AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Hof van Cassatie
LIBERCAS
2 - 2023
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Daad - Misdrijf - Het dubbel voorzichtig oprijden van een kruispunt - Aandacht van de bestuurder die voorrang van rechts dient te verlenen - Opmerken van het van links komend verkeer
Ook de bestuurder die voorrang van rechts geniet, moet de verplichting in acht nemen van het dubbel voorzichtig zijn bij het oprijden van een kruispunt om alle ongevallen te voorkomen; bijgevolg kan deze bestuurder, naargelang de omstandigheden, door het niet naleven van die verplichting bijdragen tot het verkeersongeval of de gevolgen ervan; dergelijke aansprakelijkheid volgt echter nog niet uit het enkele feit dat hij zijn aandacht niet richt op van links komend verkeer en het daarom niet opmerkt.
- Art. 12.2 KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg
- Artt. 1382 en 1383 Oud Burgerlijk Wetboek
9 februari 2021 P.20.1254.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.4
AC nr. ...
ARBEID
Arbeidsbescherming - Wet Welzijn Werknemers - Statutair ambtenaar - Ziekte - Disponibiliteit
Het volstaat dat het statutaire personeelslid zijn ziektekredietdagen heeft opgebruikt opdat het, bij verdere afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit, in disponibiliteit kan worden gesteld; daartoe is geenszins vereist dat dit statutaire personeelslid definitief arbeidsongeschikt is voor de functie waarin het is aangesteld (1) (2). (1) Zie concl. OM. (2) Artt. 239, eerste lid, 242, § 1, 256, § 1, en 257, § 1, Vlaams Rechtspositiebesluit Gemeentepersoneel, zoals goedgekeurd in de gemeenteraad van 16 december 2008.
- Artt. 184, 187, § 1, 196, § 1, en 197, § 1 Besluit van de Vlaamse Regering 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de r
4 oktober 2021 S.20.0049.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211004.3N.2
AC nr. ...
ARBEIDSONGEVAL
Aansprakelijkheid - Werknemer - Werkgever - Derde aansprakelijke - Regresvordering lastens werkgever - Artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek - Immuniteit
De werkgever kan zijn burgerrechtelijke immuniteit ten aanzien van de getroffene van het arbeidsongeval en diens rechthebbenden uit artikel 46, § 1, Arbeidsongevallenwet tegenwerpen aan de derde, door wiens fout het arbeidsongeval mede is ontstaan en die ingevolge zijn betaling aan de getroffene, diens rechthebbenden of de arbeidsongevallenverzekeraar op hem verhaal tracht uit te oefenen; dit geldt zelfs indien de derde zijn verhaal steunt op artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 46, § 1, en 47 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
- Art. 1382 Oud Burgerlijk Wetboek
8 november 2021 C.20.0108.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.10
AC nr. ...
ARBEIDSOVEREENKOMST
BEGRIP. BESTAANSVEREISTEN. VORM
Begrip - Bestaansvereisten - Vorm - Algemeen - Rechtspersoon - Veinzing - Natuurlijke persoon - Werkgever - Toepassing
Om vast te stellen dat een natuurlijke persoon, lasthebber van een rechtspersoon, de werkgever is van een ander persoon, is niet vereist dat het arrest ook uitdrukkelijk vaststelt dat een formele tewerkstelling van diezelfde arbeidskracht door de rechtspersoon niet met de realiteit overeenstemt en dus geveinsd is; de rechter moet enkel vaststellen dat er in werkelijkheid een arbeidsovereenkomst bestaat tussen die natuurlijke persoon en de bedoelde werknemer.
- Artt. 2 en 3 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
ARTS
- Ziekenhuis - Ziekenhuisgeneesheer - Informatieplicht - Patiënten - Rechten - Conventionering
Een ziekenhuis is, voorafgaand aan de tussenkomst van een bij hem werkzame arts, ertoe gehouden uit eigen beweging aan een patiënt, met het oog op het verlenen van diens toestemming, informatie te verstrekken over het al dan niet geconventioneerde statuut van de arts en de financiële gevolgen van diens tussenkomst, zonder dat van de patiënt een specifiek optreden mag worden vereist om kennis te nemen van die informatie.
- Art. 30 Gecoördineerde wet op de ziekenhuizen 7 augustus 1987
- Art. 8, § 2 Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
6 september 2021 C.20.0383.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210906.3N.5
AC nr. ...
- Orde van Geneesheren - Code van geneeskundige plichtenleer - Beroepsorden - Geen verbindende kracht
De rechter is niet gebonden door de regels die vervat liggen in de code van geneeskundige plichtenleer, die geen kracht van wet hebben aangezien de code niet verbindend is verklaard (1). (1) Cass. 31 mei 2017, AR P.17.0388.F, AC 2017, nr. 362.
- Art. 15, § 1, tweede lid KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der Geneesheren
6 september 2021 C.17.0649.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210906.3N.6
AC nr. ...
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
- Werken in onroerende staat - Plaatsing toegangspoorten - Verlaagd tarief van 6% - Toepassingsvoorwaarden
Het verlaagd btw-tarief van 6 pct. is slechts van toepassing op de plaatsing van toegangspoorten die muurvast aan de woning zelf worden aangehecht, zodat zij worden ingelijfd in de onroerende structuur van de woning en die een verbetering van de woning zelf uitmaken doordat ze een onmiddellijk nut hebben voor de private woonfunctie; dergelijke toegangspoorten betreffen geen van het verlaagd tarief uitgesloten afsluitingen in de zin van § 4, 1° rubriek XXXI van Tabel A , maar hebben betrekking op de eigenlijke woning.
- Art. 1, 1°, en Tabel A, rubriek XXXI, § 1, 1° KB nr. 20 van 20 juli 1970
23 december 2021 F.20.0127.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211223.1N.1
AC nr. ...
BESCHERMING VAN DE MAATSCHAPPIJ
Internering - Internering bevolen tijdens de uitvoering van een vrijheidsstraf - Beslissing van de kamer voor bescherming van de maatschappij - Hoger beroep - Cassatieberoep
Krachtens artikel 79, § 1, eerste lid, Interneringswet stelt de advocaat van de veroordeelde cassatieberoep in binnen een termijn van vijf dagen te rekenen van de uitspraak; die termijn geldt eveneens indien het cassatieberoep is ingesteld tegen een beslissing tot internering van een veroordeelde overeenkomstig artikel 77/7 Interneringswet.
- Artt. 77/7 en 79, § 1, eerste lid Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
9 februari 2021 P.20.1118.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.5
AC nr. ...
BESLAG
Algemeen - Geschillen over regelmatigheid - Beslagrechter - Bevoegdheid - Omvang - Geschil ten gronde
De beslagrechter die in het raam van het onderzoek van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbare titel oordeelt dat de betekening ervan rechtsgeldig is, beslecht slechts het gerezen executiegeschil en zijn beslissing bindt de bodemrechter niet (1). (1) Zie Cass. 30 september 2016, AR C.15.0406.N, AC 2016, nr. 535; Cass. 11 mei 1995, AR C.93.0315.F, AC
1995, nr. 233.
- Art. 1395 Gerechtelijk Wetboek
22 november 2021 C.21.0289.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211122.3N.14
AC nr. ...
Algemeen - Beslagrechter - Rechtsmacht - Bevel tot betalen - Rechtsgeldigheid
De beslagrechter beschikt over de rechtsmacht om te oordelen over de rechtsgeldigheid van een bevel tot betalen en hetgeen krachtens een dergelijk bevel werd betaald.
- Artt. 1395, eerste lid, en 1498 Gerechtelijk Wetboek
2 december 2021 C.21.0052.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.3
AC nr. ...
BEWIJS
Burgerlijke zaken - Algemeen - Betaling door een derde met inzicht om te schenken - Onrechtstreekse schenking - Bewijs van het bestaan - Bewijsregels - Toepassing
Voor het bewijs van het bestaan van een onrechtstreekse schenking moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het bewijs van de neutrale rechtshandeling als drager van de onrechtstreekse schenking, dat onderworpen is aan het vereiste van een geschrift indien zij de waarde van 375 euro te boven gaat, en anderzijds het bewijs van het inzicht om te schenken dat van die rechtshandeling een schenking maakt en dat kan worden geleverd met alle middelen van recht, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens, zonder dat daartoe een geschrift of een begin van bewijs door geschrift is vereist (1). (1) Zie Cass. 26 oktober 2006, AR C.05.0167.F, AC 2006, nr. 516; Cass. 6
december 2002, AR C.00.0099.N, AC 2002, nr. 654.
- Artt. 931 en 1341 Oud Burgerlijk Wetboek
21 oktober 2021 C.20.0546.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.7
AC nr. ...
CASSATIE
Vernietiging - Omvang - Algemeen - Gevolgen - Uitvoerbare titel - Restitutie
De vernietiging in cassatie leidt tot de vernietiging van al de uitvoeringshandelingen die op de vernietigde beslissing zijn gesteund zodat er restitutie plaatsvindt van al hetgeen krachtens die beslissing werd betaald; indien de veroordeling echter betrekking heeft op een verbintenis iets te doen of niet te doen, levert het cassatie-arrest geen titel tot restitutie op en dient de bodemrechter de omvang van de restitutie te bepalen.
- Art. 1494 Gerechtelijk Wetboek
2 december 2021 C.21.0052.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.3
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
Strafzaken - Termijnen van cassatieberoep en van betekening - Strafvordering - Duur, begin en einde - Internering tijdens de uitvoering van een vrijheidsstraf - Hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij
Krachtens artikel 79, § 1, eerste lid, Interneringswet stelt de advocaat van de veroordeelde cassatieberoep in binnen een termijn van vijf dagen te rekenen van de uitspraak; die termijn geldt eveneens indien het cassatieberoep is ingesteld tegen een beslissing tot internering van een veroordeelde overeenkomstig artikel 77/7 Interneringswet.
- Artt. 77/7 en 79, § 1, eerste lid Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
9 februari 2021 P.20.1118.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.5
AC nr. ...
DESKUNDIGENONDERZOEK
- Vordering tot deskundigenonderzoek - Weigering
Krachtens artikel 962 kan de rechter weigeren om een deskundigenonderzoek te beleven wanneer de eiser zijn vordering tot deskundigenonderzoek op geen enkel gegeven grondt dat de tot staving van zijn vordering aangevoerde feiten aannemelijk kan maken of wanneer er geen dienstige reden is om die maatregel te bevelen.
- Art. 962, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 962, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
9 december 2021 C.19.0644.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.2
AC nr. ...
DOUANE EN ACCIJNZEN
- Communautair Douanewetboek - Artikel 221.3 CDW - Verplichting van mededeling van het bedrag van de verschuldigde rechten binnen drie jaar - Uitzondering artikel 221.4 CDW - Douaneschuld ontstaan uit strafrechtelijk vervolgbare handeling - Toepassingsvoorwaarden
Voor de toepassing van artikel 221.4 CDW is het voldoende dat de douaneautoriteiten van oordeel zijn dat er sprake is van een strafrechtelijk vervolgbare handeling waardoor de douaneschuld is ontstaan, ongeacht het tijdstip waarop de douaneautoriteiten deze handeling als strafrechtelijk vervolgbaar kwalificeren (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 221 EEG-Verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek
16 september 2021 F.20.0059.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.1
AC nr. ...
EIGENDOM
- Mede-eigendom - Plicht tot bijdrage in de gemeenschappelijke lasten - Voorlopige oplevering
De plicht tot bijdrage in de gemeenschappelijke lasten veronderstelt dat de gemeenschappelijke delen kunnen worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming; in principe is dat het geval vanaf de voorlopige oplevering van de gemeenschappelijke delen.
- Artt. 577-2, §§ 3, 5 en 7 Oud Burgerlijk Wetboek
2 september 2021 C.20.0563.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210902.1N.3
AC nr. ...
ERFENISSEN
- – Vergoeding van genotswaarde of opbrengstwaarde geschonken goed
De rechter die de genotswaarde en de opbrengstwaarde van het goed evalueert, bepaalt de eventuele vergoeding die bijkomend moet worden ingebracht; de omstandigheid dat de inbrengwaarde van het goed zelf wordt bepaald dan wel geactualiseerd naar het tijdstip van de verdeling van de nalatenschap, sluit niet uit dat bijkomend een vergoeding moet worden ingebracht van hetzij de genotswaarde, hetzij de opbrengstwaarde van het goed voor de periode vanaf het overlijden van de erflater tot de verdeling van diens nalatenschap (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 856 Oud Burgerlijk Wetboek
2 december 2021 C.20.0555.N
- Waardering geschonken goed
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.6
AC nr. ...
De rechter die de genotswaarde en de opbrengstwaarde van het goed evalueert, bepaalt de eventuele vergoeding die bijkomend moet worden ingebracht; de omstandigheid dat de inbrengwaarde van het goed zelf wordt bepaald dan wel geactualiseerd naar het tijdstip van de verdeling van de nalatenschap, sluit niet uit dat bijkomend een vergoeding moet worden ingebracht van hetzij de genotswaarde, hetzij de opbrengstwaarde van het goed voor de periode vanaf het overlijden van de erflater tot de verdeling van diens nalatenschap (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 856 Oud Burgerlijk Wetboek
2 december 2021 C.20.0555.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.6
AC nr. ...
- Schenkingen - Inbreng - Inbreng in waarde - Interesten
Wanneer de erflater een onroerend goed heeft geschonken met vrijstelling van inbreng in natura en de begiftigde erfgenaam bijgevolg het goed in waarde moet inbrengen, kunnen op grond van artikel 856 Oud Burgerlijk Wetboek op het in te brengen bedrag, dat in de plaats komt van de inbreng in natura, vruchten dan wel interest worden toegekend; die vruchten of interest strekken tot vergoeding van hetzij de genotswaarde, hetzij de opbrengstwaarde van het goed voor de periode vanaf het overlijden van de erflater tot de verdeling van diens nalatenschap (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 856 Oud Burgerlijk Wetboek
2 december 2021 C.20.0555.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.6
AC nr. ...
GENEESKUNDE
Algemeen - Arts - Ziekenhuis - Ziekenhuisgeneesheer - Informatieplicht - Patiënten - Rechten - Conventionering
Een ziekenhuis is, voorafgaand aan de tussenkomst van een bij hem werkzame arts, ertoe gehouden uit eigen beweging aan een patiënt, met het oog op het verlenen van diens toestemming, informatie te verstrekken over het al dan niet geconventioneerde statuut van de arts en de financiële gevolgen van diens tussenkomst, zonder dat van de patiënt een specifiek optreden mag worden vereist om kennis te nemen van die informatie.
- Art. 30 Gecoördineerde wet op de ziekenhuizen 7 augustus 1987
- Art. 8, § 2 Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
6 september 2021 C.20.0383.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210906.3N.5
AC nr. ...
Algemeen - Overeenkomst - Ereloon - Afstand - Forfaitaire gebruiksvergoeding
Overeenkomsten tussen artsen waarbij wordt overeengekomen dat door de ene infrastructuur en diensten ter beschikking worden gesteld en dat de ander een bepaald percentage van zijn ereloon afstaat als forfaitaire gebruiksvergoeding, zijn als dusdanig niet verboden door de artikelen 17, eerste lid, en 18 Wet Gezondheidsberoepen op voorwaarde dat het bedrag van het ereloon dat wordt afgestaan in een redelijke verhouding staat ten opzichte van de verleende tegenprestaties (1). (1) Artt. 17 en 18 Wet Gezondheidsberoepen zoals van toepassing voor het Koninklijk Besluit van 10 mei 2015 houdende coördinatie van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
- Art. 17, al. 1er et 18 KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen
6 september 2021 C.17.0649.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210906.3N.6
AC nr. ...
Beroepsorden - Orde van Geneesheren - Code van geneeskundige plichtenleer - Geen verbindende kracht
De rechter is niet gebonden door de regels die vervat liggen in de code van geneeskundige plichtenleer, die geen kracht van wet hebben aangezien de code niet verbindend is verklaard (1). (1) Cass. 31 mei 2017, AR P.17.0388.F, AC 2017, nr. 362.
- Art. 15, § 1, tweede lid KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der Geneesheren
6 september 2021 C.17.0649.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210906.3N.6
AC nr. ...
HOGER BEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN)
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Beslissingen en partijen - Onsplitsbaar geschil - Openbare orde
De ontvankelijkheid van het hoger beroep raakt de openbare orde zodat de appelrechter ambtshalve moet nagaan of het hoger beroep, gelet op het voorwerp ervan, gericht is tegen alle partijen wier belang in strijd is met dat van de appellant, ongeacht de kwalificatie van die partijen door de appellant in zijn akte tot hoger beroep (1). (1) Cass. 8 juni 2015, AR S.14.0094.F, AC 2015, nr. 379; Cass. 27 mei 2011, AR C.10.0197.N-
C.10.0205.N, AC 2011, nr. 358; Cass. 2 februari 1989, AR 6064-6065, AC 1988-89, nr. 324.
- Artt. 1053, eerste en derde lid, en 1057, eerste lid, 3° Gerechtelijk Wetboek
2 september 2021 C.21.0005.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210902.1N.8
AC nr. ...
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Beslissingen en partijen - Vrijwillige uitvoering beroepen vonnis
De enkele omstandigheid dat de partij die het hoger beroep instelde uitvoering heeft gegeven aan de bij voorraad uitvoerbare beslissing van de eerste rechter, heeft niet tot gevolg dat die partij geen belang heeft bij het hoger beroep dat zij instelde, noch dat haar hoger beroep zonder voorwerp wordt.
- Artt. 17, eerste lid, 18, 23 en 1060, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
6 september 2021 S.20.0060.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210906.3N.2
AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN
Aanslagprocedure - Aanslagtermijn - Roerende voorheffing - Onderzoekingen
Een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de roerende voorheffing moet als een controle of onderzoek in verband met de toepassing van de inkomstenbelasting in de zin van artikel 358, § 1, 1°, WIB92 worden beschouwd.
- Art. 358 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
16 september 2021 F.20.0034.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.5
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Subsidiaire aanslag - Toepassingsmodaliteiten
De fiscale administratie dient de onregelmatigheid die leidde tot de nietigverklaring van de aanslag niet te herstellen; dit geldt ook voor de onregelmatigheid bestaande in de miskenning, tijdens de taxatieprocedure, van de Taalwet Bestuurszaken en voor het gebrek aan afdoende motivering van het bericht van wijziging voor wat betreft de administratieve boete die wordt opgelegd.
- Art. 109 Wet 4 augiustus 1986 houdende fiscale bepalingen
- Art. 356 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
16 september 2021 F.20.0096.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.6
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Wijziging door de administratie van een aangifte - Bericht van wijziging - Aanslag op hogere grondslag dan vermeld op bericht van wijziging - Materiële vergissing of onachtzaamheid
Een afwijking van de aangegeven belastbare inkomsten en andere gegevens die niet berust op een betwisting door de administratie van deze gegevens, maar op een materiële vergissing van deze laatste bij het bepalen van de belastbare grondslag, verplicht de administratie niet tot het zenden van een bericht van wijziging (1). (1) Zie concl. O.M.
- Artt. 339 en 346 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
16 september 2021 F.18.0030.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.3
AC nr. ...
VOORHEFFINGEN EN BELASTINGKREDIET
Voorheffingen en belastingkrediet - Roerende voorheffing - Onderzoekingen - Aard
Een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de roerende voorheffing moet als een controle of onderzoek in verband met de toepassing van de inkomstenbelasting in de zin van artikel 358, § 1, 1°, WIB92 worden beschouwd.
- Art. 358 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
16 september 2021 F.20.0034.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.5
AC nr. ...
Voorheffingen en belastingkrediet - Roerende voorheffing - Aangifte - Onderzoekstermijn
In geval door de belastingplichtige een aangifte in de roerende voorheffing wordt ingediend, zijn de in artikel 333, tweede lid, WIB92 voorziene termijnen gedurende dewelke de administratie onderzoekingen kan doen in verband met die aangifte gekoppeld aan het aanslagjaar en belastbaar tijdperk waarvoor de aangifte wordt ingediend; indien die aangifte onjuist wordt bevonden en eruit blijkt dat inkomsten werden aangegeven die betrekking hebben op een ander belastbaar tijdperk dan zijn de termijnen voor de eventuele verdere onderzoeksverrichtingen met betrekking tot die verkeerd aangegeven inkomsten gekoppeld aan het jaar waarnaar het aanslagjaar genoemd wordt waarvoor de belasting is verschuldigd.
- Artt. 333 en 354 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
16 september 2021 F.20.0034.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.5
AC nr. ...
INTEREST
Moratoire interest - Artikel 15 Algemene Aannemingsvoorwaarden - Rechtsgrond tot weigering toekenning interest
Het feit dat tussen partijen discussie bestond over de verschuldigdheid van de wegenisbijdrage en er daarom gewacht werd met de betaling van de facturen vormt op zich geen rechtsgrond om de toekenning van interest bij toepassing van artikel 15, § 4, AAV weigeren.
- Art. 15 Algemene aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor de concessies voor openbare werken
14 oktober 2021 C.20.0040.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211014.1N.3
AC nr. ...
MAKELAAR
- Vastgoedmakelaar - Stagemeester - Schrapping van de lijst van stagemeesters - Sanctie - Aard
De schrapping van de lijst der stagemeesters die de vastgoedmakelaar niet belet het beroep uit te oefenen, is geen tuchtsanctie maar een administratieve maatregel die ertoe strekt te verzekeren dat de stagiairs een kwaliteitsvolle beroepsopleiding krijgen.
- Art. 16, § 3 Stagereglement van het Beroepsinstituut voor vastgoedmakelaars
- Art. 14, §§ 1 en 2, eerste en tweede lid Wet 11 februari 2013 houdende organisatie van het beroep van vastgoedmakelaar
21 oktober 2021 D.20.0007.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.4
AC nr. ...
- Vastgoedmakelaar - Stagemeester - Schrapping van de lijst van stagemeesters - Definitieve sanctie van schorsing of schrapping
Voor de schrapping van de lijst van de stagemeesters is het niet vereist dat een effectieve schorsing is opgelegd en volstaat het dat de sanctie van schorsing bij definitieve beslissing is opgelegd.
- Art. 16, § 1, 4°, en § 3 Stagereglement van het Beroepsinstituut voor vastgoedmakelaars
21 oktober 2021 D.20.0007.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.4
AC nr. ...
MISDRIJF
ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Wetens en willens nalaten of weigeren een verplichte verklaring af te leggen om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen - Invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen - Inkomsten van een criminele activiteit - Verplicht bericht van werkhervatting - Inhoud van de informatieplicht - Zwijgrecht - Afleggen van een belastende verklaring
Uit de omstandigheid dat de mededeling door de uitkeringsgerechtigde aan zijn verzekeringsinstelling dat hij een beroepsactiviteit heeft hervat, hem zou verplichten om de inkomsten van zijn criminele activiteit op te nemen in zijn belastingaangifte, volgt niet dat hij met zijn op grond van artikel 66 KB 20 juli 1971 verplicht af te leggen verklaring zichzelf incrimineert, noch dat uit dit feitelijk gegeven kan worden afgeleid dat het om een criminele activiteit gaat (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 66 KB van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
9 februari 2021 P.20.1093.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.6
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Wetens en willens nalaten of weigeren een verplichte verklaring af te leggen om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen - Invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen - Hervatten van een beroepsactiviteit - Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid - Meedelen van gegevens over de aard van de beroepsactiviteit - Inkomsten van een criminele activiteit - Afleggen van een potentieel incriminerende verklaring
Krachtens artikel 66, eerste lid, 2°, KB 20 juli 1971 moet de uitkeringsgerechtigde binnen de twee dagen aan zijn verzekeringsinstelling de hervatting kenbaar maken van een beroepsbezigheid; deze verplichting geldt zowel voor een gedeeltelijke als een volledige hervatting van een beroepsbezigheid; de gerechtigde is daarbij niet verplicht mede te delen welke beroepsactiviteit hij heeft hervat; de omstandigheid dat die informatie nodig kan zijn indien de gerechtigde, bij toepassing van de artikelen 23 en 23bis KB 20 juli 1971 toelating wil vragen om tijdens een periode van invaliditeit een bepaalde beroepsactiviteit te hervatten met behoud van de uitkering en dat dit tot gevolg kan hebben dat hij incriminerende verklaringen aflegt, ontslaat hem niet van de met artikel 66, eerste lid, 2°, KB 20 juli 1971 opgelegde verplichting waarvoor hij geen incriminerende verklaringen moet afleggen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 23 en 23bis KB van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
9 februari 2021 P.20.1093.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.6
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Autonomie van het strafrecht - Sociaal strafrecht - Dader - Bepaling
Op grond van de autonomie van het strafrecht mag de strafrechter bij de interpretatie en toepassing van strafbepalingen aan begrippen uit andere rechtstakken weliswaar een betekenis geven die afwijkt van de betekenis die geldt in de rechtstak waaruit het begrip afkomstig is; bepalingen uit de sociale wetten of uit het sociaal strafrecht die bepalen wat strafbaar is en wie strafbaar is, zijn strafbepalingen (1). (1) Zie Cass. 4 september 2018, AR P.17.1273.N, AC 2018, nr. 440.
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Autonomie van het strafrecht - Sociaal strafrecht - Sociaalrechtelijke verplichtingen - Inbreuk - Bepaling
Om te bepalen of een inbreuk werd gepleegd op een sociaalrechtelijke verplichting die het bestaan van een arbeidsovereenkomst en de hoedanigheid van werknemer vereist, moet de rechter het bewijs van het bestaan van die overeenkomst beoordelen overeenkomstig de regels van het sociaal recht.
- Art. 16, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Autonomie van het strafrecht - Sociaal strafrecht - Sociaalrechtelijke verplichtingen - Bepaling
De bepalingen in de sociale wetten die de wettelijke verplichtingen van de werkgevers omschrijven zijn geen strafbepalingen, zodat de strafrechter aan die bepalingen en de begrippen die ze bevatten geen eigen betekenis kan geven, maar voor de interpretatie ervan integendeel toepassing moet maken van sociaalrechtelijke bepalingen en artikel 16, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering.
- Art. 16, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
ONDERNEMINGSRAAD EN VEILIGHEIDSCOMITE
Beschermde werknemers - Ontslag om dringende redenen - Verzoekschrift - Taalgebruik - Schending
Wanneer een werkgever vóór het verstrijken van de in artikel 4, § 1, Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden bedoelde termijn van drie werkdagen zijn zaak bij de voorzitter van de arbeidsrechtbank aanhangig maakt door middel van het bij artikel 4, § 2, bedoelde verzoekschrift en dit verzoekschrift op grond van artikel 40, eerste lid, Taalwet Gerechtszaken nietig wordt verklaard, heeft dit nietig verzoekschrift de bedoelde termijn gestuit, zodat de betrokken werkgever beschikt over een nieuwe termijn, die overeenstemt met de oorspronkelijke termijn waarover hij beschikte, om zijn zaak met naleving van de Taalwet Xxxxxxxxxxxxx bij de voorzitter van de arbeidsrechtbank aanhangig te maken (1) (2). (1) Zie concl. OM. (2) Het Hof komt hiermee terug op zijn eerdere rechtspraak van 21 november 1994 (Cass. 21 november 1994, AR S.94.0054, AC
1994, nr. 503).
- Artt. 4, § 1, en 40, eerste en tweede lid Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
4 oktober 2021 S.21.0009.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211004.3N.5
AC nr. ...
OVEREENKOMST
Algemeen - Geldigheid - Nieuwe wet
Inzake overeenkomsten blijft de oude wet van toepassing, tenzij de nieuwe wet van openbare orde is of uitdrukkelijk de toepassing ervan voorschrijft op de lopende overeenkomsten; indien de geldigheid van de overeenkomst dient te worden beoordeeld op grond van de op het ogenblik van haar totstandkoming toepasselijke wet, dan is de uitvoering ervan slechts mogelijk binnen de perken gesteld door een latere dwingende wet; indien een latere wet de geldigheidsvoorwaarden van de vroegere wet afschaft of versoepelt, dan kan de nietigheid op grond van de vroegere wet niet meer worden gevorderd (1). (1) Zie Cass. 17 september 2004, AR C.02.0282.N, AC 2004, nr. 418.
- Art. 2 Oud Burgerlijk Wetboek
22 november 2021 C.21.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211122.3N.13
AC nr. ...
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Opzeggingsbeding - Ontbinding - Wanprestatie - Kwalificeren
Tenzij de wet anders bepaalt, staat het de partijen vrij de gevallen te bepalen waarin een overeenkomst kan worden opgezegd; de enkele omstandigheid dat het intreden van een als opzeggingsgrond bedongen objectieve omstandigheid tevens een wanprestatie kan uitmaken, sluit de kwalificatie als opzeggingsbeding niet uit (1). (1) Zie Cass. 3 februari 1950, AC 1950, 355.
- Artt. 1134 en 1184 Oud Burgerlijk Wetboek
30 september 2021 C.20.0259.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.1
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
Algemeen - Recht op bewijs
Het recht op bewijs is he recht van elke procespartij om de bewijselementen over te leggen waarover zij zelf beschikt en om aan de rechter te vragen dat de bewijselementen waarover zij niet beschikt, zouden worden verzameld door de uitvoering van bepaalde onderzoeksmaatregelen, waarover de rechter oordeelt (1). (1) Cass. 15 juni 2012, AR
C.11.0721.F, AC 2012, nr. 390; zie Cass. 17 november 1988, AR 7848, AC 1988-89, nr. 160 en Cass. 9 mei 2005, AR S.04.0183.N, AC 2005, nr. 268; X. XXXXXXXX, “L'expertise
judiciaire, tiré à part du Répertoire notarial”, Brussel, Larcier 2009, 36, nr. 27 en voetnoten.
- Art. 962, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
9 december 2021 C.19.0644.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.2
AC nr. ...
Algemeen - Vordering tot deskundigenonderzoek - Weigering
Krachtens artikel 962 kan de rechter weigeren om een deskundigenonderzoek te beleven wanneer de eiser zijn vordering tot deskundigenonderzoek op geen enkel gegeven grondt dat de tot staving van zijn vordering aangevoerde feiten aannemelijk kan maken of wanneer er geen dienstige reden is om die maatregel te bevelen.
- Art. 962, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 962, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
9 december 2021 C.19.0644.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.2
AC nr. ...
Strafzaken - Zwijgrecht - Afleggen van een belastende verklaring - Wetens en willens nalaten of weigeren een verplichte verklaring af te leggen om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen - Invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen - Uitoefenen van een criminele activiteit - Verplicht bericht van werkhervatting - Inhoud van de informatieplicht
Uit de omstandigheid dat de mededeling door de uitkeringsgerechtigde aan zijn verzekeringsinstelling dat hij een beroepsactiviteit heeft hervat, hem zou verplichten om de inkomsten van zijn criminele activiteit op te nemen in zijn belastingaangifte, volgt niet dat hij met zijn op grond van artikel 66 KB 20 juli 1971 verplicht af te leggen verklaring zichzelf incrimineert, noch dat uit dit feitelijk gegeven kan worden afgeleid dat het om een criminele activiteit gaat (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 66 KB van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
9 februari 2021 P.20.1093.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.6
AC nr. ...
Strafzaken - Zwijgrecht - Wetens en willens nalaten of weigeren een verplichte verklaring af te leggen om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen - Invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen - Hervatten van een beroepsactiviteit -
Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid - Meedelen van gegevens over de aard van de beroepsactiviteit - Inkomsten van een criminele activiteit - Afleggen van een potentieel incriminerende verklaring
Krachtens artikel 66, eerste lid, 2°, KB 20 juli 1971 moet de uitkeringsgerechtigde binnen de twee dagen aan zijn verzekeringsinstelling de hervatting kenbaar maken van een beroepsbezigheid; deze verplichting geldt zowel voor een gedeeltelijke als een volledige hervatting van een beroepsbezigheid; de gerechtigde is daarbij niet verplicht mede te delen welke beroepsactiviteit hij heeft hervat; de omstandigheid dat die informatie nodig kan zijn indien de gerechtigde, bij toepassing van de artikelen 23 en 23bis KB 20 juli 1971 toelating wil vragen om tijdens een periode van invaliditeit een bepaalde beroepsactiviteit te hervatten met behoud van de uitkering en dat dit tot gevolg kan hebben dat hij incriminerende verklaringen aflegt, ontslaat hem niet van de met artikel 66, eerste lid, 2°, KB 20 juli 1971 opgelegde verplichting waarvoor hij geen incriminerende verklaringen moet afleggen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 23 en 23bis KB van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
9 februari 2021 P.20.1093.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.6
AC nr. ...
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
- "Fraus omnia corrumpit"
Het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit sluit uit dat een contractpartij die bedrog heeft gepleegd bij de totstandkoming van een overeenkomst, met het oogmerk de wederpartij te schaden of uit winstbejag, of aan wie dit bedrog toerekenbaar is, na vernietiging van de overeenkomst aanspraak kan maken op restitutie door de wederpartij van de in uitvoering van de overeenkomst reeds geleverde prestaties, indien hij hierdoor voordeel zou kunnen halen uit zijn bedrog (1) (2). (1) Zie andersluidende concl. OM. (2) Zie Cass. 3 oktober 2019, AR C.18.0438.N, AC 2019, nr. 499; Cass. 3 maart 2011, AR
C.07.0312.F, AC 2011, nr. 177.
- Art. 1116 Oud Burgerlijk Wetboek
30 september 2021 C.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.10
AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Verbeurdverklaring - Inbreuk op de Drugswet - Verdovende middelen - Facultatieve verbeurdverklaring - Motiveringsverplichting - Redenen
Het arrest dat goederen verbeurd verklaart die gediend hebben of bestemd waren om de lastens de beklaagde bewezen verklaarde drugmisdrijven te plegen dient de redenen, weze het beknopt, te vermelden om de facultatieve bijzondere verbeurdverklaring te vermelden (1). (1) Cass. 3 november 2020, AR P.20.0510.N, AC 2020, nr. 674.
- Art. 4, § 6 Wet 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende mid
- Art. 195, tweede lid Wetboek van Strafvordering
9 februari 2021 P.20.1083.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.1
AC nr. ...
SCHENKINGEN EN TESTAMENTEN
- Schenkingen - Inbreng - Inbreng in waarde - Interesten
Wanneer de erflater een onroerend goed heeft geschonken met vrijstelling van inbreng in natura en de begiftigde erfgenaam bijgevolg het goed in waarde moet inbrengen, kunnen op grond van artikel 856 Oud Burgerlijk Wetboek op het in te brengen bedrag, dat in de plaats komt van de inbreng in natura, vruchten dan wel interest worden toegekend; die vruchten of interest strekken tot vergoeding van hetzij de genotswaarde, hetzij de opbrengstwaarde van het goed voor de periode vanaf het overlijden van de erflater tot de verdeling van diens nalatenschap (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 856 Oud Burgerlijk Wetboek
2 december 2021 C.20.0555.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.6
AC nr. ...
STRAF
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Inbreuk op de Drugswet - Verdovende middelen - Facultatieve verbeurdverklaring - Motiveringsverplichting - Redenen
Het arrest dat goederen verbeurd verklaart die gediend hebben of bestemd waren om de lastens de beklaagde bewezen verklaarde drugmisdrijven te plegen dient de redenen, weze het beknopt, te vermelden om de facultatieve bijzondere verbeurdverklaring te vermelden (1). (1) Cass. 3 november 2020, AR P.20.0510.N, AC 2020, nr. 674.
- Art. 4, § 6 Wet 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende mid
- Art. 195, tweede lid Wetboek van Strafvordering
9 februari 2021 P.20.1083.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.1
AC nr. ...
SUCCESSIERECHTEN
- Sterfhuisclausule - Nieuwe fictiebepaling - Werking in de tijd
Artikel 2.7.1.0.4 Vlaamse Codex Fiscaliteit bepaalt mede het belastbaar voorwerp van de erfbelasting en onderscheidt zich aldus van een antimisbruikbepaling die de administratie in geval van fiscaal misbruik toelaat om een niet-belastbare rechtshandeling te negeren en de belastingplichtige te belasten alsof het fiscaal misbruik nooit heeft plaatsgevonden; de gewijzigde versie van deze bepaling heeft uitwerking op rechtshandelingen die dateren van vóór dan wel na de inwerkingtreding van de wijziging (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 2.7.1.0.4 Decreet 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit
16 september 2021 F.20.0071.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.4
AC nr. ...
VENNOOTSCHAPPEN
ALGEMEEN. GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS
Algemeen - gemeenschappelijke regels - Handels- of ambachtsonderneming - Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen - Vordering gebaseerd op niet- ingeschreven activiteit - Niet-ontvankelijkheid - Opheffing wetsbepaling - Werking in de tijd - Taak van de rechter
Hoewel de opheffing van artikel III.26, § 2, WER bij artikel 2 van de wet van 2 mei 2019, en in werking getreden op 27 mei 2019 onmiddellijk van toepassing is, blijft op de vordering die werd ingesteld vòòr 27 mei 2019 en waarover de rechter op die datum nog geen uitspraak heeft gedaan het op het ogenblik van het instellen van die vordering geldende artikel III.26, § 2, WER van toepassing.
- Art. III.26, § 2 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
- Art. 3 Gerechtelijk Wetboek
21 oktober 2021 C.20.0465.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.2
AC nr. ...
Algemeen - gemeenschappelijke regels - Beslissing of verrichting van de raad van bestuur - Schending van de belangenconflictregeling - Vordering tot nietigverklaring
Een beslissing of verrichting die behoort tot de bevoegdheid van de raad van bestuur kan worden nietig verklaard indien de schending van de belangenconflictregeling de totstandkoming ervan heeft kunnen beïnvloeden, wat het geval is wanneer de naleving van het voorschrift kon hebben geleid tot het afwijzen van de voorgenomen beslissing of verrichting of tot de aanvaarding ervan onder sterk verschillende voorwaarden.
- Art. 523, §§ 1 en 2 Wetboek van Vennootschappen 7 mei 1999
9 december 2021 C.19.0644.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.2
AC nr. ...
Handelsvennootschappen - Besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid - Aansprakelijkheid bestuurders - Verdeling van de bewijslast
Het is aan de zaakvoerder en niet aan de curator om te bewijzen dat de in artikel 265, tweede lid Wetboek van Vennootschappen bedoelde drempels niet zijn overschreden zodat artikel 265, eerste lid Wetboek van Vennootschappen niet op de zaakvoerder kan worden toegepast.
- Art. 265, eerste en tweede lid Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
2 december 2021 C.21.0016.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.8
AC nr. ...
VERZEKERING
Landverzekering - Eigen vordering van de getroffene tegen de verzekeraar - Verjaringstermijn - Stuiting - Verzekeraar - Beslissing om te vergoeden of weigering - Ogenblik
De artikelen 34, §2, en 35, §4 Wet Landverzekeringsovereenkomst zijn van dwingend recht ter bescherming van de belangen van de benadeelde; hieruit volgt dat de stuiting van de verjaring slechts eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar zijn wil om de schade te vergoeden duidelijk en ondubbelzinnig ter kennis brengt van de benadeelde (1). (1) Zie Cass. 18 juni 2012, AR C.11.0399.F, AC 2012, nr. 394.
- Artt. 34, § 2, en 35, § 4 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
8 november 2021 C.21.0011.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.1
AC nr. ...
Landverzekering - Eigen vordering van de getroffene tegen de verzekeraar - Verjaringstermijn - Stuiting - Verzekeraar - Beslissing om te vergoeden of weigering - Beoordeling
Hoewel de rechter onaantastbaar de feiten vaststelt waaruit hij afleidt of de verzekeraar zijn wil om de schade te vergoeden duidelijk en ondubbelzinnig ter kennis heeft gebracht van de benadeelde, gaat het Hof niettemin na of de rechter uit zijn vaststellingen naar recht zijn beslissing heeft kunnen afleiden (1). (1) Zie Cass. 18 juni 2012, AR C.11.0399.F, AC 2012, nr. 394.
- Artt. 34, § 2, en 35, § 4 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
8 november 2021 C.21.0011.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.1
AC nr. ...
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
Algemeen - Interpretatie - Toelaatbaarheid verzoekschrift tot uitlegging duidelijke of dubbelzinnige beslissing - Eerdere uitlegging door beslagrechter
Een verzoek tot uitlegging bij de rechter die een onduidelijke of dubbelzinnige beslissing heeft gewezen, kan niet meer worden toegelaten indien de beslagrechter die beslissing in het kader van een uitvoeringsgeschil op datzelfde punt reeds heeft uitgelegd (1). (1) Zie Cass. 14 juni 2019, AR C.18.0517.N, AC 2019, nr. 373.
- Artt. 793, 796 en 1395 Gerechtelijk Wetboek
2 december 2021 C.19.0428.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.4
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Recht op bewijs - Omvang - Beoordelingsvrijheid van de rechter
Het recht op bewijs is geen onbeperkt recht, en schakelt bijgevolg de beoordelingsvrijheid van de rechter niet uit (1). (1) Cass. 15 juni 2012, AR C.11.0721.F, AC 2012, nr. 390; zie Cass. 17 november 1988, AR 7848, AC 1988-89, nr. 160 en Cass. 9 mei 2005, AR S.04.0183.N, AC 2005, nr. 268; X. XXXXXXXX, “L'expertise judiciaire, tiré à part du Répertoire notarial”, Brussel, Larcier 2009, 36, nr. 27 en voetnoten.
- Art. 962, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
9 december 2021 C.19.0644.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.2
AC nr. ...
WEGVERKEER
WEGVERKEERSREGLEMENT VAN 01-12-1975
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 12 - Art. 12.2 - Het dubbel voorzichtig oprijden van een kruispunt - Aandacht van de bestuurder die voorrang van rechts dient te verlenen - Opmerken van het van links komend verkeer
Ook de bestuurder die voorrang van rechts geniet, moet de verplichting in acht nemen van het dubbel voorzichtig zijn bij het oprijden van een kruispunt om alle ongevallen te voorkomen; bijgevolg kan deze bestuurder, naargelang de omstandigheden, door het niet naleven van die verplichting bijdragen tot het verkeersongeval of de gevolgen ervan; dergelijke aansprakelijkheid volgt echter nog niet uit het enkele feit dat hij zijn aandacht niet richt op van links komend verkeer en het daarom niet opmerkt.
- Art. 12.2 KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg
- Artt. 1382 en 1383 Oud Burgerlijk Wetboek
9 februari 2021 P.20.1254.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.4
AC nr. ...
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 16 - Art. 16.2 - Artikel 16.2bis - Motorfietsen - Overrijdbare berm
Uit artikel 16.2bis Wegverkeersreglement volgt niet dat motorfietsers die tussen 2 rijstroken of files sneller rijden dan de voertuigen die stoppen of traag rijden in die rijstroken of files, gebruik mogen maken van een overrijdbare berm tussen die rijstroken of files.
- Art. 16.2bis KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg
2 december 2021 C.20.0328.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211202.1N.7
AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Artikel 2.7.1.0.4 Vlaamse Codex Fiscaliteit
Artikel 2.7.1.0.4 Vlaamse Codex Fiscaliteit bepaalt mede het belastbaar voorwerp van de erfbelasting en onderscheidt zich aldus van een antimisbruikbepaling die de administratie in geval van fiscaal misbruik toelaat om een niet-belastbare rechtshandeling te negeren en de belastingplichtige te belasten alsof het fiscaal misbruik nooit heeft plaatsgevonden; de gewijzigde versie van deze bepaling heeft uitwerking op rechtshandelingen die dateren van vóór dan wel na de inwerkingtreding van de wijziging (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 2.7.1.0.4 Decreet 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit
16 september 2021 F.20.0071.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210916.1N.4
AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Handels- of ambachtsonderneming - Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen - Vordering gebaseerd op niet- ingeschreven activiteit - Niet-ontvankelijkheid - Opheffing wetsbepaling - Werking in de tijd - Taak van de rechter
Hoewel de opheffing van artikel III.26, § 2, WER bij artikel 2 van de wet van 2 mei 2019, en in werking getreden op 27 mei 2019 onmiddellijk van toepassing is, blijft op de vordering die werd ingesteld vòòr 27 mei 2019 en waarover de rechter op die datum nog geen uitspraak heeft gedaan het op het ogenblik van het instellen van die vordering geldende artikel III.26, § 2, WER van toepassing.
- Art. III.26, § 2 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
- Art. 3 Gerechtelijk Wetboek
21 oktober 2021 C.20.0465.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.2
AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Overeenkomst - Nieuwe wet
Inzake overeenkomsten blijft de oude wet van toepassing, tenzij de nieuwe wet van openbare orde is of uitdrukkelijk de toepassing ervan voorschrijft op de lopende overeenkomsten; indien de geldigheid van de overeenkomst dient te worden beoordeeld op grond van de op het ogenblik van haar totstandkoming toepasselijke wet, dan is de uitvoering ervan slechts mogelijk binnen de perken gesteld door een latere dwingende wet; indien een latere wet de geldigheidsvoorwaarden van de vroegere wet afschaft of versoepelt, dan kan de nietigheid op grond van de vroegere wet niet meer worden gevorderd (1). (1) Zie Cass. 17 september 2004, AR C.02.0282.N, AC 2004, nr. 418.
- Art. 2 Oud Burgerlijk Wetboek
22 november 2021 C.21.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211122.3N.13
AC nr. ...
ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING
Arbeidsongeschiktheid - Wetens en willens nalaten of weigeren een verplichte verklaring af te leggen om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen - Invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen - Hervatten van een beroepsactiviteit - Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid - Meedelen van gegevens over de aard van de beroepsactiviteit - Inkomsten van een criminele activiteit - Afleggen van een potentieel incriminerende verklaring
Krachtens artikel 66, eerste lid, 2°, KB 20 juli 1971 moet de uitkeringsgerechtigde binnen de twee dagen aan zijn verzekeringsinstelling de hervatting kenbaar maken van een beroepsbezigheid; deze verplichting geldt zowel voor een gedeeltelijke als een volledige hervatting van een beroepsbezigheid; de gerechtigde is daarbij niet verplicht mede te delen welke beroepsactiviteit hij heeft hervat; de omstandigheid dat die informatie nodig kan zijn indien de gerechtigde, bij toepassing van de artikelen 23 en 23bis KB 20 juli 1971 toelating wil vragen om tijdens een periode van invaliditeit een bepaalde beroepsactiviteit te hervatten met behoud van de uitkering en dat dit tot gevolg kan hebben dat hij incriminerende verklaringen aflegt, ontslaat hem niet van de met artikel 66, eerste lid, 2°, KB 20 juli 1971 opgelegde verplichting waarvoor hij geen incriminerende verklaringen moet afleggen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 23 en 23bis KB van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
9 februari 2021 P.20.1093.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.6
AC nr. ...
Arbeidsongeschiktheid - Wetens en willens nalaten of weigeren een verplichte verklaring af te leggen om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen - Invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen - Inkomsten van een criminele activiteit - Verplicht bericht van werkhervatting - Inhoud van de informatieplicht - Zwijgrecht - Afleggen van een belastende verklaring
Uit de omstandigheid dat de mededeling door de uitkeringsgerechtigde aan zijn verzekeringsinstelling dat hij een beroepsactiviteit heeft hervat, hem zou verplichten om de inkomsten van zijn criminele activiteit op te nemen in zijn belastingaangifte, volgt niet dat hij met zijn op grond van artikel 66 KB 20 juli 1971 verplicht af te leggen verklaring zichzelf incrimineert, noch dat uit dit feitelijk gegeven kan worden afgeleid dat het om een criminele activiteit gaat (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 66 KB van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten
9 februari 2021 P.20.1093.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210209.2N.6
AC nr. ...