Contract
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2012 Nr. 226
A. TITEL
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake de status van personeel van de Verenigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk;
Washington, 19 oktober 2012
B. TEKST
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake de status van personeel van de Verenigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk
Het Koninkrijk der Nederlanden (hierna „het Koninkrijk”) en
de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de Verenigde Staten”), hierna gezamenlijk te noemen „de partijen”,
zijn het volgende overeengekomen:
Artikel I
Begripsomschrijvingen
1. Onder „personeel van de Verenigde Staten” worden verstaan leden van de strijdkrachten van de Verenigde Staten en burgerpersoneel van het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten.
2. Onder „contractanten van de Verenigde Staten” worden verstaan natuurlijke personen of rechtspersonen en hun werknemers, die onder contract staan bij het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten in verband met activiteiten in het kader van deze Overeenkomst.
Toepassingsgebied
1. Deze Overeenkomst is van toepassing op Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba), voor de toepassing van deze Overeenkomst hierna gezamen- lijk te noemen „het Caribische deel van het Koninkrijk”.
2. Deze Overeenkomst is van toepassing op de tijdelijke aanwezig- heid van personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Ver- enigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk in verband met vlootbezoeken, training, oefeningen en andere activiteiten zoals weder- zijds overeen te komen.
3. De toepassing van deze Overeenkomst kan worden uitgebreid tot Curaçao door middel van een schriftelijke kennisgeving door het Ko- ninkrijk en de schriftelijke aanvaarding door de Verenigde Staten.
4. Deze Overeenkomst heeft geen gevolgen voor en is niet van toe- passing op de activiteiten die vallen onder de Overeenkomst inzake samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende toegang tot en gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrij- ding vanuit de lucht, ondertekend te Oranjestad, Aruba, op 2 maart 2000, zoals gewijzigd.
Artikel III
Binnenkomst, vertrek en reisdocumentatie
Personeel van de Verenigde Staten mag het Caribische deel van het Koninkrijk binnenkomen en verlaten met geldige identiteitsbewijzen van de Verenigde Staten en met groepsorders of individuele reisorders.
Artikel IV
Verplaatsing en vervoer
1. Personeel van de Verenigde Staten mag zich vrij verplaatsen en heeft vrij toegang tot en gebruik van gezamenlijk overeengekomen vervoers-, opslag-, trainings- en andere faciliteiten die nodig zijn in ver- band met activiteiten uit hoofde van deze Overeenkomst.
2. De luchtvaartuigen en vaartuigen van de Verenigde Staten zijn vrij- gesteld van toegang tot en inspecties aan boord.
Vergunningen
1. Professionele vergunningen die voldoen aan de eisen voor de uit- oefening van een beroep en zijn afgegeven door de bevoegde autoritei- ten in de Verenigde Staten aan personeel van de Verenigde Staten of aan contractanten van de Verenigde Staten voor de levering van diensten aan bevoegd personeel, worden als geldig aanvaard.
2. Geldige rijbewijzen of -bevoegdheden afgegeven door de bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten aan personeel van de Verenigde Sta- ten of aan contractanten van de Verenigde Staten voor het besturen van voertuigen worden als geldig aanvaard zonder een vergoeding of rijexa- men te vereisen.
Artikel VI
Uniformen en wapens
Personeel van de Verenigde Staten is bevoegd tijdens het uitoefenen van officiële taken een uniform te dragen en tijdens de dienst wapens te dragen indien het daartoe op grond van orders bevoegd is. Het dragen van wapens door personeel van de strijdkrachten van de Verenigde Sta- ten is beperkt tot de militaire faciliteiten van de Verenigde Staten, aan- gewezen gebieden naast vaartuigen en andere gebieden die de bevoegde autoriteiten van de partijen overeenkomen.
Artikel VII
Belastingheffıng
1. Tenzij anderszins bepaald in dit artikel zijn het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten, personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Verenigde Staten geen belastingen of soortgelijke heffingen verschuldigd in verband met activiteiten uit hoofde van deze Overeenkomst.
2. Personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Ver- enigde Staten zijn niet vrijgesteld van belastingen op goederen of dien- sten die lokaal voor persoonlijk gebruik worden aangeschaft.
Invoer en uitvoer
1. Het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten, personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Verenigde Staten mogen alle persoonlijke eigendommen, uitrusting, voorraden, materieel, technologie, trainingsmiddelen of diensten in verband met activiteiten uit hoofde van deze Overeenkomst invoeren, uitvoeren en gebruiken in het Caribische deel van het Koninkrijk. Dergelijke invoer, uitvoer en gebruik zijn vrijgesteld van inspectie, vergunningen, overige beperkin- gen, douanerechten of andere vastgestelde heffingen. De autoriteiten van de Verenigde Staten verstrekken desgevraagd douanedocumenten.
2. Uit hoofde van dit artikel ingevoerde eigendommen, uitrusting, voorraden, materieel en technologie worden in de regel niet verkocht of kosteloos weggegeven in het Caribische deel van het Koninkrijk, tenzij dit is toegestaan onder de door de betreffende autoriteiten gestelde voor- waarden.
Artikel IX
Veiligheid
De bevoegde autoriteiten van de partijen werken samen bij het nemen van de maatregelen die noodzakelijk kunnen zijn om de veiligheid en bescherming te waarborgen van personeel, eigendommen, uitrusting, bestanden en officiële informatie van de Verenigde Staten.
Artikel X
Betaling van vergoedingen en andere heffıngen
1. Vaartuigen en voertuigen die worden geëxploiteerd door of, op dat tijdstip, uitsluitend ten behoeve van het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten worden gebruikt, mogen vrijelijk het Caribische deel van het Koninkrijk binnenkomen, verlaten en zich daarbinnen verplaat- sen en voor dergelijke voertuigen (ofwel zelf-aangedreven of gesleept) behoeft geen tolgeld te worden betaald voor doorvoer over land.
2. Voor vaartuigen die eigendom zijn, worden geëxploiteerd door of, op dat tijdstip, uitsluitend ten behoeve van het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten worden gebruikt, behoeven geen havengeld, loods kosten, lichtergeld of liggeld te worden betaald bij faciliteiten die eigendom zijn van en worden geëxploiteerd door de overheid.
3. Voor luchtvaartuigen die eigendom zijn, worden geëxploiteerd door of, op dat tijdstip, uitsluitend ten behoeve van het ministerie van Defen- sie van de Verenigde Staten worden gebruikt, behoeven geen kosten voor navigatie, overvlucht, het gebruik van terminals of soortgelijke hef- fingen noch landings- of parkeerkosten te worden betaald bij luchtha- vens die eigendom zijn van of worden geëxploiteerd door de overheid.
4. Het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten betaalt rede- lijke kosten voor gevraagde en verkregen diensten die niet minder gun- stig zijn dan de kosten die door de strijdkrachten van het Koninkrijk worden betaald.
Artikel XI
Inkoop
Het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten mag overeen- komsten aangaan voor de inkoop van alle materieel, voorraden, uitrus- ting en diensten (met inbegrip van bouw) die geleverd of uitgevoerd die- nen te worden, zonder beperkingen wat betreft de keuze van contractant, leverancier of persoon die dergelijk materieel, voorraden, uitrusting of diensten levert. De partijen erkennen dat het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten gebonden is aan de wet- en regelgeving van de Ver- enigde Staten op het gebied van de aanbesteding, gunning en het beheer van dergelijke overeenkomsten.
Artikel XII
Telecommunicatie
1. Het is het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten toege- staan zijn eigen telecommunicatiesystemen te exploiteren (telecommu- nicatie zoals omschreven in het Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie, ondertekend te Genève op 22 december 1992). Hieronder wordt mede verstaan het recht de middelen en dien- sten te gebruiken die vereist zijn om de volledige operationele beschik- baarheid van telecommunicatiesystemen te waarborgen en het recht voor dit doel gebruik te maken van het radiospectrum. De Verenigde Staten houden rekening met de frequenties die door lokale operateurs worden gebruikt.
2. Gebruik van het radiospectrum is kosteloos voor de Verenigde Sta- ten.
Rechtsmacht
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit artikel zijn de auto- riteiten van de Verenigde Staten in het grondgebied van het Caribische deel van het Koninkrijk bevoegd tot het uitoefenen van strafrechtelijke en disciplinaire rechtsmacht over personeel van de Verenigde Staten.
2. a. De autoriteiten van de Verenigde Staten zijn bevoegd tot het uit- oefenen van exclusieve rechtsmacht over personeel van de Verenigde Staten dat onder de wetgeving van de Verenigde Staten valt ten aanzien van vergrijpen, met inbegrip van vergrijpen die verband houden met haar veiligheid, die op grond van de wetgeving van de Verenigde Staten straf- baar zijn, maar niet op grond van de wetgeving van het Koninkrijk.
b. De bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk zijn bevoegd tot het uitoefenen van exclusieve rechtsmacht over personeel van de Verenigde Staten ten aanzien van vergrijpen, met inbegrip van vergrijpen die ver- band houden met de veiligheid van het Koninkrijk, die op grond van de wetgeving van het Koninkrijk strafbaar zijn, maar niet op grond van de wetgeving van de Verenigde Staten.
c. Ten behoeve van dit lid en van het derde lid van dit artikel wordt onder vergrijpen gericht tegen de veiligheid van een partij mede verstaan verraad, sabotage, spionage of schending van een wet die betrekking heeft op de officiële geheimen van die partij of geheimen die betrekking hebben op haar landsverdediging.
3. In gevallen waarin sprake is van samenloop van rechtsmacht gel- den de volgende regels:
a. De autoriteiten van de Verenigde Staten hebben voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over personeel van de Verenigde Staten met betrekking tot:
i. vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen de eigendommen of veiligheid van de Verenigde Staten of vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen een lid of eigendommen van het personeel van de Verenigde Staten;
ii. vergrijpen die voortvloeien uit handelen of nalaten tijdens de uitoefening van officiële taken, zoals vastgesteld door de Ver- enigde Staten volgens hun militaire procedures.
b. Het Koninkrijk kan de Verenigde Staten verzoeken af te zien van haar voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over personeel van de Verenigde Staten in gevallen die voor het Koninkrijk van bijzonder belang zijn. In dergelijke gevallen plegen de partijen overleg teneinde elkaars legitieme belangen te waarborgen.
c. De bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk hebben voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht ten aanzien van overige vergrijpen.
4. a. Het Koninkrijk doet afstand van zijn recht, zoals vervat in dit artikel, tot het uitoefenen van strafrechtelijke rechtsmacht over personeel van de Verenigde Staten uitgezonderd in gevallen die voor het Konink- rijk van bijzonder belang zijn.
b. Indien het Koninkrijk vaststelt dat een geval van bijzonder belang is, stelt het de autoriteiten van de Verenigde Staten daarvan in kennis binnen veertien dagen na de ontdekking, door een bevoegde autoriteit van het Koninkrijk, van het vermeende vergrijp dat aanleiding was voor het besluit. In dergelijke omstandigheden kunnen de Verenigde Staten het Koninkrijk verzoeken in overleg te treden en af te zien van het recht tot het uitoefenen van zijn rechtsmacht over het specifieke geval van bij- zonder belang. De partijen plegen vervolgens overleg teneinde elkaars legitieme belangen te waarborgen en streven ernaar dit overleg binnen dertig dagen af te ronden of zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is daarna.
c. De Verenigde Staten mogen rechtsmacht uitoefenen over personeel van de Verenigde Staten met betrekking tot gevallen ten aanzien waar- van het Koninkrijk heeft afgezien van zijn recht tot het uitoefenen van rechtsmacht.
5. De voorgaande bepalingen van dit artikel verlenen de autoriteiten van de Verenigde Staten niet het recht rechtsmacht uit te oefenen over personen die onderdaan van het Koninkrijk zijn of die hun normale ver- blijfplaats in het Caribische deel van het Koninkrijk hebben, tenzij zij tevens behoren tot het personeel van de Verenigde Staten.
6. a. De bevoegde autoriteiten van de partijen staan elkaar bij de aan- houding van personeel van de Verenigde Staten en bij hun overlevering aan de autoriteit die in overeenstemming met de bovenstaande bepalin- gen rechtsmacht dient uit te oefenen.
b. De bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk stellen de autoriteiten van de Verenigde Staten onverwijld in kennis van de aanhouding van personeel van de Verenigde Staten en de ontdekking van een vergrijp waarvan gesteld wordt dat deze is gepleegd door personeel van de Ver- enigde Staten.
7. a. De bevoegde autoriteiten van de partijen verlenen elkaar bij- stand bij de uitvoering van alle nodige onderzoeken ter zake van vergrij- pen en bij het bijeenbrengen en overleggen van bewijsmateriaal, met inbegrip van inbeslagname en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, overdracht van voorwerpen die verband houden met een ver- grijp. De overdracht van dergelijke voorwerpen kan evenwel geschieden onder de voorwaarde dat zij binnen de door de autoriteit die ze over- draagt aangegeven termijn worden geretourneerd.
8. Het Koninkrijk verleent personeel van de Verenigde Staten immu- niteit ten aanzien van civielrechtelijke en bestuursrechtelijke rechts- macht ten aanzien van handelingen verricht bij de uitoefening van hun officiële taken.
9. De vaststelling van de Verenigde Staten of handelen of nalaten plaatsvond in het kader van de uitoefening van een officiële taak wordt niet onderworpen aan rechterlijke toetsing.
Artikel XIV
Vorderingen
1. De partijen zien af van het instellen van enige vordering, anders dan vorderingen uit overeenkomst, tegen elkaar wegens schade aan, ver- lies van of vernietiging van de eigendommen van de regering van een van de partijen die voortvloeien uit activiteiten in het kader van deze Overeenkomst en wegens letsel of dood van personeel van de strijd- krachten van een van de partijen of van hun burgerpersoneel voortvloei- ende uit het vervullen van hun officiële taken in verband met activiteiten uit hoofde van deze Overeenkomst.
2. De partijen voeren overleg over:
a. beschadiging, verlies of vernietiging van de eigendommen van andere regeringen; of
b. uitzonderlijk ernstige kwesties.
3. orderingen1) van derden die bij de autoriteiten van de Verenigde Staten worden ingediend wegens schade of verlies veroorzaakt door per- soneel van de Verenigde Staten worden door de Verenigde Staten afge- handeld in overeenstemming met zijn wet- en regelgeving. Het ministe- rie van Defensie van de Verenigde Staten wijst een kantoor in het Caribische deel van het Koninkrijk aan dat verantwoordelijk is voor het in ontvangst nemen en waarborgen van een vlotte afhandeling van vor- deringen van derden.
4. De Verenigde Staten erkennen dat het Koninkrijk mag beoordelen of en in welke mate een vordering van een derde gerechtvaardigd is krachtens zijn wet- en regelgeving inzake vorderingen die voortvloeien uit activiteiten uit hoofde van deze Overeenkomst en deze beoordeling
1) [Red.] Hier zou „Vorderingen” moeten staan.
aan de Verenigde Staten mag voorleggen. De Verenigde Staten nemen nota van een dergelijke beoordeling en voeren overleg met het Konink- rijk over een passende oplossing.
Artikel XV
Beslechting van geschillen
Geschillen worden beslecht door middel van overleg tussen de par- tijen. Geschillen en andere kwesties waarover uit hoofde van deze Over- eenkomst overleg dient te worden gevoerd worden niet ter beslechting doorverwezen naar een rechter in de Verenigde Staten of in het Konink- rijk of naar een internationaal hof, tribunaal of soortgelijk lichaam of naar een andere derde, tenzij onderling anders is overeengekomen.
Artikel XVI
Inwerkingtreding en duur
1. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat elk van de partijen de andere langs diplomatieke weg schriftelijk ervan in kennis heeft gesteld dat de vereiste interne pro- cedures voor de inwerkingtreding ervan zijn voltooid. Deze Overeen- komst blijft van kracht voor een eerste tijdvak van vijf jaar.
2. Na het eerste tijdvak van vijf jaar wordt de Overeenkomst automa- tisch voor opvolgende tijdvakken van telkens vijf jaar verlengd.
Artikel XVII
Beëindiging
Deze Overeenkomst kan door elk van de partijen worden beëindigd door twaalf maanden van tevoren langs diplomatieke weg kennis te geven van haar voornemen de Overeenkomst te beëindigen.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, deze Overeenkomst in tweevoud in de Engelse en de Nederlandse taal hebben ondertekend, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
GEDAAN te Washington, in tweevoud, op 19 oktober 2012.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden,
X. X. XXXXXX
Voor de Verenigde Staten xxx Xxxxxxx,
XXXXXX X. XXXXXXX
Agreement between the Kingdom of the Netherlands and the United States of America on the status of United States personnel in the Caribbean part of the Kingdom
The Kingdom of the Netherlands (hereinafter “the Kingdom”) and
the United States of America (hereinafter “the United States”), here- inafter collectively referred to as “the Parties”,
have agreed as follows:
Article I
Definitions
1. “United States personnel” means members of the United States Armed Forces and civilian employees of the United States Department of Defense.
2. United States contractors” means natural persons or legal entities and their employees, who are under contract to the United States Depart- ment of Defense in connection with activities in the framework of this Agreement.
Article II
Scope
1. This Agreement shall apply to Aruba, Sint Maarten, and the Car- ibbean part of the Netherlands (the islands of Bonaire, Sint Eustatius, and Saba), for the purpose of this Agreement hereinafter jointly referred to as “the Caribbean Part of the Kingdom”.
2. This Agreement shall apply with regard to the temporary presence of United States personnel and United States contractors in the Carib-
bean Part of the Kingdom in connection with ship visits, training, exer- cises, and other activities as mutually agreed.
3. The application of this Agreement may be extended to Curaçao through written notification by the Kingdom, and written acceptance by the United States.
4. This Agreement shall not affect and shall not apply to the activi- ties covered by the Agreement of Cooperation between the Government of the United States of America and the Kingdom of the Netherlands concerning Access to and Use of Facilities in the Netherlands Antilles and Aruba for Aerial Counter-Narcotics Activities, signed at Oranjestad, Aruba, on March 2, 2000, as amended.
Article III
Entry, Exit, and Travel Documentation
United States personnel may enter and exit the Caribbean Part of the Kingdom with valid United States identification and with collective movement or individual travel orders.
Article IV
Movement and Transportation
1. United States personnel shall have freedom of movement and access to and use of mutually agreed transportation, storage, training, and other facilities required in connection with activities under this Agreement.
2. United States aircraft and vessels shall be free from boarding and inspection.
Article V
Licenses
1. Professional licenses in good standing issued by competent auth- orities in the United States to United States personnel or United States contractors for the provision of services to authorized personnel shall be accepted as valid.
2. Valid driving licenses or permits issued by the competent auth- orities in the United States to United States personnel or United States contractors for the operation of vehicles shall be accepted as valid, with- out a fee or driving test.
Uniforms and Weapons
United States personnel are authorized to wear uniforms while per- forming official duties and to carry arms while on duty if authorized to do so by their orders. Carrying of arms by United States Armed Forces personnel shall be limited to United States military facilities, designated areas adjacent to vessels, and other areas as agreed between the compe- tent authorities of the Parties.
Article VII
Taxation
1. Except as otherwise provided in this Article, the United States Department of Defense, United States personnel, and United States con- tractors shall not be liable to pay taxes or similar charges assessed in connection with activities under this Agreement.
2. United States personnel and United States contractors shall not be exempt from taxes on goods or services acquired locally for personal use.
Article VIII
Import and Export
1. The United States Department of Defense, United States person- nel, and United States contractors may import, export, and use in the Caribbean Part of Kingdom any personal property, equipment, supplies, materiel, technology, training, or services in connection with activities under this Agreement. Such importation, exportation, and use shall be exempt from any inspection, license, other restrictions, customs duties, or any other charges assessed. United States authorities shall provide customs documents as requested.
2. The property, equipment, supplies, materiel, and technology im- ported under this Article shall not normally be disposed of in the Carib- bean Part of the Kingdom by sale or gift, unless authorized on condi- tions imposed by authorities concerned.
Security
The competent authorities of the Parties shall cooperate to take such measures as may be necessary to ensure the security and protection of United States personnel, property, equipment, records, and official information.
Article X
Payment of Fees and Other Charges
1. Vessels and vehicles operated by or, at the time, exclusively for the United States Department of Defense may enter, exit, and move freely within the Caribbean Part of the Kingdom, and such vehicles (whether self-propelled or towed) shall not be subject to the payment of overland transit tolls.
2. Vessels owned or operated by or, at the time, exclusively for the United States Department of Defense shall not be subject to the payment of port fees, pilotage charges, lighterage, and harbor dues at government- owned and operated facilities.
3. Aircraft owned or operated by or, at the time, exclusively for the United States Department of Defense shall not be subject to the payment of navigation, overflight, terminal, or similar charges, or of landing or parking fees at government-owned and operated airfields.
4. The United States Department of Defense shall pay reasonable charges for services requested and received at rates no less favorable than those paid by the Armed Forces of the Kingdom.
Article XI
Procurement
The United States Department of Defense may procure contracts for any materiel, supplies, equipment, and services (including construction) to be furnished or undertaken without restriction as to choice of contrac- tor, supplier, or person who provides such materiel, supplies, equipment, or services. The Parties recognize that the United States Department of Defense is bound by the laws and regulations of the United States in the solicitation, awarding, and administration of such contracts.
Telecommunications
1. The United States Department of Defense shall be allowed to oper- ate its own telecommunication systems (telecommunication as is defined in the Constitution and Convention of the International Telecommunica- tion Union, signed at Geneva, on December 22, 1992). This shall include the right to utilize such means and services as required to ensure full ability to operate telecommunication systems, and the right to use the radio spectrum for this purpose. The United States shall respect frequen- cies in use by local operators.
2. Use of the radio spectrum shall be free of cost to the United States. Article XIII
Jurisdiction
1. Subject to the provisions of this Article, United States authorities shall have the right to exercise in the territory of the Caribbean Part of the Kingdom criminal and disciplinary jurisdiction over United States personnel.
2. a. United States authorities shall have the right to exercise exclu- sive jurisdiction over United States personnel subject to United States law with respect to offenses, including offenses relating to its security, punishable by United States law but not by the law within the Kingdom.
b. The competent authorities of the Kingdom shall have the right to exercise exclusive jurisdiction over United States personnel with respect to offenses, including offenses relating to the security of the Kingdom, punishable by the law within the Kingdom but not by United States law.
c. For the purposes of this paragraph and of paragraph 3 of this Arti- cle, a security offense against a Party shall include treason, sabotage, espionage, or violation of any law relating to that Party’s official secrets or secrets relating to its national defense.
3. In cases where the right to exercise jurisdiction is concurrent, the following rules shall apply:
a. United States authorities shall have the primary right to exercise jurisdiction over United States personnel in relation to
i. offenses solely against the property or security of the United States, or offenses solely against the person or property of United States personnel;
ii. offenses arising out of any act or omission done in the perfor- mance of official duty, as determined by the United States according to its established military procedures.
b. The Kingdom may request the United States to waive its primary right to exercise jurisdiction over United States personnel in cases of particular importance to the Kingdom. In such an event, the Parties shall consult with a view to safeguarding each other’s legitimate interests.
c. In the case of any other offense, the competent authorities of the Kingdom shall have the primary right to exercise jurisdiction.
4. a. The Kingdom waives its right as set forth in this Article to exer- cise criminal jurisdiction over United States personnel except for cases of particular importance to the Kingdom.
b. If the Kingdom determines that a case is of particular importance, it shall communicate such a determination to United States authorities within fourteen days of the discovery, by a competent Kingdom author- ity, of the alleged offense giving rise to the determination. In such cir- cumstances, the United States may request that the Kingdom enter into consultation and waive its right to exercise its jurisdiction over the spe- cific case of particular importance. The Parties shall then consult each other with a view to safeguarding each other’s legitimate interests, and seek to conclude such consultations within thirty days or as soon there- after as practicable.
c. The United States may exercise jurisdiction over United States per- sonnel in relation to cases for which the Kingdom has waived its right to exercise jurisdiction.
5. The foregoing provisions of this Article shall not imply any right for United States authorities to exercise jurisdiction over persons who are nationals of the Kingdom or who are ordinarily resident in the Car- ibbean Part of the Kingdom, unless they also are United States person- nel.
6. a. The competent authorities of the Parties shall assist each other in the arrest of United States personnel and in handing them over to the authority that is to exercise jurisdiction in accordance with the above provisions.
b. The competent authorities of the Kingdom shall notify promptly United States authorities of the arrest of United States personnel and of the discovery of an offense alleged to have been committed by United States personnel.
7. a. The competent authorities of the Parties shall assist each other in the carrying out of all necessary investigations into offenses, and in the collection and production of evidence, including the seizure and, in proper cases, the handing over of objects connected with an offense. The handing over of such objects may, however, be made subject to their return within the time specified by the authority delivering them.
8. The Kingdom grants United States personnel immunity from its civil and administrative jurisdiction for any act performed in the course of their official duties.
9. United States determinations about whether any act or omission was done in the performance of official duty shall not be subject to judi- cial review.
Article XIV
Claims
1. The Parties waive any and all claims, other than contractual claims, against each other for damage to, loss of, or destruction of the property of the government of either Party arising out of activities in the frame- work of this Agreement and for injury to or death of personnel of either Party’s armed forces or their civilian personnel arising out of the perfor- mance of their official duties in connection with activities under this Agreement.
2. The Parties shall consult about:
a. damage to, loss of, or destruction of the property of other govern- ments; or,
b. matters of unusual seriousness.
3. Claims by third parties presented to United States authorities for damages or loss caused by United States personnel shall be resolved by the United States in accordance with its laws and regulations. The United States Department of Defense shall designate a responsible office in the Caribbean Part of the Kingdom to receive and ensure prompt pro- cessing of third party claims.
4. The United States recognizes that the Kingdom may assess whether and to what extent a third party claim is justified under its laws and regu- lations with respect to claims arising from activities under this Agree- ment, and present that assessment to the United States. The United States shall take note of such an assessment and shall consult with the Kingdom as to the appropriate resolution thereof.
Resolution of Disputes
Disputes shall be resolved through consultation between the Parties. Disputes and other matters subject to consultation under this Agreement shall not be referred to any United States or Kingdom court, or to any international court, tribunal, or similar body or to any other third party for settlement, unless otherwise mutually agreed.
Article XVI
Entry into Force and Duration
1. This Agreement shall enter into force on the first day of the sec- ond month after each Party has notified the other in writing, through diplomatic channels, confirming completion of all necessary internal procedures required for the entry into force thereof. This Agreement shall remain in force for an initial period of five years.
2. After the initial five-year period, the Agreement shall be extended automatically for subsequent periods of five years.
Article XVII
Termination
This Agreement may be terminated by either Party, by giving twelve months’ notice through diplomatic channels of its intention to terminate it.
IN WITNESS WHEREOF the undersigned, being duly authorized thereto by their respective Governments, have signed this Agreement in two originals in the English and Dutch languages, each text being equally authentic.
DONE at Washington, in duplicate, this 19th day of October 2012.
For the Kingdom of the Netherlands,
X. XXXXXX
For the United States of America,
XXXXXX X. XXXXXXX
D. PARLEMENT
De Overeenkomst behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.
G. INWERKINGTREDING
De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel XVI, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand nadat elk van de partijen de andere langs diplomatieke weg schriftelijk ervan in kennis heeft gesteld dat de vereiste interne procedures voor de inwer- kingtreding ervan zijn voltooid.
Uitgegeven de zevende december 2012.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
F.C.G.M. TIMMERMANS
trb-2012-226 ISSN 0920 - 2218
’s-Gravenhage 2012