Stichting Pensioenfonds Gasunie
Stichting Pensioenfonds Gasunie
Pensioenreglement 1994
Voor werknemers die na 30 juni 1937 en vóór 1 januari 1950 zijn geboren
Dit Pensioenreglement 1994 is per 1 januari 2018 niet van toepassing op levenslang ouderdomspensioen dat uit hoofde van dit Pensioenreglement 1994 is opgebouwd en uit hoofde van artikel 37 van het Pensioenreglement 2013 per 1 januari 2018 is omgezet naar aanspraken overeenkomstig het Pensioenreglement 2013.
Vastgesteld:13 december 1994
Gewijzigd: 14 november 1995
12 november 1996
18 februari 1997
13 mei 1997
5 december 1997
11 februari 1998
10 november 1998
8 maart 2000
20 februari 2001
13 november 2001
28 februari 2002
25 september 2002
7 maart 2003
13 mei 2003
9 november 2004
1 januari 2006
1 januari 2008
1 juli 2009
1 januari 2011
1 januari 2013
1 januari 2018 (op 28 mei 2018)
PENSIOENREGLEMENT 1994 VAN DE STICHTING PENSIOENFONDS GASUNIE
INHOUDSOPGAVE BLZ.
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN 3
Artikel 1 Definities 3
Artikel 2 Deelnemerschap 7
HOOFDSTUK II DE PENSIOENAANSPRAKEN VAN DE DEELNEMERS 8
Artikel 3 Basispakket van deelnemers 8
Artikel 4 Ouderdomspensioen 8
Artikel 5 Ploegentoeslagpensioen 9
Artikel 6 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 7 Wijziging mate van arbeidsongeschiktheid 11
Artikel 8 Partnerpensioen 11
Artikel 9 Bijzonder partnerpensioen 12
Artikel 10 Partnerpensioen 12
Artikel 11 Overlijdensuitkering 13
Artikel 12 Wezenpensioen 13
HOOFDSTUK III PENSIOENAANSPRAKEN VAN DEELTIJDWERKNEMERS 15
Artikel 13 Berekening aanspraken van deeltijdwerknemers 15
HOOFDSTUK IV AANSPRAKEN BIJ VOORTIJDIGE BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP 16
Artikel 14 Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap 16
HOOFDSTUK V KEUZEMOGELIJKHEID VERHOUDING TUSSEN OUDERDOMSPENSIOEN EN PARTNERPENSIOEN EN DE VARIATIE IN DE HOOGTE VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN 17
Artikel 15 Wijziging van de verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen 17
Artikel 15A AOW-overbruggingspensioen 19
Artikel 15B Variatie hoogte van het ouderdomspensioen 19
HOOFDSTUK VI VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW TIJDENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN WERKLOOSHEID, RISICODEKKING TIJDENS OUDERSCHAPSVERLOF EN ONBETAALD VERLOF 19
Artikel 16 Voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid 20
Artikel 17 Voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid 20
Artikel 18 Xxxxxxxxxxxxx tijdens ouderschapsverlof en onbetaald verlof 20
HOOFDSTUK VII WAARDEOVERDRACHT EN AFKOOP 21
Artikel 19 Waardeoverdracht 21
Artikel 20 Afkoop van kleine pensioenen 22
Artikel 21 Gereserveerd 22
HOOFDSTUK VIII AANPASSING VAN DE PENSIOENEN 23
Artikel 22 Toeslagen 23
HOOFDSTUK IX PREMIEBIJDRAGEN VAN DEELNEMERS 24
Artikel 23 Bijdragen 24
HOOFDSTUK X UITBETALING VAN PENSIOENEN 25
Artikel 24 Uitbetaling van pensioenen 25
HOOFDSTUK XI VERPLICHTINGEN VAN DE PENSIOEN- EN AANSPRAAKGERECHTIGDEN EN VERSTREKKEN VAN GEGEVENS 26
Artikel 25 Verplichtingen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden 26
Artikel 26 Geneeskundig onderzoek bij arbeidsongeschiktheid 26
Artikel 27 Verstrekken van gegevens door het Fonds 27
HOOFDSTUK XII BESLAG, OVERDRACHT, INPANDGEVING 28
Artikel 28 Beslag, overdracht, inpandgeving 28
HOOFDSTUK XIII SLOTBEPALINGEN 29
Artikel 29 Bijzondere gevallen 29
Artikel 30 Vervallen 30
Artikel 31 Vervallen 30
Artikel 32 Wijziging van het Pensioenreglement 1994 30
HOOFDSTUK XIV INWERKINGTREDING 31
Artikel 33 Werkingssfeer 31
Artikel 33a Overgangsbepaling bij artikel 5 lid 3 sub b en c en bijlage IV artikel 4 sub b en c
........................................................................................................................ 31
Artikel 34 Datum inwerkingtreding 32
BIJLAGE I 36
BIJLAGE II 37
BIJLAGE III 38
BIJLAGE IV 40
BIJLAGE V 43
BIJLAGE VI 47
BIJLAGE VII 48
BIJLAGE VIII 48
BIJLAGE IX 49
BIJLAGE X 50
BIJLAGE XI 51
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Definities
In dit Pensioenreglement 1994 wordt verstaan onder:
Fonds:
De Stichting Pensioenfonds Gasunie.
Statuten:
De statuten van het Fonds.
Bestuur:
Het Bestuur van het Fonds.
Werkgever:
De N.V. Nederlandse Gasunie of een aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 2 van de statuten.
Uitvoeringsovereenkomst:
De uitvoeringsovereenkomst tussen het Fonds en de werkgever, waarin het Fonds en de werkgever de financiering en de uitvoering van de pensioenovereenkomsten zijn overeengekomen.
Pensioenovereenkomst:
De tussen de werkgever en de werknemer gesloten overeenkomst betreffende pensioen als onderdeel van de tussen werkgever en de werknemer gesloten arbeidsovereenkomst.
Werknemer:
Een persoon in dienst van de werkgever krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst .
CAO:
Collectieve arbeidsovereenkomst van de N.V. Nederlandse Gasunie.
Dienstbetrekking:
De rechtsbetrekking tussen de werkgever en een werknemer.
Deelnemer:
Een werknemer met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 en de statuten als deelnemer aan het Fonds is toegelaten.
Gewezen deelnemer:
De werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van de pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het Fonds.
Aanspraakgerechtigde:
De persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen.
Gepensioneerde:
De persoon die krachtens de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 een ouderdomspensioen van het Fonds ontvangt.
Pensioengerechtigde:
De persoon die krachtens de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 een pensioen van het Fonds ontvangt.
Partner:
− De man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor beëindiging van het deelnemerschap is gehuwd, of
− De man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor beëindiging van het deelnemerschap een geregistreerd partnerschap is aangegaan (zoals bedoeld in Boek 1, titel 5A van het Burgerlijk Wetboek), of
− De ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor beëindiging van het deelnemerschap een gemeenschappelijke huishouding voert waarbij aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• beide partners zijn ongehuwd en zijn geen geregistreerd partnerschap met elkaar of iemand anders aangegaan;
• de partners zijn geen bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad (in de rechte dan wel zijlijn);
• er is een notarieel verleden samenlevingscontract tussen beide partners opgemaakt waarin enige vermogensrechtelijke aangelegenheden ter zake van de samenwoning en de gemeenschappelijke huishouding worden geregeld;
• de ongehuwde man of vrouw is door de deelnemer als partner op een door het Fonds voorgeschreven wijze bij het Fonds aangemeld.
Partnerrelatie:
Het huwelijk, geregistreerde partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding met de aangemelde partner zoals hiervoor bedoeld.
Scheiding:
− beëindiging van het huwelijk door echtscheiding, of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel
− beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door een huwelijk met dezelfde partner, dan wel
− beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding met de aangemelde partner zoals hiervoor bedoeld, anders dan door huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde partner.
Datum van scheiding:
− Bij huwelijk of geregistreerde partnerschap: de datum waarop de scheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
− Bij partners met een gemeenschappelijke huishouding: de datum waarop, blijkens mededeling van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde aan het Fonds, de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd of het notarieel verleden samenlevingscontract wordt verbroken. Het Fonds kan nadere voorwaarden stellen aan de wijze waarop de beëindiging van de partnerrelatie aan het Fonds kenbaar dient te worden gemaakt.
Kind:
Onder kind wordt in dit Pensioenreglement 1994 verstaan:
− de kinderen die in een familierechtelijke betrekking tot de deelnemer, tot de gewezen deelnemer of tot de gepensioneerde staan;
− andere kinderen die naar het oordeel van het Bestuur door de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde als eigen kinderen worden opgevoed.
Wees:
Kind van wie een van de verzorgers is overleden.
Volle wees:
Kind van wie beide verzorgers zijn overleden.
Pensioendatum:
De eerste dag van de maand volgend op die waarin de 65-ste verjaardag van de deelnemer of gewezen deelnemer valt.
Ingangsdatum van de Vervroegde Uittredingsuitkering:
De ingangsdatum van de vervroegde uittredingsuitkering vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in het Reglement Regeling Vervroegd Uittreden.
Pensioenregeling:
De pensioenovereenkomst zoals deze is vastgelegd in dit Pensioenreglement 1994.
Pensioenrecht:
Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
Pensioenjaar:
Een periode van 12 maanden gedurende welke een persoon met een conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur deelnemer in het Fonds is.
Deelnemerstijd:
De periode van deelnemerschap aan het Fonds.
Onder deelnemerstijd wordt in dit Pensioenreglement 1994 tevens verstaan:
a. eerdere perioden van deelnemerschap aan het Fonds onder dit of voorgaande pensioen- reglementen op basis waarvan premievrije aanspraken tegenover het Fonds zijn verworven die niet zijn afgekocht. Door deze perioden als deelnemerstijd aan te merken vervallen de aangeduide premievrije aanspraken tegenover het Fonds; en
b. deelnemerstijd verkregen uit waardeoverdracht van pensioenaanspraken uit een andere pensioenregeling naar de pensioenregeling van het Fonds.
Prijsindexcijfer:
De door het CBS vastgestelde Consumenten Prijsindex Alle Huishoudens (afgeleid).
Indien dit prijsindexcijfer op enig moment niet meer wordt gehanteerd door het CBS, treedt hiervoor in de plaats een naar het oordeel van het Bestuur vergelijkbaar door het CBS te publiceren indexcijfer.
Jaarsalaris:
12 x het laatste vaste maandsalaris van de deelnemer op basis van de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur, verhoogd met de toeslagen die door de werkgever volgens bijlage II bij dit Pensioenreglement 1994 zijn aangewezen.
Jaargrondslag:
De jaargrondslag is het naar tijdsduur gewogen gemiddelde van de jaarsalarissen zoals die hebben gegolden gedurende de laatste 12 maanden voorafgaand aan het einde van het deelnemerschap of, in de gevallen als bedoeld in artikel 2 lid 3 onder a en b, de laatste 12 maanden voorafgaand aan de dag waarop de dienstbetrekking eindigt.
Ploegentoeslagpercentage:
Het percentage van het salaris dat als ploegentoeslag wordt uitgekeerd.
Ploegentoeslag:
De door een deelnemer na 1 april 1991 ontvangen ploegentoeslag op zijn salaris of een uitkering van de werkgever ter vervanging van zodanige toeslag. Deze ploegentoeslag wordt telkenjare per 31 december tot een bedrag op jaarbasis herleid zowel op basis van het gemiddeld ploegentoeslagpercentage als van de conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur.
Franchise:
Per 1 januari 2006 bedraagt de franchise € 17.622,-.
Vervolgens wordt de franchise in de daarop volgende jaren - op hele euro’s afgerond - afgeleid van die van de voorgaande periode door die telkenmale te verhogen met de sinds de laatste wijziging opgetreden wijziging van de AOW-uitkering met dien verstande dat wanneer:
− het verschil tussen de ontwikkeling van het prijsindexcijfer en de aan de AOW gekoppelde index boven de 5% uitkomt; of
− de genoemde AOW-uitkering daalt
het Bestuur bevoegd is de wijze van aanpassing van de franchise bij bestuursbesluit op andere wijze vast te stellen conform hetgeen daarover is bepaald in de uitvoeringsovereenkomst.
Drempelbedrag:
Per 1 januari 2006 bedraagt het drempelbedrag € 58.723,-.
Vervolgens wordt het drempelbedrag in de daaropvolgende jaren - op hele euro’s afgerond - afgeleid van die van de voorgaande periode door die telkenmale aan te passen aan de sinds de laatste wijziging opgetreden algemene salarismaatregelen conform de CAO.
Grensbedrag:
Per 1 januari 2006 bedraagt het grensbedrag € 76.826,-.
Vervolgens wordt het grensbedrag in de daarop volgende jaren - op hele euro’s afgerond - afgeleid van die van de voorgaande periode door die telkenmale aan te passen aan de sinds de laatste wijziging opgetreden algemene salarismaatregelen conform de CAO.
Ouderdomspensioen:
Een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de deelnemer of gewezen deelnemer en waarvan de hoogte wordt bepaald op basis van de jaargrondslag zoals bedoeld in artikel 4.
Ploegentoeslagpensioen:
Een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de deelnemer of gewezen deelnemer en waarvan de hoogte wordt bepaald op basis van het ploegentoeslagpercentage zoals bedoeld in artikel 5.
Partnerpensioen:
Een partnerpensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de partner en zoals dat is bedoeld in artikel 8.
Wezenpensioen:
Een wezenpensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van een kind en zoals dat is bedoeld in artikel 12.
Arbeidsongeschiktheidspensioen:
Een arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de gewezen werknemer die arbeidsongeschikt is en zoals dat is bedoeld in artikel 6.
Deeltijdwerknemer:
Werknemer met een kortere arbeidsduur dan de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur.
Deeltijdpercentage:
Het percentage dat de arbeidsduur van een deeltijdwerknemer uitmaakt van de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur. Wijzigingen van bedoeld percentage in de loop van een kalenderjaar worden hierbij volledig in aanmerking genomen vanaf de dag van wijziging.
Arbeidsongeschikt(heid):
De situatie die ontstaat op het moment dat een deelnemer wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot werken. In de zin van dit pensioenreglement is sprake van arbeids- ongeschiktheid indien een door het Bestuur aangewezen (bedrijfs)arts verklaart dat betrokkene door ziekte of door een lichamelijk of geestelijk gebrek, zonder uitzicht op herstel, voor zover dat zich op het moment van een geneeskundig onderzoek laat aanzien, niet in staat is om met voor de krachten en bekwaamheid van de betrokkene berekende passende arbeid 35% te verdienen van het loon dat lichamelijk en geestelijk gezonde personen van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding gewoonlijk verdienen.
Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering:
Het Fonds bedoeld in artikel 3 van de Wet van 13 december 1972 (Stb. 702) tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
Pensioenreglement 1994:
Pensioenreglement 1994 voor werknemers die na 30 juni 1937 en vóór 1 januari 1950 zijn geboren. Dit Pensioenreglement 1994 is per 1 januari 2018 niet van toepassing op levenslang ouderdomspensioen dat uit hoofde van dit Pensioenreglement 1994 is opgebouwd en uit hoofde van artikel 37 van het Pensioenreglement 2013 per 1 januari 2018 is omgezet naar aanspraken overeenkomstig het Pensioenreglement 2013.
PW:
Pensioenwet
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Het deelnemerschap gaat in op de dag waarop de dienstbetrekking is ingegaan.
2. Het deelnemerschap eindigt op de dag waarop de dienstbetrekking eindigt, maar in ieder geval op de pensioendatum.
3. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid eindigt het deelnemerschap niet bij beëindiging van de dienstbetrekking zolang de werknemer:
a. recht heeft op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
b. vervallen;
c. het deelnemerschap voortzet op grond van een regeling in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden anders dan bedoeld onder sub a.
De voortzetting als bedoeld in dit lid vindt plaats tot uiterlijk de pensioendatum.
4. Vervallen.
5. In afwijking van het in lid 1 bepaalde treden met ingang van 1 januari 2006 geen nieuwe deelnemers meer toe tot de in Pensioenreglement 1994 opgenomen pensioenregeling.
HOOFDSTUK II DE PENSIOENAANSPRAKEN VAN DE DEELNEMERS
Artikel 3 Basispakket van deelnemers
1. De werknemers en de werkgever hebben een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 PW gesloten.
2. De pensioenaanspraken die voor de werknemer uit de in lid 1 bedoelde overeenkomst voortvloeien, zijn door de werkgever bij het Fonds ondergebracht door middel van een uitvoeringsovereenkomst.
3. De rechten en verplichtingen van de werknemers en de werkgever uit hoofde van de in lid 1 bedoelde overeenkomst zijn opgenomen in dit Pensioenreglement 1994.
4. Overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 geeft het deelnemerschap aanspraak op:
a. ouderdomspensioen (artikel 4)
b. ploegentoeslagpensioen (artikel 5)
c. arbeidsongeschiktheidspensioen (artikel 6)
d. partnerpensioen (artikel 8)
e. bijzonder partnerpensioen (artikel 9)
f. vervallen
x. overlijdensuitkering (artikel 11)
x. xxxxxxxxxxxxx (artikel 12)
5. Deelnemers die 50 jaar of ouder zijn en de leeftijd van 60 jaar nog niet hebben bereikt, bouwen bovendien aanspraken op een vervroegde uittredingsuitkering op volgens de bepalingen in het Reglement Regeling Vervroegd Uittreden.
6. Deeltijdwerknemers bouwen pensioenaanspraken op naar rato van het deeltijd- percentage (artikel 13).
7. Op de pensioendatum bestaat de mogelijkheid om de verhouding tussen het ouderdoms- pensioen en het partnerpensioen te wijzigen (artikel 15).
8. Op de pensioendatum bestaat eveneens de mogelijkheid om de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren (artikel 15B).
Artikel 4 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor elk pensioenjaar:
− 1,75% van het verschil tussen de jaargrondslag en de franchise voor zover de jaargrondslag niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,675 % van dat gedeelte van de jaargrondslag dat boven het drempelbedrag uitgaat.
3. Het jaarlijkse ouderdomspensioen inclusief de pensioenrechten volgens de bij dit Pensioenreglement 1994 behorende Overgangsbepalingen 1994 zal maximaal 70% bedragen van het verschil tussen de jaargrondslag en de franchise.
4. Het aantal pensioenjaren dat bij de berekening van het ouderdomspensioen in aanmerking wordt genomen bedraagt ten hoogste 40.
5. Voor de berekening van het ouderdomspensioen komt de gehele deelnemerstijd, zoals omschreven in artikel 1 in aanmerking. Bij de vaststelling van het aantal pensioenjaren wordt een gedeelte van een pensioenjaar mede in aanmerking genomen, met dien verstande dat een jaar geacht wordt 360 dagen en een maand 30 dagen te tellen.
Een periode van verlof als bedoeld in artikel 18, geldt niet als deelnemerstijd.
6. In geval van verlaging van de jaargrondslag wordt de op grond van dit Pensioenreglement 1994 tot het tijdstip van verlaging door de deelnemer opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen premievrij gemaakt ter voorkoming van verlaging van de hiervoor genoemde aanspraak. Deze premievrije pensioenaanspraak wordt verhoogd op basis van het bepaalde in artikel 22. Vervolgens krijgt de deelnemer een nieuwe periode aan deelnemerstijd gedurende welke voor de berekening van de pensioenaanspraken de actuele jaargrondslag in aanmerking wordt genomen. Indien op enig tijdstip de pensioenopbouw over de totale deelnemerstijd op basis van de actuele jaargrondslag leidt tot een hogere aanspraak dan de som van de premievrije aanspraak en de aanspraak op basis van de nieuwe periode aan deelnemerstijd, vervalt de premievrije aanspraak en geldt voor de berekening van de aanspraak op ouderdomspensioen op basis van de jaargrondslag, de gehele deelnemerstijd op basis van de dan geldende jaargrondslag. Het in dit lid bepaalde geldt eveneens ten aanzien van de aanspraken op partner- en wezenpensioen.
Met betrekking tot de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot een tijdvak van verlof als bedoeld in artikel 18, wordt gehandeld conform het hierboven in dit lid bepaalde.
Artikel 5 Ploegentoeslagpensioen
1. Recht op een ploegentoeslagpensioen heeft de deelnemer die na 1 april 1991 een ploegentoeslag heeft ontvangen.
2. Het ploegentoeslagpensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
3. De jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen is als volgt:
a. Indien het jaarsalaris en de ploegentoeslag samen niet meer bedragen dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen 1,75% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde ploegentoeslag die in dat jaar is ontvangen.
b. Indien het jaarsalaris niet meer bedraagt dan het drempelbedrag, maar het jaarsalaris met de ploegentoeslag samen wel boven het drempelbedrag uitkomen, is de jaarlijks opbouw van het ploegentoeslagpensioen:
− 1,75% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde en in dat jaar ontvangen ploegentoeslag voor dat gedeelte van de ploegentoeslag dat samen met het jaarsalaris niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,6% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde en in dat jaar ontvangen ploegentoeslag voor dat gedeelte van de ploegentoeslag dat samen met het jaarsalaris boven het drempelbedrag uitgaat.
Per 1 april 2001 geldt dat indien het jaarsalaris niet meer bedraagt dan het drempelbedrag, maar het jaarsalaris met de ploegentoeslag samen wel boven het drempelbedrag uitkomen, de jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen is:
− 1,75% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde en in dat jaar ontvangen ploegentoeslag voor dat gedeelte van de ploegentoeslag dat samen met het jaarsalaris niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,675% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde en in dat jaar ontvangen ploegentoeslag voor dat gedeelte van de ploegentoeslag dat samen met het jaarsalaris boven het drempelbedrag uitgaat.
c. Indien het jaarsalaris meer bedraagt dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen 1,6% van de op basis van het gemiddelde ploegen- toeslagpercentage vastgestelde ploegentoeslag die in dat jaar is ontvangen.
Per 1 april 2001 geldt dat indien het jaarsalaris meer bedraagt dan het drempel- bedrag, de jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen 1,675% is van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde ploegentoeslag die in dat jaar is ontvangen.
4. De jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen wordt per 31 december van ieder jaar berekend of bij einde deelnemerschap per de datum van beëindiging van het deelnemerschap.
5. Voor deelnemers zal per 31 december van enig kalenderjaar de op 31 december van het voorgaande kalenderjaar reeds opgebouwde aanspraak op ploegentoeslagpensioen worden verhoogd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in het eerstgenoemde kalenderjaar. Onverminderd het in de eerste volzin bepaalde geldt ten aanzien van deze toeslag de volgende voorwaardelijkheidsverklaring: “Op de pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van de algemene loonstijging bij de werkgever in het eerstgenoemde kalenderjaar”.
6. Indien een deelnemer ophoudt in ploegendienst werkzaam te zijn en aansluitend daarop, dan wel later in een functie met een daaraan verbonden hogere salarisschaal wordt ingedeeld, wordt de hoogte van het ouderdomspensioen (samen met het eventuele ploegentoeslagpensioen) als volgt vastgesteld:
a. Eerst wordt vastgesteld hoe hoog het ouderdomspensioen is waarop de deelnemer op grond van zijn functie bij beëindiging van het deelnemerschap aanspraak heeft. De hoogte van dit ouderdomspensioen wordt vastgesteld volgens de bepalingen in artikel 4.
b. Vervolgens wordt vastgesteld hoe hoog het ouderdomspensioen samen met het ploegentoeslagpensioen zou zijn geweest als de deelnemer in zijn oude functie was blijven werken. Samengeteld worden:
− het ouderdomspensioen dat de deelnemer gehad zou hebben als deze in de functie, waarin deze ophield met ploegendienst, was blijven werken. De hoogte van dit ouderdomspensioen wordt vastgesteld volgens de bepalingen van artikel 4 met dien verstande dat de jaargrondslag die de deelnemer destijds in zijn oude functie had, jaarlijks op 31 december wordt geïndexeerd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in dat jaar.
− het ploegentoeslagpensioen dat de deelnemer op grond van de bepalingen in dit artikel heeft opgebouwd, met dien verstande dat het opgebouwde ploegen- toeslagpensioen jaarlijks op 31 december wordt geïndexeerd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in dat jaar.
c. Het uiteindelijk te bereiken of uit te keren bedrag is de hoogste uitkomst van enerzijds het ouderdomspensioen vermeld onder a. en anderzijds de som van ouderdomspensioen en ploegentoeslagpensioen vermeld onder b.
7. Vervallen.
Artikel 6 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de deelnemer die tijdens de duur van zijn dienstbetrekking arbeidsongeschikt is geworden indien:
− betrokkene de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt;
− de arbeidsongeschiktheid ten genoegen van het Bestuur is vastgesteld bij een geneeskundig onderzoek overeenkomstig de bepalingen in artikel 26, en bovendien
− de arbeidsongeschiktheid niet te wijten is aan opzet of grove schuld van de deelnemer.
2. Voor de deelnemer die op basis van een in artikel 26 gehouden geneeskundig onderzoek arbeidsongeschikt is verklaard, bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen:
− 85% van de jaargrondslag en de ploegentoeslag voor zover de som van beide niet uitgaat boven het drempelbedrag geldend op de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen, en
− 64% van de jaargrondslag en de ploegentoeslag voor zover de som van beide uitgaat boven bedoeld drempelbedrag.
3. Vervallen.
4. Indien en zolang de pensioengerechtigde die krachtens dit Pensioenreglement 1994 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, tevens recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of enige andere wettelijke loondervings- of arbeidsongeschiktheidsregeling of daaraan gerelateerde wettelijke regeling welke voortvloeit uit of aansluit op de dienstbetrekking, wordt deze op het totaal van de in de voorgaande leden genoemde arbeidsongeschiktheidspensioen in mindering gebracht.
5. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de dienstbetrekking is beëindigd. Het wordt uitgekeerd zolang de arbeidsongeschiktheid duurt, maar uiterlijk tot de pensioendatum of tot en met de maand van eerder overlijden.
Na beëindiging van het arbeidsongeschiktheidspensioen anders dan door overlijden of revalidatie gaan aansluitend het ouderdomspensioen en ploegentoeslagpensioen in.
6. Indien en zolang de pensioengerechtigde die krachtens dit Pensioenreglement 1994 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt uit hoofde van een vroegere arbeidsovereenkomst, wordt het bedrag van het arbeidsongeschiktheidspensioen verminderd met dit arbeidsongeschiktheidspensioen. Het bedrag van dit arbeidsongeschiktheidspensioen is het bedrag waarop betrokkene uit hoofde van een vroegere dienstbetrekking recht had of uitzicht had op het tijdstip waarop zijn dienstbetrekking eindigde.
7. Vervallen.
8. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan het Bestuur indien de arbeidsongeschiktheid te wijten is aan opzet of grove schuld van de betrokkene, met instemming van de werkgever beslissen betrokkene recht op arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen.
Artikel 7 Wijziging mate van arbeidsongeschiktheid
1. Indien bij een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 26 ten genoegen van het Bestuur is vastgesteld dat degene die krachtens dit Pensioenreglement 1994 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen niet langer arbeidsongeschikt is, eindigt het arbeidsongeschiktheidspensioen op een door het Bestuur nader te bepalen dag.
2. De pensioengerechtigde die krachtens dit Pensioenreglement 1994 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen in gebreke blijft zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 26, eindigt het arbeidsongeschiktheidspensioen op een door het Bestuur nader te bepalen dag. Het Bestuur is bevoegd het arbeidsongeschiktheidspensioen weer te doen herleven met ingang van een door het Bestuur te bepalen dag, indien betrokkene zich alsnog aan een zodanig onderzoek heeft onderworpen en daarbij ten genoegen van het Bestuur is vastgesteld dat deze nog arbeidsongeschikt is.
3. Vervallen.
Artikel 8 Partnerpensioen
1. Recht op partnerpensioen heeft de nagelaten partner waarmee de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde tijdens het deelnemerschap een partnerrelatie had.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner.
3. Het partnerpensioen bedraagt:
− voor een partner die jonger is dan 65 jaar: 90% van de som van het ouderdoms- pensioen en het ploegentoeslagpensioen voor zover het partnerpensioen niet uitgaat boven de fiscale grens ingevolge artikel 18b, lid 1, Wet op de loonbelasting 1964, uitgaande van de fiscaal laagst toegestane franchise;
− voor een partner die 65 jaar of ouder is: 70% van de som van het ouderdoms- pensioen en het ploegentoeslagpensioen.
Indien de deelnemer voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd overlijdt, wordt bij de berekening van het partnerpensioen van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de pensioendatum.
4. Voor de toepassing van het bepaalde in dit Pensioenreglement 1994 kan een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op enig tijdstip slechts met één partner een partnerrelatie hebben.
5. Indien er jegens het Fonds aanspraken bestaan op een bijzonder partnerpensioen, zullen deze in mindering gebracht worden op het partnerpensioen. Onder bijzonder partnerpensioen wordt eveneens verstaan een op grond van eerder geldende pensioenreglementen vastgesteld bijzonder nabestaandenpensioen of bijzonder weduwen / weduwnaarspensioen of bijzonder huwelijkspartnerpensioen.
Artikel 9 Bijzonder partnerpensioen
1. Xxxxxxx van scheiding heeft de gewezen partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
2. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gewezen partner.
3. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die zou zijn verkregen indien het deelnemerschap op de datum van scheiding anders dan door overlijden was geëindigd. Wanneer de scheiding plaatsvindt nadat het deelnemerschap reeds is geëindigd, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen die bij het einde van de deelneming is verkregen.
4. Het bepaalde in de vorige leden vindt geen toepassing, indien de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde en de (gewezen) partner bij huwelijkse voorwaarden, partnerschapvoorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen.
De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Fonds is gehecht, waarin het Fonds verklaart dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in de leden 1, 2 of 3 heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. het Fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; en
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Artikel 10 Partnerpensioen
Vervallen.
Artikel 11 Overlijdensuitkering
1. De partner die recht heeft op een partnerpensioen door het overlijden van een gepensioneerde die op het tijdstip van overlijden in het genot was van een ouderdoms- pensioen, ontvangt een éénmalige overlijdensuitkering. Deze overlijdensuitkering bedraagt 2 maal het laatste maandbedrag van het door de overleden gepensioneerde genoten pensioen, met inbegrip van daarop door het Fonds verleende toeslagen en onder aftrek van andere eenmalige uitkeringen uit hoofde van een ingekochte pensioen- verzekering.
2. De partner die recht heeft op een partnerpensioen door het overlijden van een gepensioneerde die op het tijdstip van overlijden in het genot was van een arbeidsongeschiktheidspensioen, ontvangt een éénmalige overlijdensuitkering. Deze overlijdensuitkering bedraagt 2 maal het laatste maandbedrag van het door de overleden gepensioneerde genoten pensioen, met inbegrip van daarop door het Fonds verleende toeslagen en onder aftrek van andere eenmalige uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid of enige andere wettelijke loondervings- of arbeidsongeschiktheidsregeling of daaraan gerelateerde wettelijke regeling welke voortvloeit uit of aansluit op de dienstbetrekking.
Artikel 12 Wezenpensioen
1. Recht op wezenpensioen hebben de nagelaten kinderen van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde, voor zover deze kinderen:
− de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt;
− de 18-jarige leeftijd wel maar de 27-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt en voor het grootste deel van de voor werkzaamheden beschikbare tijd onderwijs of een beroepsopleiding volgen;
− de 18-jarige leeftijd wel maar de 27-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt indien en zolang zij arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheids- voorziening jonggehandicapten.
Ook de kinderen van de nagelaten partner van de deelnemer hebben recht op wezenpensioen, mits:
− de partner als ouder in een familierechtelijke betrekking tot het kind staat;
− het kind tot de gemeenschappelijke huishouding behoort van deelnemer en partner;
− de deelnemer het kind als eigen kind verzorgt en opvoedt.
2. Geen recht op wezenpensioen hebben kinderen die zijn geboren uit een na het einde van het deelnemerschap aangegane partnerrelatie of na bedoelde datum in familierechtelijke betrekking tot de deelnemer zijn komen te staan.
3. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de eerste van de maand volgend op de dag dat niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan dan wel tot de eerste van de maand volgend op de dag dat de 18-de respectievelijk 27-e verjaardag van het kind respectievelijk tot en met de maand van eerder aangaan van een partnerrelatie, dan wel tot en met de maand van overlijden van het kind.
4. In afwijking van de voorgaande leden van dit artikel heeft een kind van een partner, geboren binnen 307 dagen na het overlijden van de deelnemer of geboren binnen 307 dagen na het einde van het deelnemerschap eveneens recht op wezenpensioen.
Voor dit weeskind gaat het wezenpensioen in op de eerste dag van de maand waarin de geboorte plaatsvindt, respectievelijk op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde.
5. Het wezenpensioen per kind bedraagt 14% van de som van het ouderdomspensioen en het ploegentoeslagpensioen.
Indien de deelnemer voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd overlijdt, wordt bij de berekening van het wezenpensioen van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de pensioendatum.
Het bedrag per jaar van de wezenpensioenen waarop de wezen van een deelnemer respectievelijk gepensioneerde recht hebben, bedraagt totaal maximaal 42% van de som van het ouderdomspensioen en het ploegentoeslagpensioen. Alsdan worden de wezenpensioenen gekort en wel voor ieder kind met een gelijk gedeelte.
6. Voor volle wezen wordt het bedrag aan wezenpensioen verdubbeld.
7. Indien en zolang een wees recht heeft op een uitkering krachtens een wettelijke regeling inzake arbeidsongeschiktheid of krachtens een andere wettelijke regeling van overeen- komstige strekking, wordt het bedrag aan wezenpensioen verminderd met het bedrag van de uitkering, tenzij het Bestuur op verzoek van de werkgever beslist dat de uitkering niet of slechts ten dele in mindering wordt gebracht.
HOOFDSTUK III PENSIOENAANSPRAKEN VAN DEELTIJDWERKNEMERS
Artikel 13 Berekening aanspraken van deeltijdwerknemers
1. Voor deelnemers die in deeltijd werken wordt het jaarsalaris plus ploegentoeslag vastgesteld alsof de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur zou gelden.
2. Voor deelnemers die in deeltijd werken worden de op te bouwen pensioenjaren verlaagd naar rato van het deeltijdpercentage.
3. Voor deelnemers die in deeltijd werken worden de op te bouwen aanspraken op ploegen- toeslagpensioen verlaagd naar rato van het deeltijdpercentage.
4. Voor deelnemers die in deeltijd werken of gewerkt hebben wordt de in artikel 4, lid 3 genoemde maximering van het jaarlijkse ouderdomspensioen verlaagd. De van toepassing zijnde maximering wordt gevonden door de in artikel 4, lid 3 genoemde maximering te vermenigvuldigen met het quotiënt van het aantal pensioenjaren en de deelnemerstijd.
5. Voor deelnemers die in deeltijd werken wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen verlaagd naar rato van het bij ingang van de arbeidsongeschiktheid geldende deeltijdpercentage.
6. Bij de berekening van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de arbeidsongeschikte deeltijdwerknemer het bij ingang van de arbeidsongeschiktheid geldende deeltijdpercentage gedurende de hele periode van arbeidsongeschiktheid zou hebben behouden.
7. Bij de berekening van het partnerpensioen wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden deeltijdwerknemer het bij overlijden geldende deeltijdpercentage tot de pensioendatum zou hebben behouden.
8. Bij de berekening van het wezenpensioen wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden deeltijdwerknemer het bij overlijden geldende deeltijdpercentage tot de pensioendatum zou hebben behouden.
HOOFDSTUK IV AANSPRAKEN BIJ VOORTIJDIGE BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP
Artikel 14 Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden vóór de pensioendatum eindigt, heeft de gewezen deelnemer aanspraak op een premievrij ouderdomspensioen, een premievrij ploegentoeslagpensioen, een premievrij partnerpensioen en een premievrij wezenpensioen. De aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen komt te vervallen.
2. Het premievrije ouderdomspensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.
3. Het premievrije ploegentoeslagpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ploegentoeslagpensioen als bedoeld in artikel 5.
4. Het premievrije partnerpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde partnerpensioen als bedoeld in artikel 8.
5. Het premievrije wezenpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde wezenpensioen als bedoeld in artikel 12.
HOOFDSTUK V KEUZEMOGELIJKHEID VERHOUDING TUSSEN OUDERDOMSPENSIOEN EN PARTNERPENSIOEN EN DE VARIATIE IN DE HOOGTE VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 15 Wijziging van de verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen
1. Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer met een partner in de zin van dit Pensioenreglement 1994, onder de voorwaarden genoemd in dit Pensioenreglement 1994, éénmalig de keuzemogelijkheid om de verhouding tussen het totale ouderdomspensioen en ploegentoeslagpensioen enerzijds en partnerpensioen anderzijds te wijzigen conform het bepaalde in lid 3 of lid 4.
2. Voor de (gewezen) deelnemer die geen partner in de zin van dit Pensioenreglement 1994 heeft wordt een fictieve aanspraak op partnerpensioen vastgesteld conform de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 ten aanzien van partnerpensioen. Voor deze (gewezen) deelnemer wordt, rekening houdend met het bepaalde in de leden 3, 5 en 6, op de pensioendatum het fictieve partnerpensioen in zijn geheel omgezet in een verhoging van het ouderdomspensioen.
3. Het ouderdomspensioen kan worden verhoogd door uitruil van (een deel van) het partnerpensioen. De verhoging van het ouderdomspensioen wordt bepaald door het uit te ruilen (deel van het) partnerpensioen te vermenigvuldigen met een bij bestuursbesluit vast te stellen ruilfactor. Deze ruilfactor is opgenomen in bijlage VII.
4. Het partnerpensioen kan worden verhoogd ten behoeve van de op de pensioendatum aanwezige partner door uitruil van (een deel van) het ouderdomspensioen. De verhoging van het partnerpensioen wordt bepaald door het uit te ruilen (deel van het) ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met een bij bestuursbesluit vast te stellen ruilfactor. Deze ruilfactor is opgenomen in bijlage VIII.
5. De toe te passen ruilfactoren als bedoeld in de leden 3 en 4 zijn geldig tot het tijdstip dat het Bestuur, op advies van de actuaris, de ruilfactoren wijzigt. De in een periode geldende ruilfactoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht de pensioenaanspraken op grond van dit artikel te wijzigen.
6. Een aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 kan niet worden uitgeruild voor een verhoging van het ouderdomspensioen. Evenmin kan een recht op uitbetaling van ouderdomspensioen krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, worden betrokken in de uitruil van ouderdomspensioen als bedoeld in lid 4.
7. De deelnemer respectievelijk de gewezen deelnemer, die recht heeft op een uitkering uit hoofde van het Reglement Regeling Vervroegd Uittreden, heeft, op de datum waarop de Vervroegde Uittredingsuitkering geheel ingaat, éénmalig de keuze (een deel van) het partnerpensioen respectievelijk fictieve partnerpensioen als genoemd in lid 2, om te zetten in een extra vervroegde uittredingsuitkering als bedoeld in het Reglement Regeling Vervroegd Uittreden en een even hoog extra levenslang ouderdomspensioen. Het ingangstijdstip van de genoemde extra vervroegde uittredingsuitkering en het tijdstip waarop deze uitkering eindigt is gelijk aan die van de vervroegde uittredingsuitkering. Het ingangstijdstip van het extra levenslange ouderdomspensioen en het tijdstip waarop deze uitkering eindigt is gelijk aan die van het levenslange ouderdomspensioen.
De uitruil van (fictief) partnerpensioen vindt plaats op basis van door het Bestuur vast te stellen omzettingsfactoren. De toe te passen omzettingsfactor is afhankelijk van het ingangstijdstip van de (extra) vervroegde uittredingsuitkering. De omzettingsfactoren zijn vastgelegd in bijlage IX van het Pensioenreglement 1994. De toe te passen omzettingsfactoren zijn geldig tot het tijdstip dat het Bestuur, op advies van de actuaris, de omzettingsfactoren wijzigt. De in een periode geldende omzettingsfactoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers ten aanzien van wie in die periode de vervroegde uittredingsuitkering ingaat.
Het bedrag van het genoemde extra levenslange ouderdomspensioen is even hoog als het bedrag van het genoemde extra vervroegde uittredingsuitkering dat als gevolg van de
uitruil van (een deel van) het partnerpensioen wordt verkregen.
De omzetting van partnerpensioen in een extra vervroegde uittredingsuitkering en een extra levenslang ouderdomspensioen als hiervoor genoemd, is inclusief een aan het omgezette partnerpensioen evenredig deel van het tijdelijk partnerpensioen.
8. De grootte van de extra vervroegde uittredingsuitkering respectievelijk extra levenslang ouderdomspensioen als bedoeld in dit lid bedraagt maximaal 10% van de grondslag waarover de uitkering uit hoofde van het Reglement Regeling Vervroegd Uittreden is berekend. In combinatie met een verhoogde vervroegde uittredingsuitkering als gevolg van uitstel van de ingangsdatum daarvan mag de totale vervroegde uittredingsuitkering niet meer bedragen dan 100% van de som van de laatst geldende jaargrondslag, ploegentoeslag en wachtdiensttoeslag.
9. Bij de in de leden 1 en 2 bedoelde omzetting wordt rekening gehouden met:
− aanspraken op bijzonder partnerpensioen die in verband met een scheiding jegens het Fonds bestaan;
− het partnerpensioen plus het tijdelijk partnerpensioen dat op grond van lid 3 is omgezet in een extra vervroegde uittredingsuitkering en extra levenslang ouderdomspensioen.
De omzetting in één van de hierboven genoemde situaties vindt in dat geval plaats op basis van door het Bestuur vast te stellen regels.
10. Een keuze voor de wijziging van de verhouding van de pensioenaanspraken op basis van lid 3 of lid 4 dient ten minste drie maanden voor de pensioendatum respectievelijk vier maanden voor het ingangstijdstip van de vervroegde uittredingsuitkering – op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier – aan het Fonds kenbaar gemaakt te worden. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer en – in geval van de keuze als genoemd in de leden 3 en 4 – door de partner.
Artikel 15A AOW-overbruggingspensioen
1. Op de pensioendatum kan de (gewezen) deelnemer een deel van het totale ouderdomspensioen omzetten in een AOW-overbruggingspensioen dat wordt uitgekeerd vanaf de pensioendatum tot de eerste dag van de maand volgend op de ingangsdatum van de AOW-uitkering of tot en met de maand van eerder overlijden. Het gekozen bedrag aan AOW-overbruggingspensioen mag maximaal twee maal de AOW-uitkering bedragen. De omzetting gaat vooraf aan de toepassing van artikel 15B en vindt plaats op basis van door het bestuur bij bestuursbesluit vast te stellen omzettingsfactoren.
2. Keuze voor een AOW-overbruggingspensioen vindt plaats nadat (eventuele) uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 15 heeft plaatsgevonden. De hoogte van het wezenpensioen en het partnerpensioen dat na de toepassing van artikel 15 resteert, wijzigt niet als gevolg van de toepassing van het bepaalde in dit artikel.
3. De toe te passen omzettingsfactoren zijn vastgelegd in bijlage X. De toe te passen factoren zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de factoren wijzigt. De in een periode geldende factoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW-overbruggingspensioen.
4. Het verzoek ten aanzien van de omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in een AOW-overbruggingspensioen moet ten minste vier maanden voorafgaande aan de pensioendatum –op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier- aan het Fonds kenbaar worden gemaakt. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer.
Artikel 15B Variatie hoogte van het ouderdomspensioen
1. Op de pensioendatum heeft de deelnemer respectievelijk de gewezen deelnemer éénmalig de keuzemogelijkheid om de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren door eerst een hoger ouderdomspensioen uit te laten keren en daarna een lager ouderdomspensioen conform het bepaalde in de volgende leden en met inachtneming van de overige bepalingen van dit Pensioenreglement 1994.
2. Variatie van de hoogte van het ouderdomspensioen is naar keuze van de (gewezen) deelnemer mogelijk in de verhouding 100:87,5 of 100:75. De verhoogde uitkering van het ouderdomspensioen wordt zodanig vastgesteld dat de lage uitkering 87,5% of 75% bedraagt van de hoge uitkering. De variatiefactoren die hierbij in acht worden genomen zijn vastgesteld door het bestuur bij bestuursbesluit op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en zijn opgenomen in bijlage XI. De toe te passen variatiefactoren zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de variatiefactoren wijzigt. De in een periode geldende variatiefactoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht de hoogte van het ouderdomspensioen op grond van dit artikel te variëren.
3. De verhoogde uitkering wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de 70-ste verjaardag van de gepensioneerde valt, onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 1.
4. De vaststelling van de hoge en lage uitkering van het ouderdomspensioen vindt plaats nadat de artikelen 15 en 15A toepassing hebben gevonden en niet leiden tot wijziging van een eventueel op grond van dit Pensioenreglement 1994 vastgesteld partner- en wezenpensioen.
5. De keuze in lid 1 dient ten minste 3 maanden voor de pensioendatum – op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier – aan het Fonds kenbaar gemaakt te worden. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer.
HOOFDSTUK VI VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW TIJDENS
ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN WERKLOOSHEID, RISICODEKKING TIJDENS OUDERSCHAPSVERLOF EN ONBETAALD VERLOF
Artikel 16 Voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid
1. Tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid waarin betrokkene een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens dit Pensioenreglement 1994 ontvangt, wordt het deelnemerschap en de opbouw van pensioenen voortgezet overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 op basis van de jaargrondslag plus ploegentoeslag, de franchise en het drempelbedrag zoals die golden bij ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. Vervallen.
3. Tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid worden de pensioenaanspraken aangepast met de tijdens deze periode volgens artikel 22 doorgevoerde indexering van de pensioenaanspraken. Deze aanpassing betreft zowel de tot het betreffende tijdvak opgebouwde aanspraken, de tijdens het tijdvak opgebouwde aanspraken alsmede de nog op te bouwen aanspraken tot de pensioendatum.
4. Vervallen.
5. Xxxxxx betrokkene een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens dit Pensioenreglement 1994 ontvangt, is deze vrijgesteld van de in artikel 23, lid 2 genoemde deelnemersbijdragen.
6. Ingeval van beëindiging van het arbeidsongeschiktheidspensioen vóór de pensioendatum op grond van artikel 7, eerste lid, eindigt het deelnemerschap en is het bepaalde in artikel 14 van overeenkomstige toepassing. In geval van herleving van het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, herleeft het deelnemerschap.
7. Aanspraken op levenslang ouderdomspensioen van deelnemers van wie de voortzetting van pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid uit hoofde van dit artikel op 31 december 2017 niet is geëindigd, worden niet per 1 januari 2018 omgezet naar aanspraken overeenkomstig Pensioenreglement 2013, als bedoeld in artikel 33 lid 5 van dit Pensioenreglement 1994 en artikel 37 van Pensioenreglement 2013. De voortgezette pensioenopbouw van deze deelnemers blijft plaatsvinden uit hoofde van dit Pensioenreglement 1994.
Artikel 17 Voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid
1. Tijdens een tijdvak van werkloosheid dat is ontstaan voor 1 januari 2011 en dat direct aansluit op een tijdvak van deelnemerschap en waarin de gewezen deelnemer recht heeft op een bijdrage uit de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (Stichting FVP), verkrijgt de desbetreffende gewezen deelnemer aanvullende pensioenaanspraken tegenover het Fonds.
2. De aanvullende pensioenaanspraken worden achteraf, na afloop van de werkloosheids- periode, berekend en toegekend conform de in de Bijdrageregelen FVP vastgelegde wijze. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met het door de Stichting FVP vastgestelde voortzettings- en verstrekkingspercentage.
Artikel 18 Xxxxxxxxxxxxx tijdens ouderschapsverlof en onbetaald verlof
1. Wanneer tijdens een tijdvak van ouderschapsverlof, door de werkgever verleend, de deelnemer overlijdt of arbeidsongeschikt wordt, zal de hoogte van het partnerpensioen, het wezenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen op dezelfde wijze worden vastgesteld als ware de deelnemer niet met ouderschapsverlof gegaan.
2. Het in lid 1 bepaalde is van overeenkomstige toepassing tijdens een tijdvak van, door de werkgever verleend, onbetaald verlof tenzij deze periode direct voorafgaat aan pensionering.
HOOFDSTUK VII WAARDEOVERDRACHT EN AFKOOP
Artikel 19 Waardeoverdracht
1. Vervallen.
2. Vervallen.
3. Vervallen.
4. Het Bestuur is bevoegd op verzoek van de deelnemer die voor zijn indiensttreding heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van een vorige deelnemer en die premievrije pensioenaanspraken jegens een pensioenuitvoerder van een vorige werkgever heeft verworven en die de waarde van deze pensioenaanspraken op grond van artikel 75 van de Pensioenwet aan het Fonds wenst te laten overdragen, aan waardeoverdracht mee te werken. Het Fonds zal hetgeen hieromtrent is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst en de in artikel 75 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden in acht nemen.
5. De in artikel 14 bedoelde premievrije pensioenaanspraken worden op verzoek van de gewezen deelnemer en met inachtneming van de bepalingen in de PW en de daarop gebaseerde regelgeving, vervangen door een uitkering-ineens, mits:
a. de gewezen deelnemer in dienst treedt bij een volgende werkgever;
b. de gewezen deelnemer binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap bij de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever schriftelijk een verzoek tot overdracht van de waarde van de premievrije pensioenaanspraken heeft gedaan;
c. de uitkering-ineens rechtstreeks wordt overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever en aldaar wordt besteed voor de verwerving van pensioen- aanspraken.
6. In geval van waardeoverdracht als bedoeld in lid 5 vervallen alle aanspraken van de gewezen deelnemer jegens het Fonds.
7. Het in de leden 5 en 6 bepaalde is niet van toepassing indien de financiële toestand van het Fonds de wettelijk afdwingbare waardeoverdracht volgens de PW niet toelaat. Zodra de financiële toestand van het Fonds een dergelijke waardeoverdracht volgens de PW weer wel toelaat, informeert het Fonds de gewezen deelnemer over de mogelijkheid alsnog de waardeoverdracht te realiseren.
8. Het Bestuur is bevoegd in andere dan de in lid 5 bedoelde gevallen waarbij geen wettelijk recht op waardeoverdracht (meer) bestaat, op verzoek van de gewezen deelnemer en op nader door het Bestuur vast te stellen voorwaarden de in artikel 14 bedoelde premievrije pensioenaanspraken te vervangen door een uitkering-ineens, mits:
a. dit bedrag besteed wordt voor de verwerving van gelijkwaardige pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder van een volgende werkgever;
b. dit bedrag rechtstreeks wordt overgedragen aan die instelling;
c. die instelling onder toezicht valt van De Nederlandsche Bank NV of door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangewezen.
9. Vervallen.
10. Vervallen.
Artikel 20 Afkoop van kleine pensioenen
1. Het Fonds heeft het recht om de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 14 die is ontstaan wegens beëindiging van het deelnemerschap vóór 1 januari 2007, op zijn vroegst twee jaar na de beëindiging van het deelnemerschap of per de eerdere reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen af te kopen, indien de uitkering van het totale ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar lager is dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 PW, tenzij de gewezen deelnemer of gepensioneerde hiertegen bezwaar maakt. Een bijbehorende aanspraak op partner- en wezenpensioen wordt eveneens afgekocht.
2. Het Fonds heeft het recht het partnerpensioen dat vóór 1 januari 2007 is ingegaan en indien de uitkering van het totale partnerpensioen op jaarbasis, getoetst op het tijdstip van ingang minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 PW, af te kopen, mits de pensioengerechtigde daarmee instemt. Een bijbehorend recht op wezenpensioen wordt eveneens afgekocht.
3. Het Fonds heeft het recht het bijzonder partnerpensioen dat door het Fonds in verband met een scheiding van vóór 1 januari 2007 is toegekend, af te kopen indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis, getoetst op het tijdstip van de scheiding, minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 PW en de gewezen partner hiermee instemt.
4. Indien het Fonds gebruik wenst te maken van het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde recht, informeert het Fonds de pensioen- of aanspraakgerechtigde over zijn besluit hieromtrent en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen een termijn van zes maanden.
5. De hoogte van de afkoopwaarde wordt door het Fonds vastgesteld op basis van door het Bestuur - gehoord de actuaris - vastgestelde afkoopfactoren. De opgebouwde pensioenaanspraken kennen voor mannen en vrouwen dezelfde afkoopfactor. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgelegd in bijlage VI van het Pensioenreglement 1994. Deze afkoopfactoren zijn geldig tot het moment dat het Bestuur, op advies van de actuaris, de afkoopfactoren wijzigt. De in een periode geldende afkoopfactoren zijn van toepassing op alle gevallen waarin in die periode krachtens dit artikel het pensioenrecht of de pensioenaanspraak wordt vervangen door een afkoopwaarde.
6. In geval van afkoop als bedoeld in dit artikel, vervallen alle aanspraken van de aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde jegens het Fonds.
7. Het Fonds vergoedt rente over de periode tussen het vervallen van de pensioenaanspraken of –rechten in verband met de afkoop en de uitkering van de afkoopwaarde.
Artikel 21 Gereserveerd
HOOFDSTUK VIII AANPASSING VAN DE PENSIOENEN
Artikel 22 Toeslagen
1. Het Bestuur kan besluiten toeslagen te verlenen op de pensioenrechten en pensioenaanspraken, indien een stijging van de kosten van levensonderhoud, zoals die blijkt uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindexcijfers, naar het oordeel van het Bestuur daartoe aanleiding geeft. De toeslagregeling is vastgesteld met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in de uitvoeringsovereenkomst en is opgenomen in Bijlage III bij dit Pensioenreglement 1994.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 geldt de volgende op grond van artikel 95, lid 2, PW voorgeschreven voorwaardelijkheidsverklaring: “Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de prijsontwikkeling. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.”
3. Een daling van de kosten van levensonderhoud, zoals die blijkt uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindexcijfers, kan niet leiden tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van verleende toeslagen. In geval van een daling zullen niet eerder toeslagen conform het bepaalde in lid 1 worden verleend, dan nadat de genoemde daling van de kosten van levensonderhoud is ingelopen door een stijging van de kosten van levensonderhoud.
HOOFDSTUK IX PREMIEBIJDRAGEN VAN DEELNEMERS
Artikel 23 Bijdragen
1. De deelnemers dragen bij in de kosten van de pensioenregeling.
2. De jaarlijkse bijdrage van een deelnemer bedraagt :
− 6% van dat gedeelte van de som van het jaarsalaris en de ploegentoeslag dat het grensbedrag te boven gaat.
3. Indien de deelnemer in deeltijd werkt, wordt de bijdrage vastgesteld in de verhouding tussen de in deeltijd gewerkte tijd en de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur.
4. De kosten van de pensioenregeling die niet worden gedekt uit de in de voorgaande leden genoemde bijdragen van de deelnemers worden door de werkgever gedragen.
5. De in dit Pensioenreglement 1994 omschreven pensioenaanspraken worden op zodanige wijze gefinancierd, dat steeds aan het einde van ieder deelnemersjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van het deelnemerschap, de pensioenaanspraken met betrekking tot de verstreken deelnemerstijd volledig zijn gefinancierd.
HOOFDSTUK X UITBETALING VAN PENSIOENEN
Artikel 24 Uitbetaling van pensioenen
1. De uitbetaling van de pensioenen geschiedt aan de pensioengerechtigde of, indien het een minderjarige wees betreft, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger.
2. Het pensioen wordt uitgekeerd ten kantore van het Fonds en wel in gelijke maandelijkse termijnen bij achterafbetaling aan de pensioengerechtigde, of indien het een minderjarige wees betreft, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger. De betaling geschiedt op een door de pensioengerechtigde aan te wijzen bankrekening bij een in Nederland of binnen de Europese Unie gevestigde bankinstelling. In geval van aanwijzing van een bankinstelling binnen de Europese Unie, is het Fonds bevoegd transactiekosten in rekening te brengen. Deze transactiekosten zullen in rekening worden gebracht bij de pensioengerechtigde, of indien het een minderjarige wees betreft, bij zijn wettelijke vertegenwoordiger. Dit zal geschieden door middel van het in mindering brengen van de kosten op de uit te keren pensioenen.
3. Ten onrechte ontvangen uitkeringen dienen te worden terugbetaald.
4. Het Fonds zal op de uitkeringen de wettelijk voorgeschreven inhoudingen verrichten.
5. Het Bestuur kan op verzoek van een gewezen deelnemer op voor ieder geval te stellen voorwaarden de ingangsdatum van een nog niet ingegaan pensioen verschuiven. Bij eerdere ingang wordt het pensioenbedrag zodanig verlaagd en bij latere ingang zodanig verhoogd, dat het actuarieel evenwicht gehandhaafd blijft. De van het ouderdoms- pensioen af te leiden pensioenen worden hierbij in dezelfde verhouding verlaagd respectievelijk verhoogd.
HOOFDSTUK XI VERPLICHTINGEN VAN DE PENSIOEN- EN AANSPRAAKGERECHTIGDEN EN VERSTREKKEN VAN GEGEVENS
Artikel 25 Verplichtingen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden
1. Indien iemand op grond van de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 aanspraak
c.q. recht op uitkering van xxxx xxxxxxxx heeft, dan wel voor zo'n uitkering in aanmerking kan komen, is deze verplicht aan de goede uitvoering van de bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 mee te werken. Bovendien dienen alle gegevens en bewijs- stukken ter beschikking te worden gesteld die het Bestuur in het belang van een juiste toepassing van de statuten en dit Pensioenreglement 1994 noodzakelijk acht.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde een inlichting heeft verstrekt of achterwege gelaten waardoor een aanspraak of recht op pensioen niet juist is vastgesteld, dan wel geen medewerking heeft verleend tot de verkrijging van een uitkering krachtens sociale verzekering, waarop betrokkene recht had kunnen doen gelden, stelt het Bestuur de aanspraak of het recht op pensioen resp. uitkering krachtens sociale verzekering nader vast op grond van de juiste dan wel - bij ontbreken daarvan - naar beste weten door het Bestuur te bepalen gegevens. Het inmiddels te veel of te weinig betaalde wordt met de betrokkene verrekend. Deze bepalingen gelden voor zover mogelijk ook ten aanzien van de (gewezen) partner en kinderen van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
3. Indien het Bestuur dit voor een juiste toepassing van de statuten en dit Pensioen- reglement 1994 noodzakelijk acht, is de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde verplicht zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen, mits dit niet ingaat tegen de Wet op de medische keuringen.
4. Indien de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer het gevolg is van schuld van derden, is de deelnemer verplicht alle medewerking te verlenen om de financiële gevolgen voor het Fonds in verband met deze arbeidsongeschiktheid te verhalen.
5. Geen uitkering vindt plaats zolang naar het oordeel van het Bestuur niet aan de bepalingen in de voorgaande leden is voldaan.
Artikel 26 Geneeskundig onderzoek bij arbeidsongeschiktheid
1. Degene die krachtens dit Pensioenreglement 1994 aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidspensioen, is verplicht op verzoek van het Bestuur mee te werken aan een geneeskundig onderzoek door een of meer door het Bestuur aan te wijzen (bedrijfs)arts(en), indien het Bestuur aanleiding vindt zich door middel van een zodanig onderzoek omtrent het bestaan van de arbeidsongeschiktheid te vergewissen.
2. Het Bestuur doet de betrokkene schriftelijk mededeling van de uitslag van het onderzoek en van de daaraan door het Bestuur verbonden gevolgtrekking.
3. Indien de betrokkene naar aanleiding van de in het vorig lid genoemde mededeling binnen 30 dagen na de dagtekening daarvan schriftelijk een verzoek daartoe richt tot het Bestuur, vindt een nieuw geneeskundig onderzoek plaats dat wordt verricht door een commissie, bestaande uit drie in Nederland gevestigde artsen, van wie één door het Bestuur, één door betrokkene en één door deze twee artsen gezamenlijk wordt aangewezen.
4. Indien de betrokkene de door hem aan te wijzen arts niet binnen 30 dagen na dagtekening van zijn in het vorig lid bedoelde verzoek heeft aangewezen, wordt deze arts aangewezen door het Bestuur.
5. De uitslag van het nieuwe geneeskundig onderzoek is bindend voor beide partijen.
Artikel 27 Verstrekken van gegevens door het Fonds
1. Het Fonds informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde conform de bepalingen van de PW en de daarop gebaseerde regelgeving.
2. Aan de pensioengerechtigden doet het Fonds mededeling van elke wijziging van dit Pensioenreglement 1994 die betrekking heeft op hun rechten en verplichtingen.
3. Het Fonds verstrekt op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner:
a. het voor hem geldende Pensioenreglement 1994;
b. de geldende statuten;
c. informatie die specifiek voor hem relevant is;
d. het jaarverslag en de jaarrekening van het Fonds;
e. de uitvoeringsovereenkomst;
f. de voor hem relevante informatie over de beleggingen;
g. de verklaring inzake beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 145 PW;
h. het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 PW;
i. het langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138 PW;
j. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds;
k. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 PW;
l. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 PW.
4. Indien het Fonds niet over het juiste adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde blijkt te beschikken, is het Fonds bevoegd de kosten van het achterhalen van het juiste adres bij betrokkene in rekening te brengen.
5. Het Fonds is bevoegd een vergoeding te vragen voor het verstrekken van de in lid 3, onder d. tot en met l. genoemde documenten.
HOOFDSTUK XII BESLAG, OVERDRACHT, INPANDGEVING
Artikel 28 Beslag, overdracht, inpandgeving
1. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
2. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Afkoop van de pensioenaanspraken en pensioenrechten uit hoofde van dit Pensioenreglement 1994 is niet mogelijk, behoudens de in dit Pensioenreglement 1994 geregelde gevallen.
4. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaats vindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5, van de Invorderingswet 1990; of
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 9, lid 5;
c. verevening van ouderdomspensioen plaatsvindt op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; of
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de deelnemer diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits het Fonds hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de deelnemer bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits het Fonds hiermee instemt.
5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een der voorgaande leden, is ten opzichte van het Fonds nietig.
HOOFDSTUK XIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 29 Bijzondere gevallen
1. Het Bestuur is bevoegd van de bepalingen van het Pensioenreglement 1994 af te wijken indien in een individueel geval een strikte toepassing van het Pensioenreglement 1994 naar het oordeel van het Bestuur tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden en de rechten van de deelnemer door deze afwijking geen vermindering ondergaan. De afwijkende regeling mag niet in strijd zijn met de PW, dient de goedkeuring van de werkgever te verkrijgen en schriftelijk te worden vastgelegd.
2. De tot enig tijdstip opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten uit hoofde van dit Pensioenreglement 1994 kunnen geen vermindering ondergaan. In afwijking van het in de vorige volzin bepaalde kan het Fonds pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen na overleg met de actuaris en indien
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b. het Fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 PW.
De in dit lid gebruikte begrippen worden opgevat overeenkomstig de betekenis van deze begrippen in de PW. Dit Pensioenreglement 1994 zal aan het desbetreffende besluit worden aangepast.
3. Het bestuur zal in geval van toepassing van de in lid 2 bedoelde vermindering, over gaan tot vermindering van zowel reeds ingegane als toekomstige pensioenen en daarop verleende toeslagen voor zover de financiële toestand van het Fonds dit noodzakelijk maakt.
4. De vermindering, bedoeld in lid 2, vindt plaats volgens een door het Bestuur op te stellen schaal waarin, mede gelet op de oorzaak of de oorzaken van het financiële tekort, de volgorde en de mate worden aangegeven waarin de verschillende groepen van belang- hebbenden in de vermindering worden betrokken. Deze schaal wordt opgesteld na overleg met de werkgever en wordt geacht deel uit te maken van dit Pensioenreglement 1994.
5. Indien een wijziging van de bestaande of de invoering van nieuwe wettelijke regelingen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of overlijden naar het oordeel van het Bestuur tot lagere pensioenen zouden hebben geleid indien zij voor het vaststellen van dit Pensioenreglement 1994 zouden hebben plaatsgehad, worden deze pensioenen, zowel de reeds ingegane als de toekomstige, bij reglementswijziging dienovereenkomstig verminderd, tenzij het Bestuur na overleg met de werkgever anders beslist.
6. Toeslagen, toegekend krachtens het bepaalde in artikel 22, blijven van kracht zolang en voor zover in de strekking van dit artikel niet door wettelijke maatregelen is voorzien.
7. Indien het salaris van een deelnemer vermindering ondergaat, is het Bestuur bevoegd op verzoek van de werkgever met instemming van de deelnemer te bepalen dat voor de berekening van de pensioenaanspraken het salaris geacht wordt niet of in mindere mate te zijn verminderd.
8. Indien de salariëring van een deelnemer wordt onderbroken is het Bestuur bevoegd op verzoek van de werkgever met instemming van de deelnemer te bepalen dat voor de berekening van de pensioenaanspraken wordt uitgegaan van een voor de deelnemer tijdens de duur van de onderbreking geldend salaris.
9. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van de partner, waarmee de deelnemer of gewezen deelnemer is
gehuwd dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan, niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
10. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW.
11. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de leden 9 en 10, is nietig.
12. In alle gevallen waarin dit Pensioenreglement 1994 niet voorziet, zal het Bestuur beslissen in overeenstemming met de strekking van de bepalingen van het Pensioenreglement 1994.
13. Bij de uitvoering van dit Pensioenreglement 1994 zullen het Bestuur en de werkgever slechts handelen in overeenstemming met de bepalingen in Hoofdstuk IIB en artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals deze luidde per 31 december 2004, met betrekking tot een fiscaal zuivere pensioenregeling.
14. Het Bestuur heeft, in aanvulling op dit Pensioenreglement 1994, een algemeen besluit genomen over de volgende zaken:
− indexering van extra (nominale) pensioenaanspraken uit waardeoverdracht per 1 januari 1995;
− vaststelling partnerpensioen bij samenloop van (huwelijks)partnerpensioen krachtens dit Pensioenreglement 1994 en bijzonder huwelijkspartnerpensioen toegekend krachtens voorgaande reglementen;
− verevening en conversie van pensioen bij scheiding.
Vorengenoemde bestuursbesluiten liggen voor de pensioen- en aanspraakgerechtigden bij de secretaris van het Fonds ter inzage.
Artikel 30 Vervallen
Artikel 31 Vervallen
Artikel 32 Wijziging van het Pensioenreglement 1994
1. Het Bestuur is bevoegd dit Pensioenreglement 1994 te wijzigen of door een nieuw reglement te vervangen met inachtneming van hetgeen daarover wordt bepaald in de statuten en de uitvoeringsovereenkomst.
2. Vervallen.
3. Vervallen.
4. Indien en voor zover een wijziging van het Pensioenreglement 1994 alleen gevolgen heeft voor pensioenrechten en premievrije pensioenaanspraken, kan deze wijziging, met handhaving van de tekst van het Pensioenreglement 1994, worden vastgesteld bij wijze van een supplement dat geacht wordt deel uit te maken van het Pensioenreglement 1994.
5. Het Bestuur heeft de bevoegdheid dit Pensioenreglement 1994, indien noodzakelijk met terugwerkende kracht, in overeenstemming te brengen met de voorwaarden die De Nederlandsche Bank N.V. of de Autoriteit Financiële Markten aan dit Pensioenreglement 1994 stellen.
HOOFDSTUK XIV INWERKINGTREDING
Artikel 33 Werkingssfeer
1. De bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 zijn uitsluitend van toepassing op:
a. de werknemers die na 30 juni 1937 en vóór 1 januari 1950 zijn geboren en die per 31 december 2005 en per 1 januari daaropvolgend deelnemer in de in dit Pensioen- reglement 1994 opgenomen pensioenregeling zijn;
b. ex-werknemers waarvoor het deelnemerschap wordt voortgezet op basis van artikel 2, lid 3.
2. De bepalingen van dit Pensioenreglement 1994 zijn eveneens van toepassing op de nagelaten betrekkingen van de in lid 1 omschreven werknemers.
3. Voor degenen op wie dit Pensioenreglement 1994 van toepassing is vervallen alle aanspraken uit het voorgaande reglement, met dien verstande dat de bepalingen van artikel 82 van het reglement van 1 maart 1978 en de bepalingen van de artikelen 79 en 80 van het reglement van 1 april 1991 van toepassing blijven.
Pensioenen ter zake van diensttijd die krachtens het bepaalde in artikel 79 van het reglement van 1 april 1991 overeenkomstig het eerste lid van artikel 71 van het voor 1 april 1988 geldende pensioenreglement zijn omgezet in pensioenjaren, worden overeenkomstig het gestelde in de leden 3 tot en met 6 van genoemd artikel 71, in mindering gebracht op de pensioenen waarop recht wordt verkregen krachtens dit Pensioenreglement 1994.
4. Voor pensioenen en vergoedingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van een voor 1 januari 1994 geëindigd deelnemerschap blijven de reglementsbepalingen van toepassing zoals die golden ten tijde van de vaststelling van die pensioenen en vergoedingen.
5. De opgebouwde aanspraken op levenslang ouderdomspensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 1994, worden per 1 januari 2018 omgezet in actuarieel gelijkwaardige aanspraken op levenslang ouderdomspensioen overeenkomstig Pensioenreglement 2013. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 29 lid 14 bedoelde aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner (conversie). Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing op levenslang ouderdomspensioen dat is opgebouwd uit hoofde van artikel 16.
Artikel 33a Overgangsbepaling bij artikel 5 lid 3 sub b en c en bijlage IV artikel 4 sub b en c
1. Vervallen.
2. Het besluit betreffende de wijziging van artikel 5, lid 3, sub b en c en Bijlage IV, artikel 4, sub b en c, inzake de verhoging van het opbouwpercentage boven het drempelbedrag kennen voor degenen die op 1 april 2001 werknemer zijn en voor ex-werknemers waarvoor het deelnemerschap wordt voortgezet op basis van artikel 2, lid 3, onder c, die op 1 april 2001 ploegentoeslagpensioen en wachtdienstpensioen opbouwen, terug- werkende kracht voor zover het de opbouw betreft welke berekend wordt over het jaar 2001.
3. De in lid 2 genoemde wijzigingen hebben geen terugwerkende kracht op het door deelnemers op 1 januari 2001 reeds opgebouwde ploegentoeslagpensioen en wachtdienstpensioen.
Artikel 34 Datum inwerkingtreding
1. Dit Pensioenreglement 1994 is vastgesteld op 13 december 1994 en wordt geacht onder de naam "Pensioenreglement 1994 voor werknemers die na 30 juni 1937 zijn geboren" in werking te zijn getreden op 1 januari 1994.
2. Op 1 januari 2006 is de naam van dit pensioenreglement gewijzigd in “Pensioenreglement 1994 voor werknemers die na 30 juni 1937 en voor 1 januari 1950 zijn geboren”.
3. Dit Pensioenreglement 1994 is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 28 november 2007. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2008 met uitzondering van de wijzigingen in artikel 4, lid 6 en de artikelen 19 en 20 die op 1 januari 2007 in werking zijn getreden.
4. Dit Pensioenreglement 1994 is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 12 maart 2010. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 juli 2009.
5. Dit Pensioenreglement 1994 is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 18 maart 2011. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2011.
6. Dit Pensioenreglement 1994 is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 11 december 2012. De wijzigingen zijn in werking getreden op 1 januari 2013.
7. Dit Pensioenreglement 1994 is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 5 juli 2013, gemandateerd door het Bestuur in de vergadering d.d. 28 maart 2013. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2013.
8. Dit Pensioenreglement 1994 is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 28 mei 2018. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2018.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie van 13 december 1994 en voor het laatst gewijzigd op 28 mei 2018.
Het Bestuur.
Wijzigingen per 14/11/1995 Aangepast: artikel 9 lid 4.
Wijzigingen per 12/11/1996 Aangepast: artikelen 15 en 23.
Wijzigingen per 18/02/1997 Toegevoegd: bijlage IV.
Wijzigingen per 13/05/1997
Aangepast: artikel 23 lid 7 en artikel 29 lid 8. Toegevoegd: bijlage V.
Wijzigingen per 05/12/1997 Aangepast: artikel 17.
Wijzigingen per 11/02/1998
Aangepast: diverse artikelen ivm invoer. geregistreerd. partnerschap per 1-1-1998; artikel 17 bijlage V.
Wijzigingen per 10/11/1998
Aangepast: artikel 1, artikel 23 lid 2, 3 en 4, artikel 29 lid 8 en bijlage II en III.
Wijzigingen per 8/3/2000
Aangepast: artikel 1, artikel 17 lid 1 en 2 en artikel 19 lid 1.
Wijzigingen per 20 februari 2001
Aangepast: artikel 19, lid 6, sub c en artikel 29, lid 8.
Wijzigingen per 13 november 2001
Aangepast: artikel 1, artikel 4 lid 2, artikel 5 lid 3 sub b en c, bijlage II, bijlage IV artikel 1, bijlage IV artikel 4 sub b en sub c; artikel 1;
artikel 15. Toegevoegd: artikel 33a.
Wijzigingen per 28 februari 2002
Aangepast: artikel 1 begripsomschrijving kind,
artikel 3, artikel 12, artikel 24, bijlage V, artikel 3.
Wijzigingen per 25 september 2002
Aangepast: artikel 1, definitie grensbedrag,
index, hoofdstuk 9,
artikel 1, definities deelnemer, huwelijkspartner, partner, kind, deelnemerstijd,
artikel 2 lid 1 en 5 (vernummerd tot lid 4),
artikel 23 lid 1 en 5, 6 en 7 (vernummerd tot 3, 4 en 5), bijlage II.
Vervallen: artikel 1, definitie aspirant-deelnemer,
artikel 2, lid 4,
artikel 23 lid 3 en 4.
Toegevoegd: overgangsbepalingen 2002.
Wijzigingen per 7 maart 2003
Aangepast: artikel 15, lid 5.
Wijzigingen per 13 mei 2003 Aangepast: bijlage III.
Wijzigingen per 1 juli 2003 Aangepast: de inhoudsopgave.
de koptekst van hoofdstuk V. Toegevoegd: artikel 15A.
Wijzigingen per 16 maart 2004
Aangepast: artikel 25, lid3; artikel 27 ,lid 1
Toegevoegd: artikel 20, lid 4; artikel 29, lid 8 t/m 10
bijlage VI
Wijzigingen per 9 november 2004
Aangepast: artikelen 20, 25, 27, 29,
punt 12 bijlage IV artikelen 8, 10, 15 en 29
artikel 28
artikel 1 en bijlage 1
Wijzigingen per 1 januari 2006
Aangepast: artikel 1, artikel 2, lid 3, artikel 6, lid 4
artikel 19, leden 5 en 7, artikel 33 ,lid 1
artikel 34
Toegevoegd: artikel 2, lid 5, artikel 14, lid 8, artikel 23, lid 6
Vervallen: artikel 19, leden 1 - 4, 6 en 8, artikel 28, lid 2
Wijzigingen per 1 januari 2008
Aangepast: het begrip “nabestaande” is vervangen door “partner”
het begrip “invaliditeit” is vervangen door “arbeidsongeschiktheid” het begrip “invaliditeitspensioen” is vervangen door “arbeidsongeschiktheidspensioen”
het begrip “indexatie” is vervangen door “toeslag” artikel 2, lid 3
artikel 5, lid 5
artikel 12, lid 5
artikel 14, leden 1 en 2 zijn samengevoegd (onder vernummering van de leden 3 tot en met 6 in 2 tot en met 5)
artikel 15
artikel 16, lid 6
artikel 19, lid 6
artikel 20
artikel 22
artikel 28, leden 1, 2 en 3
artikel 29, lid 2
artikel 32, lid 1
alle bijlagen met uitzondering van bijlage I, zijn aangepast naar aanleiding van de invoering van de Pensioenwet en de overgang op nieuwe overlevingstafels
Toegevoegd: artikel 1; diverse definities in verband met de invoering van de Pensioenwet
artikel 4, lid 6
artikel 9, lid 5
artikel 19, leden 8 en 9
artikel 24, lid 4
artikel 27, leden 1, 3, 4 en 5
artikel 32, lid 5
artikel 34, lid 3
Vervallen: artikel 2, lid 4 artikel 15A, lid 6
artikel 19, leden 2 en 3
artikel 27, leden 1, 2, 3 en 4
artikel 30
artikel 31 bijlage I
Wijzigingen per 1 juli 2009
Aangepast: artikel 1, de begrippen “CAO”, “pensioenjaar“, “jaarsalaris”, “ploegentoeslag”, “drempelbedrag”, “grensbedrag”, “deeltijdwerknemer”, “deeltijdpercentage”
artikel 4, leden 5 en 6
artikel 13, lid 1
artikel 23, lid 3
Bijlage IV: artikel 1 en artikel 13 Toegevoegd: artikel 34, lid 4
Wijzigingen per 1 januari 2011
Aangepast: artikel 1, de begrippen “werknemer”, “dienstbetrekking”, “deelnemer” artikel 17, lid 1
artikel 22, lid 2
artikel 23, lid 5
artikel 29, lid 14, bepaling is verplaatst naar Bijlage V artikelen 5 en 7 bijlage V: lid 1 het begrip “werknemer”, artikelen 5 en 7
bijlage VI, VII, VIII en IX Toegevoegd: artikel 34, lid 5
Wijzigingen per 1 januari 2013 Aangepast: artikel 15B, lid 2
bijlage V, VI, VII, VIII en IX Toegevoegd: artikel 15A
artikel 34, lid 6
artikel 34, lid 7 bijlage X, XI
Wijzigingen per 1 januari 2018
Aangepast: artikel 1, het begrip Pensioenreglement 1994 bijlage VI, VII, VIII, IX, X en XI
Toegevoegd: artikel 16, lid 7
artikel 33, lid 5
artikel 34, lid 8
BIJLAGE I
van het Pensioenreglement 1994. Vervallen.
BIJLAGE II
van het Pensioenreglement 1994.
Aan de dienstbetrekking verbonden uitkeringen, toeslagen en andere soortgelijke bepalingen die krachtens het bepaalde in artikel 1 deel uitmaken van het jaarsalaris.
Tot het jaarsalaris behoren:
- de 13e maand (ad 8,3333% van het vaste salaris);
- de vakantietoeslag (ad 8% van het vaste salaris);
- 50% toelage van de directiechauffeurs (ad 50% van het vaste salaris).
Het vaste salaris is gelijk aan 12 maal het overeengekomen vaste maandsalaris, exclusief de 13e maand en de vakantietoeslag.
Met ingang van 1 april 2001 behoren tot het jaarsalaris van deelnemers die op 1 april 2001 werknemer zijn, alsmede diegenen die daarmee op grond van een collectieve overeenkomst zijn gelijkgesteld:
− de 13e maand (ad 8,3333% van het vaste salaris);
− de 14e maand (ad 8,3333% van het vaste salaris);
− 50% toelage van de directiechauffeurs (ad 50% van het vaste salaris).
Het vaste salaris is gelijk aan 12 maal het overeengekomen vaste maandsalaris, exclusief de 13e maand en de 14e maand.
BIJLAGE III
van het Pensioenreglement 1994.
REGELING TOESLAGEN OP PENSIOENEN IN VERBAND MET GESTEGEN KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD
Het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie, hierna te noemen het Fonds, overwegende:
- dat het ingevolge het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst en in artikel 22 van het Pensioenreglement 1994 van het Fonds een regeling kan treffen krachtens welke, indien een stijging van de kosten van levensonderhoud, zoals die blijkt uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindexcijfers, naar zijn oordeel daartoe aanleiding geeft, op de pensioenrechten van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer een toeslag kan worden verleend;
treft de volgende regeling:
1. De in deze regeling vermelde begrippen hebben dezelfde betekenis als de dien- overeenkomstige begrippen, genoemd in het Pensioenreglement 1994 van het Fonds.
2.a Onder prijsindexcijfer wordt verstaan het Consumentenprijsindexcijfer Alle Huishoudens (afgeleid), zoals dat wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
b Onder uitgangsprijsindexcijfer wordt verstaan het rekenkundig gemiddelde van de prijs- indexcijfers met betrekking tot de laatste 12 kalendermaanden voorafgaande aan de datum van beëindiging van het deelnemerschap van de gewezen deelnemer, indien de jaargrondslag als gemiddelde van de jaarsalarissen gedurende de laatste 12 maanden voor het eind van het deelnemerschap is vastgesteld. Er wordt echter uitgegaan van de laatste 3 kalendermaanden voorafgaande aan de datum van ingang van het pensioen van de pensioengerechtigde, indien de jaargrondslag gelijk is aan het laatste jaarsalaris.
c Onder herzieningsprijsindexcijfer van enig jaar wordt verstaan het rekenkundig gemiddelde van de prijsindexcijfers met betrekking tot de maanden augustus, september en oktober van dat jaar.
3.a Op de pensioenrechten kan een toeslag worden toegekend indien het herzieningsprijsindexcijfer van enig jaar hoger is dan het uitgangsprijsindexcijfer voor de pensioengerechtigde.
b Het percentage van de toeslag, bedoeld onder a, is gelijk aan het percentage waarmede het herzieningsprijsindexcijfer afwijkt van het uitgangsprijsindexcijfer voor de pensioengerechtigde.
c De onder a bedoelde toeslag wordt toegekend met ingang van 1 januari van het jaar volgende op het kalenderjaar waarvan het herzieningsprijsindexcijfer in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het toeslagpercentage.
4.a Een ingevolge het bepaalde in punt 3 met ingang van 1 januari van enig jaar toegekende toeslag op het pensioen kan worden herzien met ingang van 1 januari van elk volgend jaar.
b Het percentage van de herziening, bedoeld onder a, is gelijk aan het percentage waarmede het herzieningsprijsindexcijfer van het jaar voorafgaande aan de herzieningsdatum afwijkt van het herzieningsprijsindexcijfer van het daaraan voorafgaande jaar.
5. De toeslag- en herzieningspercentages worden bepaald in tienden van procenten nauwkeurig, rekenkundig afgerond.
6.a Het bedrag van een toeslag ingevolge deze regeling wordt bepaald door het toeslagpercentage te nemen van het pensioenbedrag ten laste van het Fonds.
b Bij herziening van een toeslag ingevolge deze regeling wordt het herziene bedrag van de toeslag bepaald door het nog niet herziene bedrag van de toeslag te verhogen met een bedrag gelijk aan het herzieningspercentage, berekend over het totaal van het pensioenbedrag ten laste van het Fonds en het bedrag van de nog niet herziene toeslag op dit pensioen.
c 1 Bij toepassing, overeenkomstig artikel 33 lid 3, van het bepaalde in artikel 79, van het reglement van 1 april 1991 van het Fonds wordt onder a en b in plaats van "het pensioenbedrag ten laste van het Fonds" gelezen "het pensioenbedrag" krachtens het reglement van het Fonds".
2 Een toeslag ingevolge deze regeling, die is vastgesteld met inachtneming van het bepaalde onder 1 wordt verminderd met de toeslagen van gelijke strekking als de toeslagen ingevolge deze regeling, die op een pensioen als bedoeld in
artikel 79, van het reglement van 1 april 1991 van het Fonds zijn of worden verleend na het tijdstip pensioen.
3 Bij toepassing van de inkoopregeling, vervat in de overeenkomst d.d. 9 maart 1977 tussen de N.V. Nederlandse Gasunie en het Fonds, is het bepaalde onder 1 en 2 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het uitzicht op pensioen, bedoeld in artikel 11 van deze inkoopregeling.
7. Een bijzonder partnerpensioen wordt eerst verhoogd met een toeslag vanaf het moment dat de deelnemer gewezen deelnemer wordt.
Als uitgangsprijsindexcijfer wordt dan gebezigd het rekenkundig gemiddelde van de prijsindexcijfers met betrekking tot de laatste 3 kalendermaanden voorafgaande aan de datum van ingang van de indexering.
8. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1994 en is voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2008.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie op 28 maart 1995. De wijziging per 1 januari 2008 is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur op 28 november 2007.
Het Bestuur
BIJLAGE IV
van het Pensioenreglement 1994.
REGELING VRIJWILLIGE OPBOUW AANVULLEND OUDERDOMSPENSIOEN OVER WACHTDIENSTTOESLAG
ALGEMENE BEPALINGEN
1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling vrijwillige opbouw aanvullend ouderdomspensioen over een wachtdiensttoeslag worden dezelfde begripsomschrijvingen gehanteerd als in het Pensioenreglement 1994 met toevoeging van de volgende begrippen.
Wachtdiensttoeslag:
De door een deelnemer ontvangen wachtdiensttoeslag op zijn salaris of een uitkering van de werkgever ter vervanging van zodanige toeslag. Deze wachtdiensttoeslag wordt telkenjare op 31 december tot een bedrag op jaarbasis herleid.
De wachtdiensttoeslag bedraagt 7,5% van het vaste salaris. Hierbij is het vaste salaris op basis van de bij de werkgever geldende afspraken aan een minimum en aan een maximum gebonden.
Wachtdienstpensioen:
Het aanvullend ouderdomspensioen dat verkregen wordt uit de vrijwillige opbouw van ouderdomspensioen over de wachtdiensttoeslag.
DE PENSIOENAANSPRAKEN VAN DEELNEMERS DIE GEBRUIK MAKEN VAN DE MOGELIJKHEID TOT OPBOUW VAN WACHTDIENSTPENSIOEN
2. De deelnemer die in aanmerking komt voor een wachtdiensttoeslag, heeft de mogelijkheid over de wachtdiensttoeslag vrijwillig een wachtdienstpensioen te verkrijgen.
3. De uitkering van het wachtdienstpensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
4. De jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen is als volgt:
a. Indien het jaarsalaris en de wachtdiensttoeslag samen niet meer bedragen dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen 1,75% van de wachtdiensttoeslag.
b. Indien het jaarsalaris niet meer bedraagt dan het drempelbedrag, maar het jaarsalaris met de wachtdiensttoeslag samen wel boven het drempelbedrag uitkomen, is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen:
− 1,75% van de wachtdiensttoeslag voor dat gedeelte van de wachtdiensttoeslag dat samen met het jaarsalaris niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,6% van de wachtdiensttoeslag voor dat gedeelte van de wachtdiensttoeslag dat samen met het jaarsalaris boven het drempelbedrag uitgaat.
Per 1 april 2001 geldt dat indien het jaarsalaris niet meer bedraagt dan het drempel- bedrag, maar het jaarsalaris met de wachtdiensttoeslag samen wel boven het drempelbedrag uitkomen, de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen is:
− 1,75% van de wachtdiensttoeslag voor dat gedeelte van de wachtdiensttoeslag dat samen met het jaarsalaris niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,675% van de wachtdiensttoeslag voor dat gedeelte van de wachtdiensttoeslag dat samen met het jaarsalaris boven het drempelbedrag uitgaat.
c. Indien het jaarsalaris meer bedraagt dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen 1,6% van de wachtdiensttoeslag.
Per 1 april 2001 geldt dat indien het jaarsalaris meer bedraagt dan het drempel- bedrag, de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen 1,675% van de wachtdiensttoeslag is.
5. De jaarlijkse opbouw van wachtdienstpensioen wordt per 31 december van ieder jaar berekend of bij einde van het deelnemerschap per de datum van beëindiging van het deelnemerschap.
6. Voor deelnemers zal per 31 december van enig kalenderjaar het op 31 december van het voorgaande kalenderjaar reeds opgebouwde wachtdienstpensioen worden geïndexeerd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in het eerstgenoemde kalenderjaar.
Voor gewezen deelnemers en gepensioneerden kunnen op de verleende aanspraken op wachtdienstpensioen c.q. op het ingegane wachtdienstpensioen toeslagen worden verleend, op de wijze zoals omschreven in artikel 22 van het Pensioenreglement 1994.
7. Het wachtdienstpensioen wordt meegenomen bij de toekenning van
− het partnerpensioen;
− het bijzonder partnerpensioen;
− de overlijdensuitkering;
− het wezenpensioen,
overeenkomstig de bepalingen van het Pensioenreglement 1994.
8. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraken over de wachtdiensttoeslag.
AANVANG EN BEËINDIGING VAN DE VRIJWILLIGE OPBOUW VAN WACHTDIENSTPENSIOEN
9. De deelnemer die een wachtdiensttoeslag ontvangt dient - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - kenbaar te maken of deze gebruik wenst te maken van de mogelijkheid over de wachtdiensttoeslag een wachtdienstpensioen op te bouwen. De opbouw, en de bijbehorende premiebetaling, zal gelden vanaf de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip van ontvangst van het formulier.
10. De deelnemer aan deze regeling heeft het recht om de opbouw van wachtdienst- pensioen tussentijds per de eerste van de maand te beëindigen. De opzegging moet ten minste één maand van tevoren - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier
- kenbaar worden gemaakt. De opbouw, en de bijbehorende premiebetaling, stopt op de door de deelnemer aangegeven datum, doch niet eerder dan per de eerste van de maand volgend op de maand waarin het Fonds de opzegging heeft ontvangen.
11. De opbouw stopt eveneens:
− per de eerste van de maand waarin geen wachtdiensttoeslag, dan wel een vergoeding ter vervanging van de wachtdiensttoeslag, meer van de werkgever wordt verkregen;
− bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden.
PREMIEBIJDRAGE VAN DE DEELNEMER
12. De jaarlijkse bijdrage van een deelnemer aan deze regeling is gelijk aan 0,5% van het jaarsalaris. Per 1 april 2003 wordt deze bijdrage verlaagd naar 0,5% van het vaste jaarsalaris. Deze bijdrage zal door de werkgever vanaf de datum van de opbouw van wachtdienstpensioen in evenveel termijnen op diens (vaste) salaris worden ingehouden, als waarin dit wordt uitbetaald. De werkgever is gemachtigd tot inhouding van de bijdrage. De kosten van deze regeling die niet worden gedekt uit de hiervoor genoemde bijdrage van de deelnemers worden door de werkgever gedragen.
INWERKINGTREDING
13. Deze regeling treedt in werking op 1 april 1994 en is voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2009.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie, gehouden te Groningen, 18 februari 1997. De wijziging per 1 januari 2008 is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur op 28 november 2007. De wijziging per 1 juli 2009 is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur op 12 maart 2010.
Het Bestuur.
BIJLAGE V
van het Pensioenreglement 1994.
REGELING VRIJWILLIGE VERZEKERING VAN ANW-HIAATPENSIOEN ALGEMENE BEPALINGEN
1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen worden dezelfde begrips- omschrijvingen gehanteerd als in het Pensioenreglement 1994 met uitzondering van:
Werknemer:
Een persoon in dienst van de werkgever krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst.
Tevens wordt voor deze regeling onder werknemer verstaan:
− een persoon waarmee de dienstbetrekking is beëindigd, maar waarvoor het deelnemerschap aan het Pensioenreglement 1994 wordt voortgezet op grond van een regeling in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden.
− een persoon waarmee de dienstbetrekking is beëindigd, maar die aansluitend aan het deelnemerschap recht heeft verkregen op een vervroegde uittredingsuitkering, ten laste van het Fonds, op basis van het Reglement Regeling Vervroegd Uittreden.
Deelnemer:
De werknemer die zich bij het Fonds heeft aangemeld voor de verzekering van Anw-hiaatpensioen.
KEUZEMOGELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN HET AANVULLENDE ANW-HIAATPENSIOEN
2. De deelnemer met een partner heeft recht op een Anw-hiaatpensioen ten behoeve van diens partner.
Dit Anw-hiaatpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
3. 3.1 De hoogte van het Anw-hiaatpensioen bedraagt naar keuze van de deelnemer a. € 4.425,-;
b. € 6.625,-;
c. € 8.825,-;
d. € 11.050,-;
e. € 12.750,- of
f. € 14.525,- per jaar.
Deze bruto bedragen gelden per 1 januari 2006.
3.2 De hoogte van het Anw-hiaatpensioen wordt – zolang het Anw-hiaatpensioen niet is ingegaan – jaarlijks bepaald door de bruto Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis ultimo 1996 te vermenigvuldigen met het percentage waarmee de bruto Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis per 1 januari van het lopende boekjaar is gewijzigd ten opzichte van de bruto-Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis ultimo 1996, met dien verstande dat:
− de nieuwe bedragen rekenkundig worden afgerond op een veelvoud van 25 euro;
− wanneer de aldus vastgestelde bedragen aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het lopende boekjaar lager zijn dan de bedragen aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het vorig boekjaar, nader overleg plaatsvindt over de aanpassing van de hier voren genoemde verzekerde bedragen aan Anw- hiaatpensioen.
3.3 Het in lid 1 verzekerde bedrag van Anw-hiaatpensioen genoemd onder f) wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan het op dat tijdstip geldende fiscale maximum dat voor de toepassing van dit besluit wordt vastgesteld op 8/7 maal de bruto Anw- uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis, met dien verstande dat:
− het nieuwe bedrag rekenkundig wordt afgerond op een veelvoud van 25 euro;
− wanneer het aldus vastgestelde maximumbedrag aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het lopende boekjaar lager is dan het maximumbedrag aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het vorig boekjaar, nader overleg plaatsvindt over aanpassing van het hier voren genoemde verzekerde maximumbedrag aan Anw-hiaatpensioen.
4. Op het ingegane Anw-hiaatpensioen kunnen toeslagen worden verleend, op de wijze zoals omschreven in artikel 22 van het Pensioenreglement 1994.
AANVANG, WIJZIGING EN BEËINDIGING VAN DE VERZEKERING VAN HET ANW-HIAATPENSIOEN
5. Indien de werknemer gebruik wenst te maken van de mogelijkheid een Anw-hiaat- pensioen te verzekeren dient hij dit per 1 januari 1997 of op het latere tijdstip van:
− de datum van indiensttreding of,
− de datum waarop een (nieuwe) partnerrelatie wordt aangegaan, kenbaar te maken op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier.
Dit formulier dient ondertekend te worden door zowel de werknemer als diens partner en binnen drie maanden na genoemde tijdstippen bij het Fonds te worden ingeleverd.
Indien de werknemer zich na drie maanden na de genoemde tijdstippen bij het Fonds aanmeldt voor de verzekering van een Anw-hiaatpensioen, geldt een wachttijd (uitstelduur) van twee jaar. De wachttijd vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip waarop het Fonds het aanmeldingsformulier heeft ontvangen. De Vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen alsmede de premie-inhouding vangen aan vanaf het tijdstip dat de wachttijd is afgelopen..
6. De deelnemer aan deze regeling van Anw-hiaatpensioen heeft het recht de door hem op grond van artikel 3 gekozen Anw-hiaatpensioenvorm te wijzigen in een andere volgens artikel 3 toegelaten Anw-hiaatpensioenvorm met inachtneming van de onderstaande bepalingen. De deelnemer dient de wijziging - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - aan het Fonds te melden. Dit formulier dient ondertekend te worden door zowel de deelnemer als diens partner.
7. Indien de deelnemer het door hem gekozen bedrag aan Anw-hiaatpensioen wenst te wijzigen in een hoger bedrag, geldt een wachttijd (uitstelduur) van twee jaar. De wachttijd vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip waarop het Fonds het wijzigingsformulier heeft ontvangen. De verhoging van het verzekerde bedrag aan Anw- hiaatpensioen alsmede de hogere premie-inhouding vangen aan vanaf het tijdstip dat de wachttijd is afgelopen.
8. De wijziging van de verzekering van Anw-hiaatpensioen als bedoeld in artikel 6 zal bij acceptatie door het Fonds gelden vanaf de eerste dag van de maand volgend op het
tijdstip van ontvangst van de wijziging.
9. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van het verzekerde Anw-hiaat- pensioen en van wijzigingen daarin.
10. De verzekering van het Anw-hiaatpensioen komt te vervallen bij:
− beëindiging van het dienstverband zonder dat nog sprake is van een werknemer op basis van artikel 1 van deze regeling;
− beëindiging van de partnerrelatie;
− het overlijden van de partner of;
− het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner.
De verzekering vervalt per de datum waarop de genoemde gebeurtenis plaatsvindt.
11. Indien de deelnemer gedurende vijf jaren direct voorafgaand aan het jaar waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt verzekerd is voor het Anw-hiaatpensioen, blijft de verzekering van het Anw-hiaatpensioen vanaf diens pensioendatum, zonder premie-
betaling en zonder dat wijzigingen in de verzekering van Anw-hiaatpensioen nog mogelijk zijn, in stand tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt of indien dat eerder is tot het moment waarop de partner overlijdt.
12. De deelnemer aan deze regeling van Anw-hiaatpensioen heeft het recht deze verzekering tussentijds per de eerste dag van een maand te beëindigen. De opzegging van de verzekering moet minstens één maand van tevoren - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - kenbaar worden gemaakt.
Dit formulier dient ondertekend te worden door zowel de deelnemer als diens partner. Opzegging van de verzekering leidt tot verval van de verzekering per de door de deelnemer aangegeven datum, doch niet eerder dan per de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het Fonds de opzegging heeft ontvangen.
13. De verplichting tot premiebetaling eindigt bij het vervallen van de verzekering en voorts:
− per de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de deelnemer komt te overlijden, of
− per de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
Tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid waarin de deelnemer een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens het Pensioenreglement 1994 ontvangt, blijft de verplichting tot premiebetaling voor de verzekering van het Anw-hiaatpensioen onverminderd in stand.
KOSTEN VAN DE VERZEKERING VAN HET ANW-HIAATPENSIOEN
14. De kosten van de verzekering van het Anw-hiaatpensioen zijn voor rekening van de deelnemer en zullen worden vastgesteld volgens een premietabel. Deze premietabel kan van tijd tot tijd door het Bestuur, gehoord de actuaris, worden gewijzigd. Hierbij wordt rekening gehouden met het streven dat de premie voor deze regeling van Anw-hiaat- pensioen in principe kostendekkend moet zijn en dat daardoor de uitvoering van deze regeling niet zal leiden tot aantasting van de aanspraken in de verplichte (basis) pensioenregelingen van het Fonds dan wel aantasting van het vermogen van het Fonds.
De geldende premietabel is op aanvraag bij het Fonds verkrijgbaar.
De hoogte van de premie in enig jaar is afhankelijk van de voor dat jaar vastgestelde premietabel en de leeftijd van de deelnemer, waarbij voor de vaststelling van de leeftijd van de deelnemer wordt uitgegaan van de leeftijd die de deelnemer in het betreffende jaar zal bereiken.
15. Indien de deelnemer zich minder dan 5 jaar direct voorafgaand aan de 65-jarige leeftijd aanmeldt voor de verzekering van Anw-hiaatpensioen, zullen de in het vorige artikel bedoelde premiebedragen actuarieel worden vastgesteld in het geval de verzekering ook na de pensioendatum in stand moet blijven conform artikel 11.
16. De premie zal door de werkgever of het Fonds vanaf de datum van ingang van de verzekering in evenveel termijnen op diens (vaste)salaris of (pensioen)uitkering worden ingehouden, als waarin dit wordt uitbetaald. De werkgever en het Fonds zijn gemachtigd tot inhouding van de premie.
OVERGANGSBEPALINGEN
17. Gewezen werknemers die op 1 januari 1997 een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangen van het Fonds op grond van het Reglement kunnen met ingang van 1 april 1998 deelnemen aan deze regeling van vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen met dien verstande dat voor hen de premietabel ingevolge artikel 14 zal worden verhoogd. Het Bestuur van het Fonds stelt het percentage van de verhoging vast.
18. Vervallen.
INWERKINGTREDING
19. Deze regeling van vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen treedt in werking op 1 januari 1997 en is voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie, gehouden te Groningen, 13 mei 1997. De wijziging per 1 januari 2013 is vastgesteld in de vergadering van de Pensioencommissie op 5 juli 2013, gemandateerd door het Bestuur in de vergadering d.d. 28 maart 2013.
Het Bestuur.
BIJLAGE VI
bij het Pensioenreglement 1994 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Bij afkoop van kleine pensioenen op basis van artikel 20 van het Pensioenreglement geldt voor de vanaf 1 januari 2002 opgebouwde pensioenaanspraken voor mannen en vrouwen dezelfde afkoopfactor. Zie artikel 32 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde afkoopfactoren.
BIJLAGE VII
bij het Pensioenreglement 1994 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018. (ruilfactor partnerpensioen → ouderdomspensioen).
Zie artikel 26 lid 3 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde ruilfactoren.
BIJLAGE VIII
bij het Pensioenreglement 1994 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018. (ruilfactor ouderdomspensioen → partnerpensioen).
Zie artikel 26 lid 4 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde ruilfactoren.
BIJLAGE IX
bij het Pensioenreglement 1994 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
(ruilfactoren partnerpensioen → vervroegde uittredingsuitkering plus ouderdomspensioen). Zie artikel 26 lid 3 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde omzettingsfactoren.
BIJLAGE X
bij het Pensioenreglement 1994 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018. Zie artikel 28 lid 3 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde omzettingsfactoren.
BIJLAGE XI
bij het Pensioenreglement 1994 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 30 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijn hoog-laag factoren.