SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 4 februari 2015 Kenmerk: 14/30
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. H.F.M. Xxxxxxx, wonende te Den Haag, voorzitter,
H. Luik MHA, wonende te Haarlem,
dr. H.P. Sleeboom, wonende te Den Haag, bijgestaan door xx. X.X.X. Xxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake:
A.,
wonende te Z., eiser,
tegen:
de stichting
B., thans C., gevestigd te Z., verweerster,
gemachtigde: mr. T.A.M. xxx xxx Xxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.
1. De procedure
1.1 Eiser heeft met een e-mailbericht van 6 november 2014 deze procedure aanhangig gemaakt. Hij heeft daarbij, samengevat, het Scheidsgerecht verzocht om verweerster te verplichten:
1. de toezeggingen bij zijn komst gedaan te honoreren, het addendum toe te voegen aan nieuwe toelatingsovereenkomsten en verweerster aansprakelijk te stellen voor het nalaten daarvan;
2. hem voldoende inzicht te verschaffen in hetgeen in 2012 voor zijn scopieën is gedeclareerd en het voor hem nadelige verschil tussen hetgeen blijkt te zijn gedeclareerd en datgene wat, gelet op het gemiddelde tarief voor omliggende ziekenhuizen, had kunnen worden gedeclareerd, aan hem over te maken;
3. hem te betalen voor zijn diensten, met de daarbij behorende rente;
4. hem een redelijke vergoeding te betalen voor de door hem beschreven ellende.
1.2 Met een e-mailbericht van eveneens 6 november 2014 heeft xxxxx twaalf bijlagen nagezonden.
1.3 Verweerster heeft met een memorie van antwoord, gedateerd 18 december 2014, geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van xxxxx, met veroordeling van hem in de kosten van de procedure en rechtsbijstand. Bij deze memorie zijn producties gevoegd (aangeduid met de letters A-W).
1.4 Met een e-mailbericht van 5 januari 2015 heeft xxxxx een reactie (met twaalf bijlagen, waaronder enkele al eerder toegezonden stukken) ingezonden op de memorie van antwoord. Op 8 en 13 januari 2015 heeft hij nog enkele producties nagezonden. De gemachtigde van verweerster heeft eveneens nog enkele stukken nagezonden, en wel op 12 januari 2015 (de producties X en Y) en op 14 januari 2015 (productie Z).
1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 21 januari 2015. Xxxxx was aanwezig in persoon. Aan de zijde van verweerster waren aanwezig de heer D. (arts en voorzitter van de raad van bestuur van verweerster, hierna: D.) en mevrouw mr. X. (als jurist werkzaam voor de raad van bestuur), bijgestaan door xxxxxxx xx. X. Xxxxxxxx, kantoorgenote van de gemachtigde van verweerster.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is sinds begin 2010, op basis van een toelatingsovereenkomst, werkzaam als vrijgevestigd medisch specialist (L.-arts) in het door verweerster (toen nog: B.) in stand gehouden ziekenhuis in Z.. Hij maakte deel uit van de vakgroep L., die in 2013 uit drie leden bestond, namelijk eiser en de L.-artsen F. en G.. In april 2013 is F. met pensioen gegaan, waarna deze L.-arts een deel van de diensten als waarnemer is blijven uitvoeren, terwijl eiser en G. extra diensten zijn gaan doen om het (gedeeltelijke) vertrek van F. op te vangen. Thans wordt er gezocht naar een nieuwe derde arts.
2.2 De toelatingsovereenkomst van partijen van juni 2010 bevat een addendum (hierna: het addendum), dat als volgt luidt:
‘ADDENDUM prevalerend boven de Toelatingsovereenkomst d.d. juni 2010 Toevoeging:
Artikel 5.5.7.
Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor een adequate regeling en betaling van ondersteunend personeel, facturering en aansprakelijkheidsverzekering.
De specialist draagt bij voor doorbelasting van o.a. deze praktijkkosten 2,45% + 1% van zijn inkomen. Indien beide partijen het hierover eens zijn kan hiervan worden afgeweken, conform afspraken met andere vrijgevestigde specialisten.
Artikel 9.9.3.
De specialist hoeft maximaal 1/3 van de werkdagen dienst te doen voor Z. en heeft maximaal 1/6 van de zon en feestdagen in Z. en Y. scopiedienst.
Het ziekenhuis draagt zorg voor de overige diensten.’
2.3 In 2012 is, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012, een nieuw model toelatingsovereenkomst opgesteld (hierna te noemen: de MTO) in samenspraak tussen verweerster en de stafmaatschap in het ziekenhuis van verweerster. Daarbij is bepaald dat er een collectieve bijdrage geldt van 6,6%. Xxxxx heeft de nieuwe toelatingsovereenkomst, conform de MTO, niet willen ondertekenen zolang daaraan niet het addendum zou zijn toegevoegd. Dit laatste is tot dusver niet gebeurd.
2.4 In een e-mailbericht aan het bestuur van de stafmaatschap van 22 april 2013 heeft xxxxx onder meer het volgende meegedeeld:
‘de praktijkkosten wil ik in de toekomst wellicht ophogen naar die van het collectief als er goede afspraken over mijn positie en honorering (…) gemaakt zijn’.
2.5 In het antwoord (eveneens per e-mail, van 22 mei 2013) op eisers e-mailbericht van 22 april 2013 heeft het bestuur van de stafmaatschap onder meer (vetgedrukt) het volgende opgenomen:
‘Afspraken die gemaakt zijn tussen individuele specialisten en de directie vallen buiten de verantwoordelijkheid van het bestuur.
Het bestuur waakt met name over collectieve afspraken.’
2.6 In een e-mail van 15 oktober 2013 heeft xxxxx aan D. bericht:
‘Gisteren hebben we afgesproken dat ik vanaf 14/10/2013 voor mijn diensten dezelfde vergoeding krijg als [F.] (110 euro per uur) en dat de nieuwe patienten die in die diensten worden opgenomen op naam van [F.] worden gezet zodat het ziekenhuis die inkomsten ontvangt.
Binnenkort krijg ik een reactie op mijn voorstel tijdelijk als waarnemer/zzp er te werken; zodra dat geeffectueerd is kunnen de pt op mijn naam blijven (want zijn alle pt gebonden inkomsten voor het ziekenhuis)
Ook heb ik je gevraagd mij te bevestigen dat mijn addendum ook aan het nieuwe MTO (toelatingsovereenkomst) wordt toegevoegd en dat de ten onrechte in rekening gebrachte praktijkkosten van 6,6% over 2012 worden teruggestort (…)’ .
2.7 Op 26 november 2013 heeft eiser per e-mail aan D. onder meer het volgende bericht:
‘Ondanks dat ik daar al meer dan een jaar om gevraagd heb mis ik mijn addendum in de toelatingsovereenkomst (…).’
2.8 D. heeft daarop op 27 november 2013 per e-mail als volgt xxxxxxxxxx:
‘Over de tekst van de nieuwe MTO is uitvoerig onderhandeld met de stafmaatschap. Over afspraken uit het verleden is ook een artikel opgenomen.
Wat mij betreft zijn daarvan afwijkende afspraken en daarop gebaseerde rechten uit het verleden daarmee onderwerp van tripartite overleg. Ik zal het initiatief voor zo’n overleg nemen.’
2.9 Eveneens op 27 november 2013 heeft de manager van de zorgroep waarvan xxxxx deel uitmaakt in een e-mail aan xxxxx onder meer het volgende bericht:
‘Ik heb jouw factuur over de maand oktober geaccordeerd en aan Financien aangereikt voor betaalbaarstelling. Verder heb ik ook opdracht gegeven voor uitbetaling van de twee dagen dienst (op 17 en 18 juni) als vervanger van dr. F.. Verder bij deze het verzoek aan X. om de volgende afspraken in te vullen en mede te monitoren. Daarbij gaat het om de afspraken zoals jij deze (in mijn bijzijn) gemaakt hebt met de RvB (D.) op 14 oktober jl.:
- De extra diensten die [eiser] doet bovenop het rooster (bijvoorbeeld diensten, overgenomen van dr. G. of dr. F.) worden door [eiser] gedeclareerd en betaald conform de gemaakte uurtariefafspraak zoals deze ook geldt voor dr. F. (€ 110,- per uur). Graag indien aan de orde een factuur bij het zorgmanagement aanreiken waarop ook vermeld de datum waarop een apart te betalen dienst is gedaan en vermelding van welke collega vervangen is. (…)’
- Voor alle waarneemdiensten die [eiser] doet conform het hiervoor toegelichte geldt het volgende: patiënten die tijdens deze dienst gezien of opgenomen worden, worden op naam gezet van een specialist in loondienst en niet op naam van [xxxxx] zelf. Dit opdat eventuele inkomsten uit de opnamen terecht komen bij het ziekenhuis en niet in de omzet van [eiser] zelf (wat anders tot een dubbele vergoeding voor [eiser] zou leiden).’
2.10 Met een brief van 1 september 2014 heeft D. onder meer het volgende aan eiser bericht:
‘Op maandag 25 augustus jl. spraken wij, mijn collega I. en ik, in aanwezigheid van een delegatie van het bestuur van de Stafmaatschap B., (…), met elkaar naar aanleiding van uw punt inzake de vergoeding praktijkkosten onder de nieuwe toelatingsovereenkomst die per 1/1/2012 is ingegaan.
Uw punt is dat, hoewel vanaf deze datum hiervoor collectief een percentage van 6,6 tussen ziekenhuis en vrijgevestigden geldt, met u bij uw toelating een (lager) percentage van 3,4 is afgesproken en u hieraan wenst vast te houden.
(…)
Alles overwegend is de Raad van Bestuur van mening dat hij afspraken over kostenverrekeningen tussen het ziekenhuis en de vrijgevestigden met het bestuur van de Stafmaatschap maakt. Hij meent tevens dat daarop geen uitzonderingen mogelijk zijn. Derhalve komt de Raad van Bestuur tot de conclusie dat met de vernieuwde toelatingsovereenkomst per 1/1/2012 deze individuele afspraak is komen te vervallen.’
2.11 Eiser ontvangt maandelijks een bedrag van € 20.000,- als voorschot op zijn aan- deel in de winst. Hij heeft daarnaast vanaf oktober 2013 maandelijks facturen aan verweerster gezonden voor ‘diensten’ op bepaalde, daarbij vermelde, data. Het totale bedrag van deze facturen over de periode van oktober 2013 tot en met december 2014 bedraagt € 197.120,-. Verweerster heeft deze facturen tot en met de maand mei 2014 voldaan, maar daarna niet meer.
2.12 Xxxxx heeft verweerster bij herhaling gevraagd om informatie over de bedragen die hem in 2012 zijn vergoed voor scopieën. Daarop is onder meer gereageerd met een e-mailbericht van 9 augustus 2013 van X. namens verweerster, waarin is vermeld dat eisers vraag niet meer opportuun is doordat de afrekening met hem plaatsvindt door het collectief. Het collectief baseert zich daarbij op een analyse van Logex waarin productie een parameter is. Volgens dit bericht is de vroegere link tussen productie en honorarium aldus vervallen.
2.13 Met ingang van 1 januari 2015 oefent eiser zijn praktijk als L.-arts uit via een “eigen” praktijk-BV. Deze vennootschap is aangesloten bij de coöperatie genaamd
K. (hierna: K.). Op 23 december 2014 is een aansluitingsovereenkomst gesloten tussen K., verweerster, de vennootschap genaamd L. BV (aangeduid als “de vakgroep-BV”, zijnde het samenwerkingsverband met de vrijgevestigde L.-artsen in de ziekenhuizen van verweerster) en de praktijk-BV van eiser. Deze overeenkomst is aangegaan in verband met de gewijzigde publiekrechtelijke regelgeving per 1 januari 2015.
2.14 Ter toelichting op onderdeel 1 van zijn vordering heeft eiser – samengevat – gesteld dat het addendum het resultaat was van onderhandelingen over zijn komst naar Z.. De korting op de praktijkkosten die hem bij zijn komst is geboden, diende ertoe hem te bewegen naar Z. te komen. Zijn aandeel in die kosten kan bij onderlinge overeenstemming worden verhoogd, maar daarvan is nog geen sprake, nu partijen het nog niet eens zijn over een toekomstige samenwerking.
Met betrekking tot onderdeel 2 van de vordering stelt eiser kort gezegd dat hij vermoedt dat er in 2012 te weinig voor zijn scopieën is gedeclareerd en dat hij daarvan nadeel heeft ondervonden. Het ziekenhuis verwijst volgens hem daarvoor ten onrechte naar Logex.
Eiser baseert onderdeel 3 van zijn vordering op de stelling dat de door hem gezonden facturen in overeenstemming zijn met de afspraken gemaakt na het vertrek van F..
Onderdeel 4 is desgevraagd toegelicht met de stelling dat xxxxx en zijn echtgenote zeer vele uren hebben moeten besteden aan de kwesties die onderwerp van dit geschil vormen en recht hebben op een vergoeding daarvoor en voor de immateriële schade als gevolg van het handelen van verweerster.
2.15 Verweerster heeft hiertegenover, samengevat, het volgende aangevoerd. Onderdeel 1 van de vordering kan niet slagen. De individuele afspraak met eiser is komen te vervallen door de daarvan afwijkende afspraken met het collectief, waaraan ook eiser is gebonden. Hij heeft weliswaar de MTO in de versie vanaf 2012 niet ondertekend, maar hij heeft wel volgens dat model gehandeld. Hij maakt conform de MTO deel uit van het collectief en heeft “via” het ziekenhuis gedeclareerd. Uit deze gedragingen volgt dat alle afspraken in de MTO leidend
zijn. Bij onderdeel 2 van zijn vordering heeft eiser geen belang, nu hij over alle informatie beschikt die hij nodig heeft. Wat onderdeel 3 betreft heeft eiser ten onrechte niet alleen zijn extra diensten gefactureerd maar al zijn diensten, met inbegrip dus van zijn reguliere diensten, terwijl hij voor zijn reguliere diensten al zijn gewone (voorschot)honorarium (op basis van winstdeling via het collectief) heeft ontvangen en ontvangt. Xxxxx heeft al te veel ontvangen. Zij, verweerster, is voornemens het onverschuldigd betaalde van hem terug te vorderen. Onderdeel 4 slaagt evenmin, nu voor het gevorderde geen grondslag bestaat.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 27 van de door partijen ondertekende toelatingsovereenkomst en is tussen partijen niet in geschil.
4. De beoordeling van het geschil
Het addendum ten aanzien van eisers bijdrage in de praktijkkosten
4.1 Het staat vast dat (de rechtsvoorgangster van) verweerster bijzondere afspraken met xxxxx heeft gemaakt om hem te bewegen naar Z. te komen. In dit opzicht is daarvan van belang de in het addendum vastgelegde afspraak dat eiser voor (niet meer dan) 3,45% van zijn winstaandeel bijdraagt in de daar bedoelde praktijkkosten. Verweerster betwist niet dat zij zich niet eenzijdig aan deze afspraak kan onttrekken. Zij stelt dat met ingang van 1 januari 2012 een nieuwe situatie is ontstaan doordat van dat moment af andere – voor alle tot haar ziekenhuis toegelaten medische specialisten en dus ook voor eiser – afspraken gelden, te weten die welke zij heeft gemaakt met het collectief van de specialisten, zoals verenigd in de stafmaatschap.
4.2 Dit verweer kan opgaan als het collectief gemachtigd was op dit punt namens eiser op te treden en dusdoende hem te binden. Verweerster heeft echter geen feiten gesteld die een dergelijke machtiging inhouden. Zij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt of volgt dat de specialisten die deel uitmaken van het collectief, voor de toekomst uitsluitend gebonden zijn aan de afspraken tussen verweerster en dat collectief, met terzijdestelling van eventuele individuele afspraken met een andere inhoud. Integendeel: uit het in 2.5 aangehaalde e- mailbericht van de stafmaatschap blijkt dat deze maatschap niet treedt in bijzondere afspraken die verweerster mogelijk met een individuele specialist heeft gemaakt. Ook voor de stelling dat eiser in feite volgens de MTO heeft gehandeld, bestaat geen grond. Hij heeft de MTO immers juist niet ondertekend wegens de hier besproken kwestie.
4.3 Dit leidt tot de conclusie dat verweerster ook na 1 januari 2012 onverminderd gebonden is gebleven aan de afspraak over de 3,45%.
4.4 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht is met ingang van 1 januari 2015 een geheel nieuwe situatie ingetreden. De in 2.13 vermelde overeenkomst vormt daarvan een onderdeel. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving en de daarop gebaseerde afspraken is er een andere rechtsverhouding tussen verweerster en eiser tot stand gekomen. Dit levert een wijziging van omstandigheden op die van
zodanige aard is dat verweerster niet langer gebonden is aan het addendum dat deel uitmaakte van de in 2010 met eiser gesloten toelatingsovereenkomst. Dit betekent dat eiser met ingang van 1 januari 2015 geen beroep meer kan doen op de bijzondere afspraak over een geringere korting wegens de praktijkkosten.
4.5 Het Scheidsgerecht voegt hieraan nog het volgende toe. Uit het hier overwogene volgt dat eiser gedurende ongeveer vijf jaren aanspraak heeft kunnen maken op de hier bedoelde korting. Partijen hebben ter zitting verklaard dat deze korting hem – in vergelijking tot de andere vrijgevestigde specialisten die aan de ziekenhuizen van verweerster zijn verbonden – een voordeel van ruim € 10.000,- per jaar oplevert. Over vijf jaren komt dit dus neer op een voordeel van meer dan
€ 50.000,-. Dit is een niet onredelijke vergoeding voor de prestatie die in 2010 van xxxxx werd verwacht. Ook deze omstandigheid draagt bij aan het in 4.4 vermelde oordeel dat verdere gebondenheid van verweerster aan de afspraak over de korting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn en vormt daarvoor in elk geval geen contra-indicatie.
4.6 Het eerste onderdeel van de vordering is dus toewijsbaar in deze zin dat verweerster wordt veroordeeld om tot 1 januari 2015 met eiser af te rekenen op zodanige wijze dat hij per saldo een aandeel in de praktijkkosten draagt dat gelijk is aan 3,45% van zijn winstaandeel. Verweerster wordt tevens veroordeeld het desbetreffende bedrag aan hem te betalen.
De scopieën van 2012
4.7 Verworpen wordt de stelling van verweerster dat zij de door eiser verlangde informatie al heeft verstrekt. Zij heeft in het verleden en ook kort voor de zitting weliswaar gegevens verschaft, maar deze zijn onvoldoende toegelicht en onvoldoende concreet, terwijl ook vragen opkomen over de juistheid van de absolute aantallen per L.-specialist. Van de zijde van het Scheidsgerecht is dit tijdens de mondelinge behandeling ook naar voren gebracht. Daarop heeft verweerster bij monde van D. toegezegd dat zij aan eiser binnen zes weken aanvullende gegevens zal verstrekken, te weten een opgave van de aantallen L.- scopieën die zij voor de vestiging Z. in het jaar 2012 heeft geregistreerd en aan Logex heeft verstrekt, met een uitsplitsing per zorgproduct en L.-specialist, en met vermelding van de daarvoor door haar gedeclareerde bedragen. Het Scheidsgerecht zal verweerster veroordelen tot het doen van een zodanige opgave aan eiser.
4.8 Voor nadere voorzieningen op dit punt bestaat geen grond. Het gaat te ver om verweerster op voorhand te veroordelen om ten aanzien van dit geschilpunt enig bedrag aan eiser te vergoeden. Op dit moment is nog onzeker wat verweerster heeft gedeclareerd, en a fortiori wat zij zou hebben kunnen declareren. Zo is voorshands onduidelijk welke wijze van declareren van verweerster had kunnen worden gevergd. Ook heeft eiser niet gesteld op welke grondslag verweerster hem op dit punt nog iets verschuldigd zou kunnen zijn.
De diensten
4.9 Het belangrijkste geschilpunt van partijen – ook het geschilpunt met de grootste financiële gevolgen – betreft de aanspraak van xxxxx op een vergoeding wegens diensten, dat wil zeggen: zijn werkzaamheden als L.-arts in een van de ziekenhuizen van verweerster buiten de reguliere werktijd van hem als vrijgevestigd specialist. Ook hier vormt het addendum het vertrekpunt. Daarin is als maximum van wat verweerster van hem kan vragen vastgelegd dat hij in Z. gedurende een derde deel van de werkdagen diensten uitvoert en daarenboven in
Z. en Y. een zesde deel van de zon- en feestdagen.
4.10 Deze afspraak is tot stand gekomen in de periode waarin F., als derde L.-arts, nog aanwezig was en ook beschikbaar was voor deze soorten diensten. Na diens vertrek hebben partijen, na nadere onderhandelingen, overeenstemming bereikt over de beschikbaarheid van eiser voor meer diensten dan in het addendum was vastgelegd. De overeenstemming betrof ook de wijze van honoreren daarvoor. De nadere afspraak blijkt in het bijzonder uit de in 2.6 en 2.9 aangehaalde stukken, in samenhang bezien.
4.11 Tijdens de zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat onderdeel 3 van eisers vordering kan worden opgevat als een verzoek om een verklaring voor recht omtrent de wijze waarop partijen met elkaar dienen af te rekenen voor de diensten van xxxxx. Gelet hierop zal het Scheidsgerecht voor recht verklaren wat het, op basis van het gevoerde debat, in dit opzicht voor juist houdt. Voor verder gaande voorzieningen is, zoals het Scheidsgerecht tijdens de mondelinge behandeling ook al te kennen heeft gegeven, geen plaats. Enerzijds is de vordering in zoverre te onbepaald, en anderzijds heeft verweerster toegezegd dat zij met eiser zal afrekenen conform de door het Scheidsgerecht te geven verklaring voor recht. Ten overvloede voegt het Scheidsgerecht hieraan toe dat het met de hierna te formuleren verklaring voor recht geen uitspraak doet over de hoogte van het bedrag dat op grond daarvan per saldo aan de ene of aan de andere partij toekomt.
4.12 Een belangrijke factor bij de diensten van eiser wordt gevormd door de wijze van afrekenen. De honorering voor de reguliere werkzaamheden van eiser als vrijgevestigde specialist bestaat in zijn aandeel in de winst van de desbetreffende praktijk. Daarvoor ontvangt hij maandelijks het voorschot van € 20.000,-. Voor de diensten die hij uitvoert sinds het vertrek van X. hebben partijen het bruto uurtarief van € 110,- afgesproken. Daarbij is een van de punten van geschil of eiser aanspraak kan maken op dit bedrag alleen over de uren waarin hij metterdaad werkzaam is of over alle uren waarin hij zich, gedurende de perioden van de diensten, beschikbaar moet houden voor werkzaamheden. Xxxxx stelt dat dit laatste het geval is, verweerster acht dit niet juist. Verweerster heeft echter verklaard dat zij ter wille van de goede verhoudingen eiser op dit punt zal volgen. Dit betekent dat in deze zaak vaststaat dat eiser over alle uren van de diensten het genoemde bedrag in rekening kan brengen. Dat is ook wat hij heeft gedaan.
4.13 Een tweede geschilpunt in dit opzicht betreft de vraag voor welke diensten eiser het uurtarief in rekening mag brengen. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang aan wie van partijen het honorarium toekomt dat verbonden is aan de verrichtingen voor de patiënten die gedurende de dienst in behandeling komen (kort gezegd: “op wiens naam” de patiënten komen). De ratio van het met eiser
overeengekomen uurtarief – dat, naar verweerster onweersproken heeft gesteld, hoger is dan het gebruikelijke waarneemtarief – is dat de desbetreffende patiënten worden geadministreerd als patiënt van (een specialist in loondienst van) het ziekenhuis en niet van eiser. Daardoor kan het ziekenhuis op eigen naam declareren voor de verrichtingen in kwestie. Indien patiënten worden beschouwd als eigen patiënten van eiser, komen de honoraria aan hem toe, als inkomsten uit zijn praktijk als vrijgevestigd specialist. Dan is een combinatie met het in rekening brengen van het uurtarief niet redelijk, omdat eiser in dat geval tweemaal zou worden gehonoreerd.
4.14 Een derde geschilpunt, dat met het tweede samenhangt, wordt gevormd door de vraag voor welke diensten van eiser het uurtarief geldt. Hierbij heeft als uitgangspunt te gelden dat eiser zich van de aanvang af, op grond van het hier aan de orde zijnde gedeelte van het addendum, heeft verbonden tot de in het addendum beschreven diensten. De patiënten die door hem gedurende of naar aanleiding van die (voor hem reguliere) diensten worden behandeld, zijn patiënten van zijn eigen praktijk. Of in werkelijkheid ook steeds volgens dit patroon is gehandeld, is onzeker. Partijen zijn het (ook) daarover oneens. Dit aspect kan in deze zaak verder onbesproken blijven, omdat het Scheidsgerecht zich zal beperken tot het (bij wege van een verklaring voor recht) vermelden van hetgeen tussen hen heeft te gelden. Een gevolg van het hier overwogene is wel dat eiser, als het om “eigen” patiënten gaat, geen aanspraak kan maken op het uurtarief gedurende de hier bedoelde reguliere diensten. Dat uurtarief geldt dus alleen voor de extra diensten die hij buiten die reguliere diensten uitvoert.
4.15 Uit hetgeen in 4.9-14 is vermeld volgt dat tussen partijen heeft te gelden dat xxxxx niet afzonderlijk wordt gehonoreerd voor de diensten die in het addendum zijn beschreven, maar dat de honorering voor de werkzaamheden die uit die diensten voortvloeien, aan hem, in zijn praktijk als vrijgevestigd specialist, toekomen. Het uurtarief van € 110,- geldt alleen voor de extra (dat wil zeggen: daarbovenuit gaande) diensten en is toepasselijk voor alle uren gedurende welke deze diensten worden uitgevoerd. De honoraria die uit de extra diensten voortvloeien komen aan verweerster toe. De desbetreffende patiënten gelden niet als patiënten van eisers hier bedoelde eigen praktijk.
4.16 Met de hierop afgestemde verklaring voor recht zal in deze procedure dus worden volstaan.
De vergoeding voor ‘de ellende’
4.17 Xxxxx heeft de thans te bespreken vierde post niet anders toegelicht dan met datgene wat hieromtrent in 2.14, slot, is vermeld. Deze post is niet toewijsbaar. Nog afgezien van het gegeven dat eiser niet in alle opzichten of zelfs maar grotendeels in het gelijk is gesteld, komt schade van de door hem bedoelde aard niet voor zelfstandige vergoeding in aanmerking. Tijd en moeite die iemand moet besteden aan het voorbereiden van een geschil waarin hij partij is, komen voor zijn rekening. Dit zou wellicht anders zijn als de wederpartij een apert onredelijk standpunt inneemt. Als een dergelijk handelen een onrechtmatige daad oplevert, kan deze, mits ook aan andere eisen is voldaan, een verplichting tot schadevergoeding opleveren. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat deze
voorwaarde hier niet is vervuld. Ook voor vergoeding van het door eiser gestelde nadeel van immateriële aard (zoals ergernis over het gebeurde) bestaat in het Nederlandse recht geen basis.
De proceskosten
4.18 Partijen zijn over en weer op onderdelen van betekenis in het ongelijk gesteld. Op grond daarvan zal het Scheidsgerecht bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen. De kosten van het Scheidsgerecht, die € 7.892,18 bedragen, zullen ten laste van beide partijen, ieder voor de helft, worden gebracht. Deze kosten worden verrekend met het door eiser betaalde voorschot. Verweerster zal worden veroordeeld de helft van het zojuist genoemde bedrag aan eiser te betalen. Het gedeelte van het voorschot dat na voldoening van de kosten van het Scheidsgerecht resteert, zal aan eiser worden terugbetaald.
5. De beslissing bij wege van arbitraal vonnis
Het Scheidsgerecht:
5.1 veroordeelt verweerster om (i) over de periode tot 1 januari 2015 met eiser over- eenkomstig het addendum bij de toelatingsovereenkomst van 2010 af te rekenen ter zake van diens aandeel in de praktijkkosten, en (ii) hem een zodanig bedrag te betalen als overeenkomt met hetgeen hij dienaangaande te veel heeft betaald;
5.2 veroordeelt verweerster om binnen zes weken na heden aan xxxxx een opgave te verstrekken overeenkomstig het in 4.7 vermelde.
5.3 verklaart voor recht:
(1) dat xxxxx niet afzonderlijk wordt gehonoreerd voor de diensten die in het addendum van 2010 zijn beschreven, met dien verstande dat de honorering voor de uit die diensten voortvloeiende werkzaamheden aan hem, in zijn praktijk van vrijgevestigd L.-arts, toekomt;
(2) dat xxxxx aanspraak heeft op het uurtarief van € 110,- bruto voor alle uren gedurende de diensten welke hij buiten die van het addendum uitvoert, met dien verstande dat de honorering voor de uit deze extra diensten voort- vloeiende werkzaamheden aan verweerster toekomt;
5.4 bepaalt dat de kosten van het Scheidsgerecht, ten bedrage van € 7.892,18, ten laste van beide partijen, ieder voor de helft, komen en veroordeelt verweerster om de helft van dat bedrag, zijnde € 3.946,09, aan eiser te betalen;
5.5 bepaalt dat partijen voor het overige de eigen kosten dragen;
5.6 wijst hetgeen meer of anders is gevorderd, af.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 4 februari 2015 aan de partijen verzonden.