ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS
ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS
AANBEVELING Nr. 22
van 18 juni 2003
betreffende de toepassing van de jurisprudentie in de zaak-Xxxxxxxx, volgens welke de voordelen van een bilaterale overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat die voor de nationale werknemers bedoeld is, ook moeten worden toegekend aan de werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.
(2003/868/EG)
DE ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEEN- SCHAPPEN VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS,
Gelet op artikel 81, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/ 71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstan- digen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (1), op grond waarvan de Administra- tieve Commissie tot taak heeft alle administratieve vraagstukken voortvloeiende uit de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en van latere verordeningen te behandelen,
Gelet op artikel 81, onder c) van die verordening, op grond waarvan zij belast is met het bevorderen en ontwikkelen van de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de sociale zekerheid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Verordening (EEG) nr. 1408/71, die op grond van artikel 42 is goedgekeurd, is een essentieel instrument voor de uitoefening van de fundamentele vrijheden waarin het Verdrag voorziet.
(2) Het beginsel van het niet discrimineren op grond van nationaliteit is een essentiële garantie voor de realisatie van het vrije verkeer van werknemers waarin artikel 39 van het Verdrag voorziet. Het houdt de afschaffing in van elke discriminatie tussen de sedentaire werknemers van de lidstaten en de migrerende werknemers op het gebied van de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
(3) In de zaak-Xxxxxxxx (2) heeft het Hof de consequenties getrokken uit de toepassing van dit beginsel in het kader van artikel 39 in de situatie van iemand die in de Gemeenschap verblijft en in Frankrijk, Italië en Zwitser- land heeft gewerkt. Aangezien deze persoon niet over voldoende rechten beschikt om in Italië een pensioen te ontvangen, heeft hij gevraagd dat het samentellingsbe- ginsel waarin de bilaterale overeenkomst tussen Italië en
Zwitserland voor de nationale onderdanen voorziet, zou worden toegepast op de tijdvakken die hij in Zwitserland en in Italië heeft vervuld.
(4) Het Hof heeft in deze zaak voor recht verklaard dat wanneer een lidstaat met een derde staat een bilaterale internationale overeenkomst inzake sociale zekerheid sluit, waarin is bepaald dat de in die derde staat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het recht op ouderdomsuitke- ringen, deze lidstaat overeenkomstig het fundamentele beginsel van gelijke behandeling verplicht is de onder- danen van de andere lidstaten dezelfde voordelen te verlenen als die welke zijn eigen onderdanen krachtens deze overeenkomst genieten, tenzij hij een objectieve rechtvaardiging voor zijn weigering kan aanvoeren (punt 34).
(5) In dat verband heeft het Hof ook opgemerkt dat zijn uitlegging van het begrip „wetgeving” of „wettelijke rege- ling” als bedoeld in artikel 1, sub j), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (3) niet tot gevolg kan hebben dat wordt afgedaan aan de verplichting voor elke lidstaat het in artikel 39 van het EG-Verdrag neergelegde beginsel van gelijke behandeling na te leven.
(6) In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat het op de helling zetten van het evenwicht en de wederkerigheid van een bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde staat voor de verdragsluitende lidstaat bij die overeenkomst geen objectieve rechtvaardiging is om te weigeren de voordelen die deze overeenkomst voor de eigen onderdanen inhoudt, tot de onderdanen van de overige lidstaten uit te breiden.
(7) Het Hof accepteerde evenmin de tegenwerpingen inge- volge de eventuele hogere financiële kosten of de admi- nistratieve problemen bij de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde staat ter rechtvaardiging van de niet-naleving door de verdragslui- tende lidstaat bij de bilaterale overeenkomst van de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.
(1) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
(2) Arrest van 15.1.2002 in zaak C-55/00.
(3) In zaak C23/92, Xxxxx-Xxxxx, arrest van 2 augustus 1993, Jurispr. blz. I-4505.
(8) Het is van belang dat alle gevolgen worden getrokken uit dit essentiële arrest voor de onderdanen van de Gemeen- schap die hun recht op vrij verkeer in een andere lidstaat hebben uitgeoefend.
(9) Daarom moet worden gepreciseerd dat de bilaterale overeenkomsten inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat zo moeten worden uitgelegd dat de voordelen voor de onderdanen van de verdragslui- tende lidstaat in principe worden toegekend aan een Gemeenschapsonderdaan die zich objectief in dezelfde situatie bevindt.
(10) Onafhankelijk van de uniforme toepassing van de juris- prudentie in de zaak-Xxxxxxxx op bijzondere situaties, dienen de bestaande bilaterale overeenkomsten te worden onderzocht. Voor wat de vroeger gesloten bilate- rale overeenkomsten betreft, lezen wij in artikel 307 van het EG-Verdrag „... maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vast- gestelde onverenigbaarheid op te heffen”, en in verband met overeenkomsten die na 1 januari 1958, of na de toetreding van een lidstaat gesloten zijn, zegt artikel 10 van dat Verdrag dat de lidstaten „zich onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doel- stellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen”.
(11) Wat de nieuwe bilaterale overeenkomsten inzake sociale zekerheid betreft die tussen een lidstaat en een derde staat worden gesloten, dient eraan te worden herinnerd dat deze overeenkomsten een uitdrukkelijke verwijzing dienen te bevatten naar het beginsel van non-discrimi- natie op grond van nationaliteit van de onderdanen van een andere lidstaat die het recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend in de lidstaat die verdragsluitende partij is bij de desbetreffende overeenkomst.
(12) De toepassing van het arrest Xxxxxxxx hangt in indivi- duele gevallen grotendeels af van de samenwerking met derde staten, aangezien de verklaring over de tijdvakken van verzekering die onder hun wetgeving zijn vervuld, door hen moet worden opgesteld.
(13) De Administratieve Commissie heeft tot taak deze kwestie te behandelen, aangezien het arrest Xxxxxxxx de toepassing betreft van het principe van gelijke behande- ling op het gebied van de sociale zekerheid,
BEVEELT AAN:
1. De voordelen die op het gebied van de pensioenen voort- vloeien uit een overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat die voor de nationale werknemers en zelfstandigen is bedoeld, worden in toepas- sing van het beginsel van gelijke behandeling van en non- discriminatie tussen nationale werknemers en zelfstandigen en de onderdanen van de andere lidstaten die hun recht op vrij verkeer overeenkomstig artikel 39 van het EG-Verdrag hebben uitgeoefend, in principe toegekend aan de werkne- mers en zelfstandigen van andere lidstaten die zich in dezelfde feitelijke situatie bevinden.
2. De nieuwe bilaterale socialezekerheidsovereenkomsten die tussen een lidstaat en een derde staat worden gesloten, zouden een uitdrukkelijke verwijzing moeten bevatten naar het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit van staatsburgers van een andere lidstaat die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer in de lidstaat die overeenkomstsluitende partij is.
3. De lidstaten brengen de organen van de staten waarmee zij socialezekerheidsovereenkomsten hebben gesloten waarvan de personele of materiële werkingssfeer enkel de eigen burgers betreft, op de hoogte van de gevolgen van de juris- prudentie Xxxxxxxx, en vragen hun medewerking voor de toepassing van het arrest van het Hof. Lidstaten die met eenzelfde derde staat bilaterale overeenkomsten hebben gesloten, kunnen gezamenlijk een initiatief nemen om die samenwerking aan te vragen. Die samenwerking is uiteraard onmisbaar om de jurisprudentie te kunnen toepassen.
De voorzitter van de Administratieve Commissie
Xxxxxxxx XXXXXXXXX