April 2014
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 5
ARTIKEL 1.1 Verplichte deelneming 5
ARTIKEL 1.2 Definities 5
ARTIKEL 1.3.1 Aanspraken 8
ARTIKEL 1.3.2 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 9
ARTIKEL 1.4 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk 9
ARTIKEL 1.5 Overige wettelijke bepalingen 10
Hoofdstuk 2 Pensioengrondslag en premie 11
ARTIKEL 2.1 Pensioengrondslag 11
ARTIKEL 2.2 Loon 12
ARTIKEL 2.3 Franchise 14
ARTIKEL 2.4 Premie 14
Hoofdstuk 3 Informatievoorschriften 16
ARTIKEL 3.1 Informatieverstrekking algemeen 16
ARTIKEL 3.2 Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief) . 16 ARTIKEL 3.3 Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht) 17
ARTIKEL 3.4 Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming 17
ARTIKEL 3.5 Periodieke informatie aan gewezen deelnemers 17
ARTIKEL 3.6 Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde 18
ARTIKEL 3.7 Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding 18
ARTIKEL 3.8 Periodieke informatie aan gewezen partner 19
ARTIKEL 3.9 Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bij pensioeningang 19
ARTIKEL 3.10 Periodieke informatie aan pensioengerechtigden 19
ARTIKEL 3.11 Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat 20
Hoofdstuk 4 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
ARTIKEL 4.1 Ouderdomspensioen 21
ARTIKEL 4.1A Deeltijdpensioen 21
ARTIKEL 4.2 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 22
ARTIKEL 4.3 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 23
ARTIKEL 4.4 Ingangs- en einddatum ouderdomspensioen 23
ARTIKEL 4.5 Xxxx/xxxx-xxxxxxxxxxx 00
ARTIKEL 4.6 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden 25
Hoofdstuk 5 Partnerpensioen 26
ARTIKEL 5.1 Partnerpensioen 26
ARTIKEL 5.2 Bijzonder partnerpensioen 27
ARTIKEL 5.3 Wezenpensioen 28
ARTIKEL 5.4 Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen 28
ARTIKEL 5.5 Overgangsregeling partnerpensioen 29
Hoofdstuk 6 Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid 30
ARTIKEL 6.1 Premievrije deelneming 30
ARTIKEL 6.2 Voorwaarden voor premievrije deelneming 31
ARTIKEL 6.3 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van
premievrije deelneming 32
ARTIKEL 6.4 Hardheidsbepaling en aanspraken bij re-integratie 32
ARTIKEL 6.5 Premievrije deelneming van werknemers die seizoensmatige arbeid verrichten 33
ARTIKEL 6.6 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 34
Hoofdstuk 7 Pensioenverevening bij scheiding 35
ARTIKEL 7.1 Verevening ouderdomspensioen 35
ARTIKEL 7.2 Conversie 36
Hoofdstuk 8 Waardeoverdracht 37
ARTIKEL 8.1 Plicht tot waardeoverdracht 37
ARTIKEL 8.2 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 37
ARTIKEL 8.3 Verval van aanspraken na waardeoverdracht 38
ARTIKEL 8.4 Inkomende waardeoverdracht 38
ARTIKEL 8.5 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 38
ARTIKEL 8.6 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht 38
Hoofdstuk 9 Slapersrechten 39
ARTIKEL 9.1 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door
overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 39
Hoofdstuk 10 Voorwaardelijke toeslagverlening 40
ARTIKEL 10.1 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken 40
Hoofdstuk 11 Vrijwillige voortzetting van de geëindigde verplichte deelneming 41
ARTIKEL 11.1 Vrijwillige voortzetting van de verplichte deelneming 41
ARTIKEL 11.2 VERVALLEN 43
ARTIKEL 11.3 Voortzetting van de verplichte deelneming in verband met het verkrijgen van een FVP-bijdrage 44
ARTIKEL 11.4 Inkoop van pensioen voor nabestaanden in het kader van de
FVP-regeling 45
Hoofdstuk 12 Aanvraag en uitbetaling van pensioen 46
ARTIKEL 12.1 Aanvragen en toekenning van pensioen 46
ARTIKEL 12.2 Uitbetaling van pensioen 46
ARTIKEL 12.3 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 46
ARTIKEL 12.4 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 47
ARTIKEL 12.5 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen 47
ARTIKEL 12.6 Afkoopsom 48
Hoofdstuk 13 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
ARTIKEL 13.1 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 49
ARTIKEL 13.2 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 50
ARTIKEL 13.3 Xxxxxxxxxxx 00
ARTIKEL 13.4 Van kracht worden pensioenregeling 51
ARTIKEL 13.5 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 52
Hoofdstuk 14 Overgangsregeling ouderdoms- en partnerpensioen 53
ARTIKEL 14.1 Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met aanspraken ingevolge de voorgaande hoofdstukken 53
ARTIKEL 14.2 Handhaving vervallen pensioenreglement I ná 31 december 2005 voor bepaalde groepen 53
ARTIKEL 14.3 Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op 31 december 2012 54
Hoofdstuk 15 Overige bepalingen 55
ARTIKEL 15.1 Bijzondere regelingen 55
ARTIKEL 15.2 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden . 56
ARTIKEL 15.2A Hardheidsbepaling 56
ARTIKEL 15.3 Slotbepaling 56
ARTIKEL 15.4 Inwerkingtreding 56
ARTIKEL 15.5 Citeertitel 57
BIJLAGE A 58
Xxxxx verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen 58
BIJLAGE B 59
Xxxxx verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen 59
BIJLAGE C 61
Xxxxx inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 61
BIJLAGE D 62
Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang 62
Xxxxx verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang 62
BIJLAGE E 63
Xxxxx uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65-jarige leeftijd: 63
Xxxxx uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden: 64
Xxxxx direct ingaand levenslang partnerpensioen: 66
BIJLAGE F 68
Overzicht geldende bedragen 68
BIJLAGE G 69
Tabel hoog/laag constructie ouderdomspensioen 69
ADDENDUM 70
H OOF D S T U K 1
Algemene bepalingen
ARTIKEL 1.1
Verplichte deelneming
1. De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, onder b, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950.
2. Tenzij uit de tekst anders blijkt, wordt in dit reglement onder deelneming respectievelijk deelneming in het fonds verstaan de deelneming voorzover deze is gelegen na
31 december 2005.
3. Behoudens het bepaalde in de hoofdstukken 6 en 11 eindigt de deelneming van een deelnemer als bedoeld in het eerste lid:
a. zodra hij niet meer behoort tot de werknemers bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van de statuten;
b. door zijn overlijden;
c. door het bereiken van de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum.
4. De bepalingen van het vervallen pensioenreglement I zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, onder b. van de statuten en geboren zijn vóór 1 januari 1950.
ARTIKEL 1.2
Definities
Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van de statuten wordt in dit reglement verstaan onder:
a. sector Beroepsgoederenvervoer: het bedrijf van:
1º het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg, alsmede het tegen vergoeding vervoeren van goederen over niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein;
2º het als bode, bestelhuis of op andere dergelijke wijze verlenen van bemiddeling bij het tot stand komen van overeenkomsten terzake van het tegen vergoeding verlenen van goederen over de weg;
3º alle in Nederland werkzame ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het verhuren van xxxxxxx xxxxxx;
b. sector Besloten Busvervoer:
het bedrijf van het tegen vergoeding uitvoeren van besloten busvervoer en openbaar vervoer; waarbij onder besloten busvervoer en openbaar vervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314);
c. sector Taxivervoer:
het bedrijf van het exploiteren van taxi’s; waarbij onder taxivervoer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314);
d. partner:
I. de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
II. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand;
III. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerd partnerschap is aangegaan, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde – onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen – is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen.
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt;
e. gewezen partner:
I. de partner van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
II. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub II, van wie de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door dood,vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
III. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub III, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 5.2 lid 7 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld;
f. scheiding:
hieronder wordt in dit reglement verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
- beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub III;
g. scheidingsdatum:
I. in geval van echtscheiding en beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
II. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister;
III. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel d, sub III op grond van artikel 5.2 lid 7 is beëindigd;
h. het vervallen pensioenreglement I:
het pensioenreglement I van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, dat van 1 januari 1978 tot 1 januari 2006 heeft gegolden en dat met ingang van
1 januari 2006 buiten werking is getreden. Dit pensioenreglement staat vanaf 1 januari 2006 bekend als pensioenreglement VI;
i. arbeidsongeschikt:
arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling – al dan niet met terugwerkende kracht – van de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement;
j. maximum-uitkeringstermijn / maximum-wachttijd:
de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WIA) is. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 26 weken en ten hoogste 78 weken;
k. pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 67 jaar wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.3;
l. pensioeningangsdatum:
de datum waarop het pensioen met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.3 daadwerkelijk ingaat. Als de gepensioneerde deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van het pensioen, is de pensioeningangsdatum gelijk aan de pensioendatum. Als de gepensioneerde deelnemer heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de pensioeningangsdatum de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of het uitgestelde pensioen ingaat;
m. gepensioneerde:
de (gewezen) deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt;
n. gewezen deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij de beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds;
x. xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx:
hetgeen tussen een werknemer en werkgever is overeengekomen betreffende pensioen;
p. pensioenaanspraak:
het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
q. pensioenrecht:
het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
x. xxxxxxxxxxxxxxxxxxx:
persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan;
s. indexcijfer:
het indexcijfer der lonen bedoeld in artikel 1 van het Besluit maatstaf aanpassingsmechanismen 1985;
t seizoenmatige arbeid:
werkzaamheden die door een werknemer worden verricht op basis van een arbeidsovereenkomst die voor een (deel van een) seizoen met een werkgever is aangegaan;
u. Wet pensioenverevening:
de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
v. vrijstellingsbesluit: Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000;
w. sv-loon:
het loon als bedoeld in artikel 17 Wet financiering sociale verzekeringen.
x. UWV:
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
ARTIKEL 1.3.1
Aanspraken
1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
2. De deelneming geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer;
b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde;
c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner;
x. xxxxxxxxxxxxx aan:
- de kinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die tot deze deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke betrekking staan;
- de stief- en pleegkinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden onderhouden en opgevoed.
3. Met kinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, worden gelijkgesteld kinderen van 18 t/m 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep.
4. De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of ouderdomspensioen in te ruilen tegen extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.2.
5. Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt op zijn vroegst aan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt en eindigt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt.
ARTIKEL 1.3.2
Korting van aanspraken en ingegane pensioenen
1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, of eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds worden gewijzigd of verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het korte termijn herstelplan als bedoeld in artikel 140 Pensioenwet.
2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouderschriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
ARTIKEL 1.4
Premie en aanspraken bij deeltijdwerk
Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt:
a. voor het hierna in dit artikel bepaalde het aantal uren van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur;
b. voor de vaststelling van de pensioengrondslag het geldende functieloon of vaste loon vermeerderd met vakantietoeslag als bedoeld in artikel 2.2, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 100 en de noemer gelijk is aan het getal van het onder a bedoelde percentage;
c. het premiepercentage bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk;
d. het in artikel 4.1, eerste lid vermelde percentage voor ieder jaar of gedeelte van een jaar, met toepassing van het hierboven onder c bepaalde, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk.
Indien een deelnemer waarop dit artikel van toepassing is, in een werkweek meer werkt dan het met zijn werkgever overeengekomen aantal uren, wordt de deelnemer voor de toepassing van dit artikel geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn werkgever te zijn overeengekomen en wordt een nieuw percentage vastgesteld. Het percentage kan daarbij niet hoger zijn dan 100.
ARTIKEL 1.5
Overige wettelijke bepalingen
1. Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling.
2. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de regeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
4. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
7. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
9. Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen.
10. De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
11. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
H OOF D S T U K 2
Pensioengrondslag en premie
ARTIKEL 2.1
Pensioengrondslag
1. Onder de pensioengrondslag van de deelnemer wordt verstaan: het voor hem geldende, tot een jaarbedrag herleide loon met een maximum en verminderd met een franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op 0.
2. Het maximum loon bedoeld in het eerste lid is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen zoals dit bedrag per de eerste januari van het kalenderjaar is vastgesteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een wijziging in bedoeld bedrag met terugwerkende kracht.
3. Bij een structurele verhoging van het in het tweede lid bedoelde bedrag, zal het bestuur zich beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal met inachtneming van artikel 20 van de statuten in het reglement worden vastgelegd.
4. De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld:
a. bij de aanvang van elk kalenderjaar;
b. indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in de loop van een kalenderjaar wijzigt: bij de aanvang van de gewijzigde wekelijkse arbeidsduur;
c. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming;
d. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit: bij de aanvang van die nieuwe arbeidsovereenkomst.
5. Het bestuur is gerechtigd een eenmalige uitkering van de werkgever aan de werknemer, aan te wijzen als tot het loon behorend. In dat geval wordt deze uitkering geacht te behoren tot de pensioengrondslag vanaf het in lid 4 bedoelde tijdstip.
ARTIKEL 2.2
Loon
1. Voor de deelnemer uit de sector Beroepsgoederenvervoer wordt onder loon verstaan:
a. het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende functieloon vermeerderd met de vakantietoeslag, en/of
b. de beloning voor overwerk tegen een maximale overwerktoeslag van 30%, en/of
c. de beloning voor de op zaterdag en zondag gewerkte uren, indien en voor zover deze gewerkte uren niet zijn toegerekend tot de uren waarop het functieloon zoals genoemd onder a is gebaseerd, en/of
d. de toeslag voor gewerkte uren op zaterdag (50%) en zondag (100%), en/of
e. eventuele ploegen- en onregelmatigheidstoeslag.
Het onder b) bedoelde loon is gemaximeerd tot het genoten loon bij 7 overuren per week, met een maximum van 364 uren per jaar. Een beloning voor overwerk als bedoeld onder b} die tijdens ziekte wordt uitbetaald, wordt tevens als loon in de zin van dit lid aangemerkt.
Het onder b) tot en met e) bedoelde loon wordt tezamen in aanmerking genomen tot maximaal 22,75% van het functieloon.
2. Voor de deelnemer in de sector Besloten busvervoer wordt onder loon verstaan het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende vaste loon vermeerderd met de vakantietoeslag en diploma toeslag.
3. Voor de deelnemer in de sector Taxivervoer wordt onder loon verstaan het op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldende:
a. vaste loon vermeerderd met de provisie, de OV-toeslag, HAP-toeslag en de vakantietoeslag indien de deelnemer als taxichauffeur werkzaam is;
b. vaste loon vermeerderd met de vakantietoeslag indien de deelnemer xxxxxx xxx als taxichauffeur werkzaam is.
4. a. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel wordt onder vakantietoeslag verstaan het in de betrokken bedrijfstak op de datum van de vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage.
b. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt onder functieloon verstaan het loon behorend bij de trede van de loonschaal die op de betreffende werknemer van toepassing is.
c. Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid, onder a, wordt: 1° onder provisie verstaan:
- indien de deelnemer gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar als taxichauffeur bij zijn werkgever werkzaam is geweest: de provisie, die hij gedurende dat kalenderjaar heeft genoten;
- indien door de deelnemer niet aan de onder a vermelde voorwaarde wordt voldaan: de provisie, die een gelijksoortige werknemer die wel aan dat vereiste heeft voldaan, in het voorgaande kalenderjaar heeft genoten;
2° onder OV-toeslag verstaan:
- het geldend uurloon voor het openbaar vervoer, minus het uurloon voor het regulier taxivervoer maal het aantal uren dat de taxichauffeur in het kalenderjaar van vaststelling van de pensioengrondslag openbaar vervoer heeft verricht;
3° onder HAP-toeslag verstaan:
- de toeslag op het voor de chauffeur geldende uurloon van € 1,-bruto voor de tijd die hij of zij daadwerkelijk met de uitvoering van HAP-vervoer belast is, waarbij onder HAP- vervoer wordt verstaan het in opdracht van een huisartsenpost vervoeren en assisteren van huisartsen in een speciaal daartoe uitgerust en als zodanig herkenbaar voertuig.
Het voertuig is eventueel uitgerust met optische en geluidssignalen.
5. Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of
b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, dan wel
c. om redenen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever,
wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. De vorige volzin is niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van de levensloopregeling indien de voorziening in geld uit de levensloopregeling aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is. In dat geval is artikel 19 Wet loonbelasting 1964 van toepassing.
6. De redenen als genoemd in het vijfde lid, onderdeel c, van dit artikel zijn:
a. Ouderschapsverlof
Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn recht op verlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen.
b. Sabbatsverlof
Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van sabbatsverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode – met een maximum van twaalf maanden – aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen. Duurt het verlof na de in de vorige volzin genoemde periode voor de deelnemer voort, dan wordt het partner- en wezenpensioen gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op risicobasis gedekt.
c. Studieverlof
Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van studieverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen.
d. Levensloopverlof
Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 gebruik maakt van levensloopverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen met inachtneming van de volgende fiscale voorwaarden ten aanzien van de duur en de hoogte van de loonvervangende uitkering:
1. de totale opbouw aan levensloopaanspraken is gemaximeerd voor een periode van levensloopverlof van 2,1 jaar;
2. bedraagt de loonvervanging tijdens levensloopverlof minder dan 49% van het genoten loon
– welke direct voorafging aan het verlof – dan wordt de diensttijd conform artikel 19 van de Wet op de loonbelasting 1964 beperkt. Volledige opbouw van ouderdoms- en partnerpensioen is dan niet mogelijk.
7. Gedurende een periode van onbetaald verlof die al dan niet is opgesomd in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, wordt ten minste het overlijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18 maanden overeenkomstig artikel 56 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 2.3
Franchise
1. De franchise wordt voor elk kalenderjaar vastgesteld en is opgenomen in bijlage F van dit pensioenreglement.
2. Het bestuur stelt de franchise, gehoord de actuaris, vast met in achtneming van de alsdan geldende loon- en prijsindex, de AOW-ontwikkeling en de middelen van het fonds. De franchise is echter minimaal gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 10aa, tweede lid Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
ARTIKEL 2.4
Premie
1. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen.
2. De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk op de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De verschuldigde premie bedraagt per 1 januari 2014:
- voor de deelnemer werkzaam in de sector Beroepsgoederenvervoer 30% van de pensioengrondslag;
- voor de deelnemer werkzaam in de sector Besloten Busvervoer 29,30% van de pensioengrondslag;
- voor de deelnemer werkzaam in de sector Taxivervoer 30,09% van de pensioengrondslag. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensioengrondslag.
3. Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid in het komende kalenderjaar een korting zal worden toegepast.
4. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid een verhoging zal worden toegepast.
5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is voor de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte deelnemer geen premie verschuldigd vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn. Voor de gedeeltelijk arbeidsgeschikte deelnemer is een deel van de premie niet verschuldigd vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn.
6. De werkgever is de premie ingevolge het tweede lid, met inachtneming van het bepaalde in het derde of vierde lid, voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. Van deze premie komt een deel ten laste van de deelnemer. Dit is:
- voor de deelnemer in de sector Beroepsgoederenvervoer 10,16% van de pensioengrondslag;
- voor de deelnemer in de sector Besloten Busvervoer 12,19% van de pensioengrondslag;
- voor de deelnemer in de sector Taxivervoer 12,29% van de pensioengrondslag.
H OOF D S T U K 3
Informatievoorschriften
ARTIKEL 3.1
Informatieverstrekking algemeen
1. De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
4. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, en artikel 3.11. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
ARTIKEL 3.2
Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief)
1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een zogenoemde startbrief overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van de Pensioenwet en artikel 70a, onderdeel 00A, van de Invoerings-en aanpassingswet Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
ARTIKEL 3.3
Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 3.4
Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens;
d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling;
e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
f. informatie over het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
g. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is.
ARTIKEL 3.5
Periodieke informatie aan gewezen deelnemers
1. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 3.6
Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde
1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het voor hem geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c. het uitvoeringsreglement;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e. de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het kortetermijnherstelplan, het langetermijnherstelplan, informatie over de hoogte van de dekkingsgraad, over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds een wanbeleid voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken.
2. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van uitruil.
4. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
5. Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
ARTIKEL 3.7
Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.
ARTIKEL 3.8
Periodieke informatie aan gewezen partner
1. Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 3.7; en
b. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 3.9
Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bij pensioeningang
Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
ARTIKEL 3.10
Periodieke informatie aan pensioengerechtigden
1. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 3.11
Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat
1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
H OOF D S T U K 4
Ouderdomspensioenregeling
ARTIKEL 4.1
Ouderdomspensioen
1. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt:
- voor de deelnemer in de sector Beroepsgoederenvervoer 1,85%;
- voor de deelnemer in de sector Besloten Busvervoer 1,79%;
- voor de deelnemer in de sector Taxivervoer 1,85%, van de som van de pensioengrondslagen.
ARTIKEL 4.1A
Deeltijdpensioen
1. Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beëindigd. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdwerk zoals bedoeld in artikel 1.4. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het fonds te worden ingediend.
2. Deeltijdpensioen gaat niet eerder in dan na het bereiken van de 55-jarige leeftijd. De ingangsdatum kan niet later zijn dan de datum waarop het totale pensioen het fiscale maximum bereikt. In dit kader wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 4.4, vijfde lid.
3. De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan één maal per jaar voor een hoger percentage worden gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met hetzelfde percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met pensioen gaat.
4. Afhankelijk van de gekozen ingangsdata wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensioen als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid.
ARTIKEL 4.2
Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht (een deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage A). Deze tabel is van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 vastgesteld met inachtneming van de algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet op de Loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2. Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de (gewezen) deelnemer het recht (een deel van) zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of door pensionering in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel, welke is gebaseerd op algemeen aanvaardbare actuariële principes. Deze tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage B bij dit reglement. De geldigheidsduur van de uitruilfactoren is van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemer en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet op de loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Een eenmaal toegepaste ruilfactor wijzigt ten aanzien van betrokkene niet, ook al wordt de ruilfactor na afloop van de periode voor nieuwe gevallen aangepast.
Indien een deelnemer hiervoor heeft gekozen, vervallen de ingeruilde aanspraken op ouderdomspensioen.
3. De keuze als bedoeld in het eerste en tweede lid op de pensioeningangsdatum kan éénmalig worden gemaakt en is onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer dient deze keuze een half jaar vóór de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen bekend te maken aan het fonds waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De gewezen deelnemer dient de keuze als bedoeld in het tweede lid bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensionering schriftelijk binnen twee maanden na beëindiging van de deelneming bij het fonds bekend te maken waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De keuzemogelijkheid bij beëindiging van de deelneming is niet van toepassing, respectievelijk vervalt als de gewezen deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend.
4. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
5. Indien er op grond van artikel 5.2 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend, blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel.
ARTIKEL 4.3
Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan of bij eerder overlijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage C).
Deze tabel is van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De in dit artikel bedoelde keuze moet drie maanden vóór de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner- en wezenpensioen.
ARTIKEL 4.4
Ingangs- en einddatum ouderdomspensioen
1 Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt.
2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór of na de pensioendatum, doch niet vóór het bereiken van de eerste van de maand waarin 55-jarige leeftijd wordt bereikt en, met inachtneming van het fiscale maximum als bedoeld in artikel 18a en18d van de Wet op de loonbelasting 1964, niet na het bereiken van de leeftijd die vijf jaar hoger is dan de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd, respectievelijk verhoogd, aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijlage D). Deze tabellen zijn van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk te verklaren in te stemmen met een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van dit lid.
3. a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door pensionering, voor het fonds aantoonbaar, wordt beëindigd. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet drie maanden vóór de gewenste ingangsdatum worden ingediend bij de administrateur.
b. De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, tegenover het fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is, en dat hij ook niet de intentie heeft om in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd. De eventuele fiscale gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
c. Het bepaalde in de eerste volzinnen onder sub a en onder sub b is alleen van toepassing voor zover het ouderdomspensioen ingaat vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
4. a. Een verzoek tot uitstel wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, wordt voortgezet. Zodra de dienstbetrekking eindigt gaat het pensioen direct in. Bij uitstel na 67 jaar blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
b. De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, jaarlijks tegenover het fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking in stand blijft. De eventuele gevolgen in verband met het uitstel komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
c. In aanvulling op het bepaalde onder sub a en b wordt met inachtneming van het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M, Xxxxx.xx. 14304, onder de dienstbetrekking mede verstaan de werkzaamheden na de pensioendatum van de deelnemer als ondernemer.
5. Ingeval het ouderdomspensioen, met inbegrip van een bedrag van ten minste de AOW-uitkering voor een gehuwde inclusief de vakantietoeslag, 100 procent van het laatste loon komt te bedragen op of na het tijdstip waarop de deelnemer de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW heeft bereikt, gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand waarin dat maximum wordt bereikt.
6. Indien de deelnemer op of na de pensioendatum uit dienst treedt, gaat het ouderdomspensioen waarop de betreffende pensioendatum van toepassing is, onmiddellijk in.
7. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- of wezenpensioen.
ARTIKEL 4.5
Hoog/laag-constructie
De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen om het ouderdomspensioen eerst hoger en later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagere pensioen niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. Hoogte en duur van de hogere uitkering worden door het bestuur vastgesteld, aan de hand van de tabel welke als bijlage G bij dit pensioenreglement is gevoegd. Deze tabel is van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De keuze moet drie maanden vóór de pensioendatum respectievelijk de eerdere pensioeningangsdatum van het pensioen aan de administrateur bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- of wezenpensioen.
ARTIKEL 4.6
Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden
Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 4.1A, 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- deeltijdpensioen;
- inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen;
- vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum;
- inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen;
- hoog/laag constructie.
H OOF D S T U K 5
Partnerpensioen
ARTIKEL 5.1
Partnerpensioen
1. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1, tenzij artikel 4.2 van toepassing is. Op een volgens dit lid vastgesteld jaarlijks partnerpensioen wordt een op grond van artikel 5.2 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht. Indien het een bijzonder partnerpensioen betreft als bedoeld in artikel 5.2 lid 6, zal de vermindering plaatsvinden nadat door een of beide partners een van de in artikel 5.2 lid 7 genoemde stukken aan het fonds zijn overgelegd. De in de in dit lid bedoelde vermindering vindt plaats ongeacht het in leven zijn van de gewezen partner.
2. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd.
De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop ingevolge artikel 4.1, nog aanspraak zou zijn verkregen, indien zijn deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag.
3. Van de pensioengrondslag bedoeld in het vorige lid wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens artikel 2.1 ten tijde van zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag dat als volgt wordt verkregen:
a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer één jaar vóór zijn overlijden respectievelijk op de latere begindatum van zijn laatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld;
b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer is gestegen, te verhogen met 10.
4. Het partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen, waarop volgens het tweede en derde lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geëindigd, mits:
a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en
b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet-verwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet-verwijtbare werkloosheid; en
c. voor de partner van de gewezen deelnemer geen partnerpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geëindigd) dienstverband.
5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wordt vervolgens levenslang aan de partner uitgekeerd en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt.
ARTIKEL 5.2
Bijzonder partnerpensioen
1. De gewezen partner heeft in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel beëindiging van de registratie van de partnerrelatie aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 4.2 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievrije partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geëindigd, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 10.1. Bij meerdere scheidingen worden alle eerdere vastgestelde aanspraken op bijzonder partnerpensioen inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 10.1 overeenkomstig het in artikel 5.1 lid 1 bepaalde in mindering gebracht op het in de vorige volzin bedoelde premievrije partnerpensioen.
2. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.2.
3. Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
5. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
6. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter d, sub III anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid 7.
7. Na beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter d, sub III anders dan door overlijden van de deelnemer, verkrijgt de gewezen partner als bedoeld in het vorige lid een recht op bijzonder partnerpensioen nadat aan het fonds een van de hieronder genoemde stukken door een of beide partners zijn overgelegd:
a. een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëinidigd; of
b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin beide partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
8. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter d, sub III aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring van beide partners waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
ARTIKEL 5.3
Wezenpensioen
1. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1.
2. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde wezenpensioen verhoogd. De verhoging bedraagt 14% van het ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 4.1, nog aanspraak zou zijn verkregen indien de deelneming tot de pensioendatum had voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde ouderdoms wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag.
Het bepaalde in artikel 5.1, derde lid is van toepassing.
3. Het wezenpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het wezenpensioen, waarop volgens het tweede lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geëindigd, mits:
a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en
b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet verwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet verwijtbare werkloosheid; en
c. voor het kind van de gewezen deelnemer geen wezenpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geëindigd) dienstverband.
4 Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt.
5. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 1.3.1, derde lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel op de laatste dag van de maand waarin niet meer wordt voldaan aan het in artikel 1.3.1 derde lid, genoemde vereiste.
Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt.
ARTIKEL 5.4
Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen
1. Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat indien:
- de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind
- het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief- en pleegkind.
- de tot standkoming van het huwelijk;
- de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand en
- het aangaan van het samenlevingscontract
na de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden
2. Als de partner of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt een partnerpensioen- en/of wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de partner als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, sub III geen aanspraak op partnerpensioen indien hij of zij niet door middel van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie kan aantonen op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond.
4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen bedoeld onder a en b, indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid.
5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
ARTIKEL 5.5
Overgangsregeling partnerpensioen
Indien een persoon op grond van artikel 1.2 letter d niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 aan te merken als partner in de zin van artikel 1.2 letter d. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van artikel 1.2 letter d zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner.
H OOF D S T U K 6
Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid
ARTIKEL 6.1
Premievrije deelneming
1. a. De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie volgens lid 2 van dit artikel ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever de in lid 2 van dit artikel genoemde vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen.
b. Met ingang van 1 januari 2014 wordt ten aanzien van de deelnemer die op 1 januari 2014 de status van deelnemer in de zin van artikel 6, eerste lid, onder b, van de statuten heeft, dan wel die status op of na 1 januari 2014 verkrijgt, het deelnemerschap voortgezet indien hij op de eerste ziektedag als bedoeld in artikel 629 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waaruit de (stijging van de) arbeidsongeschiktheid voortkomt, werknemer was in de zin van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die in de maximum uitkeringstermijn / maximum-wachttijd de status van gewezen deelnemer verkrijgt voor zover de (toename van de) voor hem vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid direct voortkomt uit een ziekte die tijdens zijn deelnemerschap is ontstaan. De bepalingen in dit hoofdstuk vinden geen toepassing voor zover het hiervoor onder b bepaalde daarvan afwijkt.
c. Het fonds neemt ten aanzien van de (gewezen) deelnemer als bedoeld onder b bij de toepassing van dit hoofdstuk de regels van het ‘Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen’(het Convenant) in aanmerking. Een deel van deze regels is niet uitdrukkelijk in dit reglement opgenomen.
2. De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden:
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald.
3. Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is wordt de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht aan het fonds te zijn betaald.
4. De premie als bedoeld in het vorige lid wordt berekend naar de pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de premievrije deelneming. Van de pensioengrondslag bedoeld in de vorige volzin wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens artikel 2.1 zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen:
a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer onmiddellijk voor het begin van de
maximum-uitkeringstermijn zou zijn vastgesteld;
b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer nadien is gestegen, te verhogen met 10.
Op de pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar een toeslag verleend op basis van het bepaalde in artikel 10.1.
5. De aanspraken en pensioenen, waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde lid.
6. Het bestuur is bevoegd om, indien gewenst onder door haar te stellen voorwaarden, te bepalen, dat de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht wordt aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de deelneming was geëindigd voor een gewezen deelnemer, die:
a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming in het fonds was geëindigd en
b. arbeidsongeschikt is gebleven
- tot het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn /maximum-wachttijd en op dat tijdstip ten minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of
- tot zijn overlijden vóór het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn/maximum-wachttijd.
7. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt:
a. de gewezen deelnemer, die overlijdt vóór het einde van de maximum- uitkeringstermijn, geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest;
b. de gewezen deelnemer, die de maximum-uitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn blijkt te zijn.
ARTIKEL 6.2
Voorwaarden voor premievrije deelneming
Het bepaalde in het vorige artikel vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer:
a. niet reeds ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschaps- of bevallingsverlof;
b. niet ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving;
c. binnen een jaar na het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van het in genoemde leden bepaalde. Deze voorwaarde geldt niet indien het recht op premievrije deelneming is ontstaan op of na 1 januari 2009;
d. de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;
Het bepaalde in sub b is niet van toepassing als de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt later dan drie jaar nadat de deelneming laatstelijk aanving. Alsdan wordt premievrije deelneming verleend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
ARTIKEL 6.3
Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming
1. Het bepaalde in artikel 6.1 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing:
x. xxxxx de eerste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de XXX door hem is bereikt;
b. indien hij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is;
c. indien hij na de ingang van de premievrije deelneming een dienstverband aanvaardt;
d. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;In de onder b tot en met d bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 6.1 ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is.
Indien er in het onder c. bedoelde geval sprake is van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, dan stelt het bestuur richtlijnen vast voor de gevallen waarin de hier bedoelde gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, (in totaal) méér aanspraken verkrijgt dan 100/60 maal de aanspraken die hij bij hele premievrije deelneming in het fonds zou verkrijgen.
2. Het bepaalde onder c is niet van toepassing indien de betrokken deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie. Alsdan worden de aanspraken op grond van de premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening.
ARTIKEL 6.4
Hardheidsbepaling en aanspraken bij re-integratie
1. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in artikel 6.1:
a. toepassing vindt, ook al zou daarop volgens het bepaalde in artikel 6.2 en 6.3 niet of niet langer recht bestaan;
b. met ingang van een door het fonds te bepalen datum alsnog toepassing vindt, indien de deelnemer eerst na het einde van de maximum- uitkeringstermijn arbeidsongeschikt wordt;
c. met ingang van een door het fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beëindigd, omdat de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt.
2. Deze bepaling heeft betrekking op de arbeidsongeschikte deelnemer die recht heeft op een WIA- uitkering, die in het kader van re-integratie wederom een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend boven de aanspraken in artikel 6.1, lid 5, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden. Dit lid is ook van toepassing indien de terugval van de pensioenopbouw het gevolg zou zijn van het beëindigen van een FVP-bijdrage.
ARTIKEL 6.5
Premievrije deelneming van werknemers die seizoensmatige arbeid verrichten
1. Voor een werknemer die seizoenmatige arbeid verrichtte en die vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn onafgebroken 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt de premie behorende bij de mate van premievrije voortzetting geacht aan het fonds te zijn betaald vanaf het einde van die termijn indien de werknemer:
- gedurende de vijf jaren voorafgaande aan de aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling ten minste 500 dagen heeft deelgenomen, en tevens
- in het laatste jaar voorafgaande aan de aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap en bevalling ten minste 100 dagen heeft deelgenomen in het fonds.
2. Het bepaalde in artikel 6.1, derde tot en met vijfde lid, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.6, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat:
a. voor deelnemer wordt gelezen werknemer die seizoenmatige arbeid verrichtte;
b. indien de premievrije deelneming ingaat in hetzelfde kalenderjaar als waarin de deelneming laatstelijk is geëindigd, in artikel 6.1, vierde lid, eerste volzin, voor pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingang van de premievrije deelneming wordt gelezen: de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag;
c. indien de premievrije deelneming niet ingaat in hetzelfde kalenderjaar als dat waarin de deelneming laatstelijk is geëindigd is het loon, waarnaar de pensioengrondslag is vastgesteld die geldt vanaf de aanvang van de premievrije deelneming tot de eerstvolgende eerste januari, gelijk aan het loon, dat als volgt wordt berekend. Het loon, waarnaar de laatste tijdens de deelneming geldende pensioengrondslag was vastgesteld, wordt verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage tot in twee decimalen nauwkeurig als dat, waarmee het indexcijfer op de laatste werkdag van de maand juli van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de premievrije deelneming aanvangt naar boven of naar beneden afwijkt van dat indexcijfer per de laatste werkdag van de maand juli van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de werknemer laatstelijk heeft deelgenomen.
3. In gevallen van bijzondere hardheid is het bestuur bevoegd van het bepaalde in de vorige leden af te wijken.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing indien:
a. de werknemer de deelneming met toepassing van hoofdstuk 11 heeft voortgezet;
b. de werknemer uit hoofde van een andere pensioenregeling in aanmerking komt voor premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid.
ARTIKEL 6.6
Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming
De in dit hoofdstuk vervatte regelingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 20 van de statuten.
Alsdan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit hoofdstuk niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers, wier arbeidsongeschiktheid vóór bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk verworven aanspraken blijven bestaan.
H OOF D S T U K 7
Pensioenverevening bij scheiding
ARTIKEL 7.1
Verevening ouderdomspensioen
1. Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet Pensioenverevening op van toepassing is.
2. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen.
3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel 10.1.
4. De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet Pensioenverevening gestelde voorwaarden.
5. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de overeenkomstig artikel 7.2 geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen.
6. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de pensioeningangsdatum. In geval van conversie als bedoeld in artikel 7.2 gaat de uitkering in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de XXX bereikt. De uitkering als bedoeld in de eerste volzin gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
7. Indien geen conversie als bedoeld in artikel 7.2 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald.
8. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
9. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het netto pensioen.
ARTIKEL 7.2
Conversie
1. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de echtscheiding, kan worden overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
2. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
H OOF D S T U K 8
Waardeoverdracht
ARTIKEL 8.1
Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
ARTIKEL 8.2
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 8.3
Verval van aanspraken na waardeoverdracht
Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 8.4
Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
ARTIKEL 8.5
Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht
1. Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht in de gevallen genoemd in artikel 83 van de Pensioenwet en op basis van de voorwaarden zoals vastgelegd in genoemd artikel.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a van de Pensioenwet, wordt de overdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, ook voor de pensioenaanspraken die voor 1 januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
3. De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing.
ARTIKEL 8.6
Groepsgewijze individuele waardeoverdracht
Indien zich naar de mening van het fonds de situatie voordoet als bedoeld in artikel 75, lid 2, aanhef, van de Pensioenwet, behandelt het fonds de inkomende waardeoverdrachten als individuele inkomende waardeoverdrachten als bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet.
Het fonds behoudt zich het recht voor aan het in de vorige volzin bepaalde nadere voorwaarden te verbinden, indien de technische voorziening die samenhangt met het totaal van de in de vorige volzin bedoelde waardeoverdrachten meer bedraagt dan 1,0% van de totale technische voorziening van het fonds als bedoeld in artikel 126, lid 1, van de Pensioenwet.
De artikelen 71, 72, 73, 74, 76 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
H OOF D S T U K 9
Slapersrechten
ARTIKEL 9.1
Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in:
a. artikel 4.1 (ouderdomspensioen);
b. artikel 5.1 (partnerpensioen);
c. artikel 5.2 (bijzonder partnerpensioen);
d. artikel 5.3 (wezenpensioen).
2. Op de premievrije pensioenen is van toepassing het bepaalde in artikel 4.2, tweede, derde en vierde lid, artikel 4.3, artikel 4.4, artikel 4.5, artikel 5.1, zesde lid, artikel 5.2, artikel 5.3, vierde tot en met zesde lid en artikel 5.4.
H OOF D S T U K 10
Voorwaardelijke toeslagverlening
ARTIKEL 10.1
Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer, Besloten Busvervoer en Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
H OOF D S T U K 11
Vrijwillige voortzetting van de geëindigde verplichte deelneming
ARTIKEL 11.1
Vrijwillige voortzetting van de verplichte deelneming
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder door het bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat de gewezen deelnemer voor een periode van maximaal drie jaar de deelneming voor eigen rekening voortzet onder de volgende voorwaarden:
- de deelneming moet tot de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd;
- de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
- de voortzetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenregeling;
- de voortzetting voor eigen rekening mag niet plaatsvinden in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is vrijwillige voortzetting:
- indien het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en het bepaalde in de artikelen 6.1 en 6.2 niet van toepassing is, mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt;
- indien de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de gederfde inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt;
- indien er sprake is van FVP-voortzetting mogelijk over de periode dat de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) een bijdrage verstrekt;
3. In afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn, kan de termijn van drie jaar op verzoek worden verlengd tot maximaal tien jaar indien en voor zover de betreffende gewezen deelnemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van toepassing indien en voorzover de verlenging van de vrijwillige voortzettingsperiode fiscaal gefacilieerd wordt.
4. Een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid moet worden gedaan binnen drie maanden na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoemd in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
5. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.4, derde lid en vierde lid, is de deelnemer voor de voortgezette deelneming het in artikel 2.4, tweede lid, bedoelde percentage verschuldigd over de pensioengrondslag waarvan het bedrag op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel 6.1, is bepaald ten aanzien van de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met het bepaalde in de tweede volzin van genoemde bepaling en wordt in plaats van “premievrije deelneming” gelezen “voortgezette deelneming”. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, rust de bedoelde verschuldigdheid op de werkgever indien de vrijwillige voortzetting plaats vindt op grond van het bepaalde in het tweede lid, tweede gedachtestreepje en tussen de werkgever en gewezen werknemer schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een onderlinge verdeling van de voor vrijwillige voortzetting verschuldigde premie.
6. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht.
7. De bepalingen van dit pensioenreglement, met uitzondering van de artikelen 1.1, eerste en derde lid, 2.2 en 6.1, 6.2 en de artikelen 13.1 tot en met 13.5 en 15.1 zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. Daarbij wordt:
a. de premievrije deelneming bedoeld in artikel 6.1, verleend vanaf het tijdstip, waarop de deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest;
b. als pensioengrondslag bedoeld in artikel 6.1, artikel 5.1, derde lid en artikel 5.3, tweede lid, aangemerkt de pensioengrondslag, waarover ingevolge het derde lid van dit artikel premie wordt betaald.
8. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door overlijden van de deelnemer;
f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum.
ARTIKEL 11.2
VERVALLEN
ARTIKEL 11.3
Voortzetting van de verplichte deelneming in verband met het verkrijgen van een FVP-bijdrage
1. In dit artikel en in artikel 11.4 wordt verstaan onder:
a. FVP:
de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet van 2 juli 1998, houdende privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering;
b. werkloze werknemer:
de gewezen deelnemer, die als werkloze werknemer wordt aangemerkt in artikel 1, onderdeel e, van het Bijdragereglement 1999;
c. FVP-voortzettingsbijdrage:
de in artikel 2, eerste lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage;
d. FVP-koopsombijdrage:
de in artikel 2, tweede lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage;
e. eerste werkloosheidsdag:
de in artikel 1, onderdeel h, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde dag;
f. nabestaande:
de (bijzondere) partner van de overleden werkloze werknemer die op de eerste werkloosheidsdag de leeftijd van 40 jaar nog niet heeft bereikt;
g. partnerpensioen:
het (bijzondere) partnerpensioen ten behoeve van de nabestaande;
x. werkloosheidsuitkering:
de in artikel 1, onderdeel g, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde uitkering.
2. Indien en zolang de werkloze werknemer, die op de eerste werkloosheidsdag de 40-jarige leeftijd heeft bereikt, in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht heeft op een FVP-voortzettingsbijdrage, wordt zijn deelneming in de verplichte regeling van het fonds voortgezet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.1 (hierna te noemen:
FVP-voortzetting). Het eventuele verschil tussen de voor de hier bedoelde FVP-voortzetting benodigde premie en de FVP-voortzettingsbijdrage komt voor rekening van het fonds. De FVP-voortzetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de
FVP-voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
3. Indien de FVP-voortzettingsbijdrage van de werkloze werknemer als omschreven in het tweede lid op nihil wordt gesteld vanwege het hanteren van een wachtperiode van 180 dagen door FVP, wordt zijn deelneming in de verplichte regeling van het fonds voortgezet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.1. De benodigde premie komt voor rekening van het fonds. Het bepaalde in de voorgaande twee volzinnen vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de FVP-voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
4. Wanneer aan de werkloze werknemer premievrije deelneming is verleend in verband met arbeidsongeschiktheid, vindt de premievrije deelneming plaats rekening houdend met de FVP-voortzettingsbijdrage.
5. Indien het recht op een werkloosheidsuitkering eindigt in verband met het ontvangen van een uitkering krachtens de Ziektewet, kan de werkloze werknemer de FVP-voortzetting continueren. Tijdens deze gecontinueerde voortzetting komt van de premie de helft ten laste van de werkloze werknemer en de helft ten laste van het fonds. De in dit lid bedoelde gecontinueerde voortzetting eindigt zodra het recht op de uitkering krachtens de Ziektewet eindigt.
6. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde komt van de pensioenpremie 25 % ten laste van de in het vorige lid bedoelde deelnemer en 75% ten laste van het fonds, indien de deelnemer op de eerste werkloosheidsdag 57,5 jaar of ouder is en voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 11.2, eerste lid sub b.
7. De werkloze werknemer bedoeld in het vijfde lid, die bij het bereiken van de
maximum-uitkeringstermijn 35 % of meer arbeidsongeschikt is heeft, ongeacht of hij gebruik maakt van de mogelijkheid tot continuering van de voortzettingsregeling, vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn recht op toepassing van het bepaalde in de artikelen 6.1 en 6.2.
ARTIKEL 11.4
Inkoop van pensioen voor nabestaanden in het kader van de FVP-regeling
De nabestaande van een overleden werkloze werknemer die recht heeft op een
FVP-koopsombijdrage en dit recht ook geldend heeft gemaakt, komt in aanmerking voor een partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 5.1, alsmede voor wezenpensioen conform het bepaalde in artikel 5.3. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de werkloze werknemer (als deelnemer) is overleden op de dag voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag. Indien de FVP-koopsombijdrage niet voldoende is voor volledige inkoop van het betreffende partnerpensioen, alsmede het wezenpensioen komt het ontbrekende deel van de koopsom voor rekening van het fonds.
H OOF D S T U K 12
Aanvraag en uitbetaling van pensioen
ARTIKEL 12.1
Aanvragen en toekenning van pensioen
1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvrage door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2. Het fonds is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvrage om pensioen achterwege is gebleven.
ARTIKEL 12.2
Uitbetaling van pensioen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond.
4. In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen, dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag.
5. De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met
31 december 2006 5 jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om anderen redenen besluit de vervallen pensioentermijnen alsnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
ARTIKEL 12.3
Afkoop pensioen; algemene bepalingen
1. Afkoop bij het fonds is slechts mogelijk in geval van:
- een klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen (ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen);
- fiscaal bovenmatig pensioen;
- korting van pensioen en pensioenaanspraken door het fonds als de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig gedekt zijn.
Het recht op afkoop van een klein ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelname vóór de
pensioeningangsdatum is uitgesloten.
2. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen overeenkomstig het vorige lid aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt het minimumbedrag € 458,06 op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet.
3. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de ingangsdatum van het pensioen.
4. Op de afkoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage E, eerste tabel behorend bij dit reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaarlijks per 1 januari, gehoord de actuaris, door het bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van het voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
ARTIKEL 12.4
Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen
1. Het fonds heeft het recht het pensioen op de ingangsdatum van het pensioen af te kopen indien het pensioen op de ingangsdatum het wettelijk minimum bedrag niet te boven gaat. Indien het in de vorige volzin bedoelde pensioen een bijzonder partnerpensioen betreft, kan het fonds dat pensioen uitsluitend afkopen indien de gewezen partner daarmee heeft ingestemd.
2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de pensioengerechtigde binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. Voor afkoop na deze zes maanden is toestemming van de pensioengerechtigde nodig. Indien de afkoop een bijzonder partnerpensioen betreft, informeert het fonds de gewezen partner binnen zes maanden nadat recht op dat pensioen is ontstaan over de mogelijkheid tot afkoop. Indien de rechthebbende instemt met de afkoop gaat het fonds binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde.
ARTIKEL 12.5
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1. Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van pensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn. Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in achtgenomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen. Deze wordt ter beschikking gesteld aan de gewezen partner.
ARTIKEL 12.6
Afkoopsom
1. De afkoopsom van het af te kopen pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld.
2. Na afkoop kan de pensioengerechtigde geen enkel recht meer ontlenen aan de periode van deelneming waarop de afkoop betrekking had.
H OOF D S T U K 13
Vrijstellingsregelingen
ARTIKEL 13.1
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en de artikelen 38b tot en met 38g van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
2. De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde.
Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
3. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
Uit de door een werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
4. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt, dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
5. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
6. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
ARTIKEL 13.2
Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent.
5. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 13.3
Uitkeringen
1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling.
Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer.
ARTIKEL 13.4
Van kracht worden pensioenregeling
Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 13.3, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 13.5
Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
H OOF D S T U K 14
Overgangsregeling ouderdoms- en partnerpensioen
ARTIKEL 14.1
Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen pensioenreglement I met aanspraken ingevolge de voorgaande hoofdstukken
Voor deelnemers die op zowel 31 december 2005 als 1 januari 2006 deelnemer zijn in het fonds worden de opgebouwde aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen berekend per 31december 2005. Deze premievrije pensioenaanspraken per 31 december 2005 worden opgenomen in de met ingang van 1 januari 2006 geldende regeling.
ARTIKEL 14.2
Handhaving vervallen pensioenreglement I ná 31 december 2005 voor bepaalde groepen
Voor de volgende groepen blijft het vervallen pensioenreglement I van kracht:
- de pensioengerechtigden die op 31 december 2005 lopende pensioenuitkeringen ontvangen;
- de deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds en geboren zijn vóór 1 januari 1950;
- de deelnemers die op of na 1 januari 2006 gaan deelnemen in het fonds en geboren zijn vóór 1 januari 1950;
- de per 31 december 2005 aanwezige gewezen deelnemers in de pensioenregeling;
- voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement I en die niet meer werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is het vervallen pensioenreglement I voor dat deel van toepassing;
- voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het fonds met recht op (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid conform het vervallen pensioenreglement I en nog werkzaam zijn bij een aangesloten werkgever, blijft de voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden conform het vervallen pensioenreglement I. Bij verlaging van het percentage arbeidsongeschiktheid stopt de voortzetting van de pensioenopbouw voor dat deel. Bij verhoging van het percentage arbeidsongeschiktheid is Hoofdstuk 6 voor dat deel van toepassing;
- voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in artikel 14 van het vervallen pensioenreglement I (vrijwillige voortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken. Een verzoek om vrijwillige voortzetting moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de verplichte deelneming is geëindigd. Een gewezen deelnemer kan dus nog in (een deel van) 2006 tijdig een verzoek tot voortzetting indienen. De voortzetting (mits toegestaan) heeft dan als ingangsdatum de dag volgend op de dag waarop de verplichte deelneming is geëindigd;
- voor degenen die op 31 december 2005 de deelneming voortzetten op grond van het bepaalde in artikel 14B van het vervallen pensioenreglement I (FVP-voortzetting) zolang ze onafgebroken van die regeling gebruik maken.
Voor deze deelnemers blijven de aanspraken en pensioenen volledig verzekerd en uitgekeerd zoals dat in de pensioenregeling per 31 december 2005 van toepassing was.
De aanspraken en ingegane pensioenen berustende op het vervallen pensioenreglement I worden aangepast conform het bepaalde in artikel 10.1 van dit reglement. Dit geldt ook voor de aanspraken en ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 34 van Hoofdstuk III (Aanspraken ter zake van deelneming in het fonds en diensttijd vóór 1 januari 1978) van het vervallen pensioenreglement I.
ARTIKEL 14.3
Afwijkende pensioendatum voor de verworven aanspraken en rechten op 31 december 2012
Voor de aanspraken en rechten op pensioen die op 31 december 2012 zijn verworven, is de pensioendatum in afwijking van de pensioendatum onder artikel 1.2, sub k gelijk aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt.
H OOF D S T U K 15
Overige bepalingen
ARTIKEL 15.1
Bijzondere regelingen
1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever:
a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms-, invaliditeits-, partner- en wezenpensioen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in hoofdstuk I geregelde voorzieningen;
b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraak op ouderdoms-, invaliditeits-, partner- en wezenpensioen verzekeren, naast de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk I,
een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden.
2. Het bestuur is bevoegd, op verzoek van een deelnemer, met deze een overeenkomst te sluiten, waarbij de rechten op pensioen waarop hij volgens dit reglement recht heeft, kunnen worden verhoogd, voor zover dit mogelijk is binnen de kaders van de Pensioenwet. Het bestuur stelt de premie of de koopsom vast gehoord de actuaris en bepaalt de overige voorwaarden met betrekking tot deze overeenkomst.
3. Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement van toepassing zullen zijn, stelt het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóór de wijziging van het tarief in gevolge dit hoofdstuk afgesloten verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbenden is medegedeeld.
4. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde pensioenen.
ARTIKEL 15.2
Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden
1. De werkgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden over te leggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn.
De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
ARTIKEL 15.2A
Hardheidsbepaling
In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid, kan het bestuur, met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen, anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen.
ARTIKEL 15.3
Slotbepaling
In onvoorziene gevallen beslist het bestuur, daarbij blijvend binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving.
ARTIKEL 15.4
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2014 met dien verstande dat:
1. Met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, is dit reglement in werking getreden op 1 januari 2006 en is op 18 februari 2008 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 gewijzigd, met dien verstande dat:
x. xx xxxxxxxxxxx in artikel 2.1 vierde lid, onderdeel b, artikel 2.2 vijfde lid, artikel 4.1A eerste lid, en artikel 4.4 zevende lid (nieuw) met terugwerkende kracht tot
1 januari 2006 in werking zijn getreden.
x. xx xxxxxxxxxxx in artikel 1.3.1 eerste lid, artikel 1.3. 2 eerste t/m vierde lid, artikel 1.5,
artikel 2.2 eerste lid, vijfde en zesde lid, artikel 2.4, de artikelen 3.1 t/m 3.11, artikel 4.2 eerste lid, tweede lid en derde lid, artikel 5.4 en de artikelen 12.2 t/m 12.8 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
c. de artikelen 15.3 t/m 15.6 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 zijn omgenummerd in de artikelen 15.2 t/m 15.5 (in verband met het vervallen van artikel 15.2 met ingang van 1 januari 2008) en artikel 1.6 is omgenummerd in artikel 1.5 (in verband met het vervallen van artikel 1.5)
2. Dit reglement is gewijzigd op 6 oktober 2008 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, met dien verstande dat de wijzigingen in artikel 5.3, artikel 4.2 tot en met 4.4 alsmede de wijzigingen in de bijlagen A tot en met E met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is gewijzigd op 24 november 2008 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, met dien verstande dat artikel 10.1 met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2008 in werking is getreden en de wijzigingen in artikel 4.2 alsmede de wijzigingen in de artikelen 12.3 tot en met
12.6 het schrappen van de artikelen 12.7 en 12.8 alsmede bijlage G met terugwerkende kracht van 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is gewijzigd op 8 december 2008 met dien verstande dat de wijziging in het tweede lid van artikel 2.4 en de wijziging in bijlage E op 1 januari 2009 in werking zullen treden.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 2 februari 2009, met dien verstande dat de wijzigingen in artikel 4.2 en bijlage B met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 29 juni 2009, met dien verstande dat:
- de wijziging in artikel 8.5 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 in werking is getreden;
- de wijzigingen in artikel 1.4, artikel 2.4 en artikel 5.3, lid 5 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in werking zijn getreden.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 25 juni 2013 en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 9 september 2013. Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 19 december 2013.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2014.
ARTIKEL 15.5
Citeertitel
Dit reglement kan worden aangehaald als pensioenreglement I.
Tabel verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen (behorend bij artikel 4.2 lid 1)
Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro partnerpensioen. Het uit de inruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het ruiltarief.
Leeftijd | Inruil partnerpensioen in direct ingaand ouderdomspensioen |
| op 65, 66 en 67 |
55 | 0,136 |
56 | 0,144 |
57 | 0,151 |
58 | 0,159 |
59 | 0,168 |
60 | 0,176 |
61 | 0,186 |
62 | 0,196 |
63 | 0,206 |
64 | 0,217 |
65 | 0,228 |
66 | 0,239 |
67 | 0,252 |
68 | 0,265 |
69 | 0,279 |
70 | 0,294 |
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de ruiltarieven behorende bij de gehele leeftijden.
Tabel verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen (behorend bij artikel 4.2 lid 2)
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief.
Leeftijd | Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen |
Leeftijd | Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen |
| op 65 | op 67 |
| op 65 | op 67 |
21 | 4,072 | 3,533 | 45 | 3,461 | 2,994 |
22 | 4,049 | 3,513 | 46 | 3,439 | 2,974 |
23 | 4,027 | 3,493 | 47 | 3,419 | 2,955 |
24 | 4,005 | 3,474 | 48 | 3,402 | 2,940 |
25 | 3,983 | 3,455 | 49 | 3,389 | 2,928 |
26 | 3,959 | 3,434 | 50 | 3,379 | 2,918 |
27 | 3,934 | 3,412 | 51 | 3,371 | 2,910 |
28 | 3,908 | 3,390 | 52 | 3,366 | 2,904 |
29 | 3,882 | 3,367 | 53 | 3,364 | 2,901 |
30 | 3,856 | 3,344 | 54 | 3,367 | 2,902 |
31 | 3,829 | 3,321 | 55 | 3,374 | 2,906 |
32 | 3,803 | 3,298 | 56 | 3,386 | 2,916 |
33 | 3,776 | 3,274 | 57 | 3,405 | 2,930 |
34 | 3,750 | 3,250 | 58 | 3,430 | 2,950 |
35 | 3,722 | 3,226 | 59 | 3,459 | 2,973 |
36 | 3,695 | 3,202 | 60 | 3,493 | 3,000 |
37 | 3,668 | 3,179 | 61 | 3,532 | 3,031 |
38 | 3,642 | 3,155 | 62 | 3,578 | 3,068 |
39 | 3,615 | 3,131 | 63 | 3,634 | 3,114 |
40 | 3,590 | 3,109 | 64 | 3,702 | 3,169 |
41 | 3,565 | 3,087 | 65 | 3,792 | 3,236 |
42 | 3,539 | 3,064 | 66 |
| 3,315 |
43 | 3,513 | 3,040 | 67 |
| 3,416 |
44 | 3,486 | 3,016 |
|
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald door middel van interpolatie tussen de tarieven behorende bij de gehele leeftijden.
Tabel inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen (behorend bij artikel 4.3)
Onderstaand ruiltarief “omzetting OP in TOP” geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum en eindigend op de leeftijd 65, 66 danwel 67, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het om te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief.
Leeftijd |
Inruil ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen |
| op 65 | op 66 | op 67 |
55 | 1,102 | 0,951 | 0,826 |
56 | 1,248 | 1,066 | 0,919 |
57 | 1,431 | 1,208 | 1,030 |
58 | 1,666 | 1,385 | 1,166 |
59 | 1,981 | 1,613 | 1,337 |
60 | 2,422 | 1,917 | 1,557 |
61 | 3,085 | 2,344 | 1,852 |
62 | 4,192 | 2,986 | 2,265 |
63 | 6,408 | 4,058 | 2,885 |
64 | 13,060 | 6,203 | 3,921 |
64 jaar en 11 maanden | 163,090 |
|
|
65 |
| 12,647 | 5,996 |
65 jaar en 11 maanden |
| 158,050 |
|
66 |
|
| 12,227 |
66 jaar en 11 maanden |
|
| 159,922 |
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de tarieven behorende bij de gehele leeftijden.
Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang (behorend bij artikel 4.4 lid 2)
Leeftijd | Vervroegingsfactor ouderdomspensioen |
| op 65 | op 66 | op 67 |
55 | 0,524 | 0,487 | 0,452 |
56 | 0,555 | 0,516 | 0,479 |
57 | 0,589 | 0,547 | 0,507 |
58 | 0,625 | 0,581 | 0,538 |
59 | 0,665 | 0,617 | 0,572 |
60 | 0,708 | 0,657 | 0,609 |
61 | 0,755 | 0,701 | 0,649 |
62 | 0,807 | 0,749 | 0,694 |
63 | 0,865 | 0,802 | 0,743 |
64 | 0,929 | 0,861 | 0,797 |
65 | 1,000 | 0,927 | 0,857 |
66 |
| 1,000 | 0,924 |
67 |
|
| 1,000 |
Xxxxx verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang
Leeftijd | Uitstelfactor ouderdomspensioen |
|
op 65 |
op 66 |
op 67 |
65 | 1,000 |
|
|
66 | 1,079 | 1,000 |
|
67 | 1,167 | 1,046 | 1,000 |
68 | 1,265 | 1,084 | 1,085 |
69 | 1,374 | 1,178 | 1,180 |
70 | 1,496 | 1,284 | 1,286 |
71 |
| 1,404 | 1,407 |
72 |
|
| 1,544 |
Xxxxx uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65-jarige leeftijd: (behorend bij artikel 12.3)
De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld ouderdomspensioen, geldig van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, xxxxxx als volgt:
Leeftijd | Afkoopfactor ouderdomspensioen, ingaande op 65- of 67-jarige leeftijd |
| op 65 | op 67 |
21 | 3,412 | 2,960 |
22 | 3,551 | 3,081 |
23 | 3,696 | 3,206 |
24 | 3,846 | 3,337 |
25 | 4,001 | 3,472 |
26 | 4,162 | 3,611 |
27 | 4,329 | 3,756 |
28 | 4,502 | 3,907 |
29 | 4,680 | 4,062 |
30 | 4,865 | 4,223 |
31 | 5,056 | 4,389 |
32 | 5,254 | 4,560 |
33 | 5,457 | 4,738 |
34 | 5,667 | 4,921 |
35 | 5,884 | 5,109 |
36 | 6,107 | 5,304 |
37 | 6,336 | 5,504 |
38 | 6,571 | 5,710 |
39 | 6,812 | 5,922 |
40 | 7,058 | 6,139 |
41 | 7,310 | 6,361 |
42 | 7,568 | 6,588 |
43 | 7,829 | 6,819 |
44 | 8,095 | 7,055 |
45 | 8,365 | 7,294 |
46 | 8,639 | 7,538 |
47 | 8,918 | 7,785 |
48 | 9,203 | 8,035 |
49 | 9,494 | 8,291 |
50 | 9,791 | 8,551 |
51 | 10,095 | 8,816 |
52 | 10,409 | 9,086 |
53 | 10,735 | 9,364 |
54 | 11,072 | 9,652 |
55 | 11,422 | 9,950 |
56 | 11,787 | 10260 |
57 | 12,166 | 10,584 |
58 | 12,560 | 10,921 |
59 | 12,967 | 11,273 |
60 | 13,386 | 11,637 |
61 | 13,817 | 12,015 |
62 | 14,257 | 12,405 |
63 | 14,708 | 12,811 |
64 | 15,165 | 13,230 |
65 | 15,630 | 13,662 |
66 |
| 14,104 |
67 |
| 14,556 |
Leeftijd | Afkoopfactor ouderdomspensioen, ingaande op 66-jarige leeftijd |
54 | 10,347 |
55 | 10,670 |
56 | 11,007 |
57 | 11,359 |
58 | 11,724 |
59 | 12,104 |
60 | 12,496 |
61 | 12,900 |
62 | 13,317 |
63 | 13,747 |
64 | 14,188 |
65 | 14,638 |
66 | 15,096 |
Xxxxx uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden:
De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld partnerpensioen, geldig van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, xxxxxx als volgt:
Leeftijd | Afkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij overlijden |
| op 65 | op 67 |
21 | 0,807 | 0,808 |
22 | 0,844 | 0,846 |
23 | 0,883 | 0,885 |
24 | 0,924 | 0,925 |
25 | 0,966 | 0,968 |
26 | 1,011 | 1,012 |
27 | 1,057 | 1,059 |
28 | 1,106 | 1,108 |
29 | 1,158 | 1,159 |
30 | 1,211 | 1,213 |
31 | 1,267 | 1,269 |
32 | 1,326 | 1,327 |
33 | 1,387 | 1,388 |
34 | 1,450 | 1,452 |
35 | 1,517 | 1,519 |
36 | 1,586 | 1,588 |
37 | 1658 | 1,660 |
38 | 1,734 | 1,736 |
39 | 1,812 | 1,814 |
40 | 1,892 | 1,895 |
41 | 1,976 | 1,979 |
42 | 2,064 | 2,066 |
43 | 2,156 | 2,158 |
44 | 2,251 | 2,253 |
45 | 2,349 | 2,351 |
46 | 2,449 | 2,452 |
47 | 2,551 | 2,554 |
48 | 2,655 | 2,658 |
49 | 2,760 | 2,763 |
50 | 2,866 | 2,869 |
51 | 2,974 | 2,977 |
52 | 3,083 | 3,087 |
53 | 3,192 | 3,196 |
54 | 3,301 | 3,306 |
55 | 3,410 | 3,415 |
56 | 3,517 | 3,522 |
57 | 3,621 | 3,626 |
58 | 3,723 | 3,728 |
59 | 3,823 | 3,829 |
60 | 3,922 | 3,928 |
61 | 4,018 | 4,024 |
62 | 4,110 | 4,117 |
63 | 4,196 | 4,204 |
64 | 4,275 | 4,283 |
65 | 4,336 | 4,355 |
66 |
| 4,417 |
67 |
| 4,457 |
Leeftijd | Afkoopfactor latent partnerpensioen, ingaand bij overlijden |
| Op 66 |
54 | 3,303 |
55 | 3,412 |
56 | 3,519 |
57 | 3,623 |
58 | 3,725 |
59 | 3,826 |
60 | 3,924 |
61 | 4,021 |
62 | 4,113 |
63 | 4,200 |
64 | 4,279 |
65 | 4,350 |
66 | 4,402 |
Xxxxx direct ingaand levenslang partnerpensioen:
De afkoopfactoren met betrekking tot direct ingaand partnerpensioen, geldig van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, xxxxxx als volgt:
Leeftijd | Afkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij overlijden, op 65, 66 en 67 jarige leeftijd |
21 | 29,073 |
22 | 28,961 |
23 | 28,845 |
24 | 28,723 |
25 | 28,597 |
26 | 28,465 |
27 | 28,327 |
28 | 28,185 |
29 | 28,035 |
30 | 27,880 |
31 | 27,718 |
32 | 27,549 |
33 | 27,373 |
34 | 27,190 |
35 | 26,998 |
36 | 26,799 |
37 | 26,592 |
38 | 26,377 |
39 | 26,152 |
40 | 25,920 |
41 | 25,678 |
42 | 25,427 |
43 | 25,166 |
44 | 24,896 |
45 | 24,616 |
46 | 24,327 |
47 | 24,027 |
48 | 23,718 |
49 | 23,399 |
50 | 23,071 |
51 | 22,733 |
52 | 22,386 |
53 | 22,030 |
54 | 21,665 |
55 | 21,289 |
56 | 20,901 |
57 | 20,503 |
58 | 20,094 |
59 | 19,672 |
60 | 19,240 |
61 | 18,795 |
62 | 18,340 |
63 | 17,872 |
64 | 17,394 |
65 | 16,905 |
66 | 16,406 |
67 | 15,898 |
68 | 15,379 |
69 | 14850 |
70 | 14,308 |
71 | 13,757 |
72 | 13,197 |
73 | 12,636 |
74 | 12,073 |
75 | 11,511 |
76 | 10,950 |
77 | 10,390 |
78 | 9,833 |
79 | 9,279 |
80 | 8,735 |
81 | 8,204 |
82 | 7,689 |
83 | 7,193 |
84 | 6,716 |
85 | 6,256 |
86 | 5,815 |
87 | 5,397 |
88 | 5,003 |
89 | 4,639 |
90 | 4,300 |
91 | 3,985 |
92 | 3,696 |
93 | 3,432 |
94 | 3,190 |
95 | 2,951 |
96 | 2,737 |
97 | 2,530 |
98 | 2,341 |
99 | 2,177 |
100 | 2,042 |
101 | 1,923 |
Bij niet-gehele leeftijden worden de afkoopfactoren d.m.v. interpolatie tussen de afkoopfactoren behorende bij de gehele leeftijden bepaald.
Overzicht geldende bedragen (behorend bij artikel 2.3)
Artikel 2.1 lid 2
Het maximum loon bedoeld in artikel 2.1. lid 2 bedraagt voor 2012 € 50.064, voor 2013 € 50.853 en voor 2014 € 51.414 (artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen).
Artikel 2.3
Tabel hoog/laag constructie ouderdomspensioen (behorend bij artikel 4.5)
Op 65
Op 66
Op 67
Addendum bij Pensioenreglement I: in 2012 geldende en van Pensioenreglement I afwijkende bepalingen
Artikel 1
Afwijkende opbouwpercentages
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 gelden in het jaar 2012 de navolgende percentages:
- voor de deelnemer in de sector Beroepsgoederenvervoer 1,96%;
- voor de deelnemer in de sector Besloten Busvervoer 1,90%;
- voor de deelnemer in de sector Taxivervoer 1,99%,
Artikel 2
Afwijkende vaststelling partnerpensioen
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.1 lid 2 wordt de in dat artikel bedoelde verhoging van het partnerpensioen waar in het jaar 2012 recht op ontstaat, op de navolgende wijze vastgesteld.
Het in artikel 5.1 lid 2 bedoelde ouderdomspensioen waar vanaf het overlijden nog aanspraak op verkregen had kunnen worden en dat de berekeningsgrondslag vormt voor de verhoging van het partnerpensioen, wordt op de volgende wijze vastgesteld:
• het ouderdomspensioen dat tussen de datum van overlijden en 1 januari 2013 nog opgebouwd had kunnen worden onder inachtneming van het van toepassing zijnde percentage als bedoeld in artikel 1 van dit addendum en
• het ouderdomspensioen dat tussen 1 januari 2013 en de pensioendatum nog opgebouwd had kunnen worden onder inachtneming van het van toepassing zijnde percentage zoals opgenomen in artikel 4.1 lid 1 van Pensioenreglement I.
Artikel 3
Afwijkende vaststelling wezenpensioen
Het in artikel 2 van dit Xxxxxxxx bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een verhoging van een wezenpensioen als bedoeld in artikel 5.3 lid 2 voor zover op die verhoging recht ontstaat in het jaar 2012.
Artikel 4
Werkingsduur Addendum
Het in dit Addendum bepaalde geldt uitsluitend in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.