Procestaal: Duits
— akteverlening aan verzoeker dat deze laatste vordering vooralsnog beperkt is tot 1 EUR als voorschot op een bedrag van 82.378,81 EUR, onder voorbehoud van een verhoging of verlaging in de loop van het geding en onder voorbehoud van de verhoging met compensatoire rente, althans met de op de overeenkomst toepasselijke contractuele rente van 3,65 %;
— verwijzing van de tegenpartij in de kosten.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.
1. Eerste middel: schending van de contractuele verplichtingen, de motiveringsplicht, de rechten van verdediging, het algemene zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, misbruik van bevoegdheid, schending van de verplichting om overeenkomsten loyaal en te goeder trouw uit te voeren, schending van artikel II.19.3 van de Grant Agreement-overeenkomst, alsmede schending van het algemene vertrouwensbeginsel en van de algemene regels voor de uitlegging van overeenkomsten, doordat het besluit om het aan de ECFA betaalde bedrag gedeeltelijk terug te vorderen uitsluitend berust op de resultaten van de audit zonder nadere motivering.
2. Tweede middel: schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van verdediging, van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het algemene vertrouwensbeginsel en van de algemene regels voor de uitlegging van overeenkomsten, doordat de ECFA niet opnieuw werd uitgenodigd stukken in te dienen om aan te tonen dat de betwiste kosten voor subsidie in aanmerking kwamen, hoewel bij haar het vertrouwen was gewekt dat zij daartoe in een latere fase van de procedure de gelegenheid zou krijgen.
3. Derde middel: schending van de contractuele verplichtingen, de motiveringsplicht, de rechten van verdediging, het algemene zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, misbruik van bevoegdheid, schending van de verplichting om overeenkomsten loyaal en te goeder trouw uit te voeren en van de bepalingen van de gesloten subsidieovereenkomst en, in het bijzonder, schending van artikel II.14 van de Grant Agreement-overeenkomst, de algemene beginselen die gelden voor audits, het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd, het verbod op misbruik van contractuele bedingen, het algemene vertrouwensbeginsel en de algemene regels voor de uitlegging van overeenkomsten.
Verzoeksters voeren aan dat verweersters zich het recht toe-eigenen de in geding zijnde overeenkomst naar eigen goeddunken uit te leggen, zonder de uitdrukkelijke bepalingen in acht te nemen die de verplichting inhouden om de werkelijk verrichte prestaties en de daarvoor in aanmerking komende kosten te subsidiëren.
Beroep ingesteld op 26 september 2014 — Novar/BHIM (Zaak T-726/14)
(2015/C 007/44)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Novar GmbH (Albstadt, Duitsland) (vertegenwoordiger: X. Xxxxx, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— het Bureau veroordelen tot betaling van 2 498,00 EUR, vermeerderd met rente op de voet van 5 procentpunten boven de basisrentevoet vanaf het aanhangig zijn van de zaak;
— het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de vertegenwoordiging van verzoekster.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan.
Middel: niet-contractuele aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 118, lid 3, van verordening nr. 207/2009
Verzoekster betoogt dat sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren, alsmede van een causaal verband tussen de handeling en de schade. Verzoekster stelt dat de onrechtmatige handeling bestaat in de beslissing van 14 mei 2013 houdende afwijzing van de oppositie. Er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het recht, daar het Bureau in strijd met de in de brief van 22 juni 2012 vervatte informatie met betrekking tot de voor het bewijs van de oudere rechten in oppositieprocedure B002027251 over te leggen documenten, in de beslissing op de oppositie van 14 mei 2013 is uitgegaan van bijkomende vereisten voor het bewijs van de oudere rechten en op deze grond verzoeksters oudere rechten niet in aanmerking heeft genomen. Deze schending van het recht staat in causaal verband met de door verzoekster extra te betalen advocatenkosten die zijn ontstaan in het kader van het beroep tegen de beslissing van 14 mei 2013, die bij beslissing van de oppositieafdeling van 17 oktober 2013 werd herzien.
Beroep ingesteld op 16 oktober 2014 — PAN Europe en Unaapi/Commissie (Zaak T-729/14)
(2015/C 007/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) (Brussel, België); en Xxxxxx xxxxxxxxx xxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx (Xxxxxx) (Xxxxxx Xxx Xxxxxx Xxxxx, Xxxxxx) (vertegenwoordiger: X. Xxxxxxxx, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 augustus 2014, Ares(2014)2589479, waarvan op 6 augustus 2014 kennis is gegeven aan de vertegenwoordiger van de verzoekende partijen (het bestreden besluit), in reactie op de aanvraag van de verzoekende partijen van 10 januari 2013 op grond van artikel 6, lid 2, van verordening (EG) nr. 396/ 2005 (1) („MRL-verordening”) tot verlaging van de maximumresidugehalten (MRL’s) van de werkzame stof imidacloprid voor honing, pollen en koninginnengelei; en
— verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van hun beroep dragen de verzoekende partijen één middel aan, inhoudend dat de Commissie met de vaststelling van het bestreden besluit niet in overeenstemming met de MRL-verordening — in het bijzonder met artikel 3 en, dan wel in samenhang met, artikel 14, lid 1 en lid 2, sub a, c en d, van deze verordening — heeft gehandeld, en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld.
— De verzoekende partijen betogen dat de MRL-verordening voorschrijft dat de Commissie rekening houdt met diergezondheid bij het beslissen op aanvragen op grond van artikel 7 tot vaststelling of wijziging van een MRL. De beslissing van de Commissie om de aanvraag van de verzoekende partijen tot verlaging van MRL’s voor imidacloprid niet toe te wijzen is dan ook onrechtmatig.