SZW
SZW
Wijziging Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV)
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 augustus 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr.
AV/CAM/04/55433, tot wijziging van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalin- gen (AVV)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gehoord de werkgevers- en werkne- mersorganisaties zoals vertegenwoor- digd in de Stichting van de Arbeid;
Besluit:
Artikel I
Het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring van CAO- bepalingen (AVV) wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste aanduiding ‘de Arbeidsinspectie’ wordt vervangen door ‘de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ en daarna wordt ‘de Arbeidsinspectie’ telkens vervan- gen door ‘de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving’.
2. De zesde alinea, derde zin, komt te luiden:
Bedenkingen in verband met een eigen rechtsgeldige ondernemings- of subsector-CAO worden normalerwijze niet aan de Stichting van de Arbeid voorgelegd maar in principe direct gehonoreerd (zie paragraaf 6.2.).
B
Paragraaf 4.3 wordt als volgt gewij- zigd:
1. In onderdeel 3, onder a, vierde gedachtestreepje wordt ‘de Regionaal directeur arbeidsvoorziening’ vervan- gen door ‘de Centrale organisatie werk en inkomen’.
2. Er wordt een nieuw onderdeel 7 toegevoegd, luidende:
7. CAO-bepalingen die ertoe strek- ken dat een door de CAO toegestane
decentrale afspraak waarmee van een of meer CAO-bepalingen wordt afge- weken, binnen de werkingssfeer ervan bindend zal zijn voor de werkgever(s) en al zijn (hun) werknemers, tenzij de CAO-bepaling slechts afwijking toe- laat in de vorm van in de CAO zelf aangegeven alternatieven.
C
Paragraaf 5.3, onderdeel d, komt te luiden:
d. inbreuk maken op het beginsel van gelijke behandeling
Ongelijke behandeling op grond van godsdienst, levensovertuiging, politie- ke gezindheid, ras, geslacht, nationali- teit, hetero- of homoseksuele gericht- heid, burgerlijke staat, handicap of chronische ziekte, arbeidsduur (vol- tijd/deeltijd), aard van het contract (vast/tijdelijk) en leeftijd is verboden. Er zijn twee soorten onderscheid die tot ongelijke behandeling kunnen lei- den: direct en indirect onderscheid.
Van direct onderscheid is sprake wan- neer rechtstreeks onderscheid wordt gemaakt op één van de bovenge- noemde gronden, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen of tussen autochtonen en allochtonen.
Van indirect onderscheid is sprake wanneer iedereen ogenschijnlijk gelijk wordt behandeld, maar die behande- ling in de praktijk toch leidt tot onderscheid op een van de bovenge- noemde gronden. Wanneer door een verwijzing naar een andere hoedanig- heid (of gedraging) dan bijvoorbeeld leeftijd in het bijzonder personen van een bepaalde leeftijd worden getrof- fen, is er sprake van indirect onder- scheid. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het gebruik van de termen ‘pas-afgestudeerd’ of ‘aankomend’ in personeelsadvertenties. Wanneer deze termen in een advertentie worden gebruikt, zullen vooral jongeren wor- den benaderd en relatief weinig oude- ren.
Direct onderscheid op grond van de
bovengenoemde gronden is verboden, behalve voor zover daarvoor een uit- drukkelijke wettelijke uitzondering is gemaakt. Daarnaast geldt voor de gronden arbeidsduur, aard van het
contract en leeftijd dat direct onder- scheid verboden is, tenzij het onder- scheid objectief gerechtvaardigd is. Ten aanzien van indirect onderscheid op grond van de bovengenoemde gronden geldt dat onderscheid t.a.v. alle discriminatiegronden verboden is, tenzij het onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
Direct en indirect onderscheid ten aanzien waarvan door de internatio- nale rechter of de Hoge Raad is bepaald en/of uit de parlementaire geschiedenis uitdrukkelijk blijkt dat dit in strijd is met het recht, wordt aangemerkt als kennelijk in strijd met de gelijke behandelingswetgeving.
D
Paragraaf 6.1. wordt als volgt gewij- zigd:
1. Voor de bestaande tekst van de eerste alinea wordt een a. geplaatst.
2. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b toegevoegd, luidende:
b. Een stijging van het contract- loon is in strijd met het algemeen belang. Onder het contractloon wordt verstaan: de schaallonen, de vakantie- bijslag, toeslagen die verband houden met bepaalde arbeidssituaties (uitge- zonderd resultaatafhankelijke uitke- ringen), terugkerende uitkeringen en eenmalige uitkeringen.
In dat kader geldt dat CAO-bepalin- gen die positieve mutaties van con- tractlooncomponenten inhouden niet in aanmerking komen voor AVV ten- zij de som van alle mutaties van de contractlooncomponenten kleiner is dan of gelijk is aan nul. Bij het ver- zoek om AVV dienen partijen expli- ciet aan te geven welke contractloon- componenten voor AVV worden voorgelegd.
In het geval dat een stijging van een of meerdere contractlooncomponen- ten gepaard gaat met een toename van de arbeidsduur én op voorwaarde dat in het AVV-verzoek expliciet is aangegeven welke contractlooncom- ponenten toenemen vanwege opho- ging van de arbeidsduur, zal bij het vaststellen van de som van de muta- ties van de contractlooncomponenten deze aan de arbeidsduur gerelateerde
contractlooncomponenten proportio- neel worden gecorrigeerd.
In het geval dat een daling van een of meerdere contractlooncomponenten gepaard gaat met een daling van de arbeidsduur én op voorwaarde dat in het AVV-verzoek expliciet is aangege- ven welke contractlooncomponenten dalen vanwege daling van de arbeids- duur, zal bij het vaststellen van de som van de mutaties van de contract- looncomponenten deze aan de arbeidsduur gerelateerde contract- looncomponenten proportioneel wor- den gecorrigeerd.
E
Paragraaf 6.2., onderdeel 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. De tiende en elfde volzin komen te luiden:
Op schriftelijke mededeling van bedenkingen tegen AVV wordt in principe dispensatie van het AVV- besluit verleend, aan werkgevers die direct (niet door AVV) gebonden zijn aan een andere rechtsgeldige CAO. Dispensatie wordt in principe ver- leend, eenmalig en automatisch gel- dend bij iedere volgende aanmelding van de eigen rechtsgeldige onderne- mings- of subsector-CAO met betrek- king tot opvolgende AVV-verzoeken van de betreffende bedrijfstak-CAO of bedrijfstak-CAO’s.
2. De dertiende en veertiende volzin
komen te luiden:
De dispensatie (in principe automa- tisch verleend) blijft gelden tot 1 jaar na het verstrijken van de einddatum van de eigen rechtsgeldige CAO. (Komt een dergelijke opvolgende CAO tot stand na het verstrijken van deze periode, dan dienen opnieuw bedenkingen ingediend te worden om opnieuw in aanmerking te komen voor dispensatie die in principe auto- matisch wordt verleend.)
Artikel II
Onderdeel D is van toepassing op CAO’s die zijn aangemeld na de publicatiedatum van dit besluit in de Staatscourant en waarvoor algemeen verbindendverklaring is verzocht op of na 1 november 2004.
Artikel III
1. Met uitzondering van onderdeel D treedt dit besluit in werking met ingang van 10 september 2004.
2. Onderdeel D treedt in werking met
ingang van 1 november 2004 en ver- valt met ingang van 1 januari 2006.
Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 12 augustus 2004. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus.
Toelichting Algemeen
1. Selectief algemeen verbindend ver- klaren (selectief AVV)
Naar de opvatting van het kabinet is meerjarige loonmatiging van alle inkomens een voorwaarde voor eco- nomisch herstel en herstel van de werkgelegenheid in het bijzonder. Dit geldt voor zowel de publieke sector als de marktsector. Ten aanzien van de publieke sector heeft het kabinet zijn verantwoordelijkheid genomen door aanpassing van de beschikbare financiële middelen. Daarnaast is ervoor gekozen de ontwikkeling van het bruto minimumloon (en daarmee de uitkeringen) gelijk op te laten gaan met de contractloonstijging van amb- tenaren. Werkgevers en werknemers in de marktsector worden in het Hoofdlijnenakkoord opgeroepen om de contractlonen te matigen tot het- zelfde niveau als dat van de overheid. Tevens is in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen dat het algemeen verbin- dend verklaren (AVV) van CAO- bepalingen niet ter discussie wordt gesteld, ervan uitgaande dat de socia- le partners de verantwoordelijkheid nemen om in de Stichting van de Arbeid goede afspraken te maken en deze na te komen.
In de verklaring inzake het arbeids-
voorwaardenoverleg 2004-2005 van 18 november 2003 hebben de in de Stichting van de Arbeid vertegen- woordigde centrale werknemers- en werkgeversorganisaties een dringend beroep gedaan op de CAO-partijen om in de voor 2004 te vernieuwen XXX’x geen contractloonstijging en voor 2005 een tot nul naderende con- tractloonstijging overeen te komen. Na raadpleging van hun leden heb- ben de centrale werknemersorganisa- ties het in het Voorjaarsoverleg d.d. 18 mei 2004 door het kabinet aange- boden compromisvoorstel betreffende
de fiscale faciliëring ten behoeve van XXX, prepensioen en levensloop definitief afgewezen. Als gevolg daar- van is tijdens de vergadering van de Stichting van de Arbeid d.d. 25 juni 2004 door de centrale werknemersor- ganisaties verklaard dat de genoemde afspraak over de contractloonstijging niet langer van toepassing is op het jaar 2005.
Voor wat betreft de sociale en eco- nomische ontwikkelingen sluit het kabinet zich aan bij de constatering die de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisa- ties van werkgevers en werknemers in hun verklaring inzake het arbeids- voorwaardenoverleg 2004-2005 d.d.
18 november 2003 hebben gedaan, namelijk ‘dat ons land zich in een onverminderd slechte economische situatie bevindt, hetgeen blijkt uit een afkalvende internationale concurren- tiepositie en werkgelegenheid, een achterblijvende innovatiekracht en productiviteit alsmede een onvermin- derd sterke stijging van de werkloos- heid’.
Bovengenoemde verklaring van de centrale werknemersorganisaties inza- ke het intrekken van de in november 2003 overeengekomen loonafspraken voor het jaar 2005 herbergt naar de mening van het kabinet xxxxxx’x voor de contractloonontwikkeling in 2004 en is schadelijk voor de contractloon- ontwikkeling in 2005.
Het bovenstaand geschetste beeld van de sociale en economische omstandig- heden is nog steeds actueel.
Loonmatiging is naar de mening van het kabinet van belang om een verde- re verslechtering van de concurrentie- positie te voorkomen.
Contractloonstijgingen zijn dan ook schadelijk voor het herstel van de economische groei en de werkgelegen- heid. Daarnaast zullen contractloon- stijgingen in de marktsector negatieve gevolgen hebben voor de solidariteit tussen marktsector en publieke sector en tussen werkenden en werkzoeken- den.
Dit bij elkaar genomen is voor het kabinet aanleiding om het bestaande AVV-beleid zoals vastgelegd in het AVV-Toetsingskader voor de periode van 1 november 2004 tot en met 31 december 2005 te wijzigen.
Totstandkoming van contractloonstij- gingen zal niet worden ondersteund door middel van het instrument van
AVV, aangezien een dergelijke con- tractloonontwikkeling onder de huidi- ge omstandigheden in strijd is met het algemeen belang.
Bij het Najaarsakkoord van november 2003 is het verwachte macro-economische beeld 2004 en 2005 als vertrekpunt genomen, onder de erkenning dat het sectorale beeld divers is. Naast de loonafspraken voor 2004 en 2005 is in het Najaarsakkoord een aanvullende afspraak gemaakt over de mogelijk- heid van resultaatafhankelijke belo- ningen. Dergelijke beloningen zijn gekoppeld aan door de contractpartij- en te bepalen invullingen van ‘te behalen resultaat’, bijvoorbeeld een in de CAO-periode nog te realiseren productiviteitsgroei of ziekteverzuim- reductie. Ze brengen op zichzelf geen nadelige economische effecten met zich mee, terwijl de betrokken secto- ren hiermee wel in staat worden gesteld om tegemoet te komen aan de wens bij zowel werkgevers- als werk- nemersorganisaties eventueel over te kunnen gaan tot loondifferentiatie.
Dezelfde visie ligt ten grondslag aan
het nieuwe AVV-beleid. Resultaatafhankelijke beloningsvor- men worden buiten de definitie van contractloonmutatie en daarmee bui- ten het nieuwe AVV-beleid gehouden. Het nieuwe AVV-beleid heeft dan ook geen invloed op het overeenko- men van dergelijke loonbepalingen waarmee loondifferentiatie tussen bedrijfstakken c.q. ondernemingen gestalte kan krijgen.
Het bovenbeschreven kabinetsvoorne- men moet worden begrepen binnen de context van de huidige conjunctu- rele situatie: het bestaande AVV- beleid wordt voor de periode van 1 november 2004 tot en met 31 decem- ber 2005 aangepast opdat via het AVV-instrument niet wordt meege- werkt aan stijgingen van de contract- lonen in de genoemde periode. Als zodanig betekent dit een tijdelijke aanpassing van het AVV-beleid.
Uitgangspunten nieuwe AVV-beleid
• Het uitgangspunt van het beleid is dat het kabinet in de periode van 1 november 2004 tot en met 31 decem- ber 2005 niet meewerkt aan contract- loonstijgingen door middel van het AVV-instrument.
• Het nieuwe AVV-beleid is van toe- passing op alle CAO-bepalingen
waarvoor geldt dat enerzijds de aan- meldingsdatum ligt ná de publicatie- datum van het wijzigingsbesluit én anderzijds de datum van indiening van het AVV-verzoek ligt op of na 1 november 2004.
• Binnen het nieuwe AVV-beleid dient beoordeeld te worden of de CAO-bepalingen die voor AVV zijn voorgelegd mutaties van contract- loonbepalingen bevatten die al dan niet boven de gestelde norm uitko- men. De norm is vastgelegd op een mutatie van nul procent.
• Partijen dienen expliciet aan te geven welke contractlooncomponen- ten voor AVV worden voorgelegd.
• Bij de mutaties van de contractloon- componenten van de in de voor AVV voorgelegde CAO-bepalingen geldt dat deze CAO-bepalingen worden vergeleken met alle CAO-bepalingen in:
– de meest recente CAO waarvoor een AVV-verzoek is ingediend en waarvan het AVV-verzoek is afge- daan op basis van het oude AVV- beleid, dan wel
– de meest recente CAO waarvoor geen AVV-verzoek is ingediend voor 1 november 2004 en waarvoor geldt dat de CAO is aangemeld voor de publicatiedatum van het wijzigingsbe- sluit in de Staatscourant.
• Indien in de periode 1 november 2004 tot en met 31 december 2005 bepalingen van niet één maar twee opeenvolgende, al dan niet op elkaar aansluitende CAO’s worden voorge- legd voor AVV, dan geldt dat de con- tractloonmutaties uit de tweede CAO en de contractloonmutaties uit de eer- ste CAO tezamen worden vergeleken met de voorafgaande (al dan niet AVV’de) CAO zoals bedoeld bij voorgaande gedachtestreepje. Hetzelfde geldt indien binnen de genoemde periode bepalingen van niet twee, maar drie of meer elkaar opvolgende, al dan niet op elkaar aansluitende CAO’s voor AVV wor- den voorgelegd.
• Contractloonafspraken die ingaan
ná 31 december 2005 vallen niet onder het nieuwe AVV-beleid. Contractloonafspraken die ingaan vóór of op 31 december 2005 kunnen in aanmerking komen voor AVV voorzover ze de periode m.i.v. 1 janu- ari 2006 betreffen.
• Er wordt gekeken naar de som van de mutaties van de contractlooncom- ponenten op niveaubasis voor de
kalenderjaren 2004 en 2005 zoals opgenomen in de voor AVV voorge- legde CAO-bepalingen.
Er wordt dus geen rekening gehouden met het moment binnen het kalender- jaar waarop de contractloonafspraken ingaan. Er wordt geen rekening gehouden met overloopeffecten. Het gaat immers om de contractloonstij- gingen als zodanig en niet om de kos- teneffecten op jaarbasis.
• Een eenmalige uitkering van x % die tot uitbetaling komt in kalender- jaar [t-1] leidt tot een contractloon- mutatie van – x % in kalenderjaar [t] en vergroot daarmee de loonruimte voor kalenderjaar [t]. Bij het bepalen van de som van de mutaties van de contractlooncomponenten voor het kalenderjaar [t] wordt rekening gehouden met het afboeken van de eenmalige uitkering die in kalender- jaar [t-1] tot uitbetaling is gekomen.
• Een logisch gevolg van de gehan- teerde systematiek van het berekenen van mutaties van eenmalige uitkerin- gen is dat de som van de mutaties van de contractlooncomponenten vastgesteld dient te worden voor de afzonderlijke kalenderjaren 2004 en 2005.
• Indien de som van de mutaties van de contractlooncomponenten in kalenderjaar 2004 of kalenderjaar 2005 voor zover opgenomen in het AVV-verzoek kleiner is dan of gelijk is aan nul, dan komen alle contract- loonbepalingen in aanmerking voor AVV.
• Indien de som van de mutaties van de contractlooncomponenten in kalenderjaar 2004 of kalenderjaar 2005 voor zover opgenomen in het AVV-verzoek groter is dan nul, dan komen de contractloonbepalingen met een positieve contractloonmutatie niet in aanmerking voor AVV. De contractloonbepalingen met een nega- tieve contractloonmutatie en de con- tractloonbepalingen die geen con- tractloonmutatie tot gevolg hebben komen wel in aanmerking voor AVV.
• Met betrekking tot de contractloon-
bepaling waarin een mutatie van de prijscompensatie wordt geregeld aan de hand van het toepassen van een nog in de (nabije) toekomst te publi- ceren prijsindexcijfer, wordt door het ministerie van SZW een schatting gemaakt om zo de mutatie van deze contractloonbepaling te kunnen kwantificeren. Als schatting wordt de CPB-raming van de variabele ‘consu-
mentenprijsindex voor 2005’ (bijlage A4 van de meest recente versie van de publicatie Macro Economische Verkenningen) gebruikt.
• Gezien het feit dat de datum van het AVV-besluit ná de datum van het indienen van het AVV-verzoek ligt, wordt bij het vaststellen van de som van de mutaties van de contractloon- componenten gekeken naar de voor AVV voorliggende bepalingen in de CAO. Afhankelijk van de aanvangs- momenten van de in die tekst opge- nomen contractloonbepalingen is het mogelijk dat de contractloonmutatie van het AVV-besluit afwijkt van de contractloonmutatie van de voor AVV voorgelegde bepalingen in de CAO. Dit is een gevolg van het gege- ven dat een AVV-besluit geen terug- werkende kracht heeft.
• Het is mogelijk dat een contract-
loonstijging gepaard gaat met een expliciet daaraan gekoppelde verlen- ging van de contractuele arbeidsduur. Hiermee zal rekening worden gehou- den bij het vaststellen van de som van de mutaties van de contractloon- componenten mits in het AVV-ver- zoek expliciet is aangegeven welke contractlooncomponent toeneemt vanwege ophoging van de arbeids- duur. In dat geval wordt bij het vast- stellen van de som van de mutaties van de contractlooncomponenten de hoogte van de mutatie van de bewus- te contractlooncomponent proportio- neel gecorrigeerd voor de toename van de arbeidsduur. Ditzelfde zal geschieden in het geval van een daling van de contractuele arbeids- duur en een expliciet hieraan gekop- pelde negatieve mutatie van een con- tractlooncomponent.
• Resultaatafhankelijke beloningsvor-
men blijven buiten de definitie van contractloon(mutatie) en hebben der- halve geen invloed op de uitkomst van de som van de mutaties van de contractlooncomponenten.
• Tussentijdse wijzigingen van de meest recente CAO-bepalingen waar- voor een AVV-verzoek is ingediend worden beschouwd als een nieuw AVV-verzoek.
• De wijzigingen in het Toetsingskader m.b.t. contractloon- mutaties hebben betrekking op hoofdlijnen. Individuele gevallen zul- len op hun merites worden beoor- deeld.
Overgangsregime
De datum van inwerkingtreding van het gewijzigde AVV-beleid m.b.t. con- tractloonmutaties is vastgelegd op 1 november 2004. Dit biedt contract- partijen de mogelijkheid om bij lopende onderhandelingen rekening te houden met het nieuwe AVV-beleid.
Het nieuwe AVV-beleid zoals opge- nomen in onderdeel D wordt toege- past op CAO’s die bij het ministerie van SZW zijn aangemeld ná de publi- catiedatum van het wijzigingsbesluit én waarvan het AVV-verzoek is xxxx- xxxxx op of ná 1 november 2004.
Het overgangsregime impliceert dat het AVV-beleid zoals geldend tot aan 1 november 2004 van toepassing blijft op:
– CAO-bepalingen waarvan het AVV-verzoek is ingediend vóór 1 november 2004;
– CAO-bepalingen waarvan het AVV-verzoek is ingediend op of ná 1 november 2004, maar waarbij geldt dat de CAO’s zijn aangemeld bij het ministerie van SZW vóór of op de datum van publicatie van het wijzi- gingsbesluit.
2. Diversen
De overige wijzigingen zijn redactio- nele wijzigingen, wijzigingen die ver- band houden met de actualiteit en wijzingen die verband houden met de toepassingspraktijk. Deze wijzigingen treden in werking met ingang van 10 september 2004. Deze datum geeft het parlement nog de mogelijkheid om voorafgaand aan de inwerkingtre- ding met de minister hierover te over- leggen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A, onder 1
Met ingang van 1 februari 2004 is een aantal taken van de Arbeidsinspectie ondergebracht in de nieuwe directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het gaat onder meer om de taken afhandeling van CAO-aanmeldingen en van AVV-ver- zoeken en daartegen ingebrachte bedenkingen alsmede het uitvoeren van CAO-onderzoek.
Artikel I, onderdelen A, onder 2, en E De Wet AVV biedt de minister de mogelijkheid om op het besluit tot
algemeen verbindend verklaring (AVV-besluit) van CAO-bepalingen uitzonderingen te maken. Op grond van het Toetsingskader AVV (para- graaf 6.2.) wordt op schriftelijke mededeling van bedenkingen tegen AVV dispensatie verleend van het AVV-besluit aan werkgevers die direct (niet door AVV) gebonden zijn aan een andere rechtsgeldige CAO. Hiermee kunnen ondernemingen of subsectoren in staat worden gesteld arbeidsvoorwaarden overeen te komen en toe te passen die toegesne- den zijnop de desbetreffende onderne- ming of subsector. Een weging van afzonderlijke arbeidsvoorwaarden- pakketten vindt overigens niet plaats.
Het is echter wel van belang dat
ook bij de uitzondering van het AVV-besluit een adequate collectieve belangenbehartiging ten behoeve van de werknemers voldoende is gewaar- borgd.
Daarom dienen werkgevers en werk- nemers onder andere onafhankelijk van elkaar te zijn (zie paragraaf 4.2.). Dit geldt niet alleen voor partijen die verzoeken om een algemeen verbin- dend verklaring, maar ook voor CAO-partijen die dispensatie verzoe- ken van de voor AVV voorliggende CAO-bepalingen. In dit kader kan de minister overwegen niet tot dispensa- tie van een AVV-besluit over te gaan, wanneer hij een ernstig vermoeden heeft dat de werkgevers en werkne- mers betrokken bij een CAO die met een verzoek om dispensatie bij een AVV-besluit voorligt, niet onafhanke- lijk van elkaar zijn en zij daarmee bij de totstandkoming van de CAO pri- mair tot oogmerk hebben het AVV- besluit te ontgaan.
De wijzigingen in de paragrafen 3
en 6.2. sluiten aan bij de bestaande toepassingspraktijk m.b.t. het dispen- satiebeleid.
Artikel I, onderdeel B, onder 1 Het in paragraaf 4.3. onderdeel 3 aangehaalde voorbeeld is met de inwerkingtreding van de Wet
Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Stb 2001, 624) gedateerd aangezien Arbeidsvoorziening Nederland vanaf dat moment is opge- houden te bestaan. Het merendeel van de taken van Arbeidsvoorziening Nederland is overgegaan naar de Centrale organisatie werk en inko- men.
Artikel I, onderdeel B, onder 2
In steeds meer CAO’s worden bepa- lingen opgenomen waarin het moge- lijk wordt gemaakt om op decentraal niveau af te wijken van de CAO- bepalingen of om tot nadere invulling over te gaan. Deze decentralisatiebe- palingen kennen verschillende vormen wat betreft de wijze waarop en de mate waarin van CAO-bepalingen afwijkende afspraken op decentraal niveau kunnen worden gemaakt.
Kenmerkend voor decentralisatie- bepalingen in CAO’s is, dat CAO- partijen daarmee meer of minder ver- strekkende bevoegdheden om nadere of andere arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken overdragen aan partijen op een ‘lager’ niveau. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de mogelijk- heid geheel of gedeeltelijk af te wijken van CAO-bepalingen (zowel positief als negatief), tot aan de mogelijkheid een keuze te maken uit vooraf aange- geven alternatieven. Daarbij kunnen CAO-partijen zichzelf, een bedrijf- stakorgaan, vakverenigingen, de ondernemer, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, aanwijzen als de partijen aan wie de bevoegdheid wordt overgedragen.
Er kan een onderscheid worden
gemaakt tussen decentralisatiebepalin- gen welke een ongeclausuleerde bevoegdheid beogen te geven om op decentraal niveau afwijkende afspra- ken te maken enerzijds en decentrali- satiebepalingen welke een bevoegd- heid beogen te geven om afwijkende afspraken te maken met dien verstan- de dat een keuze moet worden gemaakt uit concreet in de CAO benoemde alternatieven anderzijds.
In beginsel geldt dat niet van AVV’de CAO-bepalingen kan worden afgeweken. Elke werkgever en werk- nemer in de werkingssfeer van de betreffende CAO wordt door AVV gebonden (artikel 2, eerste lid, Wet AVV), afwijkende bedingen zijn nietig (artikel 3 Wet AVV). Dit laat echter onverlet dat partijen in de CAO zelf kunnen regelen dat afwijking is toege- staan. Het AVV’en van CAO-bepa- lingen die mogelijkheden bieden tot afwijking van de CAO is in principe mogelijk. Gegeven het wettelijke en regelgevende kader van AVV gelden echter wel enkele condities waaraan decentralisatiebepalingen dienen te voldoen.
CAO-partijen kunnen in de CAO
alternatieven opnemen waartussen
decentrale partijen een keuze kunnen maken. De overeengekomen keuze kan dan worden vastgelegd in een decentrale regeling. De partijen die de decentralisatie regeling overeen komen kunnen bijvoorbeeld de ondernemer en de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging zijn. De Stichting van de Arbeid blij- kens zijn brief van 3 juni 2003 onder- schrijft de opvatting dat in geval decentralisatiebepalingen slechts een afwijking toestaan in de vorm van een keuze uit in de CAO concreet benoemde alternatieven, deze bepalin- gen in ieder geval voor AVV in aan- merking moeten komen1.
Ongeclausuleerde decentralisatiebe- palingen die een bindende werking van decentrale afspraken beogen (anders dan overeengekomen met in de CAO zelf aangegeven alternatie- ven), kunnen door de minister niet worden AVV’d.
Door AVV van deze decentralisa- tiebepalingen zou de onjuiste indruk kunnen worden gewerkt dat niet rechtstreeks aan de CAO gebonden werkgevers en werknemers aan op grond van deze bepalingen overeenge- komen decentrale regelingen zouden zijn gebonden op een wijze van arti- kel 3 Wet AVV (afwijkende bedingen zijn nietig).
Voorts zou de minister door AVV van dergelijke bepalingen aan de indi- viduele werkgever en zijn onderne- mingsraad als het ware de bevoegd- heid geven om regelingen tot stand te brengen die niet alleen verbindend zijn voor die werkgever maar ook voor al zijn werknemers hetgeen niet de bedoeling is van de Wet AVV.
Artikel I, onderdeel C
Het betreft hier een redactionele wij- ziging. De onderwerpen m.b.t. gelijke behandeling zijn in algemene termen weergegeven. Er wordt niet meer gerefereerd aan concrete wetten.
Artikel I, onderdeel D
In het nieuwe onderdeel b van para- graaf 6.1. wordt onder het contract- loon verstaan de schaallonen, de vakantiebijslag, toeslagen, terugkeren- de uitkeringen en eenmalige uitkerin- gen (uitgezonderd resultaatafhankelij- ke uitkeringen).
Het schaalloon betreft de overeen- gekomen standaardbeloning, veelal in de vorm van een maand- of vierweke- lijks salaris (ook wel functie- of basis-
loon genoemd). Schaallonen kunnen muteren via prijscompensatie en/of via initiële loonstijging.
Prijscompensatie betreft de procentu- ele loonsverhoging in verband met de prijsstijging gedurende een bepaalde periode.
De initiële loonsverhoging betreft een expliciet in het CAO-overleg afge- sproken percentage waarmee schaal- lonen worden verhoogd.
Onder toeslagen vallen contract- looncomponenten waarvan de hoogte afhankelijk is van de arbeidstijd, diensttijd of prestatie. Voorbeelden van dergelijke toeslagen zijn: ploegen- toeslag, waarnemertoeslag, diploma- toeslag, consignatietoeslag, overwerk- toeslag/-vergoeding en toeslag voor vuil/gevaarlijk werk. Deze toeslagen behoren tot het contractloon.
Toeslagen waar onkosten tegenover staan (i.p.v. een specifieke arbeidssi- tuatie), worden beschouwd als ver- goedingen en worden als zodanig niet tot het contractloon gerekend.
Terugkerende uitkeringen zijn uit- keringen met een structureel karakter, zoals bijvoorbeeld de structurele ein- dejaarsuitkering en de 13e/14e maand.
De laatste contractlooncomponent betreft eenmalige uitkeringen, zijnde uitkeringen met een eenmalig en onvoorwaardelijk karakter.
Resultaatafhankelijke beloningen behoren overigens niet tot het con- tractloon. Onder resultaatafhankelijke beloningen worden eenmalige uitke- ringen met een voorwaardelijk karak- ter verstaan; eventuele uitbetalingen van eenmalige uitkeringen zijn in dat geval afhankelijk van de nog te beha- len resultaten.
Echter, resultaatafhankelijke beloning met een onvoorwaardelijk, gegaran- deerd karakter (onder meer voor- schotten en bodembedragen) wordt opgevat als een eenmalige uitkering en wordt als zodanig wel tot het con- tractloon gerekend.
’s-Gravenhage, 12 augustus 2004. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus.
1 S.A.047.55 EB/JS d.d. 3 juni 2003.