjaar een meerkost van 964,63 EUR ( 1.620,00 – 655,37)
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
Naast het wettelijk pensioen ontvangen de heer en mevrouw C en D ook een extra pensioen. Het juiste bedrag van het uitgekeerde kapitaal is moeilijk te bepalen omwille van het feit dat het kan gaan om een pensioenfonds of een pensioenspaarverzekering.
Ook is de gestorte bijdrage is niet elk jaar hetzelfde: de maximale fiscaal aftrekbare premie wordt jaarlijks verhoogd.
Een simulatie in bijlage98 geeft de mogelijke netto opbrengst in functie van het aantal stortingen bij een jaarlijkse bijdrage van 830,00 EUR.
Bij 47 stortingen bedraagt het extra pensioen bedraagt hier 197.151,43 EUR .
Indien we veronderstellen dat het echtpaar pas drie jaar geleden (op resp. 40 jaar en 39 jaar) met pensioensparen is begonnen, kunnen we uitgaan van 25 stortingen. Het netto te verwerven bedrag bedraagt dan 44.577,89 EUR per persoon. Het echtpaar zou dan samen een bedrag rond 90.000,00 EUR ontvangen. In hun geval kunnen zij nog maximaal 22 stortingen doen. De verwachte opbrengst zal in de buurt liggen van het bedrag in de simulatie na 25 stortingen.
97 Zie bijlage 10: Simulatie 2.2
98 Zie bijlage 13: Simulatie Pricos
3. Situatie 3: Er worden bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen (man 810,00 EUR + vrouw 810,00 EUR), 1.950,00 EUR voor het langetermijnsparen (man), doch niet voor het VAPZ.
🡪 Fiscaal:
Uit de berekening in bijlage99 blijkt dat men nog altijd evenveel moet bijbetalen als in situatie 2 nl. 7.236,41 EUR . Dit betekent dat eventuele bijdragen voor het langetermijnsparen geen enkele belastingbesparing opleveren. Ook indien de vrouw deze bijdragen voor haar rekening zou nemen zal dit geen belastingbesparing geven. Dit komt omdat het maximale fiscaal aftrekbare bedrag door de inbreng van kapitaalsaflossingen, intresten en schuldsaldoverzekering overschreden is.
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd100:
Indien de premies fiscaal niet aftrekbaar zijn kan men natuurlijk toch bijdragen storten voor het langetermijnsparen.101 Hoeveel de opbrengst precies bedraagt, hangt weer af van de gegarandeerde intrestvoet (die tijdens de looptijd nog kan veranderen), van het gehanteerde percentage in de winstdeelneming, van het aantal stortingen en van de gestorte bijdragen. Indien de heer C en mevrouw D 25 jaar lang 1.990,90 zouden storten,dan blijkt uit de reeds eerder aangehaalde simulatie (simulatie 1.3) dat een opbrengst tussen 59.047,73 EUR en 79.511,43 EUR (afhankelijk van het gehanteerde winstpercentage) mogelijk is.
99 Zie bijlage 11: Simulatie 2.3
100 Zie bijlage 14: Simulatie langetermijnsparen
101 Wanneer men meer zou storten dan het maximaal fiscaal aftrekbare bedrag moet men op deze stortingen bovendit bedrag toch een eindbelasting betalen ook al heeft men niet kunnen genieten van het fiscale voordeel van het langetermijnsparen.
4. Situatie 4: Er worden bijdragen betaald voor het gewone pensioensparen(man 810,00 EUR + vrouw 810,00 EUR), en 2.605,00 EUR voor het VAPZ(man).
🡪 Fiscaal102:
In dit geval moet er 5.730,43 EUR bijbetaald worden . Dit is ten opzichte van de eerste situatie een belastingvoordeel van 2.160,95 EUR (7891,78 – 5730.83). Men heeft echter wel 2 x 810,00 EUR = 1.620,00 EUR betaald als premie voor het pensioensparen en 2.605,12 EUR voor het VAPZ. Xxxxx geeft dit voor dit aanslagjaar een meerkost van 2.064,17. EUR ( 1.620,00+2.605,12-2.160,95 )
🡪 Opbrengsten op pensioengerechtigde leeftijd:
Bovenop de pensioenbedragen uit vorige situaties komt nu nog het aanvullend pensioen voor de heer C. Ook hier is de te verwachte opbrengst afhankelijk van het aantal stortingen, de hoogte van de premies, de gegarandeerde intrestvoet en de eventuele winstdeelname. We kunnen hier dan ook dezelfde beschouwing maken als in simulatie
1.4. Daar waren we tot de conclusie gekomen dat er op zestigjarige leeftijd een opbrengst kan worden gerealiseerd van +/- 65.000,00 EUR tot 80.000,00 EUR afhankelijk van de winstdeelname. Op vijfenzestigjarige leeftijd echter kan er een opbrengst worden gerealiseerd tussen 90.000 EUR en 120.000 EUR, afhankelijk van de winstdeelname.
102 Zie bijlage 12: Simulatie 2.4
9. Conclusies
Er bestaan een aantal mogelijkheden voor zelfstandigen om een fiscaal voordelig en individueel extra – legaal pensioen op te bouwen. Zo is er het pensioensparen, waarbij men kan kiezen tussen een pensioenspaarfonds en een pensioenspaarverzekering, maar er is ook nog het langetermijnsparen. Deze twee manieren om aan pensioenopbouw te doen behoren tot de derde pensioenpijler. Daarnaast bestaat er ook nog het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Het VAPZ laat de zelfstandigen eveneens toe om op een fiscaal vriendelijke manier, geheel vrijblijvend op individuele basis aan pensioenopbouw te doen.
Wat betreft het profiel van de zelfstandige pensioenspaarder blijkt uit de analyse dat het geslacht geen invloed heeft op het al dan niet aan pensioensparen103 doen. Zelfstandigen tussen de 50 en de 55 jaar oud zouden het meest aan pensioensparen doen en 60 - plussers het minst. Toch zijn de verschillen in leeftijdscategorieën niet echt groot. Verder blijken ook de sector waarin de zelfstandige actief is en de burgerlijke stand van de zelfstandige geen invloed te hebben op het al dan niet gebruik maken van pensioensparen in de zin van een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering of het VAPZ.
Wat betreft de wijze waarop zelfstandigen aan pensioensparen doen, kan uit de analyse van de enquête worden geconcludeerd dat:
• 53,2% aan pensioensparen104 doet.
• 35,3% een VAPZ – contract op individuele basis heeft.
• 25% gebruik maakt van het langetermijnsparen
103 Met pensioensparen bedoel ik hier enkel het eigenlijke pensioensparen en het VAPZ, niet het langetermijnsparen
104 Met pensioensparen bedoel ik hier het eigenlijke pensioensparen (pensioenspaarfonds of pensioenspaarverzekering)
Verder blijkt 21,4 % van alle bevraagde zelfstandigen zowel gebruik te maken van het eigenlijke pensioensparen (via een pensioenspaarfonds of een pensioenspaarverzekering) als van het Vrij Aanvullend Pensioen voor zelfstandigen.
Slechts 6% van het totale aantal respondenten benut én het eigenlijke pensioensparen én het VAPZ én het langetermijnsparen.
De 53% zelfstandigen die aan het eigenlijke pensioensparen doen, spaarden gemiddeld 770, 64 EUR in 2007. Dit bedrag verschilt niet veel van de 810,00 EUR die de zelfstandigen maximaal mochten inbrengen voor 2007. Hieruit kan ik concluderen dat de meeste van de zelfstandigen die aan pensioensparen doen, dit toch wel doen voor het maximaal aftrekbare bedrag. De 88 zelfstandigen die een VAPZ - contract hebben op individuele basis stortten in 2007 gemiddeld 1.722,16 EUR. Dit bedrag verschilt wat meer van het maximaal toegestane in te brengen bedrag. Voor 2007 bedroeg het maximaal aftrekbare bedrag voor het VAPZ 2.605,15 EUR. Een verklaring hiervoor kan liggen in het feit dat de te storten premie voor het VAPZ afhangt van het beroepsinkomen van de zelfstandige. Een andere verklaring kan zijn dat het maximale toegestane bedrag een pak hoger ligt dan het maximaal fiscaal aftrekbare bedrag van het pensioensparen. Ook al zou het inkomen hoog genoeg zijn om het maximale bedrag voor het VAPZ te mogen storten, dan nog is het toch een 200,00 EUR per maand of 650,00 EUR per kwartaal extra wat men zou moeten uitgeven.
Daarnaast kan ik concluderen dat het geslacht geen invloed heeft op het bedrag dat de zelfstandige uitgeeft aan het eigenlijke pensioensparen. Mannen gaven in 2007 ongeveer 777,00 EUR uit aan pensioensparen en vrouwen ongeveer 761,00 EUR. Voor het VAPZ bestaat er wel een groot verschil tussen het bedrag dat mannen en vrouwen gemiddeld storten. Voor mannen bedroeg dit bedrag in 2007 gemiddeld ongeveer 1.971,00 EUR en voor vrouwen 1.394,00 EUR.
Het gemiddeld aantal jaren dat zelfstandigen aan pensioensparen doen, stijgt naarmate de leeftijdsklasse stijgt. Dit is eveneens zo voor het VAPZ. Opvallend is wel dat de zelfstandige voor het VAPZ minder lang stortingen doet dan voor het pensioensparen, hoewel het VAPZ eigenlijk al langer bestaat dan het pensioensparen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat door de vrijmaking van de pensioenmarkt in 2004 het aanbod van VAPZ – contracten groter werd en toen pas echt bekend raakte bij het grote
publiek. Ook het gemiddeld bedrag dat zelfstandigen sparen stijgt naarmate men ouder wordt. Dit zowel voor het pensioensparen als voor het VAPZ, hoewel voor het pensioensparen de stijgingen zeer gering blijven. Voor het VAPZ zijn de stijgingen in het gemiddeld bedrag per leeftijdscategorie aanzienlijker. Dit zou kunnen liggen aan het feit dat men naarmate dat men ouder wordt ook meer gaat verdienen en dus ook meer kan storten voor het VAPZ aangezien de stortingen afhankelijk zijn van het inkomen.
Uit de analyse van de enquête blijkt verder ook dat 97% van de zelfstandigen die beweren aan pensioensparen te doen en/of een VAPZ – contract hebben, jaarlijks stortingen doen hiervoor.
De belangrijkste reden die zelfstandigen aanhaalden voor het niet gebruik maken van het pensioensparen of van het Vrij Aanvullende Pensioen voor Zelfstandigen is dat andere beleggingen en spaarformules meer zouden opbrengen. Dit beweert althans bijna de helft van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen doen.
Verder blijkt dat 66,3% van de zelfstandigen die niet aan pensioensparen105 doen ook niet meer van plan zijn om er mee te beginnen in de toekomst. Slechts enkelen (9,6%) gaan er misschien nog beginnen in de toekomst. 24,1% gaat in de toekomst wel nog beginnen met pensioensparen.
Meer dan de helft van de bevraagde zelfstandigen zou de verschillen tussen een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering en het VAPZ niet kennen.
De meeste (70,4%) zelfstandigen die aan pensioensparen doen of gebruik maken van het VAPZ zijn van mening dat het pensioensparen en/of het gebruik van het VAPZ niet voldoende zal zijn als aanvulling van het wettelijk pensioen.
Bijna 87% van de respondenten spaart nog op een andere manier dan via het pensioensparen of via het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Uit de resultaten van de enquête blijkt dat vooral het spaarboekje nog steeds erg in trek is. 86,6% van de respondenten blijkt een spaarboekje te hebben. Op de tweede plaats komt het beleggen in aandelen en obligaties. Investeren in onroerend goed komt op de derde plaats. Een
105 Met pensioensparen bedoel ik hier enkel het eigenlijke pensioensparen en het VAPZ, niet het langetermijnsparen
individuele levensverzekering via het langetermijnsparen komt pas op de vierde plaats. 28,8% van de respondenten zou zo’n een contract hebben afgesloten.
Aan de hand van de simulaties in hoofdstuk 8 kunnen we concluderen dat:
• wanneer de zelfstandige en zijn partner aan pensioensparen zouden doen, de overheid hiervan een groot deel terugbetaalt. Dit is eveneens zo voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen en voor het langetermijnsparen. Doch wanneer de zelfstandige en zijn/haar partner een hypothecaire lening hadden afgesloten voor 1 januari 2005, zou de premie voor een individuele levensverzekering via het langetermijnsparen geen recht geven op een belastingsvermindering aangezien de fiscale korf van het langetermijnsparen in alle waarschijnlijkheid reeds volledige gevuld zou zijn met de kapitaalaflossingen en intresten van het hypothecaire krediet alsook met de premie van de schuldsaldoverzekering. Het VAPZ geeft altijd het meeste belastingvermindering omdat de zelfstandige deze premies kan bijtellen bij de socialezekerheidsbijdragen en aldus in mindering worden gebracht van de hoogste schijf van het belastbaar inkomen. In onze voorbeelden mét het VAPZ krijgen we resp. 1.195,73 EUR en 1.505,58 EUR extra belastingvermindering ten opzichte van de situaties zonder bijdragen voor het VAPZ.
• naast de belastingvermindering die men kan realiseren de bijdragen natuurlijk ook betaald moeten worden. Indien men bijdragen betaalt voor de drie mogelijke vormen van pensioenopbouw moeten ze hiervoor al 6.175,00 EUR van hun inkomsten voor uittrekken. De meerkost (bijdragen – belastingvermindering) loopt in dit geval op tot 3.667,02 EUR.
• het pensioensparen alleen niet voldoende zal zijn als aanvulling op het wettelijk pensioen als men er te laat mee start. Wil men via het pensioensparen toch een aanzienlijk kapitaal opbouwen, zal men daarmee al vroeg moeten beginnen. Zo zou de zelfstandigen als hij/zij op 18 jaar zou beginnen met pensioensparen, 47 stortingen kunnen doen, wat hem/haar ongeveer 200.000 EUR kan opleveren. Als hij/zij pas op zijn 40ste zou beginnen, wat realistischer is, zou hij/zij maar 25 stortingen kunnen doen. Dit zou hem/haar maar 44.577,89 EUR opleveren. Indien
men uitgaat van een levensverwachting van 79 jaar, dan is dit bedrag waarschijnlijk ontoereikend.
• Indien men het pensioensparen kan combineren met het langetermijnsparen en het VAPZ dan is er aanzienlijke opbrengst te realiseren. In onze eerste simulatie kan deze liggen tussen +/- 215.000 EUR en 290.000 EUR. In onze tweede simulatie zou de totale opbrengst liggen tussen +/- 145.000 EUR en 210.000 EUR, omdat we in deze simulatie ervan uit zijn gegaan dat er geen bijdragen werden betaald voor het langetermijnsparen. Indien dit geld goed belegd wordt, kan dit gedurende 15 tot 20 jaar inderdaad een voldoende aanvulling zijn voor het wettelijk pensioen.
Lijst van geraadpleegde werken
Amonis (2007), Waarvoor? Sociale zekerheid geraadpleegd op 20 april 2008 via xxxx://xxx.xxxxxx.xx/xx/xxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxx/xxxxxxxx
Assuralia, persberichten: De zelfstandige en de drie pensioenpijlers (2003, 15 december) geraadpleegd op 4 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/xx/xxxxx/00-00- 03%20bijlage.asp
Xxxxxxxx, X. x.x., Beleggingsstrategie voor een goede oude dag, Budget & Recht, november-december 2002, 50p
Xxxxxxx, X. & Xxxxxxxx,X. (2007), Wettelijk pensioen doorgaans overschat, De Standaard, 23 oktober, p. E6
Xxxxxxxxxx, X. Pensioensparen: Fiscaal voordeel flink omhoog, De Tijd, geraadpleegd op 20 oktober 2007 via xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/?Xxx0000000&XxxxxxXxx0
Deutsche Bank, (2008), Uw pensioen plannen, Pensioen in België: de drie pensioenpijlers, geraadpleegd op 7 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xx/xxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx.xxxx
Fiscale voordelen van de levensverzekeringsproducten – tak 22 , (z.d.) geraadpleegd 7 maart 2008 via xxxx://xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxx_xxxxx.xxx#Xxxxxxxxxxxxxxxxxx n%20van%20de%20premies%20en%20fiscale%20winst
Fisconet , Parlementaire vragen, Vraag nr. 142 van xxxxxxx Xxxxxxx dd. 22.03.2001 geraadpleegd op 20 april 2008 via xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxx.xx/xx/?xxxx.xxx&xxxxxX:/xxxxx/XxxxxxxxXxxXxx.0/&xxxxxxx00&xxx e=bronnen/pv&zoek=000000000&name=01/142&&Style=-1&hdr_referer=&type=2&
Group S, (2008) Het Belgisch pensioenstelsel berust op drie pijlers, geraadpleegd op 2 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxx.xx
Group S, (2006) Meer weten over het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ)
geraadpleegd op 3 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxxxx.xx/0_0000.xxx
Xxxx, X. (1993), Pensioendebat: Is onze oude dag nog wel verzekerd?, Antwerpen, Icarus, 47p
ING BANK, (2007) Uw pensioengids, geraadpleegd op 20/10/2007 via xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxx/xxxxxx.xxx?xxxxXxxxxxxxxxxxxxxxx
KBC BANK (2006), Gids, Zorg voor uw toekomst, Brussel, KBC, 92p
KBC BANK, (2008) Langetermijnsparen, geraadpleegd op 20 april 2008 via xxxxx://xxx.xxx.xx/XXX/X0x00/xX/xXXX/xXXXX00X/XXXXX00/XXXXX00/XXXXX0X/XX KDE6S/~-BZKJ4IK
Xxxxxx, X. & Xxxxxxx, X., (2000) De vergrijzing in België: demografische gegevens en economische implicaties. in Xxxxxxxxx, X. (Eds.), ‘ De toekomst van onze pensioenen.’, Leuven, Garant, 178p
OVMB (2008), Het Sociaal Vrij Aanvullend Pensioen van OVMB, geraadpleegd op 24 april 2008 via
xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxx/xxxx_xxxx/XX/xxxxxxxxxxxxx/xxxxx_xx_xxxxxx/xxxx_xxxxxx en_vap_sociaalvap.cfm
OVMB (2008), Voordelen van het gewoon én het sociaal VAP, geraadpleegd op 24 april 2008 via
xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxx/xxxx_xxxx/XX/xxxxxxxxxxxxx/xxxxx_xx_xxxxxx/xxxx_xxxxxx
_vap_premie.cfm
Pensioen Index (2006), geraadpleegd 20 februari 2008 via xxxx://xxxxxxxxxxxxxx.xxxx.xx/XX/xxxxxxx_xxxxxxxxx_xxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxxxxxx/xxx ex.htm
Pensioensparen, toch maar beter doen! (14 november 2006), De Standaard, geraadpleegd op 10 oktober 2007 via xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxxxxxxx.xxx
RSVZ (2007), Het sociaal statuut der zelfstandigen, pensioenen, Brussel, RSVZ, 30p
RVP, persmap, Pensioenverhogingen december 2007, geraadpleegd op 20/10/2007 via xxxx://xxx.xxxxxx.xxxx.xx/xxxxxx0000/XX/X/X_x/X_x_00000000.xxx
Xxxxxxxx e.a. (1997) Research Methods for Business Students, London, Pitman publishing, 624p.
Stad Genk (z.d.) geraadpleegd op 28 januari 2008 via xxxx://xxx.xxxx.xx
Xxxxxxxx, X. (2007) Met dank aan de pil: Is de doorbraak van de anticonceptiepil in de jaren 60 de oorzaak van het vergrijzingonheil’, De Standaard, 20 oktober, p.E6
Xxx Xxxxxxx X. & Vereycken L., Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen: ‘ Het VAPZ geniet wellicht het meest fiscaalvriendelijk regime van alle pensioenvehikels van de tweede en derde pijler, Delta Lloyd Academy, februari 2008, 65p
Xxx Xxxxxxxx, J., (2006) Het pensioensparen doorgelicht, Xxxx, geraadpleegd op 10 oktober 2007 via xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxx.xxx?xxxxxxxXXx000000&xxxxxxxXXx000&xxxxXXx00,
Xxx Xxxxxxxx, X. (2007), Waarom zou u nog trouwen?; Trouwen, wettelijk of feitelijk samenwonen? Zijn er eigenlijk nog fiscale verschillen tussen de verschillende samenlevingsvormen? geraadpleegd op 12 maart 2008 via xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxx.xxx?xxxxXXx00&xxxxxxxXXx000&xxxxxxxXXx000000
Vermogen, Raadgevingen voor het optimaal beheer van uw persoonlijk vermogen, 11:5, 2008, 15p
Xxxxxxx, T; e.a. (2002), Pro Senectute: over pensioenen en zilverfonds Hamburg - Mannheimer, Brussel en Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 88p
Lijst met tabellen en figuren.
Tabellen
Tabel 6.1: Percentage en duur van de belastingheffing bij opname van het pensioenkapitaal voor het VAPZ . - 48 -
Tabel 7.2: Aantal zelfstandigen die aan het eigenlijke pensioensparen doen............ - 57 - Tabel 7.3: Aantal zelfstandigen die een VAPZ – contract hebben ........................... - 58 - Tabel 7.4: Pensioensparen naar geslacht ............................................................ - 58 -
Tabel 7.5: Langetermijnsparen naar geslacht ...................................................... - 58 -
Tabel 7.6: Pensioensparen naar leeftijdsklasse .................................................... - 59 -
Tabel 7.7: Pensioensparen naar burgerlijke stand................................................ - 60 -
Tabel 7.8: Pensioensparen naar sector ............................................................... - 61 -
Tabel 7.9: Aantal zelfstandigen die aan pensioensparen doen via een pensioenspaarfonds, via een pensioenspaarverzekering en/of via het VAPZ .......................................... - 62 - Tabel 7.10: Aantal zelfstandigen die gebruik maken van het langetermijnsparen ..... - 62 - Tabel 7.11: Pensioenspaarfonds én VAPZ ........................................................... - 63 -
Tabel 7.12: Pensioenspaarverzekering én VAPZ................................................... - 63 - Tabel 7.13: Aantal zelfstandigen die zowel het pensioenspaarfonds, het langetermijnsparen als het VAPZ benutten.......................................................... - 63 - Tabel 7.14: Aantal zelfstandigen die zowel de pensioenspaarverzekering, het langetermijnsparen als het VAPZ benutten.......................................................... - 64 -
Tabel 7.15: Gemiddeld bedrag pensioensparen ................................................... - 65 -
Tabel 7.16: Gemiddeld bedrag VAPZ .................................................................. - 65 -
Tabel 7.17: Gemiddeld bedrag pensioensparen naar geslacht................................ - 65 - Tabel 7.18: Gemiddeld bedrag VAPZ .................................................................. - 66 -
Tabel 7.19: Gemiddeld bedrag pensioensparen en VAPZ per leeftijdsklasse ............ - 67 - Tabel 7.20: Gemiddeld bedrag pensioensparen en VAPZ per burgerlijke stand ........ - 68 - Tabel 7.21: Gemiddeld bedrag pensioensparen en VAPZ per sector........................ - 69 - Tabel 7.22: Gemiddeld aantal jaren pensioensparen en gemiddeld aantal jaren VAPZ - 70
-
Tabel 7.23: Gemiddeld aantal jaren pensioensparen en VAPZ per leeftijdsklasse ..... - 71 - Tabel 7.24: Aantal zelfstandigen die jaarlijks stortingen doen voor het pensioensparen ....
......... - 72 -
Tabel 7.25: Redenen waarom zelfstandigen niet aan pensioensparen doen ............. - 73 - Tabel 7.26: Aantal zelfstandigen die in de toekomst van plan zijn te beginnen met pensioensparen ............................................................................................... - 74 -
Tabel 7.27: Aantal zelfstandigen die het verschil kennen tussen een pensioenspaarfonds een pensioenspaarverzekering en het VAPZ ........................................................ - 75 - Tabel 7.28: Aantal zelfstandigen die het pensioensparen voldoende vinden als aanvulling van het wettelijk pensioen ................................................................................ - 75 -
Tabel 7.29: Aantal zelfstandigen dat op een andere manier spaart dan via het pensioensparen ............................................................................................... - 76 -
Tabel 7.30: Aantal zelfstandigen die aan pensioensparen doen en nog op een andere manier sparen................................................................................................. - 76 -
Tabel 7.31: Andere manieren waarop zelfstandigen sparen................................... - 78 -
Tabel B2: Tariefstructuur van de personenbelasting III
Tabel B3 Structuur socialezekerheidsbijdragen voor zelfstandigen in 2008 IV
Tabel B5: Simulatie 1.1: Belastingberekening indien man en vrouw op geen enkele manier aan pensioensparen doen VII
Tabel B6: Simulatie 1.2: Belastingberekening indien man én vrouw aan pensioensparen doen IX
Tabel B7: Simulatie 1.3: Belastingberekening wanneer man en vrouw allebei aan pensioensparen doen én waarbij de zelfstandige (vrouw) aan langetermijnsparen doet. XI Tabel B8: Simulatie 1.4 Belastingberekening wanneer man en vrouwen allebei aan pensioensparen doen en waarbij de zelfstandige (vrouw) gebruik maakt van het langetermijnsparen én het VAPZ XIII
Tabel B9: Simulatie 2.1: Belastingberekening indien man (advocaat) en vrouw(huisvrouw) op geen enkele manier aan pensioensparen doen XVI
Tabel B10: Simulatie 2.2: Belastingberekening waarbij zowel man (advocaat) als vrouw (huisvrouw) aan pensioensparen doet XVII
Tabel B11: Simulatie 2.3: Belastingberekening waarbij man (advocaat) en vrouw (huisvrouw) aan pensioensparen doen en waarbij de man gebruik maakt van het langetermijnsparen XIX
Tabel B12: Simulatie 2.4: Belastingberekening waarbij man (advocaat) en vrouw (huisvrouw) allebei aan pensioensparen doen en waarbij de man een VAPZ – contract heeft XXI
Tabel B13: Opbrengst Pricos (pensioenspaarfonds) XXIII
Tabel B14.1: Opbrengst Life Pensioen Plan Plus (langetermijnsparen) XXIV
Tabel B14.2: Fiscaal voordeel Life Pensioen Plan Plus (langetermijnsparen) XXV
Tabel B14.3: Evolutie opgebouwd vermogen Life Pension Plan Plus (langetermijnsparen)
...................................................................................................................... XXVI Tabel B15.1: Opbrengst Life Pensioen Plan - VAPZ XXVII
Tabel B15.2: Fiscaal voordeel Life Pension Plan - VAPZ XXVIII
Tabel B15.3: Evolutie reserves Life Pension Plan - VAPZ XXIX
Figuren
Figuur B1: De drie pensioenpijlers II
BIJLAGEN