Het Pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
Het Pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
2023
Per 14 december 2022
Laatstelijk gewijzigd door het bestuur op 14 december 2022
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 | De algemene bepalingen | 6 |
Artikel 1.1 | De begrippen en afkortingen | 6 |
Artikel 1.2 | De verplichtstelling van het fonds | 9 |
Artikel 1.3 | De aanspreekvorm | 9 |
Artikel 1.4 | De duurzame gezamenlijke huishouding | 9 |
Artikel 1.5 | De verplichtingen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en andere belanghebbenden | 10 |
Hoofdstuk 2 | De deelneming | 12 |
Artikel 2.1 | De deelnemer | 12 |
Artikel 2.2 | Het begin en het einde van de deelneming | 12 |
Artikel 2.3 | De voortzetting van de deelneming tijdens ziekte | 13 |
Artikel 2.4 | De voorzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid (WAO) | 13 |
Artikel 2.5 | De voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid (WIA) | 15 |
Artikel 2.6 | De voortzetting van de deelneming tijdens onbetaald verlof | 16 |
Artikel 2.7 | De vrijwillige voortzetting van de deelneming na ontslag | 16 |
Hoofdstuk 3 | De pensioenen en de berekening | 18 |
Artikel 3.1 | De pensioenen algemeen | 18 |
Artikel 3.2 | De pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde | 18 |
Artikel 3.3 | De berekening van het pensioen | 19 |
Artikel 3.4 | De pensioengrondslag | 19 |
Hoofdstuk 4 | Het ouderdomspensioen | 25 |
Artikel 4.1 | De hoogte van het ouderdomspensioen | 25 |
Artikel 4.2 | De voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen | 25 |
Artikel 4.3 | De ingang en het einde van het ouderdomspensioen | 27 |
Artikel 4.4 | De keuzemogelijkheden bij het ouderdomspensioen | 27 |
Artikel 4.5 | Het omzetten van ouderdomspensioen in partnerpensioen | 28 |
Artikel 4.6 | Het omzetten van partnerpensioen in ouderdomspensioen | 28 |
Artikel 4.7 | Het vervroegen van ouderdomspensioen | 29 |
Artikel 4.8 | Het opnemen van een bedrag ineens | 30 |
Artikel 4.9 | De algemene voorwaarden bij de keuzemogelijkheden | 31 |
Artikel 4.10 | De pensioenverevening en conversie bij scheiding | 32 |
Vervolg inhoudsopgave | ||
Hoofdstuk 5 | Het (bijzonder) partnerpensioen, de Anw- hiaatcompensatie en het wezenpensioen | 33 |
Artikel 5.1 | Het recht op partnerpensioen | 33 |
Artikel 5.2 | De hoogte van het partnerpensioen | 33 |
Artikel 5.3 | De ingang en het einde van het partnerpensioen | 35 |
Artikel 5.4 | Het recht op Anw-hiaatcompensatie | 35 |
Artikel 5.5 | De hoogte van de Anw-hiaatcompensatie | 35 |
Artikel 5.6 | De ingang en het einde van de Anw-hiaatcompensatie | 36 |
Artikel 5.7 | Het recht op bijzonder partnerpensioen | 37 |
Artikel 5.8 | De hoogte van het bijzonder partnerpensioen | 37 |
Artikel 5.9 | De ingang en het bijzonder partnerpensioen | 38 |
Artikel 5.10 | Het recht op wezenpensioen | 39 |
Artikel 5.11 | De hoogte van het wezenpensioen | 39 |
Artikel 5.12 | De ingang en het einde van het wezenpensioen | 40 |
Artikel 5.13 | De overlijdensuitkering | 40 |
Hoofdstuk 6 | Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij WAO | 41 |
Artikel 6.1 | Het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen bij WAO | 41 |
Artikel 6.2 | De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen | 41 |
Artikel 6.3 | De ingang en het einde van het arbeidsongeschiktheidspensioen | 42 |
Hoofdstuk 7 | De waardeoverdracht | 44 |
Artikel 7.1 | De waardeoverdracht op verzoek van de (gewezen) deelnemer | 44 |
Artikel 7.2 | De waardeoverdracht op verzoek van de werkgever | 44 |
Artikel 7.3 Artikel 7.4 | De waardeoverdracht door het fonds van klein pensioen De algemene bepalingen over waardeoverdracht | 45 45 |
Hoofdstuk 8 | De afkoop | 46 |
Artikel 8.1 | De afkoopgrenzen | 46 |
Artikel 8.2 | De afkoop bij pensionering | 46 |
Artikel 8.3 | De afkoop bij overlijden | 46 |
Artikel 8.4 | De afkoop bij scheiding | 47 |
Artikel 8.5 | De algemene bepalingen over afkoop | 47 |
Hoofdstuk 9 | De toeslagverlening | 48 |
Artikel 9.1 | De voorwaarden voor toeslagverlening | 48 |
Artikel 9.2 | De toeslagverlening op de pensioenen | 48 |
Artikel 9.3 | De toeslagverlening op de pensioengrondslag | 49 |
Vervolg inhoudsopgave | ||
Hoofdstuk 10 | De premie | 50 |
Artikel 10.1 | De vaststelling en de hoogte van de premie | 50 |
Artikel 10.2 | De premie tijdens de voortzetting van de deelneming | 50 |
Hoofdstuk 11 | De informatieverplichtingen | 51 |
Artikel 11.1 | De informatie van het fonds | 51 |
Artikel 11.2 | De informatie van het fonds op verzoek | 53 |
Artikel 11.3 | De informatie aan het fonds | 54 |
Hoofdstuk 12 | De toekenning en betaling van pensioen | 55 |
Artikel 12.1 | De aanvraag en de toekenning van pensioen | 55 |
Artikel 12.2 | De betaling van pensioen | 55 |
Artikel 12.3 | De wijziging van pensioen | 56 |
Artikel 12.4 | Het vervallen van pensioen | 56 |
Hoofdstuk 13 | De klacht, het bezwaar en het bezwaarschrift tegen een vrijstellingsbesluit | 57 |
Artikel 13.1 | De klacht | 57 |
Artikel 13.2 | Het bezwaarschrift tegen een vrijstellingsbesluit | 57 |
Hoofdstuk 14 | De overgangsbepalingen | 58 |
Artikel 14.1 | Het opgebouwd pensioen en de premie tot 1 januari 2007 | 58 |
Artikel 14.2 | De voortzetting van de deelneming vóór 1 januari 2007 | 58 |
Artikel 14.3 | De omzetting van prepensioen in ouderdomspensioen | 59 |
Artikel 14.4 | Omzetting ouderdomspensioen vóór 1 januari 2007 | 59 |
Hoofdstuk 15 | De slotbepalingen | 60 |
Artikel 15.1 | De wijziging van het pensioenreglement | 60 |
Artikel 15.2 | De hardheidsclausule | 60 |
Artikel 15.3 | De gevallen waarin het reglement niet voorziet | 60 |
Artikel 15.4 | De inwerkingtreding van het pensioenreglement | 60 |
BIJLAGE 1 | De bedragen en factoren | 61 |
Vervolg inhoudsopgave | ||
BIJLAGE 2 | De regeling gemoedsbezwaarden | 70 |
Artikel 1 | De gemoedsbezwaren | 70 |
Artikel 2 | De aanvraag voor de vrijstelling | 70 |
Artikel 3 | Het verlenen van de vrijstelling | 70 |
Artikel 4 | De spaarbijdragen | 71 |
Artikel 5 | De spaarrekening | 71 |
Artikel 6 | De uitbetaling van het spaarsaldo | 71 |
Artikel 7 | De uitbetaling bij overlijden vóór ingang van de uitkeringen | 71 |
Artikel 8 | De uitbetaling bij overlijden na ingang van de uitkeringen | 72 |
Artikel 9 | De vaststelling van de gelijke termijnen | 72 |
Artikel 10 | De afkoop van het spaarsaldo | 72 |
Artikel 11 | Het intrekken van de vrijstelling | 72 |
Hoofdstuk 1 De algemene bepalingen
Artikel 1.1 De begrippen en afkortingen
In het pensioenreglement bedoelt het fonds met:
1. aangesloten werkgever:
de werkgever die
a. één of meer werknemers in dienst heeft, voor wie de verplichtstelling van het fonds geldt; of
b. op vrijwillige basis bij het fonds is aangesloten.
Over de verplichtstelling van het fonds is meer opgenomen in artikel 1.2 van het pensioenreglement.
2. afkoopgrens:
dit is het bedrag dat het fonds hanteert bij de afkoop van kleine pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het betreft de wettelijke afkoopgrens als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet.
3. Anw:
de Algemene nabestaandenwet.
4. AOW:
de Algemene Ouderdomswet.
5. conversie:
de omzetting van het vereveningspensioen en het bijzonder partnerpensioen in een eigen pensioenaanspraak voor de gewezen partner. Hierover is meer opgenomen in artikel 4.9 van het pensioenreglement.
6. deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer die volgens het pensioenreglement pensioenaanspraken bij het fonds opbouwt. Hierover is meer opgenomen in artikel 2.1 van het pensioenreglement.
7. fonds:
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
8. franchise:
het deel van het pensioengevend loon waarover geen pensioen wordt opgebouwd. Hierover is meer opgenomen in artikel 3.4 van het pensioenreglement.
9. gepensioneerde:
de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan.
10. gewezen deelnemer:
de gewezen werknemer die niet langer deelnemer is, niet is overleden en nog niet met pensioen is gegaan. Hij heeft bij het einde van de deelneming wel pensioenaanspraken bij het fonds opgebouwd.
11. gewezen partner:
de persoon die tot de scheiding de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde was.
12. gewezen werknemer:
de persoon die door ontslag niet meer in dienst is bij een aangesloten werkgever en niet aansluitend met pensioen is gegaan.
13. kind:
het kind dat
a. in een familierechtelijke betrekking tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde staat, of
b. het pleeg- of stiefkind is van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en dat hij als eigen kind onderhoudt en opvoedt.
14. klacht:
elke uiting van ontevredenheid van een persoon, gericht aan het fonds.
15. loontijdvak (van kracht per 1 januari 2016):
een kalendermaand of een periode van 4 weken. In het laatste geval kennen de eerste en de laatste periode van een kalenderjaar mogelijk een afwijkende duur.
16. partner:
de persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
x. xxxxxx is; of
b. een geregistreerd partnerschap is aangegaan; of
c. een duurzame gezamenlijke huishouding voert, die het fonds heeft aanvaard. Hierover is meer opgenomen in artikel 1.4 van het pensioenreglement.
In het pensioenreglement kan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde niet meer dan één partner tegelijk hebben.
17. partnerrelatie:
het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding die het fonds heeft aanvaard. Hierover is meer opgenomen in artikel 1.4 van het pensioenreglement.
18. pensioenaanspraak:
het recht op een pensioen dat nog niet is ingegaan.
19. pensioendatum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
20. pensioenovereenkomst:
de afspraken die de werkgever en werknemer hebben gemaakt over pensioen.
21. pensioengerechtigde:
de persoon voor wie het pensioen is ingegaan.
22. pensioengevend loon:
het loon waarover pensioen wordt opgebouwd. Hierover is meer opgenomen in artikel 3.4 van het pensioenreglement.
23. pensioengrondslag:
het pensioengevend loon verminderd met de franchise. Hierover is meer opgenomen in artikel 3.4 van het pensioenreglement.
24. pensioenrecht:
het recht op een pensioen dat is ingegaan.
25. pensioenreglement
het pensioenreglement van het fonds, hierin heeft het fonds de pensioenregeling vastgelegd die geldt tussen het fonds en de (gewezen) deelnemer, de gepensioneerde en ieder ander die aanspraken of rechten aan de pensioenregeling ontleent.
26. pensioenuitvoerder:
een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds een premiepensioeninstelling of een verzekeraar.
27. pensioenverevening:
de verdeling van het tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap opgebouwd ouderdomspensioen bij scheiding. Hierover is meer opgenomen in artikel 4.9 van het pensioenreglement.
28. pensioneringsdatum:
de eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen ingaat.
29. scheiding:
de beëindiging van de partnerrelatie. Hieronder verstaat het fonds:
a. de beëindiging van het huwelijk door echtscheiding; of
b. de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; of
c. de beëindiging van het geregistreerd partnerschap; of
d. de beëindiging van de gezamenlijke huishouding. Hierover is meer opgenomen in artikel 1.4 van het pensioenreglement.
Er is geen sprake van scheiding als de partnerrelatie eindigt door overlijden of vermissing van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde of de partner.
30. statuten:
de statuten van het fonds, waarin het fonds onder meer zijn doelstelling, de financiële middelen, de werkwijze en de organisatie heeft vastgelegd.
31. toezichthouder:
De Nederlandsche Bank en/of de belastingdienst.
32. uitvoeringsreglement:
het uitvoeringsreglement van het fonds, hierin heeft het fonds de regeling vastgelegd die geldt tussen de aangesloten werkgever en het fonds.
33. UWV:
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
34. werknemer:
de persoon die volgens de sociale werknemersverzekeringen in dienst is bij een werkgever.
35. WIA:
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 1.2 De verplichtstelling van het fonds
1. Met de verplichtstelling van het fonds bedoelt het fonds de wettelijke verplichtstelling tot deelneming in het fonds voor de werknemer die in dienst is bij een werkgever die onder de werkingssfeer van het fonds valt.
2. De verplichtstelling tot deelneming duurt van de eerste dag van de maand waarin de werknemer 21 jaar wordt tot de eerste dag van de maand waarin de werknemer 67 jaar wordt.
3. Tot de werkingssfeer van het fonds behoort iedere onderneming die als hoofd- of nevenberoep heeft: het op een door de opdrachtgever bepaalde locatie regelmatig of eenmalig schoonmaken dan wel glazenwassen in, op, van of aan gebouwen, woningen, straten/wegen, (huisvuil-) containers, terreinen en/of verkeersmiddelen, een en ander in de ruimste zin van het woord tenzij overwegend sprake is van rioolreinigingsactiviteiten.
Artikel 1.3 De aanspreekvorm
Het fonds verstaat in het pensioenreglement onder ‘hij’ ook ‘zij’. Dit is alleen anders als dat uit de
tekst van het pensioenreglement blijkt.
Artikel 1.4 De duurzame gezamenlijke huishouding
1. De (gewezen) deelnemer kan degene met wie hij een duurzame gezamenlijke huishouding voert, als partner bij het fonds aanmelden. Dit doet hij schriftelijk, tijdens de duur van de duurzame gezamenlijke huishouding, maar uiterlijk vóór de pensioneringsdatum.
2. Het fonds aanvaardt de aanmelding als:
a. geen van beiden ook een andere partnerrelatie voeren; en
b. tussen hen geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat; en
c. zij volgens de Basisregistratie Personen (BRP) op hetzelfde adres wonen; en
d. zij een notariële samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan, waarin is opgenomen dat zij de intentie hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren en zij zich verplichten om gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging.
Bij wonen in het buitenland dient een gewaarmerkte gemeentelijke verklaring te worden overlegd, waaruit blijkt dat de (gewezen) deelnemer en degene met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, op hetzelfde adres wonen.
3. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer over de aanvaarding of afwijzing van de aanmelding:
a. bij aanvaarding legt het fonds de dag vast waarop de duurzame gezamenlijke huishouding is begonnen, dit is de dag die in de notariële samenlevingsovereenkomst is opgenomen;
b. bij afwijzing meldt het fonds welke reden of redenen het daarvoor heeft.
De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde meldt een wijziging van de omstandigheden altijd aan het fonds. De duurzame gezamenlijke huishouding eindigt op de dag waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de partner volgens de Basisregistratie Personen (BRP) niet meer op hetzelfde adres wonen. Bij wonen in het buitenland eindigt de duurzame gezamenlijke huishouding op de dag waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de partner volgens een gewaarmerkte gemeentelijke verklaring niet meer op hetzelfde adres wonen.
De duurzame gezamenlijke huishouding eindigt op een andere dag als:
a. de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de partner daarvoor samen, in een door beiden ondertekende verklaring, een andere dag aanwijzen. De duurzame gezamenlijke huishouding eindigt dan op de aangewezen dag; of
b. de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde of zijn partner een partnerrelatie met een andere partner is gaan voeren. De duurzame gezamenlijke huishouding eindigt dan op de dag vóór aanvang van de andere partnerrelatie.
Artikel 1.5 De verplichtingen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en andere belanghebbenden
1. Elke (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of (gewezen) partner of kind met een pensioenaanspraak is verplicht om de statuten en daarop gebaseerde reglementen, zoals het pensioenreglement, na te leven.
2. Als de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of (gewezen) partner of kind met een pensioenaanspraak de gevraagde gegevens of documenten niet op tijd verstrekt aan het fonds of als deze gegevens of documenten onvolledig zijn, dan kan het fonds de gegevens zelf vaststellen. Nadat het fonds de volledige en juiste gegevens heeft ontvangen, worden de pensioenaanspraken of pensioenrechten opnieuw vastgesteld, als dat nodig is.
3. Het fonds is niet aansprakelijk voor de gevolgen van het niet of te laat verstrekken van de informatie die het fonds heeft gevraagd. Het fonds is evenmin aansprakelijk voor de gevolgen van het verstrekken van onvolledige of onjuiste informatie aan het fonds.
Hoofdstuk 2 De deelneming
Artikel 2.1 De deelnemer De werknemer
1. Deelnemer is de werknemer die verplicht is tot deelneming in het fonds volgens:
a. de verplichtstelling van het fonds als beschreven in artikel 1.2 van het pensioenreglement; of
b. de uitvoeringsovereenkomst die zijn vrijwillig aangesloten werkgever met het fonds heeft gesloten.
De gewezen werknemer
2. Xxxxxxxxx is ook de gewezen werknemer na het einde van de dienstbetrekking als en zolang:
a. het fonds de deelneming voortzet tijdens ziekte (artikel 2.3 van het pensioenreglement) of arbeidsongeschiktheid (artikelen 2.4 en 2.5 van het pensioenreglement); of
b. de gewezen werknemer de deelneming bij het fonds voortzet tijdens onbetaald verlof (artikel 2.6 van het pensioenreglement) of na ontslag (artikel 2.7 van het pensioenreglement).
De werknemer met gemoedsbezwaren
3. Het fonds kan besluiten de werknemer met gemoedsbezwaren tegen iedere vorm van verzekering vrij te stellen van de verplichting tot deelneming in het fonds. De werknemer vraagt de vrijstelling schriftelijk en tijdig aan. De voorwaarden voor en de regels bij de vrijstelling zijn beschreven in bijlage 2 bij het pensioenreglement. Het fonds trekt de vrijstelling in:
a. op verzoek van de werknemer die heeft verzocht om vrijstelling; of
b. als naar het oordeel van het fonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet meer bestaan; of
c. als de werknemer de voorwaarden voor de vrijstelling niet of niet voldoende naleeft.
Artikel 2.2 Het begin en het einde van de deelneming
1. De deelneming begint op de dag waarop de werknemer in dienst treedt bij een aangesloten werkgever. De deelneming begint niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin de werknemer 21 jaar wordt.
2. De deelneming eindigt uiterlijk op de dag direct vóór de pensioendatum. De deelneming eindigt eerder op de dag:
a. waarop de laatste dienstbetrekking met een aangesloten werkgever eindigt; of
b. waarop de voortzetting van de deelneming eindigt; of
c. direct vóór de pensioneringsdatum, voor het deel waarvoor het ouderdomspensioen ingaat; of
d. waarop de plicht eindigt om bij het fonds deel te nemen volgens de verplichtstelling van het fonds of de uitvoeringsovereenkomst, of
e. waarop de deelnemer overlijdt.
3. Indien bij beëindiging van de deelneming het ouderdomspensioen, op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, op jaarbasis op de pensioendatum € 2 of lager is, dan vervallen op grond van de Pensioenwet de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer. Dit is niet het geval als de gewezen deelnemer verhuist naar een andere lidstaat van de EU en de deelnemer het fonds daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Artikel 2.3 De voortzetting van de deelneming tijdens ziekte
1. Ontvangt de gewezen werknemer een Ziektewetuitkering, dan zet het fonds de deelneming in deze periode voort als de dienstbetrekking direct daarvoor eindigde wegens bedrijfssluiting door of wegens faillissement van de werkgever en als het fonds ook direct na het einde van de Ziektewetperiode de deelneming voortzet wegens arbeidsongeschiktheid.
2. De voortzetting begint op de eerste Ziektewetdag. De voortzetting eindigt op de laatste Ziektewetdag.
3. Het fonds zet de deelneming voort over de pensioengrondslag als beschreven in artikel 3.4 van het pensioenreglement.
Artikel 2.4 De voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid (WAO)
1. De deelnemer die recht krijgt op een WAO-uitkering, kan het fonds vragen om voortzetting van de deelneming. Dit vraagt de deelnemer schriftelijk aan bij het fonds, binnen één jaar na de eerste WAO-dag. Het fonds zet dan de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid voort.
2. De voortzetting begint op de eerste WAO-dag. De voortzetting eindigt op de laatste WAO-dag doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt. Indien tijdens de voortzetting sprake is van een verhoging van de AOW-leeftijd, dan blijft de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de oorspronkelijke AOW-leeftijd bereikt, de uiterlijke einddatum van de voorzetting. Indien in de situatie bedoeld in de vorige volzin sprake is van een toename van de voorzetting op grond van artikel 2.4, lid 6 van het pensioenreglement dan geldt als uiterlijke einddatum van de voortzetting de eerste dag van
de maand waarin de deelnemer de AOW-leeftijd bereikt zoals die gold op grond van de verhoging van de AOW-leeftijd.
3. Vraagt de deelnemer het fonds te laat om voortzetting van de deelneming, dan kan het fonds besluiten de voortzetting op een latere dag te beginnen dan de eerste WAO-dag. De voortzetting begint niet eerder dan 1 januari 1997.
4. Het fonds zet de deelneming voort over de pensioengrondslag en het voortzettingspercentage. De pensioengrondslag wordt beschreven in artikel 3.4 van het pensioenreglement. Het voortzettingspercentage hangt af van het percentage dat de deelnemer arbeidsongeschikt is.
Arbeidsongeschiktheids- percentage | Voortzettings- percentage |
minder dan 15% | 0% |
15-25% | 20% |
25-35% | 30% |
35-45% | 40% |
45-55% | 50% |
55-65% | 60% |
65-80% | 72,5% |
80% of meer | 100% |
Als het UWV een fictief arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld, dan baseert het fonds het voortzettingspercentage op dit fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage. Het fonds verstaat in dit artikel onder arbeidsongeschiktheidspercentage het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, zolang dit geldt.
5. Bij verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagt het fonds het voortzettingspercentage volgens bovenstaande tabel.
6. Bij verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage, verhoogt het fonds het voortzettingspercentage volgens bovenstaande tabel. De verhoging moet dan wel plaatsvinden tijdens de dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever. Over het verhoogde deel van de voortzetting gebruikt het fonds een nieuwe pensioengrondslag. De beschrijving daarvan is opgenomen in artikel 3.4 van het pensioenreglement.
Bij verhoging of beëindiging van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogt het fonds het voortzettingspercentage volgens bovenstaande tabel, ook als de verhoging of beëindiging plaatsvindt tijdens de dienstbetrekking bij een niet-aangesloten werkgever.
7. Was de deelnemer bij het begin van de deelneming al arbeidsongeschikt volgens de WAO, dan zet het fonds de deelneming alleen voort als het arbeidsongeschiktheidspercentage daarna hoger wordt. De voortzetting baseert het fonds dan alleen op het verhoogde deel van de arbeidsongeschiktheid.
Artikel 2.5 De voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid (WIA)
1. De deelnemer die recht krijgt op een WIA-uitkering, kan het fonds vragen om voortzetting van de deelneming. Dit vraagt de deelnemer het fonds schriftelijk. Het fonds zet dan de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid voort.
2. De voortzetting begint op de eerste WIA-dag. De voortzetting eindigt op de laatste WIA-dag doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Indien tijdens de voortzetting sprake is van een verhoging van de AOW- leeftijd, dan blijft de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer de oorspronkelijke AOW-leeftijd bereikt, de uiterlijke einddatum van de voortzetting. Indien in de situatie bedoeld in de vorige volzin sprake is van een toename van de voortzetting op grond van artikel 2.5, lid 5 van het pensioenreglement, dan geldt als uiterlijke einddatum van de voortzetting de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de AOW-leeftijd bereikt zoals die gold op grond van de verhoging van de AOW-leeftijd. Indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in de vorige volzinnen kan de voortzetting nooit langer voortduren dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de pensioendatum bereikt.
3. Het fonds zet de deelneming voort over de pensioengrondslag en het voortzettingspercentage. De pensioengrondslag wordt beschreven in artikel 3.4 van het pensioenreglement. Het voortzettingspercentage hangt af van het percentage dat de deelnemer arbeidsongeschikt is.
Arbeidsongeschiktheids- percentage | Voortzettings- percentage |
minder dan 35% | 0% |
35-45% | 40% |
45-55% | 50% |
55-65% | 60% |
65-80% | 72,5% |
80% of meer | 100% |
4. Bij verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagt het fonds het voortzettingspercentage volgens bovenstaande tabel.
5. Bij verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogt het fonds het voortzettingspercentage volgens bovenstaande tabel. De verhoging moet dan wel plaatsvinden tijdens de dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever. Over het verhoogde deel van de voortzetting gebruikt het fonds een nieuwe pensioengrondslag. De beschrijving daarvan is opgenomen in artikel 3.4 van het pensioenreglement.
6. Was de deelnemer bij het begin van de deelneming al arbeidsongeschikt volgens de WIA, dan zet het fonds de deelneming alleen voort als het arbeidsongeschiktheidspercentage daarna hoger wordt. De voortzetting baseert het fonds dan alleen op het verhoogde deel van de arbeidsongeschiktheid.
Artikel 2.6 De voortzetting van de deelneming tijdens onbetaald verlof
1. De deelnemer die met onbetaald verlof gaat, kan het fonds vragen om voortzetting van de deelneming. Ook de aangesloten werkgever kan dit vragen aan het fonds. De deelnemer of de werkgever vraagt het fonds dit schriftelijk voordat het verlof ingaat.
2. De voortzetting begint op de eerste verlofdag en eindigt op de laatste verlofdag. De voortzetting eindigt eerder als de deelnemer of de werkgever het fonds daar schriftelijk om vraagt. De voortzetting eindigt het fonds dan op zijn vroegst één maand nadat is gevraagd om beëindiging.
3. Het fonds zet de deelneming voort over de pensioengrondslag en het voortzettingspercentage. De pensioengrondslag wordt beschreven in artikel 3.4 van het pensioenreglement. De deelnemer kan kiezen voor een lager voortzettingspercentage dan 100%.
Artikel 2.7 De vrijwillige voortzetting van de deelneming na ontslag
1. De gewezen deelnemer kan het fonds vragen om vrijwillige voortzetting van de deelneming na ontslag. Dit vraagt de gewezen deelnemer schriftelijk binnen negen maanden na de laatste dag van de dienstbetrekking. Voor de vrijwillige voortzetting gelden dan de volgende voorwaarden.
2. Vrijwillige voortzetting na ontslag is alleen mogelijk:
a. als de deelneming minimaal drie jaar onafgebroken heeft geduurd; en
b. als en voor het deel dat de gewezen werknemer door indiensttreding bij een aangesloten werkgever niet opnieuw deelnemer is geworden; en
c. als en voor het deel dat de gewezen werknemer geen deelnemer is geworden bij een andere pensioenuitvoerder; en
d. als en voor het deel dat de gewezen werknemer geen andere fiscaal gefacilieerde oudedagsvoorziening heeft gevormd; en
e. als de vrijwillige voorzetting aanvangt vóór het moment waarop de gewezen deelnemer de 64-jarige leeftijd bereikt.
Ontvangt de gewezen werknemer een loongerelateerde uitkering, dan kan hij vrijwillig voortzetten zolang hij deze uitkering ontvangt. De voorwaarden als hiervoor beschreven onder a. en x. xxxxxx dan niet. Is de periode van de loongerelateerde uitkering korter dan drie jaar, dan is vrijwillige voortzetting mogelijk voor de resterende periode tot maximaal drie jaar. Voor deze vrijwillige voortzetting gelden alle voorwaarden als hiervoor beschreven.
3. De voortzetting begint op de eerste dag na het ontslag. De voortzetting eindigt uiterlijk na drie jaar. Ontvangt de gewezen werknemer een loongerelateerde uitkering, dan kan hij ook na deze drie jaar vrijwillig voortzetten. De voortzetting kan plaatsvinden zolang de gewezen werknemer de loongerelateerde uitkering ontvangt.
De voortzetting eindigt eerder als:
a. de deelnemer het fonds dit schriftelijk vraagt. Het fonds eindigt de voortzetting op zijn vroegst één maand nadat is gevraagd om beëindiging; of
b. de deelnemer de premie over een maand niet betaalt. Het fonds eindigt de voortzetting twee maanden na de maand waarover het laatst premie is betaald.
De periode van vrijwillige voortzetting is een aaneengesloten periode.
4. Het fonds zet de deelneming voort over de pensioengrondslag en het voortzettingspercentage. De pensioengrondslag wordt beschreven in artikel 3.4 van het pensioenreglement. De deelnemer kan kiezen voor een lager voortzettingspercentage dan 100%.
Een wijziging van de pensioenregeling in de periode van vrijwillige voortzetting kan voor deze deelnemer niet leiden tot verhoging van de pensioenaanspraken.
Hoofdstuk 3 De pensioenen en de berekening
Artikel 3.1 De pensioenen algemeen
1. De pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Daarmee wordt bedoeld een pensioenregeling die de hoogte van het pensioen vanaf een bepaalde leeftijd regelt.
2. Het fonds kan besluiten om de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten onder de voorwaarden van (de nadere regels op grond van) de Pensioenwet te verlagen als:
a. de beleidsdekkingsgraad van het fonds minder is dan het minimaal vereiste eigen vermogen of de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is om binnen een redelijke termijn te voldoen aan de eisen die de Pensioenwet stelt aan het minimaal vereiste eigen vermogen en het vereiste vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; én
c. als het fonds geen of onvoldoende andere maatregelen ter beschikking heeft, behalve de aanpassing van het beleggingsbeleid, om de dekkingsgraad binnen een redelijke termijn boven het vereiste minimale niveau te krijgen.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De verlaging kan met betrekking tot pensioenrechten op zijn vroegst worden doorgevoerd drie maanden nadat het fonds de gepensioneerden hierover heeft geïnformeerd en met betrekking tot pensioenaanspraken één maand nadat het fonds de (gewezen) deelnemers, aangesloten werkgevers en de toezichthouder hierover heeft geïnformeerd.
3. Behalve in de gevallen die de Pensioenwet toestaat, kunnen de pensioenaanspraken niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden.
Artikel 3.2 De pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemer en de gepensioneerde
De deelnemer
1. Onder de voorwaarden zoals beschreven in de volgende hoofdstukken, is de deelnemer verzekerd voor de volgende pensioenaanspraken:
a. een levenslang ouderdomspensioen voor zichzelf;
b. een levenslang partnerpensioen voor zijn partner;
c. een tijdelijk wezenpensioen voor zijn kind;
d. een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen voor zichzelf (als hij een WAO- vervolguitkering krijgt);
e. een tijdelijke Anw-hiaatcompensatie voor zijn partner.
De gewezen deelnemer
2. Onder de voorwaarden zoals beschreven in de volgende hoofdstukken, blijft de gewezen deelnemer verzekerd voor de volgende pensioenaanspraken:
a. een levenslang ouderdomspensioen voor zichzelf;
b. een levenslang partnerpensioen voor zijn partner als
- hij heeft deelgenomen vóór 1 januari 2003; en/of
- hij bij einde deelneming ouderdomspensioen heeft omgezet in partnerpensioen;
c. een tijdelijk wezenpensioen voor zijn kind, bij deelneming vóór 1 januari 2003.
De gepensioneerde
3. Onder de voorwaarden zoals beschreven in de volgende hoofdstukken, blijft de gepensioneerde, naast het ouderdomspensioen dat hij levenslang ontvangt, verzekerd voor de volgende pensioenaanspraken:
a. een levenslang partnerpensioen voor zijn partner als
- hij heeft deelgenomen vóór 1 januari 2003 en voor het deel dat hij bij pensionering het partnerpensioen niet heeft omgezet in ouderdomspensioen; en/of
- hij bij pensionering ouderdomspensioen heeft omgezet in partnerpensioen;
b. een tijdelijk wezenpensioen voor zijn kind, bij deelneming vóór 1 januari 2003.
Artikel 3.3 De berekening van het pensioen
1. De pensioenaanspraken worden opgebouwd over de periode van deelneming. Voor de berekening van het pensioen hanteert het fonds:
a. de pensioengrondslag; en
b. het opbouwpercentage.
2. De berekening van het ouderdomspensioen volgt in hoofdstuk 4 van het pensioenreglement. De hoofdstukken erna beschrijven de berekening van de andere pensioenen.
Artikel 3.4 De pensioengrondslag
De pensioengrondslag tijdens dienstbetrekking
1. De pensioengrondslag is het pensioengevend loon verminderd met de franchise. De pensioengrondslag kan niet minder zijn dan 0 euro en wordt met ingang van 1 januari 2016 per loontijdvak vastgesteld.
Het pensioengevend loon
2. Het pensioengevend loon is het loon uit de dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever, waarop hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen van toepassing is. Per
1 januari 2016 behoort tot het pensioengevend loon ook de vakantiebijslag die in het loontijdvak opgebouwd is (reservering).
Tot het pensioengevend loon behoren echter niet:
a. de WAO-uitkering, de WIA-uitkering, de Werkloosheidsuitkering, de levensloopuitkering en de aanvullingen op deze uitkeringen van de werkgever; en
b. de waarde van de auto van de zaak; en
c. de zomertoeslag.
Onder zomertoeslag wordt verstaan de eventuele toeslag door de werkgever op het pensioengevende loon van de deelnemer van €5,25 per uur ten aanzien van de periode 23 april 2022 tot 9 mei 2022 respectievelijk 1 juni 2022 tot 5 september 2022 voor iedere
medewerker, die werkzaam is in de sector schoonmaak en die operationele werkzaamheden verricht in dienst van een opdrachtnemer van Schiphol op een ‘Schiphol perceel'.
3. Als het loon hoger is dan het maximale jaarloon zoals beschreven in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (dit is het maximale SV-jaarloon), dan is het hogere deel niet pensioengevend. Het maximale SV-jaarloon dat voor de deelnemer in een kalenderjaar geldt, berekent het fonds met:
a. het maximale SV-uurloon; en
b. het aantal uren dat de werkgever in dat jaar aan de deelnemer heeft uitbetaald.
De hoogte van het maximale SV-uurloon stelt het bestuur elk jaar vast. Het maximale SV- uurloon is opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
De franchise
4. De franchise is het deel van het loon waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt. De jaarfranchise die voor de deelnemer in een kalenderjaar geldt, berekent het fonds met:
a. de uurfranchise; en
b. het aantal uren dat de werkgever in dat jaar aan de deelnemer heeft uitbetaald.
De hoogte van de uurfranchise stelt het bestuur elk jaar vast. De uurfranchise is opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
De pensioengrondslag bij voortzetting deelneming tijdens ziekte, onbetaald verlof en na ontslag
5. De pensioengrondslag tijdens de voortzetting van de deelneming tijdens ziekte (artikel 2.3 van het pensioenreglement), tijdens onbetaald verlof (artikel 2.6 van het pensioenreglement) en na ontslag (artikel 2.7 van het pensioenreglement) berekent het fonds als volgt:
a. Het fonds baseert de voortzetting van de deelneming op de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór het jaar waarin de voortzetting begint.
Is in een gedeelte van dat kalenderjaar deelgenomen, dan rekent het fonds de pensioengrondslag om naar een jaarbedrag.
De omrekening naar een jaarbedrag is als volgt.
Bedrag pensioengrondslag * (het totaal aantal kalenderdagen in het kalenderjaar / het aantal kalenderdagen waarover in het kalenderjaar is deelgenomen)
b. Voor de periode van de eerste dag van voortzetting in een kalenderjaar tot de laatste dag van dat kalenderjaar rekent het fonds de pensioengrondslag op jaarbasis om naar een pensioengrondslag over deze periode.
De omrekening naar een gedeelte van een jaar is als volgt.
Bedrag pensioengrondslag * (het aantal kalenderdagen waarover in het kalenderjaar is de deelneming is voortgezet / het totaal aantal kalenderdagen in het kalenderjaar)
c. Voor de volgende volledige kalenderjaren van de voortzetting rekent het fonds met de pensioengrondslag op jaarbasis.
d. In het laatste kalenderjaar van de voortzetting rekent het fonds de pensioengrondslag op jaarbasis om naar een pensioengrondslag over de periode van voortzetting in dat kalenderjaar.
De pensioengrondslag bij voortzetting deelneming tijdens WAO
6. In afwijking van lid 5 onderdeel a. van dit artikel baseert het fonds de voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid WAO (artikel 2.4 van het pensioenreglement) op de pensioengrondslag over de periode:
- van 1 januari van het jaar waarin de eerste WAO-dag ligt
- tot de eerste WAO-dag.
De pensioengrondslag over deze periode rekent het fonds om naar een jaarbedrag.
Begint de ziekteperiode op 1 januari van een jaar, dan baseert het fonds de voortzetting van de deelneming op de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór dat jaar. Is in een gedeelte van dat kalenderjaar deelgenomen, dan rekent het fonds de pensioengrondslag om naar een jaarbedrag. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
Voor het overige is lid 5 van dit artikel van toepassing op de voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid.
Als een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage leidt tot verhoging van het voortzettingspercentage (artikel 2.4 lid 6 van het pensioenreglement), dan berekent het fonds een nieuwe pensioengrondslag. De nieuwe pensioengrondslag hanteert het fonds over het verhoogde deel van de voortzetting. Dit is de pensioengrondslag uit de dienstbetrekking bij de aangesloten werkgever over de periode:
- van 1 januari van het jaar van verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage
- tot de dag van verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Voor het overige is lid 5 van dit artikel van toepassing op de verhoogde voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid.
Het fonds stelt de pensioengrondslag over het verhoogde deel van de voortzetting over een andere periode vast als
a. de eerste WAO-dag en de verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage in één kalenderjaar liggen, of
b. sprake is van meerdere verhogingen in een kalenderjaar.
De pensioengrondslag over het verhoogde deel van de voortzetting is dan de pensioengrondslag uit de dienstbetrekking bij de aangesloten werkgever over de periode:
- van de eerste WAO-dag dan wel de dag van de voorgaande verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage
- tot de dag van verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Voor het overige is lid 5 van dit artikel van toepassing op de verhoogde voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid.
Ligt de eerste ziektedag in een periode van onbetaald verlof, zonder voortzetting van de deelneming in die periode, dan baseert het fonds de voortzetting van de deelneming op de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór het jaar waarin het verlof is begonnen.
Dit bedrag rekent het fonds zo nodig om naar een jaarbedrag. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
De pensioengrondslag bij voortzetting deelneming tijdens WIA
7. De voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid WIA (artikel 2.5 van het pensioenreglement) baseert het fonds op de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór het jaar waarin de eerste ziektedag ligt. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
Voor het overige is lid 5 van dit artikel van toepassing op de voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid.
Als een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage leidt tot verhoging van het voortzettingspercentage (artikel 2.5 lid 5 van het pensioenreglement), dan berekent het fonds een nieuwe pensioengrondslag. De nieuwe pensioengrondslag hanteert het fonds over het verhoogde deel van de voortzetting. Dit is de pensioengrondslag uit de dienstbetrekking bij de aangesloten werkgever over de periode:
- van 1 januari van het jaar van verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage
- tot de dag van verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Voor het overige is lid 5 van dit artikel van toepassing op de verhoogde voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid.
Het fonds stelt de pensioengrondslag over het verhoogde deel van de voortzetting over een andere periode vast als
a. de eerste WIA-dag en de verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage in één kalenderjaar liggen, of
b. sprake is van meerdere verhogingen in een kalenderjaar.
De pensioengrondslag over het verhoogde deel van de voortzetting is dan de pensioengrondslag uit de dienstbetrekking bij de aangesloten werkgever over de periode:
- van de eerste WIA-dag dan wel de dag van de voorgaande verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage
- tot de dag van verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Voor het overige is lid 5 van dit artikel van toepassing op de verhoogde voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid.
Ligt de eerste ziektedag in een periode van onbetaald verlof, zonder voortzetting van de deelneming in die periode, dan baseert het fonds de pensioengrondslag voor de voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid over het kalenderjaar vóór het jaar waarin het verlof is begonnen.
Dit bedrag rekent het fonds zo nodig om naar een jaarbedrag. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
De pensioengrondslag bij overlijden
8. Bij overlijden tijdens deelneming berekent het fonds een fictief partnerpensioen voor de vaststelling van het partnerpensioen (artikel 5.2 van het pensioenreglement).
De pensioengrondslag voor de berekening van het fictief partnerpensioen is de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór het jaar van overlijden.
Is in een gedeelte van dat kalenderjaar deelgenomen, dan rekent het fonds de pensioengrondslag om naar een jaarbedrag. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
Is de pensioengrondslag over de periode die meetelt voor de berekening van het fictief partnerpensioen, verlaagd vanwege ziekte, dan berekent het fonds het fictief partnerpensioen met de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór het jaar waarin de pensioengrondslag is verlaagd.
Dit bedrag rekent het fonds zo nodig om naar een jaarbedrag. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
Ligt de dag van overlijden in een periode van onbetaald verlof, zonder voortzetting van de deelneming in die periode, dan baseert het fonds het fictief partnerpensioen met de pensioengrondslag over het kalenderjaar vóór het jaar waarin het verlof is begonnen.
Dit bedrag rekent het fonds zo nodig om naar een jaarbedrag. Over de omrekening naar een jaarbedrag is meer opgenomen in lid 5 onderdeel a. van dit artikel.
De pensioengrondslag bij meerdere dienstbetrekkingen
9. Heeft de deelnemer in een kalenderjaar opvolgende of gelijktijdige dienstbetrekkingen bij dezelfde aangesloten werkgever, dan berekent het fonds het maximale SV-jaarloon en de jaarfranchise voor die deelnemer alsof in dat kalenderjaar sprake is van één dienstbetrekking.
10. Heeft de deelnemer in een kalenderjaar opvolgende of gelijktijdige dienstbetrekkingen bij verschillende aangesloten werkgevers, dan rekent het fonds in dat jaar met meerdere, opvolgende of gelijktijdige pensioengrondslagen.
De pensioengrondslag bij combinatie van dienstbetrekking en voortzetting deelneming
11. Heeft de deelnemer in een kalenderjaar een dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever en is er gelijktijdig sprake van gedeeltelijke voortzetting van zijn deelneming, dan rekent het fonds in dat jaar met meerdere, gelijktijdige pensioengrondslagen.
Hoofdstuk 4 Het ouderdomspensioen
Artikel 4.1 De hoogte van het ouderdomspensioen
1. De hoogte van het ouderdomspensioen over de periode van de deelneming is het totaal van het ouderdomspensioen dat per kalenderjaar (of een deel daarvan) van deelneming is opgebouwd.
2. De opbouw van het ouderdomspensioen begint op de eerste dag van deelneming. De opbouw eindigt op de laatste dag van deelneming.
3. Het ouderdomspensioen berekent het fonds per kalenderjaar van deelneming door:
a. het totaal van de pensioengrondslagen in dat jaar, te vermenigvuldigen met
b. het opbouwpercentage van
- 2,05% over jaren tot 1 januari 2013, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt;
- 1,75% over het jaar 2013, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt;
- 1,67% over jaren vanaf 1 januari 2014, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt;
- 1,701% over de jaren vanaf 1 januari 2015, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt;
- 1,576% over de jaren vanaf 1 januari 2018, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt;
- 1,104% over de jaren vanaf 1 januari 2021, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt;
- 1,121% over de jaren vanaf 1 januari 2022, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt; en
- 1,388% over de jaren vanaf 1 januari 2023, uitgaande van een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
c. De tot 1 januari 2015 opgebouwde pensioenaanspraken zijn per 1 januari 2015 sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar pensioenaanspraken met een pensioendatum zoals bepaald in artikel 1.1, lid 18 op basis van de omzettingsfactoren per 31 december 2014 die zullen worden opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement.
Artikel 4.2 De voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen
1. De deelnemer die
a. geboren is in de periode van 1 januari 1948 tot en met 31 december 1955; en
b. zowel op 31 december 2006 als op 1 januari 2007 als werknemer werkzaam was bij een aangesloten werkgever
heeft een voorwaardelijk recht op inkoop van extra ouderdomspensioen.
Bij de toepassing van lid 2 en 3 van dit artikel gelden overgangsbepalingen die zijn opgenomen in artikel 14.2 van het pensioenreglement.
2. Zolang de deelnemer vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2020 onafgebroken als werknemer bij een aangesloten werkgever werkt, heeft hij een voorwaardelijk recht op de inkoop. Bij een onderbreking in de deelneming van maximaal drie aaneengesloten maanden blijft het voorwaardelijk recht behouden. Het bestuur kan besluiten een langere periode van onderbreking buiten beschouwing te laten als, naar zijn oordeel, sprake is van een onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid.
3. Als de deelnemer over de periode van 1 januari 2007 tot zijn (gedeeltelijke) pensioneringsdatum heeft voldaan aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel, dan vindt op de dag direct vóór de pensioneringsdatum , dan wel op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt, de inkoop van het extra ouderdomspensioen plaats. De financiering van de inkoop vindt op dat moment plaats.
Ook bij beëindiging van de dienstbetrekking in de maand vóór pensionering vinden de inkoop van het extra ouderdomspensioen en de financiering ervan plaats de dag direct vóór de pensioneringsdatum.
4. De hoogte van het in te kopen extra ouderdomspensioen heeft het fonds vastgesteld op
31 december 2006. Daarbij heeft het fonds gerekend met de pensioengrondslag over 2006. De berekening bestaat uit de volgende stappen.
a. Het fonds heeft de uitkomst berekend van:
- het fictief ouderdomspensioen dat over de periode van deelneming vóór 1 januari 2007 had kunnen worden opgebouwd volgens de pensioenregeling vanaf 1 januari 2007; minus
- het opgebouwd ouderdomspensioen over de periode van deelneming vóór 1 januari 2007.
b. Het fonds heeft de uitkomst berekend van:
- 80% van het gemiddeld pensioengevend loon over de jaren 2004 tot en met 2006; minus
- het fictief vervroegd ouderdomspensioen over de periode van 62 tot 65 jaar. Het fictief vervroegd ouderdomspensioen bedraagt:
- het prepensioen dat is opgebouwd over de jaren 2003 tot en met 2006 dan wel het extra ouderdomspensioen uit de collectieve omzetting van het prepensioen in ouderdomspensioen op 31 december 2006 fictief vervroegd naar 62 jaar; plus
- het vanaf 2007 opgebouwd ouderdomspensioen minus het fictief ouderdomspensioen dat vanaf 2007 had kunnen worden opgebouwd volgens de pensioenregeling van 31 december 2006, het resultaat is fictief vervroegd naar 62 jaar.
c. Het in te kopen extra ouderdomspensioen is gelijk aan de laagste uitkomst van a. of b, onverminderd het bepaalde in lid 5 en 6 van dit artikel.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is het voorwaardelijk extra ouderdomspensioen op grond van dit artikel sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar voorwaardelijk extra ouderdomspensioen met een pensioendatum als bepaald in artikel 1.1, lid 18 op basis van de omzettingsfactoren per 31 december 2014 die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement.
6. Partijen betrokken bij de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf hebben op 21 december 2016 besloten om per 1 mei 2017 het voorwaardelijk extra ouderdomspensioen te verlagen. De verlaging geldt voor degenen van wie het extra ouderdomspensioen op grond van dit artikel, dan wel op grond van artikel 14.2, lid 3 of 5, nog niet is ingekocht. De verlaging bedraagt 8% met inachtneming van de door partijen betrokken bij de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf vastgestelde uitgangspunten.
7. Op 1 januari 2021 is het voorwaardelijk extra ouderdomspensioen voor de deelnemers die daarvoor op 31 december 2020 in aanmerking kwamen omgezet in ouderdomspensioen.
Artikel 4.3 De ingang en het einde van het ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat standaard in op de pensioendatum. Het ouderdomspensioen gaat eerder in als de (gewezen) deelnemer kiest voor vervroeging (artikel 4.7 van het pensioenreglement). Het ouderdomspensioen gaat later in als de (gewezen) deelnemer kiest voor uitstel van het ouderdomspensioen (artikel 4.4, lid 1, onder d. van het pensioenreglement).
2. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Artikel 4.4 De keuzemogelijkheden bij het ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft verschillende keuzemogelijkheden ten aanzien van het ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer kan kiezen voor:
a. het omzetten van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement);
b. het omzetten van partnerpensioen in ouderdomspensioen (artikel 4.6 van het pensioenreglement);
c. het vervroegen van het ouderdomspensioen al dan niet met een tijdelijk hoger of lager ouderdomspensioen (artikel 4.7 van het pensioenreglement);
d. het uitstellen van het gehele ouderdomspensioen tot de AOW-gerechtigde leeftijd als de AOW-gerechtigde leeftijd van de (gewezen) deelnemer ligt ná de pensioendatum; of
e. het opnemen van een bedrag ineens van het gehele ouderdomspensioen (artikel 4.8 van het pensioenreglement). Het opnemen van een bedrag ineens kan niet in combinatie met een tijdelijk hoger- of lager ouderdomspensioen (artikel 4.7, lid 3, van het pensioenreglement).
2. Het fonds stelt aan het gebruik van de keuzemogelijkheden specifieke voorwaarden. De specifieke voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen over de betreffende keuzemogelijkheden. Het fonds stelt ook voorwaarden die voor alle keuzemogelijkheden gelden. De algemene voorwaarden zijn opgenomen in artikel 4.9 van het pensioenreglement.
Artikel 4.5 Het omzetten van ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen een deel van zijn ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen. Deze keuze maakt de (gewezen) deelnemer
a. bij het einde van zijn deelneming; en
b. bij zijn pensionering.
2. Het fonds geeft de gewezen deelnemer na het einde van zijn deelneming de mogelijkheid te kiezen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen. De gewezen deelnemer moet binnen twee maanden na einde van zijn deelneming kiezen voor omzetting. Kiest hij niet of niet tijdig, dan vindt er geen omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen plaats.
3. Het fonds geeft de (gewezen) deelnemer voor de pensioneringsdatum de mogelijkheid te kiezen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen. De (gewezen) deelnemer moet binnen twee maanden voor de pensioneringsdatum kiezen voor omzetting. Kiest hij niet of niet tijdig en heeft hij een partner, dan zet het fonds een deel van zijn ouderdomspensioen automatisch om in partnerpensioen. Dit is de verplichte omzetting.
4. Bij de omzetting vervalt een deel van het ouderdomspensioen en ontstaat een partnerpensioen. De omzetting vindt plaats op basis van de factoren die het bestuur heeft vastgesteld. De factoren zijn opgenomen in bijlage 1.
Het partnerpensioen bedraagt na de omzetting maximaal 70% van het ouderdomspensioen na omzetting. Bij de verplichte omzetting als beschreven in lid 3 van dit artikel bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen na omzetting.
Onder het ouderdomspensioen na omzetting verstaat het fonds het ouderdomspensioen vóór een eventuele vervroeging van het ouderdomspensioen (artikel 4.7 van het pensioenreglement).
5. Als bij scheiding pensioenverevening volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding heeft plaatsgevonden, dan kan het deel van het ouderdomspensioen voor de ex- partner niet omgezet worden in partnerpensioen.
Artikel 4.6 Het omzetten van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in ouderdomspensioen. Deze keuze heeft de (gewezen) deelnemer als:
a. hij deelnemer was vóór 1 januari 2003; en/of
b. de gewezen deelnemer na het einde van zijn deelneming heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
2. De (gewezen) deelnemer moet binnen twee maanden voor de pensioneringsdatum kiezen voor omzetting. Kiest hij niet of niet tijdig, dan vindt er geen omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen plaats. Voor deze omzetting is de schriftelijke toestemming van de partner nodig.
Heeft de (gewezen) deelnemer geen partner op de pensioneringsdatum, dan zet het fonds het eventuele partnerpensioen automatisch om in ouderdomspensioen.
3. Bij de omzetting vervalt het gekozen deel van het partnerpensioen en ontstaat een ouderdomspensioen. De omzetting vindt plaats op basis van de factoren die het bestuur heeft vastgesteld. De factoren zijn opgenomen in bijlage 1.
Het ouderdomspensioen kan na de omzetting meer bedragen dan 100% van het laatste pensioengevend loon.
4. Als er voor de gewezen partner een bijzonder partnerpensioen is verzekerd, dan kan dat deel niet omgezet worden in ouderdomspensioen.
Artikel 4.7 Het vervroegen van ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen zijn ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk eerder in te laten gaan dan op de pensioendatum.
Bij vervroeging van het ouderdomspensioen wordt het ouderdomspensioen verlaagd. Hierbij wordt rekening gehouden met de waarde van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tot de datum van vervroeging, de vervroegde ingangsdatum van het ouderdomspensioen alsmede de gevolgen van herverdeling. De vervroeging vindt plaats op basis van de vervroegingsfactoren die het bestuur heeft vastgesteld. De factoren zijn opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
2. Bij vervroeging gelden de volgende voorwaarden:
- De deelnemer kan het ouderdomspensioen niet vervroegen voor het percentage waarvoor voortzetting van de deelneming tijdens arbeidsongeschiktheid plaatsvindt.
- Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd heeft bereikt.
- Vervroeging en/of herverdeling mag niet leiden tot een pensioen dat lager is dan de afkoopgrens.
- De (gewezen) deelnemer moet bij vervroeging tot een tijdstip eerder dan 5 jaar vóór de AOW-gerechtigde leeftijd een schriftelijke verklaring ondertekenen. Daarin verklaart de (gewezen) deelnemer dat hij/zij het voornemen heeft om het arbeidzame leven, waaruit hij/zij het ouderdomspensioen vervroegt, te beëindigen en dat hij/zij niet het voornemen heeft om het arbeidzame leven per de vervoegingsdatum weer te hervatten. Bij vervroeging van een deel van het ouderdomspensioen geldt de verklaring voor het deel van het arbeidzame leven waaruit hij/zij vervroegt.
3. De (gewezen) deelnemer kan verzoeken om een tijdelijk hogere of lagere uitkering. Bij vervroeging vóór de AOW-gerechtigde leeftijd loopt de tijdelijk hogere of lagere uitkering tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij vervroeging na de AOW-gerechtigde leeftijd loopt de tijdelijk hogere of lagere uitkering tot de pensioendatum.
De laagste uitkering kan niet minder bedragen dan 75% van de hoogste uitkering. Bij deze beoordeling blijft in de periode tot de AOW-gerechtigde leeftijd van de (gewezen) deelnemer buiten beschouwing een bedrag van maximaal de dubbele AOW-uitkering voor een gehuwde persoon.
4. Bij gedeeltelijke vervroeging van het ouderdomspensioen gaat een deel van het maximale bedrag in, dat binnen de verhouding 100:75 als bedoeld in lid 3 van dit artikel vóór 65 jaar kan ingaan. Het deel waarvoor het ouderdomspensioen vervroegd ingaat, berekent het fonds als volgt.
percentage vervroeging = (het ouderdomspensioen dat vóór de pensioendatum ingaat / het ouderdomspensioen dat maximaal vóór de pensioendatum kan ingaan) * 100%
Het gedeeltelijk ingegane ouderdomspensioen is het deeltijdpensioen. De eerste ingang van het deeltijdpensioen is mogelijk voor een percentage van minimaal 20%.
Het resterende deel van het ouderdomspensioen kan in de periode tot de pensioendatum ingaan. Het percentage deeltijdpensioen kan alleen hoger worden. Per kalenderjaar kan één keer worden gekozen voor verhoging van het deeltijdpensioen. Het deeltijdpensioen kan maximaal vier keer worden verhoogd. Dit is inclusief de verhoging waarbij het volledige ouderdomspensioen ingaat.
Artikel 4.8 Het opnemen van een bedrag ineens
1. De deelnemer of gewezen deelnemer kan op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ervoor kiezen om een bedrag ineens op te nemen (bedrag ineens), als wordt voldaan aan de voorwaarden in dit artikel. De definitieve keuze als beschreven in dit artikel kan niet meer gewijzigd worden.
2. De deelnemer of gewezen deelnemer kan kiezen om een bedrag ineens op te nemen van maximaal 10% van de waarde van het opgebouwde ouderdomspensioen. Het bedrag ineens wordt vastgesteld op basis van de factoren die het bestuur heeft vastgesteld. De factoren zijn opgenomen in bijlage 1.
3. Door de keuze voor een bedrag ineens wordt het jaarlijkse ouderdomspensioen lager. De keuze voor een bedrag ineens mag niet leiden tot een jaarlijks ouderdomspensioen dat lager is dan de afkoopgrens.
4. Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor deeltijdpensioen als bedoeld in artikel 4.7, lid 4, van dit pensioenreglement dan heeft de (gewezen) deelnemer bij elke wijziging in het percentage van het deeltijdpensioen opnieuw de keuze voor het opnemen van een bedrag ineens.
5. Het fonds keert het bedrag ineens uit na vermindering door het pensioenfonds met de wettelijk voorgeschreven inhoudingen.
6. De (gewezen) deelnemer maakt zijn keuze uiterlijk twee maanden vóór de pensioendatum aan het fonds kenbaar. Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor verevening van het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.10 van dit pensioenreglement dan is voor de opname van een bedrag ineens de schriftelijke toestemming van de partner nodig.
Uitgestelde uitbetaling
7. De uitbetaling van het bedrag als bedoeld in dit artikel wordt op verzoek van de (gewezen) deelnemer uitgesteld tot de maand januari volgend op het jaar waarin (gewezen) deelnemer de AOW-leeftijd bereikt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de (gewezen) deelnemer is in leven op de eerste dag van die maand;
b. het verzoek is uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen gedaan; en
c. de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gelegen in de maand waarin de (gewezen) deelnemer de AOW-leeftijd bereikt of in de daaropvolgende maand.
8. Bij overlijden van de gepensioneerde na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maar voor de eerste dag van de maand januari, als bedoeld in lid 7 van dit artikel, keert het fonds eenmalig een bedrag uit ten gunste van de nalatenschap van de gepensioneerde, indien de gepensioneerde overeenkomstig het bepaalde in lid 7 van dit artikel heeft verzocht om uitstel van de betaling. De uitgestelde betaling van het oorspronkelijke bedrag ineens vervalt.
9. Het bedrag als bedoeld in lid 8 van dit artikel is gelijk aan het verschil tussen de som van de termijnen van het ouderdomspensioen dat zou worden uitgekeerd wanneer geen verzoek tot afkoop was gedaan en de som van de feitelijk uitgekeerde termijnen van het ouderdomspensioen, berekend over de periode vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen tot de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvindt.
Artikel 4.9 De algemene voorwaarden bij de keuzemogelijkheden
1. Toepassing van één of meer keuzemogelijkheden in dit hoofdstuk is alleen mogelijk als voldaan wordt aan de daaraan gestelde specifieke voorwaarden en aan de algemene voorwaarden in dit artikel. De specifieke voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen over de betreffende keuzemogelijkheden.
2. De factoren die bij de keuzemogelijkheden gebruikt worden, stelt het bestuur periodiek vast. Op basis van de factoren die gelden op de pensioneringsdatum of de laatste dag van de deelneming berekent het fonds de hoogte van het pensioen.
3. De toepassing van een keuzemogelijkheid mag op de pensioneringsdatum dan wel op de dag na de laatste dag van deelneming niet leiden tot een pensioen dat lager is dan de afkoopgrens
4. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer uiterlijk zes maanden vóór de pensioendatum over de mogelijkheden om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen of omgekeerd. De (gewezen) deelnemer maakt zijn voorlopige keuze uiterlijk vier maanden vóór de pensioendatum aan het fonds kenbaar. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer uiterlijk drie maanden vóór de pensioendatum over de pensioengevolgen van de voorlopige keuze. Als de toepassing van een keuzemogelijkheid leidt tot een pensioen onder deze afkoopgrens, dan geeft het fonds de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om eenmalig een andere keuze maken. De (gewezen) deelnemer maakt zijn definitieve keuze uiterlijk twee maanden vóór de pensioendatum aan het fonds kenbaar.
5. Vervroeging van het ouderdomspensioen vraagt de (gewezen) deelnemer uiterlijk vier maanden vóór de gewenste pensioneringsdatum aan. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer binnen drie maanden vóór de gewenste pensioneringsdatum over de keuzemogelijkheden. De (gewezen) deelnemer maakt zijn definitieve keuze uiterlijk twee maanden vóór de pensioneringsdatum aan het fonds kenbaar.
6. De definitieve keuze als beschreven in lid 4 van dit artikel kan niet meer gewijzigd worden. Het percentage van het deeltijdpensioen kan wel veranderen, onder de daaraan gestelde voorwaarden.
7. De definitieve keuze gaat in op de pensioneringsdatum of op de dag na de laatste dag van deelneming (artikel 4.5 van het pensioenreglement). Bij deeltijdpensioen gaat de keuze voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen of omgekeerd in wanneer het eerste deel van het ouderdomspensioen ingaat. Als de (gewezen) deelnemer overlijdt vóór de pensioneringsdatum, dan vervalt de gemaakte keuze die in had moeten gaan op de pensioneringsdatum.
Artikel 4.10 De pensioenverevening en conversie bij scheiding
Het fonds werkt bij scheiding mee aan een verzoek tot pensioenverevening of conversie, onder de voorwaarden en volgens het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. In dit artikel verstaat het fonds onder ‘scheiding’ andere ook scheiding van tafel en bed, niet zijnde ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed (als bedoeld in artikel 1.1 lid 28 van het pensioenreglement). In dit artikel verstaat het fonds onder scheiding niet het einde van de duurzame gezamenlijke huishouding (als bedoeld in artikel 1.4 van het pensioenreglement).
Hoofdstuk 5 Het (bijzonder) partnerpensioen, de Anw- hiaatcompensatie en het wezenpensioen
Artikel 5.1 Het recht op partnerpensioen
1. Het fonds verzekert met ingang van 1 januari 2003 het partnerpensioen op risicobasis. Dat betekent dat alleen bij overlijden tijdens de deelneming recht bestaat op dit partnerpensioen. Eindigt de deelneming, dan vervalt dit partnerpensioen.
2. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bestaat recht op partnerpensioen voor de partner van:
x. xx xxxxxxxxx; of
b. de gewezen deelnemer, als
- hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; en/of
- hij bij einde van de deelneming heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement); of
c. de gepensioneerde, als
- hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; en/of
- hij bij einde van de deelneming of bij pensionering heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement).
3. Er is geen recht op partnerpensioen als de partnerrelatie op of na de pensioneringsdatum is begonnen.
4. Er is geen recht op partnerpensioen als de partner de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was.
Artikel 5.2 De hoogte van het partnerpensioen Bij overlijden van de deelnemer
1. Bij overlijden tijdens de deelneming bedraagt het partnerpensioen voor de partner:
a. 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot de dag na overlijden heeft opgebouwd; en
b. het fictief partnerpensioen: dit is het partnerpensioen dat het fonds berekent over de periode van de dag na overlijden van de deelnemer tot de dag waarop de deelnemer de pensioendatum zou hebben bereikt. Het fictief partnerpensioen bedraagt 70% van 1,388% van de pensioengrondslag over de periode van de dag na overlijden van de deelnemer tot de dag waarop de deelnemer de pensioendatum zou hebben bereikt. De pensioengrondslag voor de berekening van het fictief partnerpensioen is opgenomen in lid 8 van artikel 3.4 van het pensioenreglement.
Tot het ouderdomspensioen als bedoeld onder a. rekent het fonds niet het ouderdomspensioen uit de collectieve omzetting van het prepensioen in ouderdomspensioen op 31 december 2006.
2. Bij overlijden tijdens onbetaald verlof berekent het fonds het partnerpensioen voor de partner volgens lid 1 van dit artikel.
Bij overlijden van de gewezen deelnemer
3. Bij overlijden na het einde van de deelneming bedraagt het partnerpensioen voor de partner:
a. 70% van het tot 1 januari 2003 opgebouwd ouderdomspensioen (dit is het opgebouwd partnerpensioen); en/of
b. het partnerpensioen na de eventuele omzetting uit het ouderdomspensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement).
4. Bij overlijden na het einde van de deelneming in een periode waarin hij een uitkering volgens de Werkloosheidswet ontvangt, bedraagt het partnerpensioen voor de partner:
a. het partnerpensioen als beschreven in lid 3 van dit artikel; of
b. 70% van het opgebouwd ouderdomspensioen. Het partnerpensioen is de hoogste uitkomst van a. of b.
Het bepaalde in dit lid geldt ook wanneer de gewezen deelnemer recht heeft op een werkloosheidsuitkering uit zijn woonland.
Bij overlijden van de gepensioneerde
5. Bij overlijden na pensionering bedraagt het partnerpensioen voor de partner het partnerpensioen dat resteert na :
a. de omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement); of
b. de omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen (artikel 4.6 van het pensioenreglement).
Het vervroegen van ouderdomspensioen (artikel 4.7 van het pensioenreglement) heeft geen verlaging van het partnerpensioen tot gevolg.
Bij een gewezen partner met bijzonder partnerpensioen
6. Als er een bijzonder partnerpensioen is verzekerd voor een gewezen partner, dan wordt het partnerpensioen verminderd met het bijzonder partnerpensioen. Ook na conversie volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vermindert het fonds het partnerpensioen met het bijzonder partnerpensioen waarop de gewezen partner aanspraak zou hebben zonder conversie.
Bij een gewezen partner met vervallen bijzonder partnerpensioen
7. Als er geen bijzonder partnerpensioen is verzekerd, omdat:
a. de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner afstand hebben gedaan van het bijzonder partnerpensioen (artikel 5.7 van het pensioenreglement), dan vindt geen vermindering van het partnerpensioen met dit bijzonder partnerpensioen plaats; of
b. de gewezen partner eerder is overleden dan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dan vindt wel vermindering van het partnerpensioen met het vervallen bijzonder partnerpensioen plaats.
Artikel 5.3 De ingang en het einde van het partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
2. Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
Artikel 5.4 Het recht op Anw-hiaatcompensatie
Bij overlijden van de deelnemer heeft de partner recht op Anw-hiaatcompensatie, als de partner:
a. recht heeft op partnerpensioen; en
b. op de dag van overlijden 40 jaar of ouder is; en
c. geen recht heeft op een ANW-uitkering of recht heeft op een Anw-nabestaandenuitkering waarop de Sociale Verzekeringsbank een korting toepast vanwege inkomen uit of in verband met arbeid en niet 45% of meer arbeidsongeschikt is
Ook heeft, onder de volgende voorwaarden, recht op Anw-hiaatcompensatie de partner van de overleden deelnemer, als de partner recht heeft op partnerpensioen en:
d. recht heeft op een Anw-uitkering en niet 45% of meer arbeidsongeschikt is. Het recht op Anw-hiaatcompensatie ontstaat als de partner:
- geen recht meer heeft op deze Anw-uitkering tenzij dat is omdat de partner is aangemerkt als uitreiziger in de zin van artikel 1, onder q. van de Anw; en
- op de eerste dag van de daaropvolgende maand 40 jaar of ouder is; en
- op die dag geen partnerrelatie heeft.
De partner van de overleden deelnemer die recht heeft op Anw-hiaatcompensatie bedoeld onder d. vraagt de Anw-hiaatcompensatie schriftelijk aan bij het fonds.
Artikel 5.5 De hoogte van de Anw-hiaatcompensatie
1. De hoogte van de Anw-hiaatcompensatie stelt het fonds eenmalig, bij ingang, vast.
2. De Anw-hiaatcompensatie bedraagt maximaal:
a. in de situatie van artikel 5.4 onder c. van het pensioenreglement: de volledige Anw- nabestaandenuitkering minus de Anw-nabestaandenuitkering waarop recht bestaat als bedoeld in artikel 18 lid 1 en 2 Anw, inclusief vakantietoeslag.
b. in de situatie van artikel 5.4 onder d. of onder e. van het pensioenreglement: de volledige Anw-nabestaandenuitkering als bedoeld in artikel 17 lid 1 Anw inclusief vakantietoeslag;
c. waarbij het fonds onder volledige Anw-nabestaandenuitkering verstaat de uitkering voor een nabestaande zonder kinderen jonger dan 18 jaar als bedoeld in de Anw. Dit bedrag is opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
3. De Anw-hiaatcompensatie, zoals beschreven in lid 2 van dit artikel, bedraagt niet meer dan de uitkomst van:
a. 70% van het gezinsinkomen voor overlijden van de deelnemer; minus
b. het inkomen van de partner.
De Anw-hiaatcompensatie kan niet minder zijn dan 0 euro. Hierbij verstaat het fonds onder:
a. het gezinsinkomen voor overlijden van de deelnemer: het inkomen uit of in verband met arbeid van de partner en de deelnemer samen over het kalenderjaar vóór het jaar van overlijden, omgerekend naar een inkomen per maand.
b. het inkomen van de partner:
- het inkomen uit of in verband met arbeid van de partner over het kalenderjaar vóór het jaar van overlijden, omgerekend naar een inkomen per maand; plus
- de eventuele Anw-nabestaandenuitkering, inclusief vakantietoeslag in de maand van ingang; plus
- het partnerpensioen in de maand van ingang.
Artikel 5.6 De ingang en het einde van de Anw-hiaatcompensatie
1. De Anw-hiaatcompensatie gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt.
In de situatie zoals beschreven in artikel 5.4 onder d. van het pensioenreglement gaat de Anw-hiaatcompensatie in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het kind 18 jaar wordt of niet meer tot het huishouden van de partner behoort.
2. De Anw-hiaatcompensatie eindigt uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De Anw-hiaatcompensatie eindigt eerder op:
a. de laatste dag van de maand waarin de partner een partnerrelatie begint dan wel een duurzame gezamenlijke huishouding gaat voeren met één of meer andere meerderjarige personen niet zijnde familieleden in de eerste graad; of
b. de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt;
c. de eerste dag van de maand waarin de partner de vóór de verhoging van de AOW- leeftijd geldende AOW-leeftijd bereikt als tijdens de looptijd van de Anw- hiaatcompensatie sprake is van een verhoging van de AOW-leeftijd.
Artikel 5.7 Het recht op bijzonder partnerpensioen
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bestaat, onder de volgende voorwaarden, recht op bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner van:
x. xx xxxxxxxxx, als hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; of
b. de gewezen deelnemer, als
- hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; of
- hij bij einde van de deelneming heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement) en de scheiding heeft plaatsgevonden na deze omzetting; of
c. de gepensioneerde, als
- hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; of
- hij bij einde van de deelneming of bij pensionering heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement) en de scheiding heeft plaatsgevonden op of na de pensioneringsdatum.
2. Er is geen recht op bijzonder partnerpensioen als de partnerrelatie op of na de pensioneringsdatum is begonnen.
3. Er is geen recht op bijzonder partnerpensioen als de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner schriftelijk en uitdrukkelijk hebben afgesproken dat afstand wordt gedaan van het recht op bijzonder partnerpensioen. Deze afspraak is pas geldig als het fonds hiermee schriftelijk heeft ingestemd. Het fonds kan hieraan nadere voorwaarden stellen. De afspraak kan na de instemming van het fonds niet worden ingetrokken.
4. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan de gewezen partner besluiten zijn recht op bijzonder partnerpensioen over te dragen aan een eerdere of latere (gewezen) partner. De overdracht moet zijn vastgelegd in een notariële akte. Het fonds kan nadere voorwaarden stellen aan de overdracht. De overdracht kan niet worden ingetrokken.
5. Er is geen recht op bijzonder partnerpensioen als de gewezen partner de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was.
Artikel 5.8 De hoogte van het bijzonder partnerpensioen Bij scheiding van de deelnemer
1. Bij scheiding tijdens de deelneming bedraagt het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot en met de dag van scheiding, maar uiterlijk tot 1 januari 2003, heeft opgebouwd. Dit is het opgebouwd bijzonder partnerpensioen.
Bij scheiding van de gewezen deelnemer
2. Bij scheiding na het einde van de deelneming, maar vóór de pensioneringsdatum bedraagt het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner:
a. 70% van het tot en met de dag van scheiding, maar uiterlijk tot 1 januari 2003, opgebouwd ouderdomspensioen (dit is het opgebouwd bijzonder partnerpensioen); en/of
b. het partnerpensioen na de eventuele omzetting uit het ouderdomspensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement).
Bij overlijden van de gepensioneerde
3. Bij scheiding na de pensioneringsdatum bedraagt het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner het partnerpensioen dat resteert na
a. de omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement); of
b. de omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen (artikel 4.6 van het pensioenreglement).
Bij een eerdere gewezen partner met bijzonder partnerpensioen
4. Als er een bijzonder partnerpensioen is verzekerd voor een vorige gewezen partner, dan wordt het bijzonder partnerpensioen verminderd met het eerder vastgestelde bijzonder partnerpensioen. Ook na een eerdere conversie volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vermindert het fonds het bijzonder partnerpensioen met het eerder vastgestelde bijzonder partnerpensioen dat de vorige gewezen partner aanspraak zou hebben zonder conversie.
Bij een eerdere gewezen partner met vervallen bijzonder partnerpensioen
5. Als er geen eerder vastgesteld bijzonder partnerpensioen meer is verzekerd, omdat:
a. de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de vorige gewezen partner afstand hebben gedaan van het bijzonder partnerpensioen (artikel 5.7 van het pensioenreglement), dan vindt geen vermindering van het bijzonder partnerpensioen met dit eerder vastgestelde bijzonder partnerpensioen plaats; of
b. de vorige gewezen partner eerder is overleden dan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dan vindt wel vermindering van het bijzonder partnerpensioen met dit eerder vastgestelde en vervallen bijzonder partnerpensioen plaats.
Artikel 5.9 De ingang en het einde van het bijzonder partnerpensioen
1. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
2. Het bijzonder partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
Artikel 5.10 Het recht op wezenpensioen
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bestaat recht op wezenpensioen voor het kind dat jonger is dan 18 jaar van:
x. xx xxxxxxxxx; of
b. de gewezen deelnemer, als
- hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; en/of
- hij bij einde van de deelneming heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement); of
- hij is overleden tijdens onbetaald verlof of in een periode na het einde van de deelneming waarin hij een uitkering volgens de Werkloosheidswet ontvangt en het fonds het partnerpensioen voor de partner berekent of zou berekenen volgens artikel 5.2 lid 2 dan wel lid 4 van het pensioenreglement; of
c. de gepensioneerde, als
- hij vóór 1 januari 2003 deelnemer was; en/of
- hij bij einde van de deelneming of bij pensionering heeft gekozen voor omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen (artikel 4.5 van het pensioenreglement).
2. Is het kind 18 jaar of ouder, maar jonger dan 27 jaar, dan bestaat, onder de voorwaarden als beschreven in lid 1 van dit artikel, ook recht op wezenpensioen als het kind meer dan 20 uur per week dagonderwijs of een beroepsopleiding volgt.
3. Er is geen recht op wezenpensioen als het kind geboren is op of na de pensioneringsdatum. Is het kind een pleeg- of stiefkind, dan is er geen recht op wezenpensioen als de gepensioneerde het kind heeft gekregen op of na de pensioneringsdatum.
4. Er is geen recht op wezenpensioen als het kind de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was.
Artikel 5.11 De hoogte van het wezenpensioen
1. De hoogte van het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen.
2. Als het partnerpensioen is verminderd of geheel of gedeeltelijk is vervallen vanwege:
- een bijzonder partnerpensioen; of
- omzetting naar ouderdomspensioen (artikel 4.6 van het pensioenreglement); of
- conversie van pensioenaanspraken bij scheiding (artikel 4.9 van het pensioenreglement)
dan gaat het fonds voor de vaststelling van het partnerpensioen in dit artikel uit van het partnerpensioen vóór vermindering, omzetting of conversie.
3. Zijn er meer dan vijf kinderen met recht op wezenpensioen, dan verlaagt het fonds elk wezenpensioen met hetzelfde deel, totdat het totaal van de wezenpensioenen gelijk is aan
100% van het partnerpensioen. Daarbij wordt voor de vaststelling van het partnerpensioen rekening gehouden met het bepaalde in lid 2 van dit artikel.
4. Als beide ouders van het kind zijn overleden, dan verdubbelt het fonds het wezenpensioen. Onder ouder verstaat het fonds in dit artikel ook degene die bij overlijden het pleeg- of stiefkind als eigen kind onderhield en opvoedde.
De verlaging als beschreven in lid 3 van dit artikel betreft dan de verlaging totdat het totaal van de wezenpensioenen gelijk is aan het dubbele partnerpensioen zoals beschreven in lid 2 van dit artikel.
Artikel 5.12 De ingang en het einde van het wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
2. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin het kind 18 jaar wordt. Het wezenpensioen eindigt eerder als het kind overlijdt, op de laatste dag van de maand waarin het kind overlijdt.
3. Het wezenpensioen van het kind als bedoeld in artikel 5.10 lid 2 van het pensioenreglement eindigt op de laatste dag van de maand waarin het kind 27 jaar wordt. Het wezenpensioen eindigt eerder op de laatste dag van de maand waarin het kind:
a. niet langer meer dan 20 uur per week dagonderwijs of een beroepsopleiding volgt; of
b. overlijdt.
4. Na het einde van het wezenpensioen als bedoeld in lid 3 onder a van dit artikel, herleeft het recht op wezenpensioen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het kind weer voldoet aan de voorwaarden als beschreven in artikel 5.10 lid 2 van het pensioenreglement.
Artikel 5.13 De overlijdensuitkering
1. Als het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt door overlijden van de deelnemer, dan heeft de partner recht op een overlijdensuitkering. De hoogte van de overlijdensuitkering bedraagt:
a. bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid: twee keer de hoogte van het maandelijks pensioen in de maand van overlijden; of
b. bij volledige arbeidsongeschiktheid: 100/70 van het pensioen op de dag van overlijden, omgerekend naar twee maandbedragen.
2. Is er geen partner die recht heeft op de overlijdensuitkering, dan heeft recht op de overlijdensuitkering, achtereenvolgens:
a. het kind dat jonger is dan 21 jaar of meerdere kinderen jonger dan 21 jaar samen; of
b. degene voor wie de pensioengerechtigde grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
Hoofdstuk 6 Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij WAO
Artikel 6.1 Het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen bij WAO
1. De deelnemer die recht krijgt op een WAO-uitkering heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen als:
a. zijn WAO-dagloon hoger is dan het voor hem geldende wettelijk minimumloon per dag; en
b. hij een vervolguitkering volgens de WAO ontvangt.
2. Er is geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen als de eerste ziektedag ligt in de periode van voortzetting van de deelneming door de Stichting FVP (artikel 2.7 van het pensioenreglement).
Artikel 6.2 De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen
1. De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 30% van het WAO-dagloon. Het fonds verstaat onder WAO-dagloon in dit artikel het WAO-dagloon exclusief vakantietoeslag, zoals dit is vastgesteld op de eerste WAO-dag.
2. Het fonds verlaagt het arbeidsongeschiktheidspensioen als beschreven in lid 1 van dit artikel als het totaal van
a. het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals beschreven in lid 1 van dit artikel; en
b. de vervolguitkering volgens de WAO per dag, zoals dat is vastgesteld op de eerste dag waarop deze uitkering ingaat
meer bedraagt dan een percentage van het WAO-dagloon. Met het meerdere verlaagt het fonds het arbeidsongeschiktheidspensioen.
3. Het percentage als bedoeld in lid 2 van dit artikel hangt af van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Arbeidsongeschiktheids- percentage | Maximerings- percentage |
minder dan 15% | 0% |
15-25% | 14% |
25-35% | 21% |
35-45% | 28% |
45-55% | 35% |
55-65% | 42% |
65-80% | 50,75% |
80% of meer | 70% |
a. Als de eerste dag van de vervolguitkering volgens de WAO op of na 1 juli 2007 ligt, dan hanteert het fonds bij volledige arbeidsongeschiktheid 75% in plaats van 70% als percentage als bedoeld in lid 2 van dit artikel.
b. Als het UWV een fictief arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld, dan baseert het fonds het percentage als bedoeld in lid 3 van dit artikel op het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage. Het fonds verstaat dan onder arbeidsongeschiktheidspercentage in dit artikel het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, zolang dit geldt.
4. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt na de berekening volgens lid 1 tot en met 3 van dit artikel vermeerderd met de vakantietoeslag en omgerekend naar een maandbedrag.
5. Bij een verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage stelt het fonds het arbeidsongeschiktheidspensioen opnieuw vast zoals beschreven in lid 2 en 3 van dit artikel.
6. Bij een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage, die plaatsvindt tijdens de dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever, stelt het fonds het arbeidsongeschiktheidspensioen opnieuw vast zoals beschreven in lid 2 en 3 van dit artikel. Bij verhoging of beëindiging van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage stelt het fonds het arbeidsongeschiktheidspensioen opnieuw vast zoals beschreven in lid 2 en 3 van dit artikel, ook als de verhoging of beëindiging plaatsvindt tijdens de dienstbetrekking bij een niet-aangesloten werkgever.
Artikel 6.3 De ingang en het einde van het arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag waarop de vervolguitkering volgens de WAO ingaat.
2. De deelnemer vraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen aan bij het fonds binnen één jaar na de eerste dag van de WAO-vervolguitkering.
Het fonds kan besluiten het arbeidsongeschiktheidspensioen op een latere dag in te laten gaan dan op de eerste dag waarop de WAO-vervolguitkering ingaat. Het arbeidsongeschiktheidspensioen kan niet eerder ingaan dan op 1 januari 1997.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt op de dag waarop het recht op de vervolguitkering volgens de WAO eindigt. Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt eerder op het vroegste moment van de volgende momenten:
a. de dag direct voor de pensioneringsdatum; of
b. de laatste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde overlijdt;
c. de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer de vóór de verhoging van de AOW- leeftijd geldende AOW-leeftijd bereikt als tijdens de looptijd van het arbeidsongeschiktheidspensioen sprake is van een verhoging van de AOW-leeftijd. Dit geldt niet bij een toename van het arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van artikel 6.2, lid 6 van het pensioenreglement.
In afwijking van het bepaalde in de vorige volzinnen kan het arbeidsongeschiktheidspensioen nooit langer voortduren dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de pensioendatum bereikt.
Hoofdstuk 7 De waardeoverdracht
Artikel 7.1 De waardeoverdracht op verzoek van de (gewezen) deelnemer Xxxxxxxxxxxxxxxx naar het fonds (inkomende waardeoverdracht)
1. De (gewezen) deelnemer kan het fonds verzoeken om de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken bij een andere pensioenuitvoerder over te laten dragen naar het fonds. De (gewezen) deelnemer verzoekt het fonds schriftelijk om waardeoverdracht.
2. Stemt de (gewezen) deelnemer schriftelijk in met de waardeoverdracht naar het fonds, dan zet het fonds de waarde om in een aanspraak op ouderdomspensioen en een bijbehorend partnerpensioen en wezenpensioen zolang er sprake is van deelneming. Na ontvangst van de waarde zijn de pensioenaanspraken op dezelfde manier verzekerd als de pensioenaanspraken zoals beschreven in het pensioenreglement.
Waardeoverdracht vanuit het fonds (uitgaande waardeoverdracht)
3. De gewezen deelnemer kan het fonds verzoeken om de waarde van zijn opgebouwde pensioenaanspraken bij het fonds over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder. De gewezen deelnemer verzoekt de andere pensioenuitvoerder schriftelijk om waardeoverdracht. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien lid 3 van artikel 7.3 van toepassing is.
4. Stemt de gewezen deelnemer schriftelijk in met de waardeoverdracht naar de andere pensioenuitvoerder, dan vervallen de opgebouwde pensioenaanspraken bij het fonds. Behalve:
- het eventueel vóór 1 januari 2003 opgebouwd partnerpensioen, als de partner niet heeft ingestemd met de waardeoverdracht daarvan; en
- het eventueel vóór 1 januari 2003 opgebouwd bijzonder partnerpensioen.
Artikel 7.2 De waardeoverdracht op verzoek van de werkgever
1. De aangesloten werkgever kan het fonds verzoeken mee te werken aan een collectieve waardeoverdracht van een andere pensioenuitvoerder naar het fonds of van het fonds naar een andere pensioenuitvoerder. De aangesloten werkgever verzoekt het fonds schriftelijk om deze medewerking.
2. Het fonds is niet verplicht mee te werken aan een collectieve waardeoverdracht. Het fonds werkt niet mee aan een collectieve waardeoverdracht als die naar zijn oordeel leidt tot een verslechtering van zijn financiële positie of als de toezichthouder niet instemt met de waardeoverdracht.
Artikel 7.3 De waardeoverdracht door het fonds van klein pensioen
Bij het einde van de deelneming draagt het fonds de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over aan de nieuwe pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer indien het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioendatum meer bedraagt dan € 2 per jaar maar lager is dan de afkoopgrens. Indien de gewezen deelnemer geen nieuwe pensioenuitvoerder heeft, koopt het fonds na vijf jaar na het einde van de deelneming de pensioenaanspraken af als de gewezen deelnemer daarmee instemt.
Artikel 7.4 De algemene bepalingen over waardeoverdracht
1. De verplichte en vrijwillige waardeoverdracht als bedoeld in artikel 7.1 en 7.2 van het pensioenreglement, de verplichte en vrijwillige waardeoverdracht van of naar een andere instelling dan een pensioenuitvoerder en de waardeoverdracht van klein pensioen zoals bedoeld in artikel 7.3 van het pensioenreglement vindt plaats onder de voorwaarden en volgens de (reken)regels die de (nadere regelgeving op grond van de) Pensioenwet daaraan stelt.
2. Het fonds kan aan of voor de vrijwillige (collectieve) waardeoverdracht nadere voorwaarden of (reken)regels stellen.
Hoofdstuk 8 De afkoop
Artikel 8.1 De afkoopgrens
De afkoop van kleine pensioenaanspraken en pensioenrechten vindt plaats onder de voorwaarden in dit hoofdstuk.
Artikel 8.2 De afkoop bij pensionering
1. Het fonds koopt de pensioenaanspraken af als bij pensionering het ouderdomspensioen lager is dan de afkoopgrens. Hierbij gaat het om het ouderdomspensioen vóór toepassing van een keuzemogelijkheid (hoofdstuk 4 van het pensioenreglement).
2. De afkoopwaarde van de pensioenaanspraken betaalt het fonds op zijn vroegst uit in de maand waarin het pensioen ingaat. Het fonds betaalt de afkoopwaarde uiterlijk binnen zes maanden na die maand.
3. Het fonds betaalt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken of pensioenrechten uit aan de gewezen deelnemer of gepensioneerde. Dit geldt niet voor de afkoopwaarde van het eventuele bijzonder partnerpensioen. Die afkoopwaarde betaalt het fonds uit aan de gewezen partner.
4. In afwijking van de leden 1 t/m 2 van dit artikel vindt afkoop op verzoek van de (gewezen) deelnemer plaats vóór of op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt indien de pensioendatum van betrokkene ligt vóór het moment waarop de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 8.3 De afkoop bij overlijden
1. Als bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde het opgebouwd of het partnerpensioen en/of wezenpensioen lager is dan de afkoopgrens, dan koopt het fonds het recht op partnerpensioen en/of wezenpensioen af.
2. De afkoopwaarde van het partnerpensioen en/of wezenpensioen betaalt het fonds op zijn vroegst uit in de maand van overlijden. Het fonds betaalt de afkoopwaarde uiterlijk binnen zes maanden na die maand.
3. Als het partnerpensioen en/of wezenpensioen niet zijn afgekocht binnen de termijn van zes maanden als bedoeld in lid 2 van dit artikel, dan koopt het fonds het partnerpensioen en/of wezenpensioen alsnog af als:
a. de partner daarmee instemt; en
b. het partnerpensioen en/of wezenpensioen op 1 januari van het jaar waarin om instemming wordt gevraagd lager is dan de afkoopgrens.
4. Het fonds betaalt de afkoopwaarde van het partnerpensioen en/of wezenpensioen uit aan de partner. Behalve als het kind meerderjarig is. De afkoopwaarde van het wezenpensioen betaalt het fonds dan uit aan het kind.
Artikel 8.4 De afkoop bij scheiding
1. Als bij scheiding van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde het opgebouwd of het verkregen bijzonder partnerpensioen lager is dan de afkoopgrens, dan koopt het fonds het bijzonder partnerpensioen af.
2. De afkoopwaarde van het bijzonder partnerpensioen betaalt het fonds op zijn vroegst uit in de maand van scheiding. Het fonds betaalt de afkoopwaarde uiterlijk binnen zes maanden na die maand.
3. Als het bijzonder partnerpensioen niet is afgekocht binnen de termijn van zes maanden als bedoeld in lid 2 van dit artikel, dan koopt het fonds het bijzonder partnerpensioen alsnog af als:
a. de gewezen partner daarmee instemt; en
b. als het bijzonder partnerpensioen op 1 januari van het jaar waarin de gewezen partner om instemming wordt gevraagd lager is dan de afkoopgrens.
Artikel 8.5 De algemene bepalingen over afkoop
1. Het fonds stelt de berekening van de afkoopwaarde vast. De afkoopfactoren die het fonds daarbij hanteert, zijn opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement. Het bestuur stelt de afkoopfactoren periodiek vast. De afkoopwaarde berekent het fonds met de factoren die op het moment van afkoop gelden.
2. De afkoopwaarde van het wezenpensioen voor het kind tussen 18 en 27 jaar wordt als volgt berekend. Het aantal jaren tussen het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de 27-jarige leeftijd van het kind bepaalt de hoogte van de afkoopfactor.
a. Is het aantal jaren kleiner dan vier, dan past het fonds de afkoopfactor toe, die hoort bij het lagere aantal jaren.
b. Is het aantal jaren gelijk aan of hoger dan vier, dan past het fonds de afkoopfactor toe, die hoort bij vier jaar.
3. Na de betaling van de afkoopwaarde zijn alle pensioenaanspraken en/of pensioenrechten die in de afkoop zijn betrokken, vervallen.
Hoofdstuk 9 De toeslagverlening
Artikel 9.1 De voorwaarden voor toeslagverlening
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de in lid 2 bepaalde maatstaf. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Het fonds streeft ernaar jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen. De toeslag is maximaal gelijk aan de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid. Dit is het indexcijfer over de periode van 1 oktober van het kalenderjaar X tot en met 30 september van het kalenderjaar Y (in afwijking hiervan geldt voor toeslagverlening per 1 januari 2023 de periode van 1 augustus 2021 tot en met 30 september 2022). De toeslag kan niet minder zijn dan 0.
In dit lid wordt bedoeld met:
X: het kalenderjaar dat voorafgaat aan kalenderjaar Y;
Y: het kalenderjaar dat voorafgaat aan de datum die wordt genoemd in de eerste volzin van dit lid.
3. Het fonds is bevoegd om het toeslagbeleid en de daarbij gehanteerde voorwaarden aan gewijzigde omstandigheden aan te passen. Daarbij kan het fonds onderscheid maken tussen de verschillende soorten pensioenaanspraken en pensioenrechten, voor zover dat onderscheid wettelijk is toegestaan. Aanpassingen in het toeslagbeleid gelden voor alle (gewezen) deelnemers, (gewezen) partners en pensioengerechtigden.
Artikel 9.2 De toeslagverlening op de pensioenen
1. Als het fonds besluit tot toeslagverlening, dan wordt deze toeslag gegeven op
a. de pensioenrechten; en
b. de per 31 december van het laatste kalenderjaar opgebouwde pensioenaanspraken inclusief de aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden (voor de Anw-hiaatcompensatie als bedoeld in artikel 5.5 van het pensioenreglement: voor zover daardoor de fiscale grenzen niet worden overschreden); en
c. het in te kopen ouderdomspensioen (artikel 4.2 van het pensioenreglement); en
d. het vereveningspensioen (artikel 4.9 van het pensioenreglement).
2. Na de toeslagverlening maakt de toeslag deel uit van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht.
Artikel 9.3 De toeslagverlening op de pensioengrondslag
1. Het fonds verleent een toeslag op de pensioengrondslag per 1 januari van een jaar in de periode van:
a. de vrijwillige voortzetting van de deelneming na ontslag (artikel 2.7 van het pensioenreglement); of
b. de eerste ziektedag tot de eerste WIA-dag (artikel 3.4 van het pensioenreglement), als het fonds besluit tot toeslagverlening, onder de voorwaarden zoals beschreven in artikel
9.1 van het pensioenreglement.
2. De toeslag als bedoeld in lid 1 onder a. van dit artikel is gelijk aan het CBS-indexcijfer van de CAO-lonen, inclusief bijzonder beloningen, van de particuliere bedrijven. Dit is het indexcijfer over de periode van januari tot en met december voorafgaand aan de in lid 1 van dit artikel genoemde 1 januari. De toeslag als bedoeld in lid 1 onder b. van dit artikel is gelijk aan de toeslag als beschreven in artikel 9.1 van het pensioenreglement.
Hoofdstuk 10 De premie
Artikel 10.1 De vaststelling en de hoogte van de premie
1. Het fonds stelt de hoogte van de premie voor de pensioenregeling vast en wijzigt deze zo nodig, na overleg met de werkgevers- en werknemersvereniging (en) die in artikel 9 lid 1 van de statuten genoemd worden. Het fonds heeft de premie vastgesteld op een percentage van de pensioengrondslag. De hoogte van dit percentages is opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
2. De aangesloten werkgever is voor de deelnemers die bij hem in dienst zijn, de premie als beschreven in lid 1 van dit artikel verschuldigd aan het fonds. De werkgever kan een deel van de premie op het loon van de deelnemer inhouden. De premieverdeling werkgever – werknemer is opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement. De wijze waarop de werkgever de premie aan het fonds betaalt, is geregeld in het uitvoeringsreglement.
Artikel 10.2 De premie tijdens de voortzetting van de deelneming
1. Voor de voortzetting van de deelneming tijdens ziekte (artikel 2.3 van het pensioenreglement) of arbeidsongeschiktheid WAO/WIA (artikelen 2.4 en 2.5 van het pensioenreglement) is geen premie verschuldigd. Het premievrije deel wordt bepaald door de pensioengrondslag en het eventuele voortzettingspercentage.
2. Voor de voortzetting van de deelneming tijdens onbetaald verlof (artikel 2.6 van het pensioenreglement) is de werkgever de premie als beschreven in, en onder de voorwaarden van, artikel 10.1 van het pensioenreglement verschuldigd aan het fonds. De werkgever kan deze premie inhouden op het loon van de deelnemer.
3. Voor de vrijwillige voortzetting van de deelneming na ontslag (artikel 2.7 van het pensioenreglement) is de deelnemer de premie als beschreven in artikel 10.1 van het pensioenreglement verschuldigd aan het fonds. De deelnemer betaalt de verschuldigde premie in maandelijkse termijnen aan het fonds. De betaling vindt plaats vóór het begin van elke nieuwe kalendermaand.
Hoofdstuk 11 De informatieverplichtingen
Artikel 11.1 De informatie van het fonds Aan de deelnemer
1. Na de aanmelding door de werkgever van de deelnemer bij het fonds, ontvangt de deelnemer informatie over de inhoud van de pensioenregeling, de uitvoering hiervan en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vragen. De deelnemer wordt tevens gewezen op het bestaan van de website van het fonds en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.
Het fonds stuurt deze informatie binnen drie maanden na de aanmelding.
Het fonds stuurt deze informatie niet als de deelnemer uiterlijk zes maanden vóór aanvang van dienstbetrekking al in dienst was getreden bij dezelfde werkgever, op grond waarvan de deelnemer toen de brief heeft ontvangen. Het fonds informeert de deelnemer dan wel over wijzigingen in de pensioenregeling ná het verstrekken van deze informatie.
2. De deelnemer ontvangt informatie van het fonds over wijzigingen in de pensioenregeling. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na de wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
3. De deelnemer ontvangt elk jaar van het fonds informatie over:
a. de opgebouwde en te bereiken pensioenaanspraken, deze baseert het fonds op de gegevens over het vorige kalenderjaar, die bij het fonds bekend zijn;
b. de waardeaangroei van de pensioenaanspraken over het vorige kalenderjaar;
c. de pensioenleeftijd, de premie (inclusief het aandeel van de werknemers daarin) en de dekkingsgraad;
d. toeslagverlening; en
e. vermindering van pensioenrechten en pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van het pensioenreglement als daarvan sprake was;
tenzij dit op grond van de wettelijke regels niet nodig is omdat betrokkene al een opgave heeft ontvangen als bedoeld in lid 4 of 5 van dit artikel.
Aan de gewezen deelnemer
4. De gewezen deelnemer ontvangt na het einde van zijn deelneming informatie van het fonds over zijn opgebouwde pensioenaanspraken. Bij deze opgave ontvangt de deelnemer ook informatie over:
a. de toeslagverlening; en
b. de pensioenaanspraken die vervallen na het einde van de deelneming; en
c. de mogelijkheid tot omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen;
d. de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting; en
e. de mogelijkheid van waardeoverdracht; en
f. vermindering van pensioenrechten en pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van dit pensioenreglement; en
g. het feit dat het fonds gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheid tot waardeoverdracht van een pensioen dat hoger is dan € 2 maar lager dan de afkoopgrens.
De gewezen deelnemer ontvangt na het einde van zijn deelneming informatie van het feit dat zijn pensioenaanspraken zijn vervallen indien op hem/haar het bepaalde in lid 4 van artikel 4.1 van het pensioenreglement van toepassing is (verval van pensioenaanspraken als het ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan € 2).
5. De gewezen deelnemer ontvangt na het einde van de deelneming jaarlijks informatie van het fonds over:
a. zijn opgebouwde pensioenaanspraken;
b. de pensioenleeftijd en de dekkingsgraad;
c. toeslagverlening;
d. de waardeaangroei van de pensioenaanspraken over het vorige kalenderjaar; en
e. vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van het pensioenreglement als daarvan sprake was.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
Aan de gepensioneerde
6. De gepensioneerde ontvangt voor de pensioneringsdatum een opgave van zijn ouderdomspensioen. Ook ontvangt hij informatie over het eventuele opgebouwde en/of verkregen partnerpensioen, de keuzemogelijkheden (hoofdstuk 4 van het pensioenreglement) en de toeslagverlening. Daarnaast informeert het fonds hem over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van het pensioenreglement en over informatie die specifiek in het kader van de pensioeningang voor hem van belang is.
7. De gepensioneerde ontvangt na pensionering elk jaar informatie van het fonds over zijn ouderdomspensioen en over het partnerpensioen na eventuele omzetting bij pensionering (artikel 4.5 van het pensioenreglement). Ook ontvangt hij informatie over de toeslagverlening. Daarnaast informeert het fonds hem over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van het pensioenreglement.
Het fonds informeert de gepensioneerde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging van het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
Aan de gewezen partner na scheiding
8. De gewezen partner met recht op bijzonder partnerpensioen (artikel 5.7 van het pensioenreglement) ontvangt na de scheiding een opgave van zijn bijzonder partnerpensioen. Ook ontvangt hij informatie over de toeslagverlening. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Daarnaast informeert het fonds hem over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van het pensioenreglement.
Hierna ontvangt hij één keer in de vijf jaar deze informatie.
Als het fonds besluit tot afkoop van het bijzonder partnerpensioen (artikel 8.3 van het pensioenreglement), dan ontvangt de gewezen partner informatie over de afkoop.
Aan de (gewezen) partner of het kind na overlijden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
9. Na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangen
- de (gewezen) partner met recht op (bijzonder) partnerpensioen (artikelen 5.1 of 5.7 van het pensioenreglement); en
- het kind met recht op wezenpensioen (artikel 5.10 van het pensioenreglement) informatie over de hoogte van hun pensioenrecht. Ook ontvangen zij informatie over de toeslagverlening. Daarna ontvangen zij elk jaar deze informatie.
Als het fonds besluit tot afkoop van het (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen (artikelen 8.2 en 8.3 van het pensioenreglement), dan ontvangen de (gewezen) partner en het kind informatie over de afkoop.
Aan de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde en aangesloten werkgever
10. Onverminderd het bepaalde in de overige leden in dit artikel 11.1 informeert het fonds de (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde en de aangesloten werkgever over een besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten (artikel 3.1 van het pensioenreglement) als daarvan sprake is. Dit doet het fonds uiterlijk één maand voordat de vermindering plaatsvindt.
Artikel 11.2 De informatie van het fonds op verzoek
1. De (gewezen) deelnemer kan het fonds, tijdens of na het einde van de deelneming, verzoeken om een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken.
2. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, de gewezen partner of de partner of het kind met partnerpensioen of wezenpensioen, kan het fonds verzoeken om een exemplaar van het actuele pensioenreglement, het uitvoeringsreglement en het jaarverslag met de jaarrekening van het fonds. Daarnaast kan hij het fonds verzoeken om relevante informatie over de financiële positie van het fonds.
3. De gepensioneerde kan het fonds verzoeken om een opgave van zijn pensioenrecht.
Artikel 11.3 De informatie aan het fonds
Van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
1. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde verstrekt het fonds binnen uiterlijk twee maanden alle gegevens en documenten die het fonds, naar haar oordeel, nodig heeft om de pensioenregeling goed te kunnen uitvoeren. Dit geldt ook voor de gegevens die het fonds, naar haar oordeel, nodig heeft om het pensioen op de juiste manier te kunnen uitbetalen.
2. Als er recht bestaat op een WAO- of WIA-uitkering, dan informeert de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde het fonds schriftelijk over de toekenning, de wijziging of beëindiging van deze uitkering. Dit doet de (gewezen) deelnemer binnen één maand nadat hij de beslissing van het UWV heeft ontvangen.
3. Als de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vaststelt dat de opgaven of brieven van het fonds onjuist of onvolledig zijn, dan laat hij dit zo snel mogelijk schriftelijk weten aan het fonds.
Van de gewezen partner na scheiding en van de (gewezen) partner en het kind na overlijden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
4. Voor de gewezen partner na scheiding en voor de (gewezen) partner en het kind na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gelden de informatieverplichtingen in dit artikel ook. De informatieverplichting van lid 2 van dit artikel is niet op hen van toepassing.
Hoofdstuk 12 De toekenning en de betaling van het pensioen
Artikel 12.1 De aanvraag en de toekenning van pensioen
1. De (gewezen) deelnemer, de (gewezen) partner of het kind vraagt het pensioen aan via xxx.xxxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx. De (gewezen) deelnemer, de (gewezen) partner of het kind kan het pensioen ook schriftelijk aanvragen bij het fonds. Het fonds stuurt daarvoor een formulier als hij bekend is met het adres. Bij het aanvraagformulier stuurt de (gewezen) deelnemer, de (gewezen) partner of het kind de documenten mee, die het fonds nodig heeft voor de toekenning en de uitbetaling van het pensioen.
2. Het fonds beslist over de aanvraag. Als recht bestaat op het aangevraagd pensioen, dan kent het fonds het pensioen toe. Het fonds kan tijdelijk het pensioen voorlopig toekennen als de hoogte ervan nog niet definitief kan worden vastgesteld.
3. Is er recht op pensioen, maar ontvangt het fonds geen aanvraag, dan kan het fonds het pensioen ambtshalve toekennen.
4. Als artikel 5.4 onder e. van het pensioenreglement van toepassing is, geldt voor dat pensioen niet de tweede zin van lid 1 van dit artikel en ook niet lid 3 van dit artikel.
Artikel 12.2 De betaling van pensioen
1. Het fonds betaalt het pensioen uit in maandelijkse termijnen. Het pensioen bedraagt per maand 1/12e deel van het jaarlijkse pensioen. Het fonds vermindert het maandelijkse pensioen of de eenmalige uitkering (hoofdstuk 8 van het pensioenreglement) met de wettelijke inhoudingen.
2. Het fonds maakt het pensioen over op een Nederlands rekeningnummer.
De pensioengerechtigde kan het fonds schriftelijk verzoeken om zijn pensioen op een buitenlands rekeningnummer over te maken. Het fonds is dan bevoegd om het pensioen één keer per half jaar over te maken. Dit doet het fonds aan het einde van elk half jaar. De eventuele kosten voor betaling naar het buitenland komen voor rekening van de pensioengerechtigde.
3. Als:
a. gegevens of documenten waar het fonds om heeft gevraagd niet op tijd zijn verstrekt; of
b. als deze gegevens of documenten onvolledig zijn; of
c. als het adres van de pensioengerechtigde onbekend is; dan kan het fonds de betaling van het pensioen blokkeren.
Het fonds blokkeert de betaling van het pensioen altijd als het fonds geen bewijs heeft van het in leven zijn van de pensioengerechtigde die in het buitenland of zonder geldige verblijfplaats in Nederland woont en als de pensioengerechtigde niet tijdig, op de door het fonds aan te geven wijze, bewijs van het in leven zijn heeft geleverd aan het fonds.
Nadat het fonds de volledige en juiste gegevens of documenten heeft ontvangen, wordt het (eventueel gewijzigde) pensioen weer uitbetaald.
Artikel 12.3 De wijziging van pensioen
1. Als een verhoging van het pensioen met terugwerkende kracht plaatsvindt, dan ontvangt de pensioengerechtigde een nabetaling van het te weinig uitbetaalde pensioen.
2. Als een verlaging van het pensioen met terugwerkende kracht plaatsvindt, dan vordert het fonds het te veel uitbetaalde pensioen terug. Dit doet het fonds alleen als de pensioengerechtigde redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel pensioen ontving.
Artikel 12.4 Het vervallen van pensioen
Pensioenen die niet zijn uitbetaald vanwege een omstandigheid als beschreven in artikel 12.2 lid 3 van het pensioenreglement, vervallen aan het fonds na het overlijden van de pensioengerechtigde. De betreffende omstandigheid heeft dan tot het overlijden van de pensioengerechtigde voortgeduurd.
Hoofdstuk 13 De klacht en het bezwaarschrift tegen een vrijstellingsbesluit
Artikel 13.1 Xx xxxxxx
0. Xx (xxxxxxx) deelnemer, pensioengerechtigde of (gewezen) partner die ontevreden is over de dienstverlening van het fonds of die het niet eens is met een besluit van het bestuur van het fonds, dat niet een besluit van algemene strekking is, of met een besluit over vrijstelling wegens gemoedsbezwaren kan daarover schriftelijk of per e-mail een klacht indienen bij het bestuur van het fonds.
2. Betrokkene geeft een zo duidelijk mogelijke omschrijving van dat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de klacht betrekking heeft op een besluit, stuurt betrokkene een kopie van het besluit mee met de klacht.
3. Het fonds stuurt binnen twee werkdagen na de dag van ontvangst van de klacht een schriftelijke ontvangstbevestiging aan betrokkene, tenzij de klacht binnen twee werkdagen kan worden afgehandeld. De ontvangstbevestiging bevat informatie over de verwachte termijn van afhandeling en geeft aan tot wie betrokkene zich kan wenden bij vragen.
4. De klacht wordt in beginsel binnen tien werkdagen na de dag van ontvangst afgehandeld. Indien de klacht niet binnen deze termijn kan worden afgehandeld, deelt het fonds dit vóór het einde van die termijn schriftelijk aan betrokkene mee, waarbij een nieuwe afhandelingstermijn wordt vermeld.
5. De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan klager meegedeeld.
6. Indien betrokkene het niet eens is met de beslissing van het bestuur op de klacht kan hij/zij zich richten tot de Ombudsman Pensioenen (correspondentieadres: xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx).
Artikel 13.2 Het bezwaarschrift tegen een vrijstellingsbesluit
De (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of (gewezen) partner die een rechtstreeks belang heeft bij een besluit van het fonds om vrijstelling te verlenen, te weigeren of in te trekken, dan wel aan de vrijstelling voorwaarden te verbinden, kan tegen dat besluit binnen 6 weken schriftelijk een bezwaarschrift indienen bij het fonds.
Hoofdstuk 14 De overgangsbepalingen
Artikel 14.1 Het opgebouwde pensioen en de premie tot 1 januari 2007
1. Per 31 december 2006 heeft het fonds vastgesteld:
a. het ouderdomspensioen dat is opgebouwd vóór 1 januari 2007; en
b. het (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2003.
Het fonds heeft deze opgebouwde pensioenaanspraken vastgesteld volgens het pensioenreglement zoals dat luidde in de periode waarin de opbouw plaatsvond.
De opgebouwde pensioenaanspraken volgen de toeslagverlening zoals beschreven in artikel
9.1 van het pensioenreglement.
2. De premie die verschuldigd is tot 1 januari 2007 blijft verschuldigd volgens het pensioenreglement zoals dat luidde in de periode waarop de premie betrekking heeft.
Artikel 14.2 De voortzetting van deelneming vóór 1 januari 2007 De vrijwillige voortzetting na ontslag
1. Als de vrijwillige voortzetting is begonnen:
a. vóór 1 januari 2003, dan geldt de maximale termijn van drie jaar (artikel 2.7 van het pensioenreglement) niet. De voortzetting eindigt uiterlijk op 31 mei 2006; of
b. tussen 31 mei 2003 en 1 juni 2006, dan geldt de maximale termijn van drie jaar. De voortzetting eindigt uiterlijk op 31 mei 2009.
2. Degene die zijn deelneming vrijwillig voortzet op 31 december 2005 en ook vanaf 1 januari 2006 volgens het pensioenreglement zoals dat vanaf 1 januari 2007 luidt, heeft geen recht op de voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen als beschreven in artikel 4.2 van het pensioenreglement.
De voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid WAO
3. Als op 31 december 2006 sprake is van voortzetting van de deelneming wegens:
a. gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid; of
b. volledige arbeidsongeschiktheid die is begonnen op of na 1 januari 2003;
dan wordt de deelneming vanaf 1 januari 2007 voortgezet volgens het pensioenreglement zoals dat vanaf 1 januari 2007 luidt. De voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen als beschreven in artikel 4.2 van het pensioenreglement geldt dan ook voor dit deel van de voortzetting.
4. Als op 31 december 2006 sprake is van voortzetting van de deelneming wegens volledige arbeidsongeschiktheid die is begonnen vóór 1 januari 2003, dan wordt de deelneming vanaf 1 januari 2007 voortgezet volgens het pensioenreglement zoals dat tot en met 2002 luidde.
5. Als de arbeidsongeschikte deelnemer gaat werken bij een aangesloten werkgever, dan wordt de deelneming wegens arbeidsongeschiktheid vanaf die dag voortgezet volgens het pensioenreglement zoals dat vanaf 1 januari 2007 luidt. De voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen als beschreven in artikel 4.2 van het pensioenreglement geldt dan ook voor dit deel van de voortzetting.
De voortzetting tijdens VUT
6. Als op 31 december 2006, op 1 januari 2007 en daarna sprake is van voortzetting van de deelneming tijdens VUT vanwege een VUT-uitkering die vóór 1 januari 2007 is ingegaan, dan wordt de deelneming vanaf 1 januari 2007 voortgezet volgens het pensioenreglement zoals dat luidde in de jaren 2003 tot en met 2006.
Artikel 14.3 De omzetting van prepensioen in ouderdomspensioen
Het prepensioen dat is opgebouwd vóór 2007 is omgezet in ouderdomspensioen. De omzetting is ongedaan gemaakt als de (gewezen) deelnemer bezwaar heeft gemaakt tegen de omzetting. Het prepensioen dat niet is omgezet, gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 62 jaar wordt. Met ingang van 1 januari 2015 wordt het nog niet-ingegane prepensioen dat op grond van het bezwaar van de (gewezen) deelnemer niet is omgezet, alsnog sekseonafhankelijk en collectief actuarieel neutraal omgezet naar pensioenaanspraken met een pensioendatum als bepaald in artikel 1.1, lid 18 op basis van de factoren per 31 december 2014 die zullen worden opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement.
Artikel 14.4 Omzetting ouderdomspensioen vóór 1 januari 2007
Het ouderdomspensioen dat is opgebouwd vóór 1 januari 2007 is per 1 januari 2015 omgezet zoals beschreven staat in artikel 4.1, lid 3 van dit pensioenreglement.
Hoofdstuk 15 De slotbepalingen
Artikel 15.1 De wijziging van het pensioenreglement
1. Het fonds is bevoegd het pensioenreglement met bijlagen te wijzigen. Het fonds neemt daarbij de (fiscale) wet- en regelgeving in acht. Een wijziging van het pensioenreglement geldt ook voor arbeidsongeschikte deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en ieder ander die aan het pensioenreglement rechten kan ontlenen. Dit is alleen anders als dat uit de tekst van het pensioenreglement blijkt.
2. Het fonds is bevoegd om nadere regels te stellen ter uitvoering van het pensioenreglement.
3. Op verzoek van het fonds beslist de inspecteur van de Belastingdienst voor bij bezwaar vatbare beschikking of de in dit reglement vastgelegde pensioenregeling een regeling is als bedoeld in artikelen 18 tot en met 18h Wet op de loonbelasting 1964. Voorgaand verzoek vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 19C Wet op de loonbelasting 1964.
Als de toezichthouder besluit dat (een deel van) het pensioenreglement in strijd is met de Pensioenwet of de Wet op de Loonbelasting 1964 en de daarop gebaseerde besluiten en regelingen, dan is het fonds bevoegd om het reglement op het betreffende deel aan te passen. Deze aanpassing kan plaatsvinden met terugwerkende kracht.
4. Als het fonds het reglement aanpast zoals beschreven in lid 1 van dit artikel, dan kunnen geen aanspraken of rechten worden ontleend aan het reglement zoals dat vóór de aanpassing luidde.
Artikel 15.2 De hardheidsclausule
Als de strikte toepassing van het reglement naar het oordeel van het fonds leidt tot een onredelijke uitkomst, dan is het fonds bevoegd om in concrete omstandigheden af te wijken van het pensioenreglement. Het fonds let hierbij op de strekking en het doel van de betreffende bepaling. Het fonds handelt daarbij niet in strijd met wet- en regelgeving en de statuten.
Artikel 15.3 De gevallen waarin het reglement niet voorziet
Het fonds beslist in concrete gevallen waarin het pensioenreglement niet voorziet. Het fonds handelt daarbij niet in strijd met wet- en regelgeving en de statuten.
Artikel 15.4 De inwerkingtreding van het pensioenreglement
1. Het pensioenreglement met bijlagen is ingegaan op 1 januari 2003. Het fonds heeft het pensioenreglement voor het laatst gewijzigd op 14 december 2022 per 1 januari 2023.
2. In afwijking van lid 1 treedt artikel 4.8 van dit reglement in werking per 1 juli 2023, dan wel de latere datum van inwerkingtreding van de Wet herziening bedrag ineens.
BIJLAGE 1 De bedragen en factoren
§ 1 De bedragen bij het pensioenreglement
Artikel | Bedrag/percentage per jaar met ingang van 01-01-2023 | |
3.4 lid 3 | Maximale SV-uurloon | €33,7 |
3.4 lid 4 | Uurfranchise | €6,60 |
4.7 lid 3 | Dubbele AOW-uitkering voor een gehuwde | €24.482,64 |
4.9 lid 3 8.1 | Wettelijke afkoopgrens | €594,89 |
5.5 lid 2 onder c | Volledige wettelijke Anw-nabestaandenuitkering | €18.088,08 |
10.1 lid 1 | Premie | 21,4% |
10.1 lid 2 | Premieverdeling werkgever- en werknemers | 10,7% werkgever; 10,7% werknemer |
§ 2 De eenmalige conversiefactoren bij:
- artikel 4.1: lid 3, onder c: ouderdomspensioen;
- artikel 4.2, lid 5: voorwaardelijke inkoop van extra ouderdomspensioen; en
- artikel 14.3: prepensioen.
Het omzetten van het opgebouwde ouderdomspensioen tot 1 januari 2015 of prepensioen naar ouderdomspensioen dat ingaat op 67 jaar
Leeftijd deelnemer | Omzettingsfactoren ouderdomspensioen naar pensioenleeftijd 67 jaar bij artikel 4.1 lid 3, onder c en artikel 4.2 lid 5 | Omzettingsfactoren prepensioen naar ouderdomspensioen bij artikel 14.3 | ||
21 | 1,141 | 0,236 | ||
22 | 1,141 | 0,236 | ||
23 | 1,142 | 0,237 | ||
24 | 1,142 | 0,237 | ||
25 | 1,142 | 0,237 | ||
Rekenvoorbeeld : Het fonds zet het ouderdomspensioen dat tot 1 januari 2015 opgebouwd is om in ouderdomspensioen dat ingaat op pensioenleeftijd 67 jaar. Het fonds zet eventueel prepensioen dat tot 1 januari 2007 opgebouwd is om in ouderdomspensioen dat ingaat op pensioenleeftijd 67 jaar. De (gewezen) deelnemer is 50 jaar. Het opgebouwd ouderdomspensioen tot 1 januari 2015 is € 750 en het opgebouwd prepensioen is € 350. De nieuwe ouderdomspensioenaanspraken = € 750 * 1,135 + € 350 * 0,219 = € 927,90 Geldigheid factoren: Deze factoren gelden op 31 december 2014. | ||||
26 | 1,142 | 0,237 | ||
27 | 1,142 | 0,237 | ||
28 | 1,143 | 0,238 | ||
29 | 1,143 | 0,238 | ||
30 | 1,143 | 0,238 | ||
31 | 1,143 | 0,238 | ||
32 | 1,143 | 0,238 | ||
33 | 1,143 | 0,238 | ||
34 | 1,143 | 0,237 | ||
35 | 1,143 | 0,237 | ||
36 | 1,143 | 0,236 | ||
37 | 1,143 | 0,236 | ||
38 | 1,143 | 0,235 | ||
39 | 1,142 | 0,234 | ||
40 | 1,142 | 0,233 | ||
41 | 1,142 | 0,231 | ||
42 | 1,141 | 0,230 | ||
43 | 1,141 | 0,228 | ||
44 | 1,140 | 0,226 | ||
45 | 1,139 | 0,225 | ||
46 | 1,138 | 0,223 | ||
47 | 1,137 | 0,222 | ||
48 | 1,137 | 0,221 | ||
49 | 1,136 | 0,220 | ||
50 | 1,135 | 0,219 | ||
51 | 1,135 | 0,218 | ||
52 | 1,135 | 0,218 | ||
53 | 1,135 | 0,218 | ||
54 | 1,135 | 0,217 | ||
55 | 1,134 | 0,216 | ||
56 | 1,134 | 0,215 | ||
57 | 1,134 | 0,214 | ||
58 | 1,134 | 0,212 | ||
59 | 1,133 | 0,210 | ||
60 | 1,133 | 0,208 | ||
61 | 1,132 | 0,205 | ||
62 | 1,130 | 0,202 | ||
63 | 1,129 | |||
64 | 1,128 | |||
65 | 1,126 |
§ 3 De factoren bij artikel 4.5: uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor |
21 | 3,544 | 37 | 3,055 | 53 | 2,762 |
22 | 3,510 | 38 | 3,029 | 54 | 2,761 |
23 | 3,476 | 39 | 3,004 | 55 | 2,763 |
24 | 3,442 | 40 | 2,979 | 56 | 2,770 |
25 | 3,409 | 41 | 2,955 | 57 | 2,781 |
26 | 3,376 | 42 | 2,932 | 58 | 2,796 |
27 | 3,344 | 43 | 2,909 | 59 | 2,817 |
28 | 3,312 | 44 | 2,887 | 60 | 2,842 |
29 | 3,281 | 45 | 2,867 | 61 | 2,874 |
30 | 3,251 | 46 | 2,847 | 62 | 2,912 |
31 | 3,221 | 47 | 2,829 | 63 | 2,956 |
32 | 3,192 | 48 | 2,812 | 64 | 3,007 |
33 | 3,164 | 49 | 2,797 | 65 | 3,077 |
34 | 3,136 | 50 | 2,785 | 66 | 3,171 |
35 | 3,108 | 51 | 2,774 | 67 | 3,279 |
36 | 3,081 | 52 | 2,767 |
Rekenvoorbeeld 1:
De deelnemer zet op 62 jaar € 100 ouderdomspensioen om in € 291,20
partnerpensioen.
Dit is € 100 * 2,912. Hiermee vervalt € 100 ouderdomspensioen.
Op basis van de factoren voor 2021 was dit € 280,60.
Als de omzetting plaatsvindt tussen twee leeftijden, dan rekent het fonds de factor als volgt uit.
Rekenvoorbeeld 2:
De deelnemer zet op 62 jaar en 7 maanden € 100 ouderdomspensioen om in €
293,8 partnerpensioen
De factor = (2,956 -/- 2,912) / 12 maanden * 7 maanden + 2,912
= 0,0037 * 7 maanden + 2,912 = 2,938
Het partnerpensioen = € 100 * 2,938 = € 293,80. Hiermee vervalt € 100 ouderdomspensioen.
Op basis van de factoren voor 2021 was dit € 282,50.
Geldigheid factoren:
Deze factoren gelden vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
§ 4 De factor bij artikel 4.6: uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen
Leeftijd | Factor |
67 | 0,203 |
Rekenvoorbeeld:
De deelnemer zet op 67 jaar € 100 partnerpensioen om in € 20,30
ouderdomspensioen.
Dit is € 100 * 0,203. Hiermee vervalt € 100 van het partnerpensioen.
Op basis van de factoren voor 2021 was dit € 20,90.
Geldigheid factoren:
Deze factoren gelden vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
§ 5 De factoren bij artikel 4.7: Het vervroegen van ouderdomspensioen en het omzetten van het vervroegde ouderdomspensioen naar tijdelijk ouderdomspensioen.
- Het vervroegen van ouderdomspensioen
Leeftijd | Factor |
57 | 0,634 |
58 | 0,658 |
59 | 0,685 |
60 | 0,714 |
61 | 0,745 |
62 | 0,779 |
63 | 0,816 |
64 | 0,856 |
65 | 0,900 |
66 | 0,947 |
Rekenvoorbeeld 1:
De deelnemer gaat op 62 jaar met pensioen. € 100 ouderdomspensioen dat reglementair op 67 jaar ingaat, wordt vervroegd naar 62 jaar en dit is € 100 * 0,779 = € 77,90 ouderdomspensioen vanaf leeftijd 62 jaar. Op basis van de factoren voor 2021 was dit € 79,10.
Als de omzetting plaatsvindt tussen twee leeftijden, dan rekent het fonds de factor als volgt uit.
Rekenvoorbeeld 2:
De deelnemer gaat op 62 jaar en 7 maanden met pensioen. € 100 ouderdomspensioen dat reglementair op 67 jaar ingaat, wordt vervroegd naar ouderdomspensioen dat ingaat op 62 jaar en 7 maanden.
De factor = (0,816 -/- 0,779) / 12 maanden * 7 maanden + 0,779
= 0,0031 * 7 maanden + 0,779 = 0,801
Het ouderdomspensioen vanaf leeftijd 62 jaar en 7 maanden bedraagt dan € 100
* 0,801 = € 80,10. Hiermee vervalt € 100 ouderdomspensioen. Op basis van de factoren voor 2021 was dit € 81,10.
Geldigheid factoren:
Deze factoren gelden vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
- Het omzetten van het vervroegde ouderdomspensioen naar tijdelijk ouderdomspensioen
Tijdelijke uitkering tot (AOW-)leeftijd | |||
66 jaar | 66 jaar en 10 maanden | 67 jaar | |
Leeftijd | Factor | Factor | Factor |
57 | 3,015 | 2,772 | 2,729 |
58 | 3,274 | 2,978 | 2,926 |
59 | 3,609 | 3,239 | 3,175 |
60 | 4,056 | 3,577 | 3,495 |
61 | 4,684 | 4,031 | 3,923 |
62 | 5,627 | 4,675 | 4,524 |
63 | 7,202 | 5,657 | 5,427 |
64 | 10,358 | 7,335 | 6,935 |
65 | 19,846 | 10,852 | 9,958 |
66 | 22,832 | 19,045 |
Rekenvoorbeeld 3:
De deelnemer van rekenvoorbeeld 1 gaat op 62 jaar met pensioen. € 100
ouderdomspensioen dat reglementair op 67 jaar ingaat, is al vervroegd naar
€ 100 * 0,779 = € 77,90 ouderdomspensioen vanaf leeftijd 62 jaar.
Deze deelnemer wil graag € 100 tijdelijk ouderdomspensioen tot leeftijd 67 jaar. Voor € 100 tijdelijk ouderdomspensioen dat uitkeert van 62 jaar tot 67 jaar, wordt het ouderdomspensioen vanaf 62 jaar verder verlaagd met € 100 / 4,5240
= € 22,10.
Vanaf 62 jaar ontvangt de deelnemer € 55,80 levenslange ouderdomspensioen. Daarnaast ontvangt deze deelnemer een tijdelijk ouderdomspensioen van € 100 vanaf 62 jaar tot leeftijd 67 jaar. Op basis van de factoren voor 2021 was dit
€ 58,18.
Als de omzetting plaatsvindt tussen twee leeftijden of op een andere vervroegde pensioenleeftijd, dan heeft het fonds daar andere factoren voor.
Geldigheid factoren:
Deze factoren gelden vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
§ 6 De afkoopfactoren bij
- artikel 8.2: pensionering; en
- artikel 8.4: scheiding.
Leeftijd deelnemer | Factor ouderdoms- pensioen | Factor meeverzekerd partnerpensioen | ||
21 | 13,568 | 2,838 | ||
22 | 13,682 | 2,892 | ||
23 | 13,797 | 2,946 | ||
24 | 13,910 | 3,001 | ||
25 | 14,023 | 3,057 | ||
26 | 14,135 | 3,113 | ||
27 | 14,246 | 3,169 | ||
28 | 14,357 | 3,226 | ||
29 | 14,466 | 3,283 | ||
30 | 14,574 | 3,339 | ||
31 | 14,681 | 3,396 | ||
32 | 14,786 | 3,452 | Rekenvoorbeeld: Het fonds koopt het bijzonder partnerpensioen bij echtscheiding af. De deelnemer is 50 jaar. Het opgebouwd bijzonder partnerpensioen is € 100. De afkoopwaarde = 100 * 4,3140 = € 431,40. Op basis van de factoren voor 2021 was dit € 472,00. Geldigheid factoren: Deze factoren gelden vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023. | |
33 | 14,890 | 3,509 | ||
34 | 14,992 | 3,565 | ||
35 | 15,092 | 3,620 | ||
36 | 15,191 | 3,676 | ||
37 | 15,287 | 3,730 | ||
38 | 15,381 | 3,785 | ||
39 | 15,472 | 3,838 | ||
40 | 15,561 | 3,891 | ||
41 | 15,648 | 3,943 | ||
42 | 15,732 | 3,993 | ||
43 | 15,814 | 4,041 | ||
44 | 15,892 | 4,089 | ||
45 | 15,969 | 4,133 | ||
46 | 16,041 | 4,176 | ||
47 | 16,112 | 4,215 | ||
48 | 16,180 | 4,251 | ||
49 | 16,248 | 4,284 | ||
50 | 16,316 | 4,314 | ||
51 | 16,385 | 4,340 | ||
52 | ||||
16,457 | 4,361 | |||
53 | 16,530 | 4,377 | ||
54 | 16,609 | 4,389 | ||
55 | 16,692 | 4,395 | ||
56 | 16,781 | 4,396 | ||
57 | 16,877 | 4,392 | ||
58 | 16,981 | 4,382 | ||
59 | 17,093 | 4,365 | ||
60 | 17,213 | 4,343 | ||
61 | 17,343 | 4,313 | ||
62 | 17,482 | 4,276 | ||
63 | 17,629 | 4,233 | ||
64 | 17,787 | 4,183 | ||
65 | 17,955 | 4,110 | ||
66 | 18,136 | 4,011 | ||
67 | 18,330 | 3,900 |
§ 7 De afkoopfactoren bij artikel 8.3: overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
- afkoop van partnerpensioen
Leeftijd (gewezen) partner | Factor ingegaan partnerpensioen | Leeftijd (gewezen) partner | Factor ingegaan partnerpensioen | ||
21 | 53,148 | 61 | 22,729 | ||
22 | 52,538 | 62 | 21,902 | ||
23 | 51,919 | 63 | 21,080 | ||
24 | 51,292 | 64 | 20,263 | ||
25 | 50,656 | 65 | 19,452 | ||
26 | 50,011 | 66 | 18,648 | ||
27 | 49,357 | 67 | 17,852 | ||
28 | 48,693 | 68 | 17,062 | ||
29 | 48,021 | 69 | 16,283 | ||
30 | 47,340 | 70 | 15,514 | ||
Reken Het fo de de partn 47 jaa partn De af 34,43 van d dit € Geldi Deze januar decem | voorbeeld: nds koopt bij overlijden van xxxxxxx het opgebouwd erpensioen af. De partner is r. Het opgebouwd erpensioen is € 100. koopwaarde = € 100 * 6 = € 3.443,60. Op basis e factoren voor 2021 was 3.710,60. gheid factoren: factoren gelden vanaf 1 i 2023 tot en met 31 ber 2023. | ||||
31 | 46,649 | 71 | 14,755 | ||
32 | 45,949 | 72 | 14,009 | ||
33 | 45,241 | 73 | 13,275 | ||
34 | 44,523 | 74 | 12,557 | ||
35 | 43,796 | 75 | 11,854 | ||
36 | 43,061 | 76 | 11,170 | ||
37 | 42,316 | 77 | 10,504 | ||
38 | 41,563 | 78 | 9,857 | ||
39 | 40,801 | 79 | 9,232 | ||
40 | 40,030 | 80 | 8,630 | ||
41 | 39,252 | 81 | 8,052 | ||
42 | 38,467 | 82 | 7,502 | ||
43 | 37,673 | 83 | 6,975 | ||
44 | 36,873 | 84 | 6,473 | ||
45 | 36,067 | 85 | 5,997 | ||
46 | 35,254 | 86 | 5,551 | ||
47 | 34,436 | 87 | 5,132 | ||
48 | 33,612 | 88 | 4,745 | ||
49 | 32,785 | 89 | 4,386 | ||
50 | 31,952 | 90 | 4,056 | ||
51 | 31,116 | 91 | 3,756 | ||
52 | 30,278 | 92 | 3,477 | ||
53 | 29,437 | 93 | 3,222 | ||
54 | 28,596 | 94 | 2,991 | ||
55 | 27,754 | 95 | 2,782 | ||
56 | 26,912 | 96 | 2,593 | ||
57 | 26,070 | 97 | 2,424 | ||
58 | 25,231 | 98 | 2,271 | ||
59 | 24,394 | 99 | 2,134 | ||
60 | 23,559 | 100 | 2,009 |
- afkoop van wezenpensioen
Leeftijd wees | Factor wezenpensioen | Resterende duur opleiding | Factor wezenpensioen | |
0 | 17,458 | 4 | 4,016 | |
1 | 16,546 | 3 | 3,013 | |
2 | 15,627 | 2 | 2,008 | |
3 | 14,702 | 1 | 1,002 | |
4 | 13,769 | |||
5 | 12,827 | |||
6 | 11,878 | |||
7 | 10,920 | |||
8 | 9,954 | |||
9 | 8,979 | |||
10 | 7,997 | |||
11 | 7,008 | |||
12 | 6,015 | |||
13 | 5,017 | |||
14 | 4,016 | |||
15 | 3,013 | |||
16 | 2,008 | |||
17 | 1,002 | |||
18 | 0,000 |
Geldigheid factoren:
Deze factoren gelden vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
§ 8 De afkoopfactoren bij artikel 4.8: het opnemen van een bedrag ineens
Leeftijd deelnemer | Factor bedrag ineens |
60 | 23,911 |
61 | 23,082 |
62 | 22,256 |
63 | 21,433 |
64 | 20,614 |
65 | 19,799 |
66 | 18,991 |
67 | 18,189 |
68 | 17,393 |
69 | 16,607 |
70 | 15,830 |
71 | 15,062 |
72 | 14,306 |
Rekenvoorbeeld 1:
De deelnemer gaat op 67 met pensioen en kiest ervoor 10% als bedrag ineens op te nemen.
De deelnemer ontvangt 10% * € 1.000 * 18,189 = € 1818,90 ineens.
Hiermee vervalt € 100 ouderdomspensioen per jaar.
Rekenvoorbeeld 2:
De deelnemer gaat op 62 jaar met pensioen. € 1.000 ouderdomspensioen dat reglementair op 67 jaar ingaat, wordt vervroegd naar 62 jaar en dit is € 1000 * 0,779 = € 779,00 ouderdomspensioen vanaf leeftijd 62 jaar.
De deelnemer besluit 10% als bedrag ineens op te nemen en ontvangt 10% * € 779 * 22,256 = € 1733,74 ineens.
Hiermee vervalt € 100 ouderdomspensioen per jaar.
Geldigheid factoren:
Deze factoren gelden vanaf 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023.
BIJLAGE 2 De regeling gemoedsbezwaarden
Artikel 1 De gemoedsbezwaren
1. De werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op grond van artikel 2.1 van het pensioenreglement worden vrijgesteld van de verplichting tot deelneming. De voorwaarden voor en de regels bij deze vrijstelling zijn beschreven in de volgende artikelen van deze bijlage.
2. De aangesloten werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op grond van het uitvoeringsreglement worden vrijgesteld van de verplichting tot deelneming. De voorwaarden voor en de regels bij deze vrijstelling zijn beschreven in bijlage 1 bij het uitvoeringsreglement.
Artikel 2 De aanvraag voor de vrijstelling
1. De werknemer vraagt de vrijstelling aan bij het fonds en dient daarvoor een verklaring in die hij heeft ondertekend. In deze verklaring geeft de werknemer ten minste aan dat hij overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
2. De aangesloten werkgever van de werknemer met gemoedsbezwaren dient ook een verklaring in, waaruit blijkt of hij gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de verplichtingen die hem als werkgever zijn opgelegd.
Artikel 3 Het verlenen van de vrijstelling
1. Het fonds verleent de vrijstelling als de verklaring naar zijn oordeel naar waarheid is afgegeven.
2. Aan een aangesloten werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van zijn verplichtingen als werkgever, kan om die reden een vrijstelling van zijn verplichtingen als werknemer niet worden geweigerd.
3. Het fonds kan aan de vrijstelling voorwaarden verbinden, die nodig zijn in verband met de administratie van het fonds.
4. Het fonds verstrekt een bewijs van de verleende vrijstelling.
Artikel 4 De spaarbijdragen
1. De werknemer die is vrijgesteld, is een spaarbijdrage verschuldigd aan het fonds. De hoogte van de spaarbijdrage is gelijk aan de bijdrage die hij verschuldigd zou zijn als hij geen vrijstelling had gehad.
2. De aangesloten werkgever die niet is vrijgesteld, is voor zijn werknemer die wel is vrijgesteld een spaarbijdrage verschuldigd aan het fonds. De hoogte van de spaarbijdrage is gelijk aan de bijdrage die de werkgever verschuldigd zou zijn als de werknemer geen vrijstelling had gehad. De aangesloten werkgever betaalt aan het fonds zowel zijn eigen verschuldigde bijdragen als die van de werknemer.
3. De aangesloten werkgever die is vrijgesteld, betaalt aan het fonds zowel zijn eigen verschuldigde bijdragen als die van de werknemer die niet is vrijgesteld. Deze bijdragen merkt het fonds aan als pensioenpremies. Het fonds zet deze bijdragen om in pensioenaanspraken. Na de omzetting zijn de pensioenaanspraken op dezelfde manier verzekerd als de pensioenaanspraken zoals beschreven in het pensioenreglement.
Artikel 5 De spaarrekening
1. Het fonds boekt de spaarbijdragen als beschreven in artikel 4 leden 1 en 2 van deze bijlage op een spaarrekening. De spaarrekening staat op naam van de werknemer.
2. Het fonds verhoogt het saldo op de spaarrekening elk jaar op 1 januari met de één- jaarsrente behorende bij de door DNB vastgestelde RTS van 31 december van het vorige jaar. Deze rente vermindert het fonds met 0,5% tot ten laagste 0%.
3. Het fonds verstrekt jaarlijks aan de werknemer een opgave van het saldo op de spaarrekening aan het eind van het voorgaande kalenderjaar.
Artikel 6 De uitbetaling van het spaarsaldo
Het fonds betaalt het spaarsaldo als beschreven in artikel 5 van deze bijlage uit aan de werknemer vanaf de maand waarin hij de 67-jarige leeftijd heeft bereikt. De uitbetaling vindt plaats in gelijke termijnen en eindigt na 15 jaar. De berekening van de gelijke termijnen is opgenomen in artikel 9 van deze bijlage.
Artikel 7 De uitbetaling bij overlijden vóór ingang van de uitkeringen
1. Overlijdt de werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, dan betaalt het fonds het spaarsaldo uit aan de partner. De uitbetaling vindt plaats in gelijke termijnen en eindigt na 15 jaar. De berekening van de gelijke termijnen is opgenomen in artikel 9 van deze bijlage.
2. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 18 jaar, dan betaalt het fonds het spaarsaldo uit aan de kinderen. De uitbetaling vindt plaats in gelijke termijnen en eindigt in de maand waarin het jongste kind de 18-jarige leeftijd bereikt.
3. Als er geen partner of kind jonger dan 18 jaar is, dan betaalt het fonds het spaarsaldo als een eenmalig bedrag uit aan de erfgenamen.
Artikel 8 De uitbetaling bij overlijden na ingang van de uitkeringen
1. Overlijdt de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan, dan betaalt het fonds de vastgestelde uitkeringen in de resterende periode uit aan de partner.
2. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 18 jaar, dan betaalt het fonds de uitkeringen uit aan de kinderen. Het fonds rekent de vastgestelde uitkeringen om in nieuwe, gelijke termijnen. De berekening van de gelijke termijnen is opgenomen in artikel 9 van deze bijlage. De uitbetaling eindigt in de maand waarin het jongste kind de 18-jarige leeftijd bereikt.
3. Als er geen partner of kind jonger dan 18 jaar is, dan betaalt het fonds het resterende spaarsaldo als een eenmalig bedrag uit aan de erfgenamen.
Artikel 9 De vaststelling van de gelijke termijnen
1. De gelijke termijnen als beschreven in de artikelen 6, 7 en 8 van deze bijlage stelt het fonds bij ingang van de uitkeringen als volgt vast.
spaarsaldo / uitkeringsduur in maanden
2. Het fonds verhoogt de ingegane uitkeringen elk jaar op 1 januari met de één-jaarsrente behorende bij de door DNB vastgestelde RTS van 31 december van het vorige jaar. Deze rente vermindert het fonds met 0,5% tot ten laagste 0%.
Artikel 10 De afkoop van het spaarsaldo
Als bij toepassing van artikel 6 of 7 van deze bijlage de uitkering op jaarbasis lager is dan de afkoopgrens, dan betaalt het fonds het spaarsaldo als een eenmalig bedrag uit aan de werknemer, de partner of de kinderen.
Artikel 11 Het intrekken van de vrijstelling
1. Het bestuur trekt de verleende vrijstelling in:
a. op verzoek van de werknemer die heeft verzocht om vrijstelling; of
b. als naar het oordeel van het fonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet meer bestaan; of
c. de werknemer de voorwaarden voor de vrijstelling niet of niet voldoende naleeft.
2. Na het intrekken van de vrijstelling is de verplichting tot deelneming volledig van kracht. Het spaarsaldo vervalt en wordt omgezet in pensioenaanspraken. Na de omzetting zijn de pensioenaanspraken op dezelfde manier verzekerd als de pensioenaanspraken zoals beschreven in het pensioenreglement.