UITVOERINGSREGELS 2015 RE-INTEGRATIE EN TEGENPRESTATIE
UITVOERINGSREGELS 2015 RE-INTEGRATIE EN TEGENPRESTATIE
PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ en Bbz 2004
RIDDERKERK
Ingangsdatum: 1 januari 2015
RE-INTEGRATIE EN TEGENPRESTATIE
Doelgroep en regionale samenwerking 4
Tegengaan van verdringing op de arbeidsmarkt 7
Realistische klantbenadering 8
Niet nakomen van verplichtingen wordt niet getolereerd 8
Afstand tot de arbeidsmarkt, participatieladder en uitstroomperspectief 11
Verschillende vormen van uitstroom 13
3.1 RE-INTEGRATIE VERPLICHTINGEN 14
Ge-uniformeerde verplichtingen 14
Ontheffing, tijdelijk en blijvend 15
3.2 HANDHAVING ARBEIDS- EN RE-INTEGRATIEVERPLICHTINGEN EN TEGENPRESTATIE 17
Ge-uniformeerde arbeids-en re-integratieverplichtingen 18
Zorgvuldigheid, maatwerk en dringende redenen 18
3.3 REINTEGRATIE-INSTRUMENTEN 19
Ondersteuning leer-werktraject 20
3.3.2 WERKGEVERSINSTRUMENTEN 24
Loonwaardemeting en loonkostensubsidie 24
Persoonlijke ondersteuning en jobcoach 26
3.3.3 PERSOONSGEBONDEN INSTRUMENTEN 27
BIJLAGE 1: INSTRUMENTENOVERZICHT 35
BIJLAGE 2: INFOGRAPHIC: PARTICIPATIE-GEREEDSCHAPSKIST 36
BIJLAGE 3: Re-integratieschema Participatiewet en NUG 37
BIJLAGE 4: NO-RISKPOLIS 2015, WERKPROCESSEN 39
BIJLAGE 7: REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG 48
1. INLEIDING
Met de Participatiewet en de Wwb-maatregelen is er op het gebied van het re-integratiebeleid, de tegenprestatie en handhaving van de arbeids- en re-integratieverplichtingen heel wat veranderd.
Doelgroep en regionale samenwerking
De doelgroep is uitgebreid met mensen die tot 1-1-2015 behoorden tot de doelgroep van de WSW of de Wajong. Daarnaast is er in het Sociaal Akkoord afgesproken om landelijk voor 125.000 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt extra banen te ontwikkelen, de Banenafspraak. Tot en met 2016 is de doelgroep van de Wajong en de WSW gekenmerkt als prioritaire doelgroep, die met voorrang in aanmerking komen voor een Garantiebaan. Voor deze doelgroep zijn op het niveau van de arbeidsmarktregio afspraken gemaakt over de in te zetten instrumenten: de loonwaardemeting en loonkostensubsidie, de norisk-polis, en de jobcoach. Er is bovendien een regionaal werkbedrijf en werkgeversservicepunt georganiseerd. Lokaal wordt voor de gehele doelgroep van de Participatiewet het Werkgeversservicepunt georganiseerd en wordt een Participatienetwerk ontwikkeld. Zo ontwikkelt bijvoorbeeld Beheer & Onderhoud werkstages, en wordt er verbinding met het bedrijfsleven gemaakt om mensen uit te laten stromen naar een reguliere baan. De verbinding tussen en afstemming van lokaal en regionaal niveau heeft continue aandacht nodig.
In verband met deze nieuwe doelgroep zijn er ook taken en verantwoordelijkheden naar de gemeenten toegekomen die eerst bij o.a. het UWV en SW-bedrijven lagen, zoals het inrichten van beschut werk, de norisk-polis, en het zorgen voor aanpassingen op de werkplek. In 2015 wordt dit op regionaal en lokaal niveau nog nader uitgewerkt.
Omdat landelijk, regionaal en plaatselijk onderdelen van beleid nog in ontwikkeling zijn, en er nog aanpassingen zullen worden gedaan, moeten we alert zijn op veranderingen en nieuwe ontwikkelingen. Desalniettemin blijft er ook veel hetzelfde. Veel van de instrumenten die we tot en met 2014 in konden zetten kunnen we nog steeds inzetten. Het vakmanschap van de klantmanager staat nog steeds centraal in succesvolle trajecten naar werk. De samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en het ontwikkelen van werkgelegenheidsprojecten, zal verder worden versterkt, zowel in de lokale als in de regionale context.
In 2014 is ook besloten om enkele ingrijpende veranderingen door te voeren in de Wet werk en bijstand (Wwb), die per 1-1-2015 zijn vertaald in de Participatiewet. De Tegenprestatie is ingevoerd, wat betekent dat iedereen die inkomensondersteuning ontvangt in beginsel verplicht is om in het kader van wederkerigheid maatschappelijke nuttige activiteiten te verrichten. Ook is de handhaving verzwaard als gevolg van de invoering van de ge-uniformeerde arbeids- en re-integratieverplichtingen. Hierdoor leidt het niet nakomen van veel van deze verplichtingen tot een verlaging van 100%. Dit maakt het nog belangrijker om ervoor te zorgen dat de eerste 2 stappen in de cirkel van handhaving, de informatievoorziening naar de klant en de dienstverlening, optimaal is.1
Bovengenoemde veranderingen hebben ook hun weg gevonden in een aantal nieuwe Verordeningen. Daarbij is niet alleen gebruik gemaakt van de modelverordeningen die de Programmaraad (VNG, Divosa, Cedris, en UWV) hebben voorbereid, maar is ook voortgeborduurd op al bestaand beleid, en is lokaal invulling gegeven aan de gemeentelijke beleidsvrijheid. Daarnaast is de invulling waar nodig geharmoniseerd op het niveau van de arbeidsmarktregio.
In de nieuwe verordeningen, en de bijbehorende toelichtingen, staat heel wat achtergrondinformatie die essentieel is om de Participatiewet en het lokale beleid goed uit te kunnen voeren. Hoofdpunten van de nieuwe verordeningen worden, voor de overzichtelijkheid en daar waar nodig, ook in deze
1 Recent is als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en een rapport van de ombudsman, vanuit de regering de opdracht gekomen om het beleid met betrekking tot het schenden van de informatieverplichting, te matigen.
Deze matiging van het boetebeleid is in beleidsregels Boeten verwerkt .
uitvoeringsregels besproken. Deze uitvoeringsregels zijn echter een aanvulling op, en geen vervanging van, de verordeningen. Om het beleid goed uit te kunnen voeren is het van belang de inhoud van de Verordeningen, inclusief de toelichting, te kennen, en deze als achtergrondinformatie te gebruiken.
In de voorliggende uitvoeringsregels worden enkele onderwerpen nader uitgewerkt. De raad heeft voor een aantal van deze onderwerpen specifiek de opdracht gegeven om deze nader in uitvoeringsregels uit te werken (voorkomen van verdringing; de Tegenprestatie). Andere thema’s worden in deze uitvoeringsregels behandeld om nadere richtlijnen en handvatten te geven voor de toepassing van de verordening in de uitvoering.
Deze uitvoeringsregels beslaan natuurlijk niet alle vragen die zich in de praktijk voor zouden kunnen doen. Daar zijn ze ook niet voor bedoeld. Daar waar uitvoeringsregels niet toereikend zijn moeten de onderliggende beginselen duidelijkheid geven over de te nemen beslissing. Het bieden van maatwerk is ook in strijd met een dichtgetimmerd geheel van uitvoeringsregels, en maakt maatwerk eerder moeilijker dan dat het de klantmanager de ruimte geeft om doeltreffend te handelen en te beslissen. Dat moet echter niet leiden tot rechtsongelijkheid, namelijk dat de geboden dienstverlening aan burgers afhankelijk is van de individuele medewerker. Deze uitvoeringsregels willen daarbij een belangrijke bijdrage leveren. Intervisie tussen professionele dienstverleners, casusoverleg en samenwerking/afstemming tussen uitvoerende professionals, kwaliteitsmedewerkers, beleidsmedewerkers, management, bestuur en klantenraden zijn nodig om de keten van bestuur naar de burger te optimaliseren, en de keuzen die in de Verordeningen en de deze uitvoeringsregels zijn gemaakt te borgen. De uitvoering van de Participatiewet, inclusief de bijbehorende Verordeningen en deze uitvoeringsregels wordt gedaan door de BAR-organisatie.
In Hoofdstuk 2 bespreken we daarom centrale uitgangspunten, die leidend zijn voor de dienstverlening. Daarna zal in hoofdstuk 3 uitgebreid stilgestaan worden bij re-integratie, de re- integratieverplichtingen, de handhaving daarvan, en de verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden. Tot slot zal in hoofdstuk 4 aandacht worden besteed aan de invulling van de Tegenprestatie. Als extra ondersteuning voor de uitvoering zijn als bijlage enkele schema’s opgenomen waar veel van de informatie is verwerkt, en deze makkelijk is terug te vinden. Ook is er ruimte om persoonlijke aantekeningen te maken, waarop punten kunnen worden genoteerd die handig zijn en/of om tijdens overleggen te bespreken.
Succes!
2. UITGANGSPUNTEN
Het is belangrijk om op de hoogte te zijn van de uitgangspunten van het beleid. Die geven immers richting aan de uitvoeringspraktijk. Daartoe behoren o.a. de beginselen van behoorlijk bestuur, en de beginselen die hieronder zijn geformuleerd. Op grond van deze uitgangspunten is het vaak mogelijk om zonder specifieke uitvoeringsregels te kennen, in te schatten wat je het beste kunt doen in een bepaalde casus. Check dit natuurlijk wel aan de uitvoeringsregels, en geef door wanneer je meent dat de toepassing van de regels in een bepaalde casus tot een verkeerde oplossing leidt.
Bij de toepassing van beleid is niet de regel leidend, maar het doel van de dienstverlening waarvoor deze uitvoeringsregels zijn geschreven: Participatie. Daar waar het doel door de letterlijke toepassing van de regel gehinderd wordt, terwijl dat niet de bedoeling van de regel is, is het nodig dat gemotiveerd van de regel wordt afgeweken.
Dit betekent bijvoorbeeld dat als een letterlijke toepassing van de Re-integratieverordening er onbedoeld toe zou leiden dat de dienstverlening gehinderd wordt om iemand duurzaam toe te leiden naar werk, er een andere oplossing gevonden moet worden. In dat geval zou bijvoorbeeld het nieuwe maatwerk-instrument ingezet kunnen worden, of een beroep gedaan kunnen worden op de hardheidsclausule.
Hoewel sommige klanten een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben dan anderen, en sommigen aangewezen zullen blijven op bijstand, zal voor iedereen een realistisch traject worden vastgesteld. Gezien de beperkte financiële middelen zal daarbij een keuze gemaakt moeten worden in de instrumenten die kunnen worden ingezet. De ingezette middelen dienen in verhouding te staan tot het resultaat ten aanzien van participatie. Door verbinding te maken met andere instrumenten binnen het sociale domein kunnen ook mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en met veel beperkingen ondersteund worden in hun deelname aan de maatschappij.
Om de Participatiewet goed uit te kunnen voeren dient maatwerk te worden geleverd. Dat komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Bij het opdragen van een tegenprestatie betekent dit dat rekening wordt gehouden met talenten en voorkeuren van de uitkeringsgerechtigden. Bij het vormgeven van re-integratietrajecten betekent dit dat wordt aangesloten bij de mogelijkheden van de werkzoekende, rekening wordt gehouden met belemmeringen, en aansluiting wordt gezocht bij de behoeften van de arbeidsmarkt. Bij het toepassen van de afstemmingsverordening betekent dit dat de klant gehoord wordt, gekeken wordt naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, rekening wordt gehouden met dringende redenen die er kunnen zijn om een verlaging anders vast te stellen, en dat de periode van een verlaging korter kan worden vastgesteld als er aantoonbaar sprake is van gedragsverandering.
Daar waar maatwerk niet aansluit bij bestaande uitvoeringsregels is het voor het zelflerende vermogen van onze organisatie van belang dat deze casussen worden besproken in het overleg tussen uitvoering, kwaliteit en beleid.
Dit beginsel is er o.a. aanleiding toe geweest dat de kostendelersnorm is ingevoerd, en dat via belastingwetgeving ervoor gezorgd wordt dat alleenstaande ouders die gaan werken er financieel meer op vooruit gaan dan tot nu toe het geval was. Ook betekent het dat voorkomen moet worden dat uitkeringsgerechtigden er financieel op achteruit gaan wanneer zij uitstromen naar werk, of daartoe stappen zetten in een re-integratietraject: de armoedeval. Tegelijkertijd dient het re-integratie- en minimabeleid dusdanig te zijn ingericht dat burgers die zijn aangewezen op bijstand in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud kunnen voorzien. In dit spanningsveld zijn er diverse instrumenten die ingezet kunnen worden om maatwerk te bieden, zoals de uitstroompremie, een
vergoeding voor de kosten van kinderopvang, vergoedingen voor overige kosten, het maatwerkinstrument, de studie- en inkomenstoeslag. Op grond van dit beginsel is er o.a. geen eigen bijdrage meer in de kosten van kinderopvang die nodig i.h.k.v. re-integratie.
Ook is het beginsel “…naar vermogen” in de participatiewet sterk vertegenwoordigd. Natuurlijk hield de Wet werk en bijstand al rekening met wat iemand kon, maar dit is in de Participatiewet meer geaccentueerd, en heeft meer handen en voeten gekregen. Dat komt niet in de laatste plaats doordat de doelgroep per 1-1-2015 is uitgebreid met mensen die meer beperkingen hebben dan de doelgroep van de WWB tot en met 31-12-2014. Dit komt bijvoorbeeld terug bij het opleggen van de tegenprestatie, in de bepaling van de hoogte van de loonkostensubsidie, het opleggen van verplichtingen etc.
Tegengaan van verdringing op de arbeidsmarkt
Het uitvoeren van de missie om zoveel mogelijk mensen duurzaam uit te laten stromen bij een reguliere werkgever moet zo min mogelijk leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Dat het voorkomen van verdringing niet geheel te voorkomen is, is realistisch. Maar het is ook duidelijk dat we dit aspect goed in de gaten moeten hebben.
Het gaat in het bijzonder om de volgende vormen van verdringing:
- Verdringing van werk voor mensen zonder afstand tot de arbeidsmarkt, door werk voor mensen die behoren tot de doelgroep Garantiebanen
De regering heeft gesteld dat het bij Garantiebanen moet gaan om extra banen/werk, vooral in de lagere loonschalen, dus niet om beschikbare banen/werk die met voorrang aan een bepaalde doelgroep worden gegund. In de praktijk zal dit betekenen dat het moet gaan om nieuwe werkzaamheden (creation), en om het omzetten van additionele werkzaamheden in betaald werk.
- Verdringing van betaald werk door werkstages en participatiebanen
Bij werkstages en participatiebanen gaat het vooral om additionele werkzaamheden. Dit zijn niet zozeer de taken die al binnen betaalde functies vallen (carving), maar om werkzaamheden die men niet meer doet, maar waar eigenlijk wel behoefte aan is. Dat kan bijvoorbeeld iemand extra zijn die op het schoolplein een oogje in het zeil houdt en kleine klusjes doet.
- Verdringing van betaald werk door vrijwilligerswerk, al dan niet in de vorm van een tegenprestatie.
Er zijn diverse voorbeelden waarbij dit optreedt, zoals thuishulpen die zijn wegbezuinigd, in de bijstand terecht komen, en hetzelfde werk nu als vrijwilliger moeten gaan doen.
In hoeverre moet je hier oog voor hebben?
Als de gemeente tot een samenwerking is gekomen, mag je er vanuit gaan dat hieraan aandacht is besteed. Heb je daar toch vragen of opmerkingen over meldt dat dan aan de senior.
Bij een incidentele plaatsing bij een nieuwe werkgever of organisaties stellen we bijvoorbeeld de volgende vragen:
- Staat er voor de taken/functie die vervuld gaan worden een vacature open, of heeft er tot een jaar geleden hiervoor een vacature opengestaan?
- Wordt voor de betreffende (additionele) werkzaamheden normaliter loon betaald, of zijn het werkzaamheden die eigenlijk niet (meer) worden gedaan?
- Betreft het werkzaamheden waar steeds nieuwe onbetaalde krachten voor gevraagd worden, zonder dat dit leidt tot een nieuwe vacature terwijl de werkzaamheden daarvoor normaliter wel in aanmerking komen?
Een antwoord op deze vragen kunnen tot de conclusie leiden dat plaatsing aantoonbaar bijdraagt aan verdringing op de arbeidsmarkt of juist niet.
Een nieuw beginsel in de participatiewet is het wederkerigheidsbeginsel, dat ten grondslag ligt aan de tegenprestatie. Iemand die aan een gemeente inkomensondersteuning vraagt, dient volgens dit xxxxxxxx bereid te zijn om iets voor die gemeente terug te doen, en dat ook in actie om te zetten. Bij het opdragen van deze verplichting komt o.a. de vraag naar voren in welke mate aansluiting gevonden kan worden bij de talenten, competenties en het ‘vermogen’ van de uitkeringsgerechtigden, en hoe verdringing op de arbeidsmarkt kan worden voorkomen.
Hoewel de laatste jaren veel aandacht is geweest voor klanten die verplichtingen niet nakomen, gaat dat over een relatief klein deel van het klantenbestand. Degenen die verplichtingen niet nakomen doen dat bovendien om verschillende redenen. Hoewel het goed is om alert te reageren op het niet nakomen van verplichtingen en signalen van fraude, blijven we gericht op de mogelijkheden van klanten om uit te kunnen stromen, spreken hen aan op eigen verantwoordelijkheid, ondersteunen we hen tot zelfredzaamheid, ondersteunen we indien nodig (zeker voor de nieuwe doelgroep), en bewegen we hen tot naleving van verplichtingen waarbij we hen ook inlichten over de gevolgen bij het niet nakomen daarvan. Daarbij leggen we alleen zinvolle verplichtingen op, en realiseren ons tevens dat niet iedereen zelfredzaam is of kan worden, en de weg naar de arbeidsmarkt zal kunnen vinden.
Niet nakomen van verplichtingen wordt niet getolereerd
Met de aanscherping van de handhaving en het sanctiebeleid is in 2012 een duidelijk signaal gegeven dat het niet nakomen van verplichtingen niet mag lonen. Met de landelijke normalisering van enkele gedragingen die moeten leiden tot een verlaging van 100% gedurende 1 tot 3 maanden heeft de regering in de Participatiewet een nieuwe norm gesteld. Deze norm is vertaald naar verplichtingen van gelijke zwaarte. Dat betekent dat voor het nakomen van veel verplichtingen geldt dat het niet nakomen ervan leidt tot een verlaging van 100% voor minimaal 1 maand.
Door deze aanscherping van de handhaving worden de eisen aan de ambtelijke organisatie ook verscherpt. Het doel is immers niet sanctioneren, maar dat de klant nalevingsbereid is, en, indien nodig, gedrag verandert. In de eerste plaats betekent dit dat de informatievoorziening over verschillende verplichtingen en de gevolgen bij het niet nakomen daarvan op orde dient te zijn (let op anderstaligen). Daarnaast dient de dienstverlening kwalitatief goed te zijn ingericht en goed te worden gecommuniceerd, opdat hetgeen van klanten wordt gevraagd redelijk2 is, begrepen wordt, en afspraken worden nagekomen. Dit betekent dat handhaving van de arbeids- en re- ïntegratieverplichtingen, en van de verplichtingen m.b.t. de tegenprestatie, een integraal onderdeel uitmaakt van de dienstverlening. Opgelegde verplichtingen moeten begrepen zijn door de klant, specifiek, redelijk, tijdsgebonden, en verifieerbaar zijn.
In het geval van het niet nakomen van de informatieverplichting is gebleken dat het bestaande boeteregime te weinig ruimte bood voor maatwerk. Dat bleek op grond van een uitspraak van de Cenrtrale Raad van Beroep, en ook uit een rapport van de Ombudsman. Dat heeft geleid tot de opdracht van de regering aan gemeenten om dat beleid aan te passen. De aanbevelingen die daarbij zijn gedaan hebben we in de uitvoeringsregels overgenomen (zie de beleidsregels Boeten, bij het uitvoeringsbeleid voor Inkomen en vermogen).
2 In dit licht bezien zal het sanctioneren van iemand die de sollicitatieplicht niet nakomt tot onbegrip, eventueel agressie, en een verminderde nalevingsbereidheid leiden, als de klant nog niet jobready is.
3. RE-INTEGRATIE
Op het gebied van re-integratie zijn er vanaf 2015 een groot aantal veranderingen ingevoerd, die tot doel hebben om met minder middelen betere resultaten te halen. Xxxxxxx die eerder nog een beroep konden doen op de WSW of de Wajong behoren nu tot de doelgroep van de gemeente. In het kader van de Banenafspraak moet t.m. 2026 voor deze groep 125.000 extra banen gecreëerd te worden, waarvan 25.000 bij de Rijksoverheid. Over dezelfde periode wordt verwacht dat er in het kader van de Participatiewet zo’n 100.000 klanten gaan behoren tot de doelgroep van Beschut werk (gemiddeld 50
p.j. per gemeente van 100.000 inwoners).3 Volgens andere ramingen zal dat het dubbele zijn, terwijl het aantal klanten dat vanut de nieuwe doelgroep in zal stromen daar een 2-voud van zal zijn. De arbeidsmarktregio, met het regionale werkbedrijf en het regionale Werkgeversservicepunt speelt een belangrijke rol met het ontwikkelen van deze extra banen bij het (reguliere) bedrijfsleven en SW- bedrijven.
Als gevolg hiervan dient de gemeente de dienstverlening aan de doelgroep ook aan te passen. Door de uitbreiding van de doelgroep wordt er andere kennis en competenties van medewerkers gevraagd. Deels is dit te verwerven via opleidingen en training, of werving. Ook zullen nieuwe functies nodig zijn om de nieuwe doelgroep te bedienen.
Daarnaast hebben we voor de werkgevers enerzijds, en de nieuwe doelgroep anderzijds, nieuwe instrumenten nodig. Daartoe behoren o.a. beschut werk, loonkostensubsidie (inclusief proefplaatsing), no-riskpolis, jobcoach, en werkplekaanpassingen4, welke vooral vanuit het Werkgeversservicepunt ingezet zullen worden. De arbeidsmarktregio heeft de opdracht gekregen om deze instrumenten in deze regio te harmoniseren, zodat de werkgevers per gemeente/UWV niet geconfronteerd worden met andere regelgeving en instrumenten. Daarnaast wordt een Participatienetwerk georganiseerd dat bestaat uit bedrijven en maatschappelijke partners, waar mensen opleiding kunnen krijgen, getraind kunnen worden, en werkervaring op kunnen doen.
Veel bestaande instrumenten zijn blijven bestaan. Sommige bestaande en veel ingezette instrumenten verdwijnen, zoals de oude (loonkosten-)subsidie. En nieuwe instrumenten zijn ontwikkeld, waaronder het maatwerkinstrument (zie de Re-integratieverordening en bijlage 1).
Werkgevers zijn hard nodig om klanten te laten uitstromen. De gemeente moet als een belangrijke samenwerkingspartner worden gezien door het bedrijfsleven, zeker wat het personeelsbeleid betreft. Goede afstemming en registratie tussen functionarissen (regisseurs werk, economisch medewerkers, bedrijfscontactfunctionarissen, wethouders en bestuurders), die allemaal contacten onderhouden met het bedrijfsleven en werkgevers, is belangrijk. In verband met de nieuwe doelgroep voor de Garantiebanen wordt regionaal WBS gebruikt voor de matching van vacatures en werkzoekenden.
Bij de regisseur werk ligt een taak om de klant goed voor te bereiden op de plaatsing bij een bedrijf zodat de werkgever het vertrouwen krijgt in de bijstandsklant. Het uitgangspunt van de regisseur werk is om te kijken wat de werkgever nodig heeft en daarbij een match te zoeken bij onze klanten. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen werkzoekenden die vallen onder de doelgroep van de Garantiebanen, en de overige werkzoekenden. Voor de eerste groep geldt dat op regionaal niveau de werkgeversinstrumenten zijn geharmoniseerd, en bedrijven hiervoor apart worden benaderd. Voor de overige –de grootste doelgroep- worden lokale instrumenten ingezet.
3 Volgens verschillende ramingen zal het aantal van de nieuwe doelgroep (voormalig Wsw en Wajong in 2020 2 keer zoveel zijn dan het aantal garantiebanen, terwijl de financiering voor het inkomensdeel en het re- integratiebudget er rekening houdt met dat iedereen uit die groep zal werken!
4 Hiervoor worden via de arbeidsmarktregio afspraken gemaakt met de VNG en met het UWV. Het UWV kan op aanvraag in 2015 voor gemeenten beoordelen welke werkplekaanpassingen in een individuele casus nodig zijn.
Hiervoor kan bijvoorbeeld een vergoeding worden gegeven voor extra begeleiding en training, kan een periode van werk worden aangeboden waarbij de klant uitkering blijft behouden (proefplaatsing), en een no-riskpolis. Dit is maatwerk en zal worden beoordeeld door de klantmanager, samen met regisseur werk. Vervolgens is het belangrijk om na een plaatsing een beperkte periode de klant te blijven volgen om zo uitval te voorkomen, en de werkgever te “ontzorgen”. Aan het eind van een tijdelijke overeenkomst is het goed om nazorg te bieden opdat de klant en werkgever ondersteund kan worden bij de verlenging van het contract, of geholpen kan worden van werk-naar-werk te geraken.
Het is maatwerk omdat klanten verschillend zijn, en de relatie tussen gemeente en bedrijven en instellingen verschillend zijn, in het geval er bijvoorbeeld SRoI in een aanbesteding is opgenomen, of er een subsidierelatie bestaat. Zie bij de re-integratie instrumenten voor meer informatie over de mogelijkheden voor werkgevers.
Geschikte vacatures
De regisseur gaat op zoek naar geschikte vacatures voor bijstandsgerechtigden. Daarbij wordt gefocust op bedrijven met vacatures die aansluiten bij het niveau van onze uitkeringsgerechtigden. Dit zijn de zogenaamde focus-vacatures.
Projecten met werkgevers
Met werkgevers en maatschappelijke partners kunnen ook individuele projecten worden opgezet, die vanuit de gemeente of het bedrijfsleven worden geïnitieerd. Daarnaast wordt er op gemeentelijk niveau een Participatienetwerk ontwikkeld waar werkzoekenden werkervaring op kunnen doen, en de afstand tot de arbeidsmarkt verder kunnen overbruggen met als doel dat ze jobready worden en uit kunnen stromen naar een reguliere werkgever. Het goed benutten van netwerken zal leiden tot veel kansen tot Participatie voor mensen een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor bestuurders is een actieve rol weggelegd bij de ontwikkeling van de samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke partners.
Instrumenten voor werkgevers
De inzet van een tegemoetkoming in de kosten voor extra begeleiding en training moet door de klantmanager werk en de regisseur werk weloverwogen worden gedaan. Hiervoor kunnen de volgende richtlijnen worden gehanteerd, welke overeenkomen met de afspraken die regionaal zijn gemaakt met voor de plaatsing van werkzoekenden i.h.k.v. de Banenafspraak:
- Proefplaatsing van 2 maanden, met de mogelijkheid om deze te verlengen naar 3 maanden. Gedurende deze periode kan d.m.v. een loonwaardebepaling gekeken worden of de klant een loonwaarde heeft van minimaal het WML. Zo niet dan kan een loonkostensubsidie aan de werkgever worden toegekend. Als de klant niet tot de doelgroep van de Banenafspraak behoort wordt dit gefinancierd uit de re-integratiemiddelen, en moet dit per jaar opnieuw worden beoordeeld (zie voor meer informatie de paragraaf loonwaardemeting en loonkostensubsidie). Als het gaat om uitstroom bij een werkgever waar de klant op een soortgelijke functie al werkzaamheden met behoud van uitkering heeft een proefplaatsing normaliter geen aanvullende waarde, en wordt dan ook niet aangeboden.
- Voor begeleiding kan gemiddeld 1 uur per week worden gehanteerd gedurende een periode van maximaal 1 jaar. Voor plaatsing i.h.k.v. de Banenafspraak geldt een periode van 3 jaar. Er kan voor gekozen worden om in het begin van een stageperiode of contract meer uren aan begeleiding in te zetten. Sommige klanten hebben misschien geen of een kortere periode begeleiding nodig.
- Een “no risk” polis. Hiermee wordt voor de werkgever het risico op extra kosten vanwege ziekteverzuim weggenomen. Voor de Wwb-doelgroep geldt een polis via Achmea. Achmea heeft echter laten weten landelijk de polis in 2015 te zullen beëindigen. Vanaf 2016 zal de no- riskpolis via het UWV gaan lopen.
- De werkgevers worden ook geïnformeerd over andere financiële voordelen, bijvoorbeeld belastingvoordelen bij ouderen, vermindering premieafdracht bij het aanbieden van BBL- trajecten, etc.
Samenwerking met het regionale WSP
Het regionale werkgeversservicepunt maakt per sector afspraken met bedrijven in die sector voor het plaatsen van mensen in het kader van de Banenafspraak (Garantiebanen). Afspraak is dat als er afspraken met een bedrijf worden gemaakt die een regionale dekking heeft, de gemeente waar het bedrijf is gevestigd een actieve rol speelt in de contacten met dit bedrijf. Deze afspraken lopen via de Regisseur Werk.
Om regionaal de vacatures bij bedrijven te kunnen matchen aan de doelgroep voor de Banenafspraak, én ook verantwoording af te kunnen leggen aan de landelijke overheid wordt in de arbeidsmarkt regio gebruik gemaakt van WBS, een registratiesysteem dat al door het UWV en meerdere gemeenten wordt gebruikt.
Social Return on Investment
Social Return on Investment is een instrument dat bij aanbestedingen al wordt ingezet om afspraken met opdrachtnemers te maken over de plaatsing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt bij gunning.
Op het niveau van de arbeidsmarktregio wordt de social-returnparagraaf bij het inkoop- en aanbestedingsbeleid, en de methodiek geharmoniseerd, opdat ook op dit terrein de dienstverlening aan bedrijven binnen de arbeidsmarkt gelijk is. Het gaat hierbij vooral om technische keuzen, over de inrichting van SRoI, niet over bestuurlijke keuzen, zoals de mate waarin dit instrument wordt ingezet.
Binnen de gemeente wordt een participatienetwerk opgebouwd met als doelgroep werkzoekenden die nog niet uit kunnen stromen naar een baan al dan niet met ondersteuning, en voor uitkeringsgerechtigden die een tegenprestatie dienen te leveren. Doel van dit netwerk is:
- Het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt
- Het voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt groter wordt
- Het organiseren van plaatsen voor het leveren van een tegenprestatie
Het lokale Werkgeversservicepunt zal vroegtijdig bij de uitstroom van werkzoekenden betrokken worden, om een efficiënte en doelmatige bemiddeling naar werk te realiseren. Voor mensen die alleen een tegenprestatie leveren, en (nog) geen re-integratietraject volgen, kan het een opstap zijn naar re- integratie.
De re-integratieinstrumenten kunnen zowel worden ingezet voor uitkeringsgerechtigden als voor niet- uitkeringsgerechtigden (NUG-ers). Dat er niet voor is gekozen om actief beleid te voeren5 houdt in dat we niet actief op zoek gaan naar NUG-ers die ondersteuning wensen bij het zoeken naar een baan. Maar als een NUG-er aan de gemeente om ondersteuning vraagt bij hun traject naar de arbeidsmarkt bieden we wel maatwerk. De voorwaarde is dan wel dat iemand minimaal 12 uur per week beschikbaar dient te zijn voor arbeid.
Afstand tot de arbeidsmarkt, participatieladder en uitstroomperspectief
Hoewel de afstand tot de arbeidsmarkt, in navolging van de Programmaraad, is gedefinieerd, is het vaststellen van de afstand van de arbeidsmarkt nog niet goed geobjectiveerd. De gehanteerde definities zijn:
- Korte afstand tot de arbeidsmarkt: duur tot uitstroom naar de arbeidsmarkt is naar verwachting korter dan een jaar.
- Grote afstand tot de arbeidsmarkt: duur tot uitstroom naar de arbeidsmarkt is naar verwachting langer dan een jaar.
- Jobready: de werkzoekende is bemiddelbaar naar de arbeidsmarkt.
5 Zie beleidskader en Re-integratieverordening
De afstand tot de arbeidsmarkt is een inschatting die de betreffende medewerker maakt, op basis van een veelheid aan informatie die ter beschikking staat. Die informatie bestaat uit werkervaring, werkloosheidsduur, diploma’s, competenties, plaats op de participatieladder, aanwezige beperkingen etc. etc. In 2015 zal Dariuz ingezet worden om het arbeidspotentieel (Wegwijzer) vast te stellen, de richting te bepalen van het re-integratietraject, de ontwikkeling richting arbeid vast te stellen (assessment), en de ook de loonwaarde vast te stellen voor de doelgroep van de banenafspraak (Garantiebanen),
De participatieladder en de afstand tot de arbeidsmarkt
De Participatieladder is een landelijke methode die wordt gebruikt om de mate van participatie van iemand weer te geven op het moment van vaststelling. Daarbij worden landelijk vastgestelde definities gebruikt. De treden van de ladder gaan van ge-isoleerd (trede 1) tot betaald werk (trede 6):
niveau 6: betaald werk
niveau 5: betaald werk met ondersteuning niveau 4: onbetaald werk
niveau 3: deelname aan georganiseerde activiteiten (cursus, vereniging) niveau 2: sociale contacten buitenshuis
niveau 1: geïsoleerd
Hoewel de participatieladder wel een indicatie kan geven over de afstand tot de arbeidsmarkt kan deze niet daaraan gelijk gesteld worden. Iemand kan bij werkloosheid bijvoorbeeld terugvallen naar trede 1 of 2, terwijl de persoon prima door kan stromen naar een andere baan.
Omdat de plaats op de participatieladder als input dient voor de landelijke overheid, en gebruikt wordt ter indicatie van het halen van doelstellingen uit het collegeprogramma, is het van groot belang dat deze goed worden beoordeeld. Dat wordt o.a. gedaan via Dariuz (Wegwijzer).
De geschatte afstand tot de arbeidsmarkt, en andere informatie, is van invloed op de instrumenten die kunnen worden ingezet. De Re-integratieverordening (zie ook bijlage 1) geven daar meer informatie over.
Afstand tot de arbeidsmarkt en plaats op de participatieladder
De meest voorkomende combinaties van de afstand tot de arbeidsmarkt en de plaats op de participatieladder is in onderstaand schema weergegeven:
Grote afstand tot de arbeidsmarkt | Korte afstand tot de arbeidsmarkt | Jobready | |
1. Geïsoleerd | |||
2. Sociale contacten buitenshuis | |||
3. Deelname aan georganiseerde activiteiten | |||
4. onbetaald werk | |||
5. betaald werk met ondersteuning | |||
6. betaald werk |
Maar hier zijn ook uitzonderingen op. Zo valt iemand die net ontslagen is, en verder geen of slechts enkele sociale contacten heeft, terug naar trede 1 of 2, terwijl hij jobready is.
Uitstroomperspectief
Van belang is het om te weten wat het uitstroomperspectief van iemand is. Op grond daarvan is het immers mogelijk om het re-integratietraject zo doeltreffend mogelijk in te richten. Als iemand vermoedelijk niet in staat is om arbeid in loondienst te verrichten, of alleen met ondersteuning, zal de focus van een traject en de begeleiding anders zijn dan voor iemand die vermoedelijk uit kan stromen naar een reguliere baan.
Verschillende vormen van uitstroom
Door de verschillende doelgroepen die vallen onder de Participatiewet, kunnen klanten om verschillende manieren naar werk uitstromen: Beschut werk, leerwerkplekken, werk met loonkostensubsidie (o.a. Garantiebaan), uitstroom naar een reguliere werkgever zonder verdere ondersteuning, of als ZZP-er. Om doeltreffend met de beschikbare middelen om te kunnen gaan is het van belang om in een vroeg stadium te kunnen beoordelen wat een realistisch uitstroomperspectief is. Dariuz is een instrument dat de klantmanagers daarbij ondersteunt.
We hebben ervoor gekozen om in 2015 Dariuz te gebruiken als methodiek ter ondersteunen bij re- integratietrajecten. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van verschillende modules van Dariuz:
- De Wegwijzer, om inzicht te krijgen in de mogelijkheden en belemmeringen van een klant, het arbeidspotentieel, de plaats op de participatieladder, en het te volgen traject. Hierdoor is de Wegwijzer ook geschikt om vast te stellen of iemand in aanmerking komt voor een individuele studiekostentoeslag.
- De Assessment wordt gebruikt om inzicht te verkrijgen in de competenties van een klant in een werkomgeving, en de ontwikkeling ervan. Deze kan ingezet worden bij vrijwilligerswerk, werkstages, leerwerkplekken, participatiebanen, reguliere werkplekken etc.
- Ook kan de loonwaarde worden bepaald bij uitstroom bij een reguliere vacature, inzicht wordt verkregen of er een goede match tussen de klant en het werk is, en hoe de loonwaarde verder verbeterd kan worden. Bij een goede match kan op grond van de loonwaarde de loonkostensubsidie worden vastgesteld. Bij een plaats op een Garantiebaan moet na 3 jaar opnieuw de loonwaarde worden bepaald. Voor plaatsing van de overige werkzoekenden is dat jaarlijks.
- Daarnaast kan d.m.v. de module ‘2 Ticks to match’ met een werkgever onderzocht worden welk profiel nodig is in een bepaalde functie. Op grond van dit voorkeursprofiel kunnen kandidaten worden geselecteerd.
Indien nodig kan een aanvullend medisch advies aan derden worden gevraagd.
Vanuit verschillende functies zal gebruik worden gemaakt van de verschillende modulen. De klantmanager zal gebruik maken van de Wegwijzer en de assessment. De loonwaardemeting zal worden afgenomen door iemand vanuit het regionale expertteam. De regisseur werk zal samen met een werkgever het voorkeursprofiel samenstellen. Alle medewerkers die Dariuz zullen gaan gebruiken zullen getraind en gecertificeerd worden.
3.1 RE-INTEGRATIE VERPLICHTINGEN
Ge-uniformeerde verplichtingen
In de Re-integratieverordening staan de geldende verplichtingen beschreven waaraan iemand moet voldoen. Nieuw daarbij zijn de ge-uniformeerde arbeids- en re-integratieverplichtingen, die als volgt zijn geformuleerd (artikel 18 lid 4):
a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
c. het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
d. bereid te zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
e. bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en een belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste 1 jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;
f. het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
g. het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
De verplichtingen c t.m. g zijn nieuw in dit overzicht, of anders geformuleerd dan voorheen. Het zal duidelijk zijn dat het belangrijk is om de klanten hier goed over in te lichten, en daarbij ook te begeleiden, als je meent dat iets een belemmering kan gaan vormen bij het re-integratietraject. Indien nodig dient dat ook vastgelegd te worden. Handhaving zal nodig zijn als het ook feitelijk en aantoonbaar een belemmering is geworden (zie ook het hoofdstuk handhaving).
In de Re-integratieverordening staat in artikel 14 de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden (artikel 55 en 57 Participatiewet). De klantmanager werk kan o.a. de volgende zaken, naast of ter verduidelijking van de verplichtingen die in de wet staan als verplichting opleggen:
1. Behandeling starten bij arts, psycholoog of maatschappelijk werker als er belemmeringen zijn om te re-integreren;
2. Meewerken aan een schuldhulpverleningstraject; bij het vroegtijdig afbreken van een traject door eigen schuld wordt de verwijtbaarheid in relatie met de re-integratiekansen bekeken;
3. Zorgen voor een goede bereikbaarheid door telefonisch bereikbaar te zijn en gewijzigde telefoonnummers en emailadressen door te geven;
4. Het maken van een Curriculum Vitae, en het actueel houden daarvan;
5. Bij het plannen van een vakantie rekening houden met re-integratie afspraken;
6. In voldoende mate raadplegen van media (waaronder internet) en reageren op hierin vermelde vacatures;
7. Het raadplegen van vacaturedatabanken, inclusief die van het UWV, en reageren op hierin vermelde vacatures;
Dit is geen uitputtende lijst van verplichtingen. Maatwerk blijft het devies. Dat betekent dat de verplichtingen die opgelegd worden afgestemd worden op de specifieke klant, bijdragen aan uitstroom en realistisch zijn. Het is wel van belang dat deze verplichtingen helder worden gecommuniceerd en schriftelijk worden vastgelegd. Het moet voor de klant duidelijk zijn:
- Welke verplichtingen nagekomen moeten worden
- Binnen welke termijn
- Welke informatie aan de klantmanager verstrekt moet worden om het traject te kunnen volgen
Ontheffing, tijdelijk en blijvend
Alleen als daarvoor zeer dringende redenen aanwezig zijn, kan er in individuele gevallen tijdelijk ontheffing worden gegeven van de arbeidsverplichting. Tijdelijk is in dit verband maximaal een jaar. De ontheffing van de arbeidsverplichting duurt dus maximaal 1 jaar per beoordeling, dit geldt voor alle klanten, behalve degene die duurzaam arbeidsongeschikt zijn.
Duurzaam arbeidsongeschikt
Als iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, is het mogelijk om een volledige en blijvende ontheffing te geven van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, en van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie. De voorwaarden hiervoor sluiten aan bij de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIOA):
-1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
-2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
-3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
In situaties dat op basis van de aanwezige gegevens vast te stellen is dat hoogstwaarschijnlijk aan criterium 1 wordt voldaan, hoeft geen aanvullend medisch advies te worden opgevraagd (maatwerk in de dienstverlening).
Alleenstaande ouders en het ontheffen van de arbeidsverplichting
Op grond van artikel 9 lid 4 WWB geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar, als er onderzoek is gedaan naar passende kinderopvang, de benodigde scholing, en de belastbaarheid van de betrokkene.
Het gaat hierbij om passende kinderopvang, tussen schoolse opvang en buitenschoolse opvang en de aansluiting op schooltijden. De klant is zelf verantwoordelijk voor het vinden van passende kinderopvang en het eventueel zoeken naar alternatieven in de familie of vriendenkring. Om ervoor te zorgen dat re/integratie niet leidt tot mindere inkomsten kunnen de kosten hiervan door de gemeente worden vergoed. Zie de bijlage “Regeling Tegemoetkoming Kosten Kinderopvang” voor de vergoeding van deze kosten.
Mantelzorg (afstemming met wijkteam)
In het geval van mantelzorg is het noodzakelijk om de dienstverlening aan de klant, inclusief de wijze waarop wordt omgegaan met de arbeids- en re-integratieverplichtingen, en de tegenprestatie, af te stemmen met het wijkteam!
Bij het verrichten van mantelzorg door de uitkeringsontvanger is onderzoek nodig naar de verwachtte duur en de omvang van de mantelzorg en of er sprake is van een reële zorgbehoefte. Bij twijfel is het inwinnen van een medisch advies mogelijk waarin de zorgbehoefte objectief wordt vastgesteld. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 70% van de mantelzorgers gemiddeld 17 uur per week mantelzorg combineert met een betaalde baan (bron: xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx). Daaruit blijkt dat een combinatie van het bieden van mantelzorg en (deeltijd) werk tot de mogelijkheden behoort. Op individuele basis kan worden bezien of een tijdelijke (gedeeltelijke) vrijstelling van sollicitatie nodig is. Bij acute, kortdurende
en intensieve mantelzorg kan een vrijstelling van drie maanden worden gegeven, met de mogelijkheid tot verlenging. De regels die gesteld zijn in de WWB zijn van toepassing, maar maatwerk is geboden, door een goede afstemming te zoeken met het wijkteam! Het samengestelde belang van de klant, en degene die mantelzorg ontvangt, staat voorop.
Indien, na afstemming met het wijkteam, ervoor gekozen wordt om de bovengenoemde verplichtingen op te (gaan) leggen, moet de uitkeringsontvanger en tevens mantelzorger gestimuleerd worden om de zorg betaald te laten krijgen uit een (indien mogelijk) persoonsgebonden budget AWBZ of WMO, of de zorg door een professionele instantie te laten verzorgen, zoals een thuiszorgorganisatie, een verzorgingstehuis, een verpleegtehuis, een psychiatrische inrichting of tehuis voor personen met een verstandelijke beperking.
Medische belemmeringen
Als de belanghebbende aangeeft niet te kunnen werken i.v.m. medische/psychische omstandigheden moet er een medisch advies worden opgevraagd. Bij de vraagstelling is het van belang om te laten onderzoeken om de mogelijkheden, niet de onmogelijkheden, van de klant vast te stellen. Als er een ontheffing van de arbeidsverplichting wordt gegeven zal dit altijd tijdelijk zijn. Afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en het medisch advies wordt er een termijn van ontheffing in de beschikking vastgelegd van maximaal een jaar en indien van toepassing staan hierin ook de voorwaarden die aan de klant zijn opgelegd ten einde belemmeringen weg te nemen. Indien van toepassing moet er gedacht worden aan een indicatie WSW of een voorliggende voorziening zoals de Wajong.
De klant die niet verschijnt op een afspraak bij de keurend arts en dit niet tijdig heeft gemeld voldoet niet aan de verplichtingen. Deze klant wordt altijd beoordeeld op de verwijtbaarheid en krijgt eventueel een maatregel. Deze klant krijgt één keer de mogelijkheid om alsnog gekeurd te worden. Als de klant blijvend niet meewerkt aan een keuring zal de bemiddeling naar werk gaan plaatsvinden alsof er geen beperkingen zijn en zal het gedrag beoordeeld worden conform de regels in de wet en de Afstemmingsverordening.
3.2 HANDHAVING ARBEIDS- EN RE-INTEGRATIEVERPLICHTINGEN EN TEGENPRESTATIE
De overtuiging dat het niet nakomen van verplichtingen het draagvlak voor het stelsel van Sociale zekerheid ondermijnt wordt breed gedragen. Daarom moet misbruik ook zo effectief mogelijk worden bestreden; schending van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, de verplichtingen tot het leveren van een tegenprestatie en de informatieverplichting (informatiefraude) mag immers niet lonen.
Tegelijkertijd moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke naleving van de verplichtingen in wet- en regelgeving.
Kern van het handhavingsbeleid in de BAR-gemeenten wordt daarom gevormd door vier samenhangende beleidslijnen, zoals in het handhavingsplan:
• Vroegtijdig informeren van cliënten leidt tot kennis en inzicht in rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden, wat van invloed is op naleving (preventie). Informatie herhalen en afstemmen op motivatie van uitkeringsgerechtigden om al dan niet regels na te leven verkleint regelovertreding;
• Optimaliseren van de dienstverlening leidt tot acceptatie van regels en controlepraktijk. Dienstverlening moet zo min mogelijk organisatorische of procedurele drempels opwerpen (preventie);
• Vroegtijdige detectie en afhandeling van fraudesignalen leidt ertoe dat de pakkans bij overtreding als hoog wordt ervaren (repressie). Bovendien leidt vroegtijdige opsporing tot een laag benadelingsbedrag wat zowel ten voordele is van de uitkeringsgerechtigde als de gemeente;
• In geval van geconstateerde fraude daadwerkelijk te sanctioneren. Naast terugvorderen van benadelingsbedrag leidt boete tot afschrikking (repressie).
De cirkel van naleving
Stap 1 Stap 2
Voorlichting en duidelijke Klantgericht doen wat je
afspraken belooft en afspreekt
Vroegtijdig burgers en De dienstverlening
klanten voorlichten optimaliseren
Stap 4 Stap 3
Al dan niet nakomen Anticiperen op organisatie en
van afspraken heeft klantgedrag- en effectief
consequenties controleren van afspraken
Daadwerkelijk sanctioneren Vroegtijdige detectie en afhandeling
Bovenstaande betekent dat bij het beoordelen welk gevolg het niet nakomen van één van de verplichtingen heeft, de verschillende stappen doorlopen moeten worden. Vragen die daarbij een rol spelen zijn o.a.: Is de klant op een voor hem of haar duidelijke manier geïnformeerd? Waren er signalen dat de klant niet goed begreep wat er verwacht werd? Zijn wijzelf de afspraken nagekomen? Hebben wijzelf de afspraken goed gemonitord om nog tijdig bij te kunnen sturen? Stemt de hoogte van de verlaging, en de termijn waarbinnen dit gebeurd, overeen met de gedraging en het moment dat wij daarvan op de hoogte waren?
Ge-uniformeerde arbeids-en re-integratieverplichtingen
Naar aanleiding van de invoering van de ge-uniformeerde verplichtingen is ook de zwaarte van de niet ge-uniformeerde verplichtingen aan die landelijke norm aangepast. Dat betekent dat het schenden van de meeste verplichtingen leiden tot een verlaging van de uitkering van 100% gedurende 1 tot 3 maanden. In een enkel geval leidt het niet nakomen van verplichtingen tot een verlaging van 10% (inschrijving als werkzoekende bij het UWV), of wordt deze afgestemd op het benadelingsbedrag (artikel 12, tekort schietend besef van verantwoordelijkheid). De maximale verlaging van de uitkering met 100% is 3 maanden. Een schriftelijke waarschuwing wordt sinds de invoering van een boete bij het niet nakomen van de inlichtingenverplichting in 2013, niet meer toegepast bij arbeids- en re- integratie. Dat is o.a. omdat in het proces is geborgd dat de klant op de hoogte is van de verplichtingen waarop wordt gehandhaafd, en daarover meerdere keren is geïnformeerd.
Zorgvuldigheid, maatwerk en dringende redenen
Ook bij het opleggen van een verlaging is het nodig om zorgvuldig te handelen. De persoon dient gehoord te worden, en de verlaging dient te worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden. Tevens dient beoordeeld te worden of er sprake is van dusdanig dringend omstandigheden dat dit noopt tot het lager vaststellen van de verlaging, of tot het afzien van een verlaging.
In het geval er sprake is van kinderen, een aantoonbare vordering van de deurwaarder of uithuiszettingsprocedure, kan afgeweken worden van de voorgeschreven hoogte en duur van de verlaging. Tevens dient de dienstverlening aan belanghebbende hierop te worden afgestemd, opdat de woning kan worden behouden, en kinderen maatschappelijk kunnen blijven participeren. Ook dient er indien van toepassing aanvullende hulpverlening te worden georganiseerd. In deze situaties dient de casus met de betreffende wethouder te worden besproken, voordat een besluit wordt genomen.
Bij het opleggen van een verlaging van 100%, en bij het voordoen van dringende redenen, dient altijd overleg te worden gevoerd met het Lokaal Zorgnetwerk, het wijkteam, en/of schuldhulpverlening.
In artikel 18 lid 11 van de Participatiewet is bij het toepassen van een verlaging bij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen voorzien in een “inkeerregeling”. Deze houd in dat het college op verzoek van de belanghebbende de opgelegde verlaging kan herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen (weer) nakomt.
Opgemerkt wordt dat bij schending van de niet-geüniformeerde arbeidsverplichtingen de gemeente bij een opgelegde verlaging van meer dan drie maanden een heroverweging moet uitvoeren. Dit staat in artikel 18 lid 3 van de Participatiewet.
3.3 REINTEGRATIE-INSTRUMENTEN
Er zijn ook wijzigingen aangebracht in het aanbod van re-integratie-instrumenten die tijdens het traject kunnen worden ingezet. Dat komt onder andere doordat de doelgroep van de gemeente is uitgebreid en door de invoering van de Banenafspraak. Deze nieuwe doelgroep vraagt om instrumenten die vóór 1/1/2015 door het UWV werd aangeboden, maar die gemeenten nu nodig hebben. Bovendien hebben 35 arbeidsmarktregio´s de opdracht gekregen om de dienstverlening aan werkgevers te harmoniseren. Op grond van de Participatiewet en in samenwerking met de arbeidsmarktregio staat er nu een uitgebreide en aangepaste ´gereedschapskist´ aan instrumenten ter beschikking aan klantmanagers en regisseurs werk.
Het is praktisch om een onderscheid aan te brengen tussen instrumenten die te maken hebben met het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, oftewel trajectinstrumenten, voorzieningen, vergoedingen en premies –zowel voor werkgevers als voor werkzoekenden- en overige regelingen, zoals bijvoorbeeld indicatiestelling door het UWV (Zie voor een overzicht en beschrijving van instrumenten de Re-integratieverordening, en bijlage 1 en 2).
- Trajectinstrumenten: sociale activering, scholing, ondersteuning leerwerktraject, werkstage, participatieplaats, maatwerkinstrument, detachering, garantiebanen, beschut werk, maatwerkinstrument (traject naar ondernemer bijv.)
- Voorzieningen, vergoedingen en premies:
Werkgever: loonkostensubsidie, no-riskpolis, jobcoach en werkplekaanpassing, maatwerkinstrument
Werkzoekende: vrijwilligersvergoeding, overige vergoedingen, uitstroompremie
- Overige regelingen:
Regionaal: expertteams loonwaardemeting en jobcoaches, WSP-R, Werkbedrijf
Lokaal: Werkgeversservicepunt, participatienetwerken en projecten
UWV: o.a. indicatiestelling beschut werk, indicatie doelgroepenregister, no-riskpolis (per 1-1- 2016)
Monitor- en sturingsinformatie
Om inzicht te hebben in de inzet en het resultaat van de verschillende instrumenten zullen de systemen ingericht worden om gegevens hierover te verzamelen.
3.3.1 TRAJECT-INSTRUMENTEN
Sommige instrumenten richten zich vooral op één (van de) hoofdactiviteit(en) van het re- integratietraject.
Ondersteuning leer-werktraject
De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer- werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer- werktraject kan aanbieden aan personen:
- van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of
- van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Volgens de Participatiewet dient sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Begrip sociale activering
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.6
Om sociale activering als verplichting op te nemen geldt dus de voorwaarde dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening, maar kan wel de tegenprestatie worden ingezet.
Aan personen vanaf 27 jaar kan scholing aangeboden worden, mits het bijdraagt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.
Jongeren
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet).
6 Kamerstukken II 2002/03 28870, nr. 3, blz. 35.
Scholing in combinatie met participatieplaats
Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon.
Een werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring
Bij werkstages is er weliswaar sprake van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dit is overwegend gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Deze zal niet hoger worden vastgesteld dan de vergoeding bij een participatieplaats van maximaal € 200,- per 6 maanden. Er kan een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.
Doelgroep aanbieden werkstage
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden voor zover hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Verder is vereist dat een persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid (artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de verordening). Van langdurige werkloosheid is sprake als een persoon gedurende twaalf aaneengesloten maanden of langer is aangewezen geweest op een uitkering. In een dergelijk geval kan sprake zijn van een afstand tot de arbeidsmarkt, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Heeft een persoon gedurende vijf jaren geen inkomsten uit arbeid verworven, dan kan worden aangenomen dat hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. In dat geval is het college bevoegd hem een werkstage aan te bieden.
Doel van de werkstage
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Hierin komt het verschil met een normale arbeidsverhouding naar voren (zie ook de Re- integratieverordening). Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
Opstellen schriftelijke overeenkomst
Voor de werkstage wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld tussen de klant en de werkstagiair. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Ook is het raadzaam om de wijze van verzekering in op te nemen. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk. Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.
Additionele werkzaamheden
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is
wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd.
Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).
Premie
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie van € 200,- voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt, wat het geval is als iemand over de voorgaande periode van 6 maanden geen maatregel heeft gekregen. De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet.
Scholing in combinatie met participatieplaats
Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het dienstverband wordt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. M.b.t. de detachering worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.
Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep aan, die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt.
Stap 1: voorselectie
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Daarbij speelt Dariuz, en de beoordeling door de klantmanager een belangrijke rol. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment.
Het college kan zowel op aanvraag als ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft Het college moet bij het UWV advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
Het UWV adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het UWV voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).
Stap 3: besluit gemeente
Op basis van het advies van het UWV beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het UWV, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.7
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Een dienstbetrekking kan o.a. worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.8 Het regionale Werkbedrijf speelt ook een rol bij afspraken over de inrichting van beschut werk bij reguliere werkgevers.
Ook zetten we indien nodig de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. Ook kan het maatwerkinstrument worden ingezet.
Omvang beschut werk
De omvang van het aanbod beschut werk vindt plaats op grond van maatwerk. Daarbij moet er wel sprake zijn van een loonwaarde van meer dan 30%. Of in het individuele geval arbeidsmatige dagbesteding of werken met loonkostensubsidie aan de orde is moet individueel bepaald worden. Op basis van de gegevens van de rijksoverheid gaan we uit van een landelijk totaal van 30.000 nieuwe plaatsen voor beschut werk. Dat komt neer op ongeveer 3-5 nieuwe plaatsen per jaar.
Niet iedereen die in aanmerking komt voor beschut werk is ook voldoende ontwikkeld om al in te kunnen stromen. Het kan zijn dat arbeidsmatige dagbesteding een voorliggende stap is voordat iemand succesvol kan doorstromen naar beschut werk. Gedurende het traject zal het moment van instroom vastgesteld worden.
7 Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113.
8 Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 66.
3.3.2 WERKGEVERSINSTRUMENTEN
Hieronder staan de instrumenten genoemd die ingezet kunnen worden ter ondersteuning van de werkgevers. M.b.t. de Garantiebanen zijn deze in de arbeidsmarktregio geharmoniseerd. Dat houdt in dat deze in alle gemeenten op dezelfde wijze worden ingezet. Het is voor de werkgevers en werkzoekenden ook van belang dat deze, naar redelijkheid, ook overeenkomen met de instrumenten die ingezet kunnen worden voor werkgevers m.b.t. de rest van de doelgroep van de Participatiewet.
Naast de onderstaande instrumenten die door gemeenten aangeboden kunnen worden, zijn er ook nog andere instrumenten die ter beschikking staan van werkgevers, zoals de mobiliteitsbonus door de belastingdienst voor het in dienst nemen van 55+-ers.
Loonwaardemeting en loonkostensubsidie
Doelgroep
In de Participatiewet (artikel 6 lid 1 sub e) is de doelgroep van de Loonkostensubsidie neergelegd. Het gaat hier bij om de personen waarvoor het college de opdracht heeft om ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan te bieden, zoals opgesomd in artikel 7 lid 1 sub a.
Als er bij deze personen is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel degelijk mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, dan vallen zij onder de doelgroep voor loonkostensubsidie.
Vanuit de wetgeving is de opdracht gegeven aan de Gemeenteraad om bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep van de loonkostensubsidie en de loonwaarde, waarin in ieder geval wordt bepaald:
- De wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en
- De wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.
De wijze van vaststelling wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort
Conform de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet, stelt het college vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van:
- de persoon moet behoren tot de doelgroep (artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet)
- de persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en
- de persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
Kortom: Het gaat om personen die een verminderde productiviteit per uur hebben.
De vaststelling wie tot de doelgroep behoren, kan door het college ambtshalve worden gedaan, als ook op verzoek van de persoon zelf (artikel 10d lid 1 Participatiewet).
De persoon die tot de doelgroep behoort, kan slechts eenmaal per 12 maanden een dergelijke aanvraag indienen.
Mocht deze persoon dit vaker doen, dan betreft het een aanvraag die niet aan de wettelijke vereisten voldoet (artikel 4:5 lid 1 sub a Awb), en dient deze buiten behandeling gesteld te worden.
Mocht bij een aanvraag na 12 maanden blijken dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan kan de aanvraag worden afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking (artikel 4:6 lid 2 Awb).
De BAR-gemeenten hebben hiervoor een diagnose-instrument ingekocht, te weten Dariuz. Uit de diagnose kan naar voren komen dat iemand onder de doelgroep valt.
Het moet in ieder geval gaan om een persoon met een grote afstand tot de arbeidsmarkt: Iemand waarbij deelname aan de arbeidsmarkt redelijkerwijs niet mogelijk is binnen één jaar.
De wijze van vaststelling van de loonwaarde
In artikel 6 lid 1 sub g Participatiewet is vastgesteld dat de loonwaarde, het vastgestelde percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep behoort, verrichte
arbeid bedraagt, in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep behoort.
Om een geharmoniseerde werkwijze binnen de arbeidsmarktregio te bevorderen, is de wijze van vaststelling van de loonwaarde regionaal bepaald.
Er is voor gekozen om een wetenschappelijk gevalideerd instrument in te zetten voor de vaststelling van de loonwaarde, te weten Dariuz.
Een werkzoekende (uitkeringsgerechtigde) die tot de doelgroep behoort, kan 2, maximaal 3 maanden, middels een proefplaatsing bij een werkgever geplaatst worden, die de intentie heeft om de klant in dienst te nemen. Dat kan voor de werkzoekende nodig zijn om bekend te raken met de werkzaamheden die tot functie behoren, opdat de loonwaarde betrouwbaar kan worden vastgesteld. Als de loonwaarde te snel wordt vastgesteld, zal deze te laag uitvallen omdat de klant nog niet voldoende bekend is geraakt met de werkzaamheden. Als te lang wordt gewacht met het vaststellen van de loonwaarde verricht iemand langer dan wenselijk werk zonder dat daar loon tegenover staat.
Wanneer stellen wij de loonwaarde vast?
De loonwaarde van een tot de doelgroep behorende persoon stellen we niet eerder vast, dan wanneer een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon.
Dit geldt overigens niet voor een persoon die een WSW-dienstbetrekking heeft, of voor personen die tijdens een proefperiode onbeloonde werkzaamheden hebben verricht.
Hoogte en duur loonkostensubsidie
De hoogte van de loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon, vermeerderd met de aanspraak met vakantietoeslag, en de loonwaarde van de persoon, vermeerderd met de voor die persoon naar rato van de loonwaarde rechtens geldende vakantiebijslag.
Hierbij komen nog een bij ministeriële regeling nader te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten.
In de arbeidsmarktregio is er voor gekozen om een loonkostensubsidie toe te kennen vanaf een loonwaarde van 30% van het wettelijk minimumloon.
De loonkostensubsidie kan echter nooit hoger zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon (artikel 10d lid 4 Participatiewet).
Jaarlijks dient vastgesteld te worden of iemand, waarvoor een loonkostensubsidie wordt verstrekt, nog tot de doelgroep behoort.
Als dit nog het geval blijkt te zijn, dient eveneens jaarlijks vastgesteld te worden wat de loonwaarde is, en de daarbij behorende loonkostensubsidie.
Voor de doelgroep ‘beschut werk’ hoeft deze herbeoordeling slechts eens in de 3 jaar gedaan te worden.
Indien noodzakelijk (lagere loonwaarde) kan de loonkostensubsidie tot aan de pensioengerechtigde leeftijd worden verstrekt.
Ook dient de loonkostensubsidie doorbetaald te worden, indien de persoon verhuist naar een andere Gemeente, maar de dienstbetrekking waarvoor de loonkostensubsidie is verleend, nog blijft voortbestaan.
Betaling loonkostensubsidie
De loonkostensubsidie wordt niet eerder aan een werkgever betaald, dan op het moment dat de dienstbetrekking tot stand komt.
De werkgever betaalt de werknemer 100% van het voor hem/haar geldende wettelijk minimumloon.
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een
structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Het college vergoedt de kosten van de no-riskpolis voor werkgevers. De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
Tot en met december 2015 was Achmea de verzekeraar die een noriskpolis aan gemeenten aanbood voor de doelgroep van de Wwb. Zij zouden deze doorontwikkelen voor de doelgroep van de Garantiebanen. In januari 2015 bleek echter dat zij dat niet door zouden zetten, en de noriskpolis gedurende 2015 zouden gaan beëindigen. Reden hiervan was dat de harmonisatie in de arbeidsmarkt leidde tot de wens om de noriskpolis bij 1 organisatie neer te leggen: het UWV.
Afspraak gemeenten en UWV
VNG en UWV hebben een afspraak gemaakt over de no-riskpolis 2015 voor de gemeentelijke doelgroep van de banenafspraak in het kader van de Participatiewet.
Voor werkgevers betekent deze afspraak dat zij voor gemeentelijke kandidaten op een garantiebaan gebruik kunnen maken van de no-riskpolis die gelijk is aan de bestaande polis voor Wajongers. Met de no-riskpolis zijn werkgevers die iemand uit de doelgroep aannemen gevrijwaard van de verplichting om loon door te betalen bij ziekte. De ervaring leert dat werkgevers hechten aan een no-riskpolis bij het in dienst nemen van werknemers uit deze doelgroep. Het succes van de noriskpolis schuilt er ook in dat deze snel na de ziekmelding wordt verwerkt en uitgekeerd aan de werkgever.
Voor gemeenten betekent deze afspraak dat er een no-riskpolis beschikbaar is en in gesprekken met werkgevers een duidelijk beeld kunnen schetsen van het pakket aan instrumenten. UWV voert de no- riskpolis namens de gemeenten uit. In 2016 ontvangen gemeenten een rekening van UWV voor de daadwerkelijk uitgekeerde ziektewetgelden, aangevuld met een bedrag van € 141 per ziektemelding voor de uitvoering van de regeling.
In de beschikking moeten we aan de werkgever aangeven dat deze de ziek- en betermelding ook aan de gemeente doet, zodat de loonkostensubsidie over de ziekteperiode kan worden stopgezet/verrekend. Ook moeten we een reservering maken voor de kosten van de no-riskpolis.
UWV stuurt de facturen in 2016 over het jaar 2015. Als we geen reservering maken, zullen de kosten drukken op het budget van 2016, dat lager zal zijn als gevolg van de wettelijke regeling die is voorzien voor 1 januari 2016.
Deze afspraak is tijdelijk en geldt alleen voor 2015. Het kabinet heeft een wetsvoorstel in voorbereiding om de no-riskpolis voor de gemeentelijke doelgroep per 2016 voor de duur van 5 jaar via UWV te laten lopen.
Persoonlijke ondersteuning en jobcoach
Bij persoonlijke ondersteuning gaat het om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Jobcoach
Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (in het kader van de garantiebanen) kunnen aanspraak maken op begeleiding op de werkplek, zogenaamde jobcoaching;
1. de jobcoach kan worden ingezet vanaf de eerste werkdag. De jobcoach kan, indien van toepassing, ook worden ingezet bij een proefplaatsing.
2. met betrekking tot de opleidingseisen die gesteld worden aan de jobcoach, wordt aangesloten bij de eisen die het UWV stelt (zie erkenningskader uitvoering persoonlijke ondersteuning 2012 van het UWV, paragraaf 2.7.1)
3. er zijn werkgevers die eigen jobcoaches in dienst hebben. De werkgever die zijn eigen jobcoach wil inzetten krijgt die mogelijkheid, mits akkoord door de werknemer en mits de jobcoach voldoet aan de minimale kwaliteitseisen en opleidingseisen en uiteraard in overleg met de gemeente. Indien de werkgever zijn eigen jobcoach niet wenst in te zetten c.q. de werkgever geen eigen jobcoach heeft dan levert de gemeente een jobcoach (een jobcoach in dienst bij de gemeente of een externe jobcoach, gemeentelijke keuze).
4. Jobcoaching wordt voor de duur van maximaal 3 jaar ingezet met als maximum een inzet van 52 uur per persoon per jaar. Indien nodig kan 25% van het tweede jaar ingezet worden in het eerste jaar (zie bijlage 5 voor nadere details). Slechts in hele uitzonderlijke gevallen en mits goed onderbouwd kan hiervan worden afgeweken (maatwerk).
5. Een jobcoach kan ook ingezet worden voor personen die in staat zijn het WML te verdienen, maar die een structurele functionele beperking hebben (medisch uren beperkten);
Voor meer informatie: zie bijlage 6
Als het nodig is dat er aanpassingen moeten worden aangebracht op de werkplek wordt gebruik gemaakt van de expertise van het UWV. In 2015 worden hierover nadere afspraken gemaakt.
Voorbeelden van de inzet van voorzieningen, gekoppeld aan de toepasselijke doelgroep:
Doelgroep | Voorziening | Ondersteunende voorzieningen |
Loonwaarde < 100% WML en eventueel aangewezen op een garantiebaan | Loonkostensubsidie | Jobcoach No risk Scholing Werkplekaanpassing |
Loonwaarde < 100% WML en aangewezen op aangepast werk onder aangepaste omstandigheden | Beschut Werk | Jobcoach No risk Scholing Werkplekaanpassing |
(Tijdelijk) geen loonwaarde | Sociale Activering | Participatieplaats Vrijwilligerswerk Scholing Premies |
Geen loonwaarde | Dagbesteding | Begeleiding |
3.3.3 PERSOONSGEBONDEN INSTRUMENTEN
Naast werkgeversinstrumenten zijn er ook instrumenten die erop zijn gericht om klanten flankerend te ondersteunen.
Deze uitstroompremie is voor langdurig werklozen, waaronder wordt verstaan een persoon die gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden of langer aangewezen is (geweest) op een bijstandsuitkering. In de Participatiewet is geregeld dat jaarlijks een eenmalige premie kan worden verstrekt (artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet).
Om verschillende redenen kan het voorkomen dat het besteedbare inkomen na het aanvaarden van werk onbedoeld lager is dan ten tijde van een uitkering. Dat kan zijn door bijvoorbeeld verschuivingen
in de afschrijvingsmomenten door derden, of het minder beroep kunnen doen op voorzieningen (armoedeval). Om dit effect tegen te gaan, en iemand extra te stimuleren om werk te aanvaarden is eenmalig een uitstroompremie beschikbaar die op aanvraag in 2 termijnen wordt uitgekeerd.
Het verstrekken van een uitstroompremie is alleen mogelijk bij als een persoon die algemene bijstand ontving, duurzaam uitstroomt. De premie kan worden aangevraagd in de 7 maand en 13 maand na indiensttreding. Dit is om er zeker van te zijn dat de klant ook duurzaam uitstroomt (minimaal 6 maanden).
Als er hiervoor voldoende waarborgen zijn, kan de uitstroompremie ook eerder worden uitgekeerd. Dat is bijvoorbeeld het geval als de klant een contract heeft van 6 maanden, de proeftijd succesvol is afgerond, en er geen indicaties zijn dat de klant zijn verplichtingen niet na zal komen. Dan kan de uitstroompremie op zijn vroegst in de 2e en 8e maand worden uitgekeerd. Bij tijdelijke contracten van 3 maanden is dat in de 4e en 10e maand etc. Maatwerk dus. Deze flexibiliteit is wenselijk opdat de klant sneller kan reageren op het optreden van de armoedeval, en extra kosten die i.v.m. uitstroom naar werk worden gemaakt (werkkleding, verschil in uitbetaling van loon en bijstand, voorschieten reiskosten m.b.t. abonnement, beëindigen van doorbetalingen middels de uitkering als gevolg waarvan er eerder in de maand betaalverplichtingen ontstaan, etc).
Onder langdurig werkloze wordt verstaan een persoon die gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden of langer aangewezen is (geweest) op een uitkering. In de Participatiewet is geregeld dat jaarlijks een eenmalige premie kan worden verstrekt (artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet). Voor personen jonger dan 27 jaar is deze premie vrijgelaten (artikel 31, zevende lid, van de Participatiewet).
Het Maatwerkinstrument biedt de mogelijkheid om in een traject elementen op te nemen die niet door andere instrumenten worden geboden, maar wel nodig zijn. Voorbeelden hiervan kunnen o.a. zijn:
- Aan werkgevers: arrangementen (voor plaatsing van klanten die niet behoren tot de doelgroep van de Garantiebanen), waarbij een combinatie van instrumenten aan werkgevers wordt aangeboden, en nieuwe instrumenten worden ontwikkeld. Een dergelijk arrangement kan bestaan uit bijvoorbeeld een proefplaatsing met behoud van uitkering, en budget voor extra begeleiding/opleiding, inzet van een jobcoach etc.
Binnen de regio wordt hiervoor een acquisitiekader ontwikkeld dat voor de gehele arbeidsmarktregio geldt. Deze afspraken zijn aan wijzigingen onderhevig (levend document). In bijlage 6 is hiervan de laatste stand van zaken opgenomen.
- Aan klanten: te denken valt hierbij aan ondersteuning bij het opzetten van een eigen bedrijf door bijvoorbeeld samenwerking met de Rotterdamse Zaak, of het IMK, projecten voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid, inzet van een tolk, etc.
- De inzet van een werk- cq participatiemaatje, een vrijwilliger die de klant ondersteund bij het re-integratietraject.
- Etc.
Het kan zijn dat er binnen het re-integratietraject kosten gemaakt moeten worden om kansen op uitstroom te vergroten. Daar waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaand minimabeleid.
Voorbeelden hiervan zijn:
- Reiskosten
In principe worden geen reiskosten vergoed als de afstand binnen een straal van 10 kilometer is en met de fiets kan worden afgelegd. Daar waar om de zelfstandigheid te vergroten een
fiets aangeschaft dient te worden, kan dat als leenbijstand worden verstrekt (duurzaam gebruiksgoed), en kan een vergoeding voor fietslessen worden gegeven. Boven de 10 kilometer kunnen reiskosten worden vergoed op basis van het goedkoopste tarief voor de afgesproken route van opstapadres tot bestemming en retour. Het opstapadres kan anders zijn dan de dichtstbijzijnde bushalte, als de opstapplaats bijvoorbeeld het station is.
- Kosten voor kinderopvang.
Voor de vergoeding van deze kosten in het kader van re-integratie is een aparte regeling getroffen. Dat heeft betrekking op een vergoeding van een deel van de eigen bijdrage. Dat geldt tevens voor de kosten die gemaakt worden om ervoor te zorgen dat iemands plaats bij de kinderopvang gereserveerd blijft, maar die niet worden vergoed door de belastingdienst, omdat vanwege veranderingen in het rooster er soms ook minder kinderopvang nodig is.
- Kosten voor een tolk.
Om ervoor te zorgen dat naleving van verplichtingen wordt bereikt is het belangrijk een tolk in te zetten als iemand de Nederlandse taal en cultuur onvoldoende kent om te begrijpen wat van hem of haar wordt verlangd. Laten vertalen door een zoon/dochter of een bekende is dan beter te vermijden, omdat de informatie dan waarschijnlijk niet zo wordt overgedragen als dat wenselijk is. Een onafhankelijke, volwassen tolk heeft daarbij de voorkeur. De inzet van deze tolk via het Tolk en Vertaalcentrum Nederland (TVCN) maat deel uit van de dienstverlening aan de klant.
- Vrijwilligersvergoeding en onkostenvergoeding
Als een vrijwilligersvergoeding wordt verstrekt wordt deze verstrekt door de organisatie voor wie iemand vrijwilligerswerk verricht. De vergoeding wordt niet door de gemeente verstrekt. Als met deze organisatie afspraken worden gemaakt voor het plaatsen van klanten op een vrijwilligersvacature, zal besproken worden om een eventuele vrijwilligersvergoeding te maximeren op de premie bij een participatieplaats, namelijk € 200,- per 6 maanden.
Vrijwilligerswerk i.h.k.v. een Tegenprestatie komt niet in aanmerking voor een vrijwilligersvergoeding. Onkosten die hierbij worden gemaakt kunnen op basis van reële kosten wel worden vergoed.
- Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang
Als kinderopvang noodzakelijk is i.h.k.v. re-ïntegratie-activiteiten dan leidt tot extra kosten van 6% van de totale kosten, omdat deze niet worden vergoed vanuit voorliggende voorzieningen. Dat zou ertoe leiden dat klanten er op besteedbaar inkomen op achteruit zouden gaan.
Daarom is in de ‘Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang’ voor gekozen om hiervoor geen eigen bijdrage vast te stellen maar deze kosten te vergoeden, mits voldaan is aan de voorwaarden (zie bijlage 7 ter info.). Gezien de inkomensontwikkeling bij uitstroom naar werk zal dat niet leiden tot een armoedeval.
Daar waar er geen aansluiting is met minimabeleid of uitvoeringsregels kan maatwerk worden geleverd door af te wegen of de kosten in verhouding staan tot het behaalde voordeel in en het doel van het re-integratietraject.
Werkzoekenden die gebruik maken van een re-integratie-instrument kunnen daarvan tot maximaal 1 juli 2015 gebruik van blijven maken. Zie voor nadere informatie hierover de Re- integratieverordening.
4. TEGENPRESTATIE
Een tegenprestatie benadrukt de wederkerige relatie tussen een uitkeringsgerechtigde en de maatschappij die de mogelijkheid biedt tot ondersteuning bij het vinden van werk en het voorzien in de kosten van levensonderhoud. In principe is deze dus van toepassing op iedere uitkeringsgerechtigde. Als iemand immers al naar vermogen invulling geeft aan maatschappelijke nuttige activiteiten, of vanwege belemmeringen of andere noodzakelijke verplichtingen naast de noodzakelijke activiteiten van het dagelijkse bestaan geen tegenprestatie meer kan leveren, hoeft een tegenprestatie niet opgedragen te worden.
Bij het opdragen en bepalen van de omvang en duur van de tegenprestatie, wordt maatwerk geleverd. De landelijke overheid heeft bepaald dat de invulling en inzet van de tegenprestatie geen onderdeel mag uitmaken van een re-integratietraject. Ook wordt er rekening gehouden met maatschappelijk nuttige activiteiten die iemand al verricht, en mantelzorg. Als belanghebbenden daarnaast nog een tegenprestatie naar vermogen kunnen leveren dienen ze dat te doen, en kan dus een tegenprestatie opgedragen worden. Dat zal vooral het geval zijn bij uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, en bij uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt, mits de inzet van de maatschappelijke inspanning de re-integratie naar werk niet belemmert.
Individuele omstandigheden
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, verleent het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Afstemmen
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.
Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7,
p. 4950). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie-instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.
Inhoud van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke
omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland- WestBrabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Werkzaamheden die kunnen worden ingezet
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genomen de voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:
a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
b) niet is bedoeld als re-integratieinstrument;
c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden verricht; en
d) niet leidt tot verdringing.
Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
Samenwerking van de gemeente met maatschappelijke organisaties:
De gemeente werkt voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samen met maatschappelijke organisaties.
Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing
De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re- integratieinstrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
De activiteiten worden getoetst aan de volgende criteria:
1. de aard, de plaats, de duur en de werktijden van de in het kader van de aangeboden voorziening te verrichten werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden, de werkervaring, de opleiding en de gezinssituatie van de belanghebbende;
2. de duur van de werkloosheid van de belanghebbende;
3. of en zo ja, hoe de aangeboden voorziening kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;
4. de zwaarte van de sanctie bij niet meewerken aan de aangeboden voorziening
D.m.v. de volgende beslisboom kan vastgesteld worden of een bepaalde activiteit voldoet aan de voorwaarden van een tegenprestatie:
1. Gaat het om iemand met een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering?
Nee → Kan geen tegenprestatie zijn.
Ja → Ga naar vraag 2.
2. Gaat het om onbetaalde werkzaamheden?
Nee → Geen tegenprestatie maar regulier werk. Ja → Ga naar vraag 3.
3. Xxxx het om werkzaamheden die additioneel zijn op reguliere arbeid ?
Nee → Geen tegenprestatie maar werken met behoud van uitkering Ja → Ga naar vraag 4.
4. Is het primaire doel arbeidsinschakeling?
Ja → Geen tegenprestatie maar een re-integratietraject of participatieplaats Nee → Ga naar vraag 5.
5. Zijn de activiteiten nauwkeurig omschreven en afgestemd op de capaciteiten en mogelijkheden van
belanghebbende?
Nee → Geen tegenprestatie
Ja → Ga naar vraag 6.
6. Is het beperkt in duur en omvang (zodat het re-integreren en solliciteren niet in de weg staat)?
Nee → Geen tegenprestatie
Ja → Ga naar vraag 7.
7. Gaat het om maatschappelijk nuttige activiteiten?
Nee → Geen tegenprestatie maar verplichte arbeid Ja → TEGENPRESTATIE
Het gaat bijvoorbeeld om de volgende activiteiten:
- helpen bij organisatie van een festival
- leesouder op school
- opknappen van speelplekken in de wijk
- taalmaatje voor inburgeringsplichtigen
- scheidsrechter bij de voetbalvereniging
- sneeuwschuiven
- activiteiten in een wijkcentrum
- respijtzorger
- koffie schenken of maaltijden uitdelen in een verzorgingshuis of wijkhuis
Aandachtspunten voor de uitvoering
De verplichting voor het leveren van een tegenprestatie geldt vanaf 1-1-2015, of vanaf de ingangsdatum van de uitkering indien dat later is dan 1-1-2015. Met klanten die dit zelf, of met begeleiding kunnen organiseren, wordt informatie gegeven hoe ze dat kunnen doen, en worden afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen zij beginnen met het leveren van een tegenprestatie.
Het is ook mogelijk dat de gemeente een klant koppelt aan een bepaalde activiteit, waarvan volgens voorgaand schema is vastgesteld, dat deze activiteiten voldoen aan de voorwaarden voor een tegenprestatie. De gemeente maakt hiervoor afspraken met maatschappelijke partners en/of faciliteert de matching tussen maatschappelijk partners en klanten door bijvoorbeeld speedmeets. Belangrijke schakel hierbij is het Participatienetwerk.
In het bijzonder voor uitkeringsgerechtigden die een tegenprestatie niet zelf kunnen organiseren via een vrijwilligersorganisatie, of uitkeringsgerechtigden die geen tegenprestatie willen leveren. In dergelijke situaties is waarschijnlijk extra begeleiding en zijn er aanvullende afspraken nodig.
Verlengen van de tegenprestatie, en omzetten van een tegenprestatie naar vrijwilligerswerk
I.h.k.v. de tegenprestatie mag maximaal 8 uur per week gedurende 52 weken een tegenprestatie worden opgelegd. Na die tijd kan beoordeeld worden of deze wordt verlengd. Als een uitkeringsgerechtigde aangeeft graag de tegenprestatie te willen blijven doen, en eventueel ook voor meer uur per week, dan kan hij dat gaan doen als vrijwilliger. Het vrijwilligerswerk kan dan worden aangemerkt als voldoende voor de tegenprestatie.
Neveneffect van de tegenprestatie kan zijn dat iemand de overgang kan gaan maken naar re- integratie. In dat geval kunnen de werkzaamheden die als tegenprestatie werden verricht, omgezet worden naar vrijwilligerswerk in het kader van re-integratie.
Informeren en handhaven
Uitkeringsgerechtigden worden dus op diverse wijzen geïnformeerd m.b.t. de tegenprestatie, net zoals
m.b.t. de overige verplichtingen het geval is. Namelijk:
- Tijdens diverse momenten van het aanvraagproces (nieuwe klanten)
- Bij gesprekken in het kader van de Wegwijzer waarbij wordt vastgesteld wat het arbeidspotentieel van een klant is
- Als in het kader van projecten mensen gevraagd worden voor kandidaten voor vrijwilligerswerk/maatschappelijk nuttige activiteiten i.h.k.v. een re-integratietraject of de Tegenprestatie
Handhaving gebeurt met de volgende frequentie:
- uitkeringsgerechtigden met een lange afstand tot de arbeidsmarkt: 3 maanden na aanvraag van de uitkering (meldingsdatum), of bij speciaal andere afspraken die in dit kader worden gemaakt;
- uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt: 1 maand na aanvraag van de uitkering (meldingsdatum), of bij speciaal andere afspraken die in dit kader worden gemaakt;
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: INSTRUMENTENOVERZICHT
AM Afstand arbeidsmarkt
(K)orte afstand AM 1 jaar tot uitstroom
(G)rote afstand AM langer dan 1 jaar
Re-integratieverordening
oud | 2015 | ||||||
Instrument | artikel | doelgroep | afstand AM | B | A | R | |
Werkstage | 4 | L | X | X | X | BAR | |
Sociale activering | 5 | L | X | X | X | BAR | |
Detachering | 6 | K | X | X | X | BAR | |
Scholing | 7 | X | X | X | BAR | ||
Participatieplaats | 8 | L | ---- | X | X | BAR | |
- premie | BAR | ||||||
Beschut werk | 9 | indicatie UWV | werk | ---- | ---- | ---- | BAR |
Ondersteuning leer-werktraject | 10 | tot 27 jaar; geen startkwalificatie | opleiding | ---- | ---- | ---- | BAR |
Persoonlijke ondersteuning / jobcoach | 11 | Doelgroep loonkosten- subsidie; en SFB | werk | ---- | ---- | ---- | BAR |
No-riskpolis | 12 | werkgevers; doelgroep loonkostensubsidie | werk | ---- | ---- | ---- | BAR |
Uitstroompremie | 13 | werk | X | ---- | ---- | BAR | |
Inkomstenvrijlating | ------- | werk | ---- | X | X | ------ | |
Overige vergoedingen | 14 | kinderopvang, reis- kosten, overbrugging | G, K | ---- | X | X | BAR |
Maatwerkinstrument | 15 | bijv. proefplaatsing; arrangementen | G, K | ---- | ---- | ---- | BAR |
Subsidies | ------ | WSW | X | X | ------ | ||
Hardheidsclausule | 16 | iedereen | X | X | X | BAR | |
Overgangsrecht | 17 | tot 6 maanden | ---- | ---- | ---- | BAR | |
Loonkostensubsidie (oud) | X | X | X | ------ |
Verordening loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie | doelgroep loonkostensubside | (proef)plaatsing bij werkgever | ---- | ---- | ---- | BAR |
Verordening studie- en inkomenstoeslag
studiekostentoeslag (was UWV) | aanspraak op WTOS en WSF + SFB | studie | ---- | ---- | ---- | BAR | |
inkomenstoeslag (was LDT) | geen uitzicht op inkomensverbetering | L | B | A | R | BAR |
Verordening tegenprestatie
Tegenprestatie | vrijstelling mogelijk | iedereen | ---- | ---- | ---- | BAR |
BIJLAGE 2: INFOGRAPHIC: PARTICIPATIE-GEREEDSCHAPSKIST
Participatienetwerk (was leerwerkbedrijf)
Werkgeversservicepunt
Maatwerkinstrument (RV 15), ook voor NUG
Plaats op participatieladder:
Re-integratietraject: Uitstroom naar werk:
4 5 6
RV: Re-integratieverordening
VLS: Verordening Loonkostensubsidie VISIT: Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag
VT: Verordening Tegenprestatie AV: afstemmingsverordening
•proefplaatsing (max 3 mnd) - VLS
•jobcoach (RV 11)
•loonwaardemeting Dariuz (VLS)
0-2 maanden
•loonkostensubsidie (VLS)
•no-riskpolis (RV 12)
•jobcoach (RV (11)
•uitstroompremie na 6 en 12 maanden (RV 13)
•Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
0-00 maanden
•loonkostensubsidie (tot pensioen)
•no-risk (tot 24 mnd)
•jobcoach (t.m.
max.36 mnd)
12-36 maanden
Beschut werk (RV 9)
Pagina 36 van 52
Lange afstand tot de arbeidsmarkt (langer dan 1 jaar)
werkstage (RV art 4)
Korte afstand tot de arbeidsmarkt
Diagnose
Dariuz
sociale activering (RV art. 5)
jobready (3 mnd)
detachering (RV art. 6)
assessment - Dariuz (VLS)
Scholing (niet met WSF/WTOS) (RV 7) Participatieplaats vanaf 27 jaar (RV 8) Persoonlijke ondersteuning (RV 11)
Overige vergoedingen: reiskosten, kinderopvang (RV 14)
Tegenprestatie tot 1 jaar a 8 uur p.w. (VT)
•studiekostentoeslag obv arbeidspotentieel (Dariuz) - VISIT
•ondersteuning bij leerwerktraject
Beoordelen verplichtingen (AV)
Beoordelen redenen bijstandsafhankelijkheid (AV)
Klantmanager Werk / Garantiebanen:
Klantmanager / ‘jobcoach’:
Regisseur Werk / Garantiebanen:
- Diagnose Dariuz - Assessment en Loonwaardemeting - Werven arbeidsplaatsen
- Vaststellen trajectplan - Werk- en werkplekaanpassingen - Maatwerkinstrumenten wg-ers
- Handhaving verplichtingen - Jobcoaching - SROI en jobcarving
•UWV geeft Indicatie beschut werk
Scholing met WSF /WTOS (vanuit uitkering):
instrument voor werkgever, organisatie | voor klant | |||||
Re-integratietraject | maatwerk. Afh SRoI, subsidie, e.d. Verzekering. | vergoeding reiskosten, kosten kinderopvang e.a. | ||||
Voorbereiding, via participatienetwerken | doel | instrument | voorwaarde, inhoud | opmerking | Gemiddeld € 200,- p.p.p.m. voor begeleiding | |
vrijwilligerswerk | sociale activering | inschakeling in arbeid moet realistisch doel zijn | maatschappelijk nuttige activiteiten | N.v..t. | X | |
vergroten van kansen op arbeidsmarkt | scholing | startkwalificatie; idem bij participatieplaats | vanaf 27 jaar als klant nog geen startkwal. heeft | Scholingskosten | X | |
ondersteuning leerwerktraject | startkwalificatie of vervolg daarop | tot 27 jaar | Nvt | individuele studiekostentoeslag (geen WML) | ||
Bepalen uitstroomrichting, werkritme | werkstage | Duur max. 9 maanden met uitloop naar 12 1. snuffelstage 2. werkritme | additionele werkzaamheden; geen verdringing | X | X | |
werkritme + evt. scholing + premie | Participatieplaats | 9 mnd - 48 mnd | additionele werkzaamheden; geen verdringing | X | X | |
Overige activiteiten | maatwerkinstrument | sollicitatietraining, projecten etc. | X | X |
instrument voor werkgever/organisatie | voor klant | |||||
Uitstroom bij werkgever via WSP | doel | instrument | voorwaarde, inhoud | opmerking | tegemoetkoming begeleidingskosten, training etc. | uitstroompremie |
Uitstroom: loon > WML | Matching | Bij werkgever | X (gem € 4000,- voor contract van 12 mnd ) | X | ||
detachering | via gemeente | overeenkomst | X | X | ||
Met loonkostensubsidie (loonwaarde van 30- 100%) | Garantiebanen (via UWV, WSP-R) | doelgroep Banenafspraak | Loonwaardemeting via Loonexpert en/of regionaal expertteam m.b.v. Dariuz | loonwaardemeting, loonkostensubsidie, noriskpolis, jobcoach, werkplekaanpassing | X | |
Met loonkostensubsidie (loonwaarde van 30- 100%) | matching met (nog geen garantie-)baan; via WSP-R en UWV | (nog) geen doelgroep Banenafspraak (tm 2016) | via WSP-R verzoek indienen, en via het UWV | idem maar dan geheel uit participatiebudget | X | |
Beschut werk (vanaf loonwaarde 30%) | doelgroep Banenafspraak | via verzoek aan UWV om indicatie beschut werk | loonwaardemeting, loonkostensubsidie, noriskpolis, jobcoach, werkplekaanpassing | X | ||
Overig | doel | instrument | voorwaarde, inhoud | opmerking | instrument voor werkgever, organisatie | voor klant |
Studeren met medische urenbeperking | Individuele studietoeslag (aparte verordening) | Aanspraak op studiefinanciering | Vaststelling kan d.m.v. Dariuz arbeidspotentieel via Wegwijzer | n.v.t. Klant gaat studeren. | n.v.t. | |
werk met medische urenbeperking | Inkomensvrijlating (wetswege) | vanwege urenbeperking < WML | bepaling via het UWV. Geen loonkostensubsidie! | noriskpolis, jobcoach, werkplekaanpassing | n.v.t. | |
Participatie | arbeidsmatige dagbesteding (Wmo) | Maatwerk. Indien beschut werk niet kan | Organiseren via Wmo | n.v.t. | n.v.t. |
Tegenprestatie | wederkerigheid | Maatschappelijk nuttige activiteiten | Maatschappelijk nuttige activiteiten | Als klant geen tegenprestatie vindt of wilt vinden, dan aanbod | Hetzelfde als andere vrijwilligers, behalve bij aanbod (i.v.m. bgl.) | n.v.t. |
BIJLAGE 4: NO-RISKPOLIS 2015, WERKPROCESSEN
Het aanbod van UWV aan VNG/gemeenten behelst in hoofdlijnen:
A. De ziekmelding door de werkgever loopt via het standaard UWV-proces, met dien verstande dat de werkgever voor de gemeentelijke doelgroep een andere verklaring aanlevert.
B. UWV keert de ziektewetuitkering uit aan de werkgever op basis van de gegevens uit de
polisadministratie.
C. De werkgever meldt ook aan de gemeente dat de werknemer ziek (en weer beter) is. De gemeente zet op basis van dat bericht de loonkostensubsidie aan de werkgever stil (of verrekent op een later moment), zodat er geen sprake is van ‘dubbele financiering’ van de werkgever.
D. In 2016 ontvangen de gemeenten een rekening van het UWV op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. De kosten bedragen de hoogte van de ziektewetuitkering + € 141 per ziekmelding.
Proces voor de werkgever:
De werkgever meldt de werknemer uit de gemeentelijke doelgroep ziek bij UWV via de gebruikelijke route. Bij de ziekmelding levert de werkgever een bewijsstuk (beschikking loonkostensubsidie-LKS) dat de werknemer tot de doelgroep behoort. Deze verklaring heeft UWV nodig voor de claimbeoordeling.
UWV zal op de website aangeven welke bewijsstukken voor de gemeentelijke doelgroep ingestuurd kunnen worden.
UWV beoordeelt de ziekmelding op basis van artikel 29b Ziektewet en voert na de ziekmelding haar standaard proces uit. Dat proces bestaat uit een plausibiliteitstoets en de claimbeoordeling. UWV belt als daar aanleiding toe is met de zieke medewerker en stelt vast of het verzuim
plausibel is. Als de ziekmelding plausibel is, stelt UWV hoogte en duur vast op basis van informatie over het loon zoals vermeld is in de polisadministratie. UWV stelt het recht, de hoogte en de duur van de Ziektewetuitkering vast.
De uitkering van UWV aan de werkgever wordt vastgesteld op basis van het loon van de werknemer. UWV betaalt standaard 70% van het loon uit. De werkgever kan bij de ziekmelding verzoeken om een hogere uitbetaling en de praktijk is dan ook dat werkgevers feitelijk 100% van het loon ontvangen. Voor UWV is het niet mogelijk om de loonkostensubsidie bij ziektemelding te verrekenen met de ziektewetuitkering. Daarvoor heeft UWV gegevens nodig over de hoogte van de loonkostensubsidie en deze informatie is niet beschikbaar in Suwinet.
UWV zorgt ervoor dat de werkgever de ziektewetuitkering binnen de algemeen geldende termijnen ontvangt.
Aangezien de zieke werknemer een werkgever heeft ligt de re-integratieverantwoordelijkheid voor deze groep bij de werkgever. Ook dit is het standaardproces bij no-riskgevallen.
De werkgever doet de ziek- en betermelding ook naar de gemeente. Op basis van deze melding zet de gemeente de loonkostensubsidie aan de werkgever stop of verrekent deze op een later moment. Dit om te voorkomen dat de werkgever gedurende de ziekteperiode zowel de loonkostensubsidie als de ziektewetuitkering ontvangt.
Proces voor gemeente en UWV:
Op basis van bestandsvergelijking kan een deel van de verstrekte uitkeringen geïdentificeerd worden. Aan het eind van het jaar kan definitief vastgesteld worden welke Ziektewetuitkeringen in 2015 zijn verstrekt aan werknemers die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen.
Begin 2016 stelt UWV vast welke uitkeringen onder deze tijdelijke regeling vallen en bij welke gemeente de rekening voor deze kosten neergelegd kan worden. UWV stuurt vervolgens een factuur voor de gemaakte kosten aan deze gemeenten.
Voordelen van deze afspraak:
- Gelijk speelveld no-risk voor gemeenten en UWV
- Eenvoudig voor de werkgever
- Snel te realiseren, omdat het aansluit bij het bestaande werkproces van UWV
- Beheersbaar en relatief goedkoop proces voor UWV en gemeenten
- Gemeenten met relatief weinig en/of kortdurend zieken hebben relatief lage kosten
Nadelen van deze afspraak:
- Uitgaven zijn lastig te begroten door individuele gemeenten
- Gemeenten met relatief veel en/of langdurig zieken kunnen met relatief hoge kosten geconfronteerd worden
- Vraagt extra handeling in werkproces gemeente voor verrekenen loonkostensubsidie
Consequenties voor de uitvoering
Met deze afspraak tussen VNG en UWV is het landelijk kader voor de no-riskpolis 2015 geregeld. Werkgevers kunnen (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015) werknemers ziek melden bij UWV en een aanvraag voor de no-riskpolis indienen.
Stopzetten van de loonkostensubsidie
Als eerste moet u de ziek- en betermeldingen goed regelen. De werkgever moet weten op welk punt binnen uw organisatie deze meldingen gedaan moeten worden. Ook dient u in de backoffice het proces van stopzetten of verrekenen van de loonkostensubsidie te regelen.
• De werkgever is verplicht om ziekte en herstel en wijzigingen in het dienstverband van de werknemer, die van invloed kunnen zijn op de loonkostensubsidie binnen .. dagen na wijziging aan .. door te geven.
• In 2015 wordt, over de periode waarin de werkgever gebruik kan maken van de no riskpolis op grond van de Ziektewet, geen loonkostensubsidie uitbetaald.
-
In de beschikking kan ook een passage opgenomen worden waarin wordt aangegeven op welke manier (formulier, tijdstip van indienen) de werkgever de omvang aangeeft van het ziekteverlof, waarop de no-riskpolis betrekking heeft.
1. DEFINITIE JOBCOACH
Een jobcoach ondersteunt/begeleidt een persoon (werknemer9) met een structurele functionele beperking10 gedurende een maximale periode bij het verrichten van zijn taken op zijn/haar werkplek. Verder is van belang dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn/haar werkzaamheden zou kunnen verrichten.
2. DOEL JOBCOACHING
De voorziening persoonlijke ondersteuning heeft ten doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn (zie TK 2013–2014, 33 161, nr. 107, p. 115).
Aan het einde van een geslaagde Jobcoaching kan de werknemer zelfstandig zijn werk uitvoeren en/of is de werkgever zelf in staat de werknemer te begeleiden op zijn werkplek. Jobcoaching heeft tot doel om de werknemer te ondersteunen bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken. De bedoeling is om mensen met beperkingen te ondersteunen bij het behouden van werk.
3. KERNTAKEN & VERANTWOORDELIJKHEDEN (activiteiten)
Met betrekking tot de kerntaken en verantwoordelijkheden van de jobcoach wordt aansluiting gezocht bij de Beleidsregel Protocol Jobcoach UWV 2014. Op pagina van dit protocol zijn deze beschreven (zie hieronder een opsomming hiervan waarbij gezegd moet worden dat ten aanzien van enkele taken een net iets andere formulering is aangehouden c.q. keuze is gemaakt).
Doelen | Activiteiten |
Het introduceren van de Werknemer | |
In het bedrijf | |
in het team ( directe collega's) | |
Structureren van het werk | |
Adviseren over inrichting werk | |
Adviseren over (aanpassing) organisatie van het werk | |
Inwerken en trainen van de Klant: | |
Aanleren handelingen | |
Trainen benodigde vaardigheden | |
Aanleren sociale vaardigheden (bedrijfscultuur) |
9 Onder werknemer wordt verstaan: de persoon die op basis van dit voorstel recht heeft op jobcoaching.
10 De wetgeving gebruikt de term “structurele functionele beperking” voor een langdurige ziekte of handicap die het werk belemmert.
Opsporen en verhelpen storingen in arbeidssituatie (bij calamiteit of crisis) | |
Bij de Werknemer | |
Bij de Werkgever | |
Begeleiden Werknemer op het werk (o.a. afspraken maken en bewaken) | |
In contact met collega's | |
In contact met leidinggevende | |
Bij de verwerking van algemene bedrijfsinformatie | |
Bij interne voorlichting / cursussen | |
Bij calamiteiten | |
Bij verhogen van arbeidsontwikkeling (loonwaarde) | |
Afstemming met de thuissituatie en doorverwijzing naar hulp- en zorgstructuren | |
Afstemmen met sociaal netwerk (familie/vrienden) | |
Doorverwijsfunctie naar hulp- en zorgstructuren | |
Advisering van werkgever bij verzuim en ziekte | |
Begeleiden van de direct leidinggevende in de omgang met de Werknemer zodanig dat deze de begeleidende rol over kan nemen. | |
Bij het aanleren van vaardigheden | |
Bij calamiteiten en in conflictsituaties | |
Bij het omgaan met collega's en in overlegsituaties | |
Bij nieuwe situaties in het werk (bijvoorbeeld bij verandering van werkproces) | |
Bij belangrijke gebeurtenissen in het leven van de Werknemer | |
Evaluatie en coördinatie | |
Evaluatie van de werkafspraken (tussen Klant en Werkgever) | |
Coördinatie van en activiteiten gericht op voortzetting van contract bij Werkgever |
NB
Het spreekt voor zich dat de taken en verantwoordelijkheden, zoals deze in bovenstaand tabel beschreven zijn, het volledige takenpakket van de jobcoach betreffen. Dat betekent uiteraard niet dat deze bij elke werknemer waarvoor jobcoaching ingezet wordt ook toegepast moeten worden. Dat is maatwerk en afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de werknemer en de werkgever en ter beoordeling door de jobcoach.
4. DOELGROEP(EN) WAARVOOR JOBCOACHING WORDT INGEZET
Jobcoaching wordt ingezet voor onderstaande twee doelgroepen:
1. Doelgroep loonkostensubsidie: personen die niet in staat zijn het Wettelijk Minimumloon (WML) te verdienen en waarvoor, ter compensatie hiervan om hen aan het werk te krijgen op de reguliere arbeidsmarkt, loonkostensubsidie wordt ingezet. Veelal zal het hier gaan om de doelgroepen van de garantiebanen; en
2. Personen met een structurele functionele beperking die wel in staat zijn het WML te verdienen en waarvoor geen loonkostensubsidie wordt ingezet maar voor wie de inzet van jobcoaching (als werkvoorziening) wel noodzakelijk is. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om personen met een medische urenbeperking.
De inzet van een jobcoach voor de doelgroep genoemd bij punt 1 is verplicht op basis van de Participatiewet. De doelgroep genoemd bij punt 2 is een eigen beleidskeuze.
5. XXXXX AAN KENNIS EN KUNDE VAN DE JOBCOACH
Voorgesteld wordt hierbij aan te sluiten bij de eisen die het UWV stelt. Deze zijn:
• Ervaren jobcoach met een hbo-opleiding of hbo werk- en denkniveau;
• Een opleidingsmodule voor jobcoach hebben gevolgd; of
• In de praktijk binnen de organisatie is opgeleid tot jobcoach (in company training)
6. MOMENT VAN INZET VAN DE JOBCOACH
De jobcoach wordt ingezet vanaf moment van plaatsing op regulier werk (vanaf de eerste dag dat het arbeidscontract inwerking treedt). Het is uiteraard toegestaan dat de jobcoach vooraf, ter voorbereiding van de eerste werkdag, contact heeft met de werknemer om zaken af te stemmen, eventueel een begeleidingsplan op te stellen en kennis te maken.
Aanvullend op bovenstaande is het ook mogelijk, indien van toepassing, de jobcoach in te zetten bij een proefplaatsing. Dit wordt ook aangeraden vanuit de ervaring dat hierdoor de kans op succes en daarmee doorstroming naar regulier werk toeneemt.
NB
De jobcoach, zoals bedoeld in deze notitie, heeft geen rol bij de bemiddeling naar werk.
Er zijn voorbeelden binnen gemeenten waarbij de jobcoach deze rol wel heeft. Gemeenten zijn uiteraard vrij om de jobcoach ook hiervoor in te zetten indien gewenst. Er zijn namelijk wel argumenten aan te voeren die dit rechtvaardigen. In de voorstellen in deze notitie is hier echter geen rekening mee gehouden. Bijvoorbeeld niet bij bepaling van de inzet in duur en intensiteit (zie punt 7). Deze inzet in duur en intensiteit is gebaseerd op de inzet van de jobcoach vanaf de eerste dag waarop het arbeidscontract inwerking treedt).
Maar ook niet bij punt 3 “kerntaken en verantwoordelijkheden”.
7. DUUR EN INTENSITEIT VAN DE INZET & WIJZE VAN INZET
Onderstaand voorstel is gebaseerd op de volgende uitgangspunten
✓ De inzet van een jobcoach van gemiddeld 1 uur per week is voldoende, ook voor werknemers die intensieve ondersteuning nodig hebben (blijkt uit ervaring).
✓ Zo simpel mogelijk: elke werkgever snapt direct waar het om gaat.
✓ Ruimte voor maatwerk.
✓ De werkgever mede verantwoordelijk maken voor jobcoaching.
✓ De beperkte financiële ruimte van gemeenten.
I. Een klant heeft recht op maximaal 2 jaar jobcoaching. Ieder half jaar wordt geëvalueerd of jobcoaching nog langer noodzakelijk is. Uiteindelijk is het aan de gemeente om hierover en besluit te nemen. Uiteraard op advies van en in overleg met de werknemer zelf, de werkgever en de jobcoach. In specifieke gevallen, bij hoge uitzondering, is het mogelijk jobcoaching na 2 jaar met 1 jaar te verlengen.
II. Een werknemer heeft op jaarbasis recht op maximaal 52 uur jobcoaching. Mocht blijken dat dit aantal onvoldoende is voor een bepaalde werknemer dan wordt een beroep gedaan op de werkgever om het tekort aan uren zelf op te vangen. Het is toegestaan om het aantal uren in het eerste jaar op te hogen met uren uit het tweede jaar met als maximum 75% van het totale aantal uren over een periode van 2 jaar. Met andere woorden: in het eerste jaar mag een investering worden gedaan van maximaal 78 uur en de rest van de uren tot 104, zijnde 26 uur in het tweede jaar (of 26 in het derde jaar als tijdig voorzien kan worden dat er 3 jaar begeleiding van een jobcoach nodig is). Dit dient echter wel goed gemotiveerd te worden. Voor de rest is de inzet van uren flexibel. Indien het nodig is om alle uren uit het eerste jaar te gebruiken in de eerste zes maanden dan is die ruimte er (maatwerk en ter beoordeling aan de jobcoach in overleg met de werknemer en werkgever).
Zoals gezegd is de investering van de zijde van de gemeente maximaal 52 uur per jaar. Dat betekent niet dat standaard 52 uur per jaar wordt toegekend. Indien bij een werknemer volstaan kan worden met minder ureninzet dan is dat het uitgangspunt.
De gemeente besluit, op advies en in overleg met de werknemer, werkgever en jobcoach wat de maximale ureninvestering mag zijn.
III. Het is vanzelfsprekend dat alleen daadwerkelijk gemaakte uren vergoed worden en dat hierover verantwoording dient plaats te vinden. Reistijd van en naar werk wordt niet vergoed.
IV. Het te vergoeden uurtarief voor de inzet van de jobcoach bedraagt maximaal € 74,00 (exclusief BTW). Dit is conform de huidige vergoeding door het UWV. Zoals gezegd is dit een maximum tarief. Uitgangspunt straks wordt het uurtarief dat wordt vastgesteld op basis van een door de gemeenten uit te voeren inkooptraject. Als blijkt dat na gunning gemeenten bijvoorbeeld een uurtarief van € 65,-- gaan betalen dan wordt dat het uitgangspunt voor de maximale vergoeding indien bijvoorbeeld de werkgever en/of werknemer zelf de keus willen maken voor een externe jobcoach.
Bijvoorbeeld indien de werkgever een eigen jobcoach in dienst heeft die voldoet aan de kwaliteitseisen die gemeenten stellen aan de jobcoach (zie o.a. punt 5 op bladzijde 7) en de werknemer geen bezwaar heeft tegen de inzet van deze jobcoach.
Indien de werkgever zelf een jobcoach in dienst heeft die ingezet wordt dan worden alleen de daadwerkelijke kosten (op basis van een uurtarief) van deze werknemer vergoed. Dit uurtarief wordt berekend op basis van de salariskosten + werkgeverslasten van deze werknemer. En ook dit
uurtarief kan nooit hoger zijn dat het uurtarief dat gemeenten aan een externe jobcoach betalen op basis van het uitgevoerde inkooptraject.
V. Er zijn drie manieren waarop een jobcoach kan worden ingezet, namelijk:
a. Jobcoach die in dienst is bij de gemeente;
b. Jobcoach die in dienst is bij de werkgever; of
c. Jobcoach die werkzaam is bij een extern gespecialiseerd bureau en ingehuurd wordt door de gemeente of de werkgever (externe jobcoach).
Aan een jobcoach, los van de organisatie bij wie deze in dienst is, worden dezelfde eisen gesteld om een minimaal kwaliteitsniveau te garanderen.
Stand van zaken april 2015
Het acquisitiekader voor het WSP BAR gemeenten
Voor kandidaten langer dan 2 jaar werkloos (ook WW-periode) is maximaal €4000 beschikbaar. Dit bedrag is ter compensatie van scholing, begeleiding of verminderde loonwaarde. Het bedrag is naar rato het te werken uren.
Bij een jaar contract en een fulltime dienstverband. Is maximaal €4000 beschikbaar. Bij een contract van 9 maanden is maximaal €3000 beschikbaar.
Bij een contract van 6 maanden is maximaal €2000 beschikbaar.
Voor kandidaten korten dan 2 jaar werkloos is maximaal €2000 beschikbaar. Dit bedrag is ter compensatie van scholing, begeleiding of verminderde loonwaarde. Het bedrag is naar rato het te werken uren.
Bij een jaar contract en een fulltime dienstverband. Is maximaal €2000 beschikbaar. Bij een contract van 9 maanden is maximaal €1500 beschikbaar.
Bij een contract van 6 maanden is maximaal €1000 beschikbaar.
Bij 0-uren contracten zal achteraf een berekening plaats vinden op het gemiddeld aantal gewerkte uren en op basis van dat gemiddelde zal naar rato het subsidie bedrag worden vastgesteld.
Bij intermediairs kan de regeling ook worden toegepast.
De proefplaatsing
De proefplaatsing is maximaal 2 maanden (afwijken naar 3 maanden kan met hoge uitzondering en alleen met toestemming van de senior). De proefplaatsing kan samen met de financiële vergoedingen worden toegepast.
BIJLAGE 7: REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG
Artikel 1: Begripsbepalingen
1. In deze Regeling wordt verstaan onder:
a. Het college: Het college van burgemeester en wethouders van gemeente <>;
b. De wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
c. Ouder(s): Degene(n) die juridisch of feitelijk verantwoordelijk is (zijn) voor de dagelijkse zorg van het kind, waaronder worden begrepen ouders, pleegouders, grootouders en voogden;
d. Traject: Re-integratietraject in het kader van een gemeentelijke uitkering (Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz2004)
e. Compensatie: Tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag ter (gedeeltelijke)
compensatie van de wettelijk bepaalde eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang en uitgedrukt in een aan de ouder maandelijks beschikbaar te stellen financiële vergoeding;
2. De in de wet gebruikte definities en begrippen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2: Criteria voor compensatie
1. Een ouder komt in aanmerking voor een compensatie indien hij behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen “c” en “e” van de wet.
2. Compensatie wordt alleen verleend aan ouders die een uitkering ontvangen van het college.
3. Compensatie wordt verleend voor de duur van het traject, dit wordt opgenomen in het trajectplan.
4. Compensatie wordt alleen verleend voor reguliere kinderopvang geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang.
5. Compensatie wordt alleen verleend indien de aanvrager geen gebruik kan maken van doelgroepplaatsen.
6. Een aanvraag voor een compensatie wordt ingediend door de ouder via het door de gemeente beschikbaar gestelde aanvraagformulier;
7. De aanvraag wordt pas in behandeling genomen als de gevraagde gegevens in het aanvraagformulier compleet zijn aangeleverd;
8. niet complete aanvragen worden na het bieden van een redelijke hersteltermijn afgewezen
9. De aanvraag moet worden ingediend binnen acht weken na afname van de kinderopvang ten behoeve van het traject.
Artikel 3: Inhoud van het besluit
Het besluit tot verlening van een compensatie bevat in ieder geval:
a. de vaststelling dat de ouder tot de door het college vastgestelde doelgroep behoort;
b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de compensatie betrekking heeft;
c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;
d. de periode waarvoor de compensatie wordt verleend;
e. de omvang van de kinderopvang (per week per kind) die noodzakelijk wordt geacht;
f. de wijze waarop het bedrag van de compensatie wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;
g. de wijze waarop de compensatie wordt uitbetaald.
Besluiten over de toekenning van compensatie worden in een beschikking vastgelegd. Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
In het besluit tot het vaststellen van de compensatie wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de compensatie heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de compensatie geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de compensatie. Dit betekent dat de compensatie wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de compensatie is vastgelegd. Dat is een maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de compensatie kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Artikel 4: Verlening van de compensatie
Ingangsdatum
De compensatie wordt verleend met ingang van de datum waarop recht is op de Toeslag Kinderopvang in combinatie met de start van het re-integratietraject.
Indien er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag bestaat er ook geen recht op compensatie. Indien niet kan worden aangetoond, of indien redelijkerwijs niet mag worden verwacht, dat de ouder kinderopvangtoeslag ontvangt of zal gaan ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen.
Er is geen recht op compensatie over een voorgaande periode, de startdatum van het traject is hierbij bepalend. Er is geen recht op compensatie over een periode van vóór de vaststelling van deze Regeling.
Artikel 5: Hoogte van de compensatie
1. De hoogte voor compensatie wordt uitgedrukt als vast percentage in de kosten van kinderopvang die aan de hand van de kinderopvangtoeslagtabel van de Belastingdienst wordt bepaald;
2. Bij het vaststellen van de grondslag, als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van geen eigen bijdrage voor de ouder voor de kosten van kinderopvang voor ieder kind.
3. De hoogte van de compensatie is gebaseerd op het feitelijke aantal uren, dat voor kinderopvang als gevolg van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, of scholing of een opleiding noodzakelijk is;
4. De uurprijs die bij de hoogte van de compensatie in aanmerking wordt genomen is niet hoger dat de landelijk vastgestelde maximum uurprijs;
5. Het aantal uren dat bij de hoogte van de compensatie in aanmerking wordt genomen gaat het door de wetgever gestelde maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep kan variëren, niet te boven;
6. De verhouding tussen het aantal uren waarover compensatie wordt aangevraagd en het aantal uren dat de ouder en zijn partner gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, of scholing of een opleiding volgen, gaat het door de wetgever daarover bepaalde, niet te boven;
Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie wordt uitgegaan van de feitelijke uren, die voor de kinderopvang noodzakelijk worden geacht binnen de deelname aan het re-integratie traject. Dit is gekoppeld aan de in de wet gehanteerd berekening van de Belastingdienst. Met grondslag wordt bedoeld: een vast percentage als tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, geldend voor de laagste inkomenscategorie. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie moet ten hoogste de wettelijke maximale uurprijs van de kinderopvang worden gehanteerd. Indien deze wel wordt overschreden geldt het wettelijk maximum als uitgangspunt voor de berekening. Dit betekent dat de meerkosten in dat geval voor rekening van de ouder komen.
Er wordt geen eigen bijdrage gehanteerd omdat dit zou leiden tot een achteruitgang in het besteedbaar inkomen van een ouder als gevolg van re-integratieactiviteiten. Omdat vanwege belastingmaatregelen de inkomenspositie van een alleenstaande ouder iets achteruit is gegaan, en van een alleenstaande werkende ouder sterk is verbeterd, is er geen sprake van een armoedeval in deze specifieke situatie.
Voorbeeldberekening met de kinderopvangtoeslagtabel januari 2015 (xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx):
Bij de laagste inkomens is de vergoeding Toeslag Kinderopvang volgens de tabel bij het eerste kind 90,7% en bij twee of meer kinderen 93,3%.
Bij 1 kind is de eigen bijdrage voor de ouder 9,3% van de kosten (90,7% wordt vergoed via de belastingdienst). Dit wordt geheel gecompenseerd.
Bij 2 kinderen is de eigen bijdrage voor de ouder 6,7% van de kosten (93,3% wordt vergoed via de belastingdienst). Dit wordt geheel gecompenseerd.
Bij de berekening moet de beschikking Toeslag Kinderopvang van de belastingdienst als basis worden genomen. Er kunnen niet meer uren worden vergoed dan er via deze beschikking zijn toegekend. Bij de berekening moet altijd worden gecontroleerd of de daadwerkelijke kosten niet hoger zijn dan de landelijk vastgestelde maximale uurprijs.
Per 1 januari 2015 gelden de volgende maximale uurprijzen (xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx):
· opvang in kinderdagverblijven: € 6,84
· buitenschoolse opvang: € 6,38
· gastouderopvang € 5,48
Artikel 6: De uitbetaling van de compensatie
1. De compensatie wordt in maandelijkse termijnen als voorschot uitbetaald aan de ouder.
2. Na afloop van het kalenderjaar of na afloop van het traject wordt de definitieve hoogte van de compensatie vastgesteld in een besluit van de gemeente op basis van de definitieve beschikking van de belastingdienst;
3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze van uitbetalen.
Zo kan het College bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het College zou zo'n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 7: Intrekken van het besluit en terugvorderen van de compensatie
1. Het college kan besluiten de betaling van het voorschot van de compensatie voor een bepaalde periode op te schorten indien de rechtmatigheid van de verstrekking nader onderzoek vergt;
2. Het college kan besluiten de compensatie kinderopvang terug te vorderen voor zover de compensatie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Dit artikel regelt de uitbetaling van het nog te betalen deel van de compensatie na de vaststelling van de compensatie. Als het College bij de bevoorschotting op basis van de beschikking een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop de ouder recht heeft, kan het College het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Op grond van artikel 4:56 Awb kan het College de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het College aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de compensatie in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Terugvordering (artikel 4.57 Awb)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de compensatie is ingetrokken of ten nadelen van de ouder is gewijzigd, vordert het College het reeds betaalde bedrag van de ouder terug. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de compensatie die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd, worden vermeld.
Artikel 8: Beëindigingsdatum
De compensatie wordt beëindigd met ingang van;
a. de datum waarop geen recht meer is op de Toeslag Kinderopvang;
b. de datum waarop het traject/uitkering wordt beëindigd of wijzigt.
Artikel 9: Verplichtingen van de ouder
1. De ouder doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere of hogere compensatie;
2. De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen termijn, alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak op en de hoogte van de compensatie van belang zijn;
3. Bij een wijziging van de afname van het aantal uren kinderopvang of wijziging van de kinderopvanginstelling wordt er een aangepaste aanvraag ingediend;
4. De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de compensatie ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.
Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering van de compensatie.
Artikel 10: Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien de toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.