Contract
NR. 6. BEVOEGDHEID VAN SCHEIDSGERECHT IN GESCHIL TUSSEN MEDISCH SPECIALISTEN NA BEËINDIGING VAN MAATSCHAP. UITVOERING VAN OVEREENKOMST INZAKE AFREKENING OP BASIS VAN PRODUCTIE.
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht is tussen partijen overeengekomen in art. 13 lid 1 van de Overeenkomst. Deze bepaling houdt naar de kennelijke bedoeling van partijen in dat het Scheidsgerecht als arbitragecommissie zal optreden, overeenkomstig de procesbepalingen van zijn reglement inclusief de mogelijkheid van een kort geding.
Niet in geschil is dat de verdeling van het budget in de Overeenkomst in de verhouding 3:1 gebaseerd is op een daarmee corresponderende verdeling van de “productie” die de orthopeden dienen te realiseren. Eiser erkent dat een verrekening dient plaats te vinden, indien zijn “productie” minder bedraagt dan een vierde gedeelte van het door partijen als orthopeden te realiseren productiebudget. Er is dus geen sprake van een andere verdeling van het productiebudget dan tussen partijen is overeengekomen, doch slechts een afrekening op basis van werkelijke productie.
Scheidsgerecht Gezondheidszorg
(xx. X. Xxxxxxxxxxx, voorzitter, met bijstand van mr. M. Bitter, griffier)
3 mei 2001
Arbitraal xxxxxx in kort geding (01/09kg) in de zaak van:
A,
wonende te Z, eiser,
gemachtigde: mr. J.H. Hubben; tegen:
1. B,
2. C en
3. D,
allen wonende te Z, verweerders,
gemachtigde: mr. H.W. Lijftogt.
1. De procesgang
1.1 Eiser heeft gevorderd dat de voorzitter van het Scheidsgerecht bij arbitraal vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. verweerders hoofdelijk zal veroordelen de in de Notitie inzake samenwerkingsafspraken voorziene en van de samenwerkingsovereenkomst deel uitmakende compensatieregeling correct na te komen binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen arbitraal vonnis, op straffe van verbeurte van een aan eiser te betalen dwangsom van f 25.000,--, vermeerderd met f 1.000,-- voor iedere dag waarop verweerders in gebreke blijven aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
b. verweerders hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen de aan eiser over de maanden december 2000 en januari en februari 2001 toekomende bedragen, gebaseerd op een-vierde van het totale honorariumbudget, één en ander op straffe van verbeurte van een aan eiser te betalen dwangsom van f 25.000,--, vermeerderd met f 1.000,-- voor iedere dag waarop verweerders in gebreke blijven aan het te dezen te wijzen vonnis te voldoen;
c. verweerders hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen de boete zoals vastgelegd in artikel 10 van de samenwerkingsovereenkomst, tot 8 maart 2001 bedragende f 30.000,--;
d. verweerders hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, zal veroordelen in de kosten van het arbitraal geding, de volledige kosten van rechtsbijstand van eiser daaronder begrepen.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 23 april 2001. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerders sub 1 en 2 zijn verschenen met hun gemachtigde en mr. E. De gemachtigden hebben de wederzijdse standpunten toegelicht. De gemachtigde van verweerders heeft producties toegezonden en een pleitnotitie overgelegd.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is orthopedisch chirurg en heeft vanaf 1983 met D en G in maatschapverband de praktijk uitgeoefend in de ziekenhuizen te Z en Y. Per 1 oktober 1992 is verweerder C en per 1 juli 1995 is verweerder B tot de maatschap toegetreden; G is per laatstgenoemde datum uit de maatschap getreden.
2.2 Verweerders hebben tegen 1 december 1998 aan eiser de maatschap opgezegd. In verband daarmee is tussen partijen in juli 1999 een regeling getroffen die is neergelegd in een schriftelijke overeenkomst die als productie 1 door eiser is overgelegd. Partijen hebben afgesproken dat hun maatschap per 31 december 1998 zou worden ontbonden en dat partijen de praktijk orthopedie vanaf 1 januari 1999 voor eigen rekening en risico zouden voortzetten in het ziekenhuis te Z. Bij deze overeenkomst behoort een Notitie inzake samenwerkingsafspraken die als productie 2 is overgelegd, een overeenkomst tussen partijen en het ziekenhuis die als productie 3 is overgelegd en een Notitie nadere afspraken inzake functioneren samenwerkingsverband die als productie 4 is overgelegd door eiser.
2.3 In artikel 3, lid 3, van de Samenwerkingsovereenkomst (verder: de Overeenkomst) is bepaald dat partijen ieder een vierde gedeelte van het per 1 januari 1999 beschikbare budget ontvangen. In het vierde lid van deze bepaling hebben partijen de verplichting op zich genomen het afgesproken productiebudget te realiseren binnen de daarvoor bedoelde periode. Mocht één van de partijen echter niet in staat zijn het in deze bepaling overeengekomen deel van het budget te realiseren, dan vindt compensatie door de andere partij eerst plaats in maand 11 van 1999, en vervolgens in maand 10 van ieder volgend jaar “(…) met dien verstande dat wijzigingen van de budgetverdeling uitsluitend kunnen plaatsvinden indien daarover algehele overeenstemming met het ziekenhuis bestaat.”
2.4 Verweerders zijn ertoe overgegaan een door hen gepretendeerde vordering te verrekenen met het bedrag dat aan eiser toekomt op grond van de overeengekomen budgetverdeling.
2.5 Eiser heeft ermee ingestemd niet te participeren in de EHBO. Hij heeft ter compensatie van het verlies van dit deel van de praktijk een extra verwijzing verlangd van een kwart van de nieuwe, niet op naam verwezen, traumatologische patiënten. Volgens eiser heeft hij deze compensatie echter niet volledig gekregen, omdat verweerders daartoe geen opdracht hebben gegeven. Hij acht het onredelijk dat onder deze omstandigheden toepassing wordt gegeven aan art. 3 lid 4 van de samenwerkingsovereenkomst.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht is tussen partijen overeengekomen in art. 13 lid 1 van de Overeenkomst. Deze bepaling houdt naar de kennelijke bedoeling van partijen in dat het Scheidsgerecht als arbitragecommissie zal optreden, overeenkomstig de procesbepalingen van zijn reglement inclusief de mogelijkheid van een kort geding.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Niet in geschil is dat de verdeling van het budget in artikel 3 lid 3 van de Overeenkomst in de verhouding 3:1 gebaseerd is op een daarmee corresponderende verdeling van de “productie” die de orthopeden dienen te realiseren. Eiser erkent dat een verrekening dient plaats te vinden, indien zijn “productie” minder bedraagt dan een vierde gedeelte van het door partijen als orthopeden te realiseren productiebudget als bedoeld in art. 3 lid 4 van de Overeenkomst. Er is dus geen sprake van een andere verdeling van het productiebudget dan tussen partijen is overeengekomen, doch slechts een afrekening op basis van werkelijke productie.
4.2 De door verweerders gemaakte berekening waaruit volgt dat xxxxx in verband met het achterblijven van zijn “productie” aan hen over 2000 een bedrag van ongeveer NLG 150.000 verschuldigd is, is door xxxxx in dit geding niet gemotiveerd betwist, zodat voorshands van de juistheid van dat bedrag moet worden uitgegaan.
4.3 Xxxxx stelt zich op het standpunt dat hij het onder 4.2 vermelde bedrag niet aan verweerders is verschuldigd omdat hij onvoldoende compensatie heeft gekregen als hiervoor in 2.5 is vermeld. Xxxxx gaat daarbij op grond van gegevens uit het verleden uit van de veronderstelling dat deze compensatie mogelijk is geweest. Hij heeft niet kunnen achterhalen of in het jaar 2000 voldoende patiënten niet-op-naam zijn verwezen om compensatie mogelijk te maken en hij heeft ook geen gegevens kunnen verschaffen waaruit blijkt wat de reden is van het feit dat hij onvoldoende compensatie heeft gekregen of waarom niet het mogelijke en vereiste extra aantal patiënten op zijn spreekuren is geboekt. Evenmin heeft hij aannemelijk kunnen maken dat het achterblijven van het aantal verwijzingen naar zijn spreekuren het gevolg is van oorzaken die aan verweerders kunnen worden toegerekend. Verweerders hebben bovendien onweersproken gesteld dat zij geen invloed uitoefenen op de verdeling van patiënten over de poliklinische spreekuren, omdat deze verdeling geschiedt door het ziekenhuis.
4.4 Het vorenstaande moet tot de slotsom leiden dat verweerders in beginsel recht kunnen doen gelden op de herverdeling van het budget zoals in art, 3 lid 4 van de Overeenkomst is bepaald. Voorshands moet worden geoordeeld dat eiser het door verweerders gestelde bedrag aan hen is verschuldigd. Nu eiser ook niet heeft betwist dat verrekening van het door hem verschuldigde met zijn aandeel in het budget op grond van de Overeenkomst is toegestaan, kan ook daarin geen reden voor toewijzing van zijn vordering worden gevonden.
4.5 Aantekening verdient nog dat verweerders bereid zijn de Overeenkomst met xxxxx ten volle na te komen. In overeenstemming met de strekking van deze overeenkomst houden zij eiser aan de gevolgen van het feit dat hij na de ontbinding van de maatschap de praktijk voor eigen rekening en risico heeft voortgezet en heeft afgezien van deelname aan de EHBO.
4.6 Het had op de weg van eiser gelegen tijdig aan de hand van beschikbare cijfers te signaleren dat het aantal patiënten op zijn spreekuren achterbleef en tijdig te doen onderzoeken wat daarvan de oorzaak was. Daartoe was des te meer reden, nu de samenwerking tussen eiser en verweerders na ontbinding van de maatschap is begeleid door prof. H en in dit kader voor eiser voldoende gelegenheid heeft bestaan dit onderwerp aan de orde te stellen.
4.7 Verweerders dienden rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van eiser en mochten daarom niet tot een verrekening overgaan op zodanige wijze dat eiser in financiële problemen zou kunnen geraken. Bij brief van 12 april 2001 hebben verweerders alsnog aan eiser een regeling aangeboden, globaal inhoudende dat over 2001 een bedrag van ongeveer NLG 100.000 wordt ingehouden over een periode van negen maanden. Voorshands moet worden geoordeeld dat deze regeling een aanvaardbare oplossing biedt.
4.8 De vorderingen van xxxxx zijn mitsdien niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de vordering onder 1. Verweerders hebben weliswaar in zoverre geen bezwaar tegen toewijzing van deze vordering, dat zij bereid zijn de Overeenkomst na te komen, doch de vordering is te algemeen gesteld om met toepassing van een dwangsom voor toewijzing in aanmerking te komen. Nu verweerders pas na de aanvang van dit geding aan eiser een aanvaardbare regeling hebben aangeboden, is er grond voor na te melden compensatie van de kosten.
5. De beslissing
De voorzitter wijst het navolgende arbitraal xxxxxx in kort geding:
5.1 De vorderingen van eiser worden afgewezen.
5.2 De kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op een bedrag van NLG 3.155,00, komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft, in dier voege dat zij verhaald worden op het door eiser gestorte depot en verweerders aan eiser dienen te betalen een bedrag van NLG 1.577,50
5.3 Voor het overige moet ieder van partijen de eigen kosten dragen.