Contract
xx Xxxxxxxxxxxxxx 00 - XX-0000 Xxxxxxx tel. x00 0 000 00 00 – fax x00 0 000 00 00 ondernemingsnummer: 0203.201.340 RPR Brussel | |
Brussel, 27 maart 2017 | |
Kenmerk: | NBB_2017_11 |
uw correspondent: | |
Xxxxxxxx Xxxxx | |
tel. x00 0 000 00 00 – fax x00 0 000 00 00 | |
Circulaire betreffende de verzekeringsondernemingen die wegens hun omvang aan een bijzondere regeling zijn onderworpen |
Toepassingsveld Deze circulaire betreft:
a) de verzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 272 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen (ondernemingen die wegens hun omvang aan een bijzondere regeling zijn onderworpen) en die zich niet in het door artikel 275 van de voornoemde wet van 13 maart 2016 bedoelde geval bevinden;
b) de verzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 275 van de voornoemde wet van 13 maart 2016 (ondernemingen die wegens hun omvang aan een bijzondere regeling zijn onderworpen en die een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in de volledige en systematische herverzekering van de verzekeringsovereenkomsten of in de overdracht van de verplichtingen).
Samenvatting/Doelstelling
Deze circulaire specificeert de voorwaarden waaraan een verzekeringsonderneming naar Belgisch recht moet voldoen om in aanmerking te komen voor hetzij de minder strenge toezichtsregeling als bedoeld in de artikelen 272 tot 293, met uitzondering van artikel 275, van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, hetzij de vrijstelling van toezicht als bedoeld in artikel 275 van dezelfde wet. Daarnaast behandelt deze circulaire de toezichtsregeling die van toepassing is op deze twee categorieën van verzekeringsondernemingen.
Juridische basis
Wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, de artikelen 272 tot 293.
Structuur
I. Doelstellingen
II. Definities
III. Inwerkingtreding
IV. Toezichtsregeling voor de verzekeringsondernemingen die wegens hun omvang aan een bijzondere regeling zijn onderworpen
V. Toezichtsregeling voor de verzekeringsondernemingen die een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in de volledige en systematische herverzekering van de verzekeringsovereenkomsten of in de overdracht van de verplichtingen
Geachte mevrouw Xxxxxxx heer
I. Doelstellingen
In artikel 4 van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) wordt bepaald dat verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die bepaalde drempels niet overschrijden en bepaalde activiteiten niet uitoefenen, van de toepassing van de richtlijn zijn uitgesloten. De toezichtsregeling voor die ondernemingen moet bijgevolg worden vastgesteld door de nationale wetgevers.
In België heeft de wetgever van deze mogelijkheid gebruikgemaakt door in de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen in de volgende drie minder strenge toezichtsregelingen te voorzien:
1. een minder strenge regeling voor levens- en niet-levensverzekeringsondernemingen die voldoen aan bepaalde criteria inzake omvang en beperking van hun activiteiten,
2. een vrijstellingsregeling voor verzekeringsondernemingen die bovenop de criteria inzake omvang en beperking van de activiteiten, een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in de volledige en systematische herverzekering van de door hen gesloten verzekeringsovereenkomsten of in de overdracht van hun contractuele verplichtingen,
3. een minder strenge toezichtsregeling voor lokale verzekeringsondernemingen, d.w.z. verzekeringsondernemingen die hun activiteiten beperken tot de dekking van bepaalde risico's niet-leven die gelegen zijn in de gemeente waar hun zetel is gevestigd of in de omliggende Belgische gemeenten.
Deze circulaire betreft de eerste twee categorieën van ondernemingen. Voor elk van beide behandelt ze het volgende:
1. de beginselen die aan de basis liggen van elk van de toepasselijke regelingen,
2. de voorwaarden die vervuld moeten zijn om in aanmerking te komen voor de minder strenge toezichtsregeling of de vrijstelling,
3. de bepalingen over het toezicht,
4. de gevolgen van de niet-naleving van de voorwaarden om voor de minder strenge regeling of de vrijstelling in aanmerking te komen.
II. Definities
A. WETTELIJKE EN REGELGEVENDE TEKSTEN
• De Richtlijn: Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II);
• De Wet: de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen.
Tenzij anders vermeld in deze circulaire, hebben de termen die erin gebruikt worden, dezelfde betekenis als in de wet- en regelgeving waarnaar verwezen wordt.
III. Inwerkingtreding
De wettelijke bepalingen die in deze circulaire aan bod komen, zijn van toepassing sedert 23 maart 2016.
IV. Toezichtsregeling voor de verzekeringsondernemingen die wegens hun omvang aan een bijzondere regeling zijn onderworpen
De artikelen 272 tot 293 van de Wet, met uitzondering van artikel 275, voorzien in een minder strenge toezichtsregeling ten gevolge van de aard en de omvang van de activiteiten van de betrokken ondernemingen. Deze toezichtsregeling is die welke door de Wet wordt vastgelegd, maar behoudens aanpassingen om rekening te houden met het verminderd volume en het beperkte risico van hun activiteiten.
De Wet bepaalt:
1. de voorwaarden met betrekking tot de aard en de omvang van de activiteiten waaraan verzekeringsondernemingen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de minder strenge regeling,
2. de informatie met betrekking tot de aanvraag die ondernemingen moeten indienen om in aanmerking te komen voor de minder strenge regeling,
3. de voorwaarden om voor de minder strenge regeling in aanmerking te blijven komen,
4. de bijzondere bepalingen die de minder strenge regeling vormen.
In deze afdeling worden elk van deze punten besproken en nader uitgelegd wat betreft de rapporteringsverplichtingen van de betrokken ondernemingen.
Afdeling 2. Betrokken ondernemingen - Voorwaarden
Deze afdeling heeft betrekking op de verzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 272 van de Wet die niet behoren tot de in artikel 275 van de Wet bedoelde verzekeringsondernemingen, die in Hoofdstuk V van deze circulaire worden behandeld.
Deze ondernemingen voldoen aan de in het voornoemde artikel 272 vastgelegde voorwaarden wat betreft de aard en de omvang van hun activiteiten, die hierna worden opgesomd en toegelicht.
2.1. PREMIE-INKOMSTEN
2.2. TECHNISCHE VOORZIENINGEN
De technische voorzieningen mogen niet meer dan 25 miljoen EUR bedragen. Dit is een bruto bedrag, wat betekent dat er geen rekening wordt gehouden met terugbetalingen van herverzekeraars of effectiseringsvehikels. Als de onderneming deel uitmaakt van een groep in de zin van artikel 339, 2° van de Wet, dient de berekening op groepsniveau te worden uitgevoerd.
1 Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer, 2014-2018, Doc. 54 1584/001, p. 203.
In principe worden de technische voorzieningen van de in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen berekend in overeenstemming met de bepalingen van het boekhoudbesluit (zie punt 4.5.2 hieronder). Doordat de drempel voor de technische voorzieningen wordt vastgelegd in artikel 4 van de Solvabiliteit II-richtlijn, moet deze berekening echter voldoen aan de regels van de voornoemde richtlijn die zijn omgezet door de artikelen 124 en volgende van de Wet.
De in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen wordt gevraagd het verloop van het bedrag van hun technische voorzieningen te volgen en te berekenen in overeenstemming met de artikelen 124 en volgende van de Wet, als het gevaar bestaat dat de drempel van 25 miljoen EUR in de komende drie jaar zal worden bereikt. Het resultaat van deze berekening dient aan de Bank te worden bezorgd.
2.3. UITGESLOTEN RISICO'S
De in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen mogen geen dekking verlenen voor aansprakelijkheidsrisico's (takken 10 tot 13 van Bijlage I bij de wet), kredietrisico's (tak 14) en borgtochtverzekeringsrisico’s (tak 15), tenzij deze risico’s bijkomend zijn ten opzichte van een hoofdrisico afkomstig van een andere tak.
Het begrip 'hoofdrisico' wordt gedefinieerd in artikel 21, § 2 van de Wet. Het gaat hierbij om risico's die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
1. ze hangen samen met het hoofdrisico,
2. ze hebben betrekking op een persoon, een goed of een object die of dat verzekerd is tegen het hoofdrisico,
3. ze zijn gedekt door dezelfde overeenkomst als het hoofdrisico of door een samenhangende overeenkomst die slechts bestaat en uitwerking heeft voor zover de hoofdverzekeringsovereenkomst zelf bestaat en uitwerking heeft.
Als voorbeeld kan worden verwezen naar de aansprakelijkheid van de eigenaar van een gebouw, die gedekt is door dezelfde overeenkomst als die welke het gebouw dekt tegen brand.
2.4. VERBOD OP HERVERZEKERING
2.5. VERBOD OP GRENSOVERSCHRIJDENDE ACTIVITEITEN
De in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen mogen buiten België geen activiteiten uitoefenen, ongeacht of ze deze via een bijkantoor of in het kader van de vrije dienstverrichting zouden uitoefenen, en ongeacht of ze deze op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een derde land zouden uitvoeren.
Voor het begrip activiteit in het buitenland zij verwezen naar artikel 15, 36° en 37° van de Wet. De lidstaat of het derde land waar het risico is gelegen, is:
a) de lidstaat of het derde land waar de goederen zich bevinden, wanneer de verzekering betrekking heeft op hetzij onroerend goed, hetzij onroerend goed en de inhoud daarvan, voor zover deze door dezelfde verzekeringsovereenkomst wordt gedekt;
b) de lidstaat of het derde land van registratie, wanneer de verzekering betrekking heeft op voer- en vaartuigen van om het even welk type; voor de motorrijtuigen (art. 1 van de wet van 21 november 1989) die vanuit één lidstaat naar een andere worden verzonden, gaat het ook voor een periode van 30 dagen, om de lidstaat van de levering zodra deze is
2 Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer, 2014-2018, Doc. 54 1584/001, p. 203.
aanvaard, en zelfs als het motorrijtuig nog niet is ingeschreven in de lidstaat van levering;
c) de lidstaat of het derde land waar de verzekeringnemer de overeenkomst heeft gesloten, indien het een overeenkomst betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking heeft op tijdens een reis of vakantie gelopen risico's, ongeacht de tak;
d) voor de gevallen die niet in de punten a), b) en c) hierboven worden bedoeld, de lidstaat of het derde land waar de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer zich bevindt, of de vestiging van de verzekeringnemer als deze een rechtspersoon is.
De lidstaat of het derde land waar de verbintenis is gelegen, is de lidstaat of het derde land waar de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer zich bevindt, of de vestiging van de verzekeringnemer als deze een rechtspersoon is.
3.1. PRINCIPE
De minder strenge regeling wordt niet van rechtswege toegekend aan verzekeringsondernemingen die de in Afdeling 1 bedoelde voorwaarden vervullen. Ondernemingen die in aanmerking willen komen voor deze minder strenge regeling, moeten hiervoor een uitdrukkelijke aanvraag indienen bij de Bank. De reden hiervoor is dat, hoewel deze ondernemingen de drempels inzake premie-inkomsten en technische voorzieningen niet overschrijden, ze zouden kunnen besluiten activiteiten te ontwikkelen die verboden zijn voor de in artikel 272 van de Wet bedoelde ondernemingen (bv. aansprakelijkheidsrisico's, herverzekering of activiteiten buiten België).
De aanvraag heeft slechts betrekking op de toepassing van de minder strenge toezichtsregeling, die wordt vastgelegd in de artikelen 276 en volgende van de Wet. Ondernemingen die een activiteit willen aanvangen of hun activiteiten willen uitbreiden, worden hierdoor niet vrijgesteld van de verplichting om de vergunningen aan te vragen die hiervoor worden vereist door de artikelen 17 en volgende van de Wet.
3.2. VOORWAARDEN
De aanvraag mag te allen tijde worden ingediend. Zolang de Bank geen beslissing heeft genomen, blijft de aanvragende onderneming onderworpen aan alle bepalingen van de Wet, zonder enige uitzondering op grond van de artikelen 272 tot 293 van de Wet.
De Bank zal het gebruik van de minder strenge toezichtsregeling toestaan als:
1. alle in Afdeling 2 beschreven voorwaarden zijn vervuld (art. 274 van de Wet),
2. geen van de in Afdeling 2 omschreven drempels zijn overschreden in de drie jaar vóór de aanvraag (art. 274 van de Wet),
3. geen van deze drempels, volgens de verwachtingen, in de vijf jaar na de aanvraag zou kunnen worden overschreden (art. 273, tweede lid van de Wet).
De Wet voorziet niet in een termijn waarbinnen de Bank haar beslissing moet nemen. Wanneer de aanvraag tezamen wordt ingediend met een vergunningsaanvraag als bedoeld in de artikelen 17 en volgende van de Wet (geval van een nieuwe onderneming), beslist de Bank binnen de in artikel 28, tweede lid bedoelde termijn van zes maanden. Indien het gaat om een onderneming waaraan reeds een vergunning is verleend, neemt de Bank haar beslissing binnen drie maanden.
3.3. VORM EN INHOUD VAN DE AANVRAAG
De aanvraag moet schriftelijk aan de Bank worden gericht. Ze wordt ondertekend door een persoon die de onderneming rechtsgeldig kan verbinden. Het is aangewezen de beslissing om in aanmerking te komen voor de minder strenge regeling, voorafgaandelijk te laten nemen door het directiecomité of de effectieve leiding van de onderneming, onder toezicht van het wettelijk bestuursorgaan.
Indien de onderneming vóór de aanvraag een verzekeringsactiviteit uitoefende verstrekt ze de Bank de cijfergegevens van de laatste drie boekjaren, zodat kan worden nagegaan of de eerste twee in punt 3.2 hierboven beschreven voorwaarden zijn nageleefd. Als deze gegevens duidelijk identificeerbaar zijn in de toezichtsrapportering van de onderneming, is een verwijzing naar die rapportering voldoende.
Teneinde de naleving van de derde voorwaarde te toetsen, bezorgt de onderneming ook een raming van de cijfergegevens voor de komende vijf boekjaren. Er zij hier gewezen op de opmerking in punt 2.2 over de raming van de technische voorzieningen. In principe moeten deze worden gewaardeerd volgens de waarderingsregels van Solvabiliteit II. Als het echter zeer waarschijnlijk is dat het aldus berekende bedrag veel lager zal liggen dan de in artikel 272, 2° vastgestelde drempel, mag de onderneming deze berekening uitvoeren volgens de regels van het boekhoudbesluit.
Verzekeringsondernemingen die op de datum van inwerkingtreding van de Wet (23 maart 2016) een vergunning hadden en die, vóór die datum van inwerkingtreding, de Bank op de hoogte hadden gebracht van hun voornemen om in aanmerking te komen voor de minder strenge toezichtsregeling, zijn vrijgesteld van de verplichting om een formele aanvraag in te dienen, op voorwaarde dat de Bank de hierboven bedoelde informatie in haar bezit heeft. Deze ondernemingen wordt echter gevraagd hun voornemen om in aanmerking te komen voor de minder strenge regeling, te bevestigen binnen de maand waarin deze circulaire wordt gepubliceerd.
4.1. PRINCIPE
Volgens artikel 276 van de Wet zijn, wat betreft de in artikel 272 bedoelde ondernemingen die niet in aanmerking komen voor de in artikel 275 vastgelegde regeling (zie Hoofdstuk V hieronder), de bepalingen van de Wet van toepassing onder de voorwaarden en behoudens de verduidelijkingen en beperkingen die zijn vastgelegd in de artikelen 276 tot 293. Anders gezegd, tenzij één van de bepalingen van de artikelen 276 tot 293 voorziet in uitzonderingen of bijzondere bepalingen, is de Wet volledig van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen.
Dit beginsel verhindert niet dat het in artikel 303, § 2, 2° van de Wet omschreven evenredigheidsbeginsel wordt toegepast.
In de tabel van Bijlage 1 worden de bepalingen van de Wet opgesomd die niet van toepassing zijn op de ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge toezichtsregeling, alsook de bepalingen die slechts op hen van toepassing zijn behoudens bijzondere bepalingen. De bepalingen die niet in de tabel zijn opgenomen, zijn onverkort van toepassing. In deze afdeling wordt toelichting gegeven bij de voornaamste verschillen tussen de gemeenschappelijke regeling en de minder strenge regeling.
4.2 VERGUNNING (ART. 17 TOT 31)
Ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge toezichtsregeling, zijn verplicht een vergunning aan te vragen alvorens ze hun activiteiten aanvatten of uitbreiden naar één of meer takken waarvoor ze geen vergunning hebben.
Nieuwe ondernemingen moeten hun aanvraag om in aanmerking te komen voor de minder strenge regeling, samen met hun vergunningsverzoek indienen.
4.3. EIGEN VERMOGEN (ART. 37 EN 38, 140 TOT 189)
Ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge regeling zijn onderworpen aan specifieke bepalingen, zowel wat betreft de minimale eigenvermogensvereisten als wat betreft de eigenvermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de naleving van deze vereisten.
4.3.1. Solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR)
De volgende bepalingen (art. 284, § 1, eerste lid) worden toegepast in plaats van de artikelen 151 tot 188 van de Wet:
1° voor de niet-levensverzekeringsactiviteiten, met uitzondering van die welke betrekking hebben op lopende renten en op de dekking van natuurrampen, stormen, hagel of vorst: 25 % van de gemiddelde schadelast van de laatste drie afgesloten boekjaren;
2° voor niet-levensverzekeringsactiviteiten die betrekking hebben op de dekking van natuurrampen, stormen, hagel en vorst: 25 % van de gemiddelde schadelast van de laatste zeven afgesloten boekjaren;
3° voor de lopende renten van de niet-levensverzekeringsactiviteiten wordt verwezen naar het volgende punt;
4° voor levensverzekeringsactiviteiten, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de dekking van bijkomende risico’s in de zin van artikel 21, § 2 van de Wet, en voor de lopende renten van de niet-levensverzekeringsactiviteiten, de som van:
a) 4 % van de technische voorzieningen van het vorige boekjaar, met dien verstande dat dit percentage verminderd wordt tot 1 % voor de activiteiten waarvoor het beleggingsrisico wordt gedragen door de verzekeringnemer en voor de tontine- activiteiten die tot tak 25 van Bijlage II van de Wet behoren;
b) 0,3 % van de niet-negatieve risicokapitalen van het voorbije boekjaar.
Bovendien (art. 285, § 1, tweede lid) mag de SCR niet lager liggen dan het absolute bedrag zoals vastgelegd in artikel 189, § 1, 4° van de Wet.
4.3.2. Minimumkapitaalvereiste (MCR)
In artikel 286 van de Wet wordt het minimumkapitaalvereiste vastgelegd, in plaats van in artikel 189. Dit minimum is gelijk aan 60 % van het bedrag van de SCR dat is berekend zoals in punt 4.3.1 hierboven wordt aangegeven.
Als gevolg van deze regel is een plan inzake financiering op korte termijn slechts vereist als het in aanmerking komend eigen vermogen onvoldoende is om 60 % van het overeenkomstig artikel 285, § 1 van de Wet berekende SCR te dekken.
Deze regel is ook van toepassing als het opeisbaar SCR gelijk is aan het absolute bedrag dat is vastgesteld met toepassing van artikel 285, § 1, tweede lid.
4.3.3. Voor de SCR in aanmerking komend eigen vermogen
Het eigen vermogen dat in aanmerking komt om te voldoen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, moet behoren tot de in artikel 287, §§ 1 en 2 van de Wet opgesomde categorieën. Deze bepalingen worden toegepast in plaats van de artikelen 140 tot 150 van de Wet.
De bedoelde categorieën zijn de volgende:
1° het gestort maatschappelijk kapitaal, verhoogd met de uitgiftepremies, of, voor de onderlinge verzekeringsverenigingen, het gestorte deel van het maatschappelijk fonds plus de ledenrekeningen,
2° de (wettelijke en vrije) reserves die niet tegenover de verplichtingen staan of die niet zijn ingedeeld als voorzieningen voor egalisatie en catastrofen,
3° de overgebrachte resultaten,
4° het fonds voor toekomstige toewijzingen wanneer dit kan worden gebruikt ter dekking van eventuele verliezen en wanneer het niet beschikbaar is gesteld voor uitkering aan de verzekeringnemers,
5° de achtergestelde leningen,
6° de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het maatschappelijk fonds, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dat kapitaal of fonds bedraagt,
7° bij onderlinge verzekeringsverenigingen met variabele bijdragen, de suppletiebijdragen die zij van hun leden kunnen eisen in de volgende twaalf maanden,
8° de latente nettomeerwaarden die voortvloeien uit de waardering van activa, voor zover deze latente nettomeerwaarden geen uitzonderlijk karakter hebben.
Van de hierboven bedoelde elementen worden de eigen aandelen van de verzekeringsonderneming afgetrokken, alsook de in 5° bedoelde elementen die zijn uitgegeven en rechtstreeks worden gehouden door de verzekeringsonderneming.
4.3.4. Voor de MCR in aanmerking komend eigen vermogen
Wat het minimumkapitaalvereiste betreft, moet het in aanmerking komend eigen vermogen behoren tot de categorieën die worden opgesomd in de punten 1° tot 4° van c) hierboven (art. 287, § 3).
4.4. GOVERNANCE
4.4.1. Directiecomité en effectieve leiding (art. 45 en 45)
De oprichting van een directiecomité is niet verplicht voor ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge regeling (art. 278, eerste tot derde lid). Bij ontstentenis van een directiecomité wordt de effectieve leiding van de onderneming toevertrouwd aan ten minste twee natuurlijke personen die instaan voor de taken die krachtens de Wet onder de verantwoordelijkheid van het directiecomité vallen.
De Bank kan echter de oprichting van een directiecomité opleggen als ze oordeelt dat de omvang van de onderneming of de aard van de aan haar activiteiten verbonden risico's dit vereist. In dat geval zou de Bank echter kunnen afwijken van een aantal bepalingen van de artikelen 45 en 46, op basis van artikel 47 van de Wet (art. 278, vierde lid).
3 Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer, 2014-2018, Doc. 54 1584/001, p. 135.
4.4.2. Gespecialiseerde comités binnen het wettelijk bestuursorgaan (art. 48 tot 53)
De oprichting van de gespecialiseerde comités (auditcomité, remuneratiecomité en risicocomité) is niet verplicht. Bij ontstentenis van één of meer van deze comités worden de taken ervan uitgevoerd door het volledige wettelijk bestuursorgaan, met uitzondering van de effectieve leiders en andere uitvoerende bestuurders (art. 279).
4.4.3. Onafhankelijke controlefuncties (art. 54 tot 60)
De onafhankelijke controlefuncties (compliance, risicobeheer, interne audit en actuariële functie) moeten overeenkomstig de artikelen 54 tot 60 van de Wet worden uitgeoefend.
Het is echter niet vereist dat de houder van de risicobeheerfunctie lid is van het directiecomité, noch dat, indien hij lid is, dit zijn enige functie is (art. 279, eerste lid).
4.4.4. Combinatie van leidersfuncties (art. 83)
De beperkingen op het combineren van leidersfuncties zijn niet van toepassing. De leden van de effectieve leiding of, in voorkomend geval, van het directiecomité moeten echter wel blijk geven van voldoende beschikbaarheid bij de uitvoering van hun taken, en mogen ze zich niet in een situatie bevinden die een belangenconflict zou kunnen veroorzaken. Daartoe stelt de onderneming interne regels vast en staat ze in voor hun publicatie, bijvoorbeeld op haar website of in haar jaarverslag (art. 281).
4.4.5. Risicobeheer (art.84 tot 90)
Alleen de algemene principes van de artikelen 84 en 85 zijn van toepassing, met uitsluiting van de bepalingen van de artikelen 86 tot 90 van de Wet (art. 282).
Ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge regeling voeren een risicobeheersysteem in dat ten minste de volgende gebieden bestrijkt:
- onderschrijving en reservering,
- beheer van activa/passiva (ALM),
- beleggingen, in het bijzonder in afgeleide instrumenten en vergelijkbare verbintenissen,
- beheer van het liquiditeits- en concentratierisico,
- herverzekering en andere risicomatigingstechnieken.
Het risicobeheer wordt toegelicht in schriftelijk vastgelegde beleidslijnen die de hierboven opgesomde gebieden omvatten.
4.4.6. Beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit (ORSA) (art. 91)
Ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge regeling zijn vrijgesteld van de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit (ORSA) (art. 282). De Bank verwacht uiteraard wel dat de betrokken ondernemingen blijk geven van kennis en beheersing van de risico's die aan hun activiteiten zijn verbonden, zoals wordt aangegeven onder 4.4.5 hierboven.
4.5. TECHNISCHE NORMEN
4.5.1. Technische voorzieningen (art. 125 tot 139)
Ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge regeling zijn niet vrijgesteld van de verplichting om technische voorzieningen te berekenen en te boeken overeenkomstig artikel 124 van de Wet. De regels voor de waardering van deze voorzieningen zijn echter de regels die worden vastgelegd in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, in plaats van de regels die worden bepaald in de artikelen 125 tot 139 van de Wet (art. 288, eerste lid).
4.5.2. Waarderingsregels (art. 123)
In principe zijn de waarderingsregels de regels die worden vastgelegd in artikel 123 van de Wet, namelijk de waardering in marktwaarde (art. 288). Dit principe heeft echter geen betrekking op de jaarrekening, waarvoor eigen regels gelden, of op de technische voorzieningen, zoals aangegeven in punt 4.5.1 hierboven.
Daarnaast kan de Bank voor de dekkingswaarden bij reglement specifieke waarderingsregels vastleggen.
4.5.3. Doorlopende inventarissen (art. 194 en 195)
De bepalingen met betrekking tot de doorlopende inventarissen zijn van toepassing. In voorkomend geval worden de activa in deze inventarissen gewaardeerd volgens de regels die door de Bank zijn vastgesteld met toepassing van de tweede alinea van punt 4.5.2. hierboven.
De circulaire van de Bank met betrekking tot de doorlopende inventarissen is van toepassing.
4.6. VERSLAG OVER DE SOLVABILITEIT EN DE FINANCIËLE POSITIE (ART. 95 TOT 101)
Ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge regeling zijn vrijgesteld van de verplichting (art. 283) om informatie bekend te maken over hun positie (Solvency and Financial Condition Report of SFCR). Dit belet echter niet dat ze vrijwillig een aantal van de in de artikelen 95 tot 101 vastgelegde gegevens kunnen bekendmaken, zoals wordt vastgelegd in artikel 98 van de Wet.
Artikel 283 van de Wet vormt geen vrijstelling van de publicaties in verband met de jaarrekening.
4.7. HERSTELPLAN, SANERINGSPLAN EN PLAN INZAKE FINANCIERING OP KORTE TERMIJN (ART. 204 TOT 211 EN
510 TOT 512)
De Bank kan een onderneming die in aanmerking komt voor de minder strenge regeling, geen herstelplan (ex ante) opleggen zoals wordt bedoeld in de artikelen 204 tot 211 (art. 289).
De bepalingen van de artikelen 510 en 513 betreffende het saneringsplan zijn van toepassing, maar de verwijzing naar artikel 151 dient te worden vervangen door een verwijzing naar artikel 285 (art. 292). Met andere woorden, ondernemingen moeten een saneringsplan indienen bij de Bank als hun SCR niet meer voldoet aan de bepalingen van artikel 285 van de Wet, of als het gevaar bestaat dat hun SCR er in de komende drie maanden niet langer aan zal voldoen.
4.7.3. Plan inzake financiering op korte termijn
De bepalingen van de artikelen 511 en 512 betreffende het plan inzake financiering op korte termijn zijn van toepassing, maar de verwijzing naar artikel 189 dient te worden vervangen door een verwijzing naar artikel 286 (art. 292). Met andere woorden, ondernemingen moeten een plan inzake financiering op korte termijn indienen bij de Bank als hun MCR niet meer voldoet aan de bepalingen van artikel 286 van de Wet, of als het gevaar bestaat dat hun MCR er in de komende drie maanden niet langer aan zal voldoen.
Er zij hier opgemerkt dat de MCR gelijk is aan 60 % van de SCR (cf. art. 286 van de Wet), ook ingeval de SCR gelijk is aan het absolute bedrag dat is vastgesteld krachtens artikel 285,
§ 1, tweede lid. Bijgevolg is een herstelplan slechts vereist als het in aanmerking komend eigen vermogen minder dan 60 % van de SCR bedraagt.
4.8. RAPPORTERINGSVERPLICHTINGEN (ART. 312 TOT 317)
Artikel 312 van de Wet is van toepassing. Bijgevolg mag de Bank de ondernemingen waarop deze afdeling betrekking heeft, vragen de informatie te verstrekken die nodig is voor de uitoefening van het toezicht.
De vereisten van de artikelen 313 tot 317 van de Wet zijn daarentegen niet van toepassing (art. 290).
Voor de rapportering gelden de volgende algemene principes:
1. De frequentie van de rapportering mag niet hoger zijn dan één jaar (bv. twee- of driejaarlijks of wanneer een specifieke gebeurtenis zich voordoet) (art. 290, 1°);
2. De Bank kan het regelmatig verstrekken van voor toezichtsdoeleinden benodigde informatie beperken (art. 290, 2°);
3. De Bank kan een onderneming vrijstellen van de verplichting om de in de rapportering vervatte informatie te verstrekken, op voorwaarde dat de onderneming in staat is haar deze informatie op eerste verzoek te verstrekken (art. 290, 3°);
Punt 1° is een algemene regel die van toepassing is op alle in dit hoofdstuk bedoelde ondernemingen. Punten 2° en 3° zijn afwijkingen die individueel worden toegekend, bijvoorbeeld als de te verzamelen gegevens van weinig belang zijn voor de solvabiliteit van de onderneming. Deze afwijkingen worden enkel op vraag van de onderneming toegekend.
4.8.2. Kwantitatieve verslagen
Aangezien de minder strenge toezichtsregeling vrij vergelijkbaar is met de regeling die vóór de inwerkingtreding van de Wet bestond, blijven de betrokken ondernemingen aan de Bank de kwantitatieve verslagen bezorgen die voor alle verzekeringsondernemingen werden gebruikt vóór de inwerkingtreding van de Wet.
In het kader van de minder strenge toezichtsregeling worden echter een aantal wijzigingen ingevoerd.
Afhankelijk van de situatie van de onderneming zijn sommige verslagen uiteraard zinloos, met name ingeval de onderneming geen activiteiten uitvoert die het voorwerp uitmaken van het verslag.
De onderstaande tabel geeft een opsomming van de kwantitatieve verslagen die bij de Bank moeten worden ingediend door de ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge toezichtsregeling.
Soort verslag | In te dienen |
Jaarrekening en solvabiliteit | |
Jaarrekening | Ja |
Sociale balans | Ja |
Staat van de solvabiliteitsmarge | Ja, maar volgens het in Bijlage 5 opgenomen formulier |
Dekkingswaarden | Ja |
Aangepaste solvabiliteitsmarge (D.208) | Nee |
Aangepaste solvabiliteitsmarge | Nee |
Financiële staten en solvabiliteitsmarge (D.231) | Nee |
Statistieken Niet-leven | |
Egalisatievoorzieningen | Ja |
Statistiek niet-leven in België | Ja |
Statistiek niet-leven in het buitenland | Nee |
Statistieken herverzekering | Nee |
Statistieken Leven | |
Statistiek Leven in België | Ja, maar alleen de verzamelingen A, B, E en F |
Statistiek Leven in het buitenland | Nee |
Overige | |
Statistiek Eurostat | Ja |
Liquiditeitsrisico | Nee |
4.8.3. Beschrijvende verslagen
Wat de governance betreft, is de minder strenge toezichtsregeling vergelijkbaar met de gemeenschappelijke regeling, maar met vereenvoudigingen en uitzonderingen. De verslagen die bij de Bank moeten worden ingediend, zijn dus in principe die welke worden vastgelegd in de bijlage van circulaire NBB_2016_40, behoudens de aanpassingen in de onderstaande tabel.
Soort verslag | Mee te delen |
Xxxxxxxx verslagen | |
Regular Supervisory Report | Nee |
Solvency and Financial Condition Report (SFCR) | Nee |
ORSA-/FLAOR-verslag | Nee |
Verslagen over het governancesysteem: | |
Governancememorandum | Ja |
Activiteitenverslag van de risicobeheerfunctie (Bijlage 1 bij het memorandum) | Ja |
Activiteitenverslag van de actuariële functie (Bijlage 2 bij het memorandum) | Ja |
Activiteitenverslag van de interneauditfunctie (Bijlage 3 bij het memorandum) | Ja |
Planning van de interneauditfunctie voor het volgende jaar (Bijlage 4 bij het memorandum) | Ja |
Activiteitenverslag van de compliancefunctie | Ja |
(Bijlage 5 bij het memorandum) | |
Verslag van de witwasverantwoordelijke (Bijlage 6 bij het memorandum) | Ja |
Monitoringplanning van de compliancefunctie voor het volgende jaar (Bijlage 7 bij het memorandum) | Ja |
Tabel met cijfergegevens over de beloning van de leden van de raad van bestuur en het directiecomité (Bijlage 8 bij het memorandum) | Nee |
Lijst van belangrijke of kritieke activiteiten, functies en operationele taken die worden uitbesteed (Bijlage 9 bij het memorandum) | Ja |
Lijst van leningen, kredieten of waarborgen ten gunste van leden van de raad van bestuur en het directiecomité van meer dan 100.000 EUR (Bijlage 10 bij het memorandum) | Ja; het directiecomité kan worden vervangen door de effectieve leiding |
Geactualiseerde versie van de statuten (Bijlage 11 bij het memorandum) | Ja |
Geactualiseerde lijst van de leden van de raad van bestuur, van het directiecomité, van de gespecialiseerde comités en van de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties (Bijlage 12 bij het memorandum) | Ja; het directiecomité kan worden vervangen door de effectieve leiding, en de leden van de gespecialiseerde comités zijn niet verplicht |
Verslag van het directiecomité over de doeltreffendheid van het governancesysteem | Ja |
Wijziging van de staat en de samenstelling van het kapitaal – Jaarlijkse kennisgeving | Ja |
Wijziging van de staat en de samenstelling van het kapitaal – Occasionele kennisgeving | Ja |
Varia | |
Legal Entity Identifier (LEI) | Ja |
Jaarlijks verslag van de raad van bestuur aan de algemene vergadering | Ja |
Notulen van de algemene vergadering | Ja |
Halfjaarlijkse verklaring van het directiecomité over de periodieke prudentiële rapportering (art. 80, § 5 en 202 van de Wet) | Nee |
Jaarlijkse verklaring van het directiecomité over de periodieke prudentiële rapportering (art. 80, § 5 en 202 van de Wet) | Ja |
Motivatiebrief voor het gebruik van de volatiliteitsaanpassing (VA) | Nee |
Voor ondernemingen die verzekeringsdochters hebben maar die geen entiteit zijn die verantwoordelijk is voor een verzekeringsgroep: de geconsolideerde jaarrekeningen van de onderneming en haar verzekeringsdochters die deelnemende ondernemingen zijn | Nee |
Winstdelingsplan Leven | Ja |
Aanvullende gegevens Leven | Nee |
Gegevens met betrekking tot de voorziening voor het renterisico | Ja |
Ad hoc-verslagen in afwachting van de indiening via OneGate: | |
Verslag renterisico | Nee |
Voor ondernemingen die gebruikmaken van een intern model: Minor Model Change reporting | Nee |
Voor ondernemingen die gebruikmaken van een intern model: gestandaardiseerd schema voor de berekening van de SCR en informatie die binnen het College is verstrekt hierover | Nee |
De verslagen waarin Afdeling II van circulaire NBB_2016_40 voorziet, namelijk de verslagen die worden verwacht van entiteiten die verantwoordelijk zijn voor een verzekerings- of herverzekeringsgroep naar Belgisch recht, moeten niet worden ingediend.
Afdeling 5. Niet-naleving van de voorwaarden betreffende de minder strenge toezichtsregeling
5.1. GEVOLGEN VAN NIET-NALEVING
Een verzekeringsonderneming die niet meer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerkingen te kunnen komen voor de minder strenge regeling, verliest niet ipso facto haar vergunningen, maar blijft onderworpen aan alle bepalingen van de Wet.
5.2. REGULARISATIETERMIJN
Wanneer een onderneming niet meer voldoet aan de voornoemde voorwaarden, of als het gevaar bestaat dat ze er in de komende twaalf maanden niet meer aan zal voldoen, bevindt ze zich in een onregelmatige situatie zoals bedoeld in artikel 508 van de Wet. Krachtens deze bepaling legt de Bank een termijn vast waarbinnen de onderneming deze tekortkoming moet verhelpen. Die termijn is evenredig met de aard en de ernst van de vastgestelde tekortkoming.
De Bank zal ook rekening houden met het risico dat een verzekeringsonderneming die niet meer in aanmerking zou komen voor de minder strenge toezichtsregeling, hierdoor niet meer zou kunnen voldoen aan de bepalingen van de Wet die op haar van toepassing zouden worden (bv. de vereisten inzake SCR van de artikelen 151 tot 188). De verzekeringsonderneming moet dus maatregelen overwegen, hetzij om opnieuw te voldoen aan de voorwaarden voor het minder streng toezicht, hetzij om te voldoen aan alle bepalingen van de Wet, zonder rekening te houden met de bepalingen betreffende de minder strenge toezichtsregeling.
5.3. BIJZONDERE MAATREGELEN EN SANCTIES
Indien de onderneming de toestand niet heeft verholpen binnen de opgelegde termijn, kan de Bank een of meer van de maatregelen nemen die opgesomd zijn in artikel 517, § 1, 1° tot 7° van de Wet (een speciaal commissaris aanstellen, de vervanging gelasten van alle of een deel van de leden van het wettelijk bestuursorgaan en/of van de personen belast met de effectieve leiding, een voorlopige bestuurder of zaakvoerder aanstellen, de bijeenroeping gelasten van een algemene vergadering, de uitoefening van het bedrijf van de onderneming geheel of ten dele schorsen, de overdracht gelasten van de aandelen die de onderneming bezit, de vrije beschikking over de activa beperken of ontnemen, de gedeeltelijke of volledige overdracht van de activiteiten aan een andere onderneming gelasten).
Daarnaast zijn de sancties, dwangsommen en andere dwangmaatregelen van Boek IV (artikelen 602 en 603) en de sancties van Boek V (artikelen 604 tot 609 van de Wet) van toepassing.
_
Hoofdstuk V – Verzekeringsondernemingen die een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in de volledige en systematische herverzekering van de verzekeringsovereenkomsten of in de overdracht van de verplichtingen
Artikel 275 van de Wet voorziet in een vrijstelling van toezicht voor ondernemingen die de in artikel 272 van de Wet vastgestelde drempels niet overschrijden en die een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in de volledige en systematische herverzekering van hun verzekeringsovereenkomsten of in de overdracht van hun verplichtingen. Het toezicht van de Bank beperkt zich tot de toetsing van de naleving van de voorwaarden voor deze vrijstelling.
De wet bepaalt:
1. de voorwaarden met betrekking tot de aard en de omvang van de activiteiten op basis waarvan verzekeringsondernemingen in aanmerking kunnen komen voor de minder strenge regeling,
2. de informatie met betrekking tot de aanvraag die ondernemingen moeten indienen om in aanmerking te kunnen komen voor de vrijstelling van toezicht,
3. de voorwaarden met betrekking tot het behoud van de vrijstelling.
In deze afdeling worden elk van deze punten toegelicht en nader uitgelegd wat betreft de rapporteringsverplichtingen van de betrokken ondernemingen.
Afdeling 2. Betrokken ondernemingen - Voorwaarden
2.1. VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT DE PREMIE-INKOMSTEN, DE TECHNISCHE VOORZIENINGEN EN DE GEDEKTE RISICO'S
Ondernemingen die de vrijstelling van toezicht willen verkrijgen, moeten voldoen aan dezelfde voorwaarden als ondernemingen die in aanmerking willen komen voor de minder strenge toezichtsregeling, die het voorwerp uitmaakt van hoofdstuk IV. Deze voorwaarden hebben betrekking op:
a) de bovengrens van de premie-inkomsten
b) de bovengrens van de technische voorzieningen
b) het verbod op de dekking van bepaalde verzekeringsrisico's
b) het verbod op de dekking van alle herverzekeringsrisico's
e) het verbod op de uitoefening van alle grensoverschrijdende activiteiten
Voor toelichting bij deze voorwaarden wordt verwezen naar Afdeling 2 van Hoofdstuk IV.
2.2. BEPERKING TOT NIET-LEVENSVERZEKERINGSACTIVITEITEN
In tegenstelling tot de voorwaarden die zijn vastgelegd voor de ondernemingen die in aanmerking komen voor de minder strenge toezichtsregeling, kan de vrijstelling alleen aan niet- levensverzekeringsondernemingen worden toegekend (art. 275, § 1, eerste lid).
2.3. HERVERZEKERING OF OVERDRACHT VAN DE VERPLICHTINGEN
Als voorwaarde voor deze vrijstelling geldt dat de betrokken ondernemingen een overeenkomst moeten hebben gesloten 'die voorziet in de volledige en systematische herverzekering van de door hen gesloten verzekeringsovereenkomsten of in de overdracht van de contractuele verplichtingen die de vervanging tot gevolg heeft van de cederende onderneming door de overnemende onderneming voor de nakoming van de uit deze overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen' (art. 275, § 1, eerste lid van de Wet).
De overeenkomst tot herverzekering of tot overdracht van de verplichtingen moet de volgende kenmerken bevatten:
De verzekeringsonderneming moet, aan de hand van een overeenkomst tot herverzekering of tot overdracht, al haar verzekeringsovereenkomsten en -verplichtingen overdragen. Geen enkele overeenkomst of verplichting mag hiervan worden uitgesloten, volledig noch gedeeltelijk.
Aan de overdracht mogen geen vrijstellingen, drempels of plafonds zijn verbonden. Met andere woorden, de verzekeringsonderneming mag met haar eigen vermogen geen risico’s dekken die de herverzekeraar of overnemer niet zou kunnen of willen dekken.
2.3.2. Systematische overdracht
Zodra de overeenkomst tot herverzekering of tot overdracht uitwerking heeft, moeten alle risico's van de verzekeringsonderneming zonder uitzonderingen worden overgedragen. Noch de overdrager, noch de overnemer mag de overdracht van specifieke risico's of verplichtingen weigeren.
De verzekeringsonderneming dient er ook op toe te zien dat, bij verlenging van de overeenkomst of bij wijziging van de overnemer, er geen discontinuïteit is in het principe van de overdracht.
2.3.3. Overnemende onderneming
De overnemende onderneming moet een verzekeringsonderneming (overeenkomst tot overdracht) of herverzekeringsonderneming (herverzekeringsovereenkomst) zijn 'waaraan met toepassing van Titel II van [Xxxx XX] een vergunning is verleend of waaraan met toepassing van Titel I van Boek III [van de Wet] toestemming is verleend'.
Het gaat daarbij, in het eerste geval, om verzekerings- of herverzekeringsondernemingen naar Belgisch recht waaraan de Bank een vergunning heeft verleend, of om verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die onder het recht van een andere lidstaat dan België ressorteren en waaraan een vergunning is verleend door de toezichthouders van de lidstaat van oorsprong.
De vergunning moet betrekking hebben op de risico's die de verzekeringsonderneming naar Belgisch recht wil overdragen. Daarnaast moeten de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat dan België voorafgaandelijk de Bank op de hoogte brengen van hun voornemen om activiteiten in België uit te oefenen via een bijkantoor of in het kader van de vrije dienstverrichting, overeenkomstig de artikelen 550 tot 561 van de Wet.
De overnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming mag niet onder het recht van een derde land ressorteren.
In de overeenkomst tot herverzekering of tot overdracht wordt uitdrukkelijk vermeld dat de overnemende onderneming verplicht is de Bank minstens drie maand voor de vervaldag in kennis te stellen van de beëindiging of de niet-verlenging van de overeenkomst (art. 275, § 1, tweede lid).
De overnemende onderneming brengt de Bank eveneens op de hoogte van elke wijziging in de overeenkomst tot herverzekering of overdracht die ertoe zou leiden dat de overdragende onderneming niet langer in aanmerking komt voor de vrijstelling (art. 275, § 1, tweede lid). Hiermee worden in de eerste plaats wijzigingen bedoeld die tot gevolg zouden hebben dat de overdracht niet langer als volledig en systematisch kan worden beschouwd, zoals uiteengezet in de punten 2.3.1 en 2.3.2 hierboven.
3.1. PRINCIPE
De vrijstelling van toezicht wordt niet van rechtswege toegekend aan verzekeringsondernemingen die aan de in Afdeling 2 bedoelde voorwaarden voldoen. Ondernemingen die hiervoor in aanmerking willen komen, moeten voorafgaandelijk bij de Bank zijn ingeschreven en hiertoe een uitdrukkelijke aanvraag indienen. De reden hiervoor is dat, hoewel deze ondernemingen voldoen aan de voormelde voorwaarden, ze zouden kunnen besluiten activiteiten te ontwikkelen die verboden zijn voor de in artikel 272 van de Wet bedoelde ondernemingen (bv. aansprakelijkheidsrisico's, herverzekering of activiteiten buiten België).
3.2. VOORWAARDEN
De aanvraag mag te allen tijde worden ingediend. Zolang de Bank geen positief besluit heeft genomen, is de aanvragende onderneming onderworpen aan alle bepalingen van de Wet, zonder uitzondering op grond van de artikelen 272 tot 293. De ondernemingen die in aanmerking komen voor de regeling van de artikelen 294 tot 303 en 646, § 3, blijven aan die regeling onderworpen.
Aan de aanvraag kan geen gunstig gevolg worden gegeven als:
1. één van de in Afdeling°2 beschreven voorwaarden niet is vervuld (art. 274 en 275 van de Wet),
2. één van de in Afdeling 2 vermelde drempels is overschreden in de drie jaar vóór de aanvraag (art. 274 van de Wet),
3. één van xxxxxxxx, volgens de verwachtingen, in de vijf jaar na de aanvraag zou kunnen worden overschreden (art. 273, tweede lid van de Wet).
De Wet voorziet niet in een termijn waarbinnen de Bank haar beslissing moet nemen. Wanneer de aanvraag tezamen wordt ingediend met een vergunningsaanvraag als bedoeld in de artikelen 17 en volgende van de Wet (geval van een nieuwe onderneming), beslist de Bank binnen de in artikel 28, tweede lid bedoelde termijn van zes maanden. Indien het gaat om een onderneming waaraan reeds een vergunning is verleend, neemt de Bank haar beslissing binnen drie maanden.
3.3. VORM EN INHOUD VAN DE AANVRAAG
De aanvraag moet schriftelijk aan de Bank worden gericht. Ze wordt ondertekend door een persoon die de onderneming rechtsgeldig kan verbinden. Het is aangewezen de beslissing om in aanmerking te komen voor de minder strenge regeling, voorafgaandelijk te laten nemen door het directiecomité of de effectieve leiding van de onderneming, onder toezicht van het wettelijk bestuursorgaan.
Indien de onderneming vóór de aanvraag een verzekeringsactiviteit uitoefende verstrekt ze de Bank de cijfergegevens van de laatste drie boekjaren, zodat kan worden nagegaan of de eerste twee in punt 3.2 hierboven beschreven voorwaarden zijn nageleefd. Als deze gegevens duidelijk identificeerbaar zijn in de toezichtsrapportering van de onderneming, is een verwijzing naar die rapportering voldoende.
Teneinde de naleving van de derde voorwaarde te toetsen, bezorgt de onderneming ook een raming van de cijfergegevens voor de komende vijf boekjaren. Er zij hier gewezen op de opmerking in punt 2.2 van Hoofdstuk IV over de raming van de technische voorzieningen. In principe moeten deze worden gewaardeerd volgens de waarderingsregels van Solvabiliteit II. Als het echter zeer waarschijnlijk is dat het aldus berekende bedrag veel lager zal liggen dan de in artikel 272, 2° vastgestelde drempel, mag de onderneming deze berekening uitvoeren volgens de regels van het boekhoudbesluit.
De onderneming voegt hierbij de overeenkomst(en) tot herverzekering of tot overdracht. Deze moet(en) voldoen aan de in punt 2.3 van Afdeling 2 opgesomde voorwaarden. De onderneming ziet erop toe dat de identiteit van de overnemende onderneming(en) duidelijk wordt vermeld, en deelt de persoonlijke gegevens mee van een contactpersoon binnen deze onderneming(en).
4.1. CONTROLE VAN DE NALEVING VAN DE VRIJSTELLING
Het belangrijkste toezicht dat door de Bank wordt uitgeoefend op de verzekeringsondernemingen die in aanmerking komen voor de in artikel 275 van de Wet bedoelde vrijstelling, betreft de naleving van de voorwaarden om in aanmerking te blijven komen voor de vrijstelling.
De Wet voorziet niet in een systematische rapportering over de voorwaarden voor het behoud van de vrijstelling. De in aanmerking komende ondernemingen zijn wel verplicht 'alle informatie die nodig is om na te gaan of voldaan is aan de (...) inschrijvingsvoorwaarden' aan de Bank te bezorgen (art. 275, § 3, eerste lid). Ze moeten met name op eigen initiatief en onverwijld 'alle factoren mee[delen] die tot gevolg zouden kunnen hebben dat niet langer voldaan is aan de inschrijvingsvoorwaarden' (art. 275, § 3, derde lid).
Voorbeelden van dergelijke factoren zijn de niet-naleving van de maxima bedoeld in artikel 272 van de Wet, de ontwikkeling van een levensverzekeringsactiviteit of niet-levensverzekerings- activiteit waarvoor de onderneming geen vergunning heeft, de niet-verlenging van de overeenkomst tot herverzekering of overdracht, of een wijziging van die overeenkomst waardoor deze niet meer voldoet aan de in punt 2.3 van Afdeling 2 bedoelde voorwaarden.
De Bank kan op individuele basis alle inlichtingen opvragen om na te gaan of voldaan is aan de inschrijvingsvoorwaarden (art. 275, § 3, eerste lid) en inspecties verrichten op de zetel van de betrokken ondernemingen (art. 275, § 3, vierde lid).
4.2. FUSIE EN PORTEFEUILLEOVERDRACHT
Voor de fusie of de overdracht van een portefeuille van een onderneming die onder deze afdeling valt, is de voorafgaande toestemming vereist van de Bank en zijn de artikelen 102 (behalve punt 1° van § 1), 105 en 106 van toepassing (art. 275, § 5).
Afdeling 5. Niet-naleving van de voorwaarden voor de vrijstelling
5.1. GEVOLGEN VAN NIET-NALEVING
Bij niet-naleving van de voorwaarden voor de vrijstelling vervalt de inschrijving van de betrokken onderneming. Doordat de onderneming niet meer vergund is, bevindt ze zich in een zeer onregelmatige situatie, waarbij ze een verzekeringsactiviteit aanbiedt zonder dat ze hiervoor een vergunning heeft.
5.2. REGULARISATIETERMIJN
Indien een onderneming niet langer voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden of indien het gevaar bestaat dat zij er in de komende twaalf maanden niet langer aan zal voldoen, stelt de Bank een termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen door de onderneming (art. 275,
§ 4, eerste lid). Die termijn is evenredig zijn met de aard en de ernst van de vastgestelde tekortkoming.
Gezien het gebrek aan vergunning moet de verzekeringsonderneming binnen de hierboven bedoelde termijn hetzij maatregelen overwegen om opnieuw te voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling, hetzij een vergunningsaanvraag indienen overeenkomstig de artikelen 17 en volgende van de Wet.
5.3. BIJZONDERE MAATREGELEN EN SANCTIES
Indien de verzekeringsonderneming de toestand niet heeft verholpen binnen de opgelegde termijn, kan de Bank een of meer van de maatregelen nemen die opgesomd zijn in artikel 517,
§ 1, 1° tot 7° van de Wet (een speciaal commissaris aanstellen, de vervanging gelasten van alle of een deel van de leden van het wettelijk bestuursorgaan en/of van de personen belast met de effectieve leiding, een voorlopige bestuurder of zaakvoerder aanstellen, de bijeenroeping gelasten van een algemene vergadering, de uitoefening van het bedrijf van de onderneming geheel of ten dele schorsen, de overdracht gelasten van de aandelen die de onderneming bezit, de vrije beschikking over de activa beperken of ontnemen, de gedeeltelijke of volledige overdracht van de activiteiten aan een andere onderneming gelasten).
Daarnaast zijn de sancties, dwangsommen en andere dwangmaatregelen van Boek IV (artikelen 602 en 603) en de sancties van Boek V (artikelen 604 tot 609 van de Wet) van toepassing.
Er wordt een kopie van deze circulaire verzonden naar de commissaris(sen), erkend revisor(en) van uw onderneming.
Hoogachtend
Xxx Xxxxx Gouverneur
Bijlagen: 5