VERSLAG OVER HET AANGEBODEN AKKOORD
VERSLAG OVER HET AANGEBODEN AKKOORD
ex artikel 265 Fw
van de bewindvoerders van DSB N.V. in liquidatie, voorheen DSB Bank N.V.
3 mei 2022
1. Inleiding
1.1. Op 17 december 2021 is het faillissement van DSB N.V. (“DSB”) geëindigd met een volledige betaling op alle in het faillissement toegelaten (geverifieerde) vorderingen. Curatoren in het faillissement waren laatstelijk mr. R.J. Xxxxxxxxxxxxxxxx en mr. B.F.M. Xxxxxx.1
1.2. Omdat er na afloop van het faillissement nog geld resteerde (“Boedeloverschot”), verkeert DSB sindsdien ‘in liquidatie’. DSB dient het Boedeloverschot uit te betalen aan haar resterende schuldeisers. Het Boedeloverschot bedraagt – na aftrek van verwachte vereffeningskosten – circa EUR 667,5 miljoen. Er zijn meer dan 280.000 bekende schuldeisers met na faillissement opeisbaar geworden (maar tijdens faillissement niet-verifieerbare2) rentevorderingen op DSB (‘’Rentevorderingen’’). DSB begroot het totaalbedrag aan Rentevorderingen per 31 december 2021 op circa EUR 785 miljoen. Het Boedeloverschot is daarmee onvoldoende om alle Rentevorderingen te voldoen.
(“surseance”) te verzoeken, om zodoende op basis van een surseanceakkoord op transparante wijze het boedeloverschot onder haar schuldeisers te verdelen. Zodra de uitdeling is afgerond, zal DSB ophouden te bestaan. Het is aldus een liquidatieakkoord, niet gericht op voorzetting van DSB.
1.4. Op 18 januari 2022 heeft de rechtbank Amsterdam DSB voorlopig surseance verleend met benoeming van mrs. Xxxxxxxxxxxxxxxx en Xxxxxx voornoemd tot bewindvoerders
(“Bewindvoerders”). Bij het verzoek om surseance heeft DSB een ontwerpakkoord gevoegd. Daarover zal de commissie van vertegenwoordiging (“Commissie”) die de rechtbank op verzoek van de Bewindvoerders op 9 maart 2022 heeft benoemd, op de crediteurenvergadering van 9 mei 2022 te 10.00 uur stemmen. De leden van de Commissie zullen zich ieder voor zich een oordeel vormen over het akkoord, teneinde daarover te kunnen stemmen.
1.5. Mede naar aanleiding van de overleggen met de Commissie en de Bewindvoerders heeft DSB het ontwerpakkoord dat bij haar surseanceverzoek was gevoegd op een aantal punten aangepast, verduidelijkt of aangevuld, zoals de verhoging van het uitkeringspercentage voor alle schuldeisers met een vordering tot en met EUR 160.000 en het toevoegen van een geschillenregeling. DSB heeft dit aangepaste ontwerpakkoord op 3 mei 2022 ter griffie van de rechtbank neergelegd (“Ontwerpakkoord”) en tevens gepubliceerd op de website
1 Voor nadere informatie over het faillissement van DSB wordt met name verwezen naar het eindverslag van de curatoren, dat is te vinden op xxxxxxx.xx. Inmiddels is rekening en verantwoording afgelegd als bedoeld in artikel 193 lid 2 Fw.
2 Artikel 128 Fw.
xxxxxxxxx.xxx.xx. In onderhavig verslag richten Bewindvoerders zich uitsluitend op het Ontwerpakkoord en niet op de eerdere versie daarvan.
2. Rol bewindvoerders verslag ex artikel 265 Fw
2.1 Artikel 265 lid 1 Fw bepaalt dat de bewindvoerder schriftelijk verslag uitbrengt over het aangeboden akkoord. In dat verslag moeten hij ‘simpelweg’ zeggen wat hij van het akkoord vindt.3 Waar normaliter het verslag voornamelijk bestemd is voor de crediteuren, is de bijzonderheid in dit geval dat de Bewindvoerders middels het 265-verslag tevens rapporteren aan de Commissie.
Aspecten bij beoordeling Bewindvoerders
2.2 In de regel beoordeelt de bewindvoerder of de schuldenaar middels het akkoord het maximale aanbiedt, afgezet tegen het belang van (de continuïteit van de onderneming van) de schuldenaar.4 Bij DSB speelt dat aspect niet, aangezien sprake is van een liquidatieakkoord waarmee het volledige actief wordt aangeboden. Na afwikkeling van het akkoord zal DSB ophouden te bestaan.
Ten behoeve van het 265-verslag hebben Bewindvoerders het volgende beoordeeld:
o Leidt het Ontwerpakkoord, gelet op het feit dat van een verschillende behandeling van verschillende groepen schuldeisers sprake is, tot een evenwichtige verdeling van het beschikbare actief?
o Worden de wettelijke voorschriften in acht genomen en is sprake van de hantering van redelijke principes, afgezet tegen aspecten van praktische uitvoerbaarheid?
o In hoeverre kan worden vertrouwd op de beschikbare data ten aanzien van het beschikbare actief en de schuldenlast?
o Hoe is de uitvoering van het Ontwerpakkoord geregeld en gewaarborgd met alle aspecten die daarbij komen kijken en zijn de voorziene vereffeningskosten redelijk?
Methode van beoordeling
2.3 Teneinde deze aspecten te kunnen beoordelen, hebben Bewindvoerders in de eerste plaats het Ontwerpakkoord en de bijbehorende toelichting bestudeerd. Zij hebben vervolgens eigen onderzoek gedaan, vragen gesteld aan DSB en de daarop ontvangen antwoorden bestudeerd en diverse inhoudelijke overleggen gevoerd met DSB en werknemers van de 100 % dochtervennootschap van DSB, Finqus B.V. (“Finqus”). DSB heeft Xxxxxxxxxxxxxx betrokken bij, onder meer, haar plannen met betrekking tot de communicatie met schuldeisers. Bewindvoerders hebben daarnaast met DSB een aantal bijeenkomsten van de Commissie bijgewoond. Zij hebben de vragen die de Commissie aan DSB heeft gesteld, en de daarop door DSB gegeven antwoorden, eveneens meegenomen in hun beoordeling.
3 T&C Insolventierecht, art. 265 Fw, aant. 2.
4 Xxxxxxx, Surseance van betaling (Xxxxxxx Insolventierecht nr. VIII) 2021/8120.
Opbouw van dit verslag
2.4 In dit verslag beschrijven de Bewindvoerders allereerst de uitgangssituatie op surseancedatum (Paragraaf 3). Vervolgens worden thematisch de verschillende aspecten van het Ontwerpakkoord behandeld, zoals het onderscheid tussen de verschillende schuldeisers en de verdeling van het actief (Paragraaf 4), alsmede de uitvoering van het Ontwerpakkoord (Paragraaf 5). Op basis van een afweging van alle verschillende aspecten komen de Bewindvoerders tot het antwoord op de vraag of het Ontwerpakkoord in vergelijking met een tweede faillissement van DSB tot een betere uitkomst voor de crediteuren leidt, waarbij vooruitlopend op de eventuele aanname van het Ontwerpakkoord ook aandacht wordt besteed aan de vraag of er (andere) homologatieweigeringsgronden (artikel 272 Fw) aanwezig zijn (Paragraaf 6). Ten slotte volgt een conclusie (Paragraaf 7).
3. Uitgangssituatie
Het actief
3.1 Het actief van DSB bij aanvang van de surseance omvat het batig saldo na de afwikkeling van het faillissement. DSB exploiteert geen lopende onderneming meer. Bewindvoerders kunnen, als voormalig curatoren van DSB, bevestigen dat het actief van DSB uitsluitend nog bestaat uit liquide middelen en uit de aandelen in haar 100 % dochtermaatschappij Finqus. Het actief van Finqus omvat eveneens uitsluitend liquide middelen. Finqus heeft haar activiteiten verkocht en heeft om die reden geen zelfstandige waarde meer. De stand van de liquide middelen wordt daarom geconsolideerd bekeken. Bij aanvang van de surseance bedroegen de liquide middelen van DSB en Finqus samen in totaal circa EUR 686 miljoen. Deze worden aangehouden bij een Nederlandse bankinstelling. Van dit totaalbedrag wordt EUR 21 miljoen in escrow gehouden in verband met de overdracht in 2021 door DSB van een tweetal leningenportefeuilles aan NIBC Bank N.V. en Intrum Nederland B.V. De escrows lopen tot 17 mei 2022 (EUR 5 miljoen) respectievelijk 17 november 2022 (EUR 16 miljoen).5
3.2 De inschatting van DSB is dat het uiteindelijk resterende actief - na voldoening van de kosten in verband met de vereffening en de uitvoering van het Ontwerpakkoord, als dat wordt aangenomen - circa EUR 667,5 miljoen zal bedragen. Er zijn geen inkomsten meer. Een relevante component in de vereffeningskosten is de negatieve rente die DSB maandelijks verschuldigd is over de aangehouden banktegoeden. In de geschatte vereffeningskosten zijn tevens de kosten voor communicatie aan schuldeisers over het Ontwerpakkoord begrepen. DSB zal een actief communicatiebeleid voeren, omdat zij zo veel mogelijk aanmeldingen van schuldeisers wil bewerkstelligen.6 Hoewel het gaat om inschattingen en hiermee dus noodzakelijkerwijs onzekerheid is gemoeid, beschouwen Bewindvoerders de verwachting dat het actief zal afnemen op basis van de van DSB ontvangen prognoses als reëel. In paragraaf
5.14 gaan Bewindvoerders uitvoeriger in op de door DSB voorziene kosten van uitvoering van het Ontwerpakkoord.
5 Deze cijfers volgen uit de concept jaarrekening 2021 van Finqus en de conceptversie van de vennootschappelijke balans van DSB per 31 december 2021.
6 Par. 8.13 van de Toelichting op het Ontwerpakkoord.
Het passief
3.3 De slotuitdelingslijst in het faillissement van DSB voorziet in 100% betaling van alle geverifieerde schuldeisers. Het passief van DSB bij aanvang van de surseance bestaat, ook volgens Bewindvoerders, uitsluitend nog uit (1) vorderingen die niet ter verificatie in het faillissement konden worden ingediend en (2) eventuele vorderingen die wel verifieerbaar waren in het faillissement, maar door de desbetreffende schuldeisers niet zijn ingediend of bij de curatoren niet bekend waren.
3.4 Tot de eerste categorie behoren volgens DSB, en ook volgens Bewindvoerders, uitsluitend rentevorderingen van schuldeisers die gedurende het faillissement ingevolge artikel 128 Fw niet konden worden ingediend. Met vorderingen van de tweede categorie zijn de Bewindvoerders niet bekend. Vanwege de lange duur en de relatieve bekendheid van het faillissement van DSB, achten Bewindvoerders het onwaarschijnlijk dat er dergelijke onbekende vorderingen zijn.
3.5 Tot het (mogelijk) passief behoren tot slot nog de verplichtingen uit hoofde van garanties die in het kader van de in paragraaf 3.1 genoemde verkopen van leningenportefeuilles aan de kopers zijn verstrekt, in verband waarmee een tweetal bedragen in escrow worden gehouden. Eventuele garantieclaims zouden op die escrows kunnen worden verhaald. DSB heeft Bewindvoerders recent bericht dat de kopers tot nu toe niet hebben aangekondigd dat zij een garantieclaim zullen indienen.
Hoofdrolspelers
3.6 Bij de aanbieding, stemming en eventuele homologatie van het Ontwerpakkoord in deze surseance kunnen, naast de rechtbank en de rechters-commissarissen, verschillende betrokkenen worden onderscheiden:
o DSB
DSB is de schuldenaar. Zij heeft surseance verzocht met als doel haar vermogen af te wikkelen door middel van een liquidatieakkoord. DSB biedt het Ontwerpakkoord aan en is volledig in charge ten aanzien van de inhoud daarvan.
o Bewindvoerders
De Bewindvoerders hebben de taken die de Faillissementswet hen toekent. Zij bieden het Ontwerpakkoord niet aan, dat doet DSB. Hun belangrijkste taken met betrekking tot het Ontwerpakkoord zijn het opstellen van het onderhavige verslag ex artikel 265 Fw, het opstellen van de crediteurenlijst als bedoeld in artikel 259 Fw7 en het zich uitlaten over de wenselijkheid van de homologatie van het Ontwerpakkoord ex artikel 271 Fw. Daarnaast hebben Bewindvoerders de rechtbank verzocht om op grond van artikel 281e Fw een commissie van vertegenwoordiging te benoemen, die zal stemmen over het Ontwerpakkoord. Bewindvoerders waren curatoren in het voorafgaande faillissement van DSB en hebben uit dien hoofde veel kennis over DSB, haar actief en passief, de voorgeschiedenis en de gebeurtenissen van de afgelopen jaren. Bewindvoerders zijn voorts
7 De crediteurenlijst ex artikel 259 Fw ligt conform artikel 263 Fw met ingang van 29 april 2022 ter inzage bij de griffie van de rechtbank Amsterdam.
gedurende de periode van stille bewindvoering van 27 december 2021 tot 18 januari 2022 beoogd bewindvoerders van DSB geweest.8
o De Commissie
De Commissie bestaat uit tien leden, die op voorstel van Bewindvoerders door de rechtbank Amsterdam zijn benoemd. Bewindvoerders hebben kandidaten gezocht die directe vertegenwoordigers van een groep schuldeisers zijn en leden die geen afzonderlijke groep schuldeisers vertegenwoordigen. De Commissie stemt op grond van artikel 281e Fw over het Ontwerpakkoord in plaats van de individuele schuldeisers. De individuele commissieleden kunnen voor en tegen het Ontwerpakkoord stemmen.
o DNB
DNB vertegenwoordigt circa 94% van de totale schuldenlast en is daarmee verreweg de grootste schuldeiser van DSB. Zij is, voor zover Bewindvoerders bekend, de enige niet- contractuele schuldeiser van DSB. Haar vorderingen zijn ontstaan op grond van de wet als gevolg van haar verplichtingen onder het Depositogarantiestelsel (“DGS”).9 DNB is in het kader van het Ontwerpakkoord bereid om het mogelijk te maken dat aan andere schuldeisers met vorderingen (beoordeeld per individuele vordering) tot maximaal EUR
160.000 direct een vast percentage van de vordering wordt uitbetaald.
o Schuldeisers
De schuldeisers, inclusief DNB, zijn de direct belanghebbenden bij het Ontwerpakkoord. Als het Ontwerpakkoord wordt aangenomen en gehomologeerd, zijn zij daaraan gebonden en kunnen zij aanspraak maken op betaling op basis daarvan. Zij kunnen zelf niet stemmen over het Ontwerpakkoord. Dat doet de Commissie.
4. Onderscheid Rentevorderingen A, B en C en Overige vorderingen en afweging belangen
Onderscheid
4.1 Het Ontwerpakkoord maakt onderscheid tussen drie soorten rentevorderingen:
o “Rentevorderingen A” zijn rentevorderingen, ontstaan in de periode van faillissementsdatum tot uitbetalingsdatum onder de Voorschotregeling en/of het DGS.
o “Rentevorderingen B” betreft de vertragingsrente over vorderingen die niet onder de Voorschotregeling en/of het DGS zijn betaald, zoals vorderingen van handelscrediteuren.
o “Rentevorderingen C” betreffen rentevorderingen over vorderingen waarin DNB is gesubrogeerd.
Daarnaast kent het Ontwerpakkoord “Overige Vorderingen”. Dit betreffen (eventuele) vorderingen die geen rentevorderingen zijn. Overige Vorderingen waren op surseancedatum niet bekend. Zoals hierna toegelicht in paragraaf 4.4, hebben zich na surseancedatum zes schuldeisers met vermeende aanspraken bij Bewindvoerders gemeld. Deze aanspraken zouden
8 In het eerste openbare surseanceverslag ex artikel 227 Fw hebben bewindvoerders hun werkzaamheden gedurende de periode van stille bewindvoering in meer detail beschreven. Het verslag is raadpleegbaar op xxxxxxxxx.xxx.xx.
9 Artikel 3:259 lid 2 Wft, nader uitgewerkt in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.
mogelijk als Overige Vorderingen (onder de grens van EUR 160.000) moeten worden gekwalificeerd, maar deze aanspraken worden door de Bewindvoerders betwist.
4.2 Het onderscheid tussen de verschillende vorderingen wordt, naar Bewindvoerders begrijpen, om drie redenen gemaakt.
(1) In de eerste plaats omdat DNB en de achterliggende banken, die de materieel belanghebbenden zijn bij de Rentevorderingen C,10 betaling bij voorrang mogelijk maken van Rentevorderingen A en B en eventuele Overige Vorderingen tot en met EUR 160.000.
(2) Voorts geldt dat het administratief ingewikkeld, bewerkelijk en daarmee kostbaar zou zijn om aan de ruim 288.000 crediteuren van de Rentevorderingen A en B meerdere tussentijdse uitdelingen te doen met een slotuitdeling op het moment dat de schuldenlast en vereffeningskosten vaststaan. In plaats daarvan voorziet het Ontwerpakkoord in een eenmalige (slot)uitdeling, direct na homologatie.
(3) Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de Rentevorderingen A en de Rentevorderingen B heeft een administratieve oorzaak. Rentevorderingen A komen voort uit de DGS betalingen door DNB. Rentevorderingen B komen voort uit de schuldeisersadministratie van DSB.
Bewindvoerders beoordelen deze redenen voor het onderscheid tussen Rentevorderingen A, B en C als voor de hand liggend.
Rentevorderingen per 31 december 2021
4.3 In het Ontwerpakkoord worden de Rentevorderingen gefixeerd per 31 december 2021. De Bewindvoerders achten dit voor de hand liggend. In alle gevallen gaat het om rentevorderingen, waarover vanaf datum surseancedatum alleen nog wettelijke rente loopt11, waarmee de verhouding tussen de verschillende vorderingen niet wijzigt, indien er voor zou worden gekozen om de rente tot een latere datum te berekenen.
Andere vorderingen, die niet zijn voorzien in het akkoord?
4.4 Tijdens de surseance hebben zes partijen zich tot de Bewindvoerders gewend met zeven vermeende aanspraken. De Bewindvoerders hebben voormelde partijen op de voet van artikel 259 Fw bericht hun vermeende aanspraken te betwisten en de vorderingen als betwist op de crediteurenlijst geplaatst. De betwisting leidt er niet toe dat deze crediteuren hun eventuele rechten verliezen.12 Deze crediteuren behouden de mogelijkheid na homologatie van het akkoord eventuele rechten jegens DSB te trachten geldend te maken. Verder geldt dat DSB te kennen heeft gegeven dat zij dergelijke vorderingen als aangemeld beschouwt en daarop zal
10 Zie par. 5.22 van de Toelichting op het Ontwerpakkoord.
11 Op datum surseance was ten aanzien van alle termijncontracten met een vaste contractuele rente de looptijd daarvan inmiddels verstreken.
12 De indiening bij en betwisting door de bewindvoerders geschiedt in een surseance uitsluitend met het oog op de toelating tot de stemming over het ontwerpakkoord en niet om die vorderingen bindend vast te stellen (HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4483, NJ 2005, 362 (UPC/Movieco). Zie ook par. 5.2 van onderhavig verslag.
reageren na homologatie van het Ontwerpakkoord.13 Betreffende schuldeisers zullen een uitkering onder het Ontwerpakkoord ontvangen als hun vordering alsnog zou worden erkend of vast komt te staan. Ten slotte kan nog worden vermeld dat per 3 mei 2022 zich 251 partijen op de website xxxxxxxxx.xxx.xx hadden aangemeld om te worden geïnformeerd zodra het webportaal met de rekentool voor aanmelding van rentevorderingen beschikbaar zal zijn.
4.5 De Bewindvoerders hebben zich aanvullend nog afgevraagd of er mogelijk categorieën van vorderingen ontbreken in het Ontwerpakkoord. Zo hebben zij zich laten informeren door DSB over en zelf onderzoek gedaan naar de gevolgen van subrogatie in het kader van de uitbetaling door DNB onder het DGS. Bewindvoerders hebben zich daarbij in het bijzonder de vraag gesteld of DNB wel subrogeert in de (gehele) contractuele renteaanspraak van de klant, inclusief een aanspraak tot vergoeding van positief contractsbelang. Uit het toepasselijke wettelijke systeem volgt volgens Bewindvoerders dat DNB inderdaad subrogeert in de gehele contractuele aanspraak over de periode na de DGS-betaling.
Achtergrond verschillende behandeling
4.6 Onder het Ontwerpakkoord kunnen schuldeisers van Rentevorderingen A, Rentevorderingen B en Overige Vorderingen, wanneer de vordering het bedrag van EUR 160.000 niet overstijgt, aanspraak maken op directe uitkering van een (vast) percentage van 90 %. Schuldeisers van Rentevorderingen C en Overige Vorderingen, die laatste wanneer de totale vordering hoger is dan EUR 160.000, kunnen aanspraak maken op het resterende actief na uitkering op Rentevorderingen A, Rentevorderingen B en (eventuele) Overige Vorderingen tot en met EUR 160.000.
4.7 Het Ontwerpakkoord voorziet dus in een directe en eenmalige slotuitkering aan het grootste deel van de schuldeisers (in aantal gaat het om ruim 280.000 schuldeisers van Rentevorderingen A en B), nadat zij zich via de website hebben aangemeld. Dit resulteert naar het oordeel van Bewindvoerders in een voortvarende afhandeling van hun vorderingen en is daarmee in hun belang. Het alternatief, dat alle crediteuren hetzelfde akkoordpercentage ontvangen, zou noodzakelijkerwijs met zich meebrengen dat ofwel lang zou moeten worden gewacht totdat de definitieve omvang van de erkende aangemelde vorderingen en de vereffeningskosten vaststaan waarna een eenmalige (slot)uitdeling zou kunnen worden gedaan, ofwel zouden gedurende een langere periode meerdere uitdelingen moeten worden gedaan aan een grote hoeveelheid crediteuren. De betaling van een vast percentage aan deze groep schuldeisers leidt er daarentegen toe dat zij direct duidelijkheid hebben over het hen toekomende en dat zij vrijwel direct na de aanmelding van hun vordering worden betaald. Aanvullend kan nog worden genoemd dat het feit dat daardoor geen tussentijdse betalingen aan deze grootste groep van schuldeisers hoeven te worden gedaan ook tot kostenbesparing leidt.
4.8 De crediteuren van Rentevorderingen C, te weten DNB en achterliggende banken, zijn bereid om de crediteuren van de Rentevorderingen A, Rentevorderingen B en eventuele Overige Vorderingen tot en met EUR 160.000 voor te laten gaan door te accepteren dat aan hen eenmalig een vast percentage van hun vordering wordt uitgekeerd. Over deze crediteuren en eventuele crediteuren van Overige Vorderingen boven EUR 160.000 zal het restant van het
13 Het Ontwerpakkoord is ingevolge artikel 273 Fw ook verbindend voor crediteuren wier vordering door bewindvoerders of de schuldenaar is betwist.
actief worden verdeeld dat zal overblijven na uitkering aan de crediteuren die aanspraak kunnen maken op een vast percentage van 90 % en na betaling van de vereffeningskosten en eventuele overige verplichtingen. In het Ontwerpakkoord is dit gedefinieerd als het “Uitdelingspercentage”. DNB en achterliggende banken lopen daarmee derhalve het risico op onvoorziene ‘tegenvallers’, zoals hogere vereffeningskosten, aanspraken van Intrum Nederland
B.V. en/of NIBC Bank N.V. op de in escrow geparkeerde gelden en thans onbekende Overige Vorderingen.
4.9 Om de hiervoor genoemde redenen ondersteunen Bewindvoerders de keuze om de twee groepen van schuldeisers verschillend te behandelen door één groep schuldeisers een vast uitkeringspercentage toe te kennen, te meer omdat het voor de Bewindvoerders op basis van de van DSB ontvangen informatie voldoende aannemelijk is dat ten opzichte van deze groep schuldeisers de andere groep schuldeisers, te weten DNB en achterliggende banken met Rentevorderingen C, hierdoor niet worden bevoordeeld doordat zij procentueel meer zouden ontvangen. Dit wordt hierna toegelicht.
Uitdelingspercentage en omvang vaste percentage
4.10 Uitgangspunt van het Ontwerpakkoord is dat het Uitdelingspercentage, dat zal worden uitbetaald op Rentevorderingen C en op eventuele Overige Vorderingen boven EUR 160.000, niet hoger ligt dan het vaste percentage dat aan de andere schuldeisers wordt betaald.14 De exacte omvang van het Uitdelingspercentage is vooraf onbekend. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals de uiteindelijke omvang van de vereffeningskosten, het aantal schuldeisers aan wie het vaste percentage kan worden betaald en het bestaan van eventuele Overige Vorderingen die thans niet bekend zijn.
4.11 DSB heeft berekend dat wanneer het vaste percentage op 90 % wordt gesteld, er voldoende zekerheid bestaat dat het Uitdelingspercentage nooit hoger zal zijn dan 90 %. Bewindvoerders beoordelen die berekening als realistisch en zijn er voldoende van overtuigd dat de schuldeisers van Rentevorderingen C en eventuele Overige Vorderingen boven EUR 160.000 nooit (procentueel) meer zullen ontvangen dan de schuldeisers die ingevolge het Ontwerpakkoord direct het vaste percentage van 90 % krijgen uitgekeerd. Bij die beoordeling is relevant, maar niet doorslaggevend, dat DSB ernaar streeft om zoveel mogelijk aanmeldingen van en uitbetalingen op Rentevorderingen A en B te bewerkstelligen. Het hierna in hoofdstuk 5 nog te bespreken communicatiebeleid is hierop gericht en bovendien zal DSB zich volgens het Xxxxxxxxxxxxxx inspannen om zoveel als redelijkerwijs mogelijk uit eigen beweging Rentevorderingen A en B te betalen. Als evenwel ondanks die inspanningen het aantal aanmeldingen en betalingen van Rentevorderingen A en B tegenvalt, kan er nog steeds van uit worden gegaan dat de situatie zich niet zal voordoen dat er (procentueel) meer wordt betaald op Rentevorderingen C en Overige Vorderingen boven EUR 160.000.
Berekeningsgrondslagen Rentevorderingen
4.12 Voor de vaststelling van de Rentevorderingen voorziet het Ontwerpakkoord in een stelsel van zogenaamde “Berekeningsgrondslagen Rentevorderingen”.15 Volgens de toelichting bij het Ontwerpakkoord zijn deze in grote mate gestoeld op de contractuele en wettelijke regels ter
14 Par. 4.4 van de Toelichting op het Ontwerpakkoord.
15 Opgenomen in Annex 2 bij het Ontwerpakkoord.
zake. Als voorbeeld kan worden genoemd de rente over achtergestelde deposito’s. Deze wordt behandeld als concurrente (niet achtergestelde) vordering, aangezien de onderliggende overeenkomst de rente niet als achtergesteld aanmerkt.16 Voor zover sprake is van toepassing van de wet of de toepasselijke overeenkomst, kan daartegen geen bezwaar bestaan. In enkele gevallen wordt echter afgeweken van de wet of de overeenkomst, dan wel is sprake van interpretatie.
4.13 Ten aanzien van deze afwijkingen en interpretatie kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
o Gemaakte keuze werkt in de onderlinge verhouding van schuldeisers evenwichtig uit. Voorbeelden hiervan zijn:
- Eerder betaalde rentevergoedingen in mindering brengen op de onder het Ontwerpakkoord te verrichten uitkering, zodat schuldeisers niet dubbel rente ontvangen.17
- Buiten toepassing laten van wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, aangezien er van wordt uitgegaan dat zakelijke deposito’s c.q. geldleningsovereenkomsten niet kwalificeren als handelsovereenkomsten.18
- Het voor de berekening van de renteaanspraak beschouwen van de Rentevorderingen C als één vordering.19
- Het toekennen van een rentevordering over de periode tot uitbetaling onder de Voorschotregeling en/of het DGS aan schuldeisers die het Aanbod hebben geaccepteerd, ondanks de in het Aanbod verleende kwijting.20
o Gemaakte keuze resulteert erin dat een groep gunstiger wordt behandeld.
Een voorbeeld hiervan is dat bij de berekening van de rente tot het moment van de uitbetaling van EUR 3.000,- krachtens de voorschotregeling in het kader van het DGS, wordt uitgegaan van de laatste datum van uitbetaling.21 Aldus ontstaat er een licht voordeel voor de schuldeisers die het voorschot eerder hebben ontvangen.
o Gemaakte keuze gaat over een voor de klanten te verwaarlozen belang. Voorbeelden hiervan zijn:
- De in de vorige alinea behandelde keuze ten aanzien van de renteberekening met betrekking tot genoemde voorschotregeling.
- De berekening van alle Rentevorderingen A op basis van day count convention ACT/365.22
o Gemaakte keuze om uitvoeringstechnische redenen ingegeven, strikte toepassing wet of overeenkomst niet makkelijk uit te voeren en zou leiden tot aanzienlijke extra kosten. Voorbeelden hiervan zijn:
- Het voor alle vorderingen fixeren van de datum waarop verzuim ex artikel 6:119 BW is
16 Par. 7.21 van de Toelichting bij het Ontwerpakkoord in combinatie met voetnoot 19.
17 Annex 2, art. 11.
18 Annex 2, art. 2.
19 Annex 2, art. 15.
20 Par. 5.17 van de Toelichting bij het Ontwerpakkoord.
21 Annex 2, art. 10.
22 Annex 2, art. 12.
ingetreden op de datum van het faillissement.23
- Het steeds toepassen van de contractuele rente in plaats van de wettelijke rente, ook als de contractuele rente lager is dan de wettelijke rente.24
- Het laten beginnen van het nieuwe jaar voor toevoeging van wettelijke rente aan de hoofdsom, telkens na afloop van één jaar vanaf 19 oktober 2009 (faillissementsdatum).25
- Het bij de berekening van de vordering buiten toepassing laten van bepaalde overige bij het product behorende voorwaarden, zoals (maar niet beperkt tot) day count conventions, vervaldata van rente, rentedragende maxima en eventuele contractuele rentebonussen.26
4.14 De Bewindvoerders hebben al deze gevallen beoordeeld. In een beperkt aantal gevallen wordt om redenen van praktische uitvoerbaarheid van het Ontwerpakkoord van de wet afgeweken. De Bewindvoerders achten de gemaakte keuzes begrijpelijk. Waar er sprake is van afwijking, geldt dat in veel gevallen voor de betrokken groep schuldeisers in positieve zin wordt afgeweken van de wet of de overeenkomst en dat het daarbij steeds om een relatief geringe belangen gaat. Daarbij geldt dat de afwijkingen vooral voor rekening komen van de schuldeisers van Rentevorderingen C, d.w.z. DNB en achterliggende banken, die goed zijn voor 94% van het bedrag van alle Rentevorderingen. De afwijkingen strekken hierbij niet ten nadele van de crediteuren van Rentevorderingen A en Rentevorderingen B, aangezien zij onder het Ontwerpakkoord aanspraak kunnen maken op een vast percentage dat hoger is dan een variabel percentage in faillissement.27 De Bewindvoerders achten de gemaakte keuzes derhalve aanvaardbaar.
5. Uitvoering
5.1 Alle overige onderwerpen die in het Ontwerpakkoord zijn vervat, hebben betrekking op de uitvoering van het Ontwerpakkoord. Bewindvoerders zullen die onderwerpen hierna achtereenvolgens behandelen. Zij zullen in dit hoofdstuk eveneens aandacht schenken aan uitvoeringsaspecten die niet expliciet zijn vastgelegd in het Ontwerpakkoord, maar daarmee wel verband houden.
Verkrijgen van zo veel mogelijk aanmeldingen: 1. webportaal voor aanmelding Rentevorderingen A
5.2 Er is voor gekozen om niet in te zetten op indiening door de crediteuren van vorderingen bij de Bewindvoerders als bedoeld in artikel 257 Fw, nu deze indiening enkel ten doel heeft om te bepalen welke crediteuren tot de stemming over het akkoord worden toegelaten. Dat is bij DSB niet van toepassing, aangezien niet de crediteuren maar de Commissie over de aanname van het Ontwerpakkoord zal stemmen. Direct vanaf surseancedatum is in de communicatie de nadruk gevestigd op aanmelding door de schuldeisers van Rentevorderingen A na homologatie van het Ontwerpakkoord, teneinde daarop direct betaling te krijgen via het webportaal. Dat betekent dat het webportaal eerst zal worden opengesteld nadat de homologatiebeslissing in
23 Annex 2, art. 3.
24 Annex 2, art. 5 en art. 9.
25 Annex 2, art. 4.
26 Annex 2, art. 8.
27 Zie nader in paragraaf 6.5 van dit verslag.
kracht van gewijsde zal zijn gegaan. Zodoende zal er in beginsel slechts sprake zijn van één, ‘geautomatiseerd’ contactmoment met deze crediteuren. Naar verwachting zal deze werkwijze het show percentage bevorderen.28 Bovendien zullen hiermee de kosten van handling zo veel mogelijk beperkt kunnen blijven, wat een positieve invloed heeft op de uitkeringspercentages.
5.3 De Bewindvoerders hebben zich afgevraagd of deze werkwijze niet te veel afbreuk doet aan de rechten van de schuldeisers om reeds in een vroeg stadium van de surseance hun vordering te kunnen indienen en een overlegmogelijkheid met de Bewindvoerders te hebben, ook al stemmen de crediteuren niet zelf maar wordt dit gedaan door de Commissie. Daartoe had dan het webportaal reeds in een vroeg stadium, bij voorkeur ruim voor de akkoordvergadering, moeten worden opgesteld. Bewindvoerders concluderen dat er argumenten zijn die pleiten voor toepassing van een dergelijke werkwijze, maar dat deze niet opwegen tegen de analyse van de door DSB betrokken communicatiedeskundigen dat dit afbreuk zal doen aan het te verwachten show percentage. Bovendien zouden hier naar verwachting aanzienlijke extra kosten mee gemoeid zijn. Daarbij hebben de crediteuren de mogelijkheid om zich via de website xxxxxxxxx.xxx.xx tot de Bewindvoerders te wenden, op welke website zij middels advertenties in landelijke dagbladen zijn geattendeerd, en hebben verschillende crediteuren ook van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Alles afwegend achten de Bewindvoerders de door DSB gekozen systematiek, die erop is gericht dat aanmelding van vorderingen eerst na homologatie plaatsvindt, dan ook alleszins verdedigbaar.
5.4 DSB heeft de demoversie van het webportaal aan de Bewindvoerders en de Commissie gepresenteerd. Volgens Bewindvoerders is sprake van een relatief laagdrempelig systeem en worden geen onnodige barrières opgeworpen. De laatste verbeteringen in het systeem en de toelichting daarin worden in aanloop naar de stemming en de beslissing omtrent homologatie nog door DSB aangebracht. Voor een gedeelte van de schuldeisers zal het digitaal aanmelden van hun vordering mogelijk complex zijn. Zij kunnen via het webportaal ondersteuning vragen. Zij kunnen bovendien ook schriftelijk hun vordering indienen.
Verkrijgen van zo veel mogelijk aanmeldingen: 2. communicatiebeleid
5.5 Een bijzonderheid in deze surseance is dat sprake is van een grote groep schuldeisers (circa 288.000) met relatief geringe vorderingen en dat met het merendeel van die schuldeisers al meer dan tien jaar niet hoefde te worden gecommuniceerd omdat hun vorderingen na het faillissement onder het DGS volledig zijn betaald. DSB heeft met behulp van externe deskundigen een communicatiebeleid met bijbehorend budget opgesteld, dat rekening houdt met deze bijzonderheid en erin voorziet dat, redelijkerwijs afgezet tegen de daarmee gemoeide kosten, zo veel mogelijk crediteuren erop attent worden gemaakt dat zij een vordering kunnen aanmelden. Het doel is om op een in de gegeven situatie meest passende wijze een zo groot mogelijk publiek te bereiken.
5.6 Het voorgenomen communicatiebeleid is als Annex 4 bij het Ontwerpakkoord gevoegd. De opzet van het beleid is een brede publieke campagne met inzet van verschillende media in combinatie met gerichte benadering van schuldeisers waar opportuun en mogelijk. Bij het bepalen van het beleid heeft DSB onderzoek gedaan naar de schuldeiserspopulatie en heeft het communicatiebeleid daarop afgestemd. Naast generieke communicatiemiddelen, zullen
28 Hoe meer handelingen crediteuren moeten verrichten, des te groter de kans dat zij geen aanspraak onder het Ontwerpakkoord zullen maken, mede gelet op de in de meeste gevallen relatief beperkte hoogte van de uitkering.
schuldeisers zo veel als mogelijk individueel worden benaderd. Bewindvoerders zijn positief op over dit beleid, waarbij DSB niet kiest voor één communicatierichting, maar inzet op zowel de publieke als de individuele benadering.
Verkrijgen van zo veel mogelijk aanmeldingen: 3. betaling uit eigen beweging
5.7 Ingevolge het Xxxxxxxxxxxxxx zal DSB zich zoveel als redelijkerwijs mogelijk is inspannen om binnen de grenzen van juridische en operationele kaders uit eigen beweging, dus zonder aanmelding door de betreffende schuldeisers, betalingen te verrichten op Rentevorderingen A en B. De ratio hiervan is eveneens dat zoveel mogelijk van de Rentevorderingen A en B kunnen worden betaald. De schuldeisers behouden in die gevallen het recht om, binnen de in het Ontwerpakkoord voorziene termijnen en procedures, te stellen dat zij een hogere vordering hebben. De Bewindvoerders hebben er met genoegen kennis van genomen dat deze mogelijkheid in het Ontwerpakkoord is opgenomen. Dit zou een extra middel zijn om een zo groot mogelijk aantal schuldeisers te bereiken en te betalen wat hen toekomt.
Operatie (de organisatie van de uitvoering van het Ontwerpakkoord)
5.8 De feitelijke uitvoering van het Ontwerpakkoord ligt bij het personeel van Xxxxxx, de 100 % dochtermaatschappij van DSB, onder leiding van de twee vereffenaars van DSB. Op basis van de ontvangen informatie van DSB verwachten Bewindvoerders dat DSB daarmee voldoende zal zijn geëquipeerd om het Ontwerpakkoord correct en binnen de in het Ontwerpakkoord opgenomen streeftermijnen uit te voeren.
Governance
5.9 Paragraaf 11 van het Ontwerpakkoord voorziet in de aanpassing van de statuten van Stichting Beheer Fico volgens Annex 8. Deze stichting is thans de indirect aandeelhouder maar zal de direct aandeelhouder van DSB worden en zal volgens artikel 3 van de nieuwe statuten toezicht uitoefenen op de uitvoering van het door Ontwerpakkoord en daarmee op de vereffening van DSB. De Bewindvoerders hebben DSB en het bestuur van de stichting in overweging gegeven om het bestuur van de stichting uit te breiden met een registeraccountant. Zo doende zal bij het toezicht op de uitvoering van het Ontwerpakkoord een deskundige betrokken zijn met specifiek financiële expertise, hetgeen Bewindvoerders wenselijk achten. DSB en het bestuur van de stichting hebben die aanbeveling ter harte genomen en voorzien in die uitbreiding door aanstelling van de heer B. (Xxx) xxx xxx Xxxx als bestuurder. Ook de voorgenomen, en in het Ontwerpakkoord voorziene, benoeming van een tweede vereffenaar zien Bewindvoerders als positief. Dit vormt een extra waarborg voor de juiste nakoming van het Ontwerpakkoord. Tot slot komt het Bewindvoerders praktisch voor dat met de ontbinding van de huidige aandeelhouder, DSB Ficoholding N.V., een tussenlaag uit de groepsstructuur wordt verwijderd. Deze tussenlaag is in de voorgenomen constellatie overbodig. Bewindvoerders hebben op dit punt verder geen bijzonderheden te rapporteren.
Termijnen
5.10 Het Ontwerpakkoord kent in paragraaf 6.1 een vervaltermijn van zes maanden na homologatie voor aanmelding van Rentevorderingen A en B. Bewindvoerders hebben zich de vraag gesteld of een dergelijke termijn niet te kort is, mede gelet op het feit dat het faillissement 12,5 jaar geduurd heeft. Tegelijkertijd begrijpen zij de wens van DSB om binnen een zekere termijn
‘finaliteit’ te bereiken en schuldeisers te activeren. Gelet op de in het Ontwerpakkoord opgenomen mogelijkheid voor DSB om uit eigen beweging aan schuldeisers van
Rentevorderingen A en B het vaste percentage van 90 % te betalen, de relatief ruime hardheidsclausule van paragraaf 6.2 en het feit dat een Rentevordering A al als aangemeld wordt beschouwd zodra een schuldeiser voor de eerste keer inlogt in het webportaal29, is volgens Bewindvoerders sprake van een evenwichtig systeem. Bewindvoerders achten de in het akkoord opgenomen vervaltermijn voor Rentevorderingen C en Overige Vorderingen van twee maanden voorts aanvaardbaar. De schuldeiser van Rentevorderingen C wordt door DSB zelf over de omvang van haar vordering geïnformeerd. Eventuele schuldeisers van Overige Vorderingen konden zich al eerder melden.
5.11 Volgens paragraaf 8.1 van het akkoord kan DSB een schuldeiser van een betwiste vordering een termijn van zes maanden stellen om zijn vordering aanhangig te maken bij de bevoegde rechter of, indien van toepassing, bij de Geschillencommissie waarin het Ontwerpakkoord voorziet. Deze datum is bepaald met het oog op efficiency en snelheid en geldt voor alle schuldeisers. Afgewogen tegen de zorgvuldigheid van het proces, achten Bewindvoerders deze termijn aanvaardbaar.
5.12 Paragraaf 4.6 van het Ontwerpakkoord voorziet er tot slot in dat DSB in beginsel een redelijke termijn zal stellen voor het afronden van de aanmelding, althans het aanleveren van informatie om tot uitbetaling over te kunnen gaan. Ook deze mogelijkheid geldt voor alle schuldeisers. Blijft de aanlevering van informatie binnen die termijn uit, dan geldt de vordering niet meer als aangemeld, terwijl voormelde termijnen voor het aanmelden en instellen van vorderingen van toepassing blijven. Bewindvoerders achten dit aanvaardbaar, omdat hiermee wordt voorkomen dat er bedragen zouden moeten worden gereserveerd – die in dat geval niet aan schuldeisers van Rentevorderingen C en Overige Vorderingen boven EUR 160.000 kunnen worden betaald – die uiteindelijk bij gebrek aan betaalgegevens niet kunnen worden uitgekeerd.
Geschillenregeling
5.13 Voor schuldeisers van betwiste vorderingen lager dan of gelijk aan EUR 160.000 voorziet het Ontwerpakkoord in paragraaf 14 in een geschillenregeling. Bewindvoerders juichen deze laagdrempelige en minder kostbare manier van geschillenbeslechting toe, zeker gezien de relatief geringe omvang van de gemiddelde Rentevordering A. De geschillenbeslechting vindt plaats in twee stappen. Pas als de eerste stap – behandeling van het geschil door het Ombudspanel – niet tot een oplossing leidt, komt de tweede stap – beoordeling door een Geschillencommissie – in beeld. Uitsluitend voor de tweede stap is de schuldeiser griffiegeld verschuldigd. Dit griffiegeld is gerelateerd aan de omvang van de betwiste vordering, te weten het gedeelte van de door de schuldeiser ingestelde vordering dat het door DSB erkende deel van de vordering overstijgt. Uiteraard behouden schuldeisers de mogelijkheid om in plaats van deze vorm van alternatieve geschillenbeslechting te kiezen voor de reguliere route van de civiele rechter.
Kosten uitvoering
29 Par. 8.11 van de Toelichting bij het Ontwerpakkoord.
vereffeningskosten worden door DSB volgens paragraaf 6.1 van de Toelichting op het Ontwerpakkoord ingeschat op EUR 18,5 miljoen. Afgezet tegen het met het Ontwerp gemoeide financieel belang en gelet op de hoeveelheid schuldeisers en de voorziene operatie, die ertoe moet leiden dat zo veel mogelijk schuldeisers hun vordering aanmelden, achten de Bewindvoerders deze kosten redelijk.
Betrouwbaarheid brondata
5.15 Bij het berekenen van de rentevorderingen wordt uitgegaan van de gegevens uit de administratie van DSB. De Bewindvoerders hebben als curatoren van DSB de kwaliteit van de administratie van aanspraken op DSB uit hoofde van (spaar)rekeningen en deposito’s onderzocht. DSB administreerde deze leningen in een systeem genaamd Quaestor. Vastgesteld is dat dit systeem naar behoren functioneerde. Direct na de faillietverklaring zijn de betreffende bestanden met behulp van een externe adviseur op afdoende wijze veiliggesteld. Aan de hand van deze brondata zijn de vorderingen van de crediteuren onder het DGS en in het faillissement vastgesteld. Daarbij zijn geen problemen opgetreden. Voorts geldt dat er geen sprake is geweest van enig geschil met crediteuren over de cijfermatige hoogte van vorderingen.
Verwerking data gedurende het faillissement
5.16 Tijdens faillissement hebben de Bewindvoerders als curatoren van DSB steeds veel belang gehecht aan een integere administratie. Zo hebben zij een accountant, de xxxx X. Xxxxx RA, in 2011 opdracht gegeven om leiding te geven aan het kantoor van DSB, is hij één van de twee bestuurders van Finqus geworden en is hij in 2021 door de aandeelhouder van DSB benoemd tot statutair bestuurder van DSB. Bovendien hebben curatoren jaarlijks een financieel verslag gepubliceerd en een aantal specifieke controlewerkzaamheden laten verrichten, gericht op het vaststellen van de aansluiting van het financiële verslag met de door DSB gevoerde basisadministratie. Daarbij zijn geen opmerkingen over de crediteurenadministratie gemaakt of afwijkingen aan het licht gekomen. In dit verband kan nog worden vermeld dat de jaarrekeningen van Finqus, die in 2018 de kredietportefeuille van DSB heeft overgenomen, steeds door een accountant zijn gecontroleerd en van een goedkeurende controleverklaring zijn voorzien. Ook bij de due diligence die NIBC Bank N.V. in 2021 heeft uitgevoerd in het kader van de overname van één van de leningenportefeuilles zijn er geen bevindingen geweest over de integriteit van de administratie.
Betrouwbaarheid vaststelling vorderingen in surseance
5.17 Op basis van het voorgaande gaan Bewindvoerders uit van de integriteit van de brondata die DSB gebruikt in de rekenmodule ter vaststelling van de rentevorderingen. Dit neemt niet weg dat er bij dergelijke grote bestanden onjuistheden kunnen voorkomen. Bewindvoerders gaan ervan uit dat daarvan in de praktijk alleen sprake zou kunnen zijn in gevallen, waarbij meerdere rekeninghouders samen één of meer gezamenlijke rekeningen aanhouden. Verder kunnen er als gevolg van echtscheiding of overlijden mutaties zijn opgetreden die nog niet of niet volledig zijn verwerkt in de administratie van DSB. De reden daarvan kan zijn dat de klanten de juiste gegevens nog niet hebben doorgegeven.
5.18 Wanneer Bewindvoerders geen eerdere betrokkenheid zouden hebben gehad bij DSB zouden zij nader onderzoek hebben gedaan naar de integriteit van de brondata. Dat is nu niet nodig omdat zij op grond van hun ervaring als curator tijdens het faillissement hierover kunnen
oordelen en tot het hierboven beschreven oordeel zijn gekomen. Zekerheidshalve hebben curatoren er echter kort voor de beëindiging van het faillissement voor gekozen om samen met DSB opdracht te geven aan een accountant om onderzoek te doen dat gericht is op het verstrekken van inzicht in de betrouwbaarheid van de berekening van de rentevorderingen door DSB op basis van de richtlijnen en uitgangspunten die in het Ontwerpakkoord zijn opgenomen. Bewindvoerders oordelen dat:
o de data, zoals hoofdsommen, rentepercentages en uitbetaaldata die zijn gebruikt voor de berekening van de rentevorderingen betrouwbaar zijn;
o dat deze data goed zijn ingevoerd in de rekenmodule die de rentevorderingen berekent (het webportaal); en
o dat de uitgangspunten van het Ontwerpakkoord juist zijn opgenomen in de rekenmodule.
5.19 De gebruikte brondata en de berekening van rentevorderingen door DSB kunnen aldus betrouwbaar worden geacht. Bewindvoerders merken op dat iedere schuldeiser een specificatie van zijn vordering kan inzien en in de gelegenheid is om daartegen bezwaar te maken.
6. Eventuele homologatieweigeringsgronden
6.1 Voor in paragraaf 7 een (eind)oordeel over het voorliggende Ontwerpakkoord te geven, zullen de Bewindvoerders eerst aandacht geven aan de eventuele aanwezigheid van homologatieweigeringsgronden van art. 272 Fw.
Baten van de boedel gaan de bij het akkoord bedongen som niet te boven (art. 272 lid 2.1 Fw)
6.2 Zoals in paragraaf 1.3 van dit verslag aangegeven, betreft het Ontwerpakkoord een liquidatieakkoord. Na aftrek van de kosten van vereffening wordt al het actief van DSB ingezet ter verdeling onder de schuldeisers. Er kan dan ook geen sprake van zijn dat de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven zouden gaan.
6.3 Van belang is om in te schatten of de schuldeisers van DSB met de totstandkoming van het Ontwerpakkoord het best mogelijke resultaat verkrijgen. Een belangrijk voordeel van de surseance is, dat met toepassing van de Brandaris regeling middels een commissie van vertegenwoordiging en een verkorte crediteurenlijst op efficiënte wijze tot behandeling van een akkoordvoorstel kan worden gekomen. In de faillissementsprocedure ontbreekt deze mogelijkheid.
6.4 In de gegeven situatie gaat het om een vergelijking tussen de keuze voor faillissement of surseance met een akkoord. Het gaat erom te analyseren of de crediteuren zonder totstandkoming van het voorliggende akkoordvoorstel beter af zouden kunnen zijn.
6.5 Als geen akkoord tot stand komt, zal dit het faillissement van DSB tot gevolg hebben.30 Daarin zal geen akkoord kunnen worden aangeboden.31 Er zal een datum voor een verificatievergadering moeten worden bepaald en het is waarschijnlijk dat er meerdere uitdelingen zullen volgen. Gelet op het grote aantal schuldeisers zal het verificatieproces tot
30 Gelet op het bepaalde in de artikelen 272 lid 4 Fw, 277 Fw, 280 Fw en 2:23a lid 4 BW is er geen andere mogelijkheid.
31 Dit volgt uit artikel 281 Fw.
aanzienlijke extra kosten en vertraging leiden. Tevens zullen de doorlopende (negatieve) rentelasten van negatieve invloed op het uitkeringspercentage zijn. Bovendien kan als belangrijk nadeel worden gezien dat het grootste gedeelte van de schuldeisers veel langer zal moeten wachten op een einduitkering, aangezien in faillissement geen mogelijkheid bestaat om de crediteuren met vorderingen lager dan of gelijk aan EUR 160.000 met voorrang een einduitkering te doen, zoals het Ontwerpakkoord daar wel in voorziet. Het gegeven dat het Ontwerpakkoord voorziet in een spoedige uitkering aan vrijwel alle schuldeisers kan als belangrijk bijkomend voordeel worden gezien.
Nakoming gewaarborgd (art. 272 lid 2.2 Fw)
6.6 De Bewindvoerders achten de nakoming van het Ontwerpakkoord afdoende gewaarborgd. De daarvoor benodigde middelen zijn reeds beschikbaar op de bankrekeningen die door DSB en Finqus worden aangehouden bij een Nederlandse bankinstelling. Gelet op de wijze waarop DSB de uitvoering van het Ontwerpakkoord heeft vormgegeven en de governancestructuur bij DSB na homologatie, achten de Bewindvoerders ook de uitvoering van het Ontwerpakkoord afdoende gewaarborgd.
Geen bedrog, begunstiging, enz. (art. 272 lid 2.3 Fw)
6.7 Bij het voorliggende Ontwerpakkoord, waarbij de uitdeling aan de schuldeisers op basis van vaste rekenregels op basis van de administratie van de schuldenaar wordt vastgesteld, is het eigenlijk niet denkbaar dat sprake is van een akkoord dat door bedrog, dan wel door begunstiging van één of meer schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand komt. Ook overigens hebben de Bewindvoerders geen enkele indicatie dat daarvan sprake zou kunnen zijn.
Voldoening kosten Bewindvoerders gewaarborgd (art. 272 lid 2.4 Fw)
6.8 De Bewindvoerders kunnen bevestigen dat de voldoening van hun kosten afdoende gewaarborgd is.
Andere gronden (art. 272 lid 3 Fw)
6.9 De Bewindvoerders zijn van oordeel dat er ook geen andere gronden zijn, waarom de homologatie zou moeten worden geweigerd.
7. Conclusie
7.1 Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van Bewindvoerders alle aspecten van het Ontwerpakkoord leiden tot een afgewogen en redelijke uitkomst voor de crediteuren. De verschillende voorzieningen om tot uitdeling te komen zijn zorgvuldig opgezet en de rechten van de crediteuren zijn afdoende gewaarborgd, terwijl er volgens Bewindvoerders geen omstandigheden zijn die zich tegen aanname en homologatie van het Ontwerpakkoord verzetten. Daarop gelet bevelen de Bewindvoerders de aanvaarding van het voorliggende Ontwerpakkoord dan ook van harte aan.
---