Voor de EER relevante tekst)
Bekendmaking overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17 van de Raad (1) betref- fende een verzoek tot negatieve verklaring of vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag
(Zaak COMP/C2/38.287 — Telenor/Canal+/Canal Digital)
(2003/C 149/10)
(Voor de EER relevante tekst)
I. DE AANMELDING
1. Op 16 november 2001 heeft Telenor Broadband Services AS („TBS”) bij de Commissie, overeenkomstig artikel 4 van Verordening nr. 17, een verzoek ingediend om een nega- tieve verklaring overeenkomstig artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1 van de EER-overeenkomst, subsidiair om een vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 3, van de EER- overeenkomst voor drie overeenkomsten die werden geslo- ten respectievelijk met Groupe Canal+ SA („Groupe Ca- nal+”) en haar Scandinavische dochteronderneming Canal+ Television AB („Canal+ Nordic”). De aangemelde overeen- komsten leggen de voorwaarden vast waaronder de par- tijen hun betaaltelevisieactiviteiten in Scandinavië zullen ontwikkelen, met name de verdeling van betaaltelevisieka- nalen met premium content via het direct-to-home („DTH”) satellietplatform van Canal Digital AS („Canal Di- gital”) (2).
2. TBS, een dochteronderneming van de Noorse gevestigde telecommunicatieaanbieder Telenor AS, biedt in heel Scan- dinavië televisiediensten aan consumenten aan via DTH- satelliettransmissie, netwerken met collectieve schotels voor meerdere woningen (Satellite Master Antenna Televi- sion — „SMATV”) en kabelnetwerken. Groupe Canal+, de film- en televisiedivisie van het Vivendi Universal-concern, produceert, verwerft en verdeelt films, audiovisuele werken en televisierechten voor sportuitzendingen. Groupe Canal+ produceert eveneens betaaltelevisiekanalen en verdeelt in Scandinavië, via haar dochteronderneming Canal+ Nordic, pakketten van betaaltelevisiekanalen, waaronder pay-per- view („PPV”) en near-video-on-demand („NVOD”), via kabelnetwerken en satelliettelevisieplatforms.
3. Hierna worden enerzijds TBS/Telenor/Canal Digital en an- derzijds Groupe Canal+/Canal+ Nordic samen „de partijen” bij de aangemelde overeenkomsten genoemd.
II. DE AANGEMELDE OVEREENKOMSTEN
4. TBS en Groupe Canal+ exploiteerden van 1997 tot 2001 gezamenlijk het DTH-satellietplatform van Canal Digital, waarin zij ieder een aandeel van 50 % hadden. De aange- melde overeenkomsten zijn gesloten nadat Groupe Canal+ in 2001 had besloten om haar aandeel in Canal Digital over te dragen aan TBS. De aangemelde overeenkomsten hebben hoofdzakelijk tot doel om de verkooptransactie veilig te stellen en om de continuïteit te verzekeren van de levering die tot dan toe was gegarandeerd door de verticale structurele band tussen Canal Digital en Canal+
(1) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62.
Nordic. De aangemelde overeenkomsten omvatten dan ook:
— een verkoop- en aankoopovereenkomst tussen Groupe Canal+ en TBS betreffende de verkoop van het aandeel van 50 % van Groupe Canal+ in Canal Digital aan TBS;
— een distributieovereenkomst tussen Groupe Canal+ en TBS betreffende de verdeling via DTH van de betaal- televisiekanalen met premium content van Canal+ Nor- dic via Canal Digital, en
— een overeenkomst voor de levering door Canal+ Nordic van PPV- en NVOD-kanalen aan Canal Digital.
In deze overeenkomsten is onder meer het volgende be- paald.
II.1. Exclusiviteit betaaltelevisiekanalen
5. Groupe Canal+ verleent TBS het exclusieve recht om be- taaltelevisiekanalen met premium content van Canal+ Nor- dic via Canal Digital te verdelen en ziet ervan af om ge- durende tien jaar een concurrerend DTH/SMATV-distribu- tieplatform in Scandinavië te bezitten of te exploiteren (exclusiviteit betaaltelevisiekanalen). De exclusiviteit laat evenwel de verdeling van betaaltelevisiekanalen met pre- mium content van Canal+ Nordic via kabelnetwerken van derden met meer dan [. . .] (3) aangesloten huishoudens („CATV”) in Scandinavië onverlet.
II.2. Niet-concurrentiebeding voor betaaltelevisiekanalen
6. TBS verbindt er zich tegenover Groupe Canal+ toe om gedurende een periode van tien jaar geen betaaltelevisieka- nalen met premium content voor DTH/SMATV-distributie te bezitten of te exploiteren, noch om betaaltelevisiekana- len met premium content van concurrerende aanbieders via DTH, SMATV en bepaalde kleinere kabelnetwerken in Scandinavië te verdelen (niet-concurrentiebeding voor be- taaltelevisiekanalen). Dit niet-concurrentiebeding laat even- wel de verdeling van betaaltelevisiekanalen met premium content via CATV-netwerken die eigendom zijn van Tele- nor of onder haar zeggenschap staan onverlet.
7. Aan dit niet-concurrentiebeding is een mechanisme gekop- peld voor de gezamenlijke verwerving door de partijen van bepaalde content. Verder hebben de partijen overeenstem- ming bereikt over een aantal bepalingen die een impact hebben op aangrenzende markten, waaronder bepalingen inzake samenwerking op de markt voor de levering van satelliettransponderdiensten en markten voor nieuwe me- dia.
(2) Bekendmaking van de Commissie (PB C 340 van 4.12.2001, blz. 6). (3) Vertrouwelijke informatie.
II.3. Exclusiviteit en niet-concurrentiebeding voor PPV/ NVOD-kanalen
8. Voorts kent Canal+ Nordic aan Canal Digital het exclusieve recht (en de verplichting) toe om gedurende een periode van vijf jaar PPV/NVOD-filmkanalen via DTH/SMATV, kleinere kabelnetwerken en de CATV-netwerken van Tele- nor in Scandinavië te verdelen (exclusiviteit voor PPV/ NVOD-kanalen).
9. Aan deze exclusiviteit is een niet-concurrentiebeding ge- koppeld op grond waarvan Canal Digital onder bepaalde omstandigheden — na een onderhandelingsprocedure met Canal+ Nordic te hebben gevolgd — bijkomende PPV/ NVOD-kanalen en -diensten van derden mag leveren (niet- concurrentiebeding voor PPV/NVOD-kanalen).
III. DOOR DE PARTIJEN VOORGESTELDE VERBINTENISSEN
10. De Commissie was tot de voorlopige conclusie gekomen dat een reeks bepalingen van de aangemelde overeen- komsten ertoe strekken en/of ten gevolge hebben de me- dedinging te beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en van artikel 53, lid 1, van de EER-over- eenkomst en/of niet voldoen aan de voorwaarden van ar- tikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag en van artikel 53, lid 3, van de EER-overeenkomst.
11. Op 31 maart 2003 hebben de partijen een voorstel inge- diend om de voorlopige mededingingsbezwaren van de Commissie weg te nemen. De partijen hebben voorgesteld om de aangemelde overeenkomsten als volgt aan te pas- sen:
— herleiden van de duur van de exclusiviteit voor betaal- televisiekanalen tot maximaal vier jaar;
— verminderen van de reikwijdte van de exclusiviteit door de definitie van DTH/SMATV-distributie te beperken tot kabelnetwerken;
— herleiden van de duur van het niet-concurrentiebeding van de betaaltelevisiekanalen en de regelingen voor gezamenlijke verwerving tot maximaal drie jaar;
— beperken van de reikwijdte van de regeling inzake ge- zamenlijke verwerving tot premium content voor be- taaltelevisie;
— herleiden van de duur van het niet-concurrentiebeding voor PPV/NVOD-kanalen tot maximaal drie jaar;
— herleiden van de duur van het niet-concurrentiebeding voor satelliettransponders tot maximaal vijf jaar, en
— afzien van de bilaterale rechten om als eerste te wei- geren ten aanzien van de verwerving en commerciali- sering van premium content en nieuwe kanalen via
„nieuwe media”-platforms.
IV. HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE
Op basis van het voorgaande is de Commissie voornemens de aangepaste exclusiviteitsregelingen en niet-concurrentiebedin- gen gunstig te beoordelen. Voordat zij een gunstig advies uit- brengt, nodigt de Commissie derden uit om binnen een maand na de publicatie van deze bekendmaking hun opmerkingen toe te zenden aan het volgende adres, onder vermelding van zaak nr. 38.287 — Telenor/Canal+/Canal Digital:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Concurrentie Antitrust Griffie
J-70
Kantoor 0/28 B-1049 Brussel
Indien derden van oordeel zijn dat hun opmerkingen bedrijfs- geheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten, dienen zij, met opgave van redenen, aan te geven welke passages volgens hen niet openbaar mogen worden gemaakt omdat zij bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten. Wanneer de Commissie geen met redenen omkleed verzoek ontvangt, neemt zij aan dat de ontvangen opmerkingen geen vertrouwelijke informatie bevatten.