BASISINVENTARIS EN BEHEERPLAN BOSRESERVAAT TEUVENERBERG
BASISINVENTARIS EN BEHEERPLAN BOSRESERVAAT TEUVENERBERG
GELEGEN TE VOEREN
STRUCTUURVISIE VOOR DE NOORDELIJKE BOSGORDEL ROND ANTWERPEN 02-B&B71-R04 1
AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS
Opdrachtgever : | Agentschap voor Natuur en Bos Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 0 0000 Xxxxxxx | Uitvoering : | Xxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxx, Xxx Xxx xxx Xxxxxx, Goedele VERBEYLEN, XXXXXX XXXXXXXXX , |
Contactpersoon : | Xxxxxxx Xxx Xxxxxx | Afwerking : | JANUARI 2008 |
Status: | Eindrapport | O. REF : | 05/B&G75 |
I
Colofon | ||
Titel: | Basisinventaris en Beheerplan Bosreservaat Teuvenerberg | |
Jaar van uitvoering: | 2006-2007 | |
Opdrachtgever: | Agentschap voor Natuur en Bos Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 0 | |
Contactpersoon opdrachtgever: | Xxxxxxx xxx Xxxxxx | |
Opdrachthouder: | AEOLUS bvba Xxxxxxxxxxxxx 0x 0000 Xxxxx Tel: 013/35 55 78 Fax: 013/55 69 48 e-mail: xxxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxx.xx, xxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxx-xxxxxx.xx | |
Auteurs: | Xxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxxx (fauna), Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxx (avifauna), Xxx Xxx xxx Xxxxxx (vleermuizen), Goedele Verbeylen (Hazelmuis) en Xxxxxx Xxxxxxxxx (carthografie) | |
Medewerkers: | Xxxxxx xxxxxxx, Xxxx Xxxxxxx & Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx | |
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg |
i
INHOUDSTAFEL
1.1 Datum van erkenning bosreservaat 3
Figuur 1: Perimeter erkenning volgens art. 1 van het Ministerieel Besluit1.2 Motivatie van erkenning 4
1.3 Voorwerp van dit beheerplan 5
2.1 Eigendom en identiteit van het bos 6
2.3 Administratieve en geografische situering 6
2.3.1 Administratieve situering 6
2.3.2 Geografische situering 7
2.3.2.1 Ruimtelijke situering 7
2.3.2.2 Bodemgebruik in de omgeving 8
2.4 Bestemming volgens gewestplan 8
2.5 Ligging in of nabij speciale beschermingszones 9
2.5.1 Beschermde landschappen 9
2.5.2 Europese beschermingszones 9
2.5.3 Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) 10
2.5.4 Natuur- en bosreservaten 10
2.7 Zones met integraal en gericht beheer 10
2.9 Kenmerken van het vroegere beheer 11
3.1 Beschrijving van de standplaats 13
3.1.1 Reliëf en hydrografie 13
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
ii
3.2 Beschrijving van het biologisch milieu 16
3.2.1.1 Kartering volgens de Biologische Waarderingskaart 16
3.2.1.2 Gecompileerde soortenlijst bosreservaat 16
3.2.1.3 Fytosociologische typering 20
3.2.1.4 Kadering van het huidige reservaat in het netwerk van Vlaamse bosreservaten 22
3.2.1.5 Conclusies naar het beheer 26
3.2.2.2 Zoogdieren: algemeen 31
3.2.2.3 Zoogdieren: Hazelmuis 35
3.2.2.4 Zoogdieren : vleermuizen 43
3.2.2.14 Overige ongewervelden 77
3.2.2.15 Samenvatting Faunagegevens 78
3.2.2.16 Conclusies naar het beheer op basis van fauna 79
3.2.3.1 Bestandsindeling en bemonstering 81
3.2.3.2 Verklaring van de afkoringen, kleurcodes en diameterklassen 81
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
iii
3.2.3.3 Bespreking van de afzonderlijke bestanden 82
3.3 Statistische gegevens 94
3.3.1 Bosinventarisatie en fytosociologische inventaris 94
3.3.1.1 Globale verwerking 94
3.3.1.2 Verwerking per bestand 96
3.3.2 Faunistische inventaris 139
3.3.3 Opbrengsten en diensten 139
4 Beheerdoelstellingen 140
4.1 Bosfuncties 140
4.1.1 De ecologische functie 140
4.1.2 De wetenschappelijke functie 141
4.1.3 De Schermfunctie 141
4.2 Beheerdoelstellingen 141
4.2.1 Voor de zones met integraal beheer 141
4.2.1.1 Algemene beheerdoelstelling 141
4.2.1.2 Praktische uitwerking van de beheerdoelstelling 142
4.2.2 Voor de zones met gericht beheer 143
4.2.2.1 Algemene beheerdoelstelling 144
4.2.2.2 Praktische invulling 144
5 Beheerrichtlijnen (alleen geldig voor zones met gericht beheer) 146
5.1 Maatregelen om de natuurlijke flora en fauna te herstellen of te behouden 146
5.2 Maatregelen om de inheemse boomsoorten te bevorderen 146
5.3 Maatregelen om de natuurlijke verjonging te stimuleren 146
5.4 Maatregelen om de ongelijkjarigheid en de ongelijkvormigheid te bevorderen 146
5.5 Maatregelen om het ecologisch evenwicht te bevorderen 146
5.6 Bosbouwtechnische aspecten van het beheerplan: bedrijfsvorm, kapbaarheid, verjongingswijze, omlooptijd, beheerindeling 146
5.7 Overzicht werkzaamheden 147
6 Bijzondere beheerrichtlijnen (alleen geldig voor zones met gericht beheer) 148
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
iv
6.1 Bosbouwkundige werken 148
6.1.1 Bosverjongingsprogramma 148
6.1.2 Be- en herbebossingswerken 148
6.1.3 Omvormingen 148
6.1.4 Bosbehandelings- en verplegingswerken 148
6.1.5 Werken ter preventie van bosbranden 148
6.1.6 Andere 148
6.2 Werken met betrekking tot de fytosociologische, faunistische, bodemkundige of landschappelijke waarde 148
6.2.1 Flora 148
6.2.2 Fauna 148
6.2.3 Bodem 149
6.2.4 Landschap 149
6.2.5 Andere 149
6.3 Uitzonderlijke werken, die een wijziging van de ecologische kenmerken tot gevolg hebben zoals vernoemd in artikel 30 van het Bosdecreet 149
6.4 Uitzonderlijke werken, die een wijziging van de ecologische kenmerking voor gevolg hebben, zoals bedoeld in de artikelen 30 en 97, en waarvoor de adviescommissie voor bosreservaten moet worden gehoord 150
6.5 Richtlijnen met betrekking tot de sociale functie (artikel 10) 151
6.5.1 Toegankelijkheid 151
6.5.2 Specifieke maatregelen ter bescherming van flora, fauna, bosverjonging m.b.t. de bosrecreatie 151
6.5.3 Richtlijnen m.b.t. de jacht 151
6.5.4 Andere (o.a. het gebruik van prikkeldraad artikel 97) 151
7 Openbaarheid van het beheerplan 151
8 Maatregelen in de onmiddellijke omgeving van het bosreservaat om nadelige beïnvloeding van buitenaf te stoppen (artikel 29) 151
9 Literatuurlijst 154
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
Inleiding
Bosreservaten worden aangeduid overeenkomstig artikels 22 tot 30 van het Bosdecreet en het bijhorende Besluit van de Vlaamse Regering van 20 januari 1993 tot vaststelling van regelen betreffende de aanwijzing of erkenning en het beheer van de bosreservaten.
Tot op heden werden in Vlaanderen ca. 2 423ha bos als bosreservaat erkend of aangewezen door de Minister van Leefmilieu.
De Vlaamse bosreservaten hebben een tweeledig, onlosmakelijk verbonden, doel :
• enerzijds hebben bosreservaten een belangrijke wetenschappelijke functie te vervullen in het kader van het verwerven van een breder inzicht en diepere kennis nodig voor een meer natuurgetrouw beheer van onze Vlaamse bossen.
• anderzijds wordt in bosreservaten, net zoals in beboste natuurreservaten, gestreefd naar het behoud of de verhoging van de natuurwaarde.
Het verwerven van kennis over de autonome levensprocessen in het bos bij integrale reservaten en over de invloed van specifieke, gerichte beheersmaatregelen op de natuurwaarden in het bos in de gerichte reservaten enerzijds en het onvoorwaardelijk nastreven van een verhoging van de natuurwaarden anderzijds staan als doelstellingen decretaal op gelijke voet.
Deze tweeledige visie op bosreservaten wijkt enigszins af van het originele principe van bosreservaten, namelijk stukken bos, al dan niet in primaire toestand, die ingericht worden als strikt reservaat. In Duitsland, Zwitserland, Slovenië, Oostenrijk en Hongarije bestaat reeds een zeer lange traditie van onderzoek in integrale reservaten. In ons Vlaams netwerk van bosreservaten is de doelstelling natuurbehoud vanwege deze tweeledige visie dan ook expliciet aanwezig.
• Reservaten senso stricto : van uitzonderlijk wetenschappelijk belang
Voldoende grote integrale reservaten zijn de enige plaatsen waar bosdynamieken spontaan 1 kunnen ver- lopen en niet door de mens in één of ander richting worden bijgestuurd. Enkel hier kan men spontane successie- en ontwikkelingsstadia in het bos, de concurrentie tussen soorten en de processen van veroudering, degradatie en heropbouw bestuderen.
Een twintigtal landen waaronder België werken momenteel mee aan de uitbouw van een Europees netwerk van integrale reservaten, representatief voor alle belangrijke natuurlijke bostypes van Europa, met afspraken wat betreft gemeenschappelijke, gestandaardiseerde metingen zodanig dat uitwisseling van gegevens mogelijk is.
De rol die België hierin kan spelen is bescheiden maar niettemin belangrijk. Voor Vlaanderen streeft het Agentschap voor Natuur en Bos en het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek naar minstens 1 volwaardig integraal reservaat voor alle belangrijke bostypes in Vlaanderen. Binnen deze integrale reservaten wordt een monitoringprogramma opgestart.
Bij de selectie van deze bosreservaten senso stricto gelden 2 belangrijke criteria :
Representativiteit :alle belangrijke Vlaamse bosgemeenschappen in het netwerk moeten vertegenwoordigd zijn met minstens één goed ontwikkeld voorbeeld per fytogeografische streek waar dit bostype voorkomt.
1 Spontaan betekent in deze context zonder directe menselijke tussenkomst. De indirecte beïnvloeding van buitenaf kan in versnipperd Vlaanderen nooit uitgesloten worden.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
Bovendien wordt erop toegezien dat de bostypes waarvoor Vlaanderen een belangrijke rol kan spelen (zoals het Endymio-carpinetum) goed vertegenwoordigd zijn.
Oppervlaktecriterium : dit houdt in dat bosreservaten senso stricto voldoende groot moeten zijn om alle ontwikkelingsfasen (van verjongingsfase tot vervalfase) van het bos te kunnen omvatten. Dit wordt Minimum Structuur Areaal genoemd (MSA). Afhankelijk van het bostype varieert het MSA tussen 10 ha (alluviale bossen) en 50 ha (eiken-berkenbossen). Daarbij dient dan nog een buffer te worden gerekend.
• Reservaten senso latu
Reservaten senso latu voldoen niet aan de criteria om te worden opgenomen in het Europese reservatennetwerk senso stricto (te klein, onvoldoende gebufferd, ...) of kunnen bewust worden ingesteld om via aangepast beheer bepaalde levensgemeenschappen, bosbedrijfsvormen (middelhout, hakhout), bosstructuren (open bos, bosranden, open plekken ...), specifieke soorten en de daarmee samenhangende natuurwaarden te creëren, hercreëren of behouden. Zij hebben dus bij uitstek een natuurbehoudsfunctie doch zijn ook wetenschappelijk van belang, bijvoorbeeld voor het opvolgen en beoordelen van concrete beheeractiviteiten.
Bij de selectie van dit type bosreservaat spelen dan ook vooral de zeldzaamheid en de onvervangbaarheid een belangrijke rol.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
1 Statuut
1.1 DATUM VAN ERKENNING BOSRESERVAAT
Het bosreservaat Teuvenerberg maakt deel uit van het bosreservaatcomplex Broekbos, Vossenaerden- Veursbos-Roodbos en Teuvenerberg. Omwille van de praktische werkbaarheid van het beheerplan werd geopteerd om voor de drie ruimtelijk onderscheidbare bosreservaten een aparte basisinventaris en beheerplan op te stellen.
Het bosreservaat Teuvenerberg, gelegen te Voeren, eigendom van de Vlaamse Overheid, met een oppervlakte van 40 ha 06 a en 60 ca, werd erkend als bosreservaat bij Ministerieel Besluit, weergegeven in bijlage 1.
Art. 1 verwijst naar de perimeter van de erkenning op onderstaand plan en geeft een gezamenlijke oppervlakte aan van 211 ha 59 a en 21 ca.
Art. 2 verwijst naar de erkenning van het bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde.
Art. 3 verwijst naar de erkenning van het bosreservaat Teuvenerberg en noemt de kadastrale percelen: Voeren 2e afdeling, Sectie A, nrs. 14a, 18a, 627, 628, 636a, 637, 642a. Met een oppervlakte van 40 ha 06a 60 ca.
Art. 4 verwijst naar de erkenning van het bosreservaat Broekbos.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
Figuur 1: Perimeter erkenning volgens art. 1 van het Ministerieel Besluit
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
1.2 MOTIVATIE VAN ERKENNING
De motivatie van erkenning als bosreservaat senso latu is te achterhalen uit het advies van de Commissie Bosreservaten (dd .08.10.2002) dat als volgt dient te worden geïnterpreteerd :
• Het bosreservaat is qua florasamenstelling zeer interessant. Het Melico-Fagetum (Parelgras-
Beukenbos) is zeer goed ontwikkeld, zowel qua kruidvegetatie als qua bosstructuur en boomsoortensamenstelling. Dit is een bijzonder soortenrijk en waardevol Middeneuropees bostype dat binnen Vlaanderen enkel en alleen in de Voerstreek terug te vinden is. Verder wordt ook het Luzulo-Fagetum (Veldbies-Beukenbos) aangetroffen. Overgangen tussen beide types worden eveneens aangetroffen. Het Luzulo-Fagetum komt in Vlaanderen ook enkel in de Voerstreek voor;
• Het Minimum Structuur Areaal (MSA) voor Luzulo-Fagetum en Melico-Fagetum bedraagt resp. 40 en
20 ha (Koop in AL, 1995). Teuvenerberg voldoet aan dit MSA. Het betreft hier een unieke situatie waarbij het mogelijk wordt om zeer goed ontwikkelde voorbeelden van deze beide, in Vlaanderen uiterst zeldzame bostypes in het netwerk van gemonitorde integrale reservaten op te nemen.
• De soortensamenstelling in de kruidlaag is bijzonder volledig. Bovendien komen in het bos ook een
aantal zeldzame soorten voor Vlaanderen voor (o.a. Purperorchis, Mannetjesorchis, Grote en Witte veldbies, Lievevrouwebedstro, Eénbloemig parelgras, maar ook Das);
• Het merendeel van de oppervlakte is permanent bebost sinds Ferraris (1770-80);
• In enkele centraal gelegen bestanden werd reeds meer dan 30 jaar geen beheer meer gevoerd. Ook deze situatie is bijzonder zeldzaam in Vlaanderen;
• Het bos kent een interessante geomorfologie met o.a. dagzomend krijt.
1.3 VOORWERP VAN DIT BEHEERPLAN
Dit beheerplan behandelt uitvoerig de bestaande toestand en het geplande beheer voor het bosreservaat zelf; met name 7 genummerde bestanden (1-7) over een totale oppervlakte van 40,0660 ha.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
2 Identificatie van het bos
2.1 EIGENDOM EN IDENTITEIT VAN HET BOS
Het bosreservaat Teuvenerberg, waarvoor het bosbeheerplan opgemaakt wordt, is eigendom van de Vlaamse Overheid. Het werd aangekocht op 22 maart 2002. Het bos is gelegen in boswachterij Voeren van Houtvesterij Hasselt (provincie Limburg).
Het is een voornamelijk naar het westen geëxposeerd hellingbos. Het bos situeert zich ten oosten van het dorp Teuven in de noordoostelijke hoek van de gemeente Voeren, vlakbij de Nederlandse grens. Het bos sluit aan zijn noord- en zuidzijde aan op andere hellingbossen. Ten oosten, op Nederlands grondgebied, situeert zich nog een ander langgerekt hellingbos. Ten westen van Teuvenerberg ligt het grotere boscomplex Roodbos-Veursbos-Vossenaerde en nog meer westwaarts de bosreservaten Konenbos, Broekbos en Vrouwenbos, die ieder op zich ingebed liggen in grotere bosentiteiten.
De totale oppervlakte van het reservaat beslaat 40,0660 ha.
kadastraal nummer | kad. opp (ha) |
14a | 0,6450 |
18a | 5,4480 |
627 | 0,3190 |
628 | 0,1150 |
636a | 24,6400 |
637 | 1,0480 |
642a | 7,8510 |
totaal | 40,0660 |
Een kadastraal overzicht van het bosreservaat is hieronder weergegeven. Voeren, 2° Afdeling, Sectie A
Bijlage 2 geeft de een kopie van het kadastraal plan met afbakening van het bosreservaat.
2.3 ADMINISTRATIEVE EN GEOGRAFISCHE SITUERING
2.3.1 Administratieve situering
Het bosreservaat is gelegen te Voeren, deelgemeente Teuven, Arrondissement Tongeren. Provincie Limburg.
Het domeinbos is eigendom van het Vlaams Gewest en in beheer bij het Agentschap voor Natuur en Bos.
Het bos valt onder het ambtsgebied van de boswachterij Voeren, is gelegen in de houtvesterij Hasselt (Koningin Xxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxx).
Bevoegde houtvester: De xxxx Xxxxxxxx Xxxx (011/74.25.00).
Bevoegde boswachters: Xxxx Xxxxxxxx ( 0476/52.13.56) en Xxxxx Xxxxxxx (0473/96.80.03).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
2.3.2.1 RUIMTELIJKE SITUERING
Het bosreservaat is gelegen in de gemeente Voeren in de provincie Limburg. Het bevindt zich in de geografische streek het Land van Herve.
Landschappelijk is het bosreservaat gelegen het Oostelijk Land van Herve (Indeling in traditionele landschappen, volgens Antrop (1989). Het Oostelijk land van Herve wordt door bovengenoemde auteur als volgt omschreven:
Structuurdragende matrix : golvende topografie met duidelijke valleien en verspreide bebouwing en bossen; Open ruimten : veel weidse panoramische zichten, open ruimten van matige tot grote omvang begrensd door topografie of vegetatie (bos, boomgaarden);
Impact gebouwen : verspreid en deel uitmakend van de Open Ruimte;
Betekenis kleine landschapselementen: schermen en lineair groen accentueren de topografie Beleidswenselijkheden:
- behoud van de landschappelijke identiteit en herkenbaarheid die gekenmerkt wordt door een duidelijke toposequentie van het landgebruik
- herstel bocage-elementen in de valleien
- beschermen van de bronzones op de hellingen
Volgens de Landschapsatlas van Vlaanderen is Teuvenerberg gesitueerd in: de Relictzone R70076
‘Hellingbossen van Voeren’:
Wetenschappelijke waarde: Grote, zeer oude en ecologisch zeer waardevolle bossen langs de hellingen. Biologisch waardevolle graftenlandschappen en valleien. Waardevolle kalkgraslanden en brongebieden.
Beleidswenselijkheden: Beperken van elke vorm van verstedelijking. Bijkomende bescherming van monumenten en landschappen lijkt aangewezen.
De Ankerplaats A70017 ‘Vallei van de Gulp bij Teuven’
Wetenschappelijke waarde: Er komen landschapsvormen voor, typisch voor waterdoorlatende gesteenten (krijt en grind) zoals droge dalen, amfitheatervormige bronkommen, grubben, dolinen, holle wegen enz. De kalkrijke bodems resulteren in een soortenrijke en zeldzame vegetatie met een uitgesproken voorjaarsaspect in de historisch stabiele oude bossen.
Historische waarde: Wat betreft het bouwkundig patrimonium maakt het landschap deel uit van het Maasland, een historische en culturele entiteit die zich door de eeuwen heen wist te profileren. Talrijke relicten van ontginning van de streek vanuit dorpen en grote boerderijen zijn aanwezig. Het historisch verband tussen de hoevebouw, het bodemgebruik (akker of weide) en de ondergrond (aanwezigheid van water en silex) is duidelijk zichtbaar. In de vallei van de Gulp komen, meer dan in de andere valleien, restanten van een uitgesproken cultuurzonatie voor. Langs de dalhellingen treft men van onder naar boven achtereenvolgens aan: beemdgronden op de dalbodem, een bewoningsstrook met boomgaardzone onderaan de helling, een hoger gelegen akkerstrook, deels beplant met laagstam en een beboste kam. Het huidige Teuven is ontstaan uit het aan elkaar groeien van drie oude woongebieden; Nurop in het noordwesten, is een oude boerennederzetting. Teuven in het midden is een woongebied bij kerk en kasteel en Zinnich in het zuidoosten een woonkern rond een abdij. Van belang zijn de aanwezigheid van talrijke waardevolle historische kastelen, abdijen, kloosters en boerderijen van waaruit de omgeving ontgonnen werd, en het voorkomen van historisch stabiele oude bossen.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
Esthetische waarde: De grote verscheidenheid in het gradiëntrijke landschap met zijn oude Maasterrassen, uitgestrekte leemplateaus en weidegebieden, asymmetrische dalen, poelen, brongebieden, graften, houtkanten, holle wegen, grubben, hoogstamboomgaarden, plateau-, helling- en bronbossen bieden aan de streek een hoge ethetische belevingswaarde. Kenmerkend is de gaaf bewaarde, uitsluitend agrarische, uitbouw van het gebied en de harmonieuze verwevenheid van het landschap met het gebouwde patrimonium.
Sociaal-culturele waarde: Het gebied leent zich uitermate goed voor wandel- en fietstoerisme.
Ruimtelijk-structurerende waarde: De vallei van de Gulp is bepalend voor de vormgeving en uitbouw van het landschap.
Het bosreservaat Konenbos is terug te vinden op kaartblad 34/8 en is gelegen binnen de UTM-hokken GS0227, GS0327 en GS0326 en binnen de IFBL-kwartierhokken e7-58-21, e7-58-22, e7-48-43 en e7-48-44.
Op kaart 2.3.1 en 2.3.2 is de situering van het bosreservaat terug te vinden:
• op een recente stafkaart, schaal 1/10.000
• op een orthofoto binnen zijn ruimere omgeving, schaal 1/10.000
2.3.2.2 BODEMGEBRUIK IN DE OMGEVING
Het bodemgebruik in de omgeving van het bosreservaat werd afgeleid uit de Bodemgebruikskaart en de Biologische Waarderingskaart die gecorrigeerd werd door middel van eigen terreininventarisatie. Kaart 2.3.3 geeft het bodemgebruik in de omgeving van het bosreservaat.
We concluderen :
• dat er meerdere boscomplexen gelegen zijn in de omgeving (Roodbos-Veursbos-Vossenaerde, Broekbos, Konenbos, Vrouwenbos, hellingbossen op Nederlands grondgebied) evenals kleinere restanten oud bos;
• dat de uiterste noordzijde van het bosreservaat rechtstreeks aansluit op een Veldbies-Beukenbos en
Parelgras-Beukenbos. De zuidzijde sluit eveneens rechtstreeks aan op bos dat voor het merendeel een Eiken-Haagbeukenbos is met enkele loofhout- en naaldhoutaanplanten;
• dat de omgeving agrarisch gericht is met voornamelijk graasweiden (deels soortenarm, deels
soortenrijk en reliëfrijk welke dan vaak een hoge potentie naar flora hebben) en een kleiner aandeel aan akkers;
• dat de zuidwestzijde van het bosreservaat aansluit op een kasteelpark;
• dat ten oosten van Teuvenerberg aan de andere kant van de Gieveldstraat een grote oppervlakte ingenomen wordt door verruigde graslanden;
• dat aan de oostrand van bestand 2 huishoudelijk afvalwater via een gracht de bodem insijpelt. Dit smalle bosbestand wordt ook gebruikt als sluikstortplaats.
2.4 BESTEMMING VOLGENS GEWESTPLAN
Een uitsnit uit het gewestplan is weergegeven op kaart 2.4.1. Het volledige bosreservaat is gelegen binnen natuurgebied volgens het gewestplan.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
0
Volgens het KB van 28 december 1972 geldt voor het bestemmingsvoorschrift natuurgebied “de natuurgebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. In deze gebieden mogen jagers- en vissershutten worden gebouwd voor zover deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk.”
De oostelijke en noordelijke zijde van het bosreservaat grenst tegen een agrarisch gebied dat ingekleurd is als ‘landschappelijk waardevol agrarisch gebied’.
2.5 LIGGING IN OF NABIJ SPECIALE BESCHERMINGSZONES
2.5.1 Beschermde landschappen
Het bosreservaat noch zijn onmiddellijke omgeving zijn beschermd als landschap.
2.5.2 Europese beschermingszones
Teuvenerberg is gelegen binnen habitatrichtlijngebied ‘Voerstreek’ BE2200039, deelgebied 6.
Dit habitatrichtlijngebied heeft een oppervlakte van 1592 ha. Het gebied werd aangeduid omwille van de aanwezigheid van volgende habitats:
De drijvende Ranunculus-vegetatie van submontane en planitaire rivieren | 3260 |
Gebieden waar zeldzame orchideeën groeien (Festuco-Brometalia) | 6210 |
Voedselrijke ruigten | 6430 |
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) | 6510 |
Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum | 9110 |
Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum | 0000 |
Xxxx-xxxxxxxxxxxx (Cephalnthero-Fagetum) | 0000 |
Xxxxxxxxxxx van het type Stellario-Carpinetum | 9160 |
Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, | 91 E0(+) |
Alnion incanae, Salicion albae) | |
Voor het habitatrichtlijngebied ‘Voerstreek’ werden volgende soorten aangeduid: | |
Grote hoefijzerneus Rhinolophus ferum-equinum | 1304 |
Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus | 1321 |
Vale vleermuis Myotis myotis | 1324 |
Rivierdonderpad Cottus gobio | 1163 |
Kamsalamander Triturus cristatus | 0000 |
Xxxxxxxx hert Lucanus cervus | 1083 |
In het bosreservaat komen volgende habitattypes voor: Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum (Veldbies-Beukenbos), Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum (Beukenbos met parelgras en
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
lievevrouwebedstro) en Eikenbossen van het type Stellario-Carpinetum.
De Vale vleermuis werd waargenomen te Teuvenerberg. Verder werden ook de Gewone dwergvleermuis, de Franjestaart, Laatvlieger, Grootoorvleermuis, de Rosse vleermuis en de Hazelmuis, allen Bijlage IV-soorten, aangetroffen in het bosreservaat.
2.5.3 Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)
Teuvenerberg is gelegen binnen VEN-gebied. Het is gelegen binnen een GEN-gebied (Grote Eenheden Natuur): Voeren (kaart 2.5.1).
2.5.4 Natuur- en bosreservaten
Het Agentschap voor Natuur en Bos beheert een Vlaams natuurreservaat in aanwijzing rond de dorpskern van Veurs “de Veursvallei”.
Ten westen van het bosreservaat Teuvenerberg zijn de bosreservaten Roodbos-Veursbos-Vossenaerde (159,3614 ha) en Broekbos (15,6690 ha) gesitueerd in eigendom van het Vlaams Gewest. Ook westwaarts ligt het bosreservaat Konenbos (10,8625 ha) dat eigendom is van de gemeente Büllingen maar onder beheer valt van het Agentschap voor Natuur en Bos. Ten zuiden van het Broekbos en Konenbos bevindt zich het bosreservaat Vrouwenbos met een oppervlakte van 24,84 ha dat privaat-eigendom is en onder het beheer valt van het Agentschap voor Natuur en Bos.
Kaart 2.5.1 geeft de situering van de bosreservaten Vrouwenbos, Konenbos, Roodbos-Veursbos- Vossenaerde, Broekbos, Teuvenerberg en de aankoopperimeter van het Vlaams natuurreservaat in het Habitatrichtlijngebied.
Geen Ecologisch Impulsgebied, Natuur- of Landinrichtingsproject in de omgeving.
Aan de zuidrand van de bestanden 1 en 2 loopt de xxxxxxxx 0. Dit is een veel gebruikt wandelpad. Aan de westrand van bestand 1 loopt voetweg 16. Xxxxxxx 00, xxx xxxxxx van deze bestanden, wordt momenteel niet meer gebruikt. Xxxxxxxx 0 (Gieveldstraat) loopt vanaf het meest noordelijke punt aan de Nederlandse grens gedeeltelijk verder langs de westrand van het bosreservaat, richting het dorp Teuven. Deze buurtweg loopt dwars door het noordelijke punt van bestand 4. Vandaag is dit deel door het bos een onverharde weg. Het verkeer passeert langs de geasfalteerde weg ten westen van het bos. Dit klein stuk is niet opgenomen in de Atlas der Buurtwegen. Verder loopt de xxxxxxxx 00 dwars door het bosreservaat. Ter hoogte van de kapvlakte in het oosten is deze weg momenteel evenwel niet meer traceerbaar. Aan de zuidgrens van het bosreservaat loopt xxxxxxxx 00 xxxxxxxx een holle weg. Aan de oostzijde loopt xxxxxxxx 00 (Gieveldstraat onverhard) en aan de westzijde buurtweg 19 (onverhard wandelpad). Deze buurtweg gaat over in een privéweg (Chemin Particulier) die dan verder aansluit op de xxxxxxxx 00.
Kaart 2.6.1 geeft een overzicht van alle wegen.
Boven bestand 2 loopt een hoogspanningsleiding die boomvrij gemaakt is.
2.7 ZONES MET INTEGRAAL EN GERICHT BEHEER
De bostypes die voorkomen zijn zeer zeldzaam. Het Luzulo-Fagetum en het Melico-Fagetum lenen zich uitstekend voor een beheer van niets doen.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Het bosreservaat bevat een unieke gradiënt van een zuur, schraal bostype bovenaan het plateau naar een structuurrijk en botanisch zeer rijk hellingbos. Ook op faunavlak is het bos extreem waardevol en herbergt het voor Vlaanderen unieke soorten. De hoge leeftijd van de meeste bestanden, de plaatselijke aanwezigheid van zeer dikke (knot)bomen en grote hoeveelheden dood hout met een erg volledig flora en fauna, bezorgen het bos een zeer spontaan een natuurlijk karakter. Voor vele soorten is de factor rust ook zeer belangrijk.
Via een integraal beheer worden optimale kansen geboden voor de verdere spontane ontwikkeling.
Via een inleidend beheer zullen de nog aanwezige kleine bestanden met Fijnspar en Lork geëlimineerd worden. Op de grote kappvlakte in het oosten is er nog zeer veel en zeer dik takhout aanwezig dat de kieming van heel wat soorten onderdrukt. Momenteel is Fijnspar sterk aan het opkomen. Dit takhout kan eveneens tijdens de periode van inleidend beheer opgeruimd worden, samen met de bestrijding van de oprukkende Fijnspar. Ook de aanwezige Amerikaanse vogelkers (vooral in de bestanden 1 en 2) en Amerikaanse eik zal tijdens deze periode bestreden worden.
In het meest noordelijke deel van het bosreservaat is in de periode 2000-2002 een bestandsopening ten gevolge van windval herbebost met eik/beuk. Na de nodige zuiveringen en dunningen tijdens een inleidende beheerperiode, zal ook dit gedeelte integraal bosreservaat worden.
Tijdens terreinbezoeken in 2006 werd de aanwezigheid van de met uitsterven bedreigde Mannetjessorchis vastgesteld centraal in het bosreservaat, evenals de bedreigde Purperorchis langs een bospad.
Kaart 2.7.1 geeft de zones met integraal en gericht beheer. Voor verdere bespreking en argumentatie wordt verwezen naar de hoofdstukken 4 “beheerdoelstellingen” en 5 “beheerrichtlijnen”.
Het bosreservaat werd aangekocht door het Vlaamse Gewest op 22 maart 2002. Vóór deze aankoop was het bos eigendom van de gemeente Voeren. Het beheer gebeurde reeds door het toenmalige Bos en Groen (nu ANB). Het bosreservaat heeft een oppervlakte van 40,0660 ha. Een tweetal kadastrale percelen waarop illegale oude gemeentelijke vuilnisstorten uit de jaren ’80 worden aangetroffen, werden uit de aankoopakte gehouden omdat geen bodemattest kon worden afgeleverd en een oriënterend bodemonderzoek nog moet worden verricht. Het gaat om een oppervlakte van 5,7500 ha dat direct grenst aan het huidige bosreservaat.
Op de Ferrariskaart (1770-80) waren in dit deel van de Voerstreek nog duidelijk grotere en beter aaneengesloten boscomplexen aanwezig. Het Broekbos was toen nog met een brede bosgordel met het Roodbos-Veursbos-Vossenaerde boscomplex verbonden. Ten oosten van Teuvenerberg was een uitgestrekter boscomplex aanwezig. Het huidige bos is ongeveer ongewijzigd gebleven t.o.v. de Ferrariskaart en bestaat bijna zo goed als volledig uit oud bos (sinds Ferraris permanent bebost). Te Teuvenerberg en ook te Roodbos-Veursbos-Vossenaerde werden enkele randpercelen na Ferraris definitief bebost. Hooguit enkele ha werden tussentijds ontbost.
In het bos zijn sporen van vroegere mijnbouwactiviteiten terug te vinden. Plaatselijke landbouwers ontgonnen deze losse mergel op kleine schaal ter verbetering van hun akkers en weilanden. De opkomst van de kunstmest na de tweede nu nog herkenbaar zijn in het bos.
De kaarten 2.8.1 – 2.8.9 geven de historische situatie weer.
2.9 KENMERKEN VAN HET VROEGERE BEHEER
Teuvenerberg is hoofdzakelijk met gemengd inheems loofhout bezet, voor het grootste deel in hooghoutvom
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
maar met nog vrij veel middelhoutachtige structuren. In dit oudere en authentieke, centraal gelegen, loofbosgedeelte wordt reeds meer dan 30 jaar geen beheer meer gevoerd.
In een noordelijker deel bevinden zich aangeplante bestanden (ca. 3 ha) van inlandse eik en Beuk die geplant zijn in de periode 1954-1959 en die zich nu in de staakhoutfase bevinden. Nog verder noordelijk, aan de uiterste noordrand vanhet bosreservaat, is in de periode 2000-2002 een bestandsopening tengevolge van windval herbebost met eik en beuk.
In het oostelijk gedeelte bevond zich een homogene Fijnsparaanplant van ca. 3,5 ha met beperkte bijplanting van Lork. Dit bestand werd in 2005 volledig gekapt. Ook ten noorden en zuiden van dit bestand waren enkele kleinere aanplanten van Lork aanwezig deze werden in dezelfde periode gekapt. Een kleine strook met Grove den in het zuidelijk deel werd ongemoeid gelaten. Momenteel zijn er nog enkele zeer kleine oppervlaktes met Fijnspar en Lork aanwezig
Ten westen van de voormalige Fijnsparaanplant werd in 1983 gemengd loofhout (Zomereik, Gewone es, Boskers) aangeplant.
Deze aanplanten zijn terug te vinden op de vegetatiekaart (kaart 3.2.2).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3 Algemene beschrijving
3.1 BESCHRIJVING VAN DE STANDPLAATS
Hoogtelijnen en relevante waterlopen zijn weergegeven op kaart 3.1.1.
Het bosreservaat Teuvenerberg is een voornamelijk naar het westen geëxposeerd hellingbos. De meest oostelijk gelegen bestanden zijn naar het zuiden geëxposeerd.
Het bos bevindt zich op het Krijtplateau dat ten zuidoosten van Maastricht ligt en volledig ingesloten wordt door de taalgrens en de Belgisch-Nederlandse grens. De regio vormt het noordelijke deel van het Plateau van Herve, een zich tussen Vesder en Maas uitstrekkend en zachtjes naar het noordwesten afhellend laagplateau. De hoogste punten, ook van Vlaanderen, worden aangetroffen in het meer zuidelijk gelegen Vrouwenbos (270 m). De hoogteligging van Teuvenerberg varieert tussen 180 en 255 m.
Vooral tijdens de ijstijden werd het krijtpakket sterk door erosie aangetast Er was toen weinig begroeiing en een bodem die alleen in de zomer oppervlakkig ontdooide. Daarin kon regen- en smeltwater niet diep wegzinken. De bovenste, doorweekte grondlaag kon gemakkelijk gaan schuiven en meegespoeld worden. Zo ontstonden de huidige, brede dalen. Erg breed in verhouding tot de kleine waterlopen die er tegenwoordig door vloeien zoals de Berwijn, de Voer, de Veurs, de Gulp en de Geul. Soms is er nu zelfs geen waterloop meer,maar de erosie uit de ijstijden heeft toch een dal uitgesleten: een droogdal. De dalen zijn bovendien opvallend asymmetrisch. De naar het zuidwesten gekeerde zijde is veel steiler dan de tegenover liggende helling.
Op de plateaus komen verscheidene dolines voor. Onder invloed van het wegspoelen van kalk, ontstaat er ondergronds een grote holte. De aarde boven die holte kan onder plotselinge grote druk of door het eigen gewicht instorten. Als de pijpvormige kuil, die soms tot 2 meter breed en 5 meter diep kan zijn, niet meteen wordt volgestort met aarde, dan erodeert de pijp tot een trechtervormige kuil: een doline. Nog steeds vindt de vorming van dolines plaats. Dolines werden tijdens de terreinbezoeken van 2006 in kaart gebracht en zijn terug te vinden op kaart 3.2.3.
Hydrografisch is het bosreservaat gelegen in het Maasbekken. Het bosreservaat ligt in de VHA-zone “Maas van monding Jeker (excl.) tot monding Kikbeek (incl.)”. Ten oosten van het bosreservaat stroomt de Gulp, een waterloop van 2e categorie. De Bachbeek en Teuvenbeek zijn hier zijlopen van (3e categorie).
Ook is er zeer plaatselijk kalkrijke kwel aanwezig dat zich uit in de aanwezigheid van typische plantensoorten als Pinksterbloem, Bittere veldkers, Hangende zegge.
Volgens meest recente metingen van de VMM (2003) is de waterkwaliteit van de Gulp te Remersdaal matig (BBI = 6 op meetpunt 153200) tot goed (BBI = 8 op meetpunt 153250).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Secundaire afzettingen
De Voerense ondergrond bestaat nagenoeg uitsluitend uit een tot 100 meter dik lagenpakket van wit, zacht krijt dat niet geplooid werd en zachtjes afhelt naar het noorden. Dit is de Formatie van Gulpen (Maastrichtiaan-Campaniaan). De krijtlaag bereikt een maximale dikte van 100 meter onder het Vrouwenbos en 70 tot 80 meter in de omgeving van de Planck. Ter hoogte van het bosreservaat Teuvenerberg gaat het specifiek om de Eenheid van Hallembaye. Deze eenheid bestaat hoofdzakelijk uit een zuiver wit krijt met weinig silexen, meestal zeer fijn. De eenheid kan opgesplitst worden in twee delen, met onderaan het algemeen voorkomende Lid van Zeven Wegen (het echte schrijfkrijt, ook bekend als Krijt van Heure-le-Romain), en naar boven toe het mergelige Lid van Beutenaken en het wat silexrijker Lid van Vijlen dat geulvormig is afgezet en lokaal alle voorgaande leden tot de basis vanhet Krijt toe kan afsnijden. De formatie is gedeeltelijk afgezet in het Maastrichtiaan, gedeeltelijk in het Campaniaan.
Onder deze Formatie van Gulpen bevindt zich de Formatie van Vaals (Campaniaan) die we terug vinden in de uiterste zuidwesthoek van het bosreservaat. Deze formatie bestaat hoofdzakelijk uit een glauconiethoudend kleiig zand met donkergroene kleinesten (“Smectiet van Herve”) en gerolde kwartskorrels aan de basis. Binnen de formatie komen kalkknollen en onregelmatige kalksteenknollen voor. Dit is een slechte watervoerende laag. De Formatie van Gulpen, een fijnkorrelige, zwak verkitte kalksteen, is meer waterdoorlatend en kan gezien worden als dé watervoerende laag in het stroomgebied van de Voer. Het water van de Veurs komt voor een groot deel uit de Formatie van Vaals, het water van de Voer uit de Formatie van Gulpen.
Kwartaire afzettingen (2,4 miljoen jaar B.P. - heden)
Vooral tijdens de ijstijden werd het krijtpakket sterk door erosie aangetast. De bovenste, doorweekte grondlaag kon gemakkelijk gaan schuiven en meegespoeld worden. Zo ontstonden de huidige, erg brede asymmetrische dalen. Erg breed in verhouding tot de kleine waterlopen die er tegenwoordig doorvloeien (o.a. Voer, Veurs, Gulp).
Tijdens de laatste ijstijd werd de Krijtbodem door een eolische leemlaag, löss, bedekt, waardoor de Voerstreek terugblikt op een rijke agrarische traditie.. Enkel op de plateaus en zwakke hellingen is de lösslaag nog aanwezig. Op de steilere hellingen is deze leemlaag door erosie grotendeels weggespoeld waardoor ze dunner is en gemengd met silex. Daarom zijn de steile hellingen meestal bebost gebleven. De dikte van deze hellingafzettingen varieert van enkele decimeters op steile hellingen tot 5 meter op minder steile hellingen.
Kaart 3.1.2 geeft de geologische kaart.
Een uitsnit uit de bodemkaart is weergegeven op kaart 3.1.3. Een tweetal bodemseries komen in het bosreservaat voor. Het merendeel van het reservaat bestaat uit Gb-bodems. De westelijke randen van het bos bevinden zich op nEbbk-bodems.
Gb-bodems zijn stenige leembodems. Het zijn gronden van de brede plateaus en zachte hellingsvoeten met stenige bijmenging. Ze maken soms deel uit van de plateauruggen zelf, meestal gaat het om de randen van de plateaus en de hellingstoppen Omwille van hun ligging in een vrij vlak reliëf spoelde de klei uit de bovenste bodemhorizonten en accumuleerde in een textuur B horizont.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
nEbbk-bodems worden ondergebracht in de gronden van de steilranden en vrij steile hellingen en hieronder in de categorie kleibodems. nEbbk-bodems zijn opduikingen van klei van Herve (Ebb) of tot klei verweerd krijt van de Formatie van Gulpen, rustend op een nog niet verweerd krijtsubstraat (nEbbk). Het gaat om zeer kalkrijke alkalische bodems. Deze series bevinden zich helemaal onderaan de steile oostelijke en noordelijke hellingen van de beekvalleien waar ze aansluiten op de alluviale of colluviale gronden. De klei van Herve bevindt zich het laagst.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2 BESCHRIJVING VAN HET BIOLOGISCH MILIEU
3.2.1.1 Kartering volgens de Biologische Waarderingskaart
De Biologische Waarderingskaart welke momenteel beschikbaar is over het bosreservaat is de BWK versie
1.0. Recent werd de BWK van de ganse voerstreek opnieuw herzien. De kaarten waarin het bosreservaat is gelegen, werden opgevraagd bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Een voorlopige versie werd ons bezorgd. De ontwerpversie 2.1 van de BWK waarin het bosreservaat gelegen is, wordt weergegeven op kaart 3.2.1.
Volgens de ontwerp-BWK versie 2.1 worden de plateaus en gedeeltelijk ook de hellingen getypeerd als ql. Een klein gedeelte van bestand 1 wordt getypeerd als fl. In het zuidelijk deel vanhet bosreservaat wordt een grote oppervlakte ingenomen door fa. De onderrand van de hellingen krijgen de BWK-code fm, plaatselijk worden grotere oppervlaktes ingenomen door qa. Kleinere oppervlaktes worden ingenomen door loofhoutaanplanten (n) of soortenarme gedegradeerde heide met dominantie van Adelaarsvaren (cp) op kapvlakten. De grote kapvlakte in het oosten wordt getypeerd als se.
ql: Eikenbos met Witte veldbies (Luzulo-Quercetum) behorende tot de zure bossen. Eikenhakhout of middelhout (submontaan) met Zomereik, Wintereik en Wilde lijsterbes en berk met in de ondergroei Witte veldbies en op iets rijkere gronden Hazelaar, Haagbeuk, Witte klaverzuring, Bosgierstgras en Gewone salomonszegel.
fl: Beukenbos met Witte veldbies (Luzulo-Fagetum). Submontaan beukenbos gekenmerkt door Witte veldbies en op rijkere bodems ook Hazelaar, Haagbeuk, Witte klaverzuring, Bosgierstgras en Gewone salomonszegel.
fa: Beukenbos met Bosanemoon (Milio-Fagetum). Beukenbos met duidelijke ondergroei van Bosanemoon. Volgens de typologie van Xxx xxx Xxxx, komt dit bostype overeen met het Gierstgras-Beukenbos.
fm: Beukenbos met parelgras en lievevrouwebedstro (Melico-Fagetum). Dit is een Beukenbos met ondergroei van o.a. Eénbloemig parelgras, Lievevrouwebedstro, Vogelnestje.
qa: Eiken-haagbeukenbos zonder Wilde hyacint (Stellario-Carpinetum) (hakhout en middelhout) behorend tot de neutrocliene bossen gekenmerkt door een uitgesproken lente-aspect en zomer-aspect met volgende typische voorjaarssoorten (selectie voorkomend te Teuvenerberg): Speenkruid, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Slanke sleutelbloem, Gele dovenetel, Bosgierstgras, Gewone salomonszegel, Boszegge, Witte klaverzuring, Groot heksenkruid, bosviooltje, Mannetjesvaren, Eenbes en Grote muur.
3.2.1.2 Gecompileerde soortenlijst bosreservaat
Hogere planten
Vroegere waarnemingen
Bij de aanwijzing van het voorstel tot bosreservaat “Broekbos, Vossenaerden-Veursbos-Roodbos en Teuvenerberg” werd er 1 soortenlijst opgesteld voor al de vernoemde boscomplexen. Bij de opmaak van de basisinventaris en beheerplannen voor deze bossen werden er aparte soortenlijsten opgemaakt voor de drie bossen. Uit de algemene soortenlijst is het niet te achterhalen in welk bos juist een welbepaalde soort voorkomt. Een vergelijking van de waarnemingen van 2006 met vroegere waarnemingen kan er dus niet gemaakt worden. De totale soortenlijst voor het Broekbos, Vossenaerde-Veursbos-Roodbos en
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Xxxxxxxxxxxx is terug te vinden in bijlage 3. De lijst bevat 224 hogere planten inclusief bomen en struiken.
Eigen waarnemingen
In april 2006 werd per bestand een totale soortenlijst opgemaakt met het oog op het inventariseren van de aanwezige voorjaarsflora. Verder werd deze soortenlijst per bestand verder aangevuld tijdens het inventariseren (mei 2006) van de transecten. Bijlage 15 geeft de soortenlijsten per bestand.
In totaal werden in het bosreservaat 136 soorten waargenomen (incl. bomen en struiken).
Bijlage 4 geeft een totale soortenlijst van de gegevens verzameld in 2006 met vermelding van de Rode Lijst soorten en oude bosplanten.
Rode Lijst soorten
Volgens de Rode Lijst van de hogere planten in Vlaanderen (Cosyns et al., 1994) komen in het bosreservaat 6 Rode Lijst soorten voor:
Purperorchis: bedreigd Eenbloemig parelgras: potentieel bedreigd Lievevrouwebedstro: bedreigd Mannetjesorchis: sterk bedreigd Muursla: potentieel bedreigd
Witte veldbies: sterk bedreigd
Volgens de Rode Lijst van Register Flora Vlaanderen (Biesbrouck et al., 2001) komen er in het bosreservaat volgende Rode Lijst soorten voor:
Blauwe bosbes: achteruitgaand
Bosbingelkruid: vrij zeldzaam Eenbloemig parelgras: zeldzaam Grote veldbies: zeldzaam Gulden boterbloem: vrij zeldzaam Kantig hertshooi: achteruitgaand Lievevrouwebedstro: zeldzaam
Mannetjesorchis: met uitsterven bedreigd Mispel: vrij zeldzaam
Muursla: vrij zeldzaam
Purperorchis: bedreigd Schaduwkruiskruid: vrij zeldzaam Trosvlier: vrij zeldzaam
Wintereik: achteruitgaand
Winterlinde: vrij zeldzaam
Witte veldbies: bedreigd
Mannetjesorchis, Purperorchis en Witte veldbies zijn bovendien een prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg (Colazzo & Bauwens, 2003).
De locatie van deze soorten is weergegeven op kaart 3.2.3.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Xxxx xxxxxxxxxx
Volgens Register Flora Vlaanderen komen volgende oude bosplanten in het bosreservaat voor: Adelaarsvaren
Blauwe bosbes Bosandoorn Bosanemoon Bosbingelkruid Bosereprijs Bosgierstgras Boskortsteel Bosrank Boswederik Boszegge Dalkruid
Donkersporig bosviooltje Eenbes
Gelderse roos Gele dovenetel
Gewone salomonszegel Gladde iep
Groot heksenkruid Grote keverorchis Grote muur
Grote veldbies Gulden boterbloem Hazelaar
Hulst
Knopig helmkruid Lelietje-van-dalen Lievevrouwebedstro Mannetjesorchis Mannetjesvaren Mispel
Muskuskruid Rode kornoelje Ruige veldbies Schaduwgras
Slanke sleutelbloem Smalle stekelvaren Spaanse aak Tweestijlige meidoorn Wijfjesvaren
Xxxxx kamperfoelie Wilde kardinaalsmuts Winterlinde
Witte klaverzuring Witte veldbies
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Planten van kalkrijke bossen (b) en kalkrijke zomen (z)
Volgende soorten werden waargenomen (Register Flora Vlaanderen):
Bosbingelkruid (b) Bosroos (b)
Donkersporig bosviooltje (b) Eenbes (b)
Eenbloemig parelgras (b) Haagbeuk (b) Lievevrouwebedstro (b) Mannetjesorchis (z) Purperorchis (z) Spaanse aak (b) Winterlinde (b)
Beschermde soorten
Mannetjesorchis, Purperorchis en Grote keverorchis zijn wettelijk beschermde soorten (K.B. 1976) voor wat de ondergrondse delen betreft tot en met de wortelhals. Uitgraven, verplanten, beschadigen, in handel brengen of vervoeren van deze delen is verboden (ook in gedroogde toestand). Plukken van de bovengrondse delen voor commerciële doeleinden is eveneens verboden.
Zwammen
Bijlage 5 geeft een overzicht van de waargenomen soorten in de IFBL-hokken E75821, E75822, E74843 en E74844. In totaal werden in deze 4 hokken 195 soorten waargenomen waaronder 15 Nederlandse Rode Lijst soorten en 3 Vlaamse Rode Lijst soorten: Vroeg eekhoorntjesbrood, Tepelaardster en Honingrussula. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over aanwezige zwammen in het bosreservaat zelf.
Vroeg eekhoorntjesbrood (Boletus reticulatus) groeit bij eiken in de zomer en de vroege herfst. Het is een symbiont en is volgens de Vlaamse Rode Lijst “Kwetsbaar”. Volgens de Atlas van de paddenstoelen in Limburg (Xxxxxxxx, 2003).is de soort in Limburg “vrij zeldzaam”.
Tepelaardster (Geastrum corollinum) is een saprofyt die op stikstofrijke plaatsen groeit. De soort is in Limburg “zeldzaam”. Volgend de Vlaamse Rode Lijst is deze soort eveneens “zeldzaam”.
Honingrussula (Russula melliolens) is een symbiont die groeit bij eik of beuk. Volgens de Vlaamse Rode Lijst is deze soort “Kwetsbaar”. In Limbrug is ze “zeer zeldzaam”.
Xxxxxxxx (2003) stelt in de Atlas van de paddenstoelen in Limburg een aantal soorten prioritair voor Limburg voor. Hiertoe behoort o.a. Takjesstinktaailing (Micromphale foetidum), welke voorkomt op dode takjes in loofbos, vooral op Hazelaar. Deze soort is in Limburg “vrij zeldzaam”.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.1.3 FYTOSOCIOLOGISCHE TYPERING
De typering van de bosgemeenschappen gebeurde aan de hand van verschillende bronnen: Vegetatie van Nederland (Stortelder et al., 1999), Bosgemeenschappen (Van der Werf, 1991), Beschrijving van natuurtypen in Vlaanderen: Bossen (Durwael et al., 2000) en de bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest (AMINAL, afdeling Bos en Groen, 2002).
De voorkomende bostypen worden weergegeven op kaart 3.2.2. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de naamgeving van deze typen in de verschillende literatuurbronnen:
bostype op plateau en op hellingen | bostype op plateau en op hellingen | bostype op plateau en op hellingen | bostype op kalkhoudende onderrand hellingen | |
Stortelder et al (1999) | Luzulo-luzuloides Fagetum | Stellario-Carpinetum oxalidetosum | Stellario-Carpinetum | Stellario-Carpinetum allietosum |
Van Der Werf (1991) | Veldbies-Beukenbos | Gierstgras-Beukenbos (Milio- Fagetum) | Gewoon Eiken-Haagbeukenbos (rijke associaties) | Parelgras – Beukenbos (Melico- Fagetum) incl. secundair bos van eiken en haagbeuken |
Durwael et al (2000) | - | Gierstgras-Beukenbos | Subatlantisch Eiken- Haagbeukenbos | Parelgras-Beukenbos |
Aminal B & G (2002) | - | Typisch Gierstgras-Beukenbos (bostype 17) | Rijke Eiken-Haagbeukenbos, vochtige variant (bostype 21) | Rijke Eiken-Haagbeukenbos, vochtige variant |
Europese habitats | 9110 | 9120 | 9160 | 9130 - 9160 |
Op de plateaus, bovenaan de hellingen en plaatselijk op het hellingbos, bevindt zich het Veldbies- Beukenbos (Luzulo luzuloides Fagetum). Dit is een beukenbostype van het Midden-Europees gebied dat in Vlaanderen enkel in de Voerstreek voorkomt. De kensoort Witte veldbies (Luzula luzuloides) is goed vertegenwoordigd en komt over de gehele oppervlakte van het vegetatietype binnen het bosreservaat voor, plaatselijk erg talrijk. Ook Mispel (Mespilus germanica) wordt als kensoort beschouwd en deze komt her en der voor. In de kruidlaag komt plaatselijk ook Grote veldbies en Ruige veldbies voor. Verder is het voorkomen van Schaduwkruiskruid typisch voor dit bostype. Plaatselijk – en vooral in de omgeving van kapvlaktes – kunnen Blauwe bosbes, Bochtige smele, Pilzegge, Valse salie, Wilde kamperfoelie en Adelaarsvaren, frequent optreden. Ook Dalkruid werd aangetroffen. De dominerende boomsoort is Beuk, samen met Zomer- of Wintereik. Plaatselijk komt Gewone esdoorn, Haagbeuk, Xxxxx lijsterbes en Ruwe berk zeer veelvuldig voor. De struiklaag is meestal zwak ontwikkeld met vooral Wilde lijsterbes en occasioneel Trosvlier. In de overgangen met andere vegetatietypes is de struiklaag sterker ontwikkeld. In de rijkere bestanden is er een zeer intieme menging van eik, es, Zoete kers, Beuk en Gewone esdoorn met een zeer mooi ontwikkelde struik- en kruidlaag waardoor een zeer structuurrijk bos ontstaat.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Lokaal, zowel boven als onderaan de helling, komen frequent snelle veranderingen in voedselrijkdom van de bodem voor, waardoor talrijke overgangen tussen verschillende bostypes verspreid over het hele bos voorkomen. Het Veldbies-Beukenbos komt voor een een sterk zure, lemige grindrijke bodem (vuurstee- eluium). Wanneer er een verandering is in de bodem naar matig zure löss, gaat het Veldbies-Beukenbos over in een Gierstgras-Beukenbos en op kalkrijkere) gronden (met niet al te ondiepe bodem soms direct in een Parelgras-Beukenbos. Ook plaatselijke overgangen naar Eiken-Haagbeukenbos zijn mogelijk (Vander Werf, 1991).
Onderaan de hellingen en plaatselijk op hogere delen komt het goed ontwikkeld Parelgras-Beukenbos voor. Het Parelgras-Beukenbos is een bijzonder soortenrijk en waardevol Middeneuropees bostype dat in Vlaanderen (behoudens enkele fragmenten in de Vlaamse Ardennen) enkel en alleen in de Voerstreek terug te vinden is op kalkrijke leemgronden. Dit bostype wordt gekenmerkt door een zeer diverse boom- en struiklaag met onder meer soorten als Beuk, Zomereik, Gewone es, Gewone esdoorn, Haagbeuk, Zoete kers, linde, Hazelaar, Spaanse aak, Kruisbes, Rode kornoelje, Eén- en Tweestijlige meidoorn en Wilde kardinaalsmuts. Ook de kruidlaag is bijzonder rijk met als typische soorten voor het Parelgras-Beukenbos Eénbloemig parelgras, Bosroos en Bosbingelkruid. Deze laatste soort komt plaatselijk massaal bodembedekkend voor. Verder zijn voor dit bostype een groot aantal oude bossoorten en kalkminnende soorten kenmerkend zoals Lievevrouwebedstro, Eenbes, Slanke sleutelbloem, Grote keverorchis, Gewone salomonszegel, Gele dovenetel, Muskuskruid, Bosgierstgras, Boszegge en Gevlekte aronskelk. Een aantal soorten zijn gemeenschappelijk met het Eiken-Haagbeukenbos, waar dit bostype overgangen mee vormt. Opvallend is het veelvuldig voorkomen van Wijfjesvaren die op permanent beschikbaar vocht wijst en ontbreekt zelden in een Eiken-Haagbeukenbos (Van der Werf, 1991). In een centraal gelegen zone, waar sinds meer dan 30 jaar geen beheer meer gevoerd wordt en die een zeer spontaan karakter heeft, werd Mannetjesorchis aangetroffen. Mannetjesorchis is een met uitsterven bedreigde soort en een kensoort van het Eiken-Haagbeukenbos. Er werd 1 bloeiend exemplaar waargenomen. De soort groeit in (half)schaduw, in niet te dicht hellingbos op een ondergrond van al of niet verweerd krijt (Weeda et al., 1995).
In het zuiden van het bosreservaat is er een zone aanwezig waar duidelijk het Gierstgras-Beukenbos zich profileert. De Beuk is hier de dominerende boomsoort De struiklaag is nauwelijks ontwikkeld en in de kruidlaag domineert Bosgiertsgras met plaatselijk facies van braam en varens. Lokaal wordt Witte klaverzuring en Gele dovenetel aangetroffen.
Tenslotte werd langs de westrand van het hellingbos Purperorchis aangetroffen. Purperorchis is in Vlaanderen bedreigd. Het is een zoomplant die in onze streken uitsluitend op kalkhellingen voorkomt. Het is vooral een bewoner van het middenbos. Zij kan zich zowel op lichte, als op tamelijk beschaduwde plekken handhaven, maar met toenemende beschaduwingsgraad neemt het percentage bloeiende planten af (Weeda et al., 1995).
Potentieel Natuurlijke Vegetatie (PNV)
Volgens de kaart met de Potentieel natuurlijke Bosvegetaties van Vlaanderen bevindt zich op de plateaus, bovenaan de hellingen het typische eiken-beukenbos, droge variant. Deze zone komt min of meer overeen met het momenteel voorkomende Veldbies-Beukenbos.
Op de hellingen aan de westzijde van het bosreservaat bevindt het bos zich in een zone met ontwikkelingskansen voor Beukenbos (Fagion sylvaticae), Eiken-Haagbeukenbos (Carpinion betuli) of rijk Eiken-Beukenbos (Fago-Quercetum). Het is in deze zone dat het Parelgras-Beukenbos voorkomt en overgangen vormt met het Eiken-Haagbeukenbos.
Kaart 3.2.4 geeft Potentieel Natuurlijke Vegetatie.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.1.4 Kadering van het huidige reservaat in het netwerk van Vlaamse bosreservaten
Een ruwe indeling in bosgemeenschappen werd voor alle bosreservaten in Vlaanderen wordt in onderstaande tabel weergegeven (toestand mei 2007).
Naam | Opp. (ha) | Eco-regio | Provincie | Eigenaar | Toestand beheersplan | Aandeel (ha) Integraal/Gericht | Bostype (ruwe indeling) | |
Beiaardbos (3) | 17,06 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 17 / - | Endymio-Carpinetum | |
Bellebargiebos (8) | 77,88 | Zand en Zandleemstreek | O--Vlaanderen | Vl. gewest | In opmaak | 00/0 | Xxxxxxxx | |
Bos Ter Rijst (2) | 28,59 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. xxxxxx | Xxxxxxxx | 00 / - | Xxxxxxx-Xxxxxxxxxx | |
Broekbos (7) | 15,66 | Leemstreek - Voeren | Limburg | Vl. gewest | In opmaak | 16/- | Melico & Luzulo-Fagetum + Stellario- Carpinetum | |
Bulskampveld (7) | 51,34 | Zand- en Zandleemstreek | W-Vlaanderen | VL. gewest + Xxxxxxxxx | Xxxxxxxx | 0/00 | Xxxxxxxx + Alno Padion | |
Coolhembos (1) | 78,64 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 48/30 | Alnetum | |
Dilserbos- Platte Lendenberg (1) | 58,16 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 20 / 38 | Quercion | |
Xxxxxxx Xxx Xx Xxxxxxxx (0) | 00,00 | Xxxxxxxxxxxx | X-Xxxxxxxxxx | Vl. gewest | Eindfase/gezamenlijk domeinbos | 0/62 | Quercion | |
Galgenberg (1) | 29,82 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 28 / 2 | Quercion > Alnetum | |
Gasthuisbos (3) | 11,02 | Leemstreek | Vl. Brabant | Gemeente | Eindfase | ? | Quercion > Stellario-Carpinetum | |
De Goorbossen (4) | 47,17 | Kempen | Antwerpen | Gemeente | Goedgekeurd MB, 14 / 7 / 03 | 40 / 7 | Quercion > Alnetum | |
Xxxxx Xxxxxxxxxxx (0) | 0,00 | Xxxxxxxxxx | Xx. Xxxxxxx | OCMW | Goedgekeurd MB, 14/ 7 / 03 | 0/7 | Stellario-Carpinetum | |
Grootbroek (1) | 136,41 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 6 / 5 / 99 | 75 / 60 | Quercion > Alnetum | |
Grootbroek – uitbreiding (5) | 40,86 | Kempen | Limburg | Vl. Gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | 10/30 | Quercion > Alnetum | |
Grotenhout (7) | 72,71 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | 40/30 | Quercion > Alnetum | |
Hallerbos – Hallebeek (3) | 18,30 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 18 / - | Quercion > End.-Carpinetum > Alno- Padion | |
Hallerbos – Jansheideberg (2) | 15,60 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 15 / - | Endymio-Carpinetum > Alno-Padion | |
Hallerbos – Kluisberg (2) | 9,71 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 5 / 5 | Quercion > End.-Carpinetum > Alno- Padion | |
Hallerbos – Vroenenbos (2) | 14,59 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 15 / - | Endymio-Carpinetum > Alno-Padion | |
Hallerbos – Jansheideberg en zaadtuin (6) | 18,29 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Eindfase | 16/2 | Quercion | |
Hellegatbos (8) | 14,70 | Leemstreek | W-Vlaanderen | Vl. Gewest, OCMW, gemeente | Op te starten | 0/15 | Quercion > Endymio-carpinetum > Alno-Padion | |
De Heirnisse (4) | 76,39 | Zand- en zandleemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 /7 /02 | 64/12 | Alnetum > Quercion | |
’s Herenbos (9b) | 98,58 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | In opmaak | 00/00 | Xxxxxxxx > Alnetum | |
Heverlee: De grote omheining (1) | 32,20 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 6 / 26 | Fago-Quercetum petraeae | |
Heverlee: Klein moerassen (1) | 10,45 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 6 / 4 | Stellario-Carpinetum > Alno-Padion |
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Xxxxxxxx: Putten van de Ijzerweg (1) | 4,46 | Xxxxxxxxxx | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 00 / 0 / 00 | 0 / - | Xxxxxxxxx-Xxxxxxxxxx > Alno-Padion | |
In de Brand (1) | 9,94 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 28 / 9 / 98 | 3 / 8 | Quercion | |
In de Brand – uitbreiding (2) | 1,50 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 28 / 9 / 98 | 3 / 8 | Quercion | |
Jagersborg (1) | 86,54 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 6 / 5 / 99 | 60 / 25 | Quercion | |
Jongenbos (1) | 72,90 | Leemstreek | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 00 / 0 | Xxxxxxxx > Stellario-carpinetum | |
Karkoolbos (6) | 28,04 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Afgerond, nog niet bij MB goedgekeurd | 24/4 | Endymio-carpinetum + Alno-padion + quercion | |
Kluisbos (9a) | 50,88 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Gemeente & OCMW | In opmaak | -/50,88 | Endymio-carpinetum + Alno-padion + quercion | |
Koeimook (3) | 39,47 | Kempen | Antwerpen | Pri vaat | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 35 / 5 | Quercion | |
Konenbos (5) | 10,86 | Leemstreek - Voeren | Limburg | gemeente | Afgerond, nog niet bij MB goedgekeurd | 10/(<1) | Melico & Luzulo-Fagetum | |
Kolmontbos (1) | 17,00 | Leemstreek | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB, 20/11/03 | 17 / - | Quercion > Stell.-Carpinetum > Alno- Padion | |
Kraaienbos (5) | 1,20 | Maasdistrict | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | -/1 | Ulmenion minoris | |
Lanklaarderbos-Saenhoeve (1) | 83,69 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 65 / 18 | Fago-Quercetum petraeae | |
Liedekerkebos (6) | 20,90 | Xxxxxxxxxx | Vl. Brabant | Vl. gewest | Eindfase/ gezamenlijk domeinbos | 00/0 | Xxxxxxxx + Alno-padion | |
Meerdaalwoud De Heide (4) | 32,66 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd 6/3/07, besluit AG/gezamenlijk xxxxxxxxx | 0 / 00 | Xxxxxxxxx-Xxxxxxxxxx > Milio- Fagetum | |
Meerdaalwoud: Grote konijnepijp (1) | 25,2 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 20 / 5 | Quercion | |
Meerdaalwoud: Veldkant Renissart (1) | 19,0 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 15 / 4 | Milio-Fagetum | |
Meerdaalwoud :De drie eiken (1) | 7,3 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 6 / 1 | Quercion | |
Meerdaalwoud :Everzwijnbad (1) | 27,5 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 27 / - | Milio-Fagetum | |
Meerdaalwoud :Mommedeel (1) | 25,3 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. ge west | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 13 / 12 | Quercion > Alnetum | |
Meerdaalwoud :Pruikenmakers (1) | 38,7 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 37 / 2 | Milio-Fagetum >Stellario-Carpinetum | |
Melisbroek-Vieversel (3) | 34,86 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 14/ 7 / 03 | 30 / 5 | Quercion > Alnetum | |
Muizenbos (4) | 34,20 | Kempen | Antwerpen | OCMW | Afgewerkt | 32/2 | Alno-Padion > Carpinion > Quercion | |
Neigembos (1) | 45,01 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 40 / 5 | Endymio-Carpinetum | |
Neigembos – uitbreiding (2) | 16,04 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | In opmaak | 15/1 | Endymio-Carpinetum + Alno-padion | |
Op den Aenhof (3) | 35,71 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB, 20/11/03 | 25 / 10 | Alnetum | |
Overheide (5) | 29,60 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | 9/20 | Quercion (Betulo-Quercetum) |
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Parikebos (1) | 9,33 | Xxxxxxxxxx | O-Vlaanderen | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 8 / 1 | Endymio-Carpinetum > Alno-Padion | |
Pijnven: Droog gedeelte (1) | 25,20 | Kempen | Limburg | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 15 / 7 | Quercion | |
Pijnven: het Ven (1) | 11,70 | Kempen | Limburg | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 5 / 10 | Quercion > Alnetum | |
Roodbos-Veursbos-Vossenaerde (7) | 155,86 | Leemstreek - Voeren | Limburg | Vl. gewest | In opmaak | 130/15 | Melico & Luzulo-Fagetum + Stellario- Carpinetum | |
Rooiveld (6) | 28,82 | Zandstreek | W-Vlaanderen | Vl. gewest | Eindfase | 20/8 | Alno-padion + quercetum | |
Sevendonck (3) | 67,60 | Kempen | Antwerpen | Vl. Gewest | Goedgekeurd bij MB, 20/11/03 | 50 / 15 | Quercion > Alnetum | |
Teuvenerberg (7) | 40,07 | Leemstreel - Voeren | Limburg | Vl. gewest | In opmaak | 40/- | Melico & Luzulo-Fagetum + Stellario- Carpinetum | |
Vrouwenbos (5) | 24,84 | Leemstreek - Voeren | Limburg | Privaat | Afgerond, nog niet bij MB goedgekeurd | 23/1 | Melico & Luzulo-Fagetum | |
Wijnendalebos (2) | 91,60 | Zand- en zandleemstreek | W-Vlaanderen | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 6 / 5 / 99 | 60 / 31 | Quercion | |
Zoniën woud – Kersselaerspleyn (1) en (4) | 98,50 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 94 / 5 | Milio-Fagetum | |
Zoniënwoud – Harras (1) | 26,60 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 16 / 11 | Endymio-Carpinetum + Milio- Fagetum | |
TOTAAL | ca. 2423 ha |
eerste reeks: erkend bij MB op 14/3/1995
: tweede reeks: erkend bij MB op 16/2/1996
: derde reeks: erkend bij MB op 3/2/1997
: vierde reeks: erkend bij MB op 27/8/1999
: vijfde reeks: erkend bij MB op 28/9/2001
: zesde reeks : erkend bij MB op 17/2/2003
: zevende reeks : erkend bij MB op 1/12/03
: achtste reeks: erkend bij MB op 26/4/2005
: reeks 9a: erkend bij MB op 23/10/2006, reeks 9b: erkend op 13/11/2006
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.1.5 CONCLUSIES NAAR HET BEHEER
Onder dit hoofdstuk worden de verschillende beheermogelijkheden voorgesteld voor het optimale beheer van de aanwezige vegetatie, onafhankelijk van het feit dat de vegetaties voorkomen in een integrale of gerichte zone van het bosreservaat. De concrete beheermaatregelen per zone worden weergegeven in hoofdstuk 4.
De verschillende bostypes welke voorkomen in te Teuvenerberg worden voor het grootste deel van de oppervlakte van het bos best behouden door ‘niets doen’. Het Parelgras-Beukenbos en het Veldbies- Beukenbos betreffen climaxbostypes die zich perfect kunnen instandhouden en ontwikkelen bij een nulbeheer. Dit wordt bewezen in talloze bosreservaten met deze bostypes in Duitsland en elders (med. X. Xxxxxxxxxxxxx). Er kunnen bij een nulbeheer weliswaar verschuivingen in vegetatiesamenstelling plaatsvinden en bepaalde soorten kunnen minder tot bloei komen, maar voor de kensoorten van het climaxbostype zal een integraal beheer positieve gevolgen hebben.
Het Veldbies-Beukenbos neemt het grootste deel van de oppervlakte van het bosreservaat in. Zeer plaatselijk komen er in de bestanden waar dit bostype aanwezig is, lorken en fijnspar voor die zich ter plaatse uitzaaien. Dit is storend voor de ontwikkeling van dit zeldzame bostype. Dit naaldhout wordt best verwijderd.
Het Parelgras-Beukenbos is het best ontwikkeld langsheen het onderste westelijke en zuidelijke bosranden. Indien de boom- en struiklaag te dicht worden, kan er een afname in de diversiteit ontstaan omdat er minder licht op de bodem valt (Van der Werf, 1991). Om de lichtminnende vegetatie van het Parelgras-Beukenbos te bevoordelen kan in een strook tegen te bosrand hakhoutbeheer gevoerd worden. Op deze manier wordt er dan ook een mantel-zoomvegetatie gecreëerd.
Het Parelgras-Beukenbos werd vroeger als middelhout- of hakhoutbos beheerd. Wanneer kap wordt toegepast, is het van belang om het hout en vrijkomende takkenmateriaal te verwijderen om ruderale ondergroei te voorkomen. Hakhoutbossen, waarvan het beheer enige decennia geleden terug gestaakt is, hebben zich dikwijls niet bevredigd ontwikkeld. Door toenemende dichtheid, de sterke uitbreiding van Klimop en deels ook braam en mogelijk ook strooiselophoping is het aantal kenmerkende soorten nogal achteruit gegaan (Van der Werf, 1991). Wanneer na een lange tijd verwaarlozing weer wordt gekapt, is het aan te raden om relatief veel overstaanders te laten staan; door voldoende schaduw wordt de mineralisatie getemperd en ontstaan minder gauw ruigten (Van der Werf, 1991).
Het voortbestaan van het Rijke Eiken-Haagbeukenbos is deels wel en deels niet afhankelijk van een regelmatig bosbeheer (Stortelder, 1999). Eiken-haagbeukenbossen werden in het verleden vaak als hakhout of middelhout beheerd met een kapcyclus variërend van 7 tot 12 jaar. Men kan bij het beheer kiezen voor enzerzijds een niets doen beheer waarbij het bos via een fase met een gesloten kronendak op den duur weer vanzelf open plekken zal gaan vertonen, waarna lichtminnende soorten tijdelijk terugkeren, en anderzijds het kapbeheer hernemen waardoor het mogelijk is om op korte termijn de diversiteit te vergroten. Praktisch zijn beide beheervormen goed te combineren: met name door randzones van bossen te kappen (met behoud van overstaanders) wordt een mantel-zoommilieu gecreëerd, hetgeen niet alleen verrijkend is voor flora en vegetatie, maar ook bijdraagt aan de faunistische en esthetische betekenis van het bos.
Verschillende bijzondere soorten die in deze bossen (kunnen) voorkomen, zijn lichtminnend en daarom veelal gebonden aan randen en open plekken (Van der Werf, 1991). Enkele typische lichtminnende soorten die slecht gedijen in bossen met gesloten bladerkroon zijn Purperorchis, Welriekende nachtorchis en Mannetjesorchis. Voor herstel van populaties van deze orchideeën is het dan ook in de eerste plaats
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
noodzakelijk dat opnieuw een vorm van hakhoutbeheer wordt toegepast.
Vermits groei en bloei van deze soorten in sterke mate bepaald wordt door het feit of ze het jaar voordien voldoende reserves hebben kunnen opslaan in hun ondergrondse knollen (tubers), spreekt het voor zich dat populaties sterk achteruit kunnen gaan wanneer hun standplaatsen verruigen. Bijkomend heeft verruiging tot gevolg dat de nog bloeiende planten minder worden gevonden en bezocht worden door bestuivers, wat zich op zijn beurt weerspiegelt in een verminderde vrucht- en zaadzetting.
Verder kan ook een te dikke strooisellaag een hinderpaal vormen voor veel van deze soorten. Vermits bij bovengenoemde orchideëen de ondergrondse organen in de minerale bodem zitten, kan een té dikke strooisellaag problemen veroorzaken bij deze planten om bovengronds te komen. Verder blijken verschillende van deze soorten slechts succesvol te kunnen kiemen op minerale bodem, waardoor een té dikke strooisellaag ook het proces van de verjonging kan belemmeren. Hierbij komt dat het laten liggen van (veel) organisch materiaal op deze kalkrijke bodems tot een snelle mineralisatie leidt en daardoor tot grotere voedselrijkdom, wat op zijn beurt verruiging in de hand werkt. Door het feit dat het drie tot vier jaar duurt vooraleer een gekiemd zaad van Purperorchis of Mannetjesorchis bovengronds waar te nemen valt, zal het positieve effect van het gevoerde beheer op de verjonging pas na enkele jaren duidelijk worden. Gevestigde planten (vegetatieve planten of ondergrondse tubers) daarentegen kunnen veel sneller reageren op de verandering in beheer.
Voor het Konenbos volstond het vellen van een aantal bomen en verwijderen van opslag niet. Bijkomend maaien en verwijderen van de strooisellaag bleek wel een gunstige invloed te hebben op de bloei van Purperorchis. Begrazing, maaien en strooiselroof kan als bijkomende maatregel gunstige effecten hebben (Vanoppen L., 2005). Bij het verwijderen van opslag dient het hout en takken ook steeds verwijderd te worden.
Hervatting van het oude hakhoutbeheer is voor de soortenrijkdom (niet enkel voor de orchideeën) van de Zuidlimburgse hellingbossen van levensbelang (Weeda etal. 1995). Kapcycli van 10 jaar zijn wellicht vodoende om op lange termijn tot een stabiele populatie te komen (Xxxxxxxxx et al., 2006).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.2.1.1 METHODIEK
De gegevens zijn verzameld door Xxx Xxxxxxxx, vaste medewerker bij Aeolus en tevens voorzitter van de Provinciale Vogelwerkgroep van LIKONA.
Hij maakte een uitgebreide vergelijking van de gegevens van de drie atlasprojecten (2 Limburgse en 1 Vlaamse broedvogelatlas).
Xxxxxxxxxxxx is niet onderzocht gedurende de eerste Atlasperiode [1983] maar wel in de twee volgende perioden [1992] en [2002].
Tijdens het veldwerk voor beide atlasperioden werd de integrale methode van karteren gebruikt waarbij de algemene en zeer algemene soorten geturfd werden (niet op kaart gezet) en van alle bijzondere broedvogels de territoria werden opgetekend (van Dijk, 1996; Xxxxxxx e.a., 1999).
De gegevens werden in drie categorieën van broedzekerheid onder gebracht waarbij:
• code 1: mogelijk broedend (M);
• code 2: waarschijnlijk broedend (W)
• code 3: zeker broedend (Z)
Deze categorieën vindt men terug in de laatste kolom van de overzichtstabel. Code 1 kwam hier niet voor.
De schemer- en nachtvogels zoals Bosuil, Ransuil en Houtsnip werden eveneens in het kader van deze broedvogelatlassen onderzocht. Tijdens het voorjaar (maart) maar ook in het broedseizoen werd gedurende de periode [2002] speciaal onderzoek verricht naar soorten als Middelste Bonte Specht en Taigaboomkruiper.
3.2.2.1.2 RESULTATEN
In totaal werden over beide perioden [1992] en [2002] respectievelijk 359 en 397 broedparen en/of territoria opgetekend verdeeld over 46 resp. 47 soorten bosvogels.
In onderstaande overzichtstabel worden de volgende afkortingen gebruikt:
▪ [1983], [1992] en [2002] wat respectievelijk volgende atlasperioden voorstelt: periode 1974-1983 (eerste Limburgse broedvogelatlas; Gabriëls, 1985), periode 1989-1992 (tweede Limburgse broedvogelatlas; Gabriëls et al., 1994) en periode 2000-2002 (Vlaamse broedvogelatlas; Vermeersch et al., 2004).
▪ VRL : Vogelrichtlijnsoort
▪ RLV : Vlaamse Rode Lijst-soort waarin:
o N momenteel niet bedreigd
o ? onvoldoende gekend
o A achteruitgaand
o 3 kwetsbaar
o 2 bedreigd
o 1 met uitsterven bedreigd
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00 | |||||||
Tabel : Broedvogels in Teuvenerberg in 2 periodes | |||||||
Periode | VRL | RLV | [2002] | [1992] | Code | ||
Coördinaten | GS0327 | E758,21-22 | |||||
Wespendief | X | N | 1 | 3 | |||
Havik | N | 1 | 3 | ||||
Sperwer | N | 1 | 1 | 3 | |||
Buizerd | N | 3 | 3 | 3 | |||
Torenvalk | N | 2 | 3 | ||||
Fazant | N | 2 | Z | 3 | |||
Houtsnip | N | Z | Z | 3 | |||
Holenduif | N | 2 | 3 | 3 | |||
Houtduif | N | 13 | 16 | 3 | |||
Koekoek | A | W | 2 | ||||
Bosuil | N | 3 | 2 | 3 | |||
Ransuil | N | 2 | 3 | 3 | |||
Groene Specht | N | 2 | 2 | 3 | |||
Xxxxx Xxxxx Xxxxxx | X | 0 | 0 | 0 | |||
Xxxxxx Xxxxx Specht | N | 1 | 1 | 3 | |||
Middelste Bonte Specht | x | 1 | 2 | ||||
Zwarte Specht | x | N | 1 | 3 | |||
Boompieper | 2 | 8 | 8 | 3 | |||
Winterkoning | N | 39 | 22 | 3 | |||
Heggenmus | N | 3 | 10 | 3 | |||
Roodborst | N | 12 | 27 | 3 | |||
Gekraagde Roodstaart | 3 | 2 | 3 | ||||
Merel | N | 22 | 25 | 3 | |||
Zanglijster | N | 11 | 12 | 3 | |||
Grote Lijster | N | 2 | 5 | 3 | |||
Tuinfluiter | N | 8 | 8 | 3 | |||
Zwartkop | N | 22 | 28 | 3 | |||
Fluiter | N | 4 | 11 | 3 | |||
Tjiftjaf | N | 18 | 23 | 3 | |||
Fitis | N | 5 | 11 | 3 | |||
Goudhaantje | N | 10 | 16 | 3 | |||
Vuurgoudhaantje | N | 15 | 14 | 3 | |||
Grauwe Vliegenvanger | N | 2 | 4 | 3 | |||
Bonte Vliegenvanger | N | 1 | 3 | ||||
Staartmees | N | 3 | 4 | 3 | |||
Glanskop | N | 6 | 5 | 3 | |||
Matkop | 3 | 2 | 4 | 3 | |||
Kuifmees | N | 5 | 9 | 3 | |||
Zwarte Mees | N | 6 | 10 | 3 | |||
Pimpelmees | N | 12 | 7 | 3 | |||
Koolmees | N | 15 | 13 | 3 | |||
Boomklever | N | 14 | 9 | 3 | |||
Boomkruiper | N | 10 | 11 | 3 | |||
Wielewaal | 2 | 1 | 3 | ||||
Vlaamse Gaai | N | 3 | 1 | 3 | |||
Zwarte Kraai | N | 4 | 5 | 3 | |||
Spreeuw | N | 10 | Z | 3 | |||
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx |
00 | |||||||
Vink | N | 38 | 37 | 3 | |||
Groenling | N | 2 | 3 | 3 | |||
Kruisbek | ? | 2 | 1 | 3 | |||
Appelvink | N | 4 | 12 | 3 | |||
Aantal bp/terr. | 359 | 397 | |||||
Aantal soorten | 46 | 47 | |||||
De dagroofvogels zijn met 5 soorten goed vertegenwoordigd: Wespendief, Havik, Sperwer, Buizerd en Torenvalk. Weliswaar waren Wespendief, Havik en Torenvalk niet in elke periode broedvogel. Ze nestelden dan evenwel in de nabije omgeving. Xxxxxx en Ransuil zijn nachtvogels die verwisselden van aantal in beide perioden. De Bosuil heeft, vanaf midden jaren 80 aan areaaluitbreiding gedaan in de provincie en nam ten opzichte van de eerste periode significant toe (Onkelinx, 1994). Nochtans was er reeds een dichte bezetting in Voeren gedurende het eerste atlasonderzoek en dat van de Belgische broedvogels (1972-1977; Devillers et al., 1988). Ze sluit goed aan bij de populatie in Hoog-België (Delmée, 1988). Opmerkelijk is ook dat de Ransuil in dezelfde periode zijn areaal uitbreidde waarbij elk onderzocht km-hok in Voeren een dichtheid van bijna twee paren per hok bereikt (Onkelinx, 1994). Alle in Vlaanderen broedend Spechten nestelen in dit bosgebied. Daarbij is de Grote Bonte Specht algemeen terwijl Groene Specht met twee broedparen in beide perioden en Kleine Bonte Specht met één broedpaar aanwezig zijn. Recent zijn er twee nieuwkomers: de Zwarte Specht en ook Middelste Bonte Specht. Beide soorten werden tijdens het veldwerk voor de Vlaamse broedvogelatlas voor het eerst in dit gebied genoteerd. In dezelfde periode als deze van het Veursbos werd ook hier de Middelste Bonte Specht als broedkoppel waargenomen. Het zijn de eerste broedgevallen van deze Spechtensoort in de provincie. In 2006 werd een grote inventarisatiecampagne van Middelste Bonte Specht in heel Limburg uitgevoerd. Daaruit bleek dat de soort niet alleen Voeren maar ook Haspengouw en in mindere mate de Kempen veroverde. In totaal werden er 26 territoria in kaart gebracht, waarvan 14 in Voeren op acht verschillende plaatsen en 12 in de rest van Limburg, vooral in Haspengouw, en dit op 11 locaties. De grote aantalstoename en sterke verspreiding duiden op een schoksgewijze vestiging, zoals die in Nederland in 1997 en 2006 en ook elders reeds werd vastgesteld (Xxxxxxx e.a., 2007). In 2007 waren 16 territoria van de Middelste Bonte Specht in Voeren, verspreid over acht locaties: Hoogbos : 2 terr., Altembroek : 2 terr., Ketten : 1 terr., Kattenrot : 1 terr., Veursbos : 5 terr., Vrouwenbos : 1 terr., Gieveld : 1 terr. en Obsinnich : 3 terr. Beide laatstgenoemde locaties liggen in respectievelijk net ten zuiden van het bosreservaat Teuvenderberg. Vermoedelijk zijn nog niet alle territoria op dit ogenblik in Voeren in kaart gebracht. In geschikte bossen kan de dichtheid 1-2 paar per 10 ha bedragen. De algemene kleine zangvogels onder de bosvogels scoren vrij hoog, soms in wisselend aantal, in beide onderzoeksperioden: Winterkoning, Heggenmus, Roodborst, Merel, Zanglijster, Tuinfluiter, Zwartkop, Tjiftjaf, Fitis, Staartmees, Pimpelmees, Koolmees, Boomkruiper, Gaai, Zwarte Kraai, Spreeuw, Vink en Groenling. De Vink is hier vrij talrijk, zeker in vergelijking met West- en Oost-Vlaanderen. Tuinfluiter en Fitis komen voornamelijk voor in de struiketage van de zoomvegetaties. Goudhaantje, Kuifmees en Zwarte Mees zijn typische vertegenwoordigers van percelen naaldhout terwijl het Vuurgoudhaantje meer verspreid voorkomt omwille van een ruimere biotoopkeuze. | |||||||
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx |
00
De kenmerkende en meer bijzondere bosvogels zijn vertegenwoordigd met: Boompieper (vooral aan de oostrand in de overgang naar grasland), Grote Lijster, Fluiter (in sterk wisselend aantal), Vuurgoudhaantje, Bonte Vliegenvanger, Glanskop, Matkop, Boomklever, Kruisbek en Appelvink. De Kruisbek is in Voeren jaarlijks broedvogel van naaldhout maar in sterk wisselende aantallen. Dit heeft hoofdzakelijk met het aanwezig voedsel (zaden van naaldkegels) te maken. Vooral het broedseizoen volgend op invasiejaren in het najaar is de soort abundant.
De schommelingen bij de Appelvink in beide perioden zijn onduidelijk. Deze bosindicator is vrij verspreid aanwezig in de Voerense bosgebieden. Deze soort heeft vanaf het midden van de jaren 80 aan areaaluitbreiding gedaan met een toename in elk bodemdistrict, ook in Voeren (Gabriëls, 1994). Mogelijk is deze soort, na een hoogtepunt in de uitbreiding, teruggevallen tot een normaal peil.
In 2006 zagen we meermaals Sijs tijdens het broedseizoen. Op 10 juli zagen we een mannetje op de grote kapvlakte en vele uren later zaten hier 2 exemplaren. Ook in het nabijgelegen Veursbos deden we meerdere zomerwaarnemingen van deze soort.
De Bonte Vliegenvanger nestelde hier de voorbije periode in een natuurlijke holte (niet in nestkast).
Een aantal soorten, met name Grote Lijster, Fitis, Goudhaantje, Grauwe Vliegenvanger, Matkop, Appelvink, verminderden in aantal tussen de eerste onderzoeksperiode en de tweede.
Daarnaast verdwenen twee belangrijke bosvogels uit Teuvenerberg: Gekraagde Roodstaart en Wielewaal. Daarmee volgen beide vogels de algemene trend van de bosvogels in de provincie. Beide soorten namen gevoelig af en verdwenen uit tal van gebieden.
De recente omvorming van naaldhoutaanplanten naar (op termijn) loofhout is heel positief. Aanvankelijk zullen hier vogelsoorten van open plekken en bosranden van profiteren (Boompieper, Gekraagde roodstaart, Groene specht, misschien zelfs Nachtzwaluw), vervolgens tal van bijzondere ‘struweel’ soorten (Tuinfluiter, Zomertortel, Goudvink, …) en tenslotte, op lange termijn, de oud-bossoorten.
Slechts een viertal soorten, met name Zwarte mees, Kuifmees, Goudhaantje en Kruisbek worden sterk benadeeld door omvorming van naaldhout. Het zijn in Vlaanderen -en vooral in de Kempen- algemene soorten of soorten die recent niet afnamen, wel integendeel. Deze soorten vinden elders in Voeren nog voldoende geschikt habitat (vb. westelijk deel Vrouwenbos).
3.2.2.1.3 BESLUITEN
Teuvenerberg is op avifaunistisch vlak een zeer belangrijk bosgebied in Voeren en dit niet alleen omwille van het hoge aantal broedvogelsoorten (in beide perioden nagenoeg hetzelfde) maar ook omwille van de vele indicatoren die in dit gebied vrij talrijk voorkomen.
Er zijn een aantal nieuwkomers als Wespendief, Middelste Bonte Specht, Zwarte Specht en Bonte Vliegenvanger. Daarnaast verdwenen soorten als Gekraagde Roodstaart en Wielewaal.
Een aantal soorten komt in beide perioden in wisselende aantallen voor waaronder Fluiter, Fitis, Matkop en Appelvink. Dit is te wijten aan velerlei factoren die niet altijd te achterhalen zijn.
In Teuvenerberg komen tal van kleine tot grote zoogdieren voor (met populaties of als zwerver)..
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Insecteneters (Insectivora)
• Spitsmuizen (Soricidae): Dwergspitsmuis en Bosspitsmuis
• Egels (Erinaceidae): West-Europese egel
• Mollen (Talpidae): Europese mol Vleermuizen (Chiroptera)
Zie volgend hoofdstuk Knaagdieren (Rodentia)
• Ware muizen (Muridae): Gewone bosmuis;
• Woelmuizen (Arvicolidae/microtidae): Rosse woelmuis
• Slaapmuizen (Gliridae): Hazelmuis, ook Eikelmuis ?
• Eekhoorns (Sciuridae): Rode eekhoorn Haasachtigen (Lagomorpha)
• Hazen en konijnen (Leporidae): Haas, Konijn Roofdieren (Carnivora)
• Marterachtigen (Mustelidae): Das, wellicht ook Steenmarter, Bunzing, Hermelijn en Xxxxx;
• Hondachtigen (Canidae): Vos
• Katachtigen (Felidae): mogelijk Lynx en/of Wilde kat
Evenhoevigen (Artiodactyla)
• Herten (Cervidae): Ree
• Zwijnen (Suidae): Everzwijn
Diverse grote zoogdieren duiken in Voeren op of nemen toe in aantal.
Het Everzwijn (Sus scrofa) is van oudsher aanwezig in Voeren. Xxx Xxxxxxxx zag de soort er frequent, tijdens de inventarisatieperiodes voor de verschillende vogelatlasprojecten de voorbije 30 jaren. In 1995 werd de populatie in Voeren op een 50 tal dieren geschat (med. A. Zeevaert in Bonne, 1995). Gezien de aanwas van de populatie aanzienlijk groter is dan de sterfte (afschot, verkeersslachtoffers en natuurlijke dood) bedraagt de populatie anno 2007 nog steeds vele tientallen dieren (med. D. Zeevaert). Hij heeft weet van 7 Everzwijnen als verkeersslachtoffer in heel Voeren in 2005. De dieren liggen overdag vaak in de dichte Hulst-struwelen, wat een goede beschutting biedt (med. D. Zeevaert). De dieren kunnen plaatselijk flink wat schade aanrichten, bijvoorbeeld in de nazomer in maïsakkers.
We vonden meermaals sporen van de aanwezigheid van Xxxxx zwijnen in Teuvenerberg. We noteerden wroetsporen aan de poel in de bosrand, nabij het Driezenhof, en in het vochtige elzen-essenbosbestand.
Er komt een flinke populatie Ree (Capreolus capreolus) voor in Teuvenerberg. In maart zagen we groepjes van 6 en 7 individuen, nadien nog geregeld enkele individuen.
Er zijn meerdere burchten van Das (Meles meles) aanwezig in Teuvenerberg (zie kaart 3.2.3 bijzondere elementen). Tijdens de nachtelijke terreinbezoeken voor het vleermuizenonderzoek zijn éénmaal 4 dassen waargenomen in de weide tussen de Gulp en de bosrand, en éénmaal een Das op het pad ten zuiden van hoeve Gieveld (ter hoogte van de hoogspanningsleiding). Tijdens een avondlijk terreinbezoek voor Vliegend hert zijn 2 Dassen waargenomen in Gieveld. De dieren waren in paniek.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Anno 1995 waren er in Voeren een 30 tal bewoonde burchten van Das. De soort neemt nog steeds toe in Voeren en er zijn steeds meer meldingen van overlast door bewoners (med. D. Zeevaert). In 2005 zijn er in heel Voeren 37 dode Dassen (verkeersslachtoffers) opgehaald door D. Zeevaert.
In Nederlands Limburg, vlakbij Voeren, werd op 12 januari 2007 een Wilde kat (Felis sylvestris) gefotografeerd. De waarneming gebeurde in het Bovenste Bos, dat op 100m van Teuvenerberg ligt.
Kadertekst: Met fotovallen op zoek naar Wilde kat (uit Xxxxxx, 2007)
Onderzoeker Xxxx Xxxxxx onderzocht enkele Zuid-Limburgse bossen grondig met fotovallen. Goed verstopt staat een camera opgesteld en enkele meters daarvoor staat een stok opgesteld met een voor katten onweerstaanbare lokstof, valeriaanolie. In het grootste bos, Vijlenerbos (850 ha), dat in verbinding staat met het Aachenerwald en via stepping stones ook met de Noord-Eifel, vond hij tal van zoogdieren (ook 13 huiskatten) maar geen Wilde kat. Opmerkelijk was de waarneming van een Wild zwijn met 3 pasgeboren jongen op 28 november 2006, terwijl de jongen normaal pas vanaf eind januari geboren worden. Ook belangrijk waren de 5 waarnemingen van Steenmarter en geen van Boommarter, terwijl het bekend is dat deze laatste op de lokstof af komt. Dat betekent dus dat deze 99% zeker niet voorkomt.
Bij een laatste toevallig onderzoek van het Bovenste Bos zijn 18 foto’s van een onmiskenbare Wilde kat getrokken ! De foto’s zijn gecheckt door een Duitse specialist, want onderscheid met een Cyperse huiskat is lastig. Het dier is 6 minuten ter plaatse gebleven aan de stok met lokstof !
In de Eifel hebben Wilde katten activiteitsgebieden van 400 tot 2500ha (wijfjes kleiner dan mannetjes), maar het gebied van meerdere dieren overlapt elkaar.
Van de Wilde kat wordt aangenomen dat ze in Vlaanderen voorkwam tot in de tweede helft van de 18e eeuw, en nog enkele decennia langer in het Zoniënwoud. Het areaal in Wallonië komt tot dicht tegen de Voerstreek en het is mogelijk dat hier (af en toe) Wilde kat zou voorkomen. Er ontbreken tot nu toe echter zekere waarnemingen van de soort in deze streek (Verkem et al., 2003).
Voor de Voerstreek zijn er meerdere, absoluut betrouwbare zichtwaarnemingen bekend van Xxxxxxxxxx (Martes martes) uit de periode rond 1980. Voor 1979 worden tenminste 6 dieren gerapporteerd. De laatste waarneming dateert van 1982. Belangrijk is nog wel een waarneming van 1995 uit Lontzen (Land van Herve), ca. 10 km ten zuidoosten van Teuvenerberg (Van Den Berge & De Pauw, 2004). Xxxx Xxxxxxxx meldt dat Boommarter vroeger frequenter werd waargenomen in Teuvenerberg omdat er gericht naar gezocht werd. Zijn laatste waarneming dateert van ca. 1985.
De Voerstreek behoort tot het ‘historisch bolwerk’ van de Steenmarter (Martes foina). Deze soort heeft zich sterk aan menselijke omgeving aangepast, maar kan desalniettemin ook diep in het bos voorkomen (Verkem et al., 2003). De soort komt overal in Voeren vrij talrijk voor, terwijl de Bunzing een stuk zeldzamer is. De Xxxxxxxxx blijkt in Voeren veel algemener dan Xxxxx, wat ook omgekeerd is vergeleken met de rest van Vlaanderen (Bonne, 1995).
We vonden éénmaal sporen van Vos (Vulpes vulpes) in de sneeuw in het bosreservaat.
Eikelmuis (Eliomys quercinus) is door D. Zeevaert (pers. med.) nooit waargenomen in Teuvenerberg of directe omgeving. De soort blijkt merkwaardigerwijs zeldzaam in Voeren, maar ze komt er plaatselijk wel voor zoals in boomgaarden in ’s Gravenvoeren (Bonne, 1995).
De Haas (Lepus europaeus) is in 2006 driemaal waargenomen in het noordelijk deel van het bosreservaat en het Konijn éénmaal op de grote kapvlakte. De Eekhoorn is éénmaal gezien aan de zuidoostrand van het bosreservaat, nabij de poel.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Het bodemvalonderzoek toonde aan dat de Dwergspitsmuis (Sorex minutus) wijdverspreid en talrijk voorkomt in Teuvenerberg. De Gewone bosspitsmuis (Sorex araneus) is minder frequent gevonden. In 1995 werd de zeldzame Veldspitsmuis (Crocidura leucodon) gevangen op de rand van een holle weg in Teuven, nabij Driezenhof (Bonne, 1995).
De Bosmuis (Apodemus sylvaticus) is éénmaal waargenomen (een juveniel dier), maar komt wellicht talrijk in het bos voor. De soort is in 1995 geregeld gevangen bij muizenonderzoek in Teuven. Daarbij is ook éénmaal (buitenshuis) een Huismuis gevangen (Bonne, 1995). Mogelijk komt ook de Grote bosmuis (Apodemus flavicollis) voor. Deze soort is in Vlaanderen enkel bekend van 2 vondsten (Verkem et al., 2003), in Vrouwenbos (1995) en Alserbos (1999). Gericht onderzoek met vallen, zoals in 1995 (Bonne, 1995) leverde geen vangsten op.Deze soort komt met zekerheid in de Vijlenerbossen voor in Nederland.
De Woelrat (Arvicola terrestris) is zeer talrijk in Voeren en zou er plaatselijk zelfs schade aanrichten, onder andere in jonge bosaanplant en op akkers. In Teuven vond men een verkeersslachtoffer (Bonne, 1995). Het gaat om de landvorm (X. x. xxxxxxx) die een kortere staart en meer molachtige pels heeft dan de gewone Woelrat.
Eenmaal is de Aardmuis (Microtis agrestis) gevangen. De Rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus) komt talrijk in Voeren voor en in 1995 werden er bij een muizenonderzoek 4 gevangen in een holle weg in Teuvenerberg (Bonne, 1995).
Tijdens de inventarisaties in 2005, 2006 en 2007 in het kader van het onderzoek naar de Hazelmuis, zijn op meerdere plaatsen in Teuvenerberg door Xxxxxxx, Xxxxx xxxxxxxx en Eekhoorn aangeknaagde hazelnoten gevonden, evenals door Xxxxxxx aangevreten kersenpitten (med. G. Verbeylen);
Besluit:
Uit deze bespreking blijkt duidelijk dat Xxxxxxxxxxxx en omgeving een zeer rijk gebied is voor zoogdieren. Diverse soorten komen enkel hier in Vlaanderen voor (Wilde kat) of hebben hier hun zwaartepunt voor Vlaanderen (Everzwijn, Hazelmuis, Das).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.2.3 ZOOGDIEREN: HAZELMUIS
Inleiding
Deze soort wordt apart besproken vermits het onderzoek en de rapportage volledig is uitgevoerd door een team onderzoekers van Natuurpunt Studie vzw en de Vlaamse Zoogdierenwerkgroep (Goedele Verbeylen, Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxx Xxxx, e.a.). Goedele Verbeylen verzorgde de rapportage, waarvoor dank. De volledige rapportage over de Hazelmuis met beschrijving van de soort, bedreigingen en voorstel van specifieke maatregelen in het bos en de omgeving ervan is terug te vinden in bijlage 17. Deze tekst is overgenomen uit Verbeylen & Nijs (2007). De maatregelen die weerhouden worden voor het bosreservaat werden bepaald in overleg met de adviescommissie en worden gegeven in hoofdstuk 4.2.2.
Historische waarnemingen in Teuvenerberg en omgeving
In 1973 werd een Hazelmuisschedel gevonden in een kerkuilbraakbal afkomstig van de zolder van het kasteel van Sinnich, vlakbij het boscomplex Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich.
Voorkomen in Voeren in 2003 - 2006
Wat actuele waarnemingen voor de regio Voeren betreft, is het verdict gelukkig meer positief dan voor de andere regio’s in Vlaanderen. Omdat er in Teuvenerberg in 2003 meerdere hazelmuizen, Hazelmuisnesten en door Hazelmuis aangeknaagde hazelnoten gevonden zijn, was het de doelstelling voor de volgende jaren om een inventarisatie van de ganse Voerstreek te maken, om na te gaan tot waar deze populatie zich juist uitstrekt. In 2004-06 slaagden we erin om het gedeelte van de gemeente Voeren ten oosten van de N627 volledig te inventariseren. We vonden sporen (nesten, hazelnoten en zichtwaarnemingen) in vijf bossen (Broekbos, Konenbos, Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich, Veursbos/Roodbos/Vossenaerde en Vrouwenbos/Stroevenbos/Sint-Gillisbos) en langs gans de spoorwegberm ten oosten van het centrum van Sint-Martens-Voeren. Ook in het Lobos vonden we mogelijke sporen van Hazelmuis (twee aangeknaagde kersenpitten). Alle overige bossen leverden geen enkel spoor van Hazelmuis (meer) op. Los van deze inventarisaties werd in Altenbroek in 2005 een Hazelmuis gezien, op exact dezelfde plaats als in de jaren ’90. Deze Voerense Hazelmuispopulatie sluit aan bij de Nederlandse Hazelmuispopulatie, die beperkt is tot het uiterste zuiden van Nederlands Limburg (Verheggen & Boonman 2006).
Het is anno 2006 duidelijk dat de Hazelmuis in Vlaanderen enkel nog in het oostelijk deel van Voeren voorkomt, terwijl ze vroeger veel ruimer verspreid was !
Voorkomen in Teuvenerberg in 2006
We overlopen en beschrijven de locaties, die op onderstaande Figuur 3.2.2.3 gesitueerd liggen.
Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich vormt samen met het Waalse Bois de Beusdal en het Nederlandse Onderste en Bovenste Bos en Roebelsbos een groot boscomplex van 440 ha met een perimeter van een 40-tal km. Een flink aantal locaties valt binnen het bosreservaat, een aantal vallen erbuiten. Gezien het hier in oostelijk Voeren om de laatste Vlaamse populaties gaat van een Europees bedreigde soort, hebben we ook gegevens van net buiten het bosreservaat opgenomen. Voor de beheerder is dit belangrijk naar handhaving van het natuurdecreet in de directe omgeving.
Het bosgedeelte ten noorden van de Gieveldweg (deels bosreservaat) heeft vrij weinig ondergroei onder een gesloten boomlaag van o.a. zomereik, beuk, berk, es en haagbeuk. Er groeit hier en daar klimop en hulst.
(1) In deze zuidoost geëxposeerde bosrand aan de noordzijde van het wandelpad, een optimale habitatplek voor Hazelmuis, vonden we twee Hazelmuisnestjes, waarvan één bewoond door minstens één pasgeboren jong. Dit talud is over een afstand van meer dan 50 m begroeid met een zeer dicht braamstruweel dat plaatselijk meer dan 2 m hoog is. In en doorheen de bramen zit verspreid bosrank verweven maar ook
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
zuivere bosrankstruwelen, Gelderse roos en Gewone vlier komen er voor. In het aangrenzend bos wordt de kruidlaag gedomineerd door een marginaal geschikt varenstruweel (hoge bedekkinggraad, maar doorgaans minder dan 1 m hoog) en staat verspreid weinig hazelaar.
(2) De zuidwestrand is vrij open met veel hazelaar en af en toe een plek braam of bosrank (o.a. in meidoorn of vlier) en hier en daar wat brandnetel. Ondanks de ongeschiktheid van deze rand vonden we hier drie Hazelmuisnestjes, telkens in bosrank.
(3) Deze graften bestaan o.a. uit hazelaar en sleedoorn, met hier en daar wat bosrank. Hier vonden we vraatsporen van Hazelmuis.
(4) Langs de rand van dit bosje, dat net over de grens met Nederland ligt, vonden we vraatsporen van Hazelmuis. In het Vlaamse bosje ten zuidoosten hiervan, waar we voorgaande jaren vraatsporen en een bewoond nestje vonden, troffen we dit jaar geen sporen van Hazelmuis aan. Dit bosje heeft een open randzone van o.a. hazelaar, meidoorn en vlier met hier en daar weinig braam.
(5) De noordoostrand is vrij open met hazelaar langs de ganse rand. In deze hazelaars vonden we toch twee Hazelmuisnestjes, vlakbij de plaats waar we in 2005 een mogelijk Hazelmuisnestje vonden. In tegenstelling tot in 2005 vonden we hier nu echter geen aangeknaagde hazelnoten, te wijten aan een op vele plaatsen zeer beperkte vruchtzetting van hazelaar in 2006. Een belangrijk knelpunt hier is het besproeien van de randvegetatie om de schrikdraad die het weiland afboort vrij te houden (vlak naast de Hazelmuisnestjes) en de begrazing van de randvegetatie door koeien.
(6) Hier bevinden zich enkele grote plekken met Adelaarsvaren. Vanaf hier staat er veel minder hazelaar in de rand en vonden we ook geen door Hazelmuis aangeknaagde hazelnoten. Op sommige plaatsen groeit er vrij veel hulst.
(7) In het gekapte deel onder de hoogspanningslijn bevindt zich een optimale plek met op o.a. opslag van berk, braam, hazelaar, hop en adelaarsvaren.
(8) Het braamstruweel is hier vrij goed ontwikkeld.
(9) Deze zuid-zuidoost geëxposeerde rand is zeer open met veel vlier en hier en daar hazelaar. Er is slechts één geschikte plek waar vlier en hazelaar overwoekerd worden door bosrank, die plaatselijk meer dan 3 m hoog reikt. Iets meer zuidelijk bevindt zich nog een marginaal stukje bosrand met kardinaalsmuts, hazelaar en lage bramen. Hier vonden we vraatsporen van Hazelmuis.
(10) In deze zeer gevarieerde houtkant groeit o.a. Gelderse roos, hazelaar, bosrank, Prunus sp., lijsterbes, es, veldesdoorn, vlier, kardinaalsmuts, zomereik, mirabel, meidoorn, sleedoorn, hop, Spaanse aak en brandnetel. In het gedeelte ten westen van de wei-ingang, met in 2006 massaal veel sleedoornbessen en mirabellen, vonden we vier Hazelmuisnestjes (eentje bewoond) en vele vraatsporen van Hazelmuis. Voorbij de 90° bocht in de weg loopt naar het zuidoosten toe eveneens een zeer geschikte houtkant, met o.a. braam, bosrank, mirabel en hazelaar. Ook hier vonden we een bewoond Hazelmuisnestje en vraatsporen van Hazelmuis. Ten zuidwesten van deze houtkant bevinden zich op de helling hier en daar geschikte habitatplekken met o.a. meidoorn, sleedoorn, hazelaar, braam en hondsroos.
Het bosreservaatgedeelte ten zuiden van de Gieveldweg wordt eveneens begrensd door enkele interessante randen en houtkanten.
(11) Deze matig geschikte bosrand bevindt zich naast het wandelpad en bestaat vnl. uit bosrank verweven in hazelaar. Het struweel is niet aaneengesloten, maar er is wel over een strook van ongeveer 15 m discontinu een mantel aanwezig van doorgaans slechts 1 m diep en 1,5 m hoog. Iets verderop liggen ook enkele optimaal geschikte habitatplekken.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
(12) Deze steile weidegraft is zeer interessant, aangezien hij over de hele lengte met gemengd struweel van
o.a. hondsroos, gewone vlier, braam, veel bosrank en gewone es is begroeid. Hij staat bijna in verbinding met het bos via overhangende takken. Ten zuidwesten van deze graft bevat de bosrand o.a. meidoorn, es, hazelaar en een beetje bosrank en hondsroos. In het naastliggende vrij open bosperceel, bestaande uit vooral es met eronder hazelaar en rode kornoelje, vonden we een Hazelmuisnestje in bosrank verweven in hazelaar.
(13) Langs een smal bospad in het bos, ook hier gedomineerd door es, bevindt zich een van de meest dichte, ‘woeste’ bosrankstruwelen uit het ganse boscomplex. Op deze optimale habitatplek bedraagt de bedekking over een aanzienlijke oppervlakte 100 % en zijn de bosrankkoepels tot meer dan 4 m hoog in de hazelaars verweven. Deze strook is ongeveer 50 m lang en loopt aan de westkant naar de bosrand toe vrij diep uit. Naast bosrank haalt braam hier eveneens een hoge bedekking en komt er ook hondsroos en hop voor. Naar het zuiden toe is het weiland afgelijnd door een marginaal ontwikkelde randzone die overgaat in een optimaal gedeelte bestaande uit braamstruweel (tot 5 m breed, 1,5-2 m hoog), bosrank, meidoorn, vlier en hazelaar.
(14) In het ganse bos komen verspreid braamvegetaties voor, die echter doorgaans vrij laag (< 50 cm) blijven en eerder beperkt in oppervlakte (< 100 m²) zijn. Op een beperkt aantal plaatsen, waaronder deze, komt braam over aanzienlijke, aaneengesloten oppervlaktes voor, maar meestal toch slechts matig geschikt wegens te open, weinig dekking biedend en zeer laag. Tussen deze lage bramen staat weinig Adelaarsvaren en in de zeer ijle struiklaag vinden we hulst, opslag van esdoorn en aalbes, terwijl vooral es en esdoorn voor een geringe (< 70 %) kroonsluiting zorgen.
(15) Langs dit bospad heeft zich een mooie mantelvegetatie ontwikkeld met een zeer gevarieerde opbouw. Het voedselaanbod ligt er hoog met o.a. rode kornoelje, haagbeuk, bosrank, vlier, Gelderse roos, sleedoorn, sporkehout, kardinaalsmuts, hazelaar, weinig lage braam, meidoorn en hondsroos. Qua structuur is dit struweel doorgaans vrij open, al haalt adelaarsvaren lokaal wel een hoge bedekkinggraad. Aan de noordoostkant grenst het pad aan een recente kapvlakte met spontane opslag van beuk, berk, populier en zeer veel es, plaatselijk doorslingerd met veel hop en bosrank. Door een sterke toename aan directe lichtinval heeft zich hier een dicht braamstruweel ontwikkeld, plaatselijk opklimmend tot meer dan 2 m. Ook adelaarsvaren is er dominant aanwezig, terwijl de meest open plekken worden ingenomen door brandnetel. Als overstaanders bepalen vooral es en esdoorn het aspect en in de struiklaag staat vlier, hazelaar, kardinaalsmuts en meidoorn. Ook hier vonden we weer drie Hazelmuisnestjes, waarvan eentje bewoond door een volwassen en een jonge Hazelmuis.
(16) De bosrand langs dit weiland is marginaal ontwikkeld, met braam en adelaarsvaren. Ten zuidoosten hiervan werd een bestand gekapt, waarna populier werd ingeplant. Onder deze recente aanplant heeft zich een hoog (> 1,5 m), dicht en aaneengesloten braamstruweel ontwikkeld. Naast braam staat hier ook opslag van gewone es, framboos, vrij veel meidoorn en kleine kaardenbol. Hier vonden we vraatsporen van Hazelmuis. Aansluitend bevindt zich een hakhoutbestand van esdoorn, gewone es en hazelaar, met bosrank, braam en rode kornoelje. In het beperkte braamstruweel langs de bosrand aan de noordoostkant van het weiland (waar o.a. hazelaar, haagbeuk, es en meidoorn staat) vonden we een Hazelmuisnestje.
(17) Aan de zuidpunt van het boscomplex, net in Wallonië, liggen nog enkele marginaal en optimaal ontwikkelde houtkanten en bosranden. Ook hier weer vonden we een Hazelmuisnestje.
(18) Langs de weg groeit hier bosrank, vlier, meidoorn en hazelaar en het weiland is hier en daar afgeboord met een stukje braam, bosrank en brandnetel. Binnenin het bos bevinden zich verschillende naaldhoutpercelen, waarvan sommige reeds gekapt werden met ontwikkeling van braam op de kapvlaktes. Deze vegetatie werd nog niet onderzocht.
(19) Nog steeds in Wallonië, op de helling aan weerszijden van het wandelpad, is de vegetatie marginaal tot
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
optimaal ontwikkeld, met o.a. bosrank, braam, hazelaar, hondsroos, meidoorn, esdoorn en es. We vonden hier een Hazelmuisnestje en iets zuidelijker vraatsporen van Hazelmuis. Op sommige plaatsen werd spijtig genoeg takafval in de rand en op de bosrank gegooid.
(20) In dit perceel met lork is de ondergroei van adelaarsvaren hier en daar marginaal geschikt, met aan de rand van het wandelpad af en toe braam en een klein beetje kamperfoelie. Aan de andere zijde van het wandelpad, langs de akker, groeit af en toe braam en adelaarsvaren en veel hazelaar.
(21) Net als langs de rest van de noordoostrand vinden we ook hier nauwelijks geschikt habitat. Tussen het wandelpad en de akkers staat hier wel een strook met veel hazelaar, meidoorn, sleedoorn, es en haagbeuk, waar we vraatsporen van Hazelmuis vonden.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Figuur 0.0.0.0: Situering locaties Hazelmuizen. Legende: zie vorige blz.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Algemene beheermaatregelen voor Hazelmuis
In Bijlage 17 vindt men een gedetailleerde beschrijving van de habitatvereisten van Hazelmuis en van alle beheermaatregelen die hiervoor moeten zorgen.
In onderstaande Tabel geven we een samenvattend overzicht.
De Hazelmuis heeft nood aan: | De beheerder zorgt hiervoor, door: |
Continu voedselaanbod van bloemen en vruchten van april tot oktober | sparen van voedselbronnen bij beheerwerken: bramen, bosrank, kamperfoelie, Hazelaar, Vlier, Sleedoorn, Meidoorn, Gelderse roos, Rode kornoelje, Hondsroos |
Beheer steeds kleinschalig : gespreid in tijd en ruimte | |
Rust tijdens de voortplantingsperiode (juli - november) | beheermaatregelen enkel in periode 1 december - 1 april (deze periode is korter als het langer warm blijft in najaar of al vroeg warm is in de lente) |
Mooi ontwikkelde bosranden | te streven naar brede mantelzoomvegetaties |
Waar mogelijk: externe bosrand. Raster 5 tot 15 m verplaatsen weg van bosrand. | |
indien interne bosrand: dunnen in de boomlaag langs de bosrand (25 m) ==> betere struweelvorming | |
Bosrand nooit volledig afzetten, maar gefaseerd. Jaar 1: 100 tot 150 m, Jaar 5 de volgende 100m, Jaar 10 de volgende 100m, enz. | |
snoeihout nooit op de bosrand-vegetatie achterlaten, maar afvoeren of er een dichte takkenhoop of takkenril mee aanleggen | |
Middelhoutbeheer | Beperkt aantal overstaanders van verschillende leeftijd nastreven ==> breed uitgegroeide bomen met ook lage, horizontale takken en met boomholtes |
Goed ontwikkelde kruid- en struiklaag (voedsel) laten ontwikkelen | |
Hakhoutbeheer | maximaal 30 are aaneengesloten per jaar |
voldoende lange cyclus (ca. 15 jaar) in functie van voldoende vruchtzetting | |
Verbindingen tussen bossen | aanleg van nieuwe, ongeveer 10m brede houtkanten of hagen tussen bossen, met minstens 5 soorten van bovenvermelde voedselbronnen |
houtkanten zo weinig mogelijk snoeien. Max. om de 3 jaar en niet aan beidezijden tegelijkertijd, of gefaseerd: jaar 1 een strook 20 of 50 m wel, volgende strook van 20 – 50 m niet, enz; enkele jaren later omgekeerd. | |
gaten in bestaande houtkanten dichten door gerichte aanplant | |
Verbindingen binnen bossen | waar een weg door bos gaat: oude bomen aan weerszijden laten staan ==> verbinding via kruinen; streven naar veel ondergroei (met veel horizontale takken) |
3.2.2.4 ZOOGDIEREN : VLEERMUIZEN
3.2.2.4.1 METHODIEK
Het onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd door Xxx Xxx xxx Xxxxxx. Aanpak van de inventarisaties
De prospecties gebeurden in de regel van zonsondergang tot zonsopgang, tenzij er wegens slecht weer (sterke regenval of temperaturen < 8°C) vroegtijdig moest gestopt worden. In totaal werden er gedurende 10 nachten inventarisaties verricht in de drie bosgebieden (Broekbos, Veursbos en Teuvenerberg). De inventarisaties werden gegroepeerd in drie rondes: mei (nachten van 11/05, 12/05 en 13/05), juli (nachten van 14/07, 15/07 en 16/07) en september (nachten van 05/09, 06/09, 07/09 en 09/09). Er werd getracht om de drie gebieden in elke ronde gebiedsdekkend te inventariseren (i.e. alle begaanbare paden af te lopen).
Gezien de erg moeilijke toegankelijkheid van de hellingbossen werd het leeuwendeel van de inventarisaties
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
te voet uitgevoerd langs kleine paden. De omgeving van de bossen en de berijdbare boswegen werden met de wagen geïnventariseerd.
De prospecties gebeurden met simultaan gebruik van twee ultrasoondetectoren: enerzijds een Petterson D240 (tijdsexpansie / heterodyne systeem), voorzien van een iRiver iFP-899 mp3-recorder en anderzijds een Stag Electronics Batbox III (heterodyne systeem). De D240-detector (toestel met bandbreedte 8 kHz) werd in heterodyne mode gezet op een frequentie van ongeveer 40 kHz en regelmatig verdraaid naar 90 kHz. De Batbox III detector (bandbreedte 16 kHz) werd op 25 kHz geschakeld. Op deze manier worden de meeste inheemse soorten simultaan hoorbaar gemaakt. Wanneer een signaal werd opgepikt, werd getracht de soort auditief te determineren. Indien dit niet onmiddellijk mogelijk was, werd een opname gemaakt in tijdsexpansie en het signaal opgeslagen op mp3-recorder. De opnames werden na afloop van de inventarisatie ingelezen via de USB-poort van de computer. Alle opnames werden aan de hand van het programma Batsound grafisch uitgezet tot een zgn. 'sonogram', dat te beschouwen is als de akoestische 'signatuur' van de vleermuis. De waarnemingen werden tijdens de inventarisatie gepositioneerd met behulp van een GPS (Garmin Map 60 C). Een overzicht van de waarnemingen en van de afgelegde route wordt weergegeven op de kaart bijlage.
Volledigheid van de gegevens – leemten in de kennis
In Nederland en Duitsland wordt voor grondige vleermuisstudies in de regel voor de toepassing van inventarisaties met de bat - detector (methoden 1, 2 en 3: geluid- en zichtwaarneming detector, zoeken zwermende vleermuizen, paarterritoria en –verblijven) een bemonsteringsintensiteit van 7 mannachten per 50 (in bossen) à 100 ha (in open gebieden) gerekend, gespreid van maart tot oktober. Een overzicht van de bestaande methoden in het vleermuizenonderzoek en hun aanbevolen timing wordt weergegeven in bijlage 6.
In het voorliggende geval werden methoden 1 t/m 3 toegepast gedurende minder dan 9 nachten (t.g.v. van de weersomstandigheden) voor een totale oppervlakte van 224,5 ha. De verzamelde gegevens zijn bijgevolg slechts een momentopname van de aanwezige vleermuizen en zijn als dusdanig niet representatief voor de populaties in het gebied. Deze gegevens moeten dan ook met zeer grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
3.2.2.4.2 RESULTATEN
In en rond Teuvenerberg werden 5 vleermuissoorten en 2 soortengroepen met zekerheid aangetroffen. Het onderscheid tussen een aantal Myotis-soorten en tussen de Gewone en de Grijze grootoorvleermuis is niet mogelijk zonder de dieren te vangen, zodat de akoestische determinatie wordt beperkt tot het niveau van de soortengroep. Het onderscheid tussen de Nyctalus-soorten (Rosse – en Bosvleermuis) en de Laatvlieger is uitsluitend mogelijk in open milieu, wat – gezien het gesloten karakter van het bos - het relatief hoge aantal contacten genoteerd als “Laatvlieger of Nyctalus sp.” verklaart. In sommige gevallen is bovendien nog verwarring met Vale vleermuis mogelijk. Een overzicht van de aangetroffen soorten wordt weergegeven in tabel 3.2.1 en op de kaart 3.2.6
Tabel 3.2.1: Vleermuissoorten, waargenomen in Teuvenerberg. Het onderscheid tussen een aantal Myotis-soorten en tussen de Gewone en de Grijze grootoorvleermuis is niet mogelijk zonder de dieren te vangen. Status Vlaanderen 1994
= status volgens Xxxxx et al., 1994. Status Vlaanderen 2003 = status volgens Verkem et al. (2003)
Wetenschappelijke naam | Naam | Status Vlaanderen 1994 | Status Vlaanderen 2003 | Status Habitat- richtlijn |
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Eptesicus sp. | Geslacht Eptesicus | |||
Eptesicus serotinus | Laatvlieger | niet opgenomen | Bijlage IV | |
Myotis sp. | Geslacht Myotis | |||
Myotis myotis | Vale vleermuis | ernstig bedreigd | Met uitsterven bedreigd | Bijlage II / IV |
Myotis nattereri | Franjestaart | vermoedelijk bedreigd | Kwetsbaar | Bijlage IV |
Nyctalus sp. | Geslacht Nyctalus | |||
Nyctalus noctula | Rosse vleermuis | niet opgenomen | Bijlage IV | |
Pipistrellus sp. | Dwergvleermuizen | |||
Pipistrellus pipistrellus | Gewone dwergvleermuis | niet opgenomen | Bijlage IV | |
Plecotus sp. | Grootoorvleermuizen | Vermoedelijk bedreid/bedreigd | Kwetsbaar / Bedreigd | Bijlage IV |
3.2.2.4.3 DISCUSSIE
Algemeen
Ondanks het verkennende karakter van het voorliggend onderzoek en de beperkingen van de toegepaste methodiek (limieten van akoestische determinatiemogelijkheden) werden 5 soorten en 2 soortengroepen aangetroffen in Teuvenerberg. Naar Vlaamse normen is dit aantal relatief hoog te noemen. Vooral de waarnemingen van Vale vleermuis zijn opmerkelijk, vermits het hier – samen met de waarnemingen in het Veursbos - de eerste zomerwaarnemingen betreft in 20 jaar (Verkem et al., 2003).
Bespreking per soort
Hieronder worden de aangetroffen soorten afzonderlijk besproken. Elke soortbespreking begint met een korte kadertekst over de ecologie van de soort. De kaderteksten werden overgenomen uit Haarsma et al. (2003) en aangepast aan de Vlaamse situatie op basis van Xxxxxxx & Xxxxxxxxxxx (2001) en Verkem et al. (2003).
De Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
De Gewone dwergvleermuis is de kleinste en de meest algemene vleermuissoort in Vlaanderen. Ze verblijft zomer en winter in gebouwen, maar het bos vormt een belangrijk jachtgebied. Vooral bosranden, paden, dreven en open plekken in het bos worden door de Gewone dwergvleermuis als jachtgebied gebruikt. Mannetjes bezetten in de nazomer een territorium in een gebouw, boom of vleermuiskast, waar ze luid roepend vrouwtjes naartoe proberen te lokken om te paren.
De Gewone dwergvleermuis werd bijna overal in en rond het bos aangetroffen. Meer dan waarschijnlijk zijn er nog andere kolonies in de bebouwing in de buurt, maar het opzoeken ervan viel buiten het kader van deze studie.
De Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
De Rosse vleermuis is een grote vleermuis, vergelijkbaar met de Laatvlieger, maar met smallere vleugels. Het is een uitgesproken boombewoner, zowel ’s zomers als 's winters. Zijn verblijfplaats vinden we voornamelijk in dikke bomen zoals eik en beuk. Een Rosse vleermuis jaagt op grote hoogte boven open plekken in bos en langs bosranden. Ook nemen we de soort hoog boven watervlaktes en weilanden waar. Het is een uitstekende vlieger die tot op tientallen kilometers van het dagverblijf jaagt. Mannetjes van deze soort bezetten eveneens een najaarsterritorium in een boom en proberen via baltsroepen vrouwtjes aan te trekken. Rosse vleermuizen worden regelmatig overwinterend in bomen aangetroffen. Vaak zitten ze met een grote groep (tot 900 dieren) dicht opeengepakt in een boomholte. Xxxxx vleermuizen zijn hierdoor één van de kwetsbaarste vleermuissoorten in de winter.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
De Rosse vleermuis werd driemaal met zekerheid aangetroffen in Teuvenerberg. De waarnemingen concentreren zich vooral aan de westelijke rand van het bos. Op de avond van 16 juli kon minutenlang een Rosse vleermuis worden geobserveerd, die boven de eerder die dag gemaaide weide joeg (meest zuidelijke waarneming op de kaart). In de graslanden tussen de westelijke bosrand en de Gulp (ter hoogte van het wad) werden ook meermaals Rosse vleermuis of mogelijke Rosse vleermuizen geobserveerd. De Bosvleermuis werd daarentegen niet met zekerheid aangetroffen in Teuvenerberg.
Paradoxaal genoeg werd de Rosse vleermuis niet eerder aangetroffen in de Voerstreek in het kader van het bossenproject van Natuurpunt (Willems et al., 2003), terwijl ze tijdens onze inventarisatie in het Veursbos, het Broekbos en Teuvenerberg in 2006 wel werd aangetroffen.
De Laatvlieger (Eptesicus serotinus)
In de vlucht lijkt de Laatvlieger op de Rosse vleermuis, maar deze vliegt iets vroeger uit. Vandaar dat de Rosse vleermuis vroeger “vroegvlieger” werd genoemd en de Laatvlieger dus “laatvlieger”. Met een spanwijdte van ongeveer 35 cm is het een grote vleermuis. De Laatvlieger is voornamelijk gebouwbewonend en overwintert zelden of nooit in onderaardse objecten. Het bos is een belangrijk jachtgebied. De Laatvlieger jaagt graag langs bosranden en in open bos tussen de bomen, waar hij o.a. op kevers jaagt. Deze soort jaagt ook geregeld bij lantaarnpalen, waarvan het licht insecten aantrekt.
De Laatvlieger werd op één plaats in Teuvenerberg met zekerheid aangetroffen, namelijk in de kapvlakte pal ten westen van het Driezenhof. Mogelijk zitten nog andere waarnemingen van de soort vervat in de observaties van het type “Laatvlieger of Nyctalus sp.” In gesloten milieu is het onderscheid tussen Rosse vleermuis, Bosvleermuis en Laatvlieger namelijk zeer moeilijk. Determinatie gebeurt voornamelijk op basis van de typische signalen die in open milieu worden gebruikt).
Myotis spec.
Ongedetermineerde vleermuizen van het geslacht Myotis werden vooral in het noordelijke deel van het bos (Gieveld) aangetroffen en langs het meest zuidelijk gelegen deel van de westelijke bosrand (aan de kant van het kasteel). Op basis van het jachtgedrag zou – ten minste voor een deel van de dieren - kunnen verondersteld worden dat het om Baard- of Brandts vleermuizen ging, maar in afwezigheid van vangstgegevens kan hierover niet met zekerheid een uitspraak worden gedaan. Ook de aanwezigheid van Watervleermuis is waarschijnlijk, maar kon niet aangetoond worden bij gebrek aan toegankelijke, grote, open wateroppervlakten in de buurt van het bos, waarboven de soort op basis van haar jachtgedrag kan worden gedetermineerd.
Op de topografische kaart staan drie wateroppervlakten weergegeven in de periferie van Teuvenerberg, namelijk ten noorden van het gebied (in de weiden rond hoeve Gieveld), aan de oostelijke punt van het bos (net ten zuiden van het Driezenhof) en in het zuiden aan het kasteel. De poel van Xxxxxxx werd niet teruggevonden en is waarschijnlijk gedempt. Het poeltje in het oosten werd tweemaal bezocht, maar leverde geen vleermuisactiviteit op. De relatief onbeschutte ligging en het dichtgroeiende wateroppervlak maken het wellicht minder aantrekkelijk voor jagende en drinkende vleermuizen. De kasteelvijver kon niet bezocht worden omdat hij in een omheind privé-domein ligt. Afhankelijk van de situatie (natuurlijkheid van de vijver, afwezigheid van kunstverlichting) zou deze vijver potentieel een interessant jachtgebied kunnen zijn voor vleermuizen uit Teuvenerberg.
De vallei van de Gulp, ter hoogte van het Wad (ten westen van Gieveld) leverde telkenmale een sterke activiteit van Myotis – vleermuizen op. De situatie van de Gulp en van de holle weg ernaast is ideaal om er vangsten uit te voeren. Het organiseren van vangsten op deze plek is aanbevelenswaardig om het soortenspectrum van de Myotis – vleermuizen beter te leren kennen. Er werd op die plek trouwens geluid van een vleermuis opgenomen, die karakteristieken had die wijzen op Ingekorven vleermuis, maar ze boden
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
onvoldoende zekerheid en dus werd gekarteerd als “Myotis spec.” (Xxxxxxxx, 2004; 2006).
De Vale vleermuis (Myotis myotis)
De Vale vleermuis is met een spanwijdte tot 43 cm onze grootste inheemse vleermuis. Tegenwoordig is ze erg zeldzaam. Vroeger leefde de soort in een groter deel van Vlaanderen. De Vale vleermuis jaagt vaak – net als de Bosvleermuis – op grote kevers en plukt ze van de bosbodem af. Haar typische jachtbiotoop is parklandschap en open bos of ‘kathedraalbeukenbos’ met zeer weinig ondergroei. Zomerverblijfplaatsen zijn er in Vlaanderen niet gekend. In Wallonië zijn dit meestal groeves of gebouwen.
Zeer opmerkelijk is de waarneming op 16/07/2006 en op 7/09/2006 van de Vale vleermuis aan de noordelijke bosrand van Teuvenerberg (Gieveld). Deze soort wordt in Vlaanderen als “ernstig bedreigd” beschouwd en staat in Bijlage II van de Europese Habitatrichtlijn.
In België werd de soort in de winter gedurende de periode 1930-1964 op 241 plaatsen waargenomen. In 1985-1995 was het aantal plaatsen teruggelopen tot 109. In 1995 waren er nog 10 zomerkolonies gekend in België, Luxemburg en de aangrenzende gebieden in Frankrijk.
Tijdens de atlasperiode 1987-2002 werden er in Vlaanderen geen zomerwaarnemingen verricht. In de winter werd de soort slechts op twee plaatsen waargenomen, nl. éénmaal in Groenendaal en geregeld in de Limburgse mergelgrotten. Jaarlijks worden 1 à 2 overwinterende exemplaren aangetroffen (Verkem et al., 2003). In de winter 2004-2005 werden er in Vlaanderen geen geteld (resultaten uit Boers, 2005) en werden 42 exemplaren geteld in 17 van de 87 Waalse sites, geïnventariseerd door de werkgroep Plecotus (Nyssen & Calberg, 2005).
In het Waalse dorp Lontzen (nabij Kelmis – La Calamine, in vogelvlucht 13,5 km ver van Teuvenerberg) bevindt zich een kolonie van een zestigtal Vale vleermuizen (Van der Wijden & Verkem, 2005). Gezien de hoge mobiliteit van de soort, die nachtelijke verplaatsingen tot 25 km kan maken (hoewel de gemiddelde afstand tot de jachtgebieden 7 à 8,5 km kan bedragen), is het niet onmogelijk dat de in Teuvenerberg aangetroffen dieren tot deze kolonie behoren. Dit voorbeeld illustreert het belang van een globale (in dit geval interregionale) aanpak voor het garanderen van een duurzame instandhouding van deze soort.
Franjestaart (Myotis nattereri)
De Franjestaart is nauw verwant aan de Watervleermuis. De zomerverspreiding is slecht gekend, maar lijkt zich te beperken tot de bosrijke delen van Vlaanderen. Boomholten vormen de verblijfplaats, maar in het buitenland worden ook nestkasten, schuren en gebouwen gebruikt. De Franjestaart overwintert o.a. in ijskelders, forten en bunkers. In het buitenland werd de soort ook overwinterend in bomen gevonden. Over het jachtbiotoop is weinig gekend. Recent bleek dat de soort vrij veel jaagt boven kleinschalige gras- en hooilanden buiten het bos. De connectiviteit tussen het bos en de perifere milieus is dan ook zeer belangrijk voor het behoud van deze soort.
De Franjestaart gebruikt een fluistersonar, waardoor de detectiekans van de soort laag is. Anderzijds is het één van de weinige kleine Myotis-soorten die gemakkelijk te determineren is aan de hand van opnames in tijdsexpansie.
De soort werd op 7 september 2006 met zekerheid aangetroffen in Teuvenerberg. Alle waarnemingen gebeurden kort na elkaar op het bosweggetje ten zuiden van hoeve Gieveld. Mogelijk ging het om hetzelfde dier dat heen en weer vloog, maar door de zachte sonar slechts op een aantal discrete momenten hoorbaar was op de vleermuisdetector.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Gewone of Grijze grootoorvleermuis (Plecotus spec.)
De Gewone (synoniem: Bruine) grootoorvleermuis vinden we verspreid over het land. Deze vleermuis is het talrijkst in parkachtig landschap. Bos vormt een belangrijk jachtgebied, vooral wanneer het een open structuur heeft waar de grootoorvleermuis tussen de bomen en struiken kan jagen. Grootoorvleermuizen jagen ook in naaldhout. Een grootoorvleermuis is vrij klein en heeft brede vleugels, die het mogelijk maken om langzaam en wendbaar te vliegen en zelfs in de lucht te blijven stilhangen. De oren zijn zeer groot en kunnen zeer zachte geluiden opvangen. Het dier is in staat om insecten van de bladeren te plukken. Verblijfplaatsen zijn in de zomer zowel gebouwen als holle bomen. ’s Winters verblijft een grootoorvleermuis in vorstvrije donkere ruimten, maar mogelijk ook in holle bomen.
De Grijze grootoorvleermuis lijkt zeer sterk op de Gewone grootoorvleermuis en is in sommige gevallen uitsluitend via DNA-analyse met zekerheid te determineren. Zomerverblijfplaatsen werden tot nog toe alleen maar in gebouwen aangetroffen. De jachttechnieken en -biotopen zijn gelijkaardig aan die van de Gewone grootoorvleermuis. Toch vangt de Xxxxxx grootoor in verhouding meer vliegende prooien dan de Gewone. In de winter verblijft de Grijze grootoor op gelijkaardige plaatsen als de Gewone. Bij de wintertellingen kan er echter niet tot op soort worden gedetermineerd, wat het beeld vermoedelijk vertekent.
De Bruine en de Grijze grootoorvleermuis gebruiken een fluistersonar, waardoor de detectiekans van deze soortengroep relatief laag is. Toch werd de soort geregeld (n = 5) aangetroffen, verspreid over het bos. Dit wijst erop dat er zich wellicht een kolonie grootoorvleermuizen in of in de buurt van het bos ophoudt.
C. Aanbevelingen voor het beheer
Voor wat het bos zelf betreft zijn de voorliggende beheervoorstellen, die voorzien om het merendeel van het bos te onderwerpen aan “niets doen”- beheer, monotone naaldhoutaanplantingen gefaseerd te verwijderen positief voor vleermuizen.
Het nietsdoen beheer garandeert namelijk de voorziening van voldoende holle bomen en staand dood hout als verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen, alsook een voldoende structuurrijkdom van de bosbestanden, die door jagende vleermuizen kan geëxploiteerd worden.
Via de kapping van de naaldhoutbestanden kunnen enerzijds de behoeften voor vleermuizen, die in open, halfopen of randmilieus jagen, vervuld worden en kan anderzijds via hun geleidelijke verbossing het toekomstige aanbod aan holle bomen en staand dood hout veilig gesteld worden.
In het kader van de veiligheidskappingen langs randen en wandelpaden, dient bij de velling van grote loofbomen rekening gehouden te worden met hun potentiële waarde als verblijfplaats voor vleermuizen, maar ook voor andere holtebewonende diersoorten. Wanneer gekende holle bomen geveld moeten worden, stelt zich de vraag of er mitigerende maatregelen (toppen,...) mogelijk zijn. Zoniet dient de boom best geveld te worden in de periode van 1 september tot eind oktober, om de verstoring van de boombewonende fauna minimaal te houden. Aangezien er voorzien wordt het hout van de veiligheidskappingen te laten liggen, vormt deze timing in principe geen praktisch probleem.
Eén van de knelpunten in Teuvenerberg is het feit dat het een relatief droog bos is. Vochtige zones zijn vaak heel belangrijk als foerageergebied voor vleermuizen en bijna alle soorten komen er drinken. De meeste vleermuissoorten foerageren boven water op Chironomidae (= dansmuggen). Alle mogelijke vochtige structuren (o.a. vochtige zones, veedrinkpoelen, plas-dras situaties op voormalige exploitatiewegen,…) dienen daarom maximaal behouden en indien mogelijk uitgebreid te worden. Ook de verbindingen met de beekvallei van de Gulp zijn cruciaal. De kwaliteit van de kasteelvijver als jacht- en drinkgebied voor vleermuizen kon niet geëvalueerd worden, maar het beheer ervan kan potentieel een impact hebben op de vleermuizen in het bos.
Bovendien mag niet de fout worden gemaakt om het bos los te zien van zijn omgeving. De verwevenheid
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
van het bosgebied met zijn omgeving is zelfs cruciaal voor veel vleermuizen. Het omringende kleinschalige landbouwgebied -dat zo typisch voor Voeren is- en bestaat uit een mozaïek van bos, boomgaarden, weilanden en akkers, is een belangrijke verklarende factor voor de hoge soortendiversiteit aan vleermuizen die werd waargenomen. Uit recent onderzoek blijkt namelijk dat een aantal vleermuissoorten, die klassiek tot de bossoorten werden gerekend, een groot deel van hun prooien vangen boven weilanden.
In dit habitattype worden kevers of vliegen gevangen die gebonden zijn aan dierlijke mest, zoals bepaalde Muscidae en Calliphoridae, Geotrupes sp. en Aphodius sp. Ook andere insecten zijn typisch voor deze zones zoals de Meikever (Melolontha melolontha). De aanwezigheid van vee is dan ook belangrijk voor vleermuizen, omdat de uitwerpselen belangrijk zijn als voedingsbodem voor veel insecten, maar ook omdat extensieve begrazing voor een hoge variatie in bodem en vegetatie zorgt. De rijke en gevarieerde vegetatie die hierdoor ontwikkelt, is geassocieerd met een rijke insectenfauna.
Een groot probleem hierbij is het toenemende gebruik van ontwormingsmiddelen in de veeteelt. Het gebruik van producten zoals Avermectine, Ivermectine, Abamectine en andere antibiotica houdt in principe het vee wormvrij. Tegenwoordig worden deze producten zelfs standaard toegevoegd aan het krachtvoer. Een groot percentage van de toegediende middelen (tot 50 %) wordt terug uitgescheiden via de uitwerpselen. De actieve stoffen binden zich gedeeltelijk aan de organische stoffen in de mest, maar een deel verdwijnt ook in de bodem. Het gevolg hiervan is dat de dierlijke mest ongeschikt wordt als voedingsbodem voor de bovengenoemde insecten. Onrechtstreeks worden hierdoor de vleermuizenpopulaties van het gebied getroffen. Indien praktisch haalbaar (e.g. in het geval er omringende, begraasde, terreinen zijn in eigendom van ANB) kan in dergelijke gebieden geopteerd worden voor het uitvaardigen van een verbod op het gebruik van avermectines. Het is het overwegen waard om de pachters – eventueel mits één of andere compensatie
– ertoe aan te zetten terug te keren naar klassieke ontwormingstechnieken (die arbeidsintensiever zijn, aangezien elk stuk vee afzonderlijk behandeld moet worden).
Wat graslanden betreft, is het beheer als hooiland, dat twee maal per jaar wordt gemaaid met afvoer van het maaisel, zeker een interessante optie. Verschillende vleermuizen jagen namelijk in dergelijke graslanden. Het fixeren van bepaalde verbossingsstadia kan echter ook interessant zijn. Belangrijk is om de maaibeurten zoveel mogelijk te faseren.
Tenslotte nog even vermelden dat enerzijds het behoud van de bestaande structuren en anderzijds het verder ontwikkelen van bosranden (mantel- en zoomvegetaties), lokale struwelen en lineaire landschapselementen (houtkanten, hagen,…) tot aanbeveling strekt in de periferie van het bosgebied.
3.2.2.4.4 AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK
Zoals hoger vermeld is het voorliggend onderzoek beperkt tot een verkennende inventarisatie. De resultaten zijn dan ook te beschouwen als onvolledig. Door de tijdsdruk en de moeilijke toegankelijkheid van het terrein werd bovendien minimaal aandacht besteed aan de ligging van vliegroutes en het lokaliseren van kolonieplaatsen. Om deze gegevens te vervolledigen zijn de inzet van de volgende methodes aan te bevelen:
• Verdere inzet van bat-detectoronderzoek. Om tot een volledige inventarisatie te komen zijn nog minstens 4 mannachten nodig in Teuvenerberg. Het is aan te bevelen om dit verdere onderzoek te combineren met de installatie van een basismonitoring met behulp van punt-transecttellingen
• Xxxxxxxx met mistnetten zijn wenselijk en zelfs noodzakelijk om een licht te werpen op de ongedetermineerde Myotis – vleermuizen. Dit gebeurt best in de holle weg net voorbij de doorwaadbare plaats over de Gulp.
• Indien tijdens de vangsten soorten van Bijlage II worden gevangen, is het aangewezen deze dieren uit te rusten met een lichtgewicht zender (radio-telemetrie) om zo de kolonieplaats, vliegroutes en jachtgebieden efficiënt te
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
kunnen lokaliseren en in een tweede tijd te beschermen. Ook een grensoverschrijdend project met het Waals Gewest i.v.m. de Vale vleermuis behoort hier tot de mogelijkheden. De kolonie van Lontzen wordt namelijk door de X.X.X.X.X. xxx Xxxxxxxx van nabij opgevolgd.
3.2.2.4.5 CONCLUSIE
Ondanks de beperkte steekproef in suboptimale omstandigheden (hevige regen in mei en nachtelijke koude in september) blijkt dat het bosreservaat “Teuvenerberg” een bijzonder rijke chiropterofauna herbergt. 5 soorten en 2 soortengroepen, waaronder de zeer zeldzame Vale vleermuis (Bijlage II – soort) werden aangetroffen. Samen met de waarnemingen in het Veursbos betreft het hier de eerste zomerwaarnemingen van de soort in Vlaanderen in 20 jaar. Verder onderzoek is aangewezen, alsook de installatie van een monitoring met behulp van punt-transecttellingen. De voorliggende beheersvoorstellen voor het bosreservaat zijn positief voor vleermuizen, mits er ook voldoende aandacht wordt besteed aan de verwevenheid van het bosgebied met het perifere kleinschalige landschap en aan het behoud van vochtige zones.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
De Levendbarende hagedis is in 2006 slechts éénmaal door ons waargenomen, een juveniel dier op de grote kapvlakte. Dit is zeker de meest geschikte locatie in het bos. In het ideale geval ontwikkelt zich er –na ruimingen van het takhout- een droge-heidevegetatie die langzaam verbost. Pas bij volledige verbossing, als er geen open plekjes meer zijn om te zonnen, wordt het terrein weer ongeschikt voor de hagedis. De hoogste aantallen zullen in het tussenstadium bereikt worden, als er verboste heide aanwezig is. Als men het takhout en strooisel na de kaalkap grondig opruimt, zal het vertrekpunt een meer voedselarme situatie zijn en zal de vegetatiesuccessie trager verlopen (en de kans op woekering van Adelaarsvaren verkleinen
?).
We vermoeden dat de soort ook langs de zuidwestelijke bosrand voorkomt. Het is geen makkelijke soort om in de zomer te inventariseren.
We namen 4 soorten waar, 4 van de ‘common five’ in Vlaanderen: Bruine kikker, Gewone pad, Alpenwatersalamander en Vinpoot/Kleine watersalamander. In de databank van het INBO zijn 5 soorten opgenomen voor de 3 UTM-hokken waarin het bosreservaat ligt: Kleine, Alpenwater en Vinpootsalamander, Bruine kikker en Geelbuikvuurpad !
In totaal zijn er dus 6 amfibieënsoorten bekend van Xxxxxxxxxxxx.
We noteerden in 2006 17 exemplaren Gewone pad, verspreid over het bos. Ook de Bruine kikker is verspreid over het hele bosreservaat waargenomen. Dril is gevonden op de grote kapvlakte aan de oostrand. Er is 1 vrouwtje Alpenwatersalamander waargenomen op de grote kapvlakte.
Aan de zuidoostrand van Teuvenerberg, net ten zuiden van Driezenhof, ligt een poel die in 1999 is ontslibt en vrij diep is (80cm). Ondanks het feit dat die op een hoog punt ligt valt die nooit droog. Hier zijn Gewone pad (Bufo bufo), Alpenwatersalamander (Triturus alpestris) en Vuursalamander (Salamandra salamandra) al waargenomen (med. D. Zeevaert op 29/03/2006).
De Vuursalamander staat als ‘kwetsbaar’ op de Rode Lijst en is in Vlaanderen beperkt tot grote oude boscomplexen. Het is bij ons een bewoner van oude beuken- en eiken-haagbeukenbossen, bij voorkeur in heuvelachtige gebieden, waarin bronnen en beekjes voorkomen (Bauwens & Claus, 1996).
De larven worden gevonden in brongebieden en beekjes (in de Vlaamse Ardennen) of in karresporen of bospoelen (zelfs diegene die grotendeels gevuld zijn met rottende bladeren) in Meerdaalwoud (bij Leuven). Zelfs in een met water gevulde hoefafdruk van een paard zijn enkele larven gevonden. Er was daar een voorkeur voor relatief koele, vrij kleine en sterk beschaduwde plasjes met weinig of geen watervegetatie (Van Beek, 1992).
De Geelbuikvuurpad (Bombina variegata) is tijdens begin jaren ’80 voor het laatst waargenomen in of nabij het studiegebied. Dit was tevens de laatste vindplaats in Vlaanderen en ondanks gericht zoeken blijft de status tot op heden ‘uitgestorven in Vlaanderen’. De soort kende eveneens een dramatische achteruitgang in Nederlands Limburg en Wallonië. In Nederland zijn anno 2002 nog 5 populaties (waarvan de grootste in een mergelgroeve in Cadier en Keer, net ten zuidoosten van Maastricht) over in Zuid-Limburg, maar die liggen niet vlakbij de grens met Voeren. De soort is opgenomen in de Habitatrichtlijn (Bijlage II en IV).
De Geelbuikvuurpad zou nochtans niet al te veel eisen stellen aan de waterkwaliteit maar is wel een warmteminner: kleine poelen, plassen stagnerend regenwater, karresporen die ondiep zijn en snel opwarmen worden verkozen. De afwezigheid van plantengroei is daar essentieel ! Daardat de kleine plassen slechts weinig dieren huisvesten en vaak tijdelijk van aard zijn, is een groot aantal van dergelijke plassen
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
belangrijk. Gezien de inspanningen in Nederland is het niet uitgesloten dat de soort op termijn weer opduikt, maar er zullen vooral inspanningen in de open gebieden rond de bossen nodig zijn.
De Geelbuikvuurpad is destijds waargenomen in UTM-hok GS0327, dit is het noordoostelijk deel van het bosreservaat (Gieveld).
We namen 19 dagvlindersoorten waar in 2006, in Teuvenerberg en een aanpalende grasland. In 1998 zagen we Argusvlinder in een grasland aan de zuidwestrand.
Bont zandoogje, Boomblauwtje, Dagpauwoog, Eikenpage, Gehakkelde aurelia, Groot dikkopje, Klein geaderd witje, Koevinkje en Oranjetipje zijn te karakteriseren als algemene bosvlinders (in ruime betekenis, dus ook ruigtes en grazige zones) in Vlaanderen. Grote vos is een zeldzame bossoort. De andere 10 soorten zijn trekvlinders (Atalanta en Distelvlinder), typische graslandsoorten (Argusvlinder, Bruin zandoogje, Geelsprietdikkopje, Kleine vuurvlinder, Koninginnepage en Zwartsprietdikkopje) of eurytoop (Groot koolwitje en Klein koolwitje).
De genoemde soorten zijn momenteel niet bedreigd in Vlaanderen, uitgezonderd de Grote vos, die ‘bedreigd’ is (Maes & Van Dyck, 1999).
De Grote vos (Nymphalis polychloros) plant zich voort in vrij grote, lichtrijke bossen, maar kan sterk zwerfgedrag vertonen. De wijfjes zetten de eitjes af rondom de buitenste twijgjes aan de zuidkant van (vooral) Boswilg en iepensoorten, maar ook van Ratel- en Zwarte populier en fruitbomen van het geslacht Prunus (Maes & Xxx Xxxx, 1999). Van deze soort zijn geen ‘vaste populaties’ bekend in Vlaanderen, maar men vermoedt dat de soort zich in de grote boscomplexen als Meerdaalwoud wel voortplant. Groenendijk (2007) schets de recente ontwikkeling van Grote Vos in Nederland. De laatste rupsenvondst dateert van 1996 (80 rupsen op een goudiep in een tuin in Heerlen) en sinds nam het aantal waarnemingen van adulte vlinders ook jaar na jaar af, tot er in 2002 zelfs geen enkele waarneming werd doorgegeven. Nadien leek de soort weer toe te nemen, met 13 vlinders in het voorjaar van 2007.
Op 16 mei 2006 namen we 1 Grote vos waar in Gieveld, op een lichtrijke plek onder de hoogspanning. Direct na de overwintering verdedigt de Grote vos een territorium op een plaats met zeer korte vegetatie aan de bosrand, meest in de namiddag (Maes & Xxx Xxxx, 1999).
De Eikenpage (Neozephyrus quercus) is een lastig waarneembare soort. In de Kempen is de soort vrij talrijk maar op zwaardere bodemtypes is de soort zeldzaam, zelfs in bossen met veel eiken in de bosrand. Op 10 juli 2006 namen we minstens 10 exemplaren waar op 6 plaatsen verspreid over het bos. We kunnen besluiten dat de Eikenpage talrijk is in Teuvenerberg.
Een zeer vlinderrijke locatie is een groot braakliggend terrein (grazige ruigte met veel Xxxx Xxxxxx) ten oosten van Teuvenerberg, tussen het bosreservaat en het Bovenste Bos (Nederland). Hier vlogen op 10 juli 2007 vele tientallen Bruine zandoogjes, Koevinkjes en Zwartsprietdikkopjes en lage aantallen Geelsprietdikkopje, Groot dikkopje en Koninginnepage.
Vier soorten vlinders zijn een enkele keer in de eklektor gevangen: Dagpauwoog, Gehakkelde aurelia, Bont en Bruin zandoogje.
We namen via veldwaarnemingen (bijlage 9) 7 sprinkhaansoorten waar in 2006, in Teuvenerberg en enkele aanpalende graslanden. Vangsten met bodemvallen leverden nog 1 extra soort op (Boomsprinkhaan).
Deze 8 sprinkhaansoorten zijn als volgt verdeeld over de families:
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
• Sabelsprinkhanen (Tettigoniidae): Boomsprinkhaan, Bramensprinkhaan, Grote groene sabelsprinkhaan, Sikkelsprinkhaan;
• Krekels (Gryllidae): geen
• Doornsprinkhanen (Tetrigidae): geen;
• Veldsprinkhanen (Acrididae): Bruine sprinkhaan, Gouden sprinkhaan, Krasser en Ratelaar;
De databank van Saltabel meldt 6 soorten voor Teuven, waarvan enkel Zuidelijk spitskopje door ons niet is waargenomen.
Van deze 9 soorten is 1 soort opgenomen in de Rode Lijst van Decleer et al. (2000). Gouden sprinkhaan is ‘zeldzaam’. We bespreken deze soort wat meer in detail.
De Gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar) heeft een eerder lokaal voorkomen in Vlaanderen, vooral in natte gebieden. Ten zuiden van Samber en Maas is ze algemeen, ook in (heel) droge ecotopen (kalkgraslanden, droge wegbermen) (Decleer et al., 2000). In Nederland heeft de soort, net als in Vlaanderen, een versnipperde verspreiding en ze is vermoedelijk afgenomen. Ze is er als ‘kwetsbaar’ in de Rode Lijst opgenomen (Kleukers et al., 1997). Recent is er een toename in natuurontwikkelingsgebieden langs de grote rivieren en in Zuid-Limburg (Kleukers, 2005).
De Gouden sprinkhaan zet haar eieren af in beschadigde plantenstengels (braam, lisdodde, russen,...) of vermolmd hout aan de rand van dichte, hogere vegetaties. De dieren voeden zich met grassen en cypergrassen en niet met kruiden.
Op 10 juli 2007, dat is een piekmoment voor deze soort, ontdekten we op tal van plaatsen populaties Gouden sprinkhaan (zie kaart 3.2.7). Er is een zeer grote populatie aanwezig in het grote, braakliggende, grazige terrein tussen Teuvenerberg en Bovenste Bos. Er zijn op het meer dan 100 zangposten aanwezig en ook heel wat wijfjes waargenomen, waaronder minstens 4 langvleugelige dieren !. Tal van wegbermen ten oosten van het bos en kleine tot grote open plekken in het bosreservaat zijn bezet.
De Boomsprinkhaan (Meconema thalassinum) is een zeer algemene soort in Vlaanderen, die bijvoorbeeld ook frequent in tuinen wordt waargenomen. Het is een moeilijk waarneembare soort (maakt geen voor de mens hoorbaar geluid en leeft onopvallend in de vegetatie). We vingen in juli 2006 in totaal 13 Boomsprinkhanen met de eklektor.
Opmerkelijk is de vangst van 1 mannetje Sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata) in de eklektorval, op 4 september 2006.
De Bramensprinkhaan (Pholidoptera griseoaptera) is in de leemstreek één der algemeenste sprinkhaansoorten. De soort komt verspreid voor in Teuvenerberg.
Een bijzondere soort in de omgeving is de Greppelsprinkhaan (Metrioptera roeselii), die in 2001 gezien is langs de weg van Teuven naar Hombourg (Plombières).
We namen 5 libellensoorten waar in 2006 in Xxxxxxxxxxxx, 0 waterjuffers (Azuurwaterjuffer, Vuurjuffer en Bosbeekjuffer) en 2 ‘echte libellen’ (Grote keizerlibel en Blauwe glazemaker).
De Bosbeekjuffers zagen we in Gieveld, op een open plek onder de electriciteitsdraad, langs de westrand van het bos en op een open plekje in het bos. De dieren zaten op een struik en deden regelmatig uitvallen en landen weer op hun plek.
In de omgeving van het bos komt een grote populatie Bosbeekjuffer (Calopteryx virgo) voor, namelijk over de volledige (boven)loop van de Gulp (med. Xxxxx Xxxxxxxxx).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
De Bosbeekjuffer is een bedreigde soort in Vlaanderen !
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.2.10 LOOPKEVERS
3.2.2.10.1 Methodiek (Onderzoek bodembewonende ongewervelden en dood-houtkevers)
De onderzoekslocaties zijn op kaart 3.2.5 gesitueerd. Hieronder beschrijven we de plaatsen. De locaties zijn op foto weergegeven in een fotoreportage in bijlage 10.
Op 30 maart 2006 zijn alle vallen geplaatst op Xxxxxxxxxxxx, behalve de raamval, die op 5 april geplaatst is:
▪ op 4 locaties bodemvallen, telkens 2 vallen per locatie (om voldoende materiaal te hebben);
▪ 0p 6 locaties lokvallen, met Scheerpeltz-oplossing als lokstof;
▪ 1 raamval;
▪ 1 stameclector.
De vallen zijn leeggemaakt op 18 april, 15 en 16 mei, 29 mei, 13 juni, 26 juni, 10 juli, 24 juli, 7 augustus, 21 augustus, 4
september, 18 september, 2 oktober, 16 oktober en 30 oktober 2006. De bodemvallen zijn opgehaald op 30 oktober
2006. De lokvallen en raamvallen zijn opgehaald op 19 en 20 september 2006.
Bodemvallen
TEB01 en TEB01a: grote kapvlakte
De vallen staan vrij centraal op een grote open plek (kapvlakte) die ontstaan is door kaalkap van een naaldhoutbestand in 2005. Er is veel takhout blijven liggen.
Rond de vallen staat weinig vegetatie, enkel wat Vingerhoedskruid, Valse salie en Kamperfoelie.
Aan de westrand van deze kapvlakte is een life trap voor loopkevers geplaatst, gecodeerd als TEB01li. Dit is een bodemval zonder fixatief. De levende kevers zijn opgestuurd naar Xxxxxx Xxxxxxxx van het KBIN voor genetisch onderzoek.
UTM: GS0327
TEB02 en TEB02a: vochtig bos met rijke kruidlaag
Deze locatie is een brongebied. Het is een natte zone, waar in de boomlaag elzen staan, evenals essen en esdoorn. Er is een rijke kruidlaag aanwezig (bedekking ca. 70%) met veel voorjaarsbloeiers. In de zomer zijn Schaduwkruiskruid, Bosgierstgras en Gele dovenetel aanwezig en Brandnetel dominant. In de struiklaag veel Vlier en Hazelaar.
In dit perceel staan ook life traps. Deze staan dicht bij het aanpalend spie-vormig grasland, waar in de (beschaduwde) rand Brandnetel domineert. Ze zijn gecodeerd als TEB02li.
UTM: GS0327
TEB03: oud beukenbestand
Deze locatie situeert zich op de bovenrand van een steile helling. Hier staat een groep oude Beuken en er is door Xxxxx en Xxxx Xxxxxxxx nooit beheer uitgevoerd (dus laatste 50 jaar nulbeheer). Net ten noorden hiervan ligt een Grove-dennenbosje en aanpalend stonden lorken die recent gekapt zijn (dus nu een open plek, met veel Adelaarsvaren).
In de boomlaag vinden we buiten Beuk enkel 1 forse Lijsterbes. De struiklaag is beperkt tot enkele
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
verspreide Hulsten. Ook de kruidlaag is beperkt tot een ijle vegetatie van braam en stekelvarens (bedekking 30%).
UTM: GS0326
TEB04:
Deze locatie ligt in het noordelijk deel van het bos, Gieveld genaamd.
Beide bodemvallen staan onder een Haagbeuk en het is er donker. Wellicht daarom is er geen kruidlaag direct rond de bodemvallen, maar op 1 m beginnen bramen en Adelaarsvarens die verderop een dichte vegetatie vormen. In de boomlaag vinden we in de directe omgeving vooral Berk en eik en een dikke Esdoorn.
UTM: GS0327
Lokvallen met alcohol
TEL01
Deze locatie situeert zich op een open plekje, gedomineerd door Adelaarsvaren, waar recent Fijnspar en Lork gekapt zijn. Daarnaast is hier lange tijd (25 jaar) geen beheer gebeurd (med. Xxxxx Xxxxxxxx). De lokval is op een dode eik geplaatst, aan de rand van de open plek (N-oriëntatie), nabij een forse Beuk. UTM: GS0327
TEL02
Deze locatie ligt vlakbij TEL01 en is gekozen ter vergelijking om het effect van het substraat (Beuk versus berk) te bekijken. Hier staan meerdere oude Lijsterbessen, een oude Eik en een groep dode Berken. De lokval is tegen een dode Berk geplaatst. UTM: GS0327
TEL03
Ten westen van een grote kaalkap van naaldhout waar TEB01 staat. Er staan enkele Haagbeuken waaronder een stervend exemplaar. Daartegen is een lokval geplaatst. UTM: GS0327
TEL04:
Deze locatie is een beukenbestand waar ook de bodemvallen TEB03 geplaatst zijn. De lokval is geplaatst op een zware liggende Beuk. Vlakbij is een open plek waar de eclectorval staat. UTM: GS0326
TEL05:
Deze locatie situeert zich in het noordelijk deel van het bos, Gieveld. De val hangt op een afgerukte eikentak, onder een dikke Eik. Het was een donker bos, maar ten tijde van het onderzoek was er recent veel Amerikaanse vogelkers gekapt en daardoor was er een open plek. Vlakbij staat een dikke dode eik. UTM: GS0327
TELO6
De val hangt tegen een dode Boskers. UTM: GS0327
Raamval
De raamval staat op de plaats waar het bos momenteel het smalst is: tussen de grote open plek (kapvlakte), die ontstaan is door kaalkap van een naaldhoutbestand in 2005, en een grasland dat aan de westrand met een punt in het bos ligt. De raamval staat tegen een Haagbeuk, vlakbij een forse Esdoorn. UTM: GS0327
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Eklektorval
Deze val staat opgesteld tegen de stomp van een berk, op een kleine kapvlakte waar een hoge en dichte vegetatie van Adelaarsvaren aanwezig is.
UTM: GS0326
3.2.2.10.2 RESULTATEN: ALGEMEEN
Loopkevers zijn onderzocht middels bodemvallen en middels handvangsten. We bespreken eerst de algemene resultaten en vervolgens bespreken we enkele soorten.
In de tabel in bijlage 7 wordt per locatie aangegeven welke loopkeversoorten met bodemvallen gevangen zijn. Ook staat de Rode-lijststatus en de habitatvoorkeur (volgens Xxxxxxxx et al., 1995) vermeld. De afkortingen van de habitats zijn:
▪ BO: bossen
▪ DH en VH: droge resp. habitaten
▪ VG: vochtige graslanden
▪ HH: heide en hoogveen
▪ RA: ruigtes en akkers
Soms staat er (e) of (s) toegevoegd. Dat betekent eurytoop resp. stenotoop. Een soort met vermelding DH(e) is eurytoop in droge habitats, dwz ze komt in een brede range aan droge habitats voor (stenotoop: in een beperkt aantal habitats).
In de tabel in bijlage 8 geven we een overzicht van de handvangsten.
Het bodemvalonderzoek leverde 2597 loopkevers op, verdeeld over 34 soorten. Dit is aanzienlijk meer (soorten) dan het Veursbos (1700 ex., 26 soorten). Teuvenerberg is duidelijk aanzienlijk productiever voor loopkevers dan Veursbos. Dit is ons inziens (groten)deels een gevolg van het feit dat er natte zones in Teuvenerberg aanwezig zijn ! Er zijn 2 extra soorten (Amara ovata en Bembidion stomoides) via handvangsten bekomen vergeleken met de bodemvallen.
In totaal zijn er 36 loopkeversoorten gevonden in bosreservaat Teuvenerberg, waarvan niet minder dan 12 soorten zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst (Desender et al., 1995) en deze worden hieronder besproken. Ze behoren tot de Rode-lijstcategorieën:
▪ ‘Bedreigd’: Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor) en Bembidion stomoides;
▪ ‘Kwetsbaar’: Lederloopkever (Carabus coriaceus) en Molops piceus
▪ ‘Achteruitgaand’: Fijngestreepte loopkever (Carabus monilis), Tuinschallebijter (Carabus nemoralis) en Groene zandloopkever (Cicindela campestris);
▪ ‘Zeldzaam’: Abax ovalis, Abax parallelus, Pterostichus cristatus, Pterostichus quadrifoveolatus en Trichotichnus
nitens;
Alle bijzondere loopkevers zijn gecontroleerd door Xx. Xxxxxx Xxxxxxxx (KBIN) op de correctheid van determinatie.
Zes van de gevonden soorten behoren tot het genus Carabus (‘schallebijters’). Deze soorten zijn bij wet beschermd in Vlaanderen, evenals de Groene zandloopkever (Cicindela campestris) en de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor). De 6 Carabus-soorten zijn belangrijk, omdat het ongevleugelde soorten betreft, die zich dus enkel lopend verbreiden. Voor Carabus-soorten die aan bos gebonden zijn, geldt dus
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
dat ze gevoelig zijn voor versnippering.
De verdeling van de 36 loopkeversoorten naar voorkeurshabitat (volgens Xxxxxxxx et al., 1995) levert het volgende resultaat op:
▪ Bos(soorten): 13 (eurytoop) + 7 (stenotoop);
▪ Heide en hoogveen: 2
▪ Ruigtes en akkers: 1
▪ Vochtige graslanden: 1
▪ Diverse droge habitats: 5 (eurytoop) + 2 (stenotoop)
▪ Diverse vochtige habitats: 5 (eurytoop);
Hierbij merken we op dat de 2 soorten van ‘heide en hoogveen’ nogal ongelukkig gekarakteriseerd zijn en eigenlijk ook (in de Kempen) of zelfs vooral (in de Leemstreek) in bossen voorkomen (Carabus violaceus en
C. problematicus). Aldus besluiten we dat we 22 soorten als typische bosbewoners kunnen beschouwen terwijl er onder de 14 overige ook ‘indringers’ uit omliggende habitats kunnen zijn. Uit volgend hoofdstuk zal blijken dat deze bijna uitsluitend op de kapvlakte gevangen zijn.
Zeven soorten domineren de aantallen quasi volledig: Abax ater, Carabus problematicus en C. violaceus, Nebria brevicollis, Poecilus cupreus, Pterostichus madidus en P. oblongopunctatus. Van deze soorten zijn (veel) meer dan 100 exemplaren gevangen. Uitgezonderd P. cupreus zijn dit dezelfde soorten die in het Veursbos domineren.
Anderzijds is van 11 van de 34 soorten tijdens het hele bodemvalonderzoek maar 1 exemplaar gevonden.
3.2.2.10.3 BESPREKING LOCATIES
Op elke locatie zijn een hoog aantal loopkevers gevangen. Elke locatie leverde namelijk meer individuen op dan om het even welke van de 8 locaties in Veursbos, die in dezelfde periode onderzocht zijn !
Het natte bestand TEB02 steekt qua aantal boven de rest uit, maar dit is volledig op naam van de in Vlaanderen zeer algemene Nebria brevicollis toe te schrijven, waarvan hier 398 dieren zijn gevangen en die op de 3 andere bodemval-locaties nauwelijks voorkomt.
Qua louter diversiteit scoort de grote kapvlakte (TEB01) het best met 21 soorten en 1 extra soort in de life- traps (TEB01li). Op deze locatie zijn – naast de bossoorten- tal van soorten van open ecotopen (in lage aantallen) aangetroffen (Amara aenea, A. communis, A. similata, Anisodactylus binotatus, Harpalus attenuatus en Cicindela campestris). De meeste soorten op deze locatie zijn in lage aantallen gevangen, uitgezonderd Poecilus cupreus, die hier de aantallen domineert (510 ex., op een totaal van 623 gevangen loopkevers). Toc is er een echte bossoort, Pterostichus oblongopunctatus, talrijker op deze kapvlakte dan in het natte bosbestand TEB02 (28 vs. 10 ex.).
Op de tweede plaats volgt het natte bestand, met 19 gevangen loopkeversoorten en 1 extra in de life-traps (TEB02li).
In Gieveld (TEB04) zijn 14 soorten gevangen. Opmerkelijk is dat in het oude beukenbestand maar 8 loopkeversoorten zijn bekomen. Dit zijn wel allemaal bossoorten die in redelijke aantallen zijn gevangen.
De meest relevante parameter is het aantal Rode Lijst-soorten. De meeste zijn gevonden in het natte bosbestand (TEB02, 7 soorten) gevolgd door de kapvlakte (TEB01) én Gieveld (TEB04) met 5 soorten, terwijl het oude beukenbestand maar 2 Rode Lijst-soorten opleverde.
Wat vooral erg belangrijk is, is dat de meeste Rode Lijst-soorten in het natte bosbestand (TEB02) in aanzienlijke aantallen voorkomen, dus dat er goede populaties voorkomen, én dat 3 heel bijzondere soorten
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
enkel daar zijn gevonden (zie volgend hoofdstuk).
3.2.2.10.4 SOORTBESPREKINGEN
We bespreken alle Rode Lijst-soorten, achtereenvolgens de bedreigde, de kwetsbare, zeldzame en achteruitgaande soorten.
Bembidion stomoides is in Vlaanderen voor 1950 in 3 UTM-hokken waargenomen en na 1950 slechts in 2 hokken. Ze wordt als een stenotope bossoort beschouwd (Xxxxxxxx et al., 1995). Het is een Europese soort met een montane verspreiding. In Nederland komt de soort enkel in Zuid-Limburg voor (maar daar zijn wel veel vindplaatsen, zowel ‘historisch’ als recent) en dat is de rand van haar verspreidingsareaal (Turin, 2000). Deze auteur noemt de soort hygrofiel en typisch voor begroeide oevers van zeer kleine tot grotere beken en rivieren. De soort houdt van veel schaduw en wordt niet gevonden op zonnige plaatsen.
Op 12 mei 2006 is door Xxx Xxxxxxxxxx 1 mannetje Bembidion stomoides gevangen aan de rand van Xxxxxxxxxxxx, met behulp van de auto-catcher (een net op de auto gemonteerd). Dat is een duidelijk bewijs dat deze soort vliegt. Turin (2000) meldt dat de soort macropteer is maar dat er van het vliegvermogen niets bekend is.
Calosoma inquisitor, de Kleine poppenrover, is één der fraaiste inheemse loopkevers. De soort kende een enorme achteruitgang, van 30 UTM-hokken voor 1950 naar 6 in de periode 1950- 1995, en is daarom als ‘bedreigd’ opgenomen in de Rode Lijst (Desender et al., 1995). De soort leeft in oude loofbossen meestal eik, maar ook beuk en in Midden-Europa in fruitboomgaarden. De dieren zijn vooral actief in juni, waarna ze ondergronds overzomeren. De adulten zoeken overdag voedsel op bomen (vooral rupsen en poppen van spanners Geometridae en bladrollers Tortricidae), terwijl de larven op de grond leven. De soort is macropteer en beschikt over functionele vliegspieren (Desender et al., 1995). Het is dus een goede vlieger maar ook goede loper en uitstekende klimmer. Opvallend (maar niet echt verbazingwekkend) is dat de soort vaak in dezelfde gebieden als Vliegend hert wordt aangetroffen (Turin, 2000).
Er zijn geen waarnemingen van Limburg bekend in de periode 1950 – 1995, maar recent is de soort wel op tal van plaatsen aangetroffen:
• in Noord-Limburg (bosreservaat Jagersborg en Gremelslo, Stamprooierbroek deelgebied Grootbroek) in 2007;
• in Voeren: 1 ex. in Altenbroek in 2003 in oud eikenberkenbos (Xxxxxxxxx et al., 2005) en in Xxxxxxxx 0 ex. in de eklektor in Vossenaerde (2006).
In Nederland is de soort ook sterk afgenomen, maar sedert 1994 geleidelijk toegenomen, waarschijnlijk ten gevolgde van enkele grote rupsenplagen van kleine wintervlinder (Operophtera brumata) en eikenbladroller (Tortrix viridana). Hij was vooral op de Veluwe plaatselijk zeer talrijk in 1998 en 1999 (Turin, 2000).
In Teuvenerberg is slechts 1 exemplaar aangetroffen, in de bodemvallen in TEB04 (Gieveld). Men zou verwachten deze arboricole soort eerder met de eklektor te vangen, maar de eklektor stond tegen een boomstronk op een open plekte, wat mogelijk niet optimaal is voor deze soort.
Carabus coriaceus, de Lederloopkever, is één der grootste inheemse loopkevers. Er is een vrouwtje met een lengte van 41 mm aangetroffen in het onderzoek, wat volgens literatuur de bovengrens is qua grootte.
De soort bewoont loof- en naaldbossen op humusrijke, matig vochtige bodem. In Nederlands Limburgse hellingbossen zou de soort meer in de bosranden voorkomen dan in het bos zelf. Ze is brachypteer (kortvleugelig). Volgens Turin (2000) oriënteert de soort zich bij verbreiding buiten bossen sterk op
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
lijnvormige landschapselementen.
Voor 1950 waren er veel waarnemingen in het centrum van Vlaanderen. De soort is zeer sterk achteruit gegaan en na 1950 slechts in 11 UTM-hokken van 5x5 km aangetroffen (Desender et al., 1995). Een uitgebreid recent onderzoek in 56 Vlaamse bossen (De Bakker et al., 2000) kon enkel het voorkomen in Meerdaalwoud (bij Leuven) aantonen. In 2003 is de soort nog op het vliegveld van Malle gevangen (5 tal ex.), in een bosrand. De bossen bestaan er uit open naaldhout op voormalige stuifduinen, met in de depressies heiderelicten. In een ander bosgebied te Malle is de soort met 1 ex. gevonden (med. X. Xxxxxx). Uit een analyse van Turin (2000) blijkt dat de soort achteruit gaat in het zuidelijk deel van haar areaal (België, Nederlands Noord-Brabant) en plaatselijk toeneemt in noordelijkere streken (ook in Noord- Nederland), waaruit hij afleidt dat het om een verschuiving door klimatologische omstandigheden zou kunnen gaan.
In Limburg zijn van oudsher weinig waarnemingen, enkel in het zuidoosten van de provincie en vooral in Voeren. Er zijn waarnemingen uit 6 hokken in Limburg, waarvan slechts 1 na 1950, in het westelijk deel van Voeren (Desender et al., 1995).
In eerder onderzoek in de Voerstreek in 2004 vonden we 17 ex. in het Vrouwenbos en 2 ex. in het Konenbos. Het Veursbos in 2006 leverde 34 exemplaren op, verspreid over 6 van de 8 onderzochte locaties.
In Teuvenerberg vonden we niet minder dan 90 exemplaren, op de 4 onderzochte locaties, dus verspreid over het hele bosreservaat ! Er is een grote populatie aanwezig, vooral in het vochtig bos TEB02.
Molops piceus is in Vlaanderen ‘kwetsbaar’ wegens een vrij sterke achteruitgang en het voorkomen in slechts 5 UTM-hokken na 1950. Het is een monomorf brachyptere (steeds kortvleugelige) soort van oude loofbossen, die dus heel gevoelig is voor versnippering. Recente waarnemingen komen uit het Zoniënwoud (Desender et al., 1995), het Grootbos in Riemst (med. X. Xxxxxxx) en Alserbos in Voeren (1 ex. in 2003; Xxxxxxxxx et al., 2005). In Nederland is de soort beperkt tot Zuid-Limburg, maar daar komt ze nog vrij veel in de hellingbossen voor (Turin, 2000). Volgens deze auteur is het een stenotope bossoort van donkere, koele en vochtige, maar niet te natte bossen, voornamelijk oude Fagetalia. In Nederland beperkt tot Eiken- Haagbeukenbossen.
Molops heeft een zeer bijzondere ecologie. De soort is aangepast aan het koude en vochtige klimaat van bergbossen. Evenals bij Abax-soorten heeft ze broedzorg ontwikkeld en een lange ontwikkelingsduur van 2 jaar, met zomerdiapauze en het verleggen van de activiteitsperiode naar het late najaar en winter. De lage reproductieve opbrengst per generatie in combinatie met een slecht verbreidingsvermogen maken deze soorten de meest typische K-strategen onder de loopkevers (Turin, 2000).
In Teuvenerberg vonden we maar 3 exemplaren (2 mannetjes in tweede helft april en 1 vrouwtje in eerste helft juni), in het vochtig bos TEB02.
Abax ovalis is een zeldzame (9 UTM-hokken van 5X5 km voor 1950, 6 na 1950) bossoort in Vlaanderen (Desender et al., 1995). In Nederland enkel in Zuid-Limburg, aan de rand van het areaal. Het is een mesofiele soort die noch in zeer droog noch in zeer nat terrein voorkomt. De soort is koudepreferent. Het is een bossoort met voorkeur voor eerder koele bostypen. Toch wordt ze ook aan bosranden in de overgang naar open terrein gevangen. De soort is brachypteer en een voorbeeld van een K-strateeg (zie Molops) met sterke platsbinding en beperkte dispersie (Turin, 2000).
We vonden deze soort niet eerder in Voeren (niet in Veursbos, Konenbos, Vrouwenbos of Broekbos) en ook Dekoninck et al. (2005) vermelden haar niet.
In totaal zijn 19 exemplaren gevonden, gelijkmatig verdeeld over 3 van de 4 locaties. Enkel op de grote kapvlakte ontbrak de soort, wat toch wel een duidelijke indicatie is dat deze soort minder makkelijk het bos
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
verlaat dan algemenere bossoorten als Abax ater (11 ex. op kapvlakte) en Pterostichus oblongopunctatus
(28 ex. op kapvlakte).
Abax parallelus is een zeldzame (8 UTM-hokken van 5X5 km voor 1950, 12 na 1950) bossoort in Vlaanderen (Desender et al., 1995). In Nederland is ze vrij zeldzaam en komt ze vooral in Zuid-Limburg en op de Veluwe voor. Daar leeft ze vooral in Eiken-Haagbeukenbossen resp. in dichte naaldbossen of Eiken- Berkenbossen met dichte ondergroei van Adelaarsvaren. De soort wordt zelden buiten het bos aangetroffen en is brachypteer, maar wel een goede loper. Ze is gevoelig voor versnippering van bossen en een goede indicator van oude stabiele bossen (Turin, 2000).
In eerder onderzoek in de Voerstreek vonden we in het Vrouwenbos 3 ex., waarvan 2 in het deel met voorjaarsflora, en 2 in het Konenbos, op het perceel dat voor orchideeën beheerd wordt. Ook in het Veursbos blijkt de soort spaarzaam aanwezig: 3 exemplaren in Vossenaerde en 1 exemplaar in het nabijgelegen oude naaldbos. Xxxxxxxxx et al. (2005) vonden wel hoge aantallen in oud-boslocaties in Altenbroek en Alserbos.
In Teuvenerberg is de soort wat talrijker (32 exemplaren gevangen), maar slechts op 2 van de 4 onderzochte locaties. Er is een grote populatie aanwezig in het vochtig bos TEB02 (30 ex.) en lage aantallen in Gieveld (TEB04, 2 ex.).
Pterostichus cristatus heeft slechts een beperkt verspreidingsgebied: geheel Frankrijk en delen van de aanpalende landen inclusief Groot-Brittanië. In Nederland is de soort beperkt tot Zuid-Limburg. In Wallonië is ze wijd verbreid (Turin, 2000). Ze is in Vlaanderen ‘zeldzaam’ en waargenomen in 8 UTM-hokken voor 1950 en in 10 hokken na 1950. Ze zou in een brede range van bostypes kunnen voorkomen (‘eurytope bossoort’) (Xxxxxxxx et al., 1995). De soort zou meestal op zeer vochtige tot natte, doorweekte bodem voorkomen, vooral dicht bij beken en kleine rivieren (Turin, 2000).
Verdroging is dan ook de grootste bedreiging, samen met versnippering van bossen, vermits het hier een brachyptere soort betreft.
Ook Pterostichus cristatus is in Teuvenerberg enkel in het vochtig bos TEB02 gevonden, met 6 exemplaren (2 mannetjes in mei en 4 vrouwtje in het najaar).
Pterostichus quadrifoveolatus is xero- en thermofieler dan de morfologisch gelijkaardige P. oblongopunctatus. Ze wordt vooral gevonden op droge kapvlakten, in zeer open naaldbossen en ook vaak op recent verbrande bodem. De soort zou goed aangepast zijn (groot reproductief vermogen en grote dispersiekracht) om deze habitats te bereiken. Vondsten in heide zijn zeldzaam, meest na brandbeheer (Turin, 2000).
We vingen 1 vrouwtje in de eerste helft van april 2006 op de grote kapvlakte (TEB01).
Trichotichnus nitens heeft in Europa een beperkte verspreiding, in hoofdzaak montaan vanaf de Jura, Vogezen en lagere west-Alpen in Frankrijk tot aan de Oder in het oosten. Voorts in grote delen van Italië. In Nederland is ze beperkt tot de Zuid-Limburgse bossen. In België verbreid in de Ardennen (Turin, 2000). In Vlaanderen is voor 1950 in 5 UTM-hokken van 10x10km aangetroffen en na 1950 slechts in 2 hokken (Desender et al., 1995). Het is dus een uitermate zeldzame soort ! Deze auteurs noemen haar een eurytope soort van bossen. In Nederland inderdaad in meerdere bostypes: Eiken-Haagbeukenbos op lemige bodem (hellingbossen) maar ook Eiken-Berkenbossen en soms in naaldbossen (Turin, 2000).
De mannetjes zijn gevleugeld, de vrouwtjes zijn steeds brachypteer (Turin, 2000).
Ook Trichotichnus nitens is in Teuvenerberg enkel in het vochtig bos TEB02 gevonden, met slechts 2 exemplaren (2 vruwtjes in juni – juli).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Merk op dat in het Veursbos de nauw verwante Trichotichnus laevicollis gevonden is (1 ex.) die meer als bosrandsoort gekarakteriseerd wordt.
Carabus monilis, de Fijngestreepte loopkever, is in Vlaanderen afgenomen van 50 UTM-hokken voor 1950 tot 28 in de periode 1950 – 1995. Als habitat worden vochtige graslanden genoemd (Desender et al., 1995). Het is een Europese soort met een vrij klein, min of meer Atlantisch verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied in Nederland lijkt op dat van C. auratus en C. coriaceus: vooral in het rivierengebied en in Zuid-Limburg. C. monilis komt voor in min of meer vochtige, weinig bemeste gras- en cultuurlanden, vooral in uiterwaarden, en in mindere mate in vochtige bossen. Voorkeur voor leem- en kalkbodem tov zandbodem. In Zuid-Limburg bleek de soort minder gevoelig voor bemesting dan C. auratus, maar in grootschalige intensieve landbouwgebieden in Zwitserland is hij volledig verdwenen. De soort is brachypteer (Turin, 2000).
Xxxxxxxxx et al. (2005) vonden flinke populaties in Altenbroek en lage aantallen in het Alserbos. We vingen 2 mannetjes en een vrouwtje in mei 2006 op de grote kapvlakte in Teuvenerberg (TEB01).
Carabus nemoralis, de Tuinschallebijter, is in Nederland en de meeste omliggende landen in aantal toegenomen, dit in tegenstelling tot de Vlaamse situatie. De soort bereikt in Nederland de hoogste dichtheden in beboste terreinen en in mindere mate in heide en cultuurland, maar is wel talrijk in kruidenrijk grasland. Op de kalkgraslanden met schrale vegetatie heeft de soort een voorkeur voor noordgeoriënteerde hellingen, waar steeds een voldoende hoog vochtgehalte is. De soort is kortvleugelig, maar wel een goede loper (Turin, 2000).
De soort is in Veursbos spaarzaam aanwezig, op de 2 open plekken. In Teuvenerberg zijn 19 exemplaren gevangen, waarvan het merendeel (16 ex.) in het natte bosbestand (TEB02).
De Groene zandloopkever (Cicindela campestris) is helemaal geen typische bossoort. De hoogste aantallen vindt men in heidegebieden. Daar zijn open, weinig begroeide plekken belangrijk (de soort mijdt uniform dichte struikheidevegetaties). Het is de meest eurytope zandloopkeversoort die in hoogveen, natte en droge heide en op paden in lichte bossen voorkomt en soms ook op zeer open, onbegroeide, zwarte turfbodem (Turin, 2000).
De Groene zandloopkever is in hoge aantallen aanwezig op een open plek met heide-achtige vegetatie in het noorden van Veursbos. Daarnaast is de soort ook waargenomen op een kleine open plek in Vossenaerde.
In Teuvenerberg is deze prachtige zandloopkever ook beperkt tot de grote kapvlakte, waar ze met bodemvallen is waargenomen en ook in het veld waargenomen.
3.2.2.10.5 SAMENVATTING EN BESLUITEN
In totaal zijn er 36 loopkeversoorten gevonden in bosreservaat Teuvenerberg, waarvan niet minder dan 12 soorten zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst
De meest bijzondere soorten zijn de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor) en Bembidion stomoides, beiden ‘bedreigd’, de Lederloopkever (Carabus coriaceus) en Molops piceus, beiden ‘Kwetsbaar’, en de ‘zeldzame’ soorten Abax ovalis, Abax parallelus, Pterostichus cristatus en Trichotichnus nitens. Alle 8 zijn het echte kensoorten van oude bossen.
Acht van de gevonden soorten zijn in België bij wet beschermd. Het gaat om 6 soorten van het genus Carabus (‘schallebijters’), evenals de Groene zandloopkever (Cicindela campestris) en de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor). Het voorkomen van 6 Carabus-soorten, waarvan 4 in aanzienlijke
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
aantallen, is belangrijk, omdat het ongevleugelde, versnipperingsgevoelige soorten betreft.
Toch ontbreken er nog tal van Carabus-soorten die we hadden gehoopt aan te treffen, zoals 3 kensoorten voor oude bossen Carabus auronitens (Goudglanzende loopkever), Carabus convexus (Kleine bosloopkever) en Carabus intricatus (Donkerblauwe loopkever) en 2 soorten met wat bredere ecologische amplitude, Gouden loopkever (Carabus auratus) en Heideloopkever (Carabus arvensis), beide aangetroffen in Konenbos in 2004 ! De kans dat de drie eerstgenoemde soorten nog voorkomen in de Voerense bossen, is wel erg klein geworden…
Andere opvallende afwezigen zijn beide Cychrus-soorten. Dat zijn grote en typische bosbewonende loopkevers. Ze zijn in bossen in het westen van Vlaanderen vaak beter vertegenwoordigd in aantal. Het zijn op slakken gespecialiseerde predatoren.
Het is erg duidelijk dat het meest natte bosbestand het meest waardevolle is voor loopkevers. Hier zijn de meeste Rode Lijst-soorten genoteerd. Drie zeer bijzondere soorten, Molops piceus, Pterostichus cristatus en Trichotichnus nitens, zijn enkel hier gevonden. Drie andere soorten, Carabus coriaceus, C. nemoralis en Abax parallelus, zijn hier veel talrijker dan elders in het bos. Eerste en laatste zijn erg belangrijke soorten.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00 | ||||
3.2.2.11 OVERIGE KEVERS Naast loopkevers zijn er nog 90 keversoorten uit 31 verschillende families gedetermineerd. De nadruk lag hierbij op houtbewonende (xylobionte) soorten Dit zijn soorten die gedurende hun leven minstens 1 periode (als larve, imago) hout nodig hebben. Dit is slechts een voorlopige soortenlijst (toestand tot 15/08/2007) vermits er nog veel materiaal ter sortering en determinatie klaar ligt. De resultaten hiervan zullen opgenomen worden in het bestand van de kevers van Limburgse bosreservaten. Anno 2007 zijn er 746 keversoorten recent waargenomen in de Limburgse bosreservaten (onderzoek vanaf 1999). Uit Limburg zijn er in deze periode 380 soorten xylobionten genoteerd, in Voeren voorlopig 100. Het werkelijk aantal voor de Voerstreek zal zeker veel hoger liggen. Door de intensiteit van de staalnames, het gebruik van extra vangstechnieken (lijmringen; vallen in holle bomen, autonet) moet het aantal soorten voor de Voerense bossen op meer dan 500 soorten geschat worden. Momenteel zijn er meer dan 300 soorten kevers gekend uit heel Voeren. Een overzicht van de determinaties door Xxx Xxxxxxxxxx vindt men in bijlage 11, die van Xxxxxx Xxxxxxx in bijlage 12. Per soort wordt aangegeven wat hun ecologie is, evenals nog bepaalde andere parameters. • SQI Engeland is een maat voor de ecologische waarde die in Engeland aan deze soort gehecht wordt en waarmee de ‘totaalwaarde’ van een bos berekend wordt (door de waardes van alle keversoorten op te tellen). Hoe hoger de waarde, hoe meer bijzondere de keversoort (en het bos). • Habitatvoorkeur: tr: schors; tp: paddenstoelen; tm: molm; tn: nesten; ts: sappen; In onderstaande tabel geven we aan hoeveel vertegenwoordigers van elke familie er in deze studie gevonden zijn. Tabel 0.0.0.00: aantal aangetroffen keversoorten per familie in het Veursbos | ||||
Keverfamilie | # soorten Teuvenerberg | # soorten Veursbos | ||
Alleculidae: Zwartkevers | 1 | 2 | ||
Anobiidae: Klopkevers | 1 | 1 | ||
Anthribidae: Boksnuitkevers | 1 | 3 | ||
Apionidae | 1 | |||
Biphyllidae | 1 | |||
Buprestidae: Prachtkevers | 1 | |||
Byrrhidae | 2 | |||
Cerambycidae: Boktorren | 11 | 8 | ||
Cerylonidae | 2 | |||
Cholevidae: mestkevers | 1 | 1 | ||
Cleridae: Mierkevers | 1 | 2 | ||
Coccinellidae: Lieveheersbeestjes | 6 | 9 | ||
Colydiidae: Knopsprietkevers | 1 | 1 | ||
Curculionidae: Snuitkevers | 2 | 3 | ||
Dermestidae: Spektorren | 1 | |||
Elateridae: Kniptorren | 2 | 8 | ||
Endomychidae: Zwamkevers | 1 | 1 | ||
Erotylidae: Tonderkevers | 1 | |||
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx |
00 | ||||
Eucnemidae | 1 | |||
Histeridae: Spiegelkevers | 4 | 6 | ||
Laemophloeidae | 2 | 1 | ||
Lagriidae: Wolkevers | 1 | |||
Lampyridae: Glimwormen | 3 | 3 | ||
Lathridiidae: Dwergspektorren | 3 | |||
Leiodidae: Truffelkevers | 2 | 2 | ||
Lucanidae: Vliegende herten | 2 | 2 | ||
Lymexylonidae: Werfkevers | 1 | 1 | ||
Malachiidae | 1 | |||
Melandryidae | 2 | |||
Monotomidae: Xxxxxxxxxxxxxxxxx | 0 | 0 | ||
Xxxxxxxxxxx: Spartelkevers | 1 | |||
Mycetophagidae: Boomzwamkevers | 2 | |||
Nitidulidae: Glanskevertjes | 4 | 6 | ||
Omalisidae | 1 | |||
Pselaphidae: Xxxxxxxxxxx | 0 | 0 | ||
Xxxxxxxxxxxx: Vuurkevers | 2 | |||
Pythidae: Glansschorskevers | 2 | 1 | ||
Salpingidae | 1 | 2 | ||
Scarabaeidae: Bladsprietkevers | 3 | 4 | ||
Scolytidae: Schorskevers | 1 | 7 | ||
Scydmanidae: Mieren-kevertjes | 1 | |||
Silphidae: Aaskevers | 4 | 4 | ||
Silvanidae | 1 | 2 | ||
Sphindidae | 1 | |||
Staphilinidae: Kortschildkevers | 21 | 44 | ||
Tenebrionidae: Zwartlijven | 2 | 2 | ||
Throscidae | 1 | |||
Totaal aantal soorten | 90 | 145 | ||
Totaal aantal families | 31 | 44 | ||
NB: Uleiota planata wordt hier tot Silvanidae gerekend (en niet Cucujidae) Boktorren (Cerambycidae) De Voerstreek is het soortenrijkste gebied van Vlaanderen voor boktorren (Muylaert, 1984). Zeer opmerkelijk is het samen aantreffen van de 4 Rhagium-soorten in 1 bosgebied, net als in het Veursbos: • R. bifasiatum, Gevlekte dennenbok, 22 ex. • R. inquisitor, 29 ex. • X. xxxxxx, Gemarmerde eikebok, 31 ex. • R. sycophanta, 2 ex. Bijna alle dieren zijn gevangen in de eklektorval op het open plekje, uitgezonderd enkele dieren in de raamval. | ||||
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx |
00
Spijtig genoeg konden we de Lederboktor (Prionus coriaceus) niet aantreffen. Deze soort vonden we slechts in 1 van de 5 door ons onderzochte bosreservaten in oostelijk Voeren, namelijk in het Vrouwenbos.
Mierkevers (Cleridae)
De Mierenkever (Thanasimus formicarius) is een mooi getekende kever die op kleine insecten jaagt, vooral op schorskeverlarven (Chinery, 1986).
We vonden de soort vrij talrijk in Teuvenerberg, in totaal meer dan 30 exemplaren, vooral in de eklektor.
Lieveheersbeestjes (Coccinellidae)
In totaal zijn 6 verschillende soorten lieveheersbeestjes waargenomen, zowel via veldwaarnemingen als via vallen. De lieveheersbeestjes uit de vallen zijn gedetermineerd door Xxxx-Xxxxxx Xxxxx. Volgens de recent verschenen verspreidingsatlas (Adriaes & Xxxx, 2004) zijn deze soorten in Vlaanderen:
• Zeer algemeen: 7-stippelig lvhb ( Coccinella 7-punctata);
• Algemeen: Aziatisch lvhb (Harmonia axyridis), Viervleklvhb (Exochomus quadripustulatus), Roomvleklvhb (Calvia 14-guttata), 16-puntlvhb (Tytthaspis 16-punctata);
• Vrij algemeen: Harlekijnlvhb (Harmonia 4-punctata);
Er zijn nog tal van typische en algemene bossoorten niet gevonden, o.a. Tienstippelig lvhb (Adalia 10- punctata), 22-stippelig lvhb (Psyllobora 22-punctata) en Meeldauwlvhb (Halyzia 16-guttata).
Knopsprietkevers (Colydiidae)
Cicones variegatus leeft vooral in beukenstammen die doorgroeid zijn met het mycelium van vermoedelijk Korsthoutskoolzwam (Ustulina deusta). Op 11 juni 2006 werd 1 vliegend exemplaar gevangen door Xxx Xxxxxxxxxx, met een autonet, aan de rand van Teuvenerberg. Het is de eerste waarneming in Vlaanderen. In het najaar van 2006 is de soort ook in het Lacroixbos te Zussen (Riemst) gevonden (15 ex. in beukenstammen). Er is 1 vondst in Wallonië in Jupille en 1 in Nederland in Vaals (Crevecoeur, 2007).
Snuitkevers (Curculionidae)
Cossonus linearis is een allesetende snuitkever die aan bosranden onder losse schors leeft. Hij heeft een vochtige omgeving nodig om zich te kunnen handhaven. Hij wordt volgens Xxxxxx, Xxxxx & Xxxxx vooral onder schors van wilg en populier gevonden. Zelf vonden we hem ook in rottend hout van beuk, eik, den en spar.
Glimwormen (Lampyridae)
Opmerkelijk is dat in Teuvenerberg de 3 inheemse glimwormsoorten gevangen zijn. Dat was ook in het Vrouwenbos in 2004 en in het Veursbos in 2006 het geval, terwijl in het Konenbos enkel de Kleine glimworm ontbrak.
De Kortschildglimworm (Phosphaenus hemipterus) is op 3 van de 4 bodemval-locaties, dus verspreid over Teuvenerberg, aangetroffen (enkel met bodemvallen). In totaal zijn niet minder dan 25 exemplaren gevangen. Enkel in het oude beukenbestand (TEB03) is ze niet gevonden. Deze soort kan dus als talrijk in het studiegebied beschouwd worden. De hoogste aantallen noteerden we in het natte bestand (TEB02; 19 mannetjes en 1 larve).
Tot voor kort dacht men dat deze soort zeer zeldzaam was in Vlaanderen, maar gericht onderzoek (met vrouwtjes al ‘lokmiddel’) wees uit dat ze op heel wat plaatsen voorkomt. Uit ons eerder onderzoek bleek dat
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
ze talrijk is in Veursbos, Vrouwenbos en Konenbos. Het is een dagactieve, doch onopvallende soort.
De Gewone (Grote) glimworm (Lampyris noctiluca), de meest gekende soort van deze familie, is slechts 2 keer gevangen, telkens een vrouwtje met bodemvallen in de eerste helft van april. De vindplaatsen zijn de grote kapvlakte (TEB01) en het bestand in Gieveld.
De Kleine glimworm (Lamprohiza splendidula), ook wel het “vuurvliegje” genoemd is een soort die niet algemeen voorkomt in Vlaanderen. Het is bij ons de enige soort die gloeit terwijl ze vliegt (de mannetjes toch) en dat meestal enkel tussen ca 22u30 en 23u. Ze vliegen van begin juni tot ca de 1e week van juli met een piek rond de 20ste juni.
Sinds jaren is er een populatie bekend uit delen van het Zoniënbos ten zuiden van Brussel en de soort komt hier en daar voor langs de Maas (die eigenlijk een areaalbegrenzing lijkt te vormen: aan de oostkant van de Maas is de soort relatief algemeen, vb. te Voeren, Nederlands Limburg, het Luikse, etc.).
In 2006 is een populatie ontdekt vlakbij Diest-Lummen, te Zelem (Zwarte Beek ter hoogte van de Loboshoeve - spoorweg) en in 2005 werd een mannetje gevangen in een gemengd bos aan de E314 afritcomplex 28 Heusden-Zolder. In 2007 ook een nieuwe locatie bij Hoegaarden/Tienen.
De soort lijkt een sterke voorkeur te hebben voor (oude) vochtige (haagbeuk-eiken)bossen met dikke strooisellaag (– of zelfs lanen) in een landschap met ietwat reliëf of geslotenheid (med. Xxxxxxx Xx Xxxx).
We vingen 1 mannetje in de tweede helft van juni in de eklektorval op de open plek in Teuvenerberg en 1 larve hier vlakbij in de bodemvallen in een oud beukenbos (TEB03).
Vliegende herten (Lucanidae)
Gerichte avondbezoeken in juli en augustus ten behoeve van het Vliegend hert (Lucanus cervus) leverden niets op. Het Vliegend hert is een Europees bedreigde soort (Habitatrichtlijn bijlage II). Teuvenerberg maakt deel uit van een habitatrichtlijngebied dat afgebakend is voor deze soort.
De Voerstreek als geheel herbergt nog een populatie Vliegend hert zoals blijkt uit tientallen waarnemingen in de verschillende bossen. Deze sluit aan bij (grote) populaties in het zuiden van Nederlands Limburg, het noorden van de provincie Luik (beste regio in Wallonië voor deze soort) en Duitsland (Thomaes & Vandekerkhove, 2004).
A. Zeevaert (schrift. med.) meldt dat de soort veel voorkomt in Veursbos en Roodbos, en in zijn lange carrière slechts occasioneel elders door hem gezien is, onder andere aan de rand van het Broekbos, op stervende eiken.
We namen 6 keer het Xxxxx vliegend hert (Dorcus parallelepipedus) waar, verspreid over het bos. We vingen 2 vrouwtje en 1 mannetje in de eklektor en 1 mannetje in de bodemvallen in Gieveld (TEB04). Daarnaast verrichten w enog 2 zichtwaarnemingen in de nabijheid van beide genoemde vangstlocaties.
Stassen (2003) bespreekt het voorkomen van deze soort in Limburg. In de periode 1990 – 2002 is de soort een 40 tal keer gevonden in 27 kilometerhokken. De meeste vindplaatsen liggen in de nochtans bosarme gemeentes Riemst en Tongeren. Gericht onderzoek toonde daar aan dat het Xxxxx vliegend hert daar frequent in holle wegen voorkomt, graag in oude iepenstobben. In de vallei van de Jeker, meer bepaald in de Kevie bleken oude populieren belangrijk te zijn. Buiten Zuidoost-Limburg is er een waarneming uit de Teut in Zonhoven en (slechts) 1 uit het uiterste westen van de Voerstreek. Ondertussen weten we dat de soort algemeen is in de bossen van de Voerstreek (frequent gevonden in 5 onderzochte bosreservaten in oostelijk Voeren). Voldoende dood hout is in elk geval een voorwaarde.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Het Rolrond vliegend hert (Sinondendron cylindricum) is enkel net buiten de perimeter waargenomen. Onder een omgevallen eik in Gieveld zijn meerdere exemplaren waargenomen. De soort is meestal aan de onderzijde van stammen te vinden.
Op een kaart van 1973 worden slechts enkele vindplaatsen van na 1950 vermeld voor Vlaanderen, onder andere in Voeren, Meerdaalwoud en rond Herentals. Voor 1950 zouden er ook waarnemingen zijn gedaan in de omgeving van de Sint-Pietersberg en het Zoniënwoud. Het Rolrond vliegend hert is een uitstekende vlieger met zeer grote vleugels. De kever vliegt graag bij warm weer 's avonds.
Werfkevers (Lymexylonidae)
Hylecoetus dermestoides is een echte houtkever. Tot voor kort leek de soort zeldzaam, maar gericht onderzoek leverde veel nieuwe vindplaatsen op.
De soort is talrijk met de eklektor gevangen in de periode begin mei.
Glanskevers (Nititulidae)
In het studiegebied is 1 soort van het geslacht Cryptarcha gevonden, C. strigata. Ze leven meestal op eiken met boomwonden waarheen de sappen ze lokken. We vingen 1 ex. in de eklektor in Teuvenerberg.
Vuurkevers (Pyrochroidae)
Van deze familie vingen we 2 soorten, enkel met de eklektor, namelijk de opvallend gekleurde, grote Zwartkopvuurkever (Pyrochroa coccinea) en Roodkopvuurkever (P. serraticornis). Van eerstgenoemde vingen we 7 ex. in de eerste helft van juni 2006 en van laatstgenoemde 1 ex. in de eerste helft van mei.
Bladsprietkevers (Scarabaeidae)
Er zijn 3 soorten van deze familie waargenomen, waarvan 2 mestkevers.
De Rondkopveldmestkever (Aphodius rufipes) is waarschijnlijk enkel in de vlucht gevangen, want we vonden de soort enkel in de raamval (5 ex.), die ter hoogte van het smalste deel van het bosreservaat opgesteld stond (ter hoogte van de grote kaalkap).
Naar biomassa is de Bosmestkever (Geotrupes stercorosus) de belangrijkste keversoort, net als in Veursbos en Vrouwenbos ! De soort komt in hoge aantallen voor, namelijk 630 exemplaren. De soort is vooral met bodemvallen gevangen, en slechts uitzonderlijk met de raamval en eklektor, wat erop wijst dat deze soort veel meer bodemactief is dan rondvliegt. Het merendeel van de Bosmestkevers is gevangen in het vochtige bosbestand (TEB02). Ook in Gieveld (TEB04) en op de grote kapvlakte (TEB01) zijn enkele tientallen dieren genoteerd, terwijl in het oude beukenbos (TEB03) slechts sporadisch een exemplaar is bekomen.
We vingen de soort doorlopend van mei tot eind oktober, maar in de hoogste aantallen in de maanden augustus-september-oktober.
Deze aantallen mestkevers vormen ongetwijfeld een belangrijke voedselbron voor de Das.
De Bosmestkever wordt gevonden in bossen, bosranden en heide. Ze leven van uitwerpselen van verschillende dieren, maar ook van aas, paddenstoelen in ontbinding en uitlopend boomsap.
De Roestbruine bladsprietkever (Serica brunnea) is driemaal in de eklektor gevangen.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Aaskevers (Silphidae)
We noteerden 4 soorten waarvan de 2 eerstgenoemde doodgravers zijn.
Necrophorus vespilloides heeft 2 oranje banden zoals heel wat soorten. Van deze soort vingen we 77 ex. in Teuvenerberg, vooral in de raamval.
De Krompootdoodgraver (Necrophorus vespillo) vingen we enkel in de eklektor in Vossenaerde.
Phosphuga (=Silpha) atrata jaagt op huisjesslakken. We vingen ze vooral in het natte bestand (TEB02) maar ook in Gieveld (TEB04).
Kortschildkevers (Staphilinidae)
Van deze soortenrijke groep determineerde Xxx Xxxxxxxxxx voorlopig niet minder dan 21 soorten, maar het werkelijke aantal zal nog hoger liggen.
De makkelijk herkenbare Stinkende kortschild Staphylinus (= Ocyphus) olens was net als in het Vrouwenbos en Veursbos prominent aanwezig. Van deze grote soort zijn 73 ex. gevangen met bodemvallen. Opvallend is dat de soort ontbrak in het natte bestand (TEB02) en vrij talrijk was op de 3 andere met bodemvallen onderzochte plekken (kapvlakte, oud beukenbestand, Gieveld). Gezien de aantallen kan men er vanuit gaan dat deze carnivore soort een belangrijke predator is.
Euryusa castanoptera wordt hier voor de eerste maal uit Limburg vermeld. De overige waarnemingen uit Vlaanderen zijn afkomstig van het Zonienwoud te Groenendaal.
Trichophya pilicornis is een goed herkenbare kortschildkever (wel maar 3mm groot !) die in 1992 voor de eerste maal vastgesteld is in België, meer bepaald in Zutendaal. Sindsdien is de soort door Xxx Xxxxxxxxxx ook nog gevonden in Maaseik (omgeving Driepaalhoeve) en Meeuwen (Abeekvallei), telkens door gebruik te maken van het autonet. De soort leeft in molm en gaat blijkbaar ’s avonds zwermen.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.2.12 SPINNEN
3.2.2.12.1 INLEIDING
Spinnen zijn vooral onderzocht middels 4 reeksen van 2 bodemvallen. Kleinere aantallen zijn bekomen via een eklektorval, een raamval en handvangsten (situering zie kaart 3.2.5). We bespreken eerst de algemene resultaten, vervolgens de Rode Lijst-soorten, gebaseerd op de resultaten van alle methodes. Alle onderzochte locaties zijn beschreven onder § 3.2.2.10.1 (Methodiek Loopkevers) en het is aangewezen deze eerst grondig door te nemen vooraleer men onderstaande spinnentekst leest.
In bijlage 13 wordt per locatie aangegeven welke spinnensoorten gevangen zijn met bodemvallen en overige methodes. Ook staat de Rode-lijststatus en voor de Rode Lijst-soorten de habitatvoorkeur (volgens Xxxxxxxx et al., 1998) vermeld. De afkortingen van de habitats zijn:
• God: droog, oligotroof (voedselarm) grasland (+b: met plekken kale bodem; +r: met plekken ruige vegetatie; +t : met graspollen);
• Fdd: droog loofbos (+d: met veel dood hout; v: randen)
• Fdmo: open moerasbos
• Fdw: nat loofbos (+o: open; +v: randen)
• Hw: natte heide (+s: op veenmostapijten)
• (N) (voor zeldzame soorten): aan de Noordrand van hun areaal;
3.2.2.12.2 ALGEMENE BEVINDINGEN
In totaal zijn 1044 spinnen gevangen, verdeeld over 102 soorten. Veldwaarnemingen leverden 3 extra soorten op. Dit brengt het totaal op 105 spinnensoorten, waarvan 14 Rode Lijst-soorten (Maelfait et al., 1998):
• ‘Met uitsterven bedreigd’: Glyphesis cottonae;
• ‘Bedreigd’: 4 soorten: Dipoena melanogaster, Haplodrassus silvestris, Philodromus albidus en
Philodromus praedatus;
• ‘Kwetsbaar’: 7 soorten: Coelotes terrestris, Pachygnatha listeri, Pardosa saltans, Pardosa lugubris, Tegenaria silvestris, Xerolycosa nemoralis en Wackenaeria corniculans;
• ‘Zeldzaam’: 2 soorten: Coelotes inermis, Histopona torpida;
Daarenboven zijn volgende 4 soorten niet vermeld in de Vlaamse Rode Lijst van Xxxxxxxx et al. (1998).
• Troxochrus nasutus wordt hier nieuw voor Vlaanderen vermeld, samen met het Veursbos !
• Aculepeira ceropegia, de Eikenbladspin, wordt hier nieuw voor Vlaanderen gemeld;
• Eperigone trilobata is in 1999 nieuw voor België gevonden maar is ondertussen al wijdverspreid op tal van locaties gevonden;
• Gonatium hilare is in 2002 nieuw voor België gevonden; het betreft hier de tweede waarneming voor Vlaanderen;
In onderstaand tabelletje geven we voor Teuvenerberg een overzicht van het aantal soorten dat met een bepaald aantal exemplaren is gevonden met de diverse vangstmethodes, dit als maat voor de frequentie waarmee de soorten zijn aangetroffen.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00 | |||||||||||||||
# ex. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 – 20 | 21 - 50 | 50 - 100 | > 100 | ||
# soorten | 30 | 16 | 8 | 7 | 9 | 4 | 0 | 3 | 2 | 11 | 9 | 2 | 2 | ||
3.2.2.12.3 | Hieruit blijkt dat een flink aantal van de soorten (30 van de 102) slechts met 1 ex. is gevangen. Er zijn slechts 4 soorten waarvan gedurende de loop van het onderzoek meer dan 50 exemplaren gevangen. De enige 2 soorten waarvan meer dan 100 dieren zijn gevangen, zijn 2 Rode Lijst-soorten, namelijk de bostrechterspinnen Coelotes terrestris (209 ex.) en C. inermis (121 ex.). De volgende 9 in volgorde van talrijkheid zijn allemaal hangmatspinnen en dwergspinnen (Linyphiidae). Opvallend zijn de lage aantallen wolfspinnen. De meeste soorten van die familie zijn typisch voor open ecotopen, maar gezien één der 4 bodemvalreeksen op een grote kapvlakte was opgesteld, hadden we hoge aantallen van bepaalde wolfspinnen verwacht. We beschouwen de voorkeurshabitat van de Rode Lijst-soorten: • Fddd = droog loofbos met veel dood hout: 3 soorten; • Fddv = randen van droog loofbos: 5 soorten; • Fdmo / Fdwo = open, moerassig/nat loofbos: 2 soorten; • Hws = natte heide: 1 soort; • Godd = droge, voedselarme graslanden (met aanwezigheid van dwerstruiken): 1 soort; De soorten uit de categorie 'Zeldzaam’ (randareaalsoorten) zijn niet gekarakteriseerd naar habitatvoorkeur door Xxxxxxxx et al. (1998), maar uit literatuur weten we dat het om 2 bossoorten gaat. Hieruit blijkt zeer duidelijk dat het merendeel van de Rode Lijst-soorten bossoorten of bosrandsoorten zijn, namelijk 12 van de 14 soorten. Het gaat dus niet om zwervers uit andere (open) ecotopen die toevallig zijn gevangen en die dus geen indicatie zouden geven voor de waarde van het bos. VERGELIJKING VAN DE LOCATIES Er zitten opmerkelijke verschillen tussen de aantallen gevangen soorten per locatie. De kapvlakte (TEB01) levert het hoogste soortenaantal op (42 soorten), wat te verklaren is door de combinatie van bossoorten (vb. Coelotes terrestris, C. inermis en T. flavipes komen hier in aanzienlijke aantallen voor) en soorten van open ecotopen (3 dominante soorten in aantal zijn de Storingsdwergspin Erigone atra, het Aëronautje E. dentipalpis en M. rurestris). Op de kapvlakte zijn 6 Pardosa-soorten gevonden, in lage aantallen, waarvan er 4 typisch zijn voor open ecotopen. Merk op dat de Tuinwolfspin (P. amentata) op de open plekken in Veursbos de dominante soort was ! Het vochtige bosbestand (TEB02) is ook erg soortenrijk met 38 spinnensoorten. In Gieveld zijn 28 soorten gevangen, in een donker bestand. Opvallend is dat het oude beukenbestand, waar sinds lange tijd geen beheer plaatsvond, het minste aantal soorten opleverde (17). Merk op dat in Veursbos het bosbestand waar al lange tijd geen beheer is uitgevoerd, het meest soortenrijk was. Het ging daar evenwel om een lichtrijk eikenberkenbestand. Ook qua aantal Rode Lijst-soorten scoort de grote kapvlakte het best (7 soorten). Het gaat hier toch vooral om bossoorten (H. torpida, C. terrestris en C. inermis) en ‘bosrandsoorten’ (P. lugubris, P. saltans en X. nemoralis) en slechts een enkele kenmerkende soort van open ecotopen (Glyphesis cottonae), die als zwerver kan bestempeld worden. In het bestand in Gieveld zijn 6 Rode Lijst-soorten gevonden, met de enige vindplaatsen in het gebied van T. silvestris en H. silvestris, en hoge aantallen C. terrestris. | ||||||||||||||
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx |
00
Het natte bestand (TEB02) en het oude beukenbos leverden elk 4 Rode Lijst-soorten op. Opmerkelijk is dat de loopkeverfauna in het natte bestand zeer bijzonder was, met tal van zeer zeldzame soorten, terwijl het qua spinnen helemaal niet bijzonder was. Enkel de hoge aantallen Leemtrechterspin en het feit dat dit de enige vindplaats van de Bosdikkaak (P. listeri) was, is vermeldenswaard. Deze laatste soort wordt nog op vrij veel plaatsen in Vlaanderen gevonden. Qua niet-Rode Lijst-soorten zijn 3 soorten talrijk gevonden op deze locatie en nergens elders: Monocephalus fiscipes, Meioneta saxatilis en Tenuiphantes tenebricola.
In het oude beukenbestand zijn de hoge aantallen Gewone bostrechterspin en Slanke bostrechterspin het meest relevant.
3.2.2.12.4 VERGELIJKING VAN DE METHODES
We gebruikten voor het eerst een eklektorval en dit leverde voor spinnen mooie resultaten op. We vingen 46 soorten, meer dan in elke reeks bodemvallen !, waarvan 33 soorten niet met bodemvallen zijn bekomen ! Bijna 1 op 3 van de gevangen spinnensoorten is niet met bodemvallen gevangen en wel met de eklektor.
Het gaat vooral boombewonende soorten. Geen enkele soorten is in hoge aantallen gevangen in de eklektor, terwijl in Veursbos hoge aantallen Huiskaardespin (Amaurobius fenestralis) en Boomstamwever (Lepthyphantes minutus) zijn bekomen. De meest gevangen soort met de eklektor in Teuvenerberg is de Struikspin (Anyphaena accentuata).
Daarnaast is het vinden van (zeer) zeldzame soorten als Dipoena melanogaster, Gonatium hilare, Troxochrus nasutus (3 ex.), Philodromus albidus en P. praedatus een illustratie van het belang van deze vangstmethodiek.
De raamval leverde slechts 7 soorten op (telkens 1 ex.) waarvan geen enkele soort exclusief met deze methode is gevonden.
Dit doet ons besluiten dat een eklektor eigenlijk onmisbaar is als men een bos volledig wil bemonsteren op zijn spinnenfauna en dat de methodes lokvallen en raamvallen niet de moeite waard lonen voor spinnen.
3.2.2.12.5 SOORTBESPREKINGEN
We bespreken eerst de niet in Maelfait et al. (1998) vermelde soorten en vervolgens een aantal Rode Lijst- soorten.
Aculepeira ceropegia, de Eikenbladspin, is een onmiskenbare wielwebspin (Familie Araneidae), door het abdomen dat zowel vooraan als achteraan puntig is en een typische dorsale tekening heeft. In Nederland zijn enkel 3 waarnemingen uit de 19de eeuw bekend en in Engeland slechts 1 waarneming uit de 19de eeuw. In Zuidoost-België zou de soort niet zeldzaam zijn. De soort is vooral in (Middel)gebergtes van Midden- Europa algemeen, noordwaarts tot Zuid-Noorwegen en Zuid-Finland (Roberts, 1998). Gaat het hier om een noordelijke soort die langzaam verdwijnt onder invloed van klimaatsopwarming ?
Wij vonden de soort op 10 juli 2006 talrijk in een grote ruigte (braakliggend terrein) ten oosten van Teuvenerberg. Dit perceel ligt tegen de Nederlandse grens, zodat de kans groot is dat deze soort toch nog in Nederland voorkomt !! Een erg belangrijke waarneming dus en blijkbaar ook een flinke populatie ! Volgens Xxxxxxx (1998) komt de Eikenbladspin voor op laag struikgewas en hoge kruidenvegetaties zoals in bergweides en op kalkgrasland.
Eperigone trilobata is in 1999 nieuw voor België gevonden in de Mechelse heide te Maasmechelen (Xxxxxxxxxx et al., 2003). Sinds is de soort nog op enkele plaatsen in Wallonië gevonden, op voormalige akkers in Hoegaarden in 2003 (Lambrechts et al., 2007), in de Antwerpse binnenstad in 2006 (Xxx Xxxx et al., 2006) en op het ecoduct in Meerdaalwoud (Lambrechts et al., 2007). Het is een Amerikaanse soort die
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
blijkbaar sterk in opmars is !
We vonden 1 mannetje op 21 augustus 2006 in TEB01, de grote kapvlakte.
Gonatium hilare werd voor het eerst ontdekt in de Dendervallei (Oost-Vlaanderen) in het natuurreservaat “De Wellemeersen” te Denderleeuw (1 mannetje in een malaiseval tussen 14 en 21 september 2002). Gerichte zoekacties in de Oostkantons vanaf augustus 2006 resulteerde tegen eind april 2007 in 16 nieuwe vindplaatsen ! Daarmee is aangetoond dat G. hilare in die regio wijd verspreid is, zij het in kleine aantallen (Alderweireldt et al., in druk). Alle exemplaren (vooral wijfjes) werden bekomen door klopvangsten op sparren, zowel op jonge aanplant als op oude bomen.
De soort was eerder al bekend uit de Duitse kant van de Hoge Venen, een regio dus met een aantal vindplaatsen net over de Duitse grens. De soort is nog niet in Nederland noch in Groot-Brittannië gevonden. Overwegend heeft de soort een Centraal en Zuid-Europese verspreiding.
Volgens WIEHLE (1960) is ze te vinden op de onderste takken van bomen. Dat dit vooral naaldhout blijkt te zijn, is af te leiden uit de habitatvoorkeur samengevat door XXXXXX et al. (1995). De soort werd in Centraal Europa gevonden in alpiene naaldbossen en in alpiene heide-achtige terreinen met dwergstruiken. Dit is echter niet exclusief want er zijn ook waarnemingen afkomstig uit loofbos.
We vingen in Xxxxxxxxxxxx 0 mannetje in de tweede helft van oktober 2006 in de eklektorval.
Troxochrus nasutus is in mei 1994 voor het eerst in België gevangen, een wijfje bij een sleepvangst in oevervegetatie langs een riviertje te Achouffe (Prov. Luxemburg) (Janssen, 1994). Baert (1996) vermeldt geen andere waarnemingen voor België.
We vonden T. nasutus vrij wijdverspreid in het Veursbos (5 dieren in april 2006, waarvan 4 op boomstammen (mestval, eklektor) en slechts 1 exemplaar op de bodem in een fijnsparrenbestand zonder ondergroei).
De soort blijkt ook in Teuvenerberg voor te komen: 2 wijfjes zijn gevangen met een eklektor in de tweede helft van mei 2006, op een boomstomp op een kleine open plek.
Met uitsterven bedreigd
Glyphesis cottonae, het Dwergbultkopje, is in België bekend van 2 locaties: Maasmechelen (Mechelse heide) en Zonhoven, telkens in veenmosvegetaties (Baert, 1996). In 2001 vond er een zeer grondig onderzoek plaats op een twintigtal locaties in natte heide in Limburg, in 4 topgebieden. Daarbij werd deze soort niet aangetroffen, ook niet op dezelfde locaties als waar ze in 1988 op de Mechelse heide gevonden was en evenmin in veenmosvegetaties in de Teut in Zonhoven…(Xxxxxxxxxx, 2003).
Het is dan ook zeer merkwaardig dat we deze topsoort van oligotrofe moerassen vangen in Teuvenerberg, meer bepaald 1 mannetje in de eerste helft van mei 2006 op de grote kapvlakte (TEB01). Ongetwijfeld betreft het hier een zwerver, maar het is belangrijk om weten voor het natuurbehoud waar de populatie zich bevindt.
Bedreigd
Dipoena melanogaster, de Gemarmerde galgspin, komt wijd verspreid over de hele Benelux voor, maar is zeer zeldzaam. Ze leeft op zonbeschenen struiken en lage boomtakken (Xxxxxxx, 1998), terwijl Xxxxxxxx et al. (1998) aangeven dat ze liefst voorkomt in dwergstruiken in droge, voedselarme graslanden. We vingen deze soort recent ook via een sleepvangst in het bosreservaat Grootbroek te Bree.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Xx xxxxxx 1 mannetje in de eklektorval in Teuvenerberg, dus op een rotte boomstam op een open plekje met veel Adelaarsvaren.
Haplodrassus silvestris, de Bosmuisspin, heeft volgens Xxxxxxxx et al. (1998) een voorkeur voor droog loofbos met veel dood hout. Xxxxxxx (1998) noemt het eveneens een soort van bossen.
We vingen in Xxxxxxxxxxxx 0 mannetje in juli, in Gieveld. Ook het Veursbos leverde slechts 2 keer een – zwervend ?- mannetje op.
Philodromus albidus, de Bleke renspin, leeft op struiken en lage boomtakken en zou lokaal vrij algemeen zijn in België en Zuid-Nederland (Roberts, 1998). De soort is in het Konenbos eenmaal gevangen via een sleepvangst. In het Veursbos vingen we de soort enkel in Vossenaerde.
In Teuvenerberg vingen we in mei en juni 3 mannetjes Bleke renspin in de eklektor, dus op de boomstam op het open plekje met veel Adelaarsvaren, en 1 mannetje in de raamval.
Philodromus praedatus, de Boomrenspin, wordt vooral op de onderste takken van bomen gevonden, meestal op eik (Xxxxxxx, 1998). We vingen de soort via sleepvangsten al op tal van plaatsen.
De eklektorval leverde 2 mannetjes op in juni, op het open plekje met veel Adelaarsvaren in Teuvenerberg.
Kwetsbaar
Coelotes terrestris, de Gewone bostrechterspin, is ondanks zijn Rode-lijststatus vaak zeer talrijk in bossen. Ze heeft een voorkeur voor een dikke strooisellaag en veel dood hout (Xxxxxxx, 1998).
De Gewone bostrechterspin is de talrijkst gevangen soort in Teuvenerberg (209 ex.), net als in het Veursbos. De aantallen op 2 donkere locaties, een oud beukenbestand waar al zeer lang niet meer beheerd is (TEB03) en een bestand met Haagbeuk in Gieveld (TEB04), waren erg vergelijkbaar (85 resp. 84 ex.). Veel lagere aantallen vonden we op de kapvlakte (TEB01; 16 ex.) en het natte bosbestand (TEB02; 24 ex.).
Pachygnatha listeri, de Bosdikkaak, heeft een voorkeur voor open, moerassig loofbos. Er is een populatie aanwezig in een lichtrijke vochtig loofbos in Veursbos.
In Teuvenerberg zijn in d eeerste helft van juni 2 vrouwtjes gevonden in het natte bosbestand TEB02.
Pardosa lugubris, de Zwartstaartboswolfspin, en Pardosa saltans, de Zwarthandboswolfspin, zijn 2 ‘bosrandsoorten’ waarvan er in Limburg een relatief groot aantal vindplaatsen bekend zijn. P. lugubris is abundant in de bossen op zandbodem, op het Kempens plateau. P. saltans zou de tegenhanger zijn in bossen op voedselrijkere bodem. De nabijgelegen bosreservaten in Voeren tonen volgend beeld:
• In het Vrouwenbos is P. saltans talrijker (56 ex.) dan P. lugubris (6 ex.);
• In het Konenbos zijn enkel lage aantallen Pardosa saltans (3 mannetjes) gevangen;
• In het Veursbos is P. saltans talrijker met in totaal 49 ex. op 4 locaties vergeleken met 6 ex. P. lugubris op 2 plaatsen.
In Teuvenerberg is slechts 1 mannetje P. lugubris gevonden op de grote kapvlakte (TEB01). P. saltans was nauwelijks talrijker (4 ex.), maar komt wel verspreid over het bosreservaat voor: een mannetje en wijfje op de kapvlakte, een mannetje in het natte bestand (TEB02) en een wijfje in Gieveld (TEB04).
Deze opmerkelijk lage aantallen tonen aan dat de bosbestanden veel te dicht zijn voor deze ‘bosrandsoorten’. Wellicht zullen de aantallen van beide soorten op de kapvlakte sterk toenemen als er een boomheide ontstaat.
Tegenaria silvestris, de Steentrechterspin, is volgens Xxxxxxx (1998) niet zeldzaam in de Benelux,
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
meestal in bossen. We vingen 3 mannetjes in Xxxxxxxxxxxx, 0 met bodemvallen in Gieveld en 2 met de eklektor meer zuidwaarts in het bosreservaat.
Walckenaeria corniculans, het Harig knobbelsierkopje, heeft een voorkeur voor open moerasbossen (Maelfait et al., 1998). Toch vingen we in 2004 2 ex. in het Konenbos en 2 ex. in het Vrouwenbos. In het Veursbos is een open plekje (6 ex.) de uitverkoren plek.
In Teuvenerberg is de soort niet gevonden in het meest vochtige bestand TEB02, maar wel in de 2 donkere bestanden (oud beukenbos, TEB03, 2 ex. en onder een dichte Haagbeuk, TEB04, 3 ex.).
Xerolycosa nemoralis, de Bosrandwolfspin, heeft zoals zijn naam laat uitschijnen, een gelijkaardige habitatvoorkeur als P. saltans. De soort is in het Veursbos enkel op een open plek gevonden maar daar zit wel een grote populatie (120 ex. gevangen !).
In Teuvenerberg zijn kleine aantallen (5 ex.) gevonden op de grote kapvlakte (TEB01).
Zeldzaam
Coelotes inermis, de Leemtrechterspin, komt vooral op leembodems voor en is in Nederland enkel algemeen in Zuid-Limburg. In het Vrouwenbos en Konenbos kwam de soort in 2004 op quasi elke onderzochte locatie voor en ook in Veursbos is de soort talrijk, zij het minder dan Coelotes terrestris.
In Teuvenerberg was het na C. terrestris de tweede meest gevangen soort (121 ex.), met vangsten op alle 4 met bodemvallen onderzochte locaties. Het ontbreken in de eklektor toont aan dat het een bodemactieve soort is. De aantallen op de grote open plek (TEB01), in een oud beukenbos (TEB03) en een donker bestand met Haagbeuk (TEB04) waren erg vergelijkbaar (18, 23 en 19 ex. resp.). In het natte bestand met elzen en voorjaarsflora zijn opmerkelijk hogere aantallen gevangen (61 ex.) en was de soort veel talrijker dan C. terrestris (24 ex.). Op de kapvlakte zijn net iets meer Leemtrechterspinnen dan Gewone bostrechterspinnen gevangen (18 vs. 16 ex.).
Histopona torpida, de Slanke bostrechterspin, is zeldzaam in Limburg, met tot voor kort slechts 2 vangsten, maar in het Vrouwenbos en het Konenbos was het in 2004 één der talrijkste soorten, verspreid over de verschillende locaties. In het Veursbos is het samen met beide Coelotes-soorten de enige Rode Lijst-soort die op alle 8 bodemval-locaties gevonden is. De soort is er wijdverspreid en vrij talrijk.
In Teuvenerberg is de Slanke bostrechterspin enkel in het oude beukenbos (TEB03) veel gevonden (16 ex.). Gieveld (TEB04) en de grote kapvlakte (TEB01) leverden lage aantallen op (3 resp. 2 ex.).
Momenteel niet bedreigd
Dendryphantes rudis, de Glanzende dennenspringer is een sprinspinnetje dat niet is opgenomen in de Rode Lijst maar volgens Xxxxxxx (1998) vrij zeldzaam is in de hele Benelux.
Een mannetje en een wijfje zijn in juni gevangen in de eklektor in Teuvenerberg.
3.2.2.12.6 SAMENVATTING EN BESLUITEN
Zeven maanden onderzoek (begin april – eind oktober 2006) in Teuvenerberg leverde 105 spinnensoorten op, waarvan niet minder dan 14 Rode Lijst-soorten. De meest bijzondere Rode Lijst-soorten zijn Glyphesis cottonae, een soort van veenmostapijten in natte heide die slechts van 2 plaatsen in België bekend was, Dipoena melanogaster en Philodromus praedatus. De 2 in aantal dominante soorten zijn de Leemtrechterspin (Coelotes inermis) en vooral de Gewone bostrechterspin (Coelotes terrestris), ook Rode Lijst-soorten.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Er worden 2 nieuwe soorten voor Vlaanderen gemeld: de Eikenbladspin (Aculepeira ceropegia) en Troxochrus nasutus (deze laatste ook in Veursbos). Gonatium hilare is voor de tweede maal in Vlaanderen vastgesteld en blijkt uit recent onderzoek vrij talrijk verspreid in de oostkantons, waar onze waarnemingen in vogelvlucht enigszins bij aansluiten.
Troxochrus nasutus en Gonatium hilare zijn nooit in Nederland gevonden en de Eikenbladspin (Aculepeira ceropegia) is nooit meer gemeld na Van Hasselt, dus niet meer na 1891. Toen waren er vermeldingen uit Gelderland (Arnhem, Groesbeek) en Noord-Brabant (Oirschot). Opvallend is dat hij bij recente grote inventarisaties in Noord-Brabant blijkbaar niet gevonden is. Met andere woorden: het is zeer waarschijnlijk dat gericht zoeken met diverse methodes (o.a. eklektorvallen) in aanpalende gebieden in Nederland (Bovenste en Onderste Bos, …) tal van nieuwe spinnensoorten voor de Nederlandse fauna zal opleveren !!
De stameklektor blijkt onmisbaar als men een bos volledig wil bemonsteren op zijn spinnenfauna. We vingen er 46 spinnensoorten mee, waarvan 33 soorten niet met bodemvallen zijn bekomen. Hieronder bevindt zich een aanzielijk deel van de meest bijzondere soorten uit het onderzoek.
Opvallend is dat er weinig kenmerkende soorten van voedselarme open ecotopen zijn aangetroffen. De bemonsterde, recent ontstane grote kapvlakte wordt bevolkt door een combinatie van bossoorten, bosrandsoorten en algemene cultuurvolgers. Dit is een indicatie dat:
1. het bos lange tijd heel gesloten was zonder veel open plekken, zodat de doelsoorten ontbreken binnen het bosreservaat;
2. de kapvlaktes veel te ruig begroeid zijn.
3. deze soorten tevens ontbreken of schaars zijn in de directe omgeving;
We pleiten dan ook sterk voor het grondig verwijderen van takhout en strooisel na verwijderen van naaldhout, opdat de voedselarme condities, die kenmerkend zijn voor het gebied en o zo zeldzaam worden in Vlaanderen, maximaal behouden blijven, ook al is het geen doelstelling de ecotopen open te houden.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00 | |||||||||||
3.2.2.13 MIEREN Deze diergroep maakte geen deel uit van de onderzoeksopdracht. Alle gevangen dieren zijn gedetermineerd door Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx. Het resultaat vindt men in onderstaande Tabel 3.2.2.13. Tabel 0.0.0.00: gevangen mieren met bodemvallen (TEB01 tot TEB04), een eklektor en lokvallen (TEL05) in Teuvenerberg in 2006 | |||||||||||
Latijnse naam | Nederlandse naam | kaste | eklektor | XXX00 | XXX00 | XXX00 | XXX00 | XXX00 | Totaal | ||
Formica fusca | Grauwzwarte mier | w | 1 | 1 | |||||||
Lasius brunneus | Boommier | w | 1 | 2 | 4 | 7 | |||||
Lasius platythorax | Humusmier | w | 3 | 3 | |||||||
Myrmica ruginodis | Bossteekmier | ogy | 1 | 3 | 4 | ||||||
w | 9 | 8 | 33 | 20 | 35 | 1 | 106 | ||||
Myrmica sabuleti | Zandsteekmier | ggy | 1 | 1 | |||||||
Stenamma debile | Gewone drentelmier | ogy | 1 | 1 | |||||||
w | 5 | 2 | 21 | 28 | |||||||
Tetramorium caespitum | Zwarte zaadmier | w | 1 | 1 | |||||||
Aantal individuen | 14 | 15 | 39 | 22 | 61 | 1 | 152 | ||||
Aantal soorten | 4 | 3 | 3 | 2 | 3 | 2 | 7 | ||||
3.2.2.14 | In totaal zijn 7 mierensoorten gevangen, die momenteel als niet bedreigd beschouwd worden in Vlaanderen. De Bossteekmier is duidelijk de meest verspreide en talrijke soort. De eklektor leverde het hoogste aantal mierensoorten op. Er zijn tal van ongewervelden uit diverse groepen gedetermineerd. Een overzicht vindt men in bijlage 9. De wespen zijn gedetermineerd door Xxxx Xxxxx en de slakken door Xxxx Xxxxxx. De Wijngaardslak (Helix pomatia) is geregeld waargenomen, in diverse bestanden. De Gele reus (Volucella inflata) is een zeldzame zweefvlieg die in Nederland bijna uitsluitend in Zuid- Limburg is waargenomen. Het is een bossoort waarvan de larven bij sapstromen van eiken zijn waargenomen. We vonden 1 exemplaar in de eklektorval. Twee soorten kakkerlakken zijn frequent waargenomen: • De Noordse kakkerlak (Ectobius lapponicus). • De Boskakkerlak (Ectobius sylvestris). Twee soorten oorwormen zijn abundant aanwezig, de Gewone oorworm (Forficula auricularia) en Chelidurella acanthopygia. De eklektor leverde heel wat vangsten van plooivleugelwespen (Vespidae) op, van 4 soorten. De Hoornaar (Vespa crabro), onze grootste inheemse wesp, is het meest gevangen (53 ex.), vooral in de maanden september - oktober. De Middelste wesp (Dolichovespula media) is een zeldzamer dier in Vlaanderen en slechts 1x gevangen in de eklektor. Er zijn 3 soorten graafwespen (Sphecidae) gevangen met de eklektor: Crossocerus binotatus, Ectemnius cephalotes en E. ruficornis. | ||||||||||
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx |
00
3.2.2.15 SAMENVATTING FAUNAGEGEVENS
De voornaamste soorten per diergroep in Teuvenerberg zijn:
• Vogels: 3 soorten die in het bos broeden, zijn opgenomen in de Vogelrichtlijn: Wespendief, Middelste Bonte Specht, Zwarte specht. 5 soorten broedvogels zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst: Wielewaal en Boompieper als ‘bedreigd’, Gekraagde roodstaart en Matkop als ‘kwetsbaar’ en Koekoek als ‘achteruitgaand’. Wielewaal en Gekraagde roodstaart zijn recent niet meer vastgesteld. De Middelste Bonte Specht is niet opgenomen daar die zich slechts zeer recent vestigde in Vlaanderen. Andere belangrijke broedvogels in het bosreservaat Teuvenderberg zijn Havik, Houtsnip, Fluiter, Vuurgoudhaan, Appelvink, Kruisbek en Sijs.
• Zoogdieren: 8 soorten opgenomen in de Habitatrichtlijn: Vale vleermuis op Bijlage II en IV, Wilde kat, Hazelmuis, Laatvlieger, Franjestaart, Rosse vleermuis, Gewone dwergvleermuis en Grootoorvleermuis species op Bijlage IV. Volgende 7 soorten zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst: Wilde kat wordt als ‘uitgestorven in Vlaanderen’ beschouwd, Vale vleermuis is ‘met uitsterven bedreigd’, Hazelmuis en Das zijn ‘bedreigd’, Franjestaart is ‘kwetsbaar’ en Veldspitsmuis is ‘zeldzaam’. Gewone/Grijze grootoorvleermuis komt overeen met kwetsbaar / bedreigd (afhankelijk om welke soort het gaat). Van Wilde kat is het voorkomen niet aangetoond in het bosreservaat maar wel in het vlakbij gelegen Bovenste Bos in Nederland. Een andere vermeldenswaardige soort is het Everzwijn.
• Reptielen: Levendbarende hagedis is als ‘zeldzaam’ opgenomen in de Rode Lijst.
• Amfibieën: 6 soorten in het bos of directe omgeving. Bruine kikker is opgenomen in Annex V van de Habitatrichtlijn. Eén soort staat op de Vlaamse Rode Lijst: Vuursalamander is kwetsbaar. Begin jaren
80 lag in of aan de xxxx xxx Xxxxxxxxxxxx (Gieveld) de laatste Vlaamse vindplaats van de Geelbuikvuurpad, een soort van de Habitatrichtlijn (Bijlage II en IV).
• Dagvlinders: de Grote vos is bedreigd in Vlaanderen.
• Sprinkhanen: populaties van 1 Rode Lijst-soort in het bos en in de bosrand: Gouden sprinkhaan (‘zeldzaam’).
• Libellen: 1 Rode Lijst-soort, bedreigd in Vlaanderen, de Bosbeekjuffer, plant zich voort in de bovenloop van de Gulp, vlakbij het bosreservaat en gebruikt het bos(rand) als jacht- en rustgebied;
• Loopkevers: 12 Rode Lijst-soorten met als meest bijzondere de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor) en Bembidion stomoides, ‘bedreigd’, de Lederloopkever (Carabus coriaceus) en Molops piceus, ‘kwetsbaar’, en Abax ovalis, Abax parallelus, Pterostichus cristatus en Trichotichnus nitens, ‘zeldzaam’. Alle 8 zijn het echte kensoorten van oude bossen. Acht van de gevonden soorten zijn in België bij wet beschermd (6 Carabus-soorten, de Groene zandloopkever Cicindela campestris en de Kleine poppenrover).
• Overige kevers: de aanwezigheid van Vliegend hert (Lucanus cervus), opgenomen in de Habitatrichtlijn op Bijlage II, wordt vermoed maar kon niet aangetoond worden. Er is naast de loopkevers voor geen enkele andere keverfamilie een Rode Lijst beschikbaar voor Vlaanderen. We vonden nochtans tal van bijzondere keversoorten die op Rode Lijsten thuishoren. Zo is Rolrond vliegend hert (Sinodendron cylindricum) zeer zeldzaam in Vlaanderen, Kleine glimworm (Lamprohiza splendidula) zeldzaam terwijl de Grote glimworm (Lampyris noctiluca) sterk afgenomen is in aantal. Cicones variegatus, behorende tot de Knopsprietkevers (Colydiidae), en Euryusa castanoptera worden nieuw voor Vlaanderen vermeld.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
• Spinnen: 14 Vlaamse Rode Lijst-soorten (met als meest bijzondere Glyphesis cottonae, Dipoena melanogaster en Philodromus praedatus) en 3 zeldzame soorten die in Vlaanderen voor het eerst gemeld worden: de Eikenbladspin (Aculepeira ceropegia), Troxochrus nasutus en Gonatium hilare;
• Mieren: geen Rode Lijst-soorten;
• Overige: de Wijngaardslak is opgenomen in Annex V van de Habitatrichtlijn.
3.2.2.16 Conclusies naar het beheer op basis van fauna
Na het overzicht van bijzondere soorten per diergroep, maken we een overzicht van ‘kenmerken’ van bosbestanden en we geven aan welke soorten daar bij horen.
1. Aanwezigheid van veel oude bomen met holtes:
Kenmerkende diersoorten: holenbroedende vogels (Middelste Bonte Specht, Zwarte Specht, Kleine Bonte Specht, Glanskop, Bosuil, …), roofvogels (maken nest graag in oude forse boom), vleermuizen (Rosse vleermuis, …). Vooral eiken en Beuken hebben een grote betekenis.
Beheer: nulbeheer
2. Behoud van liggend en staand dood hout:
Kenmerkende diersoorten: voor bijna alle bosbewonende dieren is dit van belang ! Staand dood hout voor onder andere spechten, vleermuizen en de zeer uitgebreide dood-houtkeverfauna.
Liggend dood hout voor reptielen, amfibieën, mieren, kevers (Rolrond en Xxxxx vliegend hert), spinnen, … Beheer: nulbeheer
3. Voldoende licht in het bos
Kenmerkende diersoorten: veel van de soorten die als ‘bossoorten’ beschouwd worden, hebben baat bij of zijn gebonden aan open plekken in bossen of goed ontwikkelde waardevolle ectopen aan de rand van het bos. Belangrijk bij dit laatste is vooral dat de percelen niet in intensief agrarisch beheer zijn. Dan valt er doorgaans weinig te rapen voor de kritische doelsoorten.
We vermelden als aanwezige soorten die open plekken of erg lichtrijke bosbestanden vereisen Boompieper, Gekraagde roodstaart, Houtsnip, Groene specht, Levendbarende hagedis, alle vlindersoorten, Gouden sprinkhaan, Groene zandloopkever en een aantal typische bosrandspinnen.
Beheer: omvormen naaldhoutbestanden is een manier om open plekken te krijgen die recent is toegepast in Veursbos en Teuvenerberg. Bijkomend is het gewenst de strooisellaag af te schrapen.
4. Aandacht voor geleidelijke overgangen tussen bos en open terrein: mantel-zoomvegetaties
Kenmerkende diersoorten: de ambassadeursoort voor mantelzoomvegetaties in Teuvenerberg is natuurlijk de Hazelmuis. Daarnaast zijn ook Tuinfluiter, Struiksprinkhaan en vrijwel alle dagvlinders gebaat bij mooi ontwikkelde mantelzoomvegetaties.
Beheer: Zie specifieke maatregelen voor Hazelmuis 5. Aanwezigheid vochtige zones
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
Kenmerkende diersoorten: ‘Water is leven’ geldt voor veel fauna. Voor onder andere amfibieën en libellen is het onmisbaar. De aanwezigheid van waterpartijen in ecologisch beheerde graslanden nabij de bosrand zou daarnaast een enorme meerwaarde betekenen voor vleermuizen (jachtgebied). Het aanleggen van poelen is zeer relevant gezien de aanwezigheid van Vuursalamander in het gebied en Vroedmeesterpad in de nabije omgeving (Veursbos). Daarenboven kan geelbuikvuurpad op wat langere termijn als doelsoort gezien worden.
Plassen stagnerend water op brede, open (voor verkeer afgesloten) boswegen kunnen al geschikt zijn voor Vuursalamander en Geelbuikvuurpad.
De belangrijkste beheersuggesties zijn:
• het grondig verwijderen van takhout en strooisel na verwijderen van naaldhout, opdat de voedselarme condities maximaal behouden blijven en de vegetatiesuccessie zo traag mogelijk verloopt (via droge heide).
• Aankoop aanpalende gronden en omzetten naar extensieve begrazingsblokken met afwisseling bloemrijk grasland en struweel. Zeer relevant voor het grasland dat als een spie in het bos loopt ter hoogte van de plaats waar het bosreservaat het smalst is. Hier is ook de aanleg van een poel aangewezen.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00
3.2.3.1 BESTANDSINDELING EN BEMONSTERING
Het bos wordt opgedeeld in 7 bestanden, waarvan de bestanden 1 tot en met 6 bemonsterd werden met transecten van 10x100m. In tabel 3.2.3.a staat het aantal transecten per bestand. Bestand 7 is een kapvlakte waar geen bosbouwkundige opnames werden uitgevoerd. Hieronder wordt per bestand een algemene bespreking gegeven met de nadruk op de struik- en boomlaag en met een bespreking van de kwantitatieve gegevens afkomstig van de transecten. Ter illustratie worden telkens taartdiagrammen en grafieken getoond. Vervolgens worden alle gegevens samen gelegd om een beeld op bosniveau te schetsen waarin het aandeel van de verschillende bestanden duidelijk wordt. De ruwe gegevens en berekeningen van (gemiddelde) stamtallen, grondvlakken en diameters per soort zijn weergegeven onder 3.3 Statistische gegevens.
Bestand | Opp | Aantal transecten (10x100m) |
1 | 5,4480 | 2 |
2 | 0,6450 | 1 |
3 | 3,6366 | 2 |
4 | 5,6281 | 2 |
5 | 15,1705 | 5 |
6 | 6,1064 | 1 |
7 | 3,4314 | 0 |
Totaal | 40,0660 | 13 |
Tabel 3.2.3.a: aantal transecten per bestand
3.2.3.2 Verklaring van de afkoringen, kleurcodes en diameterklassen
Afkortingen
De afkortingen van de struik- en boomsoorten bestaat telkens uit twee delen van 4 letters: namelijk de eerste vier letters van de Latijnse benaming van soort en genus.
Kleurcodes:
Om de leesbaarheid van de grafieken te vergroten werd gebruik gemaakt van een vaste kleurcode per soort. In de meeste grafieken staan de soorten bovendien in alfabetische volgorde. Bij de eenvoudige taartdiagrammen (zonder opdeling) komt de volgorde van de soorten in de legende overeen met de volgorde in wijzerszin in de taart, beginnende op 12 uur.
Kleur | Boomsoort | Afkorting |
Acer campestre | Acer camp | |
Acer pseudoplatanus | Acer pseu | |
Betulus pendula | Betu pend | |
Carpinus betulus | Carp betu | |
Castanea sativa | Cast sati | |
Cornus sanguineum | Corn sang | |
Corylus avellana | Cory avel | |
Craetagus species | Crae spp. | |
Fagus sylvatica | Fagu sylv | |
Fraxinus excelsior | Frax exce | |
Ilex aquifolium | Ilex aqui | |
Larix species | Lari spp. |
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Xxxxxxxxxxxx
00 | ||
Mespilus germanica | Mesp germ | |
Populus species | Popu spp. | |
Prunus avium | Prun aviu | |
Prunus serotina | Prun sero | |
Quercus species | Quer spp. | |
Ribes rubrum | Ribe rubr | |
Sambucus nigra | Samb nigr | |
Sorbus aucuparia | Sorb aucu | |
Ulmus minor | Ulmu mino | |
* inlandse eik | ||
Diameterklassen |
De diameters werden opgedeeld in klassen per 5 cm en als kleinste klasse werd 10 cm genomen. De kleinste klasse ’10 cm’ bevat dus alle diameters tussen de 8 en 12,5 cm, alle volgende diameterklassen bevatten de diameters die 2,49 cm kleiner of 2,5 cm groter zijn.
3.2.3.3 Bespreking van de afzonderlijke bestanden
Bestand 1 is een sterk hellend bestand met zuid-westelijke expositie. In het noorden op het plateau is een jonge aanplant van inlandse eik en Boskers. Er loopt een wandelpad vanuit het zuidoosten naar het noordwesten dat het bestand in twee splitst, waarbij de struiklaag in het noordelijk gedeelte veel dichter is en vooral bestaat uit Wilde lijsterbes (zie gegevens van transect 2 onder 3.3 Statistische gegevens). De opstand bestaat over het grootste gedeelte uit een stamsgewijze menging van ongelijkjarig loofhooghout met de belangrijkste soorten Berk (41% van het grondvlak/ha), inlandse eik (vooral Wintereik) (24%) en Beuk (17%) en bijmenging van Gewone esdoorn, Lijsterbes, Gewone es, Boskers en Haagbeuk. In de struiklaag vinden we naast Wilde lijsterbes en Haagbeuk (zie laagste klassen in de diameterverdeling) vooral Hulst. Hazelaar en Spork komen ook voor. De Amerikaanse vogelkers werd reeds voor een deel gekapt, maar toch zijn er nog een aantal grote exemplaren over (2% van het grondvlak in het transect, zelfs in diameterklassen 20 en 30, zie Figuur 1 en Figuur 2). Kijken we naar de diameterklasseverdeling (zie Figuur 2) dan valt op dat echt jonge berken niet voorkomen (diameters slechts vanaf 20 cm), dat eiken in bijna alle klassen (en dus leeftijden en afmetingen) voorkomen en dat Beuk enkel als zeer dikke bomen voorkomt. In de verjongingsfase werden geen soorten opgetekend buiten enkele hulstboompjes.
Figuur 1 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling in bestand 1
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Stamtalverdeling (%)
24%
36%
Betu pend Carp betu
Fagu sylv
12%
2%
18%
Prun sero
Quer ro/pe Sorb aucu
8%
Grondvlakverdeling (%)
7%
24%
41%
2%
17%
9%
Betu pend Carp betu Fagu sylv Prun sero Quer ro/pe
Sorb aucu
83
Stamtalverdeling in diameterklassen
180
160
140
120
100
80
60
40
20
0
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 90
Diameterklasse (cm)
Sorb aucu Quer ro/pe Prun sero Fagu sylv Carp betu
Betu pend
Stamtal/ha
Figuur 2 Stamtalverdeling in diameterklassen in bestand 1
Figuur 3 Soortensamenstelling van de struiklaag in bestand 1
Bestand 2 is een zeer smal perceel dat over het grootste gedeelte vlak is met een uitgesproken reliëf in het noorden. De boomlaag bestaat vooral uit Zomereiken met diameters van 15 tot 40 cm, enkele dikke Beuken die het gemiddelde grondvlak omhoog trekken (telkens één in diameterklasse 70 en 90 cm) en Berk in de gemiddelde diameterklassen (tot 40 cm). In de boomlaag is er minder dan 10% bijmenging (op grondvlakbasis) van Gewone en andere esdoornsoorten (diameterklassen 10 tot 20 cm), Haagbeuk, Hazelaar en Wilde lijsterbes. Er staan zelfs enkele Fijnsparren. De stamtalverdeling wordt dus vooral bepaald door Zomereik, Berk en esdoorn, terwijl Zomereik, Beuk en Berk bepalend zijn voor het meer dan 90% van het grondvlak. De struiklaag is zeer pover: enkele Gewone esdoorns, Hulst, Wilde lijsterbes en lokaal meer Haagbeuk (laatste twee niet in transect).
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Carp betu
Sorb aucu
8%
4%
Cory avel
11%
Ilex aqui
77%
Soortensamenstelling naar stamtal
(individuen + stoven)
Carp betu
Sorb aucu
7%
5%
Cory avel
7%
Ilex aqui
81%
84
Stamtalverdeling (%) | |||
Acer pseu | |||
Betu pend | |||
4% | 23% | Carp betu | |
29% | Cast sati Xxxx xxxx | ||
Xxxx sylv | |||
6% | 17% | Popu spp. | |
4% | 11% | 4% 2% | Quer ro/pe Sorb aucu |
Acer pseu Betu pend Carp betu Cast sati Xxxx xxxx Xxxx sylv Popu spp. Quer ro/pe
Sorb aucu
Figuur 4 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling in bestand 2
Stamtalverdeling in diameterklassen
Sorb aucu Quer ro/pe Popu spp. Xxxx xxxx Xxxx xxxx Cast sati Carp betu Betu pend
Acer pseu
250
200
Stamtal/ha
150
100
50
0
10 15 20
25 30 35
40 60 70 90
Diameterklasse (cm)
Figuur 5 Stamtalverdeling in diameterklassen in bestand 2
Soortensamenstelling naar stamtal
(geen stoven in proefvlak)
Fagu sylv 7%
Acer pseu 93%
Figuur 6 Soortensamenstelling van de struiklaag in bestand 2
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Grondvlakverdeling (%)
<1% 4%
33%
22%
1%
1%
2%
36%
1%
85
Bestand 3 is sterk hellend met expositie naar het westen. In de eigenlijke boomlaag staan niet veel dikke bomen: enkele Zomereiken, Gewone esdoorn, Gewone es, haagbeuk en Berk. Er is wel een soort nevenetage met Berk en Lijsterbes als belangrijkste soorten naast Haagbeuk, Hazelaar en sporadisch Gewone vlier en Hulst. Het stamtal/ha wordt gedomineerd door Wilde lijsterbes dankzij de massale aanwezigheid in de laagste diameterklassen, maar ook op basis van grondvlak speelt deze soort nog een belangrijke rol. De belangrijkste soorten zijn Berk en Gewone esdoorn en Zomereik (door de grote afmetingen). Berk komt in alle diameterklassen voor. Een opvallende soort in de struiklaag is Mispel.
Acer pseu Betu pend Carp xxxx Xxxx avel Frax exce Quer ro/pe Samb nigr
Sorb aucu
Grondvlakverdeling (%) | |||
Acer pseu | |||
17% | 20% | Betu pend | |
0% | Carp betu | ||
17% | Cory avel Frax exce | ||
6% | 27% | Quer ro/pe | |
3% | 10% | Samb nigr Sorb aucu | |
Stamtalverdeling in diameterklassen
400
350
300
250
200
150
100
50
0
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65
Diameterklasse (cm)
Sorb aucu Samb nigr Quer ro/pe Frax exce Xxxx xxxx Xxxx betu Betu pend
Acer pseu
Stamtal/ha
Figuur 7 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling in bestand 3
Figuur 8 Stamtalverdeling in diameterklassen in bestand 3
Figuur 9 Soortensamenstelling van de struiklaag
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Stamtalverdeling (%)
10%
35%
17%
1%
13%
3% 18%
3%
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Sorb aucu Acer pseu 17%
Mesp germ
2%
4%
Carp betu
7%
Ilex aqui 3%
Fagu sylv 2%
Cory avel
65%
Soortensamenstelling naar stamtal
(individuen + stoven)
Acer pseu
Sorb aucu 5%
28% Carp betu
12%
Mesp germ 3%
Ilex aqui
5% Fagu sylv
3%
Cory avel
44%
86
Bestand 4 is opgesplitst in een klein deeltje ten westen van de weg waar uitsluitend Beuken met omtrekken tussen de 50 en 80 cm staan. De rest bestaat uit loofhooghout van dikke Beuken, gemengd met vooral Gewone (en andere) esdoorn en Berken. Sporadisch staat er Amerikaanse en Zomereik. In de struiklaag staan vooral Haagbeuk, Wilde lijsterbes, Gewone esdoorn, inlandse eiken, Beuken, Hulst en weinig Hazelaar (ten opzichte van de andere bestanden). De belangrijkste soorten op basis van grondvlak zijn Berk (32%), Beuk (30%) en Gewone esdoorn (17%). Beuk komt bijna uitsluitend in de zeer hoge diameterklassen voor (vanaf 45 cm).
Acer pseu Betu pend Carp betu Crae spp. Fagu sylv Quer ro/pe
Sorb aucu
Grondvlakverdeling (%) | |||
1% 9% | 13% | 25% | Acer pseu Betu pend |
3% | Carp betu Crae spp. | ||
14% | Fagu sylv | ||
35% | Quer ro/pe Sorb aucu | ||
Stamtalverdeling in diameterklassen
120
100
80
60
40
20
0
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 65 70 75
Diameterklasse (cm)
Sorb aucu Quer ro/pe Fagu sylv Crae spp. Carp betu Betu pend
Acer pseu
Staltal/ha
Figuur 10 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling in bestand 4
Figuur 11 Stamtalverdeling in diameterklassen in bestand 4
Figuur 12 Soortensamenstelling van de struiklaag in bestand 4
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Stamtalverdeling (%)
14%
1%
8%
27%
2%
13%
35%
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Sorb aucu
Ilex aqui
17%
4%
Acer pseu
23%
Fagu sylv
6%
Cory avel
30%
Betu pend 9%
Carp betu 11%
Soortensamenstelling naar stamtal
(individuen + stoven)
Ilex aqui
22%
Sorb aucu
6%
Acer pseu
31%
Fagu sylv
8%
Betu pend
11%
Cory avel
11%
Carp betu
11%
87
Bestand 5 is een zeer groot bestand (15,17ha) met verschillende vegetatietypes en lokaal grote verschillen in opstand (zie vegetatiebespreking). Het heeft een zeer sterke helling die grosso modo westelijk georiënteerd is. Er werden 5 transecten gelegd, in verschillende vegetatietypes. Uit de vegetatietypering weten we dat onderaan de hellingen en plaatselijk op hogere delen het goed ontwikkeld Parelgras- Beukenbos voorkomt. Het Parelgras-Beukenbos is een bijzonder soortenrijk en waardevol Middeneuropees bostype dat in Vlaanderen (behoudens enkele fragmenten in de Vlaamse Ardennen) enkel en alleen in de Voerstreek terug te vinden is op kalkrijke leemgronden. Dit bostype wordt gekenmerkt door een zeer diverse boom- en struiklaag met onder meer soorten als Beuk, Zomereik, Gewone es, Gewone esdoorn, Haagbeuk, Zoete kers, linde, Hazelaar, Spaanse aak, Kruisbes, Rode kornoelje, Eén- en Tweestijlige meidoorn en Wilde kardinaalsmuts. De transecten die volledig in dit type vallen zijn a, b en d, c valt er gedeeltelijk in. Uit de gegevens per transect (zie 3.3 Statistische gegevens) blijkt dat de meeste soorten voorkomen in transect a en geleidelijk afnemen van a naar e met enkel Beuk in het laatste transect (gelegen in het Veldbies- Beukenbos). In het noordoosten van het bestand is er een jonge aanplant van inheems loofhout (Berk, Gewone esdoorn en Boskers). Ten zuiden daarvan (zie vegetatiekaart) zijn er twee delen kapvlakte van Grove den met een strook overblijvende dennen centraal gelegen. In het westen tegen het pad liggen enkele aren met oude hakhoutstoven van Spaanse aak en Haagbeuk. Het grootste gedeelte van het bestand wordt bedekt door Gewone esdoorn, Gewone es, Zomereik met bijmenging van Lijsterbes, Boskers, Beuk en Berk en sporadisch Linde en Tamme kastanje. In de onderetage staat frequent Haagbeuk. In de struiklaag werd naast de soorten die hierboven werden aangehaald ook Gelderse roos aangetroffen in de rand. Voor een beeld van het ganse bestand worden de 5 transecten gezamenlijk besproken.
Zowel op basis van stamtal als op basis van grondvlak wordt het bosbeeld bepaald door twee soorten: Gewone es (resp. 35 en 34%) en Beuk (resp. 33 en 30%) en in mindere mate door Gewone esdoorn (15%). Opvallend genoeg komen deze drie soorten vooral voor in de lagere diameterklasse (tot 40 cm) met slechts enkele exemplaren in de hogere diameterklassen. De struiklaag is vrij evenwichtig opgebouwd met Gewone esdoorn, Hazelaar, gewone vlier en Gewone es als belangrijkste soorten. In de transecten c en e staan zo goed als geen soorten (Veldbies-Beukenbos en Gierstgras-Beukenbos). Vooral in de transecten d en e komen zaailingen voor van Gewone esdoorn, Lijsterbes en Gewone es (d) en van Beuk (in e).
Fagu sylv 34%
Frax exce 32%
Stamtalverdeling (%)
Prun aviu 7%
Samb nigr 3%
Overig 6%
Acer pseu 16%
Betu pend
3%
Carp betu 2%
Cast sati 0%
Cory avel 1%
Lari deci 0%
Quer ro/pe 1%
Sorb aucu
0%
Ulmu mino 1%
Figuur 13 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling in bestand 5
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Stamtalverdeling (%)
Frax exce 35%
Prun aviu 8%
Samb nigr 2%
Overig 4%
Fagu sylv 33%
Acer pseu 15%
Cast sati 0%
Cory avel 1%
Lari deci 0%
Quer ro/pe 1%
Sorb aucu 0%
Ulmu mino 1%
Carp betu 2%
Betu pend 2%
88
Stamtalverdeling in diameterklassen
Ulmu mino Sorb aucu Samb nigr Quer ro/pe Prun aviu Lari deci Frax exce Xxxx xxxx Xxxx xxxx Cast sati Carp betu Betu pend
Acer pseu
160
140
120
Stamtal/ha
100
80
60
40
20
0
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 75 80
Diameterklasse (cm)
Figuur 14 Stamtalverdeling in diameterklassen in bestand 5
Figuur 15 Soortensamenstelling van de struiklaag in bestand 5
Bestand 6 is gelegen op het plateau boven op de helling. De opstand bestaat vooral uit Beuk gemengd met inlandse eik en b
erk. Toevallig komen er echter geen Beuken voor in het transect. Op de overgang tussen de bestanden 5 en 6 is er bijmenging van Gewone esdoorn. Het stamtal/ha bedraagt amper 300 stammen (tegeover 400 à 500 in de andere bestanden) en de struiklaag is zo goed als onbestaande. In het oosten zijn er enkele aren bedekt met een Fijnsparrenaanplant. Berk komt voor tot diameterklasse 40, eik pas vanaf klasse 40 cm. Het grondvlak wordt volgens de metingen bepaald door inlandse eik met 71%, maar we mogen dit waarschijnlijk delen met Beuk. De struiklaag is zeer beperkt tot enkele Hazelaars, Wilde lijsterbessen en Gewone esdoorns. Zaailingen van deze soorten komen ook met mate voor.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Sorb aucu Acer camp
8%
1%
Acer pseu 33%
Samb nigr
Ribe rubr 5%
18%
Carp betu 2%
Frax exce 9%
Fagu sylv 3%
Corn sang 1%
Cory avel 20%
Soortensamenstelling naar stamtal
(individuen + stoven)
Acer camp
Sorb aucu 1%
10% Acer pseu
39%
Samb nigr Ribe rubr 20%
1% Carp betu
Frax exce 2%
9%
Fagu sylv 4%
Cory avel 13%
Corn sang 1%
89
Stamtalverdeling in diameterklassen
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
10 15 20 25 30 40 45 50 55 60 65 75
Diameterklasse (cm)
Quer ro/pe Sorb aucu Prun xxxx Xxxx xxxx Xxxx betu Betu pend
Acer pseu
Stamtal/ha
Figuur 16 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling in bestand 6
Figuur 17 Stamtalverdeling in diameterklassen in bestand 6
Soortensamenstelling naar stamtal
(individuen + stoven)
Acer pseu 8%
Sorb aucu 33%
Cory avel 59%
Figuur 18 Soortensamenstelling van de struiklaag in bestand 6
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Sorb aucu Acer camp
8%
1%
Acer pseu 33%
Samb nigr
Ribe rubr 5%
18%
Carp betu 2%
Frax exce 9%
Fagu sylv 3%
Corn sang 1%
Cory avel 20%
Soortensamenstelling naar stamtal
(individuen + stoven)
Acer camp
Sorb aucu 10%
1%
Acer pseu 39%
Samb nigr Ribe rubr 20%
1% Carp betu
Frax exce 2%
9%
Fagu sylv 4%
Cory avel 13%
Corn sang 1%
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Sorb aucu
15%
Acer pseu
4%
Cory avel
81%
90
Bespreking op bosniveau
Stamtal/ha
Maken we een vergelijking van de 6 bestanden dan zien we dat in bestand 3 de meeste stammen per ha geteld werden, maar dat Wilde lijsterbes daar een belangrijke rol in speelt. Nemen we enkel de echte boomlaag in beschouwing, dan heeft bestand 5 het hoogste stamtal per ha. In bestand 6 staan duidelijk het minst aantal bomen per ha, doch dit leidt niet tot een lager gemiddeld grondvlak door de grote afmetingen (zie grondvlakverdeling per bestand). De grondvlakken liggen tussen de 25 en 32m²/ha, maar indien de laagste diameterklasse niet zou meegeteld worden, kan dit tot 5m²/ha lager liggen.
Ulmu mino Sorb aucu Samb nigr Quer ro/pe Prun sero Prun aviu Popu spp. Lari deci Frax exce Fagu sylv Crae spp. Cory avel Cast sati Carp betu Betu pend
Acer pseu
Grondvlak m²/ha
Figuur 19 Stamtalverdeling per bestand
Ulmu mino Sorb aucu Samb nigr Quer ro/pe Prun sero Prun aviu Popu spp. Lari deci Frax exce Fagu sylv Crae spp. Cory avel Cast sati Carp betu Betu pend
Acer pseu
Figuur 20 Grondvlakverdeling per bestand
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Stamtalverdeling per bestand
800
700
600
500
400
300
200
100
0
1
2
3
4
5
6
Bestand
Grondvlakverdeling per bestand
35,00
30,00
25,00
20,00
15,00
10,00
5,00
0,00
1
2
3
4
5
6
Bestand
91
Kijken we naar de stamtalverdeling op bosniveau (zie Figuur 21 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling op bosniveau, gewogen gemiddelde), dan zien we een vrij evenwichtige samenstelling met Beuk, Berk, Gewone es en inlandse eik als belangrijkste soorten. In totaal komen er 16 soorten voor in de transecten. De hoogste diameterklasse is 90cm. Berken komen over het algemeen in de lagere klassen voor, terwijl eik en Beuk in de hogere klassen bepalend zijn.
Acer pseu Betu pend Carp betu Cast sati Xxxx xxxx Xxxx spp. Fagu sylv Frax exce Lari deci Popu spp. Prun aviu Prun sero Quer ro/pe Samb nigr
Sorb aucu
Stamtalverdeling (%) Grondvlakverdeling (%)
13%
1%
7%
1%
4%
<1%
14%
14%
<1%
<1%
23%
<1%
<1%
12%
16%
5%
<1% 7%
<1%
3%
<1%
<1%
1%
<1%
18%
16%
5%
<1%
2%
15%
20%
<1%
Figuur 21 Stamtalverdeling en grondvlakverdeling op bosniveau
Quer ro/pe Ulmu mino Sorb aucu Samb nigr Prun sero Prun aviu Popu spp. Lari deci Frax exce Fagu sylv Crae spp. Cory avel Cast sati Carp betu Betu pend
Acer pseu
Soortensamenstelling in diameterklassen
6000
5000
Totaal # in bos
4000
3000
2000
1000
0
10 15
20 25 30
35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 90
Diameterklasse (cm)
Figuur 22 Stamtalverdeling in diameterklassen op bosniveau
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Acer pseu Betu pend Carp betu Cast sati
Xxxx xxxx Xxxx spp.
Fagu sylv Frax exce
Lari deci
Popu spp.
Prun aviu
Prun sero
Quer ro/pe Samb nigr
Sorb aucu Ulmu mino
92
In de eigenlijke struiklaag (diameter<8cm) zijn Hazelaars bepalend voor het uitzicht: 35% loten waarvan één derde tot een stoof behoren). Ook Gewone esdoorn en Hulst komen over bijna het ganse bos voor. In totaal werden er in de transecten 13 struiksoorten (waarvan overlap met de boomsoorten) genoteerd. Bijkomende soorten die niet in de transecten vallen, werden reeds vermeld bij de vegetatiebespreking..
Figuur 23 Soortensamenstelling van de struiklaag op bosniveau
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg
Soortensamenstelling naar stamtal
(alle loten)
Sorb aucu Acer camp
10%
Samb nigr
8%
Ribe rubr 2%
Mesp germ
<1%
Ilex aqui 15%
Frax exce 4%
<1%
Acer pseu 20%
Betu pend 1%
Carp betu
3%
Corn sang
<1%
Xxxx xxxx
Xxxx sylv 35%
2%
Soortensamenstelling naar stamtal
(stoven en individuen)
Sorb aucu 13%
Samb nigr 10%
Ribe rubr 1%
Mesp germ
<1%
Acer camp
<1%
Acer pseu 27%
Betu pend 1%
Carp betu
Corn sang
4%
Ilex aqui
16%
Frax exceFagu sylv Cory av <1%
el
5%
3%
20%
93
Deze gegevens worden opgevraagd bij Houtvesterij Hasselt.
Een bestandsindeling is weergegeven op kaart 3.2.7.
Basisinventaris en Beheerplan bosreservaat Teuvenerberg