Begripsomschrijvingen
HOOFDSTUK 1 | ALGEMENE BEPALINGEN |
Begripsomschrijvingen
Artikel 1:1 1. Voor de toepassing van deze regeling en de Uitwerkingsregeling rechtspositie wordt verstaan onder:
a. ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aange- steld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;
b. functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambte- naar is te verrichten conform artikel 3:1;
x. xxxxxxxxxxx: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;
x. xxxxxxxx: een pensioen in de zin van het pensioenregle- ment van de Stichting Pensioenfonds ABP;
e. arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gelegen welke door de amb- tenaar arbeid moet worden verricht;
f. arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de amb- tenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
g. formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;
h. feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;
i. vervallen;
x. arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele ar- beidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;
k. dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaal- de tijd, of een oproepovereenkomst;;
l. overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in dienstop- dracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
m. werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet ver- richten;
n. werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedu- rende welke door de ambtenaar arbeid moet worden ver- richt;
o. uurloon: 1/156 gedeelte van het β zo nodig naar een volle- dig dienstverband herberekende β salaris van de ambtenaar per maand;
p. Zvw: de Zorgverzekeringswet;
q. CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sec- tor gemeenten;
r. UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
s. functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;
t. waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of na- mens het college verstrekte opdracht volledig een andere functie waarneemt, indien voor die functie een hogere schaal geldt dan voor de eigen functie;
u. LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaar- den;
v. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
w. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
x. WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
y. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
z. IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsonge- schikten;
aa. IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame ar- beidsongeschiktheid op grond van de WIA;
bb. WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschik- ten;
cc. WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk ar- beidsgeschikten op grond van de WIA;
dd. WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;
ee. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandi- gen;
ff. Waz: Wet arbeid en zorg;
gg. SUWI: de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en In- komen;
hh. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzeke- ringen 1997;
ii. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
jj. WPA: de Wet privatisering ABP;
kk. FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden, be- doeld in artikel 2 van de Centrale Vut-overeenkomst over- heids- en onderwijspersoneel;
ll. FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het regle- ment zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
mm. deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar minder dan 1836 uur bedraagt en de formele ar- beidsduur per week minder dan 36 uur bedraagt;
nn. ZW: de Ziektewet;
oo. ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;
pp. UWV: het Uitvoeringsbesluit Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI.
qq. Xxxxxxx: Maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens for- mele arbeidsduur.
rr. Salaristoelagen: De in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 ge- noemde toelagen, te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheids- dienst, de inconveniΓ«ntentoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de mede- werker zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezol- diging werden gerekend.
ss. Functieschaal: De salarisschaal die bij een functie hoort; tt. Periodiek: Het maandbedrag in een salarisschaal;
uu. Salarisschaal: Een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;
vv. Achterblijvende partner: Xxxxxx, weduwnaar, geregi- streerd partner van de overleden ambtenaar, of de onge- huwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar.
2. Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering artikel 1:1 CAR, eerste lid sub k Β Β Β Β Β |
Het in enig jaar te werken aantal uren wordt voor degenen met een voltijdbetrekking bepaald, door elke werkbare dag op 7,2 uur te waar- deren, met dien verstande dat de uitkomst van die berekening ten hoogste 1836 mag bedragen.
Voor degenen met een deeltijdbetrekking wordt de uitkomst van de hiervoor bedoelde berekening dan wel, indien dat tot een lager aantal uren leidt, genoemd aantal van 1836 uren, naar evenredigheid van de omvang van de deelbetrekking vastgesteld.
Toelichting: Door het ontbreken van een bepaling inzake het in enig jaar ten hoogste aantal te werken uren voor een werknemer met een deeltijdbetrek- king kan het voorkomen dat deeltijders, in een jaar waarin betrekkelijk veel feestdagen in weekenden vallen, ten opzichte van ambtenaren met een vol- tijdbetrekking in een ongunstiger positie zouden komen te verkeren dan naar evenredigheid van de omvang van de deelbetrekking verwacht zou mogen worden. Dat wordt door middel van deze beleidsregel voorkomen.
Artikel 1:1:1 | Voor de toepassing van deze regeling wordt voor de begripsbepaling het bepaalde in de artikelen 1:1, 1:2 en 3:1 van de Collectieve ar- beidsvoorwaardenregeling van toepassing verklaard. Voor de toepassing van deze regeling wordt voorts verstaan onder: a. werknemer: hij met wie door of namens het college overeenkom- stig de bepalingen van hoofdstuk 3 een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan; b. organisaties: de organisaties als bedoeld in artikel 12:1; c. UR: Uitwerkingsregeling rechtspositie; d. NUR: Nadere uitwerkingsregeling rechtspositie. |
Artikel 1:1:1:1 | Waar in deze regeling wordt verwezen naar artikelen, bestaande uit twee of drie (reeksen van) cijfers, betreft dit verwijzingen naar de be- treffende artikelen uit de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling respectievelijk de Uitwerkingsregeling rechtspositie. |
Artikel 1:1:1:2 | Voor de toepassing van deze regeling wordt voor de begripsbepaling het bepaalde in de artikelen 1:1, 1:2 en 3:1 van de Collectieve ar- beidsvoorwaardenregeling en 1:1:1 van de Uitwerkingsregeling rechtspositie van toepassing verklaard. |
Geen ambtenaar
Artikel 1:2 | 1. Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereen komst wordt niet als ambtenaar beschouwd: a. het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs; b. het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel; c. de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als zo- danig; d. de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet; e. de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is be- noemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastin- gen; f. de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid; g. de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid; h. hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geΓ―ndi- ceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van be- geleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale |
werkvoorziening.
2. Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is, afhan- kelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georgani- seerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de onder- nemingsraad.
3. Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeen- telijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 van toepassing.
Stageplaats
Artikel 1:2a | 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage- overeenkomst. 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1a, 2:1b, 2:4. 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samen- spraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerpro- ces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequa- te begeleiding. 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald. 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. |
Werkervaringsplaats
Artikel 1:2b | 1. Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervarings- plaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst. 2. Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepas- sing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1a, 2:1b en 2:4. 3. De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkerva- ringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een perio- de van maximaal 6 maanden. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker cen- traal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald. 6. De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. |
Aanstellingen op grond van de banenafspraak | |
Artikel 1:2c | 1. In afwijking van artikel 3:3, eerste lid, kan het college salaris- |
schaal A in bijlage IIa vaststellen voor de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet het wettelijk mi- nimumloon kan verdienen.
2. In afwijking van artikel 3:3,eerste lid, kan het college vaststellen dat de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, recht heeft op een door zijn loonwaarde bepaald percentage van het salaris. Is het door het loonwaarde bepaalde percentage van het salaris lager dan het wettelijk minimumloon, dan is het salaris van de ambtenaar gelijk aan het wettelijk minimumloon.
3. Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in ar- tikel 3:18a, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de einde- jaarsuitkering.
4. Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in de toelichting op artikel 6:3, tweede lid, genoemde minimumbedrag voor de vakantietoelage.
5. Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in ar- tikel 6a:7, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de levens- loopbijdrage.
6. Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als mini- mumbedrag voor de eindejaarsuitkering het in artikel 3:18a, eer- ste lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
7. Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als mini- mumbedrag voor de vakantietoelage het in de toelichting op arti- kel 6:3, tweede lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
8. Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als mini- mumbedrag voor de levensloopbijdrage het in artikel 6a:7 eerste lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
9. Indien het college voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar loondispensatie op grond van de Wajong ontvangt, past het colle- ge deze loondispensatie toe op het salaris en de daarop geba- seerde toelagen en vergoedingen.
Artikel 1:2:1 | 1. Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burger- lijk recht is aangegaan zijn artikel 3:11, 3:13, 7:24a, 7:25, 7:25a en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing. 2. Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a, 17 en 20 niet van toepassing. 3. Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d, 17 en 20 niet van toepassing. 4. Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werk- zaamheden in het kader van een door de overheid getroffen rege- ling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de |
opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d, 11a en 20 niet van toepassing.
Toepassing
Artikel 1:3 | 1. De bepalingen van deze regeling en de Uitwerkingsregeling rechtspositie vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld. 2. Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze rege- ling en de Uitwerkingsregeling rechtspositie of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, be- doeld in de eerste volzin, wordt β met redenen omkleed β gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA- partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze. |
Artikel 1:3a | Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd. |
Voorschriften en instructies
Artikel 1:4:1 | Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar zijn oordeel nodig of wenselijk is: a. bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepa- lingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functione- ren van de dienst; b. instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen. |
Uitreiking van CAR, UR, NUR en Beleidsregels
Artikel 1:4:2 | 1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere re- gelingen, welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtena- renwet zijn of worden getroffen. 2. Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken: a. de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de Vereni- ging van Nederlandse Gemeenten; b. de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van ge- meenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de on- der a. aangeduide centrales; |
c. de afdelingen van de organisaties bedoeld onder b;
d. ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.
Artikel 1:4:3 | 1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, ten- zij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen. 2. Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht. |
Artikel 1:4:3:1 | 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:14 van de Algemene wet bestuursrecht kan na overleg in de commissie voor georganiseerd overleg worden besloten rechtspositionele besluiten uitsluitend elektronisch te verzenden of beschikbaar te stellen. 2. In overleg met de commissie voor georganiseerd overleg kunnen nadere afspraken gemaakt worden over de voorwaarden waaron- der het uitsluitend elektronisch verzenden of beschikbaar stellen van rechtspositionele besluiten kan worden ingevoerd. 3. Bij elektronische verzending of beschikbaarstelling van rechtspo- sitionele besluiten geldt de datum van toezending van dat besluit of van de melding dat het besluit in te zien en te downloaden valt, als de datum van bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht. |
Voordragen van belangen
Artikel 1:4:4 | De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan voor te dragen. |
Omvang van de betrekking
Artikel 1:5 | Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de om- vang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afge- rond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd |
Vrijstelling
Artikel 1:6 | 1. In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere ge- vallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstel- ling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat |
voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstukken 8 en 10d. In de com- missie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf.
2. De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.
Artikel 1:6:1 | 1. In bijzondere gevallen kan voor functies op het niveau van direc- teur of afdelingshoofd een tijdelijke aanstelling worden verleend in afwijking van artikel 2:4. 2. Van een bijzonder geval als bedoeld in het eerste lid is sprake, als het vanuit een oogpunt van dienstbelang wenselijk is dat aanstel- ling in een functie voor beperkte tijd plaats vindt. 3. Een tijdelijke aanstelling als bedoeld in het eerste lid mag niet langer duren dan twee jaar. 4. Bij een aanstelling als bedoeld in het eerste lid kan in afwijking van de uitkomsten van de functiewaardering een salaris worden vastgesteld. Wanneer een hoger salaris wordt vastgesteld dan het maximumsalaris van de salarisschaal die behoort bij de organieke functiewaardering, kan bij de aanstelling worden uitgesloten dat het bepaalde in de hoofdstukken 8 en 10a niet geldt. |
HOOFDSTUK 2 | AANSTELLING EN ARBEIDSOVEREENKOMST |
Aanstelling; het bevoegd gezag
Artikel 2:1 | Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het college. |
Aanstelling in algemene dienst
Artikel 2:1a | 1. De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente. 2. Het college kan in een lokale regeling nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel. 3. De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de ge- meente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aange- steld in algemene dienst van de gemeente. |
Begripsbepalingen
Artikel 2:1a:1:1 | In de artikelen 2:1A:1:2 tot en met 2:1A:1:7 wordt verstaan onder: a. medewerker: de ambtenaar in de zin van de CAR, dan wel dege- ne met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is ge- sloten; b. passende functie: een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijke omstandigheden, kennis, vaardig- heden en vooruitzichten kan vervullen; onder persoonlijke om- standigheden en vooruitzichten kunnen worden verstaan: interes- se, gezondheid, opleiding, scholing en salarispositie. |
Inzetbaarheid
Artikel 2:1a:1:2 | Medewerkers in algemene dienst zijn in principe inzetbaar binnen de gehele organisatie op passende structurele en tijdelijke functies en op projecten met passende werkzaamheden.. |
Termijnen
Artikel 2:1a:1:3 | 1. Nieuw in dienst tredende medewerkers en zittende medewerkers waarvan de functiegebonden aanstelling per 1 januari 2013 van rechtswege wordt omgezet in een aanstelling in algemene dienst, worden voor een periode van ongeveer 5 jaar in de functie ge- plaatst waarop ze respectievelijk hebben gesolliciteerd of die ze op de dag voor omzetting vervulden. 2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan na afloop worden ver- lengd. Leidinggevende en medewerker bepalen in overleg de |
duur van de verlenging.
3. De termijn wordt telkens automatisch met één jaar verlengd, in- dien de medewerker voor of met het aflopen van de termijn niet in een andere functie is geplaatst of ingeval er geen nieuwe afspra- ken zijn gemaakt over de termijn van voortzetting/verlenging van de plaatsing in de huidige functie.
Gesprekkencyclus
Artikel 2:1a:1:4 | 1. Gesprekken over de inzetbaarheid van de medewerker binnen de gemeentelijke organisatie worden gevoerd binnen het kader van de personeelsgesprekkencyclus van beoordeling, ontwikkelings- gesprek en voortgangsgesprek als bedoeld in artikel 15:1:15:1. 2. Leidinggevende en medewerker maken jaarlijks concrete afspra- ken over ontwikkeling en opleiding gericht op inzetbaarheid in de huidige functie (effectiviteit) of over doorstroom naar een andere passende functie (loopbaanplan). De leidinggevende houdt bij het maken van de afspraken over ontwikkeling, opleiding of door- stroming, voor zover relevant, rekening met de persoonlijke situa- tie van de medewerker (leeftijd, gezondheid, gezinssituatie enz.). 3. De leidinggevende faciliteert de medewerker in het realiseren van de afspraken over opleiding en ontwikkeling met inachtneming van het gestelde in hoofdstuk 17 CAR. 4. De medewerker kan in het kader van mobiliteit (doorstroom ten bate van blijvende inzetbaarheid en effectiviteit) niet worden ver- plicht een hem/haar aangeboden passende functie te accepteren. De medewerker behoort een weigering echter wel te beargumen- teren. |
Ondersteuning
Artikel 2:1a:1:5 | 1. Het kennisveld HRM ondersteunt de leidinggevende en de me- dewerker bij het opstellen en het realiseren van een loopbaan- plan. 2. Medewerkers die zich willen oriΓ«nteren op een vervolgfunctie, worden in de gelegenheid gesteld een loopbaantest af te leggen. |
Voorkeurspositie
Artikel 2:1a:1:6 | Medewerkers in algemene dienst die in overleg met hun leidingge- vende een loopbaanplan hebben opgesteld, hebben na herplaat- singskandidaten (als gevolg van reorganisatie of arbeidsongeschikt- heid) een voorkeurpositie bij het vervullen van vacatures op hetzelfde niveau als de functie die zij vervullen, mits zij voldoen aan de functie- eisen. Zij hebben daarbij de zelfde positie als de interne kandidaten als bedoeld in het eerste lid van artikel 2a:1:1:3. |
Hardheidsclausule
Artikel 2:1a:1:7 | In die gevallen waarin (de toepassing van) de voorgaande artikelen voor de medewerker onbedoeld tot een onbillijke of onredelijke situa- tie leidt, kan het college hiervan afwijken. |
Aanvaarden andere werkzaamheden
Artikel 2:1b | 1. De ambtenaar is β nadat hij is gehoord β verplicht om in het be- lang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijker- wijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. 2. Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar verplicht om: a. tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te ver- richten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen; b. tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden; c. beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek ver- richten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambte- naar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schrif- telijke aanwijzing moet blijken. 3. Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoon- lijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werk- zaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij β onverminderd de verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen β daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt. |
Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
Artikel 2:2 | 1. Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie β na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd be- stuursorgaan gehouden onderzoek β kan worden aangenomen, dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden. 2. Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid be- doelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd. 3. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene |
in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de wet justitiΓ«le en strafvorderlijke gegevens.
4. De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV).
Aanstelling; geneeskundig onderzoek
Artikel 2:3 | 1. Onverminderd artikel 2:2 kan het college bepalen dat voor be- paalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzonde- re eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten wor- den gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat te- gen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwa- ren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college. 2. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente. |
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering artikel 2:3 CAR |
Een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 2:3, ter bepaling of er uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen aanstelling, geschiedt slechts indien de functie waarin de aanstelling zal plaats- vinden is vermeld op de lijst met functies waarvoor een aanstellings- keuring geldt, met inachtneming van het bepaalde in de Wet op de medische keuringen en het door de Koninklijke Nederlandse Maat- schappij ter bevordering der Geneeskunst in opdracht van het kabinet opgestelde protocol aanstellingskeuringen.
Toelichting: In artikel 2:3 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling wordt bepaald, dat iemand in de regel slechts voor een aanstelling in aan- merking kan komen als bij een geneeskundig onderzoek, gericht op de te vervullen betrekking, ingesteld door een geneeskundige, is gebleken dat te- gen het vervullen van die betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Door de vaststelling van de Wet op de medische keuringen is een dergelijke algemeen gestelde keuringseis niet meer toegestaan. Per dienst wordt een lijst met functies vastgesteld waarvoor, gelet op de in medische termen te vertalen functie-eisen, een aanstellingskeuring dient plaats te vin- den.
Duur van de aanstelling
Artikel 2:4 | 1. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd. 2. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt |
(de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met in- gang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
3. Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvol- gende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een amb- tenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht be- staat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten wor- den elkaars opvolger te zijn.
Paragraaf 1 | Bericht van aanstelling |
Artikel 2:4:1 | 1. De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het be- richt van aanstelling. Dit bericht vermeldt: a. de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635); b. de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar; c. de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld: i in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd; ii in een aanstelling bij wijze van proef; iii voor een project met een eenmalig en uniek karakter; iv hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming; v als vakantiekracht; vi voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen. 2. Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld. 3. De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos. |
Vacatures
Artikel 2:4:2 | 1. De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het per- soneel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot aan- stelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daarte- gen verzet. 2. Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomsti- ge toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk |
10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.
Artikel 2:4:3 | Bevordering geschiedt door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking waartoe bevorderd wordt. |
Paragraaf 3 | In- en doorstroombanen |
Algemene bepalingen
Artikel 2:4:14 | 1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder: a. besluit in- en doorstroombanen: het besluit van 17 december 1999, houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie voor het scheppen van arbeidsplaatsen door gemeenten in de collectieve en non-profit sector voor langdurig werklozen ge- richt op instroom in het arbeidsproces en doorstroom naar an- dere functies in het arbeidsproces (Besluit in- en doorstroom- banen) vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. b. ambtenaar: degene, met een aanstelling als bedoeld in artikel 2:4, die in het kader van het besluit in- en doorstroombanen in dienst van de gemeente Delft treedt. c. WIW-er: een langdurig werkloze die met toepassing van de wet van 4 december 1997, houdende regeling voor de tot- standkoming van een gemeentelijk werkfonds voor voorzie- ningen ter bevordering van de toetreding tot het arbeidsproces van langdurig werklozen en jongeren (Wet inschakeling werk- zoekenden) vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, via een dienstverband bij de Stichting Werkplan weer is ingestroomd in het arbeidsproces. 2. De voor de gemeente Delft uit het besluit in- en doorstroombanen voortvloeiende extra arbeidsplaatsen kunnen ten dele worden ge- creΓ«erd bij de gemeente zelf als uitbreiding van de bestaande formatie. In dat geval geldt voor de ambtenaar het in dit hoofdstuk bepaalde als aanvulling op of eventueel in afwijking van het in de CAR, de UR de NUR bepaalde. |
Uitgangspunten
Artikel 2:4:15 | 1. De ondernemingsraad adviseert de algemeen directeur over de vraag of er sprake is van extra werkgelegenheid boven de be- staande, goedgekeurde formatie. Periodiek bespreekt de onder- nemingsraad of uitvoering beantwoordt aan de doelstelling van de regeling en doet van haar bevindingen verslag aan de algemeen directeur. 2. Financiering van deze extra arbeidsplaatsen vindt structureel plaats door middel van subsidiΓ«ring door het ministerie van Socia- |
le Zaken en Werkgelegenheid.
3. BeΓ«indiging van de in het vorige lid bedoelde subsidie leidt tot op- heffing van de functie en daarmee tot ontslag van de ambtenaar op grond van artikel 8:3 van de CAR. Indien er in verband met dit ontslag recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloos- heidswet, heeft betrokkene tevens aanspraak op een aanvullende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10a van de CAR.
4. Op de ambtenaar is, met inachtneming van het in deze paragraaf bepaalde, de Delftse rechtspositieregeling zoals vastgelegd in de CAR, de UR en de NUR van toepassing.
5. De functie die de ambtenaar gaat uitoefenen ligt qua niveau niet boven schaal 1 van de salaristabel in bijlage II A behorende bij de CAR.
Aanstelling
Artikel 2:4:16 | 1. De ambtenaar wordt met toepassing van het eerste lid van artikel 2:4 van de CAR en het eerste lid, sub c onder ii van de NUR, aangesteld in tijdelijke dienst bij wijze van proef voor de duur van een jaar. Bij ten minste voldoende functioneren wordt na afloop van dit jaar een vaste aanstelling verleend, tenzij daartegen zwaarwegende bezwaren bestaan. 2. Zowel bij een aanstelling in tijdelijke dienst als bij een aanstelling in vaste dienst wordt schriftelijk vastgelegd dat het een aanstelling betreft in het kader van het besluit in- en doorstroombanen. 3. De formele arbeidsduur per week bedraagt als regel gemiddeld 32 uur. Het salaris, de arbeidsduurverkorting en het verlof worden naar rato van het aantal werkuren vastgesteld. 4. Voor een doorstromende WIW-er kan de formele arbeidsduur per week op het bij een volledige betrekking als bedoeld in artikel 1:1, lid 1, sub k, van de CAR genoemde aantal uren worden vastge- steld. Op grond van bij de persoon gelegen factoren kan de for- mele arbeidsduur per week ook voor anderen op ten hoogste het bij een volledige betrekking behorende aantal uren per week wor- den vastgesteld. |
Bezoldiging
Artikel 2:4:17 | 1. De salariΓ«ring van de ambtenaar vindt plaats met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, hetgeen is gebaseerd op het tweede lid van artikel 3:1:1, dat het college de bevoegdheid ver- leent om nadere regelen te stellen. 2. Aan de ambtenaar wordt, buiten de bezoldiging opgenomen in bij- lage IIA behorende bij de CAR, een financiΓ«le vergoeding ver- strekt voor overwerk, onregelmatige diensten of beschikbaar- heidsdiensten, tenzij door uitbetaling van een dergelijke vergoe- |
ding de som van het salaris vermeerderd met eventuele toelagen en vergoedingen de 130% van het wettelijk minimumloon, even- tueel gerekend naar evenredigheid van het aantal arbeidsuren volgens aanstelling, overschrijdt.
3. Het gedeelte van de in de eerste volzin van dit lid bedoelde ver- goedingen dat niet mag worden uitbetaald, wordt gecompenseerd in tijd.
4. Bij indiensttreding van de ambtenaar vindt inschaling plaats in schaal 1, regel 1 genoemd in de salaristabel in bijlage II A beho- rende bij de CAR. Bij ten minste voldoende functioneren worden periodieke verhogingen toegekend conform het bepaalde in artikel 3:4 van de CAR.
Scholing en Vorming
Artikel 2:4:18 | 1. De kosten, verbonden aan scholings- en begeleidingsafspraken in relatie tot de werkzaamheden van de ambtenaar, komen voor re- kening van de werkgever. 2. Aan de ambtenaar worden scholing en vorming geboden op basis van de LOGA-afspraken. Het hoofd van dienst is belast met de nadere uitwerking voor de individuele ambtenaar. |
Slotbepalingen
Artikel 2:4:19 | In gevallen waarin het bepaalde in deze paragraaf niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college de nodige voorzieningen. Het college is bevoegd ter uitvoering van het bepaalde in deze paragraaf nadere voorschriften vast te stellen. |
Arbeidsovereenkomst
Artikel 2:5 | 1. Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsover- eenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij op- roep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter. 2. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in twee- voud opgemaakt en door beide partijen ondertekend. 3. Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toe- passing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten. |
Artikel 2:5:1 | Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepas- sing. |
Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
Artikel 2:5:2 | De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbe- taling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betref- fende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt. |
Inhoud oproepovereenkomst
Artikel 2:5:3 | De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten: a. de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden; b. de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden β na daartoe opgeroepen te zijn β te verrichten; c. een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de om- vang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te ge- ven; d. de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te ver- melden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht; e. een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectieve- lijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feite- lijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als wa- re de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaats- vindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim; f. indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn we- gens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13. |
Betaling bij ziekte van de oproepkracht
Artikel 2:5:4 | 1. De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende salaris- toelage(n) van de oproepkracht te baseren op de minimum af- spraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2. 2. Het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de oproep- kracht geniet, daaronder begrepen de vakantietoelage, worden |
uitgedrukt in een bedrag per uur.
3. Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering inge- volge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalen- derkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproep- kracht.
Overgangsrecht
Artikel 2:6 | Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling. |
Aanpassing arbeidsduur
Artikel 2:7 | 1. Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een per- soon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeids- overeenkomst is aangegaan, het recht om de formele arbeidsduur per week te verminderen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienst- belangen zich hiertegen verzetten. 2. Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een per- soon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeids- overeenkomst is aangegaan, het recht om de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een volledige be- trekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten. 3. Het college kan afwijken van het gestelde in het tweede lid ten aanzien van personen die werkzaam zijn in het kader van het Be- sluit in- en doorstroombanen, indien dit zou leiden tot een verlies van subsidie. |
Artikel 2:7a | 1. Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambte- naar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week. 2. Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat: β de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode; β het salaris evenredig wordt verhoogd; β de vakantieduur evenredig wordt verhoogd; β de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd; |
β de minimum vakantietoeslag als bedoeld in artikel 6:3, tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;
β de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:18a, eerste lid, evenredig wordt verhoogd;
β instemming van de ambtenaar is vereist;
β artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing is.
3. Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR.
4. Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorge- legd aan de OR.
HOOFDSTUK 2a | RICHTLIJNEN BIJ WERVING EN SELECTIE |
Begripsbepalingen
Artikel 2a:1:1:1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. logische opvolger: degene waarvan het als vanzelfsprekend wordt gevonden dat deze een bepaalde vacante functie gaat vervullen, bijv. de plaatsvervanger, 2e man/vrouw of junior, die in voorko- mende gevallen bij afwezigheid van de betrokken functionaris (de- len van) diens werkzaamheden langdurig waarnam;
b. (her)plaatsingsmedewerker: de ambtenaar, werkzaam bij het clus- ter Gemeentebrede bedrijfsvoeringsondersteuning, afdeling Ka- derstelling en Programmering, kennisveld HRM, die in het bijzon- der belast is met de verzuimbegeleiding en reΓ―ntegratie van zieke werknemers op grond van de wet Verbetering Poortwachter en de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
c. loopbaanadviescentrum: het onderdeel van het cluster Ge- meentebrede bedrijfsvoeringsondersteuning, afdeling Kaderstel- ling en Programmering, kennisveld HRM, waartoe medewerkers in dienst van de gemeente zich kunnen wenden voor loop- baanadvisering en βbegeleiding;
d. loopbaanafspraak in het kader van een persoonlijk ontwikkelings- plan: de in een persoonlijk ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 17:1:1 gemaakte en op schrift gestelde (principe-)afspraken tus- sen de medewerker, zijn/haar leidinggevende en eventueel moge- lijk toekomstige leidinggevende inzake de loopbaanontwikkeling, geconcretiseerd tot (een) mogelijke toekomstige functie(s), even- tueel gekoppeld aan afspraken over in verband daarmee te vol- gen opleiding en te ondernemen activiteiten, te realiseren binnen een termijn van ten hoogste drie jaar;
e. sociaal plan: het plan als bedoeld in artikel 15a:1:1:1, onder x.;
f. WSW: Wet sociale werkvoorziening;
g. WIW: Wet inschakeling werkzoekenden;
h. Besluit in- en doorstroombanen: het besluit van 17 december 1999, houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie voor het scheppen van arbeidsplaatsen door gemeenten in de collec- tieve en non-profit sector voor langdurig werklozen gericht op in- stroom in het arbeidsproces en doorstroom naar andere functies in het arbeidsproces, vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
i. competenties: de competenties als bedoeld in de gemeentelijke competentieset;
j. persoonlijk ontwikkelingsplan: het plan als bedoeld in het tweede lid van artikel 17:1:1 van de Uitwerkingsregeling rechtspositie;
k. gemeentelijk managementteam: het GMT als genoemd in het gel- dende Organisatieplan.
l. P&O-adviseur: de ambtenaar van het cluster Gemeentebrede be- drijfsvoeringsondersteuning, die als adviseur van het manage- ment op het terrein van Personeel en Organisatie optreedt.
Vacantstelling
Artikel 2a:1:1:2 | 1. Zodra een vacature ontstaat toetst de directeur van een cluster of de omvang, taakinhoud en functieniveau nog conform de gewens- te situatie zijn, dan wel aangepast moeten worden. De directeur kan op dat moment tot een herschikking van taken, formatie en/of personele bezetting overgaan. De directeur bepaalt hierbij: a. tot de formatie van welk onderdeel van de gemeentelijke or- ganisatie deze behoort; b. de omvang (in uren per week) van de vacature(s) die hierdoor ontstaat/-staan; c. het verlangde werk- en denkniveau; d. welke eventuele bijzondere functie-eisen en/of competenties gelden; e. de functiewaardering (eventueel met toepassing van het be- paalde in hoofdstuk 3b NUR) Wanneer dit leidt tot een organisatiewijziging als bedoeld in hoofdstuk 15a, wordt de in dat hoofdstuk opgenomen procedure in acht genomen voordat een besluit tot herschikking van taken c.a. wordt genomen. 2. Voor de vacature die, eventueel na de in het eerste lid bedoelde herschikking van taken, formatie en/of personele bezetting, ont- staat komen in eerste instantie de zogenaamde herplaatsings- kandidaten voor benoeming in aanmerking, in tweede instantie een eventuele logische opvolger, in derde instantie degenen met wie in het kader van een persoonlijk ontwikkelingsplan loopbaan- afspraken zijn gemaakt die passen op de vacature en vervolgens de overige interne kandidaten. 3. De functie die vacant is geworden wordt gemeld bij de (her)plaat- singsmedewerker. Deze (her)plaatsingsmedewerker beheert een bestand van: a. ambtenaren voor wie op grond van de wet Verbetering Poort- wachter en de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen een reΓ―ntegratietraject is of moet worden uitgezet; b. ambtenaren met wie, eventueel in het kader van een sociaal plan, als gevolg van een organisatiewijziging (her)plaatsings- afspraken zijn gemaakt. De (her)plaatsingsmedewerker beoordeelt of er in zijn ogen inter- ne kandidaten zijn die in het kader van een reΓ―ntegratietraject of in |
het kader van gemaakte (her)plaatsingsafspraken voor benoe- ming in een vacature in aanmerking zouden kunnen komen.
De (her)plaatsingsmedewerker stuurt een exemplaar van de vaca- ture ter kennisneming naar alle bekende (her)plaatsingskandi- daten.
De (her)plaatsingskandidaten die niet door de (her)plaatsings- medewerker zijn genoemd als in aanmerking komend voor be- noeming, maar toch van mening zijn dat zij voor deze vacature in aanmerking zouden moeten worden gebracht, kunnen dit kenbaar maken.
Met (her)plaatsingskandidaten als bedoeld in dit lid, die naar aan- leiding van de bekendmaking als bedoeld in dit lid uit eigen bewe- ging te kennen hebben gegeven belangstelling voor een vacature te hebben of die door de (her)plaatsingsmedewerker naar voren zijn geschoven wordt altijd via de P&O-adviseur een gesprek ge- voerd (functie-interview/sollicitatiegesprek).
4. Als het niet is gelukt om op grond van het bepaalde in het derde lid te komen tot vacaturevervulling kan, indien een logische opvol- ger aanwezig is, deze in de bewuste functie worden benoemd. Voordat een benoeming van een logische opvolger plaats vindt wordt het voorgenomen besluit voor een procedurele toets voor- gelegd aan de ondernemingsraad.
5. Als de melding bij de (her)plaatsingsmedewerker niet heeft geleid tot het voorzien in de vacature, en er geen logische opvolger aanwezig is, wordt de vacature binnen de organisatie algemeen bekend gemaakt.
Interne procedure
Artikel 2a:1:1:3 | 1. Nadat een vacature op grond van het vijfde lid van artikel 2a:1:1:2 algemeen bekend wordt gemaakt wordt bezien of er interne kan- didaten zijn met wie in het kader van een persoonlijk ontwikke- lingsplan loopbaanafspraken zijn gemaakt die aansluiten op de vacature. Interne kandidaten als hier bedoeld komen na de in artikel 2a:1:1:2 genoemde procedure in aanmerking voor benoeming. 2. Voor de vervulling van managementfuncties (op het niveau van gemeentedirecteur en vakteamhoofd) kunnen door het gemeente- lijk managementteam direct kandidaten voor benoeming in aan- merking worden gebracht, zonder dat interne en/of externe wer- ving plaatsvindt en eventueel zonder kandidaten als bedoeld in het eerste lid in aanmerking te brengen. 3. Wanneer een vacature niet met toepassing van het in het eerste of tweede lid bepaalde is vervuld, wordt op basis van de reacties op de algemene bekendmaking als bedoeld in het vijfde lid van ar- tikel 2a:1:1:2 beoordeeld of er andere interne kandidaten zijn die |
voor benoeming in aanmerking komen.
4. Wanneer op voorhand bekend is of een gegrond vermoeden be- staat dat er geen geschikte interne kandidaten zijn kan, na ver- kregen toestemming namens het college, direct worden overge- gaan tot een gelijktijdige interne en externe werving. In situaties van aantoonbare schaarste op de arbeidsmarkt kan voor met na- me aangewezen functies, na verkregen toestemming namens het college, direct worden overgegaan tot externe werving of, met toepassing van artikel 2a:1:1:6, direct worden overgegaan tot be- noeming van een externe kandidaat.
Interne kandidaten
Artikel 2a:1:1:4 | Benoeming geschiedt bij voorkeur uit interne kandidaten. Onder interne kandidaten worden in dit kader verstaan: β de ambtenaar als bedoeld in de Collectieve arbeidsvoorwaarden- regeling β mensen met een dienstverband bij de gemeente Delft of bij een aan de gemeente Delft gelieerde instelling, op grond van het Be- sluit in- en doorstroombanen β mensen met een dienstverband bij de Stichting Werkplan op grond van de WIW, en ook feitelijk werkzaam zijn bij de gemeente Delft of bij een aan de gemeente Delft gelieerde instelling β mensen met een dienstverband bij de gemeente Delft op grond van de WSW β degenen die, in dienst zijnde van een van de deelnemers aan de Mobiliteitsbank Haaglanden, uit dien hoofde toegang hebben tot de gemeenschappelijke interne arbeidsmarkt zoals geregeld in de samenwerkingsovereenkomst mobiliteitsbank Haaglanden en het Convenant Mobiliteitsbank Haaglanden. |
Artikel 2a:1:1:5 | Met een interne kandidaat wordt altijd een sollicitatiegesprek gevoerd, tenzij op basis van de bekende objectieve gegevens duidelijk is dat niet voldaan wordt aan de in artikel 2a:1:1:2 genoemde functie-eisen en/of competenties. In dat geval wordt met betrokkene zo spoedig mogelijk een gesprek gevoerd, waarbij de overwegingen die geleid hebben tot de conclusie dat er geen sollicitatiegesprek gevoerd wordt bekend worden gemaakt. Wanneer een interne kandidaat na een sollicitatiegesprek niet voor benoeming in de vacature in aanmerking wordt gebracht kan deze bij het afdelingshoofd of teamleider of de P&O-adviseur informatie in- winnen waarom hij niet voor benoeming in aanmerking kwam. |
Externe procedure
Artikel 2a:1:1:6 | Als het niet lukt de vacature door een interne kandidaat te laten ver- |
vullen wordt deze extern bekend gemaakt, tenzij er voor wordt geko- zen op andere wijze de externe procedure te volgen, bijvoorbeeld door gebruikmaking van een extern bureau.
Ook als bekend is dat er een geschikte externe kandidaat aanwezig is voor een functie kan er voor worden gekozen de externe procedure achterwege te laten en over te gaan tot benoeming van deze kandi- daat.
Transparante sollicitatieprocedure
Artikel 2a:1:1:7 | 1. Er wordt een inzichtelijke selectieprocedure gevolgd. 2. Sollicitanten ontvangen per omgaande een bericht van ontvangst van hun sollicitatie, zo mogelijk met een indicatie van de termijn waarop ze of worden uitgenodigd voor een gesprek, of nader be- richt kunnen verwachten. 3. Tijdens de selectieprocedure worden de in het eerste lid van arti- kel 2a:1:1:2 genoemde selectiecriteria in beginsel niet gewijzigd. 4. Er worden geen sollicitatiegesprekken gevoerd met meerdere sol- licitanten gezamenlijk. Ook worden er geen bijeenkomsten georganiseerd die naar hun aard een bijdrage leveren aan de selectie van kandidaten, waarbij meerdere belangstellenden voor de functie(s) aanwezig zijn. 5. Voorkomen wordt dat sollicitanten tijdens de selectieprocedure op enigerlei wijze met elkaar in aanraking komen. 6. Er wordt vertrouwelijk omgegaan met de namen van sollicitanten en door hen overgelegde gegevens. 7. Er kan een selectiecommissie worden gevormd. De omvang hier- van wordt zo beperkt mogelijk gehouden. 8. Indien externe expertise ter ondersteuning van de selectie (bijv. assessment) wenselijk wordt geacht worden de kandidaten hier- over tevoren geΓ―nformeerd. 9. Inlichtingen over sollicitanten worden alleen ingewonnen nadat met de sollicitanten overeen is gekomen dat dat gebeurt, met wie dat gebeurt en wanneer dat gebeurt. |
Geen discriminatie
Artikel 2a:1:1:8 | Tijdens de sollicitatiegesprekken worden geen voor de functie niet re- levante vragen gesteld. In ieder geval betreft het hier zaken die volledig in de privΓ©-sfeer lig- gen, zoals politieke voorkeur, burgerlijke staat, gezinssamenstelling, seksuele voorkeur en sociale achtergrond. Voor de functie niet rele- vante feiten mogen geen rol spelen bij de keuze voor een kandidaat. |
Doelgroepen
Artikel 2a:1:1:9 | Een ieder heeft, binnen het kader van de in de artikelen 2a:1:1:2 t/m 2a:1:1:6 aangegeven volgorde, gelijke kans om voor de vervulling van een vacature in aanmerking gebracht te worden. Het streven is er op gericht het personeelsbestand van de gemeente een afspiegeling te laten zijn van de samenleving. Gelet hierop is het zowel tijdens de interne procedure als tijdens de externe procedure mogelijk dat aan een kandidaat die behoort tot een groepering die in het personeelsbestand ondervertegenwoordigd is om die reden de voorkeur wordt gegeven. |
Onvoorziene situaties
Artikel 2a:1:1:10 | In die situaties waarin dit besluit niet voorziet kan namens het college en na overleg met de ondernemingsraad, worden besloten tot het volgen van een andere procedure voor de werving en selectie dan beschreven in deze regeling. |
HOOFDSTUK 3 | SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN |
Paragraaf 1: Algemene bepalingen
Functies en functiewaardering | |
Artikel 3:1 | 1. Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed. 2. Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarde- ringssysteem. 3. Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem. |
Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen | |
Artikel 3:2 | 1. Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofd- stuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten. 2. De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling an- ders is bepaald. |
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering artikel 3:2 CAR |
De salarissen van de ambtenaren, wier salaris niet bij of krachtens de wet is geregeld, worden vastgesteld op de bedragen volgens de sala- risschalen of, indien voor een betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen. | |
Xxxxxxxxxxxx 0X | betreft uitvoering artikel 3:2 CAR |
1. Indien in de salarissen van het overheidspersoneel in de sector gemeenten een wijziging wordt aangebracht welke een algemeen karakter draagt, wordt door het college met ingang van de datum waarop die wijziging ingaat, een overeenkomstige wijziging aan- gebracht in de salarissen van de ambtenaren. 2. Van de wijziging bedoeld in het vorige lid geeft het college kennis aan de raad. |
Paragraaf 2: Salaris | |
Vaststelling salaris | |
Artikel 3:3 | 1. Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal. 2. Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van oplei- ding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vast- gesteld. |
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering artikel 3:3 CAR |
Wanneer het salaris, een emolument of een toelage moet worden be- rekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalender- dagen van die maand. | |
Xxxxxxxxxxxx 0X | betreft uitvoering artikel 3:3 CAR |
Het salaris van de ambtenaar met een niet-volledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige betrekking. | |
Artikel 3:4 | Salarisverhoging 1. Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de ambtenaar functioneert voldoende; b. de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt; c. er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling , zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie. 2. Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverho- ging aanvullende voorwaarden stellen. 3. Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisver- hoging toekennen. 4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het col- lege voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen. |
Xxxxxxxxxxxx 0X betreft uitvoering artikel 3:4 CAR | |
1. Bij onvoldoende bekwaamheid, geschiktheid of ijver van de amb- tenaar kan het college bepalen dat ten aanzien van hem salaris- verhogingen, als bedoeld in artikel 3:4, achterwege worden gela- ten. 2. Het college kan nadien bepalen dat de salarisverhogingen, welke met toepassing van het eerste lid achterwege zijn gelaten, al dan niet met terugwerkende kracht, alsnog worden toegekend. 3. Een besluiten als bedoeld in het eerste lid wordt alleen genomen op basis van een beoordeling als bedoeld in artikel 15:1:15. 4. Van een beslissing tot toepassing van het eerste lid wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk, doch in elk geval voor de datum waarop anders de salarisverhoging zou ingaan, mededeling ge- daan, onder vermelding van de redenen welke tot de beslissing hebben geleid. | |
Verlaging salarisschaal | |
Artikel 3:5 | 1. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salaris- schaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aan- wezig is. 2. In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn in- stemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het salaris. 3. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het salaris. 4. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut. |
Inpassing in hogere schaal | |
Artikel 3:6 | De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal over- gaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris. |
Xxxxxxxxxxxx 0X betreft uitvoering artikel 3:6 CAR | |
Artikel 3:6 CAR geeft weer hoe uitvoering wordt gegeven aan de in- passing in een hogere schaal. Onder promotie verstaan we dat het salaris van de medewerker wordt ingedeeld in een salarisschaal met een hoger maximum. Als hiervan sprake is geschiedt dit als volgt: Als eerste wordt een periodieke verhoging van het salaris in de oude schaal van de medewerker toegekend. Daarna wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de hogere schaal. Is het salaris van de medewerker in de oude schaal gelijk aan het maximum (trede 11) dan wordt het salaris vastgesteld in de hogere schaal op het naasthogere bedrag in de hogere schaal, waarbij de verhoging van het salaris tenminste 75% bedraagt van het verschil tussen de periodieken 10 en 11 in de oude schaal. | |
Uitloopschaal | |
Artikel 3:7 | Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 decem- ber 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de in- stroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal. |
Paragraaf 3: Salaristoelagen | |
Functioneringstoelage | |
Artikel 3:8 | 1. Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen. 2. De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend. 3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris. |
Arbeidsmarkttoelage | |
Artikel 3:9 | 1. Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toe- kennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als |
schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel 2. De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar. 3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris. | |
Waarnemingstoelage | |
Artikel 3:10 | 1. Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze be- paling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie. 2. Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toe- lage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld. 3. Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend. |
Xxxxxxxxxxxx 0 betreft uitvoering artikel 3:10 CAR | |
Bij de berekening van de hoogte van de waarnemingstoelage wordt de medewerker fictief ingeschaald in de bij de functie behorende schaal, conform het gestelde in beleidsregel 4C bij artikel 3:6. | |
Toelage Onregelmatige Dienst | |
Artikel 3:11 | 1. De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werk- tijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende tijd- vakken van de week: - maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20% - maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40% - zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40% - zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65% 2. Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salaris- schaal 6. 3. De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een |
week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt. 4. Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald. | |
Buitendagvenstertoelage | |
Artikel 3:12 | 1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werk- tijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buiten- dagvenstertoelage. 2. De buitendagvenstertoelage bedraagt: - 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur; - 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren ge- werkt op zaterdag; - 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren ge- werkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid. 3. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage. |
Toelage Beschikbaarheidsdienst | |
Artikel 3:13 | 1. De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden be- schikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage beschikbaar- heidsdienst. 2. De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maan- dag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid. 3. Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salaris- schaal 7. |
InconveniΓ«ntentoelage | |
Artikel 3:14 | Het college kan aan een ambtenaar een inconveniΓ«ntentoelage toe- kennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangena- me of gevaarlijke arbeid. |
Garantietoelage | |
Artikel 3:15 | Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toeken- nen. |
Afbouwtoelage | |
Artikel 3:16 | 1. De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelma- tige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconve- niΓ«ntentoelage blijvend wordt verlaagd of beΓ«indigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien - hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten Γ©n - met de verlaging of beΓ«indiging van de toelage(n) een be- drag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris. 2. Het eerste lid is niet van toepassing: - op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of - indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan. 3. De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De af- bouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag. 4. Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het ge- middelde van de voorgaande 12 maanden. 5. Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is ver- bonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverho- ging. |
Xxxxxxxxxxxx 0X betreft uitvoering artikel 3:16 CAR Beleidsregel inzake afbouw bij beΓ«indiging of vermindering toelage onregelmatige dienst. 1. Een afbouwregeling als bedoeld in artikel 3:16 wordt getroffen als er sprake is van beΓ«indiging of vermindering van de toelage in de functie die de betrokken ambtenaar vervult. Bij het aanvaarden van een andere functie, waaraan geen of minder inkomsten we- gens het verrichten van onregelmatige diensten zijn verbonden, |
zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden of er aanleiding is om een overeenkomstige afbouwregeling te treffen (maatwerk). 2. Wanneer er sprake is van wisselende inkomsten wordt voor de berekening van de in artikel 3:16 bedoelde aflopende toelage uit- gegaan van het in de 12 maanden voorafgaande aan de beΓ«indi- ging of blijvende verlaging gemiddeld per maand genoten toelage. 3. Bij de uitvoering van artikel 3:16 wordt zoveel mogelijk gehandeld overeenkomstig de hiervoor voor het rijkspersoneel vastgestelde regeling. 4. Wanneer iemand langdurig, zonder wezenlijke onderbreking, een financiΓ«le vergoeding wegens het verrichten van overwerk, al dan niet op declaratiebasis, heeft ontvangen, zal zoveel mogelijk con- form het gestelde in artikel 3:16 en het bepaalde in deze beleids- regel een afbouwregeling worden getroffen. 5. Wanneer iemand langdurig, zonder wezenlijke onderbreking, een financiΓ«le vergoeding wegens het verrichten van wachtdiensten als bedoeld in hoofdstuk 3 (artikel 3:13) heeft ontvangen, zal zo- veel mogelijk conform het gestelde in artikel 3:16 en het bepaalde in deze beleidsregel een afbouwregeling worden getroffen. Toelichting: middels deze beleidsregel wordt een reeds in de praktijk gebrui- kelijke afbouwregeling bij het wegvallen of verminderen van structureel overwerk of structurele wachtdiensten geformaliseerd, hetgeen de eenheid in de toepassing van de arbeidsvoorwaarden bevordert. | |
Paragraaf 4: Overige vergoedingen en uitkeringen | |
Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam | |
Artikel 3:17 | 1. De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht. 2. De vergoeding bedraagt β¬ 220,00 per jaar. |
Overwerkvergoeding | |
Artikel 3:18 | 1. De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een over- werkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald. |
2. De overwerkvergoeding bestaat uit:
a. verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
b. het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:
- 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0.00 en 24.00 uur;
- 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
- 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
- 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
- 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
- 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, don- derdag of vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
3. Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zo- ver de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof ver- leend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.
5. De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoe- ding.
6. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering artikel 3:18 CAR |
In geval van overwerk bestaat er aanspraak op een maaltijdvergoe- ding, als het overwerk ten minste twee uur duurt en de ambtenaar niet naar huis kan gaan om op een voor het nuttigen van de maaltijd ge- bruikelijk tijdstip te eten (dit door het tijdstip waarop het overwerk moet aanvangen). De hoogte van deze vergoeding is gelijk aan het vergoedingsbedrag van een avondmaaltijd, neergelegd in de voor het rijkspersoneel vast- gestelde reisregeling binnenland. Toelichting: Wanneer het door de aard en de duur van het overwerk niet mo- gelijk is dat de ambtenaar thuis op een voor het nuttigen van de maaltijd ge- bruikelijk tijdstip kan eten, kunnen de voor een avondmaaltijd gemaakt kos- ten, op declaratiebasis, worden vergoed. Hierbij wordt zoveel mogelijk aan- sluiting gezocht bij de terzake voor het rijkspersoneel vastgestelde regeling. |
Eindejaarsuitkering | |
Artikel 3:18a | 1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0 % van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal β¬ 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. 2. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. 3. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuit- kering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de ein- dejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest. |
Ambtsjubileum | |
Artikel 3:19 | 1. Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever. 2. Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoela- ge berekend over deze maand en de in deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen. 3. Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van ar- tikel 8:3 of 8:4 CAR en die binnen vijf jaar na de datum van ont- slag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatge- vende maand aangemerkt. |
Xxxxxxxxxxxx 0X betreft uitvoering artikel 3:19 CAR Voor medewerkers voor diensten op afroep wordt de diensttijd voor de berekening van ambtsjubilea bepaald door de datum van ingang van aanstelling en de eventuele datum einde aanstelling. De periode gedurende welke men een aanstelling heeft/had is dus bepalend, niet de feitelijk gewerkte tijd. Bij de berekening van een gratificatie ambts- jubileum wordt voor iemand met een aanstelling voor diensten op af- |
roep als berekeningsbasis gehanteerd de gemiddelde bezoldiging en vakantietoelage die betrokkene in de aan de jubileumdatum vooraf- gaande 12 maanden heeft verdiend. Toelichting: Door het ontbreken van een bepaling inzake de berekening van een ambtsjubileumgratificatie voor medewerkers voor diensten op afroep kan de situatie ontstaan, dat de toevalstreffer van de bezoldiging in de maand waarin het jubileum valt bepalend is voor de hoogte van de gratificatie. Voor deze groep van werknemers wordt het juister geacht het gemiddelde loon over de twaalf maanden voorafgaande aan de jubileumdatum te hanteren als berekeningsbasis voor de gratificatie. Dit zal in zijn algemeenheid leiden tot een gratificatie die meer een afspiegeling vormt van de gemiddelde verdien- sten dan wanneer de bezoldiging van één maand hiervoor bepalend is. | |
Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties | |
Artikel 3:20 | Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren een- malig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties. |
Xxxxxxxxxxxx 0X betreft uitvoering artikel 3:20 CAR | |
Artikel 3:20 CAR geeft aan dat een medewerker of een groep mede- werkers een geldbedrag kan worden toegekend voor uitstekend func- tioneren en/of bijzondere prestaties. De richtlijn is dat de medewerker of groep een bedrag van (in totaal) β¬ 250,- β 1.000,- netto kan worden toegekend. Het geldbedrag wordt ineens en ten hoogste eenmaal binnen een pe- riode van een jaar toegekend. In het geval van een groep medewerkers wordt er geen onderscheid gemaakt tussen medewerkers met een deeltijd of voltijd dienstver- band. Aan een medewerker of groep medewerkers die een uitstekende kortdurende en/of eenmalige bijzondere prestatie heeft geleverd, kan een kleiner geldbedrag in vorm van een (eenmalige) materiΓ«le belo- ning worden toegekend. Voorbeelden van deze vorm van belonen zijn: een bos bloemen, boeken-, diner- of theater bon. De richtlijn hiervoor is dat de bon een waarde van β¬50,- β β¬125, - vertegen- woordigt. | |
Reis- en verblijfkostenvergoeding | |
Artikel 3:21 | Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij ge- bruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief. |
Reiskostenvergoeding woon-werkverkeerd | |
Artikel 3:22 | Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon- werkverkeer toekennen. |
Overlijdensuitkering | |
Artikel 3:23 | 1. Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoela- gen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar. 2. Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner β of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen β een overlijdensuitkering, die bestaat uit driemaal het laatst ge- noten salaris vermeerderd met de vakantietoelage en de toege- kende salaristoelagen; 3. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voor- gaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was. |
Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst | |
Artikel 3:24 | 1. Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overle- dene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen. 2. De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de vakan- tietoelage en de toegekende salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden. 3. Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitke- ring komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het twee- de lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitke- ring. 4. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderja- rige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was. |
Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering | |
Artikel 3:25 | 1. De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een te- gemoetkoming in zijn ziektekosten. 2. De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalen- derjaar in de maand december uitbetaald. 3. Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten. |
Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering | |
Artikel 3:26 | 1. De tegemoetkoming in de ziektekosten is β¬ 168,= per jaar. 2. De tegemoetkoming in de ziektekosten is β¬ 296,= per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6. 3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest. 4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest. |
Xxxxxxxxxxxx 0 betreft uitvoering hoofdstuk 3, paragraaf 1-4 CAR | |
Toelagen op grond van hoofdstuk 3 of hoofdstuk 3a worden zo spoe- dig mogelijk, maar in ieder geval binnen een maand nadat deze ter betaling is doorgegeven betaalbaar gesteld. | |
Paragraaf 5: Individueel Keuzebudget | |
Nog in te vullen per 1 januari 2017 | |
Paragraaf 6: Overgangsrecht | |
Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 januari 2016 1. Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend. |
Toelichting:
a. Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen β onge- acht de benaming β die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambte- naar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen β niet zijnde onkostenvergoedin- gen β op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofd- stuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. βOnder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekendβ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.
b. Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voor- waarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of ge- beurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde eindda- tum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vast- gelegde einddatum.
2. Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregioβs wordt uitgezon- derd van het nieuwe beloningshoofdstuk met uitzondering van het
IKB, tenzij in het overleg van de Brandweerkamer met de vakbon- den anders wordt besloten.
3. Lokale financiΓ«le arbeidsvoorwaarden1 die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 ja- nuari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaar- bedrag) deel 1.
Toelichting:
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugke- ren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.
4. Voor alle overige financiΓ«le arbeidsvoorwaarden die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere rele- vante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
a. hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toe- lagen/vergoedingen
b. hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
Toelichting:
Werkgevers waarbij tot 1 januari 2016 de grondslag van de va- kantietoelage meer beloningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de introduc- tie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcompensatie vΓ³Γ³r opname in de TOR met 8% te worden verhoogd.
In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompen- seerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de
1 Bruto blijft bruto, netto blijft netto.
garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelij- ke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd bestaan.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee ver- schillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast be- loningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoor- beeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is las- tiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet ieder- een werkt in eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De re- den daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschik- baarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op ba- sis van de in 2014 geldende (lokale) regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de
toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is be- taald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.
Geen roosters
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan re- produceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.
Overwerk
Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geΓ―mplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewer-
xxxx die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe mede- werkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar be- staan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast el- kaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is.
5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel over- werk of andere redenen wordt inonderling overleg een ander re- presentatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet represen- tatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term βander representatief refertetijdvakβ mag ruimer worden geΓ―nterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofd- stuk 3 niet op achteruitgaan.
Met βonderling overlegβ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Dat- zelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.
6. Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwik- kelingen.
Toelichting:
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 β omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van β¬ 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.
De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensi- oengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage.
7. Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
Toelichting:
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het in- komen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofd- stuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.
8. Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.
Toelichting:
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand de- cember wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste si- tuatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO ge- sprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
9. De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaar- basis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
Toelichting:
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.
10. Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
11. Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.
Toelichting:
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.
12. Vergroten van de aanstellingsomvang nΓ‘ 31-12-2015 heeft geen effect.
Toelichting: De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in princi- pe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd. 13. Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of beta- ling in termijnen gemaakt worden. Toelichting: Zie punt 8. 14. Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zou- den hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale rege- ling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op ba- sis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3. Toelichting: De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 de- cember 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubile- umgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de be- paling of het relevante aantal jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen. | |
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering Hoofdstuk 3, paragraaf 6 CAR |
In het geval dat het recht op een bepaalde toelage, op grond waarvan bij herziening van Hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 een Toelage Over- gangsrecht (TOR) is toegekend, komt te vervallen, vervalt ook het daarbij behorende deel van de TOR. Bij het vervallen of verminderen van de TOR, wordt de afbouwtoelage, als genoemd in artikel 3:16, gehanteerd. Wanneer het recht op de desbetreffende toelage her- leeft, herleeft ook het recht op het daarbij behorende deel van de TOR. |
HOOFDSTUK 3B | FUNCTIEWAARDERING |
Begripsbepalingen
Artikel 3b:1:1:1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. ambtenaar: de ambtenaar als bedoeld in artikel 1:1:1:2;
b. functie: het samenstel van taken en/of werkzaamheden dat, afge- leid uit de taakstelling van de organisatie, is opgedragen aan een functiehouder, eventueel xxxxx xxxxxxxxxx via tussen de leiding- gevende en betrokkenen te maken, schriftelijk vast te leggen, re- sultaatafspraken;
c. functiehouder: de ambtenaar als bedoeld onder a., die een functie als bedoeld onder b. vervult;
d. functiebeschrijving: de normbeschrijving dan wel de lokale func- tiebeschrijving die een resultaatgerichte weergave is van aard, overwegend karakter, niveau en complexiteit van taken;
e. normbeschrijving: de generieke functiebeschrijving zoals opge- nomen in het normbestand van HR21. De normbeschrijving is voorzien van een vaste waardering (puntenreeks);
f. lokale functiebeschrijving: de volgens het format van HR21 lokaal gewijzigde normbeschrijving of toegevoegde (nieuwe) functiebe- schrijving;
g. functiewaardering: het bepalen van de relatieve functiewaarde van een functiebeschrijving aan de hand van de in HR21 vastge- legde waarderingsmethode.
h. HR21: het in opdracht van de VNG voor de sector gemeenten ontwikkelde functiewaarderingssysteem
i. gemeentedirecteur: de hoogste leidinggevende van een cluster als genoemd in het hoofdmodel van de ambtelijke organisatie, opgenomen in Het Delftse Organisatiemodel, vastgesteld en eventueel gewijzigd door of namens het college;
j. gemeentelijk managementteam: het gemeentelijk management- team als bedoeld in artikel 2a:1:1:1;
k. cluster: een cluster als genoemd in het geldende Organisatieplan;
x. xxxxxxx xxxxx: het college van burgemeester en wethouders;
m. bestuurder: de bestuurder in de zin van de Wet op de onderne- mingsraden (WOR);
n. externe deskundige: een door de systeemhouder (VNG) erkend deskundige inzake de ontwikkeling, toepassing en werking van HR21;
o. gecertificeerde gebruiker: de volgens de normering van de extern deskundige opgeleide lokale gebruiker die geautoriseerd is om te werken met HR21;
p. conversie: de vertaling van de gevonden rangorde naar salaris-
schalen;
q. indelingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 3b:1:1:6, die de indelingsadviezen toetst.
Vaststelling functiebeschrijvingen/Functiematrix
Artikel 3b:1:1:2 | 1. Het bevoegd gezag, of in opdracht de directeuren of afdelings- hoofden, selecteren (in samenspraak met de externe deskundi- ge en/of een gecertificeerde gebruiker) per functie een normbe- schrijving uit HR21. Indien de normbeschrijving voor de functie onvolledig is, dan wel een voor de functie dekkende normbe- schrijving niet beschikbaar is, wordt een lokale functiebeschrij- ving opgesteld. 2. De geselecteerde normbeschrijving(en) en/of lokale functiebe- schrijving(en) wordt/worden besproken binnen het gemeentelijk managementteam en/of met de verantwoordelijke gemeentedi- recteur en/of diens afdelingshoofd(en). Zij worden om advies voorgelegd aan de indelingscommissie en vervolgens door of namens de bestuurder voorlopig vastgesteld. De voorlopig vast- gestelde functiebeschrijving(en) wordt/worden door de bestuur- der ter informatie aangeboden aan de ondernemingsraad (OR). 3. Indien sprake is van een organisatie brede functiebeschrijvings- ronde, of indien sprake is van een organisatorische verandering zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 van de WOR, dan stelt de be- stuurder de OR in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen vaststelling van de functiebeschrijvingen. 4. Met inachtneming van het bepaalde in lid 2 en 3 stelt het be- voegd gezag de voor de gemeentelijke functies tot stand geko- men (norm- en lokale) functiebeschrijvingen bij algemeen ver- bindend voorschrift vast. |
Functiewaardering
Artikel 3b:1:1:3 | 1. In opdracht van het bevoegd gezag worden door de gecertificeer- de gebruiker en/of externe deskundige aan de hand van de in HR21 vastgelegde functiewaarderingsmethode alle lokale functie- beschrijvingen gewaardeerd. 2. De waarderingsresultaten van de lokale functiebeschrijvingen worden ter toetsing en advies aangeboden aan de indelingscom- missie als bedoeld in artikel 3b:1:1:6 3. De waarderingsresultaten worden opgenomen in een eindadvies functiewaardering aan het bevoegd gezag. Het waarderingsadvies bevat in ieder geval: β een motivering, gerubriceerd per invalshoek en dimensie, van de subscores en de totaalscore per lokale functiebeschrijving; β een overzicht van de functiewaarderingsresultaten van alle lo- kale functiebeschrijvingen; β een gecombineerd overzicht van de functiewaarderingsresul- |
taten van alle geselecteerde normbeschrijvingen en lokale functiebeschrijvingen;
β een verslag van de toetsing als bedoeld in het tweede lid.
4. Het bevoegd gezag stelt de waarderingen vast met inachtneming van het eindadvies functiewaardering.
Afwijking van het advies kan slechts op basis van zwaarwegende argumenten. Het bevoegd gezag stelt de waarderingen van de lo- cale functiebeschrijvingen en normbeschrijvingen bij algemeen verbindend voorschrift vast.
Vaststelling conversietabel
Artikel 3b:1:1:4 | 1. Het bevoegd gezag stelt op basis van de vastgestelde gemeente- lijke salarisstructuur, na overleg met de commissie voor georgani- seerd overleg, een conversietabel vast. Wijziging van de gemeen- telijke salarisstructuur vindt niet plaats zonder overeenstemming binnen de commissie voor georganiseerd overleg. 2. Door middel van de vastgestelde conversietabel worden de waar- deringen van alle geselecteerde normbeschrijvingen en lokale functiebeschrijvingen omgezet naar functionele schalen. |
Voorbereiding indelingsadvies, indelingsbesluit, bezwaar en be- roep
Artikel 3b:1:1:5 | 1. Het gemeentelijk managementteam of de direct verantwoordelijke gemeentedirecteur adviseert (in samenspraak met de externe deskundige en/of gecertificeerde gebruiker) het bevoegd gezag over de indeling van de functies in norm- en/of lokale functiebe- schrijvingen. 2. Wanneer er sprake is van een organisatie brede functiebeschrij- vingsronde, of wanneer er sprake is van een ingrijpende (organi- satorische) verandering zoals bedoeld in de WOR artikel 25 lid 1, sub d en e, wordt het indelingsadvies ter toetsing en advies voor- gelegd aan de indelingscommissie. 3. Bij indeling van een of enkele functies wordt jaarlijks achteraf door de indelingscommissie getoetst of de betreffende functies juist zijn ingedeeld. Indien naar het oordeel van de indelingscommissie niet correct is ingepast dan heroverweegt het bevoegd gezag het eer- der genomen besluit. Van dat besluit worden de indelingscommis- sie, de functiehouders en het verantwoordelijke management schriftelijk in kennis gesteld. 4. Het bevoegd gezag stelt de functiehouder schriftelijk op de hoogte welke (norm- of lokale) functiebeschrijving zij voornemens is op de functie van toepassing te verklaren. De functiehouder wordt daarbij geΓ―nformeerd over de gevolgen voor de inschaling, het salaris en/of de bezoldiging. 5. De functiehouder als bedoeld in het vierde lid kan binnen twee |
weken nadat hij de in dat lid bedoelde mededeling heeft ontvan- gen aan het college kenbaar maken dat hij bedenkingen heeft te- gen het voornemen de voorlopig geselecteerde normbeschrijving of lokale functiebeschrijving uit HR21 op zijn functie van toepas- sing te verklaren. Wanneer de bewuste functie door meer dan een ambtenaar wordt vervuld kan de in de vorige volzin genoem- de termijn worden verlengd tot maximaal zes weken.
6. Als de in het vierde lid bedoelde ambtenaar binnen de daarvoor gestelde termijn geen bedenkingen heeft kenbaar gemaakt, stelt het bevoegd gezag de voorlopig geselecteerde normbeschrijving of lokale functiebeschrijving vast.
7. Als de in het vierde lid bedoelde ambtenaar binnen de daarvoor gestelde termijn bedenkingen heeft kenbaar gemaakt, wordt hier- over overleg gepleegd met het hoofd van het desbetreffende cluster(onderdeel) en met de desbetreffende HRM-adviseur. Ver- volgens stelt het bevoegd gezag de voorlopig geselecteerde normbeschrijving of lokale functiebeschrijving, al dan niet gewij- zigd vast.
8. Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het zesde lid, of de besluitvorming als bedoeld in het zevende lid, maakt het be- voegd gezag, schriftelijk en gemotiveerd, aan de functiehouder bekend in welke functiebeschrijving de functie van de functiehou- der is ingedeeld en wat de gevolgen daarvan zijn voor de inscha- ling, het salaris en/of de bezoldiging.
Deze mededeling is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen dit besluit kan de functie- houder schriftelijk en gemotiveerd bezwaar maken bij het be- voegd gezag.
Indelingscommissie
Artikel 3b:1:1:6 | 1. De indelingscommissie bestaat uit: β drie door de ondernemingsraad aan te wijzen leden β drie door het gemeentelijk managementteam aan te wijzen le- den β een onafhankelijk voorzitter, aan te wijzen door het college op basis van een voordracht door de overige leden van de com- missie Aan de commissie wordt een ambtelijk secretaris toegevoegd. 2. De gecertificeerde gebruiker en/of externe deskundige zijn als adviseur(s) aanwezig bij de vergaderingen van de indelingscom- missie. 3. De commissie adviseert niet, wanneer minder dan twee van de door de Ondernemingsraad aangewezen leden of minder dan twee van de overige in het eerste lid genoemde leden aanwezig zijn. |
Nieuwe en gewijzigde taken
Artikel 3b:1:1:7 | 1. Indien aan een functiehouder door of namens het gemeentelijk managementteam, nieuwe of gewijzigde taken worden opgedra- gen, dan heroverweegt het bevoegd gezag, na en met inachtne- ming van het advies van de direct verantwoordelijke gemeente directeur (in samenspraak met de externe deskundige en/of ge- certificeerde gebruiker), de indeling in de functiebeschrijving. 2. Indien een functiehouder van mening is dat zijn functie zodanig is gewijzigd dat dit zou moeten leiden tot een heroverweging van de indeling van zijn functie, dan kan hij het bevoegd gezag ver- zoeken hiertoe over te gaan. 3. Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde heroverweging leidt tot een nieuw indelingsbesluit dan is het bepaalde in artikel 3b:1:1:5 (met uitzondering van lid 2) van toepassing. 4. Indien de in het eerste lid bedoelde heroverweging niet leidt tot een nieuw indelingsbesluit, dan wordt de functiehouder hiervan in kennis gesteld. |
Wijziging functiebeschrijvingen
Artikel 3b:1:1:8 | 1. Bij wijziging van de structuur, taken of doelstellingen van de orga- nisatie wordt, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, door of namens de bestuurder bezien of de vastgestelde functie- beschrijvingen volledig en/of toereikend zijn. Het selecteren, wijzi- gen of opstellen van nieuwe functiebeschrijvingen verloopt vol- gens de procedure als beschreven in artikel 3b:1:1:2. 2. Een verzoek tot heroverweging van de bestaande functiebeschrij- vingen kan ook worden ingediend door de OR. |
Van kracht worden functiewaardering
Artikel 3b:1:1:9 | De nieuwe functiewaardering wordt van kracht op de datum dat deze wordt vastgesteld door het college. Het recht op een eventuele be- vordering met terugwerkende kracht zal per individu beoordeeld wor- den, op grond van artikel 3c:1:1:6 van de Nadere Uitwerkingsregeling (NUR). |
Maatregelen
Artikel 3b:1:1:10 | 1. Het college treft maatregelen, die voor de uitvoering van deze re- geling noodzakelijk zijn. 2. Indien de bepalingen van deze regeling in enige situatie niet voor- zien of voor de ambtenaar die de functie vervult tot bijzondere hardheid leiden, treft het college nadere voorzieningen. |
regeling overgang naar HR21 |
Het college van burgemeester en wethouders;
overwegende dat besloten is om ingaande 1 januari 2014:
β’ de waardering van de functies te laten plaatsvinden met gebruik- making van het systeem HR21;
β’ de hierbij behorende conversietabel vast te stellen;
β’ de tussenschalen 10a en 11a niet meer te gebruiken voor de waardering van organieke (norm)functies die onderdeel uitmaken van de Delftse functiematrix;
β’ de coΓΆrdinatiemodule vast te stellen.
dat het in verband hiermee gewenst is om regels te stellen om de overgang naar het nieuwe systeem van functiewaardering mogelijk te maken en duidelijkheid te scheppen voor de medewerkers inzake hun aanspraken;
gelet op de uitkomst van het overleg hierover met de commissie voor georganiseerd overleg in de vergadering van 18 december 2013;
besluit:
vast te stellen de volgende "Regeling overgang naar HR21".
1. Bij de invoering van HR21 wordt aan de zittende medewerkers het salaris/de salarisschaal en de bestaande vooruitzichten op basis van de 'oude' waardering van de organieke functie gega- randeerd.
Dit geldt ook voor diegenen die voor de invoering van HR21 in een organieke functie die is gewaardeerd in een van de twee tus- senschalen (salarisschaal 10a en salarisschaal 11a) zijn be- noemd en worden ingedeeld in een normfunctie behorende tot de lokale functiematrix (het functiehuis Delft in HR21).
2. Bij de invoering van HR21 is als peildatum gebruikt de datum 1 april 2013. De organieke functies die op dat moment naar inhoud en niveau vastlagen of d.m.v. verkort onderhoud alsnog vastge- legd zijn, zijn meegenomen bij het invoeringstraject en overgezet in HR21 functies.
Functies waarvan de inhoud op de peildatum nog niet vast lag worden na vaststelling en invoering van HR21 alsnog ingedeeld. De indeling maakt dan echter qua planning geen onderdeel uit van het project invoering HR21.
Meer expliciet houdt dit in dat functies waarvoor geldt dat die on- derdeel uitmaken van een lopend organisatieveranderingsproces bij het huidige invoeringstraject buiten beschouwing blijven. Deze functies zullen zodra definitieve besluitvorming over de or- ganisatieverandering heeft plaatsgevonden en HR21 ingevoerd is worden ingedeeld en d.m.v. de conversietabel aan een salaris- schaal worden gekoppeld.
Als dit leidt tot een hogere salarisschaal dan zal de datum van in- gang (βterugwerkende krachtβ) zijn de datum waarop de organisa- tieverandering wordt of is ingevoerd. Hiermee wordt bedoeld de datum waarop die organisatieverandering van kracht wordt.
3. Degenen die voor de invoering van HR21 herplaatsingskandidaat zijn geworden hebben een besluit ontvangen inzake boventallig- heid. Vanuit de salarisschaal behorende bij de functie van waaruit zij boventallig zijn geworden zal bezien worden welke functies 'passend' zijn. Dat houdt in dat een functie die (met toepassing van HR21) op maximaal een salarisniveau hoger of lager is ge- waardeerd als passend wordt aangemerkt. Bij plaatsing op zo'n functie blijven het oude salaris (salarisschaal) en vooruitzichten (op maximaal salaris) gegarandeerd.
4. Wat betreft de module coΓΆrdinatie geldt het volgende.
4.1. De toelage module coΓΆrdinatie wordt toegekend aan een medewerker voor wie een functiewaardering geldt t/m sala- risschaal 9 als er sprake is van de situatie waarin deze:
- de werkzaamheden plant, verdeelt en de afstemming daar van verzorgt van ten minste 4 medewerkers;
- de voortgang, kwaliteit en kwantiteit van de werkzaamhe- den bewaakt, borgt en toetst;
- binnen het betreffende vakgebied optreedt als vraagbaak en klankbord voor de medewerkers binnen het betreffende vakgebied;
- de vakinhoudelijke ondersteuning en begeleiding van me- dewerkers bij de uitvoering van de werkzaamheden ver zorgt;
- informant is bij gesprekken in het kader van de jaarlijkse gesprekscyclus.
4.2. De toelage behoort tot de bezoldiging. Hierover ontvangt de medewerker als bedoeld bij 4.1. dan ook vakantietoelage en eindejaarsuitkering.
Bij ziekte wordt de toelage doorbetaald, met inachtneming van de eventuele reglementaire korting van bezoldiging bij langdurige ziekte.
4.3. De toelage module coΓΆrdinatie bedraagt het verschil tussen de laatste periodiek van de functionele schaal behorende bij de functie en het maximumsalaris dat behoort bij de naast hoger gelegen functieschaal.
4.4. De toelage module coΓΆrdinatie wordt toegekend in de vorm van een persoonlijke functiegebonden toelage, toe te kennen voor de duur dat ook daadwerkelijk gecoΓΆrdineerd wordt. Zij wordt vastgelegd in een (voor bezwaar en/of beroep) vatbaar besluit. Dat houdt in dat ook de intrekking daarvan, als de basis hiervoor is komen te vervallen, zal moeten gebeuren in de vorm van een besluit waartegen bezwaar en/of beroep mogelijk is.
4.5. De toelage kan worden ingetrokken als de basis daarvoor komt te vervallen. Hierbij valt in principe te denken aan de volgende omstandigheden.
β’ EΓ©n: als er vanuit de taakstelling en wijze van organiseren
van de betreffende eenheid niet langer behoefte is aan een extra coΓΆrdinatiemechanisme (de rol van coΓΆrdinator) doordat bijvoorbeeld de hoeveelheid aan te sturen mede- werkers kleiner geworden is en de hierarchisch leidingge- vende de aansturing alleen aan kan zonder hulpconstruc- tie.
β’ Twee: als voor een andere organisatorische inbedding van de eenheid gekozen wordt of voor een andere func- tiestructurering. Qua functiestructurering bijvoorbeeld bredere functieprofielen met inhoudelijk en organisato- risch meer eigen verantwoordelijkheden en bevoegdhe- den bij een deel van de medewerkers waardoor ook in dit geval de noodzaak voor een extra coΓΆrdinatiepunt komt te vervallen.
β’ Drie: bij disfunctioneren (een beoordelingstraject is hier- voor een vereiste!) of op eigen verzoek.
β’ Vier: bij het aanvaarden van een andere functie.
β’ Vijf: bij vertrek van de functiehouder die de coΓΆrdinerende taken uitoefent en de constatering dat aan de rol/functie van coΓΆrdinator niet langer behoefte is. Het gaat dan fei- telijk niet om intrekken van de toelage maar om niet lan- ger koppelen van de module aan een functie in de nieuw ontstane situatie en veelal is er dan een relatie met de onder een of twee genoemde voorbeelden.
4.6. Wanneer een toelage module coΓΆrdinatie wordt ingetrokken zal er een afbouwregeling worden getroffen conform het be- paalde in artikel 3:16 CAR.
5. Voor degenen die een zogenaamde "ID-baan" vervullen zal zodra HR21 is ingevoerd op basis van de inhoud van de feitelijk en or- ganiek uitgevoerde werkzaamheden alsnog indeling plaatsvinden in HR21. Dit zal gebeuren in het eerste kwartaal van 2014 Wan- neer dit leidt tot een hogere waardering dan zal hieraan terugwer- kende kracht worden verleend tot aan de datum van invoering van HR21, te weten 1 januari 2014.
6. Met invoering van HR21 beschikt Delft niet meer over een incon- venienten regeling. In het kader van de harmonisering arbeids- voorwaarden Delft-Rijswijk zal worden bepaald op welke wijze er een vergoeding voor inconvenienten kan/moet worden gegeven. De alsdan vastgestelde regeling zal met terugwerkende kracht tot aan de datum van formele invoering van HR21 toegepast gaan worden.
Wanneer er tegen het einde van het eerste kwartaal 2014 nog geen zicht is op een (al dan niet geharmoniseerde) inconvenien- tenregeling wordt dit onderwerp opnieuw aan de orde gesteld in het georganiseerd overleg.
Vastgesteld d.d. 25 februari 2014
HOOFDSTUK 3C | RICHTLIJNEN VOOR HET AANSTELLINGS- EN BEVORDERINGSBELEID |
Artikel 3c:1:1:1 | Grondslag voor de vaststelling van de beloning is de zwaarte van de functie, zoals deze binnen het raam van de organisatie is geformeerd en door middel van het gemeentelijke functiewaarderingssysteem is gewaardeerd. |
Artikel 3c:1:1:2 | Deze zwaarte als bedoeld in artikel 3c:1:1:1 wordt, via conversie van de functiescore, tot uitdrukking gebracht door het bepalen van een van de salarisschalen, behorende bij \ bijlage IIa van de CAR, als de bij de functie behorende functionele salarisschaal.. |
Artikel 3c:1:1:3 | Voor de benoeming in c.q. bevordering tot de functionele salaris- schaal moet een volledige en goede functie-uitoefening vaststaan. Voor zover benoeming of bevordering niet in of naar de functionele salarisschaal plaatsvindt, vindt de positiebepaling plaats in een aan- loopschaal: β bij redelijke functievervulling (groeifase, ontwikkeling): een sala- risschaal lager dan de functionele salarisschaal; |
Artikel 3c:1:1:4 | Plaatsing in een aanloopschaal dient in principe voor een beperkte periode te gelden. Afhankelijk van de eisen, die de functie stelt en de ontwikkeling van de betreffende medewerker kan dit variΓ«ren van en- kele maanden tot meerdere jaren. |
Artikel 3c:1:1:5 | vervallen |
Artikel 3c:1:1:6 | Met inachtneming van het hiervoor vermelde vindt bevordering in principe plaats met ingang van het tijdstip, waarop een functie zoda- nig van aard veranderde, dat de nieuwe waardering van toepassing werd, uiteraard met inachtneming van het gestelde in artikel 3c:1:1:3 inzake de wijze van functievervulling. Bij wijziging van de functie- waardering tengevolge van de invoering van het reglement functieon- derzoek gemeente Delft 1986 werkt een bevordering in principe terug tot 1 januari 1986, tenzij duidelijk is dat de functie ook vΓ³Γ³r die datum op een hoger niveau gewaardeerd had moeten worden, in welk geval de bevordering terugwerkt tot het moment waarop de functie voor zo- ver is na te gaan op dat hogere niveau gewaardeerd had moeten worden. |
Artikel 3c:1:1:7 | Wanneer op grond van de eerder gevoerde personeelsgesprekken en uit een advies van de systeemdeskundige als bedoeld in artikel 3b:1:1:1 blijkt dat de wijze van functievervulling zodanig is, dat er |
sprake is van een zodanige blijvende persoonsgebonden uitbouw van de functie, dat deze feitelijk het niveau bereikt van de organieke func- ties die gewaardeerd zijn met een hogere salarisschaal, kan aan de betreffende medewerker persoonlijk een salarisschaal boven de func- tionele salarisschaal worden toegekend.
Artikel 3c:1:1:8 | Bij een door de dienstleiding aangebrachte permanente verandering van een functie of delen van een functie wordt met behulp van het functiewaarderingssysteem als bedoeld in hoofdstuk 3B (dus vanuit een nieuwe functiebeschrijving) vastgesteld of herwaardering van de betreffende functie dient plaats te vinden. |
Artikel 3c:1:1:9 | 1. Wanneer na toekenning van een persoonsgebonden salarisschaal boven de functionele salarisschaal (conform het gestelde in artikel 3c:1:1:7) plaatsing in een zwaarder gewaardeerde functie plaats vindt, blijft het gestelde in de artikelen 3c:1:1:3 tot en met 3c:1:1:7 van overeenkomstige toepassing. 2. Hogere waardering van dezelfde functie wordt voor de toepassing van het in het eerste lid gestelde gelijk gesteld met plaatsing in een andere, zwaardere functie. |
Artikel 3c:1:1:10 | vervallen |
Artikel 3c:1:1:11 | Degene, die een salarisschaal heeft die boven de waardering van de functie die hij vervult uitgaat komt niet voor bevordering tot een per- soonsgebonden salarisschaal boven de functionele salarisschaal in aanmerking. |
Artikel 3c:1:1:12 | Buitengewone bekwaamheid, geschiktheid of inzet van de ambtenaar kan, zolang hij niet het maximum van de voor hem geldende salaris- schaal heeft bereikt, met toepassing van artikel 38 worden gehono- reerd met een versnelling in het doorlopen van die salarisschaal. Een dergelijke versnelling kan eveneens plaatsvinden, indien binnen de functionele rang de salarisverhouding tot vergelijkbare collegaβs dit wenselijk maakt. Bij die vergelijking behoort uiteraard ook de wijze van functievervulling in beschouwing te worden genomen. |
Artikel 3c:1:1:14 | Aan de hand van functiegegevens enerzijds en gegevens uit ontwik- kelings-, voortgangs- en beoordelingsgesprekken anderzijds wordt regelmatig aandacht besteed aan loopbaanontwikkeling. Verandering van functie in horizontale (gelijkwaardige) of in verticale (zwaardere, eventueel ook lichtere) zin moet mogelijk zijn, teneinde de mobiliteit van het personeel als geheel te bevorderen. |
Artikel 3c:1:1:15 | Zij die zich op 1 oktober 1986 reeds in de op 30 september 1986 gel- dende hoogste functierang (functionele salarisschaal) waren inge- |
schaald behouden het op laatstgenoemde datum bestaande uitzicht op de uitlooprang (naasthogere salarisschaal) conform de daarvoor tot die datum geldende regels. Indien deze betrokkene op grond van de waardering volgens het nieuwe functiewaarderingssysteem van hun huidige of toekomstige functie aanspraak kunnen maken op een hogere rang/salarisschaal dan hun rang/salarisschaal op 30 septem- ber 1986 vervalt het recht op de oude uitlooprang (naasthogere sala- risschaal).
Artikel 3c:1:1:16 | De salarisschalen 10a en 11a, genoemd in bijlage II en bijlage IIa, behorende bij de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, worden slechts gebruikt β voor degenen, die hierin op 1 oktober 1986 in de uitlooprang zijn ingeschaald, β als uitlooprang voor degenen die op grond van het bepaalde in ar- tikel 3c:1:1:15 het uitzicht behouden op de uitlooprang, als deze schaal de naasthogere salarisschaal is, β als naasthogere salarisschaal op persoonlijke titel als bedoeld in artikel 3c:1:1:7, β indien het college, op basis van een daartoe strekkend advies van de waarderingscommissie als bedoeld in artikel 3b:1:1:7 op basis van een paarsgewijze vergelijking, zo'n schaal heeft aangewezen als functionele schaal, β als aanloopschaal als bedoeld in artikel 3c:1:1:3. |
HOOFDSTUK 3F | BEDRIJFSHULPVERLENING |
Paragraaf 1 | Algemene bepalingen |
Artikel 3f:1:1:1 | 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. EHBO-er: degene, niet zijnde een bedrijfshulpverlener, voor wie het bezit van een geldig EHBO-diploma geen functie-eis is, maar vanuit een oogpunt van dienstbelang wenselijk wordt gevonden; b. bedrijfshulpverlener: de ambtenaar, werkzaam bij de gemeen- te Delft, die bij besluit van het college is aangewezen om con- form artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet hulp in of rond de gemeentelijke gebouwen te verlenen met een of meer van de volgende taken: β bedrijfshulpverlener; β assistent-ploegleider; β ploegleider; β coΓΆrdinator bedrijfshulpverlening; β hoofd bedrijfshulpverlening. c. BHV: bedrijfshulpverleningsorganisatie van de gemeente Delft; 2. Voor zolang de bedrijfshulpverlener nog in opleiding is, is deze aspirant-bedrijfshulpverlener. 3. Een bedrijfshulpverlener kan tevens met leidinggevende taken op het terrein van de BHV worden belast. |
Paragraaf 2 | EHBO |
Criteria voor EHBO-werkzaamheden
Artikel 3f:1:1:2 | 1. De EHBO-er voert naast zijn werkzaamheden die voortvloeien uit de betrekking waarin hij is aangesteld de EHBO-taken naar beho- ren uit. 2. Er is sprake van naar behoren uitvoeren van de EHBO-taken naast de reguliere werkzaamheden als de EHBO-er voldoende in- zetbaar is geweest voor het verlenen van eerste hulp, bestaande uit EHBO en reanimatie, aan personen. Daartoe dient de EHBO-er: β in het bezit te zijn van het Eenheidsdiploma-EHBO met de aantekening verbandleer en reanimatie van het Oranje Kruis; β gebruik te maken van de uitrusting die bij de betreffende taak hoort. |
Vergoedingen voor het bezit van het EHBO-diploma
Artikel 3f:1:1:3 | 1. Indien de EHBO-er heeft voldaan aan de in het tweede lid van ar- tikel 3f:1:1:2 gestelde criteria, wordt hiervoor een toelage toege- kend. Het brutobedrag van deze toelage bedraagt de waarde van 220 euro bruto per jaar. 2. De toelage als bedoeld in het eerste lid wordt eenmaal per jaar, in de maand januari van het jaar volgend op het jaar waarin de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, betaalbaar gesteld. In- dien de hoogte van de vergoeding lopende het jaar wijzigt, wordt de basisgratificatie over het jaar berekend op maandbasis. 3. In geval het bezit van het diploma een functie-eis is, maar dat as- pect van de functiebeschrijving niet heeft geleid tot een hogere functie-inpassing, wordt aan de betreffende EHBO-er, onder de- zelfde voorwaarden als gesteld in het eerste lid, de daarin be- doelde toelage toegekend. |
Paragraaf 3 | Bedrijfshulpverlening |
Artikel 3f:1:1:4 | 1. Aanwijzing als aspirant-bedrijfshulpverlener of aanwijzing als be- drijfshulpverlener voor onbepaald tijd wordt schriftelijk door het college verleend. 2. In de aanwijzing wordt in ieder geval vermeld: a. de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres en woonplaats van de bedrijfshulpverlener; b. de dienst waar de (aspirant)bedrijfshulp werkzaam is; c. de BHV-locatie, de taak bij de BHV en de datum met ingang van waarvan hij wordt aangewezen voor de taak bij de BHV. 3. Intrekking van het besluit tot aanwijzing als (aspirant)bedrijfs- hulpverlener door het college vindt plaats: a. op schriftelijk verzoek van de (aspirant)bedrijfshulpverlener; b. indien de bedrijfshulpverlener niet meer in het bezit is van een geldig BHV-diploma; c. indien het hoofd Bedrijfshulpverlening hem niet meer in staat acht op adequate wijze zijn taak uit te voeren; d. bij schorsing of ontslag van de ambtenaar. |
Artikel 3f:1:1:5 | 1. De bedrijfshulpverlener voert naast zijn werkzaamheden die voortvloeien uit de betrekking waarin hij is aangesteld de bedrijfs- hulpverleningstaken naar behoren uit. 2. Er is sprake van naar behoren uitvoeren van de werkzaamheden als de bedrijfshulpverlener voldoende inzetbaar is geweest voor de uitoefening van deze taken. Dat is het geval indien: a. de (aspirant)hulpverlener voldoende inzetbaar is geweest voor de primaire bedrijfshulpverlening zoals: β het verrichten van levensreddende handelingen; |
β het bestrijden van branden met kleine blusmiddelen;
β het afvoeren van gewonden, het begeleiden van personen in geval van ontruiming en het controleren van gebouwen op de aanwezigheid van personen.
Daartoe dient de bedrijfshulpverlener:
β in het bezit te zijn van het basisdiploma bedrijfshulpverle- ner van een door het college aangewezen exameninstituut dat daartoe gecertificeerd is;
β jaarlijks de gebouwgebonden instructie inclusief de ontrui-
mingsinstructie te volgen;
β gebruik te maken van de uitrusting die bij de betreffende taak hoort;
β te handelen conform de daarvoor door het college verstrek- te instructies.
b. de assistent-ploegleider voldoende inzetbaar is geweest voor één van de taken genoemd onder a. en bovendien op een be- paalde locatie leiding heeft gegeven aan één of meerdere le- den van de bedrijfshulpverleningsorganisatie en bij calamitei- ten als leidinggevende heeft geopereerd.
Daartoe dient de assistent-ploegleider:
β in het bezit te zijn van het diploma ploegleider van een door het college aangewezen exameninstituut dat daartoe gecertificeerd is;
β jaarlijks de gebouwgebonden instructie inclusief de ontrui-
mingsinstructie te volgen;
β gebruik te maken van de uitrusting die bij de betreffende taak hoort;
β te handelen conform de daarvoor door het college verstrek- te instructies.
c. de ploegleider voldoende inzetbaar is geweest voor één van de taken genoemd a. en bovendien leiding heeft gegeven aan meerdere leden van de bedrijfshulpverleningsorganisatie, eventueel verspreid over meerdere locaties en bij calamiteiten als leidinggevende heeft geopereerd.
Daartoe dient de ploegleider:
β in het bezit te zijn van het diploma ploegleider van een door het college aangewezen exameninstituut dat daartoe gecertificeerd is;
β jaarlijks de gebouwgebonden instructie inclusief de ontrui-
mingsinstructie te volgen;
β gebruik te maken van de uitrusting die bij de betreffende taak hoort;
β te handelen conform de daarvoor door het college verstrek- te instructies.
d. de coΓΆrdinator bedrijfshulpverlening voldoende inzetbaar is geweest voor het in geval van een calamiteit fungeren als
aanspreekpunt van de leden van de bedrijfshulpverleningsor- ganisatie.
e. het hoofd bedrijfshulpverlening voldoende inzetbaar is ge- weest voor:
β het dagelijks leiding geven aan de bedrijfshulpverlenings-
organisatie;
β het in geval van een calamiteit fungeren als aanspreekpunt van de ploegleiders.
3. De bedrijfshulpverlener is voldoende inzetbaar, indien de bedrijfs- hulpverlener zich gedurende een jaar verdienstelijk maakt op het terrein van de bedrijfshulpverlening, conform het in artikel 3f:1:1:5, tweede lid, per taak binnen de BHV-organisatie bepaalde, het- geen blijkt uit het met gunstig gevolg afleggen van een proef van bekwaamheid inclusief het bijgewoond hebben van de gebouw- gebonden instructie.
4. Het college ziet, op voordracht van het hoofd bedrijfshulpverle- ning, toe op de inzetbaarheid voor de aangewezen taak.
5. BHV-curssussen, -herhalingslessen en -oefeningen worden zo- veel mogelijk tijdens de normale bedrijfstijd gehouden.
Vergoeding voor BHV-activiteiten
Artikel 3f:1:1:6 | 1. Indien de bedrijfshulpverlener heeft voldaan aan de voor hem gel- dende criteria van artikel 3f:1:1:4 en tijdig mutaties in zijn omstan- digheden betreffende de BHV doorgeeft ontvangt de bedrijfshulp- verlener een toelage, conform het bepaalde in artikel 3:17. De in dit artikel bedoelde bedragen zijn brutobedragen. 2. De toelage als bedoeld in het eerste lid wordt eenmaal per jaar, in de maand januari van het jaar volgend op het jaar waarin de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, betaalbaar gesteld. In- dien de hoogte van de vergoeding lopende het jaar wijzigt, wordt de basisgratificatie over het jaar berekend op maandbasis. 3. Aan een BHV-er die naar het oordeel van het college een buiten- gewone prestatie voor de bedrijfshulpverlening heeft geleverd, kan een gratificatie worden toegekend, minimaal gelijk aan het bedrag dat door het college ter uitvoering van het vijfde lid is vast- gesteld. 4. Alle in dit artikel genoemde vergoedingen komen ten laste van de dienst waar de desbetreffende BHV-er werkzaam is. |
Aansprakelijkheid
Artikel 3f:1:1:7 | 1. Bij BHV-activiteiten geldt dat de schade die de bedrijfshulpverle- ner of aspirant-bedrijfshulpverlener ondervindt als gevolg van een dienstongeval voor rekening van de gemeente Delft komt, indien de (aspirant)bedrijfshulpverlener zich aan de voorgeschreven vei- |
ligheidsvoorschriften heeft gehouden en de schade niet te wijten is aan zijn grove schuld of onvoorzichtigheid.
2. Indien de bedrijfshulpverlener in het kader van BHV-activiteiten ondeskundig of onrechtmatig handelt, is de schade dientengevol- ge jegens derden voor rekening van de gemeente Delft. Dit laat onverlet het bepaalde in artikel 15:1:12.
HOOFDSTUK 4 | ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN |
Artikel 4:1 | 1. Het college kan in overleg de feitelijke arbeidsduur per week vast- stellen op een andere omvang dat de formele arbeidsduur per week. De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag hierdoor niet worden overschreden. 2. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week. 3. Bij de brandweer en de wat de van toepassing zijnde dienstroos- ters betreft daarmee vergelijkbare onderdelen, kunnen van het eerste en het tweede lid afwijkende afspraken worden overeenge- komen, met dien verstande dat het bepaalde in de laatste volzin van het eerste lid van toepassing blijft. |
Artikel 4:2 | 1. In een nader door het college vast te stellen regeling worden al- gemene regels omtrent de werktijden vastgesteld. Voor zover ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld. 2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen: a. dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is; b. dat de werktijden ten minste één maand voor aanvang aan de ambtenaar bekend worden gemaakt; c. dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt onderbroken; d. dat de werktijd van een ambtenaar niet uitsluitend wordt vast- gesteld om het bepaalde in artikel 3:3, derde lid te ontwijken. 3. Bij de brandweer, en wat betreft de van toepassing zijnde dienst- roosters daarmee vergelijkbare onderdelen, kan een van het tweede lid afwijkende regeling worden getroffen. |
Xxxxxxxxxxxx 0 | betreft uitvoering artikel 4:2 CAR en 4:2:1 UR |
1. Voor wat betreft het bepalen van de werktijden op basis van het aantal krachtens aanstelling te werken uren bestaan veel varian- ten, die in twee hoofdgroepen uiteen vallen, te weten:
a. Een feitelijke werkweek van 36 uur met vaste werktijden, bij- voorbeeld
β 4 dagen van negen uur, met een vaste vrije dag;
β 5 dagen van 7,2 uur met vaste begin- en eindtijden, dan wel binnen een systeem van variabele werktijden;
β 4 dagen van acht uur en een dag van vier uur, met een vaste vrije halve dag;
β binnen een systeem van variabele werktijden overigens
een werktijd van 36 uur per week, met een variabele ar- beidsduur per dag.
Deze hoofdgroep kent geen roosters. Als een dergelijke werk- tijdregeling wordt ingevoerd, bestaat er ook geen roostervrije tijd. Verplichte opname van roostervrije tijd is dan ook niet mo- gelijk.
b. Een werkweek van gemiddeld 36 uur per week of een werk- week van 36 uur met wisselende werktijden en wisselende roostervrije tijd.
In deze hoofdgroep is altijd sprake van een rooster, waarin de werktijden en de roostervrije tijden worden vastgelegd. Dit kan bijvoorbeeld:
β 4 dagen van negen uur, met een verspringende roostervrije
dag
β 4 dagen van acht uur en een dag van vier uur, met een verspringende roostervrije ochtend-/middagperiode van vier uur.
β een week (of meerdere weken) met een werktijd van veer-
tig uur, gevolgd door een week (of meerdere weken) met een werktijd van 32 uur en roostervrije tijd (die al of niet wisselend kan worden ingepland, aaneengesloten op in uren). Voorbeeld hiervan is een zomer- en een winterroos- ter.
Als er sprake is van een rooster, kunnen dagen, waarop de dienst (geheel of gedeeltelijk) gesloten is, ingeroosterd worden.
2. Bij 1.a noch bij 1.b kan sprake zijn van vrij opneembare βadv- dagenβ (nog los van het feit, dat die dagen met ingang van 1 ja- nuari 1997 niet meer bestaan). Bij 1.a. niet, omdat de feitelijke werkweek gelijk is aan het aantal uren volgens de aanstelling, bij
1.b. niet omdat de roostervrije tijd moet worden ingeroosterd. In geval van ziekte tijdens roostervrije tijd wordt geen vervangende roostervrije tijd ingeroosterd. De gemeentedirecteuren zien er op toe, dat deze regel in alle gevallen gehanteerd wordt.
3. De feitelijke werktijd, al dan niet volgens rooster, bedraagt per jaar gemiddeld 1836 uur (exclusief vakantieverlof).
4. Per dienstonderdeel (afdeling), kan worden bepaald op welke wij- ze vakantieverlof kan worden opgenomen. Belangrijkste afspraak daarbij is hoe lang van tevoren vakantieverlof moet worden aan- gemeld i.v.m. het rooster. Het vakantieverlof wordt in uren toege- kend (aantal vakantiedagen per jaar x 7,2; deeltijders naar even- redigheid van de omvang van hun betrekking) en verleend. Bij va- kantie moeten zo veel uren vakantieverlof worden opgenomen als er volgens rooster in de vakantieperiode hadden moeten worden gewerkt.
5. Erkend wordt, dat de tot 1 januari 1997 bestaande adv-dagen in veel gevallen als normale verlofdagen worden beschouwd, ook
wat de mogelijkheden tot opname ervan betreft. Om die reden is bij de invoering van de 36-urige werkweek besloten, dat in de ge- vallen waarin volgens rooster wordt gewerkt, voor het jaar 1997** de hoeveelheid tijd, overeenkomend met 6 gemiddelde werkda- gen (dat is dus 6 x 7,2 uur) bij het vakantieverlof wordt gevoegd. Die tijd is dus vrij opneembaar, volgens de regels van vakantie- verlof (zie 4).
6. Niet iedereen beschikt over roostervrije dagen (zie 1.a). Verplichte bedrijfssluiting betekent voor die categorie hetzij de verplichting vakantieverlof in te leveren, hetzij op andere dagen de benodigde uren extra te werken.
7. Voor verplichte gemeentebrede sluiting op bepaalde dagen (b.v. op de zogenaamde brugdagen) zal een nader besluit van het col- lege nodig zijn. Vast staat dat sommige bedrijfsonderdelen op die dagen niet kunnen (omdat b.v. het huisvuil moet worden opge- haald) of mogen (b.v. omdat dat wettelijk niet is toegestaan) slui- ten. Sommige diensten huldigen het standpunt, dat juist op die dagen de burger βzijn zaakjesβ bij de gemeente wil regelen. Wel kunnen per dienst, in overleg met de ondernemingsraad, afspra- ken gemaakt worden over het aanwijzen van zogenaamde brug- dagen.
8. Gemeentebreed geldt een bedrijfstijd op maandag tot en met vrij- dag van 08.30 tot 17.00 uur. Als buiten die tijd, in het bijzonder voor 08.00 uur wordt gewerkt, is dat onvermijdelijk of op vrijwillige basis.
9. De openstelling van de diensten voor het publiek is productge- bonden. Als het bedrijfsproces/-product zich daartoe leent, is de openstelling voor het publiek op vrijdagavond van 18.00 tot 21.00 uur (en/of, onder dezelfde conditie, op zaterdagochtend geduren- de een periode van maximaal drie uur).
Toelichting: Bij de invoering van de 36-urige werkweek, per 1 januari 1997, was het wenselijk een aantal gemeentebrede afspraken te maken over de wijze waarop aan deze arbeidsduur vorm kan worden gegeven en de voor- waarden waaronder. De op dat moment met de vakorganisaties overeenge- komen spelregels zijn in deze bijlage ongewijzigd overgenomen.
Artikel 4:2:1 | 1. Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt voorts zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt. 2. Een afwijking van de regeling van de werktijd, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onder a, is voor wat betreft de zondag slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar. 3. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op |
* bij besluit van het college van 20 november 1998 is besloten, dat deze regeling ook na 1997 gehandhaafd blijft
nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pink- sterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.
4. Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de ge- meente is gesloten.
5. Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenoot- schap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de ze- vende dag viert overeenkomstige toepassing, indien hij een daar- toe strekkende aanvraag heeft ingediend.
Xxxxxxxxxxxx 00 | betreft uitvoering artikel 4:2:1 UR |
In artikel 4:2:1 van de Uitwerkingsregeling rechtspositie is bepaald, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt. In verband hiermee is in het derde lid van dit artikel een aantal β christelijke β feestdagen genoemd als zijnde dagen, waarop in principe niet gewerkt hoeft te worden. Voor- op staat, dat religieuze rust- en feestdagen zoveel mogelijk geΓ«erbie- digd worden. Wanneer een werkne(e)m(st)er tijdig aangeeft een ver- lofdag te willen opnemen voor de viering van een voor hem belangrij- ke religieuze feestdag, dient aan dit verzoek in principe voldaan te worden. Alleen in geval te verwachten valt dat door inwilliging van een verzoek als hiervoor bedoeld het dienstbelang ernstig wordt ge- schaad zal hiervan afgeweken kunnen worden.
Toelichting: De regels rond het zoveel mogelijk gelegenheid geven om de zondagsrust in acht te nemen en kerkelijke feestdagen te vieren dateren uit een tijd, dat er nog nauwelijks sprake was van een multiculturele maat- schappij. Ook degenen die een niet-christelijke religie aanhangen dienen zo- veel mogelijk in de gelegenheid gesteld te worden aan hun religieuze plich- ten te voldoen. Dit mag niet leiden tot extra verlof (ook voor hen bestaat het recht op verlof op een aantal christelijke feestdagen). Voorop staat, dat be- trokkenen zoveel mogelijk tegemoet gekomen worden om aan hun religieuze plichten te kunnen voldoen.
Xxxxxxxxxxxx 00 | betreft uitvoering artikel 4:2:1, vierde lid, UR |
Xxxxx vrijdag en 5 mei zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.
Toelichting: Naast de in het derde lid van artikel 4:2:1 genoemde feestdagen kunnen ook nog andere kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaat- selijk erkende feest- of gedenkdagen worden aangewezen als dagen waarop de gemeente is gesloten. In het verleden zijn hiervoor al Goede Vrijdag en 5
mei aangewezen.
Artikel 4:2:2 | Indien door de ambtenaar als bedoeld in artikel 3:3 arbeid op zater- dag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zon- dag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking gesteld tot een aantal uren gelijk aan dat, waarop op bedoelde zater- dag of zondag arbeid is verricht. |
Opgebouwd verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijk- heid
Artikel 4:3 | 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: a. opgebouwde verloftegoed: het voor l april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid; b. kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per ver- lofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar. 2. Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambte- naar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode. 3. De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouw- de verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de amb- tenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het ge- kapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levensloopreke- ning. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitali- seerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verlof- tegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan. 4. In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwd verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. In- dien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te ver- lengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verlof- tegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid. 5. In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand |
aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen op- gebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
6. Xxxxxxx van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambte- naar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te ne- men met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
7. In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.
8. In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabe- staanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
9. In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een ge- deeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het col- lege nadere afspraken gemaakt over de opname van het reste- rende opgebouwde verloftegoed.
10. Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uur- loon van de ambtenaar.
Xxxxxxxxxxxx 00x | betreft uitvoering artikel 4:3 CAR |
Voor degenen die zijn geboren vΓ³Γ³r 1950 geldt dat vΓ³Γ³r 1 april 2006 gemaakte afspraken inzake verlofsparen ongewijzigd zullen worden voortgezet en dat deze groep werknemers op basis van en onder de voorwaarden van de verlofspaarregeling zoals die gold tot 1 april 2006 ook in de toekomst nog gebruik kan maken van die regeling.
Toelichting: voor deze groep biedt de levensloopregeling geen mogelijkheid om verlof te sparen.
HOOFDSTUK 4A | UITWISSELEN VAN ARBEIDSVOORWAARDEN |
Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Artikel 4a:1 | 1. De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie β als be- doeld in artikel 6:2, eerste lid β te verminderen in ruil voor een vergoeding als bedoeld in het vijfde lid. 2. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren β na vermindering op grond van het eerste lid β minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum. 3. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uur. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 4. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. 5. Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de ambtenaar voor elk de op grond van het eerste lid verminderd va- kantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft. |
Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
Artikel 4a:2 | 1. De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie β als be- doeld in artikel 6:2, eerste lid β te vermeerderen tegen inlevering van een vergoeding als bedoeld in het vierde lid. 2. Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren maximaal 72 uur. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. 4. Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen wordt op het |
salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden over- eenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Inhouding op salaris, salaristoelagen, eindejaarsuitkering, va- kantietoelage of urenvergoeding
Artikel 4a:3 | 1. Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn salaris en de toegekende salaristoelagen, zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:18a, zijn vakantietoeslag als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden. 2. Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het be- paalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld. |
Xxxxxxxxxxxx 00x | betreft uitvoering hoofdstuk 4a van de CAR |
Op grond van het bepaalde in de artikelen 4a:1 en 4a:2 kunnen va- kantie-uren tegen geld worden uitgewisseld respectievelijk geld tegen vakantie-uren worden uitgewisseld, met inachtneming van de in die artikelen genoemde maximumaantal uren.
Volgens het bepaalde in deze artikelen worden verzoeken als hier bedoeld toegewezen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelan- gen zich daartegen verzetten. Blijkens de toelichting bij dit artikel is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang in- dien toekenning van de aanvraag leidt tot ernstige problemen:
a. van financiΓ«le en organisatorische aard
b. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of
c. omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe geen ruimte biedt.
Wat betreft de hiervoor bedoelde situaties zal per aanvraag bezien moeten worden of er aanleiding is om niet aan een verzoek te vol- doen.
Op grond van genoemde artikelen dienen verzoeken vΓ³Γ³r 1 novem- ber ingediend te worden, voor uitruil in het daaropvolgende jaar. De besluitvorming over verzoeken als hier bedoeld wordt aangehouden tot 1 november. Op die datum zijn alle verzoeken om uitruil bekend.
Alleen bij indiensttreding in de loop van een jaar is het mogelijk om, in afwijking van het hiervoor gestelde, tussentijds een verzoek te doen tot uitruil van geld tegen vakantie-uren voor het betreffende kalender- jaar, waarbij het in artikel 4a:2 genoemde maximale aantal uren wordt berekend naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.
HOOFDSTUK 5A | FPU GEMEENTEN EN NIEUWE SENIORENMAATREGELEN2 |
Paragraaf 1 | FPU gemeenten |
Recht op uitkering
Artikel 5a:1 | De ambtenaar die: a. ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en b. geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van de in hoofdstuk 5 genoemde regelingen en c. geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is aange- wezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende regels zijn gesteld, heeft in het kader van de FPU Gemeenten recht op een Aanvulling werkgever. |
Berekeningsgrondslag
Artikel 5a:2 | 1. In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvul- ling van de werkgever, met dien verstande dat indien de ambte- naar direct voorafgaand aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvul- ling werkgever ontstaat. 2. Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde bereke- ningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfac- tor zoals genoemd in artikel 1,2, tweede lid, van het pensioenre- glement, direct voorafgaand aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever. |
Hoogte van de Aanvulling werkgever
Artikel 5a:3 | 1. De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de bere- keningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het mo- ment dat hij voor het eerst gebruik maakt van de FPU Gemeen- |
2 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofd- stuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehan- teerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vΓ³Γ³r 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.
ten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 decem- ber 2005 en bedraagt:
leeftijd ambtenaar op 31 de- cember 2005 | aanvulling werkgever als per- centage van de berekenings- grondslag bij uittreden op spil- leeftijd |
56 | 6.9 |
57 | 8.0 |
58 | 9,4 |
59 | 11.3 |
60 | 14.0 |
61 of ouder | 16.0 |
2. De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.
3. a. De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambte- naar geboren
i. vΓ³Γ³r of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
ii. na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
b. Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4 | 1. Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitke- ring afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorge- schoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar. 2. Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vΓ³Γ³r de spilleeftijd ge- bruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van to- taalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid. 3. a. de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambte- naar geboren: i. vΓ³Γ³r of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden; ii. na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden; b. Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd |
onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4a | 1. Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Bij overschrijding van 100% wordt het meerdere doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar. 2. Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vΓ³Γ³r de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwe- zen naar artikel 5a:4b eerste lid. 3. De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren a. vΓ³Γ³r of op 1 april 1947: 60 jaar b. na 1 april 1947: 61 jaar |
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vΓ³Γ³r 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4b | 1. Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som van: a. de FPU-uitkering; b. de Aanvulling werkgever; en, in het geval dat een deeltijdbe- trekking resteert na het ontslag op grond van artikel 8:11; c. de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5a:2, eer- ste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond van artikel 8:11; d. de andere inkomsten uit of in verband met de resterende deeltijdbetrekking. 2. De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover het totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de berekeningsgrondslag. 3. De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de bereke- ningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op grond van artikel 8:11. |
4. Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering blijft bui- ten beschouwing dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals geregeld in het pensioenreglement.
5. Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aan- vullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toe- passing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU- uitkering.
Einde van het recht op een Aanvulling werkgever
Artikel 5a:5 | Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag an- ders dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht bestaat op een uitkering krachtens de FPU-regeling. |
Pensioenopbouw
Artikel 5a:6 | De werkgever betaald aan de ambtenaar die gebruik maakt van de FPU Gemeenten een vergoeding die overeenkomt met de werkge- versbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensi- oenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ont- slag is verleend op grond van artikel 8:11. |
Lokaal beleid
Artikel 5a:7 | Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beΓ―nvloed. Deze nade- re regeling laat onverlet de afspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten. |
Artikel 5a:8 | vervallen |
Paragraaf 2 | Pensioenopbouw bij afloop loopbaan |
Artikel 5a:9 | Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij de- zelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een an- dere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling. |
HOOFDSTUK 6 | VAKANTIE, VAKANTIETOELAGE EN (ZWANGERSCHAPS- EN BEVALLINGS)VERLOF |
Vakantie
Artikel 6:1 | In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n). |
Artikel 6:1:1 | 1. De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daarte- gen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan ar- tikel 6:2:6. 2. De vakantie wordt verleend door het college. |
Artikel 6:2 | 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking be- draagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof. 2. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambte- naar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeids- duur per jaar te mogen overschrijden met β bij een volledige be- trekking β een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. |
Vervaltermijn wettelijk verlof
Artikel 6:2a | 1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeelte- lijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mo- gelijk is geweest. 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het colle- ge kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen. |
Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Artikel 6:2b | Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeel- telijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar. |
Artikel 6:2:1 | 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie. 2. De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd. 3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aan- zien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van vol- brachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is. 4. De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde alge- mene regelen toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 ge- noemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de amb- tenaar rust. 5. In de gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bij- zondere regelen vast. |
Artikel 6:2:1:1 | 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige be- trekking die op of na 1 januari 1997 in dienst van de gemeente Delft is gekomen bedraagt 158,4 uren per kalenderjaar. 2. De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige be- trekking die op 31 december 1996 reeds in dienst was van de gemeente Delft bedraagt: a. 158,4 uren indien hij wordt bezoldigd naar salarisschaal 1 tot en met 8 als weergegeven in bijlage IIa; b. 165,6 uren indien hij wordt bezoldigd naar salarisschaal 9 of hoger als weergegeven in bijlage IIa. |
Artikel 6:2:1:2 | 1. Onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken 6 van de Collec- tieve arbeidsvoorwaardenregeling en van de Uitwerkingsregeling rechtspositie wordt de volgens artikel 6:2:1:1 vastgestelde duur van het vakantieverlof verhoogd: |
a. voor de ambtenaar, die op of na 1 januari 1997 in dienst van de gemeente Delft is gekomen:
van 45 tot en met 49 jaar met | 7,2 | uur; |
van 50 tot en met 54 jaar met | 14,4 | uur; |
van 55 tot en met 59 jaar met | 21,6 | uur; |
van 60 jaar en ouder met | 28,8 | uur; |
b. voor de ambtenaar, die op 31 december 1996 reeds in dienst was van de gemeente Delft:
van 19 jaar met | 14,4 | uur; |
van 20 jaar met | 7,2 | uur; |
van 30 tot en met 39 jaar met | 7,2 | uur; |
van 40 tot en met 44 jaar met | 14,4 | uur; |
van 45 tot en met 49 jaar met | 21,6 | uur; |
van 50 tot en met 54 jaar met | 28,8 | uur; |
van 55 tot en met 59 jaar met | 36 | uur; |
van 60 jaar en ouder met | 43,2 | uur. |
2. De ambtenaar kan aan het college verzoeken om in plaats van het verlof als bedoeld in het eerste lid een vergoeding te mogen ontvangen over ten hoogste 21,6 uren. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakan- tie-uur.
Het college kan het verzoek van de ambtenaar hiertoe alleen af- wijzen indien vanuit financieel en/of organisatorisch oogpunt daar- tegen bezwaren bestaan.
Artikel 6:2:1:3 | Aan de ambtenaar, aan wie in verband met de aard of de omvang van zijn werkzaamheden naar het oordeel van het college bijzondere eisen worden gesteld, kan bovendien een extra vakantieverlof van ten hoogste 36 uren worden toegekend. |
Artikel 6:2:1:4 | Het recht op verhoging van de duur van het vakantieverlof ontstaat met ingang van het kalenderjaar, waarin de ambtenaar wordt inge- deeld in de betreffende salarisschaal dan wel de vereiste leeftijd wordt bereikt. |
Artikel 6:2:2 | 1. De vakantie kan worden gesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend. 2. De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode als bedoeld in het vo- rige lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiΓ«le feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in arti- kel 4:2:1, derde lid, bij huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad en bij ver- |
huizing.
3. De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal wor- den verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de va- kantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursor- gaan dat de vakantie verleent.
Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren dit toelaten, zoveel mogelijk reke- ning gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en ande- re redenen van afwezigheid
Artikel 6:2:3 | 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn functie vervult. 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaarzijn functie vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid ver- minderd behoudens het bepaalde in het derde lid. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast: a. gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling; b. gedurende afwezigheid wegens ziekte. 4. Indien aan een ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt ver- leend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeel- telijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest. 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur. |
Artikel 6:2:4 | 1. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalen- derjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgen- de, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalen- derjaar verleend. 2. Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2 genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd. |
Artikel 6:2:5 | 1. Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten |
gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.
2. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakan- tie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Artikel 6:2:6 | 1. Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend: a. op verzoek van de ambtenaar; b. als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten of c. als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eer- ste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar ver- leend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de an- dere ambtenaren zich daartegen verzetten. Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren. 2. De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aan- nemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen. 3. Het bepaalde in de voorafgaande leden geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend ver- zoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist. |
Xxxxxxxxxxxx 00 | betreft uitvoering artikel 6:2:6, eerste lid UR |
Een verzoek om in enig kalenderjaar niet verleend vakantieverlof in een volgend jaar te mogen genieten, hoeft niet gedaan te worden in- dien het om niet meer uren gaat dan behorende bij de helft + 1 van het de ambtenaar toekomende aantal verlofuren per kalenderjaar.
Toelichting: Het is wenselijk om beperkingen te stellen aan het overschrijven van verlofdagen/-uren naar een volgend jaar. Zeker wanneer er geen sprake is van overmacht, bijvoorbeeld door ziekte. Om de ambtenaar toch in de ge- legenheid te stellen in enige mate te schuiven met het verloftegoed is be- paald, dat tot een door het college te bepalen aantal uren de ambtenaar, zonder daartoe een verzoek te hoeven doen, een restant tegoed aan verlof- uren in het volgende kalenderjaar mag opnemen.
In het verleden is gekozen om hiervoor te hanteren de (naar boven afgeron- de) helft van het tegoed op jaarbasis. Dit is een goed werkzame regeling ge- bleken.
Artikel 6:2:7 | Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een ver- goeding worden toegekend. |
Vakantietoelage
Artikel 6:3 | 1. De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig salaris en de toegekende salaris- toelage(n) heeft ontvangen. Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn functie gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand. 2. De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris inclusief de toege- kende salaristoelage(n), met dien verstande dat aan de ambte- naar ten minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd. |
Artikel 6:3:1 | 1. De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3, wordt eenmaal per ka- lenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnen- de met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar. 2. a. Artikel 6:3, alsmede het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke militaire dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet ge- wetensbezwaren militaire dienst. b. Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet ge- wetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militai- re dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage β mits dit hoger is β dat hij zou hebben ontvangen indien de voor- gaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toela- ge zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging. 3. Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van het salaris en de toegekende salaris- toelage(n)wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, |
indien en voor zover dat bij de strafoplegging of schorsing is be- paald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college na- dere regelen stellen.
Buitengewoon verlof
Artikel 6:4 | 1. De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op calamitei- ten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn salaris en de toege- kende salaristoelage(n). 2. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke ande- re gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon ver- lof met behoud van salaris en toegekende salaristoelage(n) kan worden verleend. 3. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke geval- len het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambte- naar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toege- laten organisatie. 4. In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitke- ring gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd. |
Artikel 6:4:1 | 1. Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken. 2. De ambtenaar meldt ten minste twee weken tevoren aan het col- lege wanneer het huwelijk of het registreren van het partnerschap zal plaatsvinden. |
Xxxxxxxxxxxx 00 | betreft uitvoering artikel 6:4:1 UR |
Ambtenaren worden β voor zover de dienst dat toelaat β in de gele- genheid gesteld om zitting te nemen op een stembureau. Hiervoor wordt buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend.
Toelichting: Het is vanuit maatschappelijk belang dat stembureaus worden bemenst door voldoende bekwame leden. Van oudsher wordt bij het bezet- ten van stembureaus een beroep gedaan op ambtenaren in dienst van de gemeente. Om hen in de gelegenheid te stellen te voldoen aan deze maat- schappelijk relevante activiteit worden zij zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld zitting te nemen als lid van een stembureau en krijgen zij hiervoor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging.
Xxxxxxxxxxxx 00 | betreft uitvoering artikel 6:2:2 UR, in relatie tot artikel 6:4:1 UR |
Wanneer een ambtenaar verlof nodig heeft voor/bij:
a. het deelnemen aan een examen dat voor de betrekking die de ambtenaar vervult van belang moet worden geacht;
x. xxxxxxxxxx;
c. ondertrouw, de aangifte van geregistreerd partnerschap, een ori- enterende bespreking ten behoeve van het notarieel vastleggen van een relatie met een partner en bij huwelijk, het laten registre- ren van het partnerschap of notarieel vastleggen van een relatie met een partner;
d. overlijden van bloed- en aanverwanten in de derde graad en vier- de graad van de ambtenaar of diens echtgeno(o)t(e) of (xxxxxx- xxxxxxx) partner en bij het overlijden van de echtgeno(o)t(e) of (ge- registreerd) partner van xxxxxxxxxxxx of zwager;
e. 25-, 40- of 50-jarig ambts-, huwelijks-, geregistreerd partnerschap- of relatiejubileum van de ambtenaar, dan wel van zijn ouders, pleegouders of stiefouders of die van zijn echtgeno(o)t(e) of (ge- registreerd) partner;
f. de kerkelijke bevestiging, Eerste Heilige Communie of hiermee vergelijkbare gebeurtenissen van de ambtenaar, zijn echt- geno(o)t(e) of (geregistreerd) partner, zijn kinderen, pleeg- of stiefkinderen of die van zijn echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner;
g. het verrichten van noodzakelijke formaliteiten voor de beΓ«indiging van het huwelijk van de ambtenaar bij echtscheiding, bij ontbin- ding na scheiding van tafel en bed of bij vermissing, dan wel voor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap of beΓ«indiging van een notarieel vastgelegde relatie
wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld hiervoor vakantie op te nemen.
Mocht op het moment waarop de gebeurtenis waarvoor verlof nodig is plaatsvindt het vakantietegoed niet toereikend zijn, dan wordt de amb- tenaar in de gelegenheid gesteld een voorschot te nemen op zijn ver- lof van het volgende jaar, dan wel de hiervoor te weinig gewerkte uren anderszins te compenseren.
Toelichting: Bij de versobering van de regeling voor buitengewoon verlof we- gens situaties in de privΓ©-sfeer is de mogelijkheid om buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging te verlenen voor de hiervoor genoemde situa- ties vervallen. Om de ambtenaar toch de gelegenheid te geven om bij derge- lijke gebeurtenissen aanwezig te zijn of zaken te regelen is in deze beleids- regel, dat een tekort van verlof op enig moment het verlenen van verlof voor situaties als genoemd niet in de weg mag staan, zonder dat er buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend, en er rechtsongelijkheid zou ontstaan.
Xxxxxxxxxxxx 00 | betreft uitvoering artikel 6:4:1 UR |
Wanneer ouders/verzorgers tijdens de diensttijd met kinderen mee moeten gaan bij doktersbezoek e.d., dient soepel te worden opgetre- den.
Dit geldt ook bij zodanige ziekte van echtgeno(o)t(e), relatiepartner of inwonende kinderen, dat verzorging nodig is, in afwachting van een andere oplossing, zoals gezinshulp. Het gebruik maken van deze mogelijkheid dient in overleg met de bedrijfsgeneeskundige plaats te vinden.
Toelichting: In het kader van emancipatiegericht personeelsbeleid is in het verleden tot deze maatregel besloten. In de praktijk werkt deze afspraak be- vredigend.
Langdurig zorgverlof
Artikel 6:4:1a | 1. De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op langdu- rend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aan- spraak op doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegeken- de salaristoelage(n). 2. Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof we- gens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen vindt geen op- schorting van het langdurend zorgverlof plaats. 3. De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervul- len heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n). 4. De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorg- verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de om- vang van het langdurend zorgverlof. 5. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderda- gen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de verminde- ring van de duur van de vakantie beΓ«indigd. 6. De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdu- rend zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de salarisbetaling genoemd in het eerste lid. 7. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalender- dagen, vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige sa- laris en de toegekende salaristoelage(n). |
Vakbondsverlof
Artikel 6:4:2 | 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: |
a. Centrales van overheidspersoneel:
1. de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (A.C.O.P.);
2. de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend personeel (C.C.O.O.P.);
3. de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs en instellingen (CMHF).
b. Verenigingen van ambtenaren:
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij onder A genoemde centrales van overheidspersoneel.
2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:
a. voor het bijwonen van algemene vergaderingen van vereni- gingen van ambtenaren of, voor zover het algemene vereni- gingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van alge- mene vergaderingen van een landelijke groep van gemeente- personeel, indien de ambtenaar lid is van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een af- deling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan ten hoogste twee afgevaar- digden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
b. voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraads- of bestuursraads- vergadering en indien hij lid is van een landelijke groepsraad;
c. voor het bijwonen van één algemene vergadering per kalen- derjaar van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.
3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar mt een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:
a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidsperso- neel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen
- om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk ap- paraat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aange- sloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
- als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar
voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers.
- als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 mede- werkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur.
b. voor het β op uitnodiging van een vereniging van ambtena- ren β als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.
4. Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a. en b., naar evenredigheid verminderd.
5. Het verlof als bedoeld in het tweede en derde lid tezamen kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedra- gen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:
a. lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidsper- soneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2, en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centra- le is aangesloten;
b. lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3, en/of bestuurslid is van een sector van de centrale.
Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een amb- tenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a. en b., naar evenredigheid verminderd.
6. Verlof bedoeld in de vorige leden kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren als bedoeld in het eerste lid, onder b.
7. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie als be- doeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambte-
naren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.
8. Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regelen stellen, waarbij het te verlenen verlof als bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Kortdurend zorgverlof
Artikel 6:4:3 | 1. De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur per 12 achtereenvolgende maanden aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond van de Waz. 2. Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formeel betrek- kingsomvang van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd. 3. Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar. 4. Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verre- kening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk. |
Non-activiteit
Artikel 6:4:4 | 1. Bij non-activiteit zoals bedoeld in artikel 125c, eerste lid van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de salaris en de toegekende salaristoelage(n) en vakantietoelage. 2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing als bedoeld in artikel 125c, tweede lid van de Ambtenarenwet aanspraak heeft op een vaste vergoeding, niet zijnde een onkos- tenvergoeding, wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoe- lage(n) over de tijd dat hij het op grond van het eerste lid verleen- de verlof geniet, een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven. 3. Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen. |
Overige redenen buitengewoon verlof
Artikel 6:4:5 | Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegeken- de salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaar- den, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar. |
Artikel 6:4:5a | 1. Het college kan aan de ambtenaar om andere redenen dan op diens verzoek buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging voor een bepaalde periode verlenen wanneer het belang van de dienst dit vereist. 2. De in het eerste lid bepaalde periode bedraagt maximaal een maand. In bijzondere gevallen kan die periode, na overleg met de betrokken ambtenaar, voor het verstrijken van die termijn worden verlengd tot maximaal drie maanden. 3. Een besluit als hier bedoeld wordt schriftelijk en gemotiveerd aan de ambtenaar bekend gemaakt. De Ondernemingsraad wordt geΓ―nformeerd over een besluit als hier bedoeld, waarbij de privacy van de betrokken ambtenaar wordt gegarandeerd. |
Artikel 6:4:5b | 1. Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren. 2. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensi- oenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vast- gesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend. |
Buitengewoon verlof is geen vakantie
Artikel 6:4:6 | Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie. |
Ouderschapsverlof
Artikel 6:5 | 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouder- schapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouder- schapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n). 2. Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambte- naar die wordt gesalarieerd volgens: a. schaal 1: 90%; b. schaal 2: 85%; c. schaal 3: 80%; d. schaal 4: 70%; |
e. schaal 5: 60%;
f. schaal 6 en hoger: 50%.
3. Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid ver- richt. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
4. Op de ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ou- derschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
5. De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een verzoek indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te nemen. Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, stemt het college hiermee in. Xxxxxxxxxx heeft tot gevolg dat het resterende ouderschapsverlof wordt opgeschort.
Artikel 6:5:1 | vervallen |
Meerlingen
Artikel 6:5:2 | 1. Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof. 2. De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van over- eenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerde- re kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten. |
Artikel 6:5:3 | vervallen |
Opbouw vakantie en vakantie-toelage
Artikel 6:5:4 | 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof. 2. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderda- gen, wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de verminde- ring van de duur van de vakantie beΓ«indigd. 3. De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die ouder- schapsverlof geniet vindt plaats op basis van de salarisbetaling, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt uitbetaald. 4. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalender- dagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige sa- laris en de toegekende salaristoelage(n). |
Terugbetaling
Artikel 6:5:5 | 1. De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen. 2. Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid: a. het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij een andere gemeente; b. en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uit- kering krachten de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen. 3. De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aan- vaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ou- derschapsverlof vervulde, is verplicht het salaris en de toegeken- de salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen. 4. De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk of digitaal akkoord te verkla- ren met het in het eerste en derde lid bepaalde. |
Artikel 6:5:6 | vervallen |
Artikel 6:5:7 | Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voor- ziet, kan het college een bijzondere regeling treffen. |
Overgangsrecht ouderschapsverlof
Artikel 6:6 | vervallen |
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:7 | 1. De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Waz zwanger- schaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige salaris en de toe- gekende salaristoelage(n). 2. De Waz-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft. 3. De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en |
bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door gemeente bij en door het UWV.
4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uit- betaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) in mindering gebracht.
Adoptie- en pleegzorgverlof
Artikel 6:8 | 1. De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbe- taling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoela- ge(n). 2. De Waz-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft. 3. De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleeg- zorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbe- taling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV. 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is ge- komen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) in mindering gebracht. 5. Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in artikel 7:3, niet op. |
Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloop- regeling
Artikel 6:9 | 1. De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeen- te kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden. 2. De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof. 3. Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid ge- |
stelde voorwaarden.
4. Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan.
5. De ambtenaar dient het verzoek ten minste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.
6. Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
7. Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.
8. Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tus- sentijds worden beΓ«indigd tenzij het college en de ambtenaar hiermee instemmen.
9. Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof ver- leend voor een periode van maximaal drie jaren.
Aanspraken tijdens het verlof
Artikel 6:10 | 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof. 2. Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uit- keringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)ver- goedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld. 3. Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a. 4. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensi- oenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vast- gesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend. |
Samenloop met ziekte
Artikel 6:11 | 1. Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag. 2. Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in |
schrijnende gevallen te beΓ«indigen. Dit kan niet wanneer er spra- ke is van verlof voorafgaand aan pensionering.
Samenloop met zwangerschap- en bevallingsverlof
Artikel 6:12 | Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwanger- schaps- en bevallingsverlof. |
HOOFDSTUK 6a | DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING |
Begripsomschrijvingen
Artikel 6a:1 | Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in ar- tikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964; b. instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of ver- zekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbe- lasting 1964; c. levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar ge- opende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambte- naar wordt gestort; d. levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort; e. levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onder- scheidenlijk het verzekerd kapitaal. |
Doel
Artikel 6a:2 | De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964. |
Xxxxxxx tot deelname levensloopregeling
Artikel 6a:3 | 1. De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levens- loopregeling meldt dit bij het college. 2. Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de ei- sen zoals genoemd in artikel 6a:4. 3. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden. |
Voorwaarden deelname levensloopregeling
Artikel 6a:4 | 1. De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden. 2. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een le- venslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen in- houdingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambte- |
naar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aan- zien van dit levenslooptegoed.
3. De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levensloop- tegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienst is.
4. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij gedu- rende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
Inleg
Artikel 6a:5 | 1. De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de in- leg per jaar. 2. De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aan- gewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen. 3. De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 ge- noemde bronnen. |
Bronnen
Artikel 6a:6 | De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelij- ke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen: a. het salaris; b. de vakantietoelage; c. de eindejaarsuitkering; d. de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7; e. de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1; f. het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3. |
Levensloopbijdrage
Artikel 6a:7 | 1. De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzon- dering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar gel- dende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledig dienstverband minimaal β¬ 400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 de- cember 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals |
bedoeld in hoofdstuk 5a.
2. In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.
3. De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de le- vensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
4. De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
5. Bij indiensttreding na 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbij- drage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de le- vensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
6. De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pen- sioenfonds ABP.
Uitbetaling Levensloopbijdrage 2008
Artikel 6a:7a | De levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalen- derjaar 2008 als gevolg van het uitbetalingsmoment van juli naar de- cember berekend over de maanden augustus 2007 tot en met de- cember 2008. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking mi- nimaal β¬ 567. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. |
BeΓ«indiging deelname levensloopregeling
Artikel 6a:8 | 1. Het college beΓ«indigt de deelname aan de levensloopregeling ui- terlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden 2. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daar- naast: a. bij overlijden van de ambtenaar; b. bij ontslag van de ambtenaar; c. op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. |
Opname levenslooptegoed
Artikel 6a:9 | 1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt: a. ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een |
periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg en hoofdstuk 6;
b. ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenregle- ment van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fis- cale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.
2. Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsda- tum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) le- venslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
3. Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afge- kocht in geval van beΓ«indiging van het dienstverband.
4. Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feite- lijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61 k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 be- doelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buiten- landse aanbieders.
Slotbepaling
Artikel 6a:10 | Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofd- stuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is. |
HOOFDSTUK 7 | AANSPRAKEN BIJ ONGESCHIKTHEID WEGENS ZIEKTE OF GEBREK |
Paragraaf 1 | Definities |
Artikel 7:1 | 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en be- kwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaar- ding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd; b. werkzaamheden in het kader van de reΓ―ntegratie: toonvor- mende arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid; x. xxxxxxxx in het kader van de reΓ―ntegratie: scholing die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid; d. arbeidsongeschiktheid in en door de dienst: arbeidsonge- schiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende ma- te haar oorzaak vindt in: - de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bij- zondere omstandigheden waaronder deze moesten wor- den verricht of; - in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstan- digheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht; en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten; e. restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen; f. arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet; g. inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering, aanvul- lende uitkering, nawettelijke uitkering, WAO-uitkering, WIA- uitkering of wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van een gemeente; h. postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel leeftijdsontslag, FPU-uitkering, ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen, die direct voorafgaand aan deze uitkering of dit pensioen in dienst was van een gemeente of inactieve was. 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht ge- nomen. |
Paragraaf 2 | Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek |
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2 | Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsge- neeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek. |
Arbo-dienst
Artikel 7:2:1 | De gemeente laat zich bijstaan door een arbo-dienst of gecertificeerd deskundige(n). |
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel 7:2:2 | 1. De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begelei- ding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk. 2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar ge- schiedt door een arbo-dienst of gecertificeerd deskundige(n), overeenkomstig door het college te stellen regels. |
Consulteren arts door ambtenaar
Artikel 7:2:3 | De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst recht- streeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen. |
Periodiek geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:4 | De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaam- heden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere ge- zondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek ge- neeskundig onderzoek te onderwerpen, indien zulks naar het oordeel van het college, na overleg met de arbo-dienst, noodzakelijk is. |
Geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:5 | 1. Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de amb- tenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen: a. indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs aanlei- ding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar; b. indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is ge- bleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen. |
2. De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.
Buitendienststelling
Artikel 7:2:6 | 1. Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefe- ning betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn werkzaam- heden verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld. 2. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing. 3. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte. |
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Artikel 7:2:7 | 1. Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding be- staat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschikt- heid. 2. De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in kennis gesteld. |
Paragraaf 3 | Aanspraken bij ziekte |
Recht op bezoldiging
Artikel 7:3 | 1. De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n). 2. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid ge- durende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op door- betaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoela- ge(n). |
3. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintig- ste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
4. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbe- taling van 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n)
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook ge- breken verstaan.
6. De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n)over de uren waarop hij:
a. zijn arbeid verricht;
b. passende arbeid verricht;
c. werkzaamheden in het kader van zijn reΓ―ntegratie verricht;
x. xxxxxxxx volgt in het kader van zijn reΓ―ntegratie.
7. De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toege- kende salaristoelage(n)bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
8. De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reΓ―ntegratie verricht of scho- ling volgt in het kader van zijn reΓ―ntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% be- rekend over het salaris en de toegekende salaristoelage(n)waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en de toegekende salaristoelage(n) zoals genoemd in het eerste lid.
9. De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimum- loon, berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.
10. De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.
11. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid wor- den perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld in- dien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt geno- ten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
12. De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoela- ge(n), bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere