TRAC T A TENBLAD
12 (2000) Nr. 2
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2000 Nr. 85
A. TITEL
Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Uganda;
’s-Gravenhage, 30 mei 2000
B. TEKST
De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 2000, 62.
C. VERTALING
Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Uganda
Het Koninkrijk der Nederlanden en
de Republiek Uganda
(hierna te noemen ,,de Verdragsluitende Partijen’’),
In aanmerking nemende dat de Verdragsluitende Partijen hun van oudsher bestaande vriendschapsbanden wensen te versterken en de eco- nomische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat betreft investeringen door de investeerders van de ene Verdrag- sluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Par- tij,
Voorts in aanmerking nemende dat de Verdragsluitende Partijen besef- fen dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technolo- gie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdrag- sluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,
Komen de Verdragsluitende Partijen thans het volgende overeen: Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag:
a. wordt onder de term ,,investeringen’’ mede verstaan alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:
i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;
ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belan- gen in ondernemingen en joint ventures;
iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;
iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en knowhow;
v. rechten verleend krachtens het publiekrecht of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen.
b. omvat de term ,,investeerders’’ met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen:
i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben;
ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;
iii. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij, maar die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i. of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii.
c. wordt onder de term ,,grondgebied’’ verstaan:
het grondgebied van de betrokken Staat en alle aan de territoriale zee grenzende gebieden, die krachtens het recht van de betrokken Staat en overeenkomstig het internationale recht, tot de exclusieve economische zone of het continentaal plat van de betrokken Staat behoren, en waarin deze Staat rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent.
Artikel 2
Voorwerp van het Verdrag
Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wet- ten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van haar recht de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, staat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.
Artikel 3
Behandeling van investeringen
1. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaar- dige behandeling van de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discrimi- natoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze investeerders. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige fysieke zekerheid en bescherming toe.
2. In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan die investe- ringen een behandeling toe die in ieder geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar investeerders of aan investeringen van investeerders van een derde staat, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerder.
3. Indien een Verdragsluitende Partij investeerders van een derde staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van overeenkom- sten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim- overeenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht dergelijke voordelen toe te kennen aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.
4. Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij mogelijk is aangegaan met betrekking tot investeringen van investeer- ders van de andere Verdragsluitende Partij.
5. Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internatio- naal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene of bijzon- dere regeling bevatten op grond waarvan voor investeringen door inves- teerders van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kan worden gemaakt op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voor- zien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.
Artikel 4
Billijke fiscale behandeling
Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent iedere Verdragsluitende Partij aan inves- teerders van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondge- bied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen
investeerders of aan die van een derde staat die zich in dezelfde omstan- digheden bevinden, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerders. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend:
a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of
b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economi- sche unie of soortgelijke instelling; of
c. op basis van wederkerigheid met een derde staat.
Artikel 5
Waarborg voor vrije overmaking
1. De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die ver- band houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De over- makingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uit- sluitend:
a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;
b. gelden nodig
i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabri- katen of eindproducten, of
ii. om kapitaalgoederen te vervangen teneinde de continuïteit van een investering te waarborgen;
c. aanvullende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investe- ring;
d. gelden voor de terugbetaling van leningen;
e. xxxxxxx’x of honoraria;
f. inkomsten uit arbeid van natuurlijke personen;
g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;
h. betalingen uit hoofde van artikel 7.
2. Een Verdragsluitende Partij kan verlangen, dat voorafgaand aan de overmaking van betalingen, door de investeerders wordt voldaan aan formaliteiten die voortvloeien uit ter zake dienende voorschriften, mits deze niet worden gebruikt om het doel van het eerste lid van dit artikel te dwarsbomen.
Artikel 6
Onteigening van investeringen
Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor di- rect of indirect aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaar- den wordt voldaan:
a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;
b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige toe- zegging die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt kan hebben gedaan;
c. de maatregelen gaan vergezeld van een rechtvaardige en billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling vertegenwoordigt de werke- lijke waarde van de getroffen investeringen, dient rente te omvatten tegen de gewone commerciële rentevoet op de datum waarop de maat- regelen zijn getroffen, die geldt in het land van de investering, tot de datum van betaling en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtig- den, te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt, zonder ver- traging, naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen land en in de valuta van het land waarvan de gerechtigden investeerder zijn of in een door de gerechtigden aanvaarde vrij inwisselbare valuta.
Artikel 7
Schadeloosstelling voor verliezen
Aan investeerders van een Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldhe- den, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdrag- sluitende Partij toekent aan haar eigen investeerders of aan investeerders van een derde staat, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerders.
Artikel 8
Subrogatie
Indien de investeringen van een investeerder van een Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico’s of anderszins aan- leiding geven tot de betaling van schadevergoeding ter zake van die investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herver- zekeraar of de door een Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde investeerder, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere gegeven schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.
Artikel 9
Beslechting van investeringsgeschillen tussen een Verdragsluitende Partij en een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij
Elke Verdragsluitende Partij stemt er bij deze mee in eventuele juri- dische geschillen die ontstaan tussen de ene Verdragsluitende Partij en
een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij met betrekking tot een investering van die investeerder op het grondgebied van de eerst- genoemde Verdragsluitende Partij voor te leggen aan het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen ter beslechting door conciliatie of arbitrage krachtens het Verdrag inzake de beslechting van investeringsgeschillen tussen staten en onderdanen van andere sta- ten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor onder- tekening. Een rechtspersoon die een investeerder is van de ene Verdrag- sluitende Partij en die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b) van het Verdrag, voor de toepassing van het Verdrag behandeld als een onder- daan van de andere Verdragsluitende Partij.
Artikel 10
Overgangsclausule
De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum waarop dit in wer- king treedt, ook van toepassing op investeringen die voor die datum zijn gedaan.
Artikel 11
Overleg over uitlegging
Elk van de Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voor- stellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitleg- ging of toepassing van het Verdrag. De andere Partij neemt dit voorstel in welwillende overweging en biedt passende gelegenheid voor derge- lijk overleg.
Artikel 12
Beslechting van geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen
1. Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uit- legging of toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke ter- mijn langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Par- tijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van een van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidslie- den benoemen tezamen een derde scheidsman die geen onderdaan is van een der Partijen tot hun voorzitter.
2. Indien een van de Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen en inzien zij binnen twee maanden geen gevolg heeft gegeven aan het ver- zoek van de andere Partij tot deze benoeming over te gaan, kan de laatst- genoemde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoe- ken de noodzakelijke benoeming te verrichten.
3. Indien de beide scheidslieden binnen twee maanden na hun benoe- ming geen overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internatio- nale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.
4. Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodza- kelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat de hoogste anciënniteit heeft, beschikbaar is en geen onderdaan is van een der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.
5. Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk sta- dium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Partijen dit over- eenkomen.
6. Tenzij de Partijen xxxxxx xxxxxxxxx, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast.
7. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stem- men. Deze beslissing is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.
Artikel 13
Het Koninkrijk der Nederlanden
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft is dit Verdrag van toepas- sing op het deel van het Koninkrijk in Europa, op de Nederlandse Antil- len en op Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.
Artikel 14
Inwerkingtreding en beëindiging
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop beide Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijke pro- cedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijf- tien jaar.
2. Tenzij ten minste zes maanden voor het verstrijken van de geldig- heidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd
voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de termijn van geldigheid.
3. Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.
4. Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel ge- noemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepas- sing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzon- derlijk te beëindigen.
TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud in de Engelse taal te ’s-Gravenhage, op 30 mei 2000.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden:
(w.g.) X. XXXXX
Voor de Republiek Uganda:
(w.g.) MANZI TUMUBWEINE
D. PARLEMENT
Zie Trb. 2000, 62.
G. INWERKINGTREDING
Zie Trb. 2000, 62.
J. GEGEVENS
Zie Trb. 2000, 62.
TRB2463
ISSN 0920 - 2218
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2000
Uitgegeven de driee¨ntwintigste augustus 2000.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. XXX XXXXXXX