MINNELIJKE SCHIKKING GEFORMULEERD DOOR DE AUDITEUR VAN DE FSMA EN WAARMEE BNP PARIBAS FORTIS NV HEEFT INGESTEMD
MINNELIJKE SCHIKKING GEFORMULEERD DOOR DE AUDITEUR VAN DE FSMA EN WAARMEE BNP PARIBAS FORTIS NV HEEFT INGESTEMD
Deze minnelijke schikking, waarmee BNP Paribas Fortis NV op 27 maart 2017 voorafgaandelijk heeft ingestemd, werd op 28 maart 2017 door het directiecomité van de FSMA overeenkomstig artikel 71, § 3 van de wet van 2 augustus 2002 aanvaard.
* * *
Gelet op de artikelen 70 tot 72 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (hierna "de wet van 2 augustus 2002" genoemd);
Gelet op de bepalingen inzake de gedragsregels met betrekking tot beleggingsdiensten en de “zorgplicht” zoals opgenomen in het artikel 27 van de wet van 2 augustus 2002, in de artikelen 8, 12, 15 tot 18 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten en in het, tijdens de onderzoeksperiode, van toepassing zijnde artikel 20bis, § 1 van de wet van 22 maart 1993 inzake het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen1;
Gelet op de beslissing van het directiecomité van de FSMA, om een onderzoek te openen overeenkomstig artikel 70, § 1, van de wet van 2 augustus 2002, aangaande de beleggingsdienstverlening van BNP Paribas Fortis NV met betrekking tot Griekse overheidsobligaties tijdens de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2014;
Gelet op de gestelde onderzoeksdaden;
Gelet op de mededeling, overeenkomstig artikel 70, § 2, van de wet van 2 augustus 2002, van de voorlopige vaststellingen van het onderzoek door de auditeur aan BNP Paribas Fortis NV per brief van 28 december 2016;
Gelet op artikel 71, § 3, van de wet van 2 augustus 2002, op grond waarvan het directiecomité van de FSMA een minnelijke schikking kan aanvaarden voor zover de betrokken personen aan het onderzoek hebben meegewerkt en zij voorafgaandelijk met de minnelijke schikking hebben ingestemd;
***
1 Deze wet werd intussen afgeschaft en vervangen door de wet van 25 april 2014 op het statuut en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, waar in artikel 41, § 1 van deze wet een identieke bepaling aan artikel 20bis,
§ 1 kan worden teruggevonden.
Overwegende dat het onderzoek tot de volgende vaststellingen heeft geleid:
1. BNP Paribas Fortis NV (hierna “BNP Paribas Fortis” of “de bank”) is een Belgische kredietinstelling, dochteronderneming van BNP Paribas SA met haar maatschappelijke zetel te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 0 en met het ondernemingsnummer 0403.199.702.
2. BNP Paribas Fortis is de opvolger van Fortis Bank NV waarvan de statutaire naam op 11 december 2012 werd veranderd in BNP Paribas Fortis NV. Sinds mei 2009 maakte Fortis Bank NV deel uit van de Franse bankgroep BNP Paribas SA.
3. De problematiek van de mogelijke inadequate dienstverlening van BNP Paribas Fortis inzake Griekse overheidsobligaties ten opzichte van haar niet-professionele beleggingsklanten (hierna ook “retail klanten”) werd voor het eerst in maart 2015 in de pers ter sprake gebracht.
4. Hierbij werd gesteld dat BNP Paribas Fortis bij de dienstverlening naar haar klanten toe Griekse overheidsobligaties als “risicoloze” producten zou hebben voorgesteld. Daarnaast werd beweerd dat de bank hierbij haar eigen risicoblootstelling op Griekenland zou hebben afgebouwd door deze Griekse obligaties uit de eigen portefeuille aan haar cliënteel door te verkopen, waarbij de bank hierbij agressief zou te werk gegaan zijn (zelfs een démarchage-campagne zou hebben opgezet). Er werd onder meer ook aangehaald dat meer dan 15.000 klanten hiervan het slachtoffer werden.
5. Het onderzoek van de FSMA toonde echter aan dat de omvang van de dienstverlening van BNP Paribas Fortis met betrekking tot Griekse overheidsobligaties duidelijk veel beperkter was dan verkondigd in de krantenartikelen. Het betrof hierbij slechts 1.710 unieke klanten die aankooptransacties in Griekse overheidsobligaties hebben uitgevoerd voor een totaalbedrag van 56.367.734 EUR in de periode 2009-2014.
Aankooptransacties uitgevoerd voor de niet-professionele beleggers per dienstverlening
Dienstverlening | # aankopen | # klanten | transactiewaarde in EUR |
Execution only | 1.118 | 717 | 18.301.283 |
Beleggingsadvies | 1.100 | 859 | 33.958.926 |
Discr. vermogensbeheer | 212 | 198 | 4.472.525 |
Totaal | 2.430 | 1.7742 | 56.367.734 |
2 Aangezien sommige klanten transacties onder de 3 dienstvormen deden betreft het aantal unieke klanten 1.710.
6. Het onderzoek van de FSMA toonde tevens aan, op basis van de vergelijking tussen de tijdstippen en volumes van enerzijds de verkooptransacties voor rekening van de eigen portefeuille van BNP Paribas Fortis en anderzijds deze van de aankooptransacties voor rekening van de niet- professionele klanten van de bank, deze niet gelijktijdig noch in dezelfde grootorde verliepen. Er kwamen hierbij ook geen elementen naar voor die zouden wijzen op een agressieve of geforceerde push-verkoop of “dumping” van Griekse overheidseffecten bij het retail- klantenbestand.
Wat de actieve commercialisatie van de Griekse overheidsobligaties betreft, had BNP Paribas Fortis in september 2009 een Griekse overheidsobligatie opgenomen in haar lijst met « favoriete obligaties» en werd deze vermeld in diverse commerciële dragers. In december 2009 besliste BNP Paribas Fortis echter, na de afwaardering van Griekenland op 16 december 2009 (naar BBB+) door Standard & Poor’s (hierna “S&P”), om deze obligatie alweer te verwijderen uit de lijst.
Hierna werden er geen Griekse overheidsobligaties meer proactief door BNP Paribas Fortis gecommercialiseerd.
7. Daarnaast heeft de FSMA ook de concrete dienstverlening van BNP Paribas Fortis verbonden aan de Griekse overheidsobligaties onderzocht.
8. Griekenland onderging tijdens de onderzoeksperiode (1 september 2009 tot en met 31 december 2014) een financiële en economische crisis waarbij het land het vertrouwen van de financiële markten en de Europese instellingen verloor en haar schuldpositie zag wankelen. Aanleiding hiervan was de bekendmaking door de nieuwe Griekse premier in oktober 2009, waaruit bleek dat de begrotingstekorten van het land al jarenlang te positief waren ingeschat en de Griekse financiële situatie zwak was. Hierdoor werd het land genoodzaakt om vanaf het voorjaar van 2010 de hulp in te roepen van de Europese instellingen en het IMF om noodleningen en kredietenlijnen te verkrijgen op voorwaarde van het doorvoeren van besparingsmaatregelen en fiscale hervormingen. De groeiende problemen leidden uiteindelijk tot het Eerste Grieks Reddingsplan in mei 2010 en, toen dat niet afdoende bleek, het Tweede Grieks Reddingsplan dat in twee fases werd uitgewerkt, de eerste tekstversie in juli 2011 en de tweede tekstversie in oktober 2011.
Waar de Griekse steunmaatregelen initieel vanwege publiekrechtelijke instanties zoals het IMF werden verschaft, noodzaakte de verslechterende Griekse financiële situatie ook het opstarten van gesprekken inzake een zogenaamde Private Sector Involvement of “PSI”. Hierdoor diende ook de private schuldeisers en obligatiehouders van Griekenland mee te werken aan het verlichten van de Griekse schuldpositie door bijvoorbeeld een schuldherschikking toe te staan.
Vanaf juni 2011 werkten de grootste Griekse schuldeisers aan diverse voorstellen (zoals onder meer het voorstel van de Fédération Bancaire Française: een groep van Franse banken inclusief BNP Paribas SA op 24 juni 2011) om een vrijwillige schuldherschikking door te voeren waarbij ze bereid waren een verlies op hun uitstaande posities te nemen. Het uiteindelijke voorstel van het Institute of International Finance, dat de grootste Griekse schuldeisers wereldwijd vertegenwoordigde met inbegrip van BNP Paribas SA, werd mee opgenomen in het Tweede Grieks Reddingsplan. Dit laatste zorgde uiteindelijk voor de uitwerking van de openbare omruiloperatie door Griekenland in februari - maart 2012 op haar uitstaande schuldeffecten
waarbij de obligatiehouders een verlies of zogenaamde “haircut” ondergingen. Afhankelijk van de resterende looptijd en de interestvergoeding van de desbetreffende omgeruilde Griekse overheidsobligaties varieerde deze haircut van 35% tot 70%.
9. Gedurende de onderzoeksperiode konden beleggers bij BNP Paribas Fortis via de diverse beleggingsdiensten (“execution only” of loutere orderuitvoering, adviserende beheer of beleggingsadvies en discretionair vermogensbeheer) Griekse overheidsobligaties aankopen.
10. BNP Paribas Fortis nam in het najaar van 2009 en het voorjaar van 2010 in het kader van de toenemende onzekerheid rond de eurozonelanden een reeks van interne beslissingen met betrekking tot de commercialisatie van Griekse overheidsobligaties.
Zo besliste het investeringscomité binnen de Private Banking afdeling van de bank op 8 en 9 december 2009, om, voor de portefeuilles onder discretionair vermogensbeheer, geen nieuwe Griekse overheidsobligaties meer op te nemen in de portefeuilles onder beheer maar ook om tevens de bestaande posities van Griekse overheidsobligaties in de klantenportefeuilles te behouden. Deze strategie werd aangehouden tot de schuldherschikking in februari-maart 2012.
In dezelfde maand, besliste BNP Paribas Fortis, na de afwaardering van Griekenland op 16 december 2009 (naar BBB+) door S&P, om de Griekse overheidsobligatie, die ze nog maar in september 2009 had opgenomen in haar lijst met « favoriete obligaties », deze na slechts 3 maanden alweer te verwijderen uit de lijst. Deze verwijdering was niet ingegeven om redenen dat de desbetreffende obligatie niet langer voldeed aan de kwaliteitscriteria van de bank verbonden aan deze lijst, maar wel “omwille van de negatieve perceptie rond de Griekse kredietwaardigheid ten gevolge van de downgrade”.
Specifiek voor Private Banking was er in februari 2010 wel nog een intern bericht van het Hoofd Adviserend Xxxxxx aan enkele medewerkers waarbij Griekse overheidsobligaties als beleggingsopportuniteit werden beschouwd, waarop vervolgens een koopadvies aan de klanten met een contract “adviserend beheer” werd gegeven. Evenwel werden er duidelijke instructies meegegeven aan de medewerkers inzake de scope van dit advies waaruit een weifelende houding tegenover Griekenland blijkt. De krijtlijnen van de interne instructie waren:
- het klantenprofiel mag niet “conservatief” zijn, dus de meest risicoschuwe beleggers werden uitgesloten;
- de klant mag nog geen Griekse overheidsobligaties in portefeuille hebben;
- korte looptijden (1 à 2 jaar);
- de aankoop mag maximaal 1 à 2% van de portefeuille uitmaken.
11. Wat betreft de opvolging van de Griekse schuldencrisis heeft, gedurende de onderzoeksperiode, de bank verschillende documenten en informatiedragers gepubliceerd met betrekking tot de Griekse situatie via haar algemene informatiekanalen (zoals onder meer haar website). Echter, werd er vastgesteld dat pas naar aanleiding van de openbare omruiloperatie van de Griekse obligaties in februari-maart 2012 (het “Openbaar Omruilbod”) BNP Paribas Fortis, in haar hoedanigheid van bewaarnemer, een individuele bericht overmaakte aan de Griekse
obligatiehouders waarin voor het eerst de vergaande gevolgen van de Griekse schuldpositie voor de door hun aangehouden Griekse obligaties werden weergegeven.
12. BNP Paribas Fortis heeft de interne risicoklasse van de Griekse overheidsobligaties pas op 24 november 2011 aangepast. Tot dat ogenblik heeft BNP Paribas Fortis de Griekse overheidsobligaties in haar intern risicoscoringsmodel als veilige instrumenten aangehouden.
Gedurende de periode 1 september 2009 tot 31 december 2014 werkte BNP Paribas Fortis met een risicoscoringsmodel waarbij aan de hand van 4 parameters de vastrentende producten en gestructureerde obligaties werden geclassificeerd in een risicoklasse (0: laag risico tot 6: zeer hoog risico). Deze 4 parameters waren:
- resterende looptijd,
- munteenheid,
- kredietrisico (op basis van de langetermijnrating van de emittent bij S&P gekoppeld aan het eventueel achtergesteld karkater) en
- typologie van het product en het eventueel gestructureerd karakter ervan.
De classificatie gebeurde door middel van een puntenscore per parameter waarbij hoe hoger het risico werd geacht, hoe meer punten een product verdiende en vervolgens ook een hogere risicoklasse kreeg toebedeeld.
13. Specifiek voor het kredietrisico, waarbij de beoordeling plaatsvond op basis van de langetermijnrating van de emittent bij S&P en het eventueel achtergesteld karakter, bestond er een specifieke regel voor de staatsobligaties van eurozonelanden. Deze werden immers voor deze parameter met nul punten gequoteerd wat overeenkwam met de score van een “AAA” rating bij S&P of de hoogst mogelijke kredietkwaliteit.
14. Dit risicoscoringsmodel werd tijdens de onderzoeksperiode voor overheidsobligaties aangepast op 24 november 2011, wat volgens de FSMA een belangrijke impact had op de verkoop van Griekse overheidsobligaties.
Met deze wijziging aan haar risicoscoringsmodel heeft de bank de risicobeoordeling met betrekking tot eurozonelanden fundamenteel aangepast door de specifieke regel voor de eurozonelanden stop te zetten. Vanaf dan werd de beoordeling van het kredietrisico ook voor deze landen, met inbegrip van Griekenland, gebaseerd op de geldende langetermijnrating bij S&P.
15. Het onderzoek toont aan dat de kredietwaardigheidsscore van Griekenland bij de 3 grootste ratingagentschappen S&P, Moody’s en Fitch vanaf het voorjaar 2010 snel devalueerde. Griekenland verloor in april en juni 2010 respectievelijk zowel bij S&P als bij Moody’s haar “investment grade” classificatie.
Daarenboven werd vastgesteld dat diverse marktindicatoren verhoogde curves vertoonden en signalen gaven omtrent de marktperceptie dat Griekenland als een significant risico werd geacht. Zo was vanaf januari 2010 de CDS-curve op 1 jaar hoger dan deze op 5 jaar wat betekende dat een wanprestatie van Griekenland op korte termijn als reëel werd geacht.
16. In het voorjaar 2011 zakte de kredietwaardigheidsscore van Griekenland verder weg ten gevolge van verschillende verdere afwaarderingen bij de 3 grote ratingagentschappen. Hierdoor had eind juli 2011 het land de laagst toegekende rating bij S&P en Moody’s van alle landen die gebruik maakten van de diensten van deze ratingagentschappen.
17. Specifiek was in de maand maart 2011 de negatieve evolutie van de Griekse langetermijnrating omvangrijk te noemen: Moody’s verlaagde op 7 maart 2011 de Griekse rating tot B1 en S&P deed hetzelfde op 29 maart 2011 en verlaagde de Griekse rating tot BB-. De ratingagentschappen brachten hierbij de wankele positie van Griekenland als schuldenaar terug in herinnering en zagen de vastlopende hervormingen en de onveranderde budgettaire problemen als een groot gevaar.
Moody’s verwoordde dit als volgt:
“The negative outlook on the B1 rating reflects Moody's view that the country's very large debt burden and the significant implementation risks in its structural reform package both skew risks to the downside.
[…]
The precise nature and conditions of future external support for Greece-- and their implications for bondholders -- are unclear, and may remain so, even after the greater clarity on permanent crisis resolution mechanisms is achieved. Moody's believes that, over time, the risks surrounding the implementation of the economic programme may grow and a solution that requires private- sector creditors to bear losses may become more appealing.”
Ook de politieke creatie van het ESM3, dat als permanent hulpfonds in geval van wanbetaling de mogelijkheid bezat om zich bij voorrang te laten uitbetalen en dus -als consequentie hiervan- de verzwakte positie van de andere schuldeisers, baarden hun zorgen.
18. Naar aanleiding van de besprekingen van het Tweede Grieks Reddingsplan in juni en juli 2011 zakte de Griekse langetermijnrating nog verder weg en nam ook de druk van de financiële markten verder toe. Op 13 juni 2011 verlaagde S&P de Griekse rating tot CCC, Moody’s deed hetzelfde respectievelijk op 1 juni 2011 tot Caa1 en Fitch volgde op 13 juli 2011 met een downgrade van 4 notches tot CCC.
19. De tekst van het Tweede Grieks Reddingsplan zoals voorgesteld op 21 juli 2011 bevatte ook het voorstel van de Griekse institutionele schuldeisers waarbij deze bereid waren over te gaan tot een schuldherschikking en dus een verlies te boeken op hun uitstaande posities. Vervolgens volgde een tweede ronde aan downgrades met een afwaardering op 25 juli 2011 tot Ca door Moody’s en op 27 juli 2011 tot CC door S&P. Deze waren op dat ogenblik ook de laagst toegekende ratings bij de respectievelijke ratingagentschappen op het vlak van te beoordelen landen.
3 Europees StabiliteitMechanisme: het permanente Europese hulpfonds uitgewerkt in het kader van de Europese schuldencrisis en ter vervanging van het tijdelijke EFSF (Europese Financiële StabiliteitsFaciliteit)
20. Op het ogenblik dat het risicoscoringsmodel door de bank werd aangepast op 24 november 2011, had Griekenland volgende ratings die alle 3 behoorden tot de categorie “ultraspeculatief met nakend faillissement en beperkte hoop op recuperatie van het ingelegde kapitaal”: S&P: CC; Moody’s Ca; Fitch CCC.
21. Er werd vastgesteld dat BNP Paribas Fortis gedurende de periode van 30 maart 2011 (na de afwaardering van Griekenland door S&P op 29 maart 2011 in de hierboven beschreven economische en politieke context) tot en met 23 november 2011 191 aankooptransacties in Griekse overheidsobligaties heeft verricht voor een totaalbedrag van 8.572.152 EUR:
Dienstverlening | # aankooptransacties | Bedrag (in EUR) |
Execution only | 96 | 1.371.428 |
Beleggingsadvies | 94 | 7.099.011 |
Discr. vermogensbeheer | 1 | 101.713 |
TOTAAL | 191 | 8.572.152 |
22. Rekening houdend met het voorgaande heeft het onderzoek tot een aantal vaststellingen geleid specifiek wat betreft de dienstverlening van BNP Paribas Fortis verbonden aan de Griekse overheidsobligaties.
(i) Vaststellingen i.v.m. de dienstverlening beleggingsadvies en discretionair vermogensbeheer in de periode 30/03/2011 tem 23/11/2011
23. Gedurende deze periode heeft BNP Paribas Fortis niet louter orders in Griekse overheidsobligaties op vraag van klanten (“execution only”- diensten) uitgevoerd maar deze ook via de dienstverlening beleggingsadvies of discretionair vermogensbeheer verkocht aan haar niet- professionele beleggers. Deze dienstverlening stond open voor alle door haar toen gehanteerde beleggersprofielen (voor de niet-professionele beleggers betroffen het, in stijgende lijn van risicobereidheid: het conservatief, het defensief, het neutraal, het dynamisch en het agressief beleggersprofiel).
24. De inschatting door de bank van de risico’s verbonden aan Griekse overheidsobligaties, waarvan het risicomodel en de toegekende risicoklasses de praktische implementatie waren, hadden een impact op de adviesverlening en diensten van vermogensbeheer. De Griekse overheidsobligaties werden immers op basis van de in het risicoscoringsmodel bepaalde risicoklasse gekoppeld aan een beleggersprofiel, als substantiële uitwerking van de geschiktheidstest in de bank haar adviesmodel.
25. De FSMA stelt vast dat de inherente risico’s verbonden aan Griekenland en de overheidsobligaties, zoals vastgesteld via de beschikbare informatie rond de kredietwaardigheidsscores en de marktindicatoren, niet aansloten met de beleggingsprofielen van de beleggers aan wie deze overheidsobligaties werden verkocht.
Volgens de FSMA dient vastgesteld te worden dat, voor de beleggers met een conservatief, defensief en neutraal beleggersprofiel na de afwaardering van Griekenland door S&P op 29 maart 2011, gelet op de beweegredenen ervan en de financieel-economische en politieke context met inbegrip van de marktindicatoren van Griekenland, een investering in Griekse overheidsobligaties niet meer in lijn was met de doelstellingen van deze profielen. Toen op 21 juli 2011 door middel van een vrijwillige voorstel tot schuldherschikking vanwege de Griekse schuldeisers duidelijk werd dat Griekse overheidsobligaties een de facto hoge verliesrisico inhielden, acht de FSMA een investering in Griekse overheidsobligaties ook voor de beleggers met een dynamisch en agressief beleggersprofiel, als niet in lijn met hun beleggingsdoelstellingen te zijn.
26. De FSMA heeft hierbij vastgesteld dat in de betrokken periode een totaal van 67 aankooptransacties voor een totale transactiewaarde van 6.013.619 EUR werd verricht:
# transacties | Totaalbedrag van de aankooptransacties (in EUR) |
56 | 4.815.132 |
Conservatieve, Defensieve en Neutrale beleggersprofielen [Periode 30/03/2011 – 23/11/2011] | |
11 | 1.198.487 |
Dynamische en Agressieve beleggersprofielen [Periode 21/07/2011 – 23/11/2011] |
In dit verband erkent BNP Paribas Fortis dat uit dat totaal, op basis van haar gewogen risicobenadering en in het licht van de individuele samenstelling van de portefeuilles, 24 transacties, voor een totaal bedrag van 2.488.605 EUR, aldus betwistbaar waren rekening houdend met de beleggingsdoelstellingen van de betrokken beleggers.
(ii) Vaststellingen i.v.m. transacties tegen de interne adviescode
27. De aanpassing aan het risicoscoringsmodel zorgde er tevens voor dat vanaf dat ogenblik elke Griekse overheidsobligatie een rode adviescode kreeg in het geschiktheidsmodel van de bank ten overstaan van het conservatief en defensief beleggersprofiel. Ten overstaan van het defensief profiel wijzigde de adviescode op 18/12/2012 naar een oranje adviescode (wat betekende dat een aankoop mogelijk was maar geen te groot gewicht binnen de beleggersportefeuille van de klant mocht uitmaken).
Nog 25 aankooptransacties voor een totaalbedrag van 337.287 EUR hebben plaats gevonden tegen een rode adviescode of onder een oranje adviescode met een disproportioneel hoog gewicht binnen de portefeuille. De meerderheid van deze transacties vond evenwel plaats in execution only en twee waren slechts een hergroepering van bestaande posities in Griekse overheidsobligaties.
28. Het ondertekenen van een minnelijke schikking stemt niet overeen met een erkenning van schuld door de betrokkene.
***
Gelet op het feit dat BNP Paribas Fortis aan het onderzoek heeft meegewerkt;
Overwegende dat deze omstandigheid een minnelijke schikking mogelijk maakt onder de in artikel 71,
§ 3, van de wet van 2 augustus 2002 bedoelde voorwaarden;
Overwegende dat BNP Paribas Fortis zich engageert om
(i) alle beleggers die op basis van de bank haar beleggingsadvies en discretionair vermogensbeheer Griekse overheidsobligaties hebben aangekocht
- met een conservatief, defensief of neutraal beleggersprofiel voor wat betreft de periode 30 maart 2011 tot en met 23 november 2011 (in totaal 56 transacties voor een totaal bedrag van
4.815.132 EUR);
- en met een dynamisch of agressief beleggersprofiel voor wat betreft de periode van 21 juli 2011 tot en met 23 november 2011 (in totaal 11 transacties voor een totaal bedrag van 1.198.487 EUR);
(ii) alle beleggers die, na 24 november 2011 Griekse overheidsobligaties hebben aangekocht ofwel tegen een rode adviescode ofwel onder een oranje adviescode met een disproportioneel hoog gewicht binnen de portefeuille, met uitzondering van de execution only transacties en de hergroepering van bestaande posities;
zonder enige kosten, volledig te vergoeden voor het verlies die deze beleggers hebben geleden ten gevolge van enerzijds een verkoop van deze Griekse overheidsobligaties of anderzijds door de toegepaste waardevermindering in het kader van het Openbaar Omruilbod ; BNP Paribas Fortis zal op eigen initiatief de betrokken personen zo spoedig mogelijk contacteren;
Overwegende dat de minnelijke schikking een snelle en definitieve regeling toelaat van de procedure ingesteld tegen BNP Paribas Fortis;
Overwegende dat artikel 71, § 3, van de wet van 2 augustus 2002 voorschrijft dat de minnelijke schikkingen worden bekendgemaakt op de website van de FSMA;
Overwegende dat de nominatieve bekendmaking van de minnelijke schikking op de website van de FSMA belangrijk is voor de consumenten en transparantie over het optreden van de FSMA het beleggersvertrouwen ten goede komt;
Om deze redenen,
stelt de auditeur aan BNP Paribas Fortis, als minnelijke schikking in de zin van artikel 71, § 3, van de wet van 2 augustus 2002, de betaling voor van de som van 700.000 EUR, samen met de nominatieve bekendmaking van de minnelijke schikking op de website van de FSMA.
Gedaan te Brussel, in drie exemplaren, op 24 maart 2017 De Auditeur,
Xxxxxxx Xxxxx
BNP Paribas Fortis NV vertegenwoordigd door [weglating], aanvaardt het voorstel tot minnelijke schikking, bestaande uit de betaling van de som van 700.000 EUR en de nominatieve bekendmaking van de minnelijke schikking op de website van de FSMA.
BNP Paribas Fortis heeft er nota van genomen dat dit voorstel pas van kracht kan worden nadat het overeenkomstig artikel 71, § 3, van de wet van 2 augustus 2002 door het directiecomité van de FSMA is aanvaard en dat de beslissing van het directiecomité niet vatbaar is voor beroep.
Gedaan te Brussel, in drie exemplaren, op 27 maart 2017
Voor BNP Paribas Fortis