Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd
Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd
Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN)
Vastgesteld op 30 november 2022
Inhoudsopgave
1. INLEIDING 4
1.1 Algemeen 4
1.2 Statutaire omschrijving 4
1.3 Pensioenregelingen en overeenkomst met de werkgever 4
1.4. Xxxxxx, visie en strategie 5
2. DE ORGANISATIE 7
2.1. Organisatieschema 7
2.2. Organen 7
2.3. Extern Toezicht 12
2.4. Stuurinformatie en verantwoording 12
2.5. Uitbestede werkzaamheden 13
2.6. Uitbestedingsbeleid 14
2.7. Integriteitsbeleid 15
2.7.1. Compliance charter 15
2.7.2. Gedragscode 16
2.7.3. Incidentenregeling 16
2.7.4. Klokkenluiderregeling 16
2.8. Risicomanagement 17
2.9. Financieel crisisplan en noodprocedure 18
2.10. Zelfevaluatie 18
2.11. Diversiteitsbeleid 18
2.12. Communicatie met deelnemers en pensioengerechtigden 19
3. PENSIOENREGELING 21
3.1. Pensioentoezegging 21
3.2. Deelnemer 21
3.3. Pensioenverplichtingen en financieringsafspraken 21
3.3.1. Pensioenverplichtingen 21
3.3.2. Afspraken met de werkgever 21
3.3.3. Beleid niet vindbare pensioengerechtigden 22
3.3.4. Herzieningenbeleid 22
4. HERVERZEKERINGBELEID 23
5. VOORZIENINGEN EN VERMOGEN 24
5.1. Dekkingsgraden 24
5.2. Voorziening Pensioenverplichtingen 25
5.3. Beleggingen 27
5.4. Eigen vermogen 27
6. RISICOHOUDING EN HAALBAARHEIDSTOETS 30
6.1. Risicohouding 30
6.2. (Aanvangs)haalbaarheidstoets 31
7. BELEGGINGSBELEID 32
7.1 Doelstellingen en strategische invulling 32
7.2. Beleggingsproces 33
7.3. Beleggingsbeliefs 34
7.4. Strategische asset Mix 36
7.5. Matchingportefeuille 38
7.6. Rendementsportefeuille 42
7.7. Maatschappelijk verantwoord beleggen 44
8. FINANCIELE STURINGSMIDDELEN 47
8.1. Beleggingsbeleid 47
8.2. Toeslagenbeleid 47
8.3. Korten pensioenaanspraken en – rechten 48
BIJLAGE 1 VERKLARING INZAKE DE BELEGGINGSBEGINSELEN (1 januari 2022) VAN DE STICHTING PENSIOENFONDS DELTA LLOYD 49
BIJLAGE 2 RISICOBEHEERSING 61
BIJLAGE 3 FINANCIEEL CRISISPLAN 69
BIJLAGE 4 ERVARINGSTERFTEFACTOREN 79
BIJLAGE 5 PARTNERFREQUENTIE 81
BIJLAGE 6: FLEXIBILISERINGSFACTOREN 82
1. INLEIDING
1.1 Algemeen
Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd (hierna genoemd: het Pensioenfonds of DLPF) is een ondernemingspensioenfonds die in 1970 is opgericht. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit ten behoeve van medewerkers die tot 1 oktober 2019 in dienst zijn getreden of in dienst waren bij Delta Lloyd Services B.V of diens voorgangers. Vanaf 1 januari 2020 vindt er geen opbouw meer plaats binnen het Pensioenfonds.
Het doel van deze ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het Pensioenfonds, inclusief de risicobeheersing binnen het Pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het beleid van het Pensioenfonds, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop het rust gemotiveerd zijn omschreven.
De ABTN beschrijft de actuariële en bedrijfstechnische werkwijze van het Pensioenfonds.
De ABTN wordt één keer per jaar geactualiseerd. In de huidige ABTN zijn alle besluiten meegenomen die tot 30 november 2022 zijn genomen.
1.2 Statutaire omschrijving
De statutaire omschrijving van het doel van het Pensioenfonds luidt als volgt: “Het Pensioenfonds heeft ten doel het verlenen van pensioenaanspraken alsmede het uitkeren van pensioen, aan deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden, een en ander volgens de regels zoals nader in het pensioenreglement omschreven.”
Deze doelstelling is verder uitgebreid met het zo veel mogelijk realiseren van een waardevast pensioen voor onze (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Dit betekent dat het pensioenfonds streeft naar een jaarlijkse toeslagverlening voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op basis van prijsinflatie. Indien de mogelijkheid zich voordoet, zal het Pensioenfonds de koopkracht van de opgebouwde en ingegane pensioenen proberen zeker te stellen.
1.3 Pensioenregelingen en overeenkomst met de werkgever
Het Pensioenfonds voert het pensioenreglement uit die volgt uit de Pensioenovereenkomsten van de voormalig werknemers van Delta Lloyd Services B.V. Daarnaast voert het Pensioenfonds de pensioenovereenkomst uit van de voormalig werknemers van Delta Lloyd Services B.V. die per 1 oktober 2019 in dienst zijn getreden bij NN Personeels B.V. (werkgever) en die gold tot 1 januari 2020. Het pensioenfonds heeft daarbij de uitloopdekking in het kader van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in het Pensioenreglement, in stand gehouden van deelnemers waarvan de eerste ziektedag lag vóór 1 januari 2020. Inmiddels komt niemand meer in aanmerking voor de uitloopdekking.
Met de werkgever is een voortzettingsovereenkomst overeengekomen waarin de pensioenuitvoering van het pensioenreglement is afgesproken. De werkgever blijft de uitvoeringskosten betalen. De overeenkomst geldt voor onbepaalde duur. Onder
voorwaarden kan de werkgever, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden, de voortzettingsovereenkomst beëindigen
1.4. Xxxxxx, visie en strategie
Missie
Het Pensioenfonds is een betrouwbare en professionele pensioenuitvoerder die invulling geeft aan de pensioenovereenkomsten die de werkgever tot 1 januari 2020 heeft afgesloten met de werknemersorganisaties.
Hierbij verleent het Pensioenfonds pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en hun nabestaanden, een en ander volgens de regels zoals nader in het pensioenreglement is omschreven en die in overeenstemming is met de bestaande wet- en regelgeving.
De ambitie van het Pensioenfonds is om, binnen zijn financieringsmogelijkheden, te streven naar een goede pensioenvoorziening door de koopkracht van de rechten van (gewezen) deelnemers en de pensioenen van de pensioengerechtigden zo goed mogelijk in stand te houden.
Visie en doelstellingen
Het Pensioenfonds blijft zich inspannen om de pensioenen en pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op een optimale manier uit te voeren, ook nu het Pensioenfonds geen nieuwe opbouw meer kent. Economische –en maatschappelijke ontwikkelingen en overheidsmaatregelen hebben echter onzekerheid tot gevolg. Het is aan het Pensioenfonds om op deze ontwikkelingen en maatregelen waar mogelijk in te spelen en tenminste de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te wijzen op deze ontwikkelingen en acties die naar aanleiding daarvan nodig kunnen zijn.
Het Pensioenfonds streeft naar een effectieve en efficiënte uitvoering, om de kosten van de uitvoering te beperken, met in achtneming van:
- een voor de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden beheerst risico;
- de realisatie van de ambitie van het Pensioenfonds.
Het Pensioenfonds stelt een evenwichtige belangenafweging tussen de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden centraal. Het Pensioenfonds besteedt veel aandacht aan communicatie met belanghebbenden en speelt hierbij in op de externe en interne ontwikkelingen waar het pensioenfonds mee wordt geconfronteerd. Het Pensioenfonds is transparant, toegankelijk en wil betrouwbaar en deskundig zijn. Ook wil het Pensioenfonds reële verwachtingen bij (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden wekken. Daarbij wil het pensioenfonds aan (gewezen) deelnemers inzicht en keuzemogelijkheden geven met betrekking tot het opgebouwde pensioen. Om dit te bereiken maakt het Pensioenfonds onder meer gebruik van een website en pensioenportaal waarin een pensioenplanner is opgenomen.
Het Pensioenfonds belegt het pensioenvermogen op een maatschappelijk verantwoorde manier in aandelen, vastrentende waarden en vastgoed, voor een groot deel via beleggingsfondsen. Bij de beleggingsfondsen worden aspecten zoals klimaat, gezondheid, veiligheid en governance (ESG) meegenomen in de beoordeling en besluitvorming voor investering.
Ontwikkelingen als bijvoorbeeld veranderende financiële markten, veranderingen in het pensioenstelsel en de steeds verder gaande regelgeving zal invloed hebben op het Pensioenfonds. Deze ontwikkelingen worden nauwlettend door het Pensioenfonds gevolgd. Het Pensioenfonds bespreekt daarom regelmatig deze ontwikkelingen en scenario’s die het pensioenfonds kan opvolgen.
Strategie
Het Pensioenfonds kiest voor een bestuurlijke inrichting die de missie en visie ondersteunt. Het Pensioenfonds richt zich financieel op het beheersen van risico’s en het creëren van extra rendement waarmee het behoud van koopkracht van de opgebouwde en ingegane pensioenen nastreeft. Indien de mogelijkheid zich hiertoe voordoet, zal het pensioenfonds de koopkracht van de opgebouwde en ingegane pensioenen proberen te verzekeren.
Het Pensioenfonds wil zijn missie en visie realiseren met een eigen beperkte organisatie waarbij:
de (pensioen)administratie, wettelijke rapportages, wettelijke communicatie en vermogensbeheer, inclusief de beleggingsadministratie worden uitbesteed;
de overige, fonds eigen, communicatie en de beleidsvoorbereiding worden door de eigen organisatie verzorgd, eventueel in samenwerking met andere aan de werkgever gelieerde pensioenfondsen.
De uitbestede werkzaamheden worden door het pensioenfonds nauwlettend gemonitord.
Daarnaast zorgt een prudent beleggingsbeleid, waarbij het renterisico grotendeels is afgedekt, voor het behouden van een goede financiële positie.
Door communicatie met de stakeholders en het gebruiken van informatie uit onze omgeving worden ontwikkelingen nauwgezet gevolgd. Door het hebben van een professionele organisatie kan het pensioenfonds relatief snel actie ondernemen als ontwikkelingen zich voordoen.
2. DE ORGANISATIE
2.1. Organisatieschema
Verantwoordingsorgaan
Raad van Toezicht
Financiële riskmgr.
Bestuur met
SFH risicobeheer en actuariële functie SFH interne audit
Management team
Internal Compliance
auditor officer/PO
Non-fin riskmgr. en actuariële functie
Bestuursbureau
Beleggings- - advies- commissie
Risico- commissie
Commissie audit en ver- slaglegging
Pensioen- en communicatie- commissie
Geschillen- commissie
Externe accountant
waarmerkend actuaris
deelnemers/pensioengerechtigden
werkgever
Het organisatieschema van het Pensioenfonds ziet er als volgt uit:
2.2. Organen
Bestuur
Het bestuur van het Pensioenfonds is paritair samengesteld en bestaat uit 5 leden, waarvan het aantal werkgeversbestuursleden en het aantal gewezen deelnemersbestuursleden niet meer bedraagt dan 1. Het bestuur kan daarnaast ten hoogste twee onafhankelijke leden tot lid van het bestuur benoemen. De verdeling van de deelnemersbestuursleden en pensioengerechtigdenbestuursleden vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de pensioengerechtigdenbestuursleden en gewezen deelnemersbestuursleden samen ten hoogste vijftig procent (50%) van het totaal aantal bestuurszetels bezetten, tenzij uit de Pensioenwet anders voortvloeit. De verdeling van de zetels tussen de deelnemersbestuursleden en de pensioengerechtigdenbestuursleden op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, wordt door het bestuur in ieder geval vastgesteld bij periodieke aftreding van bestuursleden en tussentijds indien daartoe naar het oordeel van het bestuur aanleiding is.
Met ingang van 1 juli 2021 is de samenstelling van het bestuur als volgt: twee deelnemersleden, één gewezen deelnemerslid, één pensioengerechtigd lid en één werkgeverslid. De zittende bestuursleden benoemen nieuwe bestuursleden.
De centrale ondernemingsraad (COR) draagt de deelnemersleden voor. De vereniging van oud-medewerkers Delta Lloyd Groep (vereniging), zoals gedefinieerd in de statuten, draagt het pensioengerechtigde - en het gewezen deelnemerslid voor. Het werkgeverslid wordt voorgedragen door de directie van de werkgever.
De door de COR, de vereniging en werkgever voorgedragen kandidaat bestuursleden kunnen worden benoemd als zij geschikt zijn. Pensioengerechtigden danwel gewezen deelnemers kunnen zich na publicatie van de voordracht door de vereniging binnen twee weken na publicatie schriftelijk aanmelden als kandidaat bestuurslid via een door ten minste 30 gepensioneerden danwel gewezen deelnemers ondertekend verzoek en als hij/zij naar redelijke verwachting voldoet aan de geschiktheidseisen. Als er andere geschikte kandidaten zich hebben gemeld vinden er verkiezingen plaats.
Bestuursleden worden voor een periode van 4 jaar gekozen en treden af volgens een door het bestuur opgesteld rooster. Een bestuurslid kan maximaal twee keer worden herbenoemd. Uit het bestuur worden door het bestuur de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter benoemd. Het bestuur kan een secretaris benoemen.
De bestuursleden worden benoemd, indien ze voldoen aan de geschiktheidseisen zoals die zijn vastgelegd in het geschiktheidsplan. In dit geschiktheidsplan is ook het opleidingsplan opgenomen. Hiermee wordt gezorgd dat het bestuur geschikt blijft. Geschiktheid heeft betrekking op kennis (opleiding en ervaring), vaardigheden en professioneel gedrag. De geschiktheid van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel zijn vastgelegd in de geschiktheidsmatrix.
Voor bestuurders zijn functieprofielen opgesteld, die specifiek zijn gemaakt voor het aandachtsgebied (commissie) die de betreffende bestuurder gaat vervullen.
Het Pensioenfonds kan aspirant bestuursleden aanwijzen die opgeleid worden tot bestuurder.
De taken en bevoegdheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten en in het besturingsreglement.
Het bestuur komt zo veel als noodzakelijk in vergadering bij elkaar. De periodiciteit is nu minimaal één keer per maand. Daarnaast komt het bestuur minimaal elk kwartaal bij elkaar met het verantwoordingsorgaan en minimaal twee keer per jaar met de Raad van Toezicht. Het bestuur kan zich onder meer laten adviseren door:
de Raad van Toezicht (RvT)
het verantwoordingsorgaan
sleutelfunctiehouders
vervullers van de sleutelfuncties
het management team
de compliance officer
de privacy officer
een beleggingsadviseur
andere adviseurs
Binnen het bestuur zijn de diverse aandachtgebieden verdeeld. Daarvoor zijn een aantal bestuurscommissies ingesteld:
beleggingsadviescommissie
pensioen- en communicatiecommissie
risicocommissie
commissie audit en verslaglegging
geschillencommissie
De taken en verantwoordelijkheden van de commissies zijn vastgelegd in het besturingsreglement.
Aan de besluitvorming dient minimaal 80% van de bestuursleden deel te nemen. Sleutelfuncties
Het Pensioenfonds heeft sleutelfuncties ingericht, te weten de risicobeheer functie, de
actuariële functie en de interne audit functie. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de ‘houder van een sleutelfunctie’ (sleutelfunctiehouder) en de ‘personen die de sleutelfunctie vervullen’ (vervuller sleutelfunctie). De sleutelfunctiehouder is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die vallen onder de desbetreffende sleutelfunctie. Aan deze functies zijn geschiktheidseisen verbonden waarop DNB toetst.
Ten behoeve van de actuariële functie en de interne audit functie is een charter vastgesteld. Ten behoeve van de risicobeheer functie is een risicomanagementhandboek vastgesteld.
De sleutelfunctiehouders zijn door DNB goedgekeurd.
Het pensioenfonds heeft de sleutelfuncties als volgt ingevuld:
Sleutelfunctie | Houder | Vervuller |
Risicobeheer | Bestuurslid en voorzitter risicocommissie | Externe risicomanager |
Actuarieel | Bestuurslid | Interne actuarieel risicomanager van het bestuursbureau |
Interne audit | Bestuurslid en voorzitter van de commissie audit en verslaglegging | Externe interne auditor (PWC) |
Intern Toezicht
Het Intern Toezicht wordt vormgegeven door een Raad van Toezicht (RvT). De RvT bestaat uit drie onafhankelijke en deskundige personen, die steeds worden benoemd voor een periode van vier jaar. De leden van de RvT worden benoemd en ontslagen door het bestuur, na een bindende voordracht van het verantwoordingsorgaan.
De RvT heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het Pensioenfonds. De RvT is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, alsook in het jaarverslag.
De RvT staat het bestuur met raad ter zijde. De RvT richt zich, net als het bestuur, bij zijn taakvervulling naar de belangen van de bij het Pensioenfonds betrokken (gewezen)deelnemers, pensioengerechtigden, aanspraakgerechtigden en werkgever. Hij
zorgt ervoor dat deze zich door hen op een evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
Daarnaast heeft de RvT goedkeuringsrechten voor de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:
het jaarverslag en de jaarrekening;
de profielschets voor bestuurders;
het beloningsbeleid, met uitzondering van de beloning van de Raad van Toezicht;
collectieve waardeoverdrachten;
omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm;
liquidatie, fusie, samenvoeging of splitsing van het Pensioenfonds.
De RvT heeft ook de mogelijkheid om bestuursleden te schorsen of te ontslaan bij disfunctioneren en een benoeming van een bestuurder te beletten indien deze niet voldoet aan de profielschets. De RvT meldt disfunctioneren van het Bestuur aan het Verantwoordingsorgaan en aan het Bestuur.
Benoemingen van de leden van het VO moeten worden goedgekeurd door de RvT.
De RvT legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever; hiervan wordt verslag gedaan in het jaarverslag.
Verantwoordingsorgaan
Het Pensioenfonds heeft een verantwoordingsorgaan (VO). Het VO beschikt over de wettelijk voorgeschreven bevoegdheden, waaronder de bevoegdheid jaarlijks een oordeel op hoofdlijnen te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag en andere informatie, over het gevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. Daarnaast kan het VO aan het bestuur (ongevraagde) adviezen geven. De taken en verantwoordelijkheden van het VO zijn vastgelegd in een reglement verantwoordingsorgaan. Het VO heeft de volgende rechten:
recht op overleg met het bestuur;
recht op overleg met het intern toezicht;
recht op overleg met de externe accountant en certificerend waarmerkend actuaris;
recht op informatie;
recht op een schriftelijke en beargumenteerde reactie op het oordeel dat het Verantwoordingsorgaan heeft gegeven over het door het bestuur uitgevoerde beleid.
Het VO heeft daarnaast het recht advies uit te brengen over een aantal specifieke onderwerpen:
het beloningsbeleid;
de vorm en inrichting RvT;
de profielschets voor leden RvT;
het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure;
het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid;
gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het Pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
disfunctioneren van het bestuur (na melding RvT);
het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
het omzetten van het pensioenfonds naar een andere rechtsvorm.
Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zeven leden waarvan één lid door de werkgever wordt voorgedragen. Daarnaast kent het verantwoordingsorgaan deelnemersleden, gewezen deelnemers en pensioengerechtigde leden. Deelnemersleden worden door verkiezingen door en uit de deelnemers gekozen en de gewezen deelnemersleden en pensioengerechtigde leden worden voorgedragen door de vereniging van oud werknemers van Xxxxx Xxxxx, een en ander conform artikel 11 van de statuten.
De pensioengerechtigden zijn evenredig op basis van de onderlinge getalsverhouding met de (gewezen) deelnemers vertegenwoordigd. De zetels die bestemd zijn voor deelnemersleden en gewezen deelnemersleden worden gelijkelijk verdeeld. Bij (her) benoemingen en wijziging van de onderlinge getalsverhouding wijzigt het bestuur het aantal leden dat door verkiezingen wordt gekozen of door de vereniging wordt voorgedragen of het totaal aantal leden om te komen tot de gewenste onderlinge getalsverhouding als in het reglement is genoemd.
Het Bestuur benoemt de leden van het VO De mogelijkheid van herbenoeming en de zittingsperiode zijn gelijk aan die van de leden van het bestuur.
Compliance officer/Privacy officer
De compliance officer houdt toezicht op de deugdelijkheid en effectiviteit van interne regels en procedures. De voornaamste taak van de compliance officer is het houden van onafhankelijk toezicht op de naleving van de gedragscode en wet- en regelgeving.
De compliance officer toetst de naleving van wet- en regelgeving met betrekking tot onder andere koersgevoelige informatie en privé-effectentransacties door het bestuur en de medewerkers van het pensioenfonds. Daarnaast adviseert de compliance officer het bestuur indien er mogelijk sprake is van een persoonlijk tegenstrijdig belang.
Hij rapporteert ten minste jaarlijks over zijn werkzaamheden en doet aanbevelingen op basis van de resultaten van zijn werkzaamheden. De taken en verantwoordelijkheden van de compliance officer zijn opgenomen in het compliance charter.
Daarnaast heeft het bestuur een privacy officer aangewezen, die onder de verantwoordelijkheid van de compliance officer opereert.
Management team en bestuursbureau
De operationele uitvoering van het beleid van het Pensioenfonds is belegd bij het management team (MT). De taken en verantwoordelijkheden van het MT zijn vastgelegd in het besturingsreglement. Het MT handelt onder verantwoordelijkheid van het bestuur.
Het bestuur heeft taken gedelegeerd aan de manager en de administrateur van het Pensioenfonds, die beiden onderdeel uitmaken van het MT. De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de manager en de administrateur zijn vastgelegd in een Instructie aan de manager en in een Instructie aan de administrateur.
De manager is onder meer verantwoordelijk voor de communicatie met de werkgever, uitbestedingspartijen, controlerend accountant, waarmerkend actuaris, het verantwoordingsorgaan en de RvT. Daarnaast is de manager verantwoordelijk voor de managementrapportages en het uitvoeren van het door het bestuur vastgestelde beleid. De manager is voorzitter van het MT. Het MT geeft gevraagd en ongevraagd advies aan het bestuur en informeert het bestuur over ontwikkelingen op diverse gebieden.
De manager geeft tevens leiding aan het bestuursbureau. Het bestuursbureau is onder meer belast met de helpdesk functie, uitvoeren van het communicatiebeleid, controle op de
uitvoering van de pensioenadministratie en het vermogensbeheer en andere checks en balances van de processen en de organisatie.
De niet-financieel en actuarieel riskmanager maakt onderdeel uit van het MT en is bij de bestuursvergaderingen aanwezig. De niet-financieel en actuarieel riskmanager heeft zelfstandig toegang tot het bestuur en adviseert het bestuur over de niet-financiële risico’s en actuariële aangelegenheden.
De beoordeling van de financiële risico’s zijn belegd bij een externe riskmanager. De externe financiële riskmanager heeft zelfstandig toegang tot het bestuur.
De medewerkers van het MT en het bestuursbureau zijn in dienst van NN Personeels B.V. (NNP). Via detacheringsovereenkomsten tussen NNP, het Pensioenfonds en de betrokken medewerkers, is de beschikbaarheid van de medewerkers en de onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever gewaarborgd.
2.3. Extern Toezicht
Het bestuur heeft EY als extern accountant benoemd. Deze is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van het Pensioenfonds. De externe accountant beoordeelt de opzet en de werking van de door het Pensioenfonds getroffen beheersmaatregelen voor zover deze relevant zijn voor de controle van de jaarrekening. De externe accountant legt verantwoording af aan het Bestuur door middel van een accountantsrapport en geeft een verklaring af bij de jaarrekening.
Het Bestuur heeft daarnaast Triple A benoemd als waarmerkend actuaris. Deze is verantwoordelijk voor de jaarlijkse beoordeling van de pensioenvoorzieningen van het Pensioenfonds, de gehanteerde actuariële grondslagen, de toepassing van de prudent person bepalingen en overige wettelijke voorgeschreven onderdelen van de Pensioenwet en het toetsingskader. Op basis van deze beoordeling geeft de waarmerkend actuaris jaarlijks een actuariële verklaring af, inclusief een actuariële rapportage.
De externe accountant en waarmerkend actuaris worden jaarlijks uitgenodigd om hun bevindingen toe te lichten in een vergadering van het bestuur van het Pensioenfonds.
De bevindingen van de externe accountant en waarmerkend actuaris worden besproken met het Verantwoordingsorgaan waarbij zij een toelichting verstrekken.
Als waarborg voor de onafhankelijkheid verrichten de externe accountant en de waarmerkend actuaris geen advieswerkzaamheden ten behoeve van het Pensioenfonds. Daarnaast heeft de waarmerkend actuaris periodiek overleg met de sleutelfunctiehouder actuariële functie.
Het Bestuur evalueert eens in de vier jaar het functioneren van de externe accountant en waarmerkend actuaris. De laatste evaluatie heeft plaatsgevonden in 2019.
2.4. Stuurinformatie en verantwoording
Voor de uitoefening van zijn taak beschikt het bestuur ten minste over de volgende (management) informatie:
maandelijkse rapportages inzake de performance van de beleggingen;
maandelijkse vaststelling van de dekkingsgraad die aan DNB wordt gerapporteerd;
risk monitor die op kwartaalbasis wordt opgesteld;
ESG-risico rapportage die op kwartaalbasis wordt opgesteld;
kwartaalrapportage inzake de uitvoering van de pensioenadministratie door middel van een SLA-rapportage;
informatie en rapportages over de processen met betrekking tot de niet-financiële risico’s bij de belangrijkste uitbestedingspartners, waaronder ook de privacy- rapportage van de partij die de pensioenadministratie uitvoert;
kwartaalrapportage door de manager van het Pensioenfonds over de ontwikkelingen met betrekking tot met onder andere de kerncijfers, uitvoering en besluitvorming;
relevante ontwikkelingen op pensioengebied en mogelijke consequenties voor het Pensioenfonds worden door het MT gevolgd en verspreid binnen het bestuur;
een jaarlijkse klachtenrapportage (in de kwartaalrapportage van de manager worden de klachten op kwartaalbasis aan het bestuur gerapporteerd);
jaarlijkse ISAE 3402 en/of ISAE 3000, type 2 rapportages van de vermogensbeheerder, bewaarnemer van de beleggingen en degene aan wie het pensioenfonds de (pensioen)administratie heeft uitbesteed;
risicodashboard;
accountantsverslag van de controlerend accountant;
actuarieel verslag van de waarmerkend actuaris.
Het bestuur verantwoord zich onder meer door het opstellen van een jaarrekening, jaarverslag en staten ten behoeve van DNB. Deze worden vóór 1 juli vastgesteld. De jaarrekening, het jaarverslag en de staten worden opgesteld in overeenstemming met BW2 titel 9, richtlijnen voor de jaarverslaglegging, de Pensioenwet en de Code pensioenfondsen.
2.5. Uitbestede werkzaamheden
De (pensioen)administratie en het vermogensbeheer heeft het Pensioenfonds uitbesteed. De (pensioen)administratie wordt uitgevoerd door AZL.
De belangrijkste uitbestede activiteiten zijn:
pensioenadministratie en (wettelijke) deelnemerscommunicatie;
financiële administratie en externe rapportages;
actuariële berekeningen.
Het fiduciair vermogensbeheer wordt uitgevoerd door Goldman Sachs Asset Management (GSAM). In 2021 is NNIP overgenomen door Goldman Sachs. De integratie is lopende en zal waarschijnlijk in 2023 wordt afgerond. Per 1 januari 2023 verdwijnt de naam NNIP. Het operationeel vermogensbeheer wordt naast GSAM ook door andere externe vermogensbeheerders uitgevoerd (via de fiduciair beheerder).
CACEIS is de bewaarnemer van de beleggingen en verzorgt de beleggingsadministratie en de beleggingsrapportages (inclusies risicorapportages op het gebied van vermogensbeheer). CACEIS verzorgt ook de monitoring van de naleving van de beleggingsrichtlijnen.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bij de (pensioen)administratie en het beleggingsproces betrokken partijen zijn helder gescheiden en vastgelegd in afzonderlijke overeenkomsten, SLA’s en beleggingsrichtlijnen (beleggingsmandaat).
Het Pensioenfonds verlangt van deze uitbestedingspartijen en eventuele andere derden waaraan activiteiten zijn uitbesteedt een ISAE 3402 type 2 rapportage met een oordeel van een accountant en tussentijdse rapportages over de gang van zaken over de AO/IC en de risico’s van de uitbestede activiteiten
Bij de controle op de uitvoering door de uitvoerder vertrouwt het Pensioenfonds in principe
op het beheersingssysteem van de uitbestedingspartij. Wel neemt het Pensioenfonds zelf additionele beheersmaatregelen ter beoordeling en controle op de uitvoering van de uitbestedingspartijen.
Overige uitbestedingspartijen zijn:
Probability voor de financieel risicomanager;
Partner in Compliance voor de Compliance Officer en Privacy Officer;
PWC voor het vervullen van de interne audit functie. Daarnaast worden op Ad Hoc basis werkzaamheden uitbesteed.
Het Pensioenfonds heeft geen eigen IT-systemen, maar steunt op de IT-systemen van de werkgever en de uitbestedingspartijen. Het pensioenfonds heeft een eigen IT-beleid vastgesteld met eisen waaraan de werkgever en de uitbestedingspartijen moeten voldoen.
2.6. Uitbestedingsbeleid
In paragraaf 2.5. is opgenomen dat het Pensioenfonds verschillende processen heeft uitbesteed. Aan uitbesteding zijn voor het Pensioenfonds een aantal risico’s verbonden. Het bestuur heeft daarom beleid vastgesteld met betrekking tot de selectie van uitbestedingspartners en de beheersing van de risico’s die samenhangen met uitbesteding. Uitgangspunt bij uitbesteding is dat het bestuur te allen tijde verantwoordelijk blijft voor de beheersing van het door het Pensioenfonds uit te voeren beleid, ook voor het gedeelte van de werkzaamheden dat is uitbesteed.
Voordat het bestuur besluit tot uitbesteding van werkzaamheden voert het MT en de risicomanager een risicoanalyse uit om te beoordelen of en onder welke omstandigheden de beleidsmatige doelstellingen en randvoorwaarden voor uitbesteding kunnen worden gerealiseerd. Indien tot uitbesteding wordt besloten wordt het uitbestedingsproces, zoals dat is vastgelegd in het uitbestedingsbeleid, doorlopen. Aan de hand van de uitkomsten van het selectieproces, bepaalt het bestuur welke partij de werkzaamheden voor het Pensioenfonds gaat uitvoeren en volgen de contractonderhandelingen.
In het uitbestedingsbeleid is onder meer het volgende opgenomen:
Doel van het uitbestedingsbeleid
Scope van uitbestede werkzaamheden
Uitgangspunten uitbestedingsbeleid
Eisen die worden gesteld aan leveranciers
Uitbestedingsovereenkomst
Risicomanagement
Belangenverstrengeling
Uitbestedingsproces
Periodieke beoordeling en monitoring
Het uitbestedingsbeleid is in lijn met DNB guidance ‘uitbesteding door pensioenfondsen’ en voldoet aan wet- en regelgeving.
Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en continuïteit van de uitbestede werkzaamheden blijvend zijn gewaarborgd, toetst het bestuursbureau in opdracht van het bestuur of de wijze waarop de uitbestede werkzaamheden worden uitgevoerd conform de gemaakte afspraken en kwaliteit is. Het bestuursbureau heeft hiertoe regulier overleg met de uitbestedingspartijen en ontvangt (verantwoordings)rapportages over de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden. Daarnaast kunnen ook controles bij de uitbestedingspartijen zelf
plaatsvinden en worden eisen gesteld aan onafhankelijke certificering door de uitbestedings- partners van hun processen.
2.7. Integriteitsbeleid
Het Pensioenfonds kent een integriteitsbeleid. Het doel van het integriteitsbeleid is het stimuleren dat de aan het Pensioenfonds verbonden personen op alle niveaus handelen in overeenstemming met de maatschappelijk geaccepteerde waarden en normen in het algemeen en de specifieke waarden en normen die gelden voor het pensioenfonds in het bijzonder en met de toepasselijke interne regelingen en codes en de wet- en regelgeving.
Tevens is het doel van dit integriteitsbeleid om zowel interne als externe partijen inzicht te geven in de onderkende integriteitsrisico’s en de genomen beheersmaatregelen.
Het beleid van het pensioenfonds is erop gericht om integriteitsrisico’s zoveel mogelijk te beperken en zo snel mogelijk adequate maatregelen te nemen mocht zich (een kans op het ontstaan van) een integriteitsrisico voordoen. Dit geldt zowel voor de eigen organisatie als voor uitbestedingsrelaties en overige derde partijen. Integriteitsbeleid is daarmee de pijler onder een van de doelstellingen van het pensioenfonds: het hebben van een integere bedrijfsvoering.
In het integriteitsbeleid zijn onder meer de maatregelen ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) en de Sanctiewet opgenomen.
Het integriteitsbeleid is vertaald in de gedragscode die jaarlijks door verbonden personen wordt onderschreven.
De integriteit valt uiteen in vier vormen:
Persoonlijke integriteit
Organisatorische integriteit
Relationele integriteit
Integriteit met betrekking tot het marktgedrag.
De beheersmaatregelen en de integriteitswaarborgen zijn naast het integriteitsbeleid vastgelegd in onder meer de volgende fondsdocumenten:
Compliance charter
Gedragscode
Incidentenregeling
Uitbestedingsbeleid (zie onder 2.6)
Klokkenluidersregeling
Voor de toetsing of het Pensioenfonds zich houdt aan het integriteitsbeleid heeft het Pensioenfonds een onafhankelijke compliance officer aangesteld.
Jaarlijks vindt een systematische integriteitsrisicoanalyse (SIRA) plaats om te beoordelen of de getroffen maatregelen nog afdoende zijn om de risico’s te beheersen. In het compliance verslag rapporteert de compliance officer over de naleving van het integriteitsbeleid.
2.7.1. Compliance charter
In het compliance charter is vastgelegd hoe het Pensioenfonds omgaat met compliance en welke positie de compliance officer daarin vervult.
2.7.2. Gedragscode
Voor bestuursleden, verantwoordingorgaan, RvT en andere verbonden personen (zoals de medewerkers van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden verrichten voor het Pensioenfonds) geldt de gedragscode van het Pensioenfonds.
Deze gedragscode geeft voorschriften ter voorkoming van misbruik van voorwetenschap en van belangenverstrengeling. Daarnaast zijn in de gedragscode bepalingen opgenomen die toezien op de naleving van bedrijfsethische normen. De gedragscode beschrijft onder meer:
Welke normen gelden voor verbonden personen.
Toezicht op persoonlijke transacties (insidersregeling).
Hoe verbonden personen om dienen te gaan met vertrouwelijke informatie.
Hoe te handelen om belangenconflicten te voorkomen.
De rol van de compliance officer.
Sancties.
2.7.3. Incidentenregeling
Doel van de incidentenregeling is waarborgen van de beheerste en integere bedrijfsvoering en de goede naam van het Pensioenfonds, alsmede het beperken van mogelijke gevolgschade.
Deze regeling geeft aan welke stappen gevolgd moeten worden als het vermoeden bestaat dat er sprake is van een incident binnen het Pensioenfonds.
Een incident is gedefinieerd als
‘Een gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt of kan vormen voor de beheerste en integere bedrijfsuitoefening van het Pensioenfonds, en/of een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade ontstaat door ontoereikende of falende interne processen, verbonden personen of systemen of door externe gebeurtenissen, danwel een datalek zoals gedefinieerd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en/of fraude, misleiding, verduistering of diefstal door één of meer personen in hun hoedanigheid van verbonden persoon. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen operationele incidenten en overige incidenten.‘
De incidentenregeling beschrijft onder meer:
Hoe een incident gemeld kan worden en welke informatie het Pensioenfonds hierover eventueel aan de toezichthouder verstrekt.
Hoe incidenten worden geregistreerd en onderzocht.
Hoe er wordt omgegaan met zware incidenten en persoonsgerichte onderzoeken.
Hoe anonimiteit en geheimhouding wordt gewaarborgd en op welke wijze men bezwaar kan maken tegen uitspraken die volgen uit een onderzoek.
De opzet van de incidentenregeling is ontleend aan het model incidentenregeling van de Pensioenfederatie die is gepubliceerd is oktober 2020.
2.7.4. Klokkenluiderregeling
Het Pensioenfonds heeft een klokkenluiderregeling met als doelstelling om enerzijds inzicht te krijgen in mogelijke misstanden en anderzijds om duidelijkheid te verschaffen over de (rechts)bescherming van de verbonden persoon die een misstand meldt en hoe missstanden gemeld en behandeld worden.
De klokkenluidersregeling van het Pensioenfonds is conform het model klokkenluidersregeling van de Pensioenfederatie opgesteld.
2.8. Risicomanagement
Het risicomanagement van het Pensioenfonds richt zich met name op het risico dat de doelstellingen en ambities van het Pensioenfonds niet worden gehaald (strategisch risico). Daarnaast worden ook de operationele risico’s beoordeeld.
De mate waarin het Pensioenfonds risico’s neemt is vastgelegd in de policy beliefs (kwalitatieve risicohouding) en de kwantitatieve risicohouding. De risico’s van het Pensioenfonds worden jaarlijks opnieuw beoordeeld door middel van een integrale risicoanalyse, vastgelegd in een risicomanagementraamwerk en besproken binnen het bestuur.
Dit risicomanagementraamwerk is vastgelegd in een risicohandboek.
De risico’s van het Pensioenfonds worden gecategoriseerd op basis van de risicocategorieën van Focus, een methodiek die is ontwikkeld door DNB en die in de handreiking ‘integraal risicomanagement voor pensioenfondsen’ van de Pensioenfederatie is opgenomen. De risicocategorieën zijn:
Financiële (beleggings) risico’s | actuariële -en niet-financiële risico’s |
Matching- en renterisico’s (hieronder vallen ook het valutarisico, inflatierisico en het liquiditeitsrisico) | Verzekeringstechnisch risico |
Marktrisico (waaronder concentratierisico) | Omgevingsrisico |
Kredietrisico | Operationeel risico |
ESG-risico | Uitbestedingsrisico |
IT-risico | |
Integriteits- en juridische risico’s (waaronder het verslagleggingsrisico en systeemrisico) |
Naast de jaarlijkse integrale risicoanalyse worden de risico’s doorlopend door het Pensioenfonds gemonitord en in de commissie- en bestuursvergaderingen besproken. De monitoring van de risico’s wordt uitgevoerd door het management team en de externe risicomanager die hierover rapporteren aan de risicocommissie. Voor alle risicocategorieën is geanalyseerd welke specifieke risico’s het Pensioenfonds loopt. Het Bestuur voorziet deze risico’s van een score. De risico’s worden vervolgens gerelateerd aan de risicobereidheid van het Pensioenfonds. Aan de hand van de risicoanalyse worden waar nodig aanvullende beheersmaatregelen getroffen.
Het beleid voor risicobeheersing en de beheersmaatregelen is in bijlage 2 bij de ABTN toegevoegd.
Het risicomanagementproces wordt bewaakt door de risico commissie en besproken met het bestuur.
2.9. Financieel crisisplan en noodprocedure
Het Pensioenfonds beschikt over een financieel crisisplan. Hierin wordt beschreven wat het bestuur op korte termijn kan doen als de beleidsdekkingsgraad onder de vereiste dekkingsgraad ligt of zeer snel daalt naar dat niveau, waardoor de doelstellingen van het pensioenfonds in gevaar kunnen komen.
Het financieel crisisplan van het Pensioenfonds treedt in werking indien uit de vastgestelde beleidsdekkingsgraad per het eind van een kalenderkwartaal blijkt dat:
de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds kleiner is dan het vereist eigen vermogen (VEV); dan moet het Pensioenfonds binnen 3 maanden een herstelplan bij DNB indienen.
de beleidsdekkingsgraad gedurende vijf opeenvolgende jaren kleiner is dan het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV); dan moet het Pensioenfonds de pensioenrechten korten.
De actuele dekkingsgraad lager is dan de kritische dekkingsgraad (het punt wanneer het Pensioenfonds niet meer zelfstandig uit herstel kan komen binnen de herstelperiode).
Het crisisplan is als bijlage 3 bij de ABTN bijgevoegd.
Daarnaast heeft het pensioenfonds een overall noodprocedure opgesteld zodat het bestuur snel kan handelen in spoedeisende situaties.
2.10. Zelfevaluatie
Een keer per jaar evalueren de bestuursleden het eigen functioneren. Hierbij wordt tevens het functioneren van het bestuur als geheel beoordeeld. Eén keer per 2 jaar wordt de zelfevaluatie begeleid door een externe adviseur.
2.11. Diversiteitsbeleid
Het Pensioenfonds streeft naar diversiteit in de samenstelling van het bestuur en het verantwoordingsorgaan, en waar mogelijk ook in de samenstelling van de commissies die haar met raad en daad terzijde staan. Diversiteit zal de vaardigheden en competenties van het bestuur ten goede komen. Ook zal diversiteit het draagvlak onder de achterban versterken.
Onder diversiteit verstaat het pensioenfonds het volgende:
de samenstelling van bestuur en verantwoordingsorgaan is complementair en vormt een redelijke afspiegeling van de belanghebbenden (deelnemers/gewezen deelnemers/pensioengerechtigden);
in het bestuur en in het verantwoordingsorgaan hebben ten minste één man en één vrouw zitting;
in het bestuur en in het verantwoordingsorgaan hebben ten minste één lid boven de veertig en één onder de veertig zitting.
Omdat het pensioenfonds nu een gesloten fonds is wordt het steeds moeilijker om te voldoen aan het criterium van ten minste één lid onder de veertig. Nog geen 8% van de deelnemers is onder de 40 jaar (nog geen 3% uitgedrukt in de pensioenvoorziening).
2.12. Communicatie met deelnemers en pensioengerechtigden
Het Pensioenfonds besteedt veel aandacht aan communicatie met deelnemers en pensioengerechtigden. Om deze communicatie te stroomlijnen en uit te voeren maakt het bestuur ieder jaar een communicatieplan met daarin opgenomen de communicatieactiviteiten.
Het Pensioenfonds volgt de wetgeving hieromtrent nauwgezet, maar gaat in de communicatie verder dan het wettelijk minimum.
Het pensioenfonds heeft de volgende visie over communicatie:
Het Pensioenfonds vindt het belangrijk betrouwbaar en transparant te zijn en duidelijk te communiceren over de pensioenen die zijn opgebouwd bij Delta Lloyd Pensioenfonds door de oud medewerkers van Delta Lloyd Services BV en/of worden uitgekeerd aan de pensioengerechtigden van Delta Lloyd Pensioenfonds.
■ Het Pensioenfonds voldoet minimaal aan de eisen die de wetgever aan de pensioencommunicatie stelt, maar zoekt naar mogelijkheden om in het kader van communicatie meer te bieden dan de wetgever voorschrijft.
■ Het Pensioenfonds vindt het belangrijk om toegankelijk te zijn voor de (gewezen)deelnemers en pensioengerechtigden en vindt de persoonlijke situatie van de deelnemer belangrijk. Dit wordt bewerkstelligd door:
– informatie is altijd bereikbaar via de website van het Pensioenfonds;
– informatie wordt passend aangeboden ((bij voorkeur digitaal, maar per post blijft mogelijk, via e-mail, website, online, mondeling en per doelgroep));
– vragen stellen kan via het bestuursbureau (helpdesk) van het pensioenfonds (per post, e-mail, website en mondeling (zowel telefonisch als face-to-face (on-line));
– specifieke doelgroepen worden benaderd om na te denken over hun pensioen en de acties die zij zelf kunnen ondernemen;
– Het Pensioenfonds verstuurt regelmatig alerts en doet interventies bij bijzondere evenementen;
– Het Pensioenfonds heeft een portaal waar (gewezen) deelnemers informatie en belangrijke documenten van hun pensioen(regeling) kunnen terugvinden;
– De planner die in het portaal te vinden is, biedt de (gewezen) deelnemers de mogelijkheid om berekeningen te maken van de flexibele mogelijkheden van de pensioenregeling en welk handelingsperspectief er is om tot een adequaat pensioen te komen.
– er wordt gebruik gemaakt van animaties op de website om onderwerpen te verduidelijken.
■ Het Pensioenfonds wil ook betrouwbaar en realistisch zijn en wil signaleren en activeren. Het Pensioenfonds doet dat op de volgende manier:
– Het Pensioenfonds communiceert open, duidelijk en helder;
– Het Pensioenfonds wijst (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op de risico’s van hun pensioenregeling;
– Het Pensioenfonds gaat zorgvuldig met de pensioengelden om;
– Het Pensioenfonds stimuleert deelnemers na te denken over de hoogte van hun pensioen en om op tijd gerichte actie te ondernemen mocht het verwachte
pensioen onvoldoende blijken te zijn.
■ Het Pensioenfonds wil op een efficiënte wijze en zoveel mogelijk duurzaam communiceren. Het pensioenfonds wil dat doen door de communicatie zoveel mogelijk digitaal te laten plaatsvinden. Op termijn gaat het pensioenfonds veel minder papier gebruiken en hoeft de informatie niet meer vervoerd te worden om te bezorgen.
Deze visie is vertaald in communicatiedoelstellingen die zijn opgenomen in het communicatieplan.
In de communicatie hanteert het Pensioenfonds 5 doelgroepen, waarvoor de communicatie op maat wordt gemaakt:
Deelnemers
Gewezen deelnemers
Pensioengerechtigden
Arbeidsongeschikte deelnemers
Ex-partners
De communicatie is gestoeld op het principe ‘overzicht, inzicht en actie’. Het Pensioenfonds wil voorkomen dat deelnemers en pensioengerechtigden een overdaad aan informatie krijgen en heeft daarom de informatie toegespitst op de informatiebehoefte van de verschillende doelgroepen, zoals hierboven aangegeven, via passende communicatiemiddelen. Om dit te realiseren is onder meer de website, het portaal en de pensioenplanner ingericht.
Naast de website en de pensioenplanner heeft het Pensioenfonds onder meer de volgende communicatiemiddelen:
Uniform Pensioenoverzicht (UPO)
Email-alerts
Informatiebijeenkomsten (onder andere voorlichtingsbijeenkomsten bijna gepensioneerden)
Pensioengesprek
Serviceberekeningen
Animaties
Diverse brieven (jaaropgave pensioengerechtigden, eventbrieven, pensioeninformatiebrief, e.d.)
Pensioenregister
3. PENSIOENREGELING
3.1. Pensioentoezegging
Het Pensioenfonds kent geen nieuwe opbouw meer (slapend fonds).
Het Pensioenfonds voert het pensioenreglement uit die volgt uit de Pensioenovereenkomsten van de voormalig werknemers van Delta Lloyd Services B.V. en de pensioenovereenkomst van de voormalig werknemers van Delta Lloyd Services B.V. die per 1 oktober 2019 in dienst zijn getreden van de werkgever en welke gold tot 1 januari 2020.
Toekomstige pensioentoezeggingen die na 31 december 2019 zijn/worden overeengekomen, zijn niet bij het pensioenfonds ondergebracht.
3.2. Deelnemer
Als deelnemer wordt aangemerkt de werknemer van NN Group die per 31 december 2019 al deelnemer was van het Pensioenfonds en aansluitend per 1 januari 2020 deelnemer zijn geworden van de nieuwe pensioenregeling van NN Group, zoals is vastgelegd in de CAO van NN Group. Indien na 1 januari 2020 de dienstbetrekking bij NN Group eindigt, beëindigt het deelnemerschap bij het Pensioenfonds en wordt de betrokkene een gewezen deelnemer.
Betrokkene blijft na beëindiging van de dienstbetrekking wel deelnemer als premievrije pensioenopbouw is verleend in verband met arbeidsongeschiktheid.
3.3. Pensioenverplichtingen en financieringsafspraken
De volgende weergave van de pensioenverplichtingen en de financieringsafspraken beperkt zich tot datgene wat relevant is voor de beoordeling van de risico’s waaraan het Pensioenfonds is blootgesteld.
3.3.1. Pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen van het Pensioenfonds vloeien voort uit het pensioenreglement.
Het gaat om rechten van (tijdelijk) ouderdomspensioen, met diverse pensioenleeftijden. Het pensioenreglement kende tot 1 januari 2017 een levenslange dekking van nabestaandenpensioen en wezenpensioen.
De regeling kent flexibele elementen, zoals uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen en vice versa, uitstel en vervroeging van de pensioendatum, deeltijdpensionering en in hoogte wisselende uitkering van ouderdomspensioen.
Het Pensioenfonds stelt de factoren per kalenderjaarjaar vast. De peildatum hiervoor is 30 april voorafgaand aan het jaar waarvoor de factoren gelden. Bij de vaststelling van de factoren wordt rekening gehouden met de bestandssamenstelling, ruilkansen, sterftegrondslagen, marktrente en de mogelijkheid van anti-selectief gedrag. De verhouding mannen en vrouwen, alsmede de ruilkansen worden eens in de drie jaar vastgesteld, en zijn laatstelijk in 2022 bepaald.
3.3.2. Afspraken met de werkgever
De afspraken met de werkgever zijn vastgelegd in een voortzettingsovereenkomst. De financieringsafspraken betreffen afspraken met betrekking tot de kostenvergoeding die het pensioenfonds ontvangt. De werkgever betaalt alle uitvoeringskosten die het pensioenfonds
moet maken, met uitzondering van de uitvoeringskosten die direct verband houden met het beleggen van het vermogen van het Pensioenfonds (transactiekosten, custodian werkzaamheden, kosten integraal vermogensbeheer en andere vermogensbeheerkosten). De door de werkgever betaalde uitvoeringskosten worden verminderd met het in het betreffende kalenderjaar vrijvallende deel van de administratievoorziening, gemaximeerd op 2% van de voorziening pensioenverplichtingen.
De werkgever kan, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden, de Voortzettingsovereenkomst beëindigen. Ingeval van beëindiging van de Voortzettingsovereenkomst is de werkgever een, in overleg tussen Partijen, naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen éénmalig te betalen beëindigingsvergoeding verschuldigd.
3.3.3. Beleid niet vindbare pensioengerechtigden
Indien een pensioengerechtigde ten tijde van het bereiken van de eerste pensioendatum of overlijden van de deelnemer niet kan worden gevonden door het Pensioenfonds, worden alle aanspraken omgerekend naar aanspraken op levenslang pensioen op de 67 jarige leeftijd.
Indien een deelnemer zich na zijn 67 jarige leeftijd alsnog bij het pensioenfonds meldt, worden alle termijnen inclusief eventuele toeslagen na 67 jarige leeftijd aan de deelnemer uitgekeerd.
Indien na het overlijden van een niet vindbare pensioengerechtigde de nabestaanden zich melden bij het Pensioenfonds, dan worden de niet uitgekeerde pensioentermijnen na 67 jarige leeftijd alsnog uitbetaald onder de voorwaarde dat:
1. Er sprake is van een partner en/of kinderen van de niet vindbare gepensioneerde
2. De nabestaanden zich melden binnen vijf jaar na overlijden van de niet vindbare pensioengerechtigde.
3.3.4. Herzieningenbeleid
Als pensioenfondsen fouten maakt bij de pensioenuitkeringen worden pensioenfondsen geacht dit te corrigeren. Dit is uiteraard logisch, maar het pensioenfonds heeft toch een beleid opgesteld, het zogenaamde herzieningenbeleid, waarin de procedure is opgenomen hoe het pensioenfonds eventuele fouten corrigeert. Dit beleid ligt in lijn met het servicedocument van de Pensioenfederatie en is gepubliceerd op de website van het pensioenfonds.
4. HERVERZEKERINGBELEID
Het Pensioenfonds kent geen arbeidsongeschiktheidsrisico meer en het overlijdensrisico beperkt zich tot de premievrij opgebouwde rechten op partner- en wezenpensioen. Het Pensioenfonds herverzekerd deze risico’s dan ook niet. Het Pensioenfonds herverzekerd ook het langlevenrisico niet.
5. VOORZIENINGEN EN VERMOGEN
5.1. Dekkingsgraden
De ontwikkeling van de financiële positie van het Pensioenfonds wordt weergegeven in de dekkingsgraad. Deze maatstaf geeft de mate weer waarin de verplichtingen zijn gedekt door de aanwezige middelen. Het Pensioenfonds berekent voor verschillende doeleinden verschillende dekkingsgraden.
Beleidsdekkingsgraad
Op grond van het Besluit financieel toetsingskader dienen pensioenfondsen een beleidsdekkingsgraad te berekenen. Deze beleidsdekkingsgraad wordt gebruikt voor financiële rapportages aan DNB en toetsing van het financiële beleid (toeslagverlening, kortingen en herstelplannen).
De beleidsdekkingsgraad wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele DNB-dekkingsgraden over de afgelopen twaalf kalandermaanden. Het Pensioenfonds stelt de beleidsdekkingsgraad maandelijks vast.
Actuele DNB-dekkingsgraad
Dit is de dekkingsgraad die wordt berekend op basis van de rentetermijnstructuur die DNB maandelijks publiceert. Deze dekkingsgraad is de basis voor de beleidsdekkingsgraad.
Marktrentedekkingsgraad
De marktrentedekkingsgraad wordt berekend door zowel de verplichtingen als de beleggingen te waarderen op basis van de actuele rente. Voor de waardering van de verplichtingen wordt hiervoor de SWAP-rentecurve gebruikt. Met de marktrentedekkingsgraad wordt de financiële positie van het pensioenfonds het beste weer gegeven.
DNB Reële dekkingsgraad
De reële dekkingsgraad is gebaseerd op de regels die door DNB zijn gepubliceerd en wordt een keer per jaar op basis van de curve van 31 december aan DNB gerapporteerd.
Bij deze dekkingsgraad wordt rekening gehouden met de verwachte toekomstige stijgingen van de prijzen. De reële dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen beleidsdekkingsgraad en de dekkingsgraad waarbij volledige prijsindexatie kan worden verleend. Een reële dekkingsgraad van 100% betekent dat het pensioenfonds naar verwachting de pensioenverplichtingen kan voldoen en ook de pensioenen kan verhogen met de verwachte stijging van de prijzen.
Vereiste dekkingsgraad
De vereiste dekkingsgraad is de benodigde dekkingsgraad die het pensioenfonds moet hebben gezien de risico’s die het pensioenfonds loopt. Deze dekkingsgraad is berekend op basis van rekenregels die DNB voorschrijft. Indien de beleidsdekkingsgraad zich onder de vereiste dekkingsgraad bevindt, dient het Pensioenfonds een herstelplan in te dienen.
Minimale vereiste dekkingsgraad
De minimaal vereiste dekkingsgraad is de dekkingsgraad die de minimaal benodigde buffer van het pensioenfonds weergeeft. Indien de beleidsdekkingsgraad zich vijf jaar onder de minimale vereiste dekkingsgraad bevindt, dient het Pensioenfonds een onvoorwaardelijke korting toe te passen.
5.2. Voorziening Pensioenverplichtingen
De voorziening pensioenverplichtingen (VPV) wordt gewaardeerd op actuele waarde. De VPV wordt post voor post vastgesteld met inachtneming van de actuariële grondslagen en onderstellingen zoals hierna omschreven. De VPV wordt gebaseerd op de tot en met de balansdatum verkregen aanspraken met inbegrip van eventuele toeslagen zoals die zijn toegekend per 1 januari volgend op de balansdatum.
De VPV is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen:
De disconteringsfactoren
De verdiscontering van de uitkeringenstroom vindt plaats op basis van de rentecurve die de De Nederlandsche Bank N.V. hanteert (rentetermijnstructuur), per de afrekendatum.
Sterfte
Voor de vaststelling van de uitgaande kasstromen van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen hanteert het Pensioenfonds de meest recente prognosetafel die door het Actuarieel Genootschap is gepubliceerd, indien het Bestuur tot hantering daarvan besloten heeft. Aanpassing van de prognosetafel vindt plaats per 31 december van het kalenderjaar waarin het Actuarieel Genootschap de prognosetafel publiceert. Vanaf 31 december 2022 hanteert het pensioenfonds de AG2022 prognosetafel.
Op de prognosetafel is voor zowel mannen als vrouwen een leeftijdsafhankelijke correctiefactor toegepast, door middel van fonds specifieke ervaringssterfte, welke is vastgesteld op basis van het ervaringssterftemodel van Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxx.
In bijlage 4 van deze ABTN is een tabel met de betreffende correctiefactoren opgenomen. De ervaringssterftefactoren worden minimaal om de drie jaar getoetst. Het pensioenfonds past haar ervaringssterftefactoren altijd aan indien bij de toets blijkt dat de bestaande set
ervaringssterfte op basis van backtesting niet binnen het 95% betrouwbaarheidsinterval valt. De bestaande ervaringssterftefactoren worden dan vervangen door de via het ervaringssterftemodel nieuw vastgestelde ervaringssterftefactoren. Indien de bestaande ervaringssterftefactoren wel voldoen aan het 95% betrouwbaarheidsinterval, vervangt het pensioenfonds de bestaande ervaringssterftefactoren door de nieuw vastgestelde ervaringssterftefactoren, indien ten tijde van de toets:
De beleidsdekkingsgraad ligt onder het VEV;
De beleidsdekkingsgraad ligt tussen het VEV en 5%-punt daarboven en de toename of afname van de voorziening door toepassing van de nieuwe ervaringssterftefactoren minimaal 0,25% bedraagt;
De beleidsdekkingsgraad meer dan 5% punt boven het VEV ligt en de toename of afname van de voorziening door toepassing van de nieuwe ervaringssterftefactoren minimaal 0,50% bedraagt;
Ten aanzien van de uit te voeren back test is in het beleid het volgende opgenomen:
De backtest wordt uitgevoerd over een periode van 10 jaar;
Voor de conclusies uit de backtest gekeken wordt naar de gehele periode voor mannelijke deelnemers, vrouwelijke deelnemers en nabestaanden afzonderlijk en dat hierbij ook de test voor mannelijke en vrouwelijke deelnemers voor en na pensioendatum wordt betrokken.
Aanpassing van ervaringssterftefactoren vindt plaats per 31 december van het kalenderjaar waarin de toetsing heeft plaatsgevonden.
De laatste toetsing heeft in 2022 plaatsgevonden. Op basis van deze toetsing zijn de correctiefactoren aangepast.
Wezenpensioen
Het wezenpensioen wordt afgeleid van het bereikbare partnerpensioen op basis van dienstjaren vanaf 1 januari 2017 of de latere datum van aanvang deelnemerschap. Een ingegaan wezenpensioen wordt gereserveerd op het leven van de wees, waarbij bij een leeftijd tot 18 jaar de resterende duur tot 18 jaar in aanmerking wordt genomen en bij een leeftijd boven 18 jaar de resterende duur tot 27.
De voorziening voor de tot of 1 januari 2017 opgebouwde aanspraken op wezenpensioen wordt vastgesteld als 1,5% van de voorziening van de aanspraken op partnerpensioen van deelnemers en gewezen deelnemers. Het pensioenfonds beoordeelt minimaal eens in de vijf jaar of deze opslag toereikend is.
Nabestaandenpensioen
De aanspraken op nabestaandenpensioen zijn gebaseerd op het onbepaalde partner systeem, waarbij voor mannelijke deelnemers wordt verondersteld dat de vrouw twee jaar en zes maanden jonger is dan de man. Bij vrouwelijke deelnemers wordt verondersteld dat de vrouw één jaar en zes maanden jonger is dan de man. Na pensioeningang wordt uitgegaan van het bepaalde partner systeem, waarbij het leeftijdsverschil gelijk wordt verondersteld als voor pensioendatum. Het leeftijdsverschil wordt om de zes jaar opnieuw beoordeeld, tenzij er omstandigheden zijn om eerder te toetsen. De laatste beoordeling heeft in 2022 plaatsgevonden. Voor de waardering worden de partnerfrequenties (zie bijlage 5) gebruikt.
Een ingegaan (bijzonder) nabestaandepensioen wordt gereserveerd op het leven van de nabestaande (ex-)partner,
Anwhiaatpensioen
Voor het Anwhiaatpensioen dat voor 1 januari 2014 is ingegaan wordt gereserveerd tot de datum waarop de partner van de deelnemer 65 wordt.
Voor een Anwhiaatpensioen dat op of na 1 januari 2014 is ingegaan, wordt gereserveerd tot de datum waarop de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, doch uiterlijk de datum waarop de partner 67 jaar wordt.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Een ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen wordt gereserveerd tot de pensioendatum van de arbeidsongeschikte zonder rekening te houden met een eventuele revalidatie.
Premievrije pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid
Bij de berekening van de VPV voor pensioenaanspraken waarop premievrije pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid is toegekend, wordt er rekening mee gehouden dat geen bijdragen meer ontvangen worden.
Administratievoorziening
Voor toekomstige uitvoeringskosten, waaronder de uitbetaling van pensioenen, is een administratievoorziening begrepen in de VPV. De administratievoorziening is vastgesteld op 3% van de VPV. Eens in de drie jaar, tenzij er redenen zijn om dit eerder te doen, wordt beoordeeld of deze voorziening toereikend is.
Deze voorziening wordt getoetst op basis van het kostenniveau en verwachte inflatie ten
tijde van de toetsing.
De hoogte van de benodigde administratievoorziening wordt bepaald op basis van de kasstroom van de geschatte jaarlijkse kosten, contant gemaakt met de rentetermijnstructuur en rekening houdend met het geschatte verloop van het deelnemersbestand. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat het pensioenfonds na verloop van tijd gaat liquideren of fuseren, uiteraard rekening houdend met een evenwichtige belangenbehartiging.
Voorziening niet vindbare pensioengerechtigden
De voorziening van een niet vindbare gepensioneerde deelnemer wordt gebaseerd op de voorziening die hoort bij een deelnemer met leeftijd 67 jaar. De eerste zes jaar wordt hiervan 100% in aanmerking genomen. De jaren daarop daalt dat percentage met 10%-punt per jaar. Na 15 jaar (leeftijd deelnemer is dan 82 jaar) bedraagt de aan te houden voorziening € 0.
5.3. Beleggingen
De beleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde. De waardering van ter beurze genoteerde effecten en participaties in beleggingsinstellingen die in effecten beleggen vindt plaats tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-genoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen de door de beheerder van deze beleggingsinstelling gerapporteerde intrinsieke waarde (zijnde de marktwaarde van de participaties op basis van de onderliggende intrinsieke waarden) dan wel een taxatie.
5.4. Eigen vermogen
De Pensioenwet stelt eisen ten aanzien van de omvang van het eigen vermogen van pensioenfondsen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) en het vereist eigen vermogen (VEV).
Vaststellen MVEV
Het Pensioenfonds stelt vooraf het MVEV vast dat nodig wordt geacht om de solvabiliteit van het Pensioenfonds op langere termijn te waarborgen. Het MVEV wordt vastgesteld op basis van voorschriften van het Besluit Financieel toetsingskader Pensioenfondsen en de Regeling uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het MVEV komt doorgaans uit tussen de 4 en 5%.
Vaststellen VEV
Het Pensioenfonds stelt het VEV zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het Pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de MVPV.
Het VEV worden vastgesteld volgens het standaardmodel van DNB.
Het VEV van het pensioenfonds wordt gebaseerd op de meest actuele parameters zoals wordt gepubliceerd door DNB.
Het VEV wordt zo vastgesteld dat de effecten kunnen worden opgevangen in de volgende onmiddellijke veranderingen in de risicofactoren:
Renterisico (S1): Het effect van de meest ongunstige wijzigingen van de rentetermijnstructuur volgens door DNB voorgeschreven stijgings- en dalingsfactoren.
Aandelen- en vastgoedrisico (S2): Het effect van een daling van de waarde van de
beleggingen in beursgenoteerde aandelen ontwikkelde markten en indirect vastgoed met 30%, in aandelen opkomende markten met 40%, in private equity met 40% en indirect vastgoed met 15%.
Valutarisico (S3): Het effect van een daling van valutakoersen ontwikkelde markten ten opzichte van de euro met 20% met een onderlinge correlatie van 0,50 en een daling van valutakoersen opkomende markten ten opzichte van de euro met 35% met een onderlinge correlatie van 0,75.
Grondstoffenrisico (S4): Het effect van een daling van de beleggingen in
grondstoffen (commodities) met 35%. Het pensioenfonds heeft geen beleggingen in grondstoffen.
Kredietrisico (S5): Het effect van een daling van de rentemarge (creditspread) op basis van door DNB voorgeschreven (absolute) schokken (afhankelijk van rating). De mate van stijging van de kredietopslag is per ratingklasse verschillend en bedraagt:
Ratingklasse | Stijging Kredietopslag |
AAA of equivalent | +60 basispunten |
AA of equivalent | +80 basispunten |
A of equivalent | +130 basispunten |
BBB of equivalent | +180 basispunten |
BB, lager of geen rating | +530 basispunten |
Verzekeringstechnisch risico (S6): Het vereiste vermogen voor verzekeringstechnische
risico’s wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA). Hierbij hanteert het pensioenfonds de methode uit de handreiking van de DNB (Optie A).
Liquiditeitsrisico (S7): Wordt verondersteld gelijk te zijn aan 0% en in de
berekening buiten beschouwing gelaten.
Concentratierisico (S8): Wordt verondersteld gelijk te zijn aan 0% en in de
berekening buiten beschouwing gelaten.
Operationeel risico (S9): Wordt verondersteld gelijk te zijn aan 0% en in de
berekening buiten beschouwing gelaten.
Actief beheer risico (S10): Het VEV voor actief beheer wordt bepaald als het
maximum verlies door actief beheer dat met een waarschijnlijkheid van 2,5% zal optreden. Het risicoscenario voor actief beheer is vooralsnog alleen op het aandelenrisico (beursgenoteerde aandelen) van toepassing, waarbij de tracking error tevens groter is dan 1%. Daarnaast dienen de kosten meegenomen te worden in de berekening door middel van de TER (total expense ratio). Het risico wordt berekend door het 97,5% betrouwbaarheidsinterval van de ex-ante tracking error te bepalen, over de periode van één jaar.
De effecten S1 tot en met S6 en S10 worden vervolgens gecombineerd. Hierbij worden de volgende correlaties verondersteld:
- 0,4 tussen het renterisico (S1) en het aandelen- en vastgoedrisico (S2);
- 0,4 tussen het renterisico (S1) en het kredietrisico (S5);
- 0,5 tussen het aandelenrisico- en vastgoedrisico (S2) en het kredietrisico (S5).
6. RISICOHOUDING EN HAALBAARHEIDSTOETS
6.1. Risicohouding
In de Pensioenwet is vastgelegd dat Pensioenfondsen een risicohouding moeten vaststellen en deze jaarlijks moeten toetsen door het uitvoeren van een haalbaarheidstoets.
Risicohouding
De risicohouding van het Pensioenfonds is de mate waarin het Pensioenfonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het Pensioenfonds te realiseren, en de mate waarin het beleggingsrisico’s kan lopen, gegeven de kenmerken van het Pensioenfonds. De risicohouding is de basis voor invulling van het strategisch beleggingsbeleid en toeslagbeleid. In de voortzettingsovereenkomst is afgesproken dat de risicohouding zal worden afgestemd met de organen van het pensioenfonds omdat er geen sociale partners meer bij het pensioenfonds betrokken zijn die een nieuwe pensioenregeling moeten overeenkomen.
De risicohouding van het Pensioenfonds bestaat uit drie onderdelen:
1. kwalitatieve omschrijving van de risicohouding;
2. kwantitatieve omschrijving van de korte termijn risicohouding;
3. kwantitatieve omschrijving van de lange termijn risicohouding.
De korte termijn risicohouding wordt ieder kwartaal getoetst op basis van het strategisch VEV in evenwicht. De lange termijn risicohouding wordt jaarlijks getoetst door het uitvoeren van een haalbaarheidstoets.
Ad. 1. kwalitatieve omschrijving van de risicohouding
De kwalitatieve omschrijving van de risicohouding is vastgelegd in de zogenaamde ‘policy beliefs’. In de policy beliefs is de gewenste ambitie, mate van zekerheid en gewenste solidariteit vastgelegd. De policy beliefs van het Pensioenfonds zijn:
Binnen de financieringsmogelijkheden streeft het Pensioenfonds naar een goede pensioenvoorziening door de koopkracht van de pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers en de pensioenen van de pensioengerechtigden, zowel nu als in de toekomst, zo goed mogelijk in stand te houden.
Het Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen van zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden jaarlijks te verhogen. Voor de (gewezen) deelnemers en voor de pensioengerechtigden probeert het Pensioenfonds het ingegane of het opgebouwde pensioen mee te laten groeien met het percentage van de ontwikkeling van de cijfers van het CBS Consumentenprijsindex alle huishoudens, afgeleid.
De risico/rendementshouding van het Pensioenfonds en het daarin gekoppelde beleggingsbeleid dient in lijn te zijn met de doelstelling van het Pensioenfonds.
Het Pensioenfonds voert een op de lange termijn gericht beleggingsbeleid met als doel de verwachte indexatieambitie te kunnen realiseren. Risico’s worden opgevangen door het aanwezige eigen vermogen.
De fluctuaties die dit beleid ten gevolge heeft voor pensioenresultaten, worden duidelijk en transparant met de (gewezen) deelnemers/pensioengerechtigden gecommuniceerd.
Het Pensioenfonds neemt primair beleggingsrisico’s om de indexatieambitie te kunnen bereiken. De beleggingsrisico’s worden binnen marges geaccepteerd en worden geborgd doordat stuur- en monitorvariabelen zijn benoemd en bewaakt.
Het risico van korten is minimaal door een behoudend beleggingsbeleid, waarbij het grootste deel van de verplichtingen is afgedekt tegen fluctuaties in de renteontwikkeling.
Ad. 2. kwantitatieve omschrijving van de korte termijn risicohouding
De kwantitatieve omschrijving van de korte termijn risicohouding komt tot uitdrukking in de bandbreedte van het vereiste eigen vermogen (VEV) die het Pensioenfonds nastreeft.
De VEV kan in de tijd variëren. De VEV is afhankelijk van het beleggingsbeleid. Het Pensioenfonds heeft de bandbreedte waarmee deze VEV mag bewegen vastgesteld op 9% – 17%.
Ad. 3. kwantitatieve omschrijving van de lange termijn risicohouding
De kwantitatieve risicohouding op langere termijn komt tot uitdrukking in het minimaal (ondergrens) acceptabel pensioenresultaat (mediaan) vanuit:
1. De financiële positie waarbij exact voldaan wordt aan het VEV
2. De feitelijke financiële positie, en
3. De maximale acceptabele afwijking van een slechtweerscenario (scenario’s in het 5% percentiel), waarbij de maximale afwijking ten opzichte het pensioenresultaat (mediaan) vanuit de feitelijke financiële positie is vastgesteld.
Het Pensioenfonds heeft de ondergrenzen als volgt vastgesteld:
1. De ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de VEV is 86%.
2. De ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie is 92%.
3. De maximale spreiding van het slechtweerscenario en het pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie is vastgesteld op 15%.
6.2. (Aanvangs)haalbaarheidstoets
Met de (aanvangs)haalbaarheidstoets monitort het Pensioenfonds of het verwachte pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het slechtweerscenario in lijn zijn met de door het Pensioenfonds gekozen grenzen. Deze grenzen zijn vastgesteld op basis van de risicohouding die het Pensioenfonds heeft bepaald.
Het pensioenresultaat geeft aan de mate waarin koopkracht op basis van prijsindex in de toekomst kan worden gerealiseerd op basis van het Pensioenfondsbeleid. De haalbaarheidstoets wordt uitgevoerd op basis van een door DNB voorgeschreven methodiek en parameters en wordt bepaald over een periode van 60 jaar.
7. BELEGGINGSBELEID
7.1 Doelstellingen en strategische invulling
Het beleggingsbeleid van het Pensioenfonds is erop gericht om de toevertrouwde middelen zo goed mogelijk te beleggen, de financiële risico’s te beheersen en extra rendement te creëren voor het behoud van koopkracht van de opgebouwde en ingegane pensioenen. Dat doet het Pensioenfonds door een langetermijnvisie te ontwikkelen. Deze lange termijnvisie is vastgelegd in het strategisch beleggingsbeleid. Het strategisch beleggingsbeleid ligt in beginsel voor een periode van 3 jaar vast. In het strategisch beleggingsbeleid spelen de doelstelling van het pensioenfonds, de risicohouding, beleggingsbeliefs, deskundigheid, diversificatie en maatschappelijk verantwoord beleggen een belangrijke xxx.Xx doelstelling van het pensioenfonds is een waardevast pensioen te realiseren voor onze (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Dit betekent dat het pensioenfonds streeft naar een jaarlijkse toeslagverlening voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op basis van prijsinflatie.
Het pensioenfonds hanteert een prudent beleggingsbeleid om haar doelstellingen te realiseren, binnen de financieringsmogelijkheden. Hierbij ligt er een nadruk op het beheersen van financiële risico’s, met name het renterisico. Het beleggingsbeleid ligt in lijn met de beleggingsbeliefs en risicohouding en voldoet aan de prudent person regel.
De strategische invulling van het beleggingsbeleid is tweeledig:
Enerzijds om met de vastrentende waarden het renterisico ten opzichte van de verplichtingen te minimaliseren in de zogenoemde matchingportefeuille en
anderzijds om met een actief beleggingsbeleid een optimaal beleggingsresultaat te behalen binnen aanvaardbare risicogrenzen in de rendementsportefeuille. De verdere invulling is vastgelegd in het beleggingsplan.
Indien als gevolg van extreme marktbewegingen op enig moment de richtlijnen overschreden worden, zal de vermogensbeheerder de beleggingscommissie hierover inlichten. Normaliter zullen overschrijdingen binnen 5 werkdagen na ontstaan worden gecorrigeerd, tenzij hierover schriftelijk andere afspraken gemaakt zijn. CACEIS monitort of NNIP de richtlijnen heeft overschreden en rapporteert hierover aan de beleggingsadviescommissie.
Het bestuur heeft een verklaring inzake de beleggingsbeginselen opgesteld waarin onder meer de beleggingsbeliefs zijn opgenomen. Deze verklaring is als bijlage 1 opgenomen in de ABTN.
Naast het strategisch beleggingsbeleid stelt het pensioenfonds ieder jaar een beleggingsplan
op. In het beleggingsplan wordt ingegaan op de uitvoering van het beleggingsbeleid in het komende jaar en het beleggingsplan is daarmee een verdere uitwerking van het strategische beleggingsbeleid.
Het fonds kent naast het Strategisch Beleggingsbeleid en het beleggingsplan diverse documenten waarin onderdelen van het beleggingsbeleid zijn vastgelegd, gezamenlijk de ‘beleggingsdocumenten’.
7.2. Beleggingsproces
Het beleggingsproces van het Pensioenfonds is gebaseerd op de doelstellingen, beleggingsbeliefs en risicohouding die door het bestuur zijn vastgesteld.
Het beleggingsproces van het pensioenfonds bestaat uit de volgende stappen:
1. Risicohouding en ambitie | De risicohouding in relatie tot de ambities van het fonds geven het bestuur guidance in het te voeren risicobeleid van de beleggingen. |
2. Organisatie, risicobereidheid en beleggingsbeliefs | Het fonds stelt de organisatie, het beleggingsproces en de beleggingsbeliefs vast. Deze beliefs zijn in combinatie met de risicohouding leidend in de dialoog over beleggingen en gelden als toetssteen voor het beleggingsbeleid. |
3. Strategisch kader en risicotolerantiegrenzen | Het pensioenfonds stelt (mede aan de hand van een ALM-studie en SAA studie) de allocatie naar matching en return vast en stelt vast welke tolerantiegrenzen het toestaat. Daarnaast bepaalt het pensioenfonds welke beleggingscategorieën potentieel investeerbaar zijn (en welke niet). Aan de hand van investmentcases wordt vastgesteld in welke instrumenten het pensioenfonds wenst te beleggen. Een ALM-studie wordt minimaal één keer per drie jaar uitgevoerd. |
4. Beleggingsplan | Het fonds stelt de normportefeuille en de beleggingsrestricties met daarbij de gekozen benchmark vast als invulling van het strategisch kader. |
5. Manager selectie | Het fonds stelt vast welke criteria het wil hanteren bij de manager selectie en evaluatie. |
6. Uitvoering | De beheerder(s) voeren het vermogensbeheer uit. De beleggingscommissie voert de regie op de uitvoering van het beleggingsplan. |
7. Verantwoording | Het pensioenfonds monitort de resultaten op basis van een onafhankelijke rapportage. |
8. Evaluatie en reflectie | Het pensioenfonds evalueert het hele proces en stelt vast of men zich heeft gehouden aan haar eigen beleid en procedures (in de hele uitbestedingsketen). |
Samenhang tussen de ALM-studie, SAA-studie en investmentcases
Om geen overlap te krijgen tussen de ALM-studie en de SAA-studie is gedefinieerd wat in de AML-studie, SAA-studie, investmentcases en bij het investeringsbesluit zelf moet worden onderzocht.
In een ALM-studie wordt het volgende onderzocht:
De omvang van het balansrisico (VEV/risicobudget), mogelijk afhankelijk van de dekkingsgraad.
De allocatie naar de matchingportefeuille en de allocatie naar de returnportefeuille, waarbij de invulling van de matching- en de returnportefeuille gelijk wordt gehouden aan de bestaande invulling.
De mate van rente- (en inflatie) afdekking, mogelijk afhankelijk van de rentestand en de dekkingsgraad.
De mate van valuta-afdekking.
De SAA-studie begint waar de ALM/studie eindigt. De SAA-studie onderzoekt de allocatie naar instrumenten binnen de rendements- en matchingportefeuille, die volgens de investmentcases door het Pensioenfonds als investeerbaar zijn vastgesteld.
Van alle door het Pensioenfonds geïdentificeerde beleggingscategorieën worden er investmentcases opgesteld. hierbij worden de volgende randvoorwaarden gedefinieerd:
Een investmentcase wordt alleen gemaakt voor een homogene categorie die afwijkt van de andere categorieën (qua universum en risico-rendementsprofiel). De investmentcases hebben geen overlap.
Voor nieuwe categorieën dient eerst een investmentcase te worden gemaakt voordat deze wordt meegenomen in een SAA-studie.
In de ALM-studie en de SAA-studie worden benchmarks gehanteerd die worden vastgelegd in de investmentcases.
De gedetailleerde onderbouwing van de gebruikte aannames en de rendementen voor de feitelijke investering is onderdeel van de managerselectie en het bijbehorende investeringsbesluit. Het beleid rond selectie, monitoring en evaluatie van externe vermogensbeheerders is vastgelegd in het Managerselectiebeleid.
7.3. Beleggingsbeliefs
Het Pensioenfonds heeft voor de beleggingen de volgende uitgangspunten (beleggingsbeliefs):
Het pensioenfonds belegt volgens een Liability Driven Approach. Dit betekent dat de verplichtingen op marktwaarde leidend zijn voor de wijze waarop wordt belegd. Om deze reden is de beleggingsportefeuille gesplitst in een matchingportefeuille en een rendementsportefeuille.
De inrichting van de matchingsportefeuille is primair gebaseerd op het verkleinen van de kans op verlagen van pensioenaanspraken. Het pensioenfonds dekt renterisico’s grotendeels af, omdat renteontwikkeling over het algemeen moeilijk te voorspellen is en rentewijzigingen een grote impact kunnen hebben op de financiële positie van het pensioenfonds. Hiervoor worden in beginsel vastrentende waarden gebruikt. Daarnaast kan het fonds derivaten gebruiken om efficiënter en/of effectiever het risico af te dekken.
Het pensioenfonds moet om haar doelstellingen te realiseren een beleggingsresultaat behalen dat boven de risicovrije rente ligt en dat kan alleen door het nemen van risico’s. Een hoger rendement is enerzijds nodig omdat bij het vaststellen van de verplichtingen voor de dekkingsgraad wordt gewerkt met de UFR en anderzijds om de toeslagambitie van het fonds te kunnen realiseren. Voor deze risico’s hanteert het pensioenfonds een risicobudget.
Het pensioenfonds heeft de overtuiging dat de meer risicovolle beleggingen in de rendementsportefeuille (aandelen, vastgoed, etc.) in beginsel een hoger rendement opleveren dan de vastrentende waarden in de matchingportefeuille. De rendementsportefeuille heeft een minimale en maximale omvang om voldoende herstel vermogen te hebben respectievelijk de risico's te beperken als er ruim voldoende middelen aanwezig zijn om de toekomstige indexatie ambitie in te vullen.
Met het nemen van risico in de beleggingsportefeuilles moet een risicopremie verdiend kunnen worden. In elke beleggingscategorie in de beleggingsportefeuille wordt de afweging gemaakt of tegenover het risico volgens verwachting een adequate vergoeding staat.
Het risico van de beleggingsportefeuilles kan gereduceerd worden door te diversifiëren over verschillende beleggingscategorieën en over verschillende landen/regio's.
Het pensioenfonds vindt dat passief beleggen beter past als er sprake is van efficiënte markten en actief beleggen als er sprake is van minder efficiënte markten. De kosten en het extra risico moeten opwegen tegen het verwachte extra rendement. Voor elke beleggingscategorie wordt de afweging gemaakt of actief beheer naar verwachting additioneel rendement oplevert, rekening houdend met risico en kosten.
Het valutarisico wordt in de matchingsportefeuille in principe afgedekt, omdat de exposure naar valuta niet past bij het matchen van verplichtingen in euro's. Hoewel er in beginsel geen risicopremie op valuta wordt verdient, wordt in de rendementsportefeuille het valutarisico niet afgedekt. De valuta exposure heeft een diversifiërende werking met aandelen exposure en andere risico’s in deze portefeuille. Daarnaast zijn aan het afdekken van het valutarisico kosten verbonden.
Er wordt alleen belegd in beleggingscategorieën en –instrumenten die transparant en begrijpelijk zijn, en waarvoor rapportage en risicomanagement adequaat zijn ingeregeld.
De keuze van het strategisch beleggingsbeleid is een belangrijke beslissing in het beleggingsproces. Er zal dus in principe niet afgeweken worden van het strategische beleggingsbeleid, tenzij er zich omstandigheden voordoen die het noodzaken af te wijken van dit beleid. Hiertoe kan alleen onderbouwd besloten worden door het bestuur.
Gezien de lange termijn verplichtingen is het niet noodzakelijk om de beleggingsportefeuilles volledig liquide te hebben, maar zal het pensioenfonds om meer rendement te generen ook illiquide beleggingen in de beleggingsportefeuille opnemen.
Het past bij de maatschappelijke rol van het fonds om daar waar mogelijk invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord beleggen. Het fonds beschouwt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van een goed pensioen voor de deelnemers breder dan alleen in financiële termen. Daarmee wordt ook aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen. Het MVB-beleid kan leiden tot maatschappelijk rendement, zonder daarbij de doelstelling van het financiële rendement uit het oog te verliezen. Het fonds neemt de wettelijke eisen als startpunt voor het beleid, maar zet daarbovenop extra stappen, op basis van eigen overtuigingen, ambities en doelstellingen.
Het pensioenfonds kan gezien haar omvang het vermogensbeheer niet efficiënt zelfstandig uitvoeren. Daarom wordt vermogensbeheer uitbesteed, waarbij het bestuur verantwoordelijk blijft.
Het pensioenfonds vindt verantwoording over het gevoerde beleggingsbeleid belangrijk. Uit de notulen en rapportages moet blijken welke keuzes zijn gemaakt, waarom deze zijn gemaakt en wat hiervan het resultaat is. In het jaarverslag geeft het pensioenfonds verantwoording af over het gevoerde beleggingsbeleid.
Deze uitgangspunten maken onderdeel uit van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen.
7.4. Strategische asset Mix
De beleggingsportefeuille is gesplitst in een matchingportefeuille en een rendementsportefeuille, zoals hiervoor is uitgelegd. De matchingportefeuille is vervolgens verdeeld in een LDI-portefeuille en een spreadportefeuille. De LDI-portefeuille kan belegd worden in staats(gerelateerde) obligaties, renteswaps, bundfutures en liquiditeiten. Binnen de spreadportefeuille kan belegd worden in investable bedrijfsobligaties en hypotheken.
Binnen de rendementsportefeuille kan belegd worden in aandelen, staatsleningen opkomende markten, High Yield obligaties en niet-beursgenoteerd vastgoed.
Het pensioenfonds stelt op basis van investmentcases vast welke beleggingscategorieën investeerbaar zijn. Binnen deze beleggingscategorieën belegt het pensioenfonds voor een groot deel in participaties in beleggingsinstellingen (beleggingsfondsen).
Voor een deel van de portefeuille, de LDI-portefeuille, wordt een discretionair mandaat gehanteerd. Daarnaast kan het pensioenfonds liquide middelen aanhouden als dat nodig is. Uitzonderingen hierop zijn uitsluitend toegestaan na goedkeuring door het bestuur.
In de portefeuille kan gebruik gemaakt worden van derivaten en losse obligaties ten behoeve van risicobeheersing en voor kostenefficiënt beheer van de portefeuille.
Het pensioenfonds hanteert een dynamische strategie voor de verdeling tussen de matching- en rendementsportefeuille. De strategische allocatie naar de matchingportefeuille bedraagt 90% van de marktwaarde van de verplichtingen (op basis van swap), met een bandbreedte van 85% - 95%. De overige middelen worden gealloceerd naar de rendementsportefeuille. In alle gevallen bedraagt de minimale allocatie naar de rendementsportefeuille 20% van de totale beleggingen. Bij hogere dekkingsgraden wordt een kleiner deel van de beleggingsportefeuille gealloceerd aan de rendementsportefeuille.
Tot een dekkingsgraad van 130% op swaprente wordt 90% (bandbreedte 85-95%) van de verplichtingen op swaprente ondergebracht in de matchingportefeuille. De minimale omvang van de returnportefeuille bedraagt bij dekkingsgraden tot 130%, 20% van de portefeuille.
Vanaf een dekkingsgraad van 130% is het aandeel van de matchingportefeuille uitgedrukt in het totaal belegd vermogen als volgt:
Dekkingsgraad | Normweging matching | Minimale allocatie | Maximale allocatie |
130% | 70% | 65% | 75% |
135% | 72% | 67% | 77% |
140% | 74% | 69% | 79% |
145% | 76% | 71% | 81% |
150% | 78% | 73% | 83% |
155% | 80% | 75% | 85% |
160% | 82% | 77% | 87% |
165% | 84% | 79% | 89% |
170% | 86% | 81% | 91% |
175% | 88% | 83% | 93% |
180% | 90% | 85% | 95% |
185% | 92% | 87% | 97% |
190% | 94% | 89% | 99% |
Schematisch ziet de verhouding er als volgt uit.
Derisken vanaf DG 130%
%Return %VRW
Doelweging (% beleggingen)
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Dekkingsgraad
Voor de uitvoering van de afbouw van risico wordt uitgegaan van de swapdekkingsgraad aan het eind van een kwartaal. In het daaropvolgende kwartaal wordt de strategische weging gebaseerd op de normweging uit bovenstaande tabel. Er vindt geen interpolatie tussen de grenzen plaats. Bij overschrijding van een grens geldt het betreffende percentage dat hoort bij die grens. De vermogensbeheerder heeft na wijziging een maand de tijd om de verdeling tussen matching en rendementsportefeuille binnen de nieuwe bandbreedte te brengen.
In onderstaande tabel staan de strategische wegingen en bandbreedtes die gelden voor de beleggingsportefeuille.
Beleggingscategorie | Strategische allocatie | Allocatie | Bandbreedte |
Matchingportefeuille | Tot MDG 130% 85% - 95% van de MVV. Xxxxx MDG 130% volgens schema hierboven | Allocatie binnen de matchingportefeu ille | |
LDI-portefeuille | 40% | 35% - 45% | |
Spreadportefeuille | 60% | 55% - 65% | |
Rendementsportefeuille 2 | Restant van het vermogen 1 | Allocatie binnen de rendementsporte feuille | |
Aandelen ontwikkelde markten | 50% 2 | 45% - 55% | |
Aandelen opkomende markten | 16,67% | 11,67%-21-67% | |
EMD | 16,67% | 11,67%-21,67% | |
Niet beursgenoteerd vastgoed | 16,67% 2 | 11,67% -21,67% | |
Liquiditeiten | 0% | 0% - 1% |
1 Het minimale aandeel bedraagt tot een dekkingsgraad van 130% 20% van het te beleggen vermogen. Boven een dekkingsgraad van 130% geldt dit minimum niet.
2 Niet-beursgenoteerd vastgoed is illiquide en er zijn lange toetredingsrijen. In de periode dat het niet-beursgenoteerd vastgoed nog niet volledig belegd is, worden de middelen geïnvesteerd in aandelen ontwikkelde markten.
Het aandeel zakelijke waarden is indirect gemaximeerd door de risicohouding waarin is vastgelegd dat de VEV mag bewegen tussen de vastgesteld bandbreedte van 9% – 17%.
De verhouding zakelijke waarden en vastrentende waarden worden voortdurend gemonitord.
7.5. Matchingportefeuille
Het uitgangspunt voor de matchingportefeuille is dat hiermee het renterisico ten opzichte van de verplichtingen zoveel mogelijk wordt opgeheven. Met een bandbreedte van
87,5% - 92,5% worden het renterisico op de nominale verplichtingen (VPV) gematcht met de matchingportefeuille. Hierbij wordt de VPV gebaseerd op de marktrente (Swap-rentecurve).
De matchingportefeuille is gesplitst in een LDI-portefeuille en een spreadportefeuille. Beide portefeuilles ‘tellen mee’ in de renteafdekking. De LDI-portefeuille dient om de rente- afdekking te sturen richting de beoogde 90% en kent geen overrendementsdoelstelling. De spreadportefeuille heeft wel een overrendementsdoelstelling.
De instrumentkeuzes voor de matchingportefeuille zijn:
- alleen euro investment grade obligaties, leningen, cash, swaps en bund futures;
- de LDI-portefeuille bevat cash, swap’s, bund futures en nominale staatsgerelateerde obligaties met minimaal een AA- -rating;
- de exposure naar obligaties met een A+-rating af lager mag maximaal 10% bedragen, gemeten als percentage van de totale exposure naar obligaties binnen de LDI-portefeuille.
- De spreadportefeuille bevat de overige instrumenten die voldoen aan de uitgangspunten van de matchingportefeuille.
De verdeling van de matchingportefeuille met de daarbij horende benchmark is als volgt:
Beleggingscategorie | Strategische allocatie | Bandbreedte | Benchmarks |
Matchingportefeuille | Rendement nominale uitkeringsverplichtingen maal hedgepercentage | ||
LDI-portefeuille | 40% | 35%-45% | Gerealiseerd rendement volgens normweging |
10+ Euro staatsobligaties | 4% - 21% | Bloomberg Barclays EUR Aggregate: treasury 10+ | |
Euro staatsgerelateerd | 8% | 6% - 10% | Bloomberg Barclays EUR Aggregate : government- related |
Liquiditeiten + netto cash + rentederivaten | 9% - 27% | Eonia (euro overnight index average) | |
Spreadportefeuille | 60% | 55%-65% | 75% Barclays Euro Aggregate Corporate Bond Index + 25% JP Morgan Government Bond Index Traded Netherlands |
Nederlandse hypotheken | 15% | 11% - 19% | JP Morgan Government Bond Index Traded Netherlands |
Bedrijfsobligaties - Euro bedrijfsobligaties - Corporate Green bonds | 45% 33% 12% | 41% - 49% 29% - 37% 8% - 16% | Barclays Euro Aggregate Corporate Bond Index Barclays Euro Aggregate Corporate Bond Index Green Bond Index 5% issuer cap (customized) TR index 1 |
Liquiditeiten | 0% | 0% - 1% | Eonia (euro overnight index average) |
1 Voor deze beleggingen is bewust een afwijkende benchmark ten opzichte van de investmentcase toegestaan. Het pensioenfonds monitort dit fonds ook op basis van de in de investmentcase opgenomen benchmark (Barclays Euro Aggregate Corporate Bond Index).
Afdekking renterisico
Het rente risico is als volgt afgedekt:
Renterisico | Strategische allocatie | Bandbreedte |
Rente hedge ratio | 90% | 87,5% - 92,5% |
Curve-risico | Min% | Max% |
- per renteschokpunten 2, 5, | ||
10 | -5% | 5% |
en 20 jaar | ||
- per renteschokpunten 30, | -15% | 15% |
40 | ||
en 50 jaar |
Landenverdeling staats(gerelateerde) obligatieportefeuille als percentage van de matchingsportefeuille
De verdeling van de matchingportefeuille over liquiditeiten en swaps versus staatsobligaties is afhankelijk van de swapspread op een 20 jarige Duitse bond.
Land van uitgave | Strategische allocatie | Bandbreedte |
Duitsland | Afhankelijk van swapspread | 0,5% - 19% |
Nederland | ||
Frankrijk | 3,8% | 1,8%-5,8% |
Supranationaal | 4,7% | 2,7%-6,7% |
Oostenrijk | 1,5% | 0,5%-2,5% |
België | 1,5% | 0,5%-2,5% |
Finland | 1,0% | 0%-2,0% |
Totaal | 10%-31% |
Valutarisico’s
Binnen de matchingportefeuille mag enkel in euro gedenomineerde fondsen en instrumenten worden belegd.
Binnen de geselecteerde beleggingsfondsen in de matchingportefeuille is het mogelijk dat er gedeeltelijk in afwijkende valuta wordt belegd. De valutarisico’s dienen dan te worden afgedekt.
Liquiditeits- en cashmanagementbeleid
De liquiditeiten (als tactisch instrument) binnen de beleggingsportefeuille worden geminimaliseerd. Er wordt rekening gehouden met de benodigde cash voor de maandelijkse pensioenuitkeringen en het collateral management. Het pensioenfonds beschikt over een liquiditeitsbeleid. Hierin zijn onder meer de voorwaarden voor inrichting van dat beleid opgenomen. Instrumenten die in het kader van liquiditeiten kunnen worden aangehouden zijn rekening courant, deposito’s, kortlopende leningen en geldmarktfondsen. Voor deze categorieën zijn maximale bedragen en maximale looptijden verbonden. Een volledige uitwerking van dit beleid is opgenomen in het beleidsdocument ‘Liquiditeitenbeleid’.
Tegenpartijbeleid
Het tegenpartijrisico is het risico dat de tegenpartij de contractuele verplichtingen niet, niet geheel of te laat nakomt. Hieronder wordt onder andere verstaan faillissementsrisico en betalingsrisico. Tegenpartijrisico wordt ingeschat bij de selectie van beleggingen, maar wordt beperkt door selectie en monitoring van tegenpartijen voldoende spreiding over verschillende partijen. Het tegenpartijrisico speelt met name bij het collateral management.
Het pensioenfonds volgt het tegenpartijbeleid van de fiduciair vermogensbeheerder en heeft in 2020 vastgesteld dat dat beleid robuust is opgezet en passend is voor het pensioenfonds. De vermogensbeheerder hanteert onder andere een lijst met goedgekeurde tegenpartijen die continu gemonitord wordt door de onafhankelijk gepositioneerde risicomanagementafdeling Credit & Counterparty Risk Management (CCRM). Afspraken over het uitwisselen van onderpand zijn vastgelegd in de CSA’s die als bijlage dienen bij de ISDA’s. De werking van het tegenpartijbeleid wordt continu gemonitord door CCRM. Het afwikkelen van nieuwe derivatenposities worden bij voorkeur centraal gedaan (central cleared) in plaats van door middel van bilaterale relaties. Daarnaast worden bestaande bilaterale derivatenposities geleidelijk naar een centrale tegenpartij overgeheveld, indien dit aantrekkelijk wordt bevonden door de fiduciair manager. De rentegevoeligheid van OTC (over-the-counter) posities mag niet verder uitgebreid worden.
7.6. Rendementsportefeuille
Het vermogen dat niet in de matchingportefeuille wordt belegd vormt de rendements- portefeuille. Omdat vanwege het illiquide karakter van vastgoed niet gestuurd kan worden op de weging van de bandbreedte wordt een onder- en overweging in vastgoed gecompenseerd via aandelen ontwikkelde markten.
Per 1 januari 2023 bedraagt de allocatie uitgedrukt in percentage van de rendementsportefeuille en de bijbehorende bandbreedtes als volgt:
Beleggingscategorie | Strategische allocatie | Neutrale allocatie | Bandbreedte | |
Diverse Aandelen stijlen | 66,7% | 56,7% - 76,7% | ||
Wereldwijde aandelen | 50,0% | 45,0% - 55,0% | ||
Opkomende landen aandelen | 16,7% | 11,7% - 21,7% | ||
Staatsleningen opkomende landen | 16,7% | 11,7%-21,7% | ||
EMD HC | 8,35% | 5,83%-10,85% | ||
EMD LC | 8,35% | 5,83%-10,85% | ||
Vastgoed niet beursgenoteerd 1 | 16,6% | 11,6%-21,6% | ||
Nederlandse woningen | 8,30o% | 2 | 5,8%-10,8% | |
Europees multisector | 8,30% | 5,8%-10,8% | ||
Liquiditeiten | 0% | 0% - 1% |
1 strategisch is besloten om het niet beursgenoteerd vastgoed 50/50 over Nederlandse woningen en een Europees multisector fonds te verdelen.
2 hierbij is betrokken het CBRE winkelfonds dat nog verkocht gaat worden.
De benchmarks die voor de verschillende beleggingen worden gehanteerd worden hieronder weergegeven:
Beleggingscategorie | Benchmark |
Diverse Aandelen stijlen | Combinatie van onderstaande aandelen indices, gewogen met neutrale allocatie |
Wereldwijde aandelen | MSCI World net total return |
Emerging markets | MSCI Emerging markets net total return |
Staatsleningen opkomende landen | |
EMD HC | JP Morgan EMBI Global Diversified |
EMD LC | JP Morgan GBI-EM Global Diversified |
Vastgoed niet beursgenoteerd Nederlandse woningen Europees multisector | Samengestelde benchmark op basis van werkelijke allocatie INREV Dutch Residential Fund Index INREV Europe ODCE Index |
Liquiditeiten |
Valutarisico’s
Het pensioenfonds dekt geen valutarisico’s af in de rendementsportefeuille.
Binnen de geselecteerde beleggingsfondsen is het mogelijk dat er gedeeltelijke afdekking van valutarisico plaatsvindt.
Herbalanceringsbeleid
Op basis van investmentcases wordt vastgesteld in welke beleggingscategorieën belegd kan worden. Via ALM studies en SAA studies worden normwegingen van matchingportefeuille, renteafdekking, returnportefeuille en normweging voor beleggingsinstrumenten vastgesteld. Rond de normweging worden bandbreedtes vastgesteld. Deze bandbreedtes zijn bedoeld voor het opvangen van marktschommelingen. Jaarlijks worden deze bandbreedtes getoetst. Deze toets geschiedt op basis van het model van de fiduciair vermogensbeheerder, dat vooral gebaseerd is op de volatiliteit van de diverse beleggingscategorieën. Op basis van deze toets beoordeelt het pensioenfonds jaarlijks of er aanleiding is de bandbreedtes aan te passen.
Indien sprake is van overschrijding van een bandbreedte vindt herbalancering plaats. Dit is ter discretie aan de fiduciair vermogensbeheerder. De BAC wordt vooraf door de fiduciair vermogensbeheerder geïnformeerd over de wijze waarop de overschrijding van bandbreedtes wordt hersteld. Bij herbalancering wordt in principe teruggegaan naar de normallocatie van de belegging tenzij er gegronde redenen zijn hiervan af te wijken. In voorkomende situaties wordt vooraf overleg gepleegd met de BAC. Herbalancering wordt zoveel mogelijk vanuit de beleggingen binnen de eigen deelportefeuille (matching- cq returnportefeuille) gerealiseerd. Overschrijding van bandbreedtes van de illiquide beleggingen worden gecompenseerd met vergelijkbare liquide beleggingen binnen de deelportefeuille.
Naast herbalancering als gevolg van het overschrijden van een bandbreedte wordt jaarlijks in januari door het pensioenfonds beoordeeld of (gedeeltelijke) herbalancering van de beleggingen naar de normwegingen moet plaatsvinden. Hierbij blijft de LDI portefeuille buiten beschouwing, omdat de fiduciair, met uitzondering van de aan- en verkoop van renteswaps met een duur langer dan 31 jaar, het volledige beheermandaat voor dit deel van de portefeuille heeft.
De details van de herbalanceringsregels zijn vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen die met de vermogensbeheerder zijn afgesproken.
Securities lending
Het uitlenen van financiële instrumenten (“securities lending”) is niet toegestaan. Echter, fondsbeheerders van beleggingsinstellingen waarin het pensioenfonds belegt of operationeel vermogensbeheerders die een deel van het vermogen beheren kunnen op grond van de desbetreffende fondsvoorwaarden of beleggingsrichtlijnen wel bevoegd zijn om gebruik te maken van securities lending. Dit maakt onderdeel uit van de richtinggevende criteria uit de investmentcases en wordt betrokken in het managerselectieproces en maakt onderdeel uit van de monitoring van de beleggingsfondsen.
Actief/passief beleid
Door middel van actief beheer in de spreadportefeuille streeft het pensioenfonds naar het toevoegen van extra rendement onder meer door:
1. Gebruik van bedrijfsobligaties (debiteurenselectie);
2. Gebruik maken van illiquiditeit (zoals hypotheken).
De aandelen- en EMD fondsen binnen de returnportefeuille zijn grotendeels passief. De afweging of risico en rendement actief beheer voor deze asset class rechtvaardigen, zal binnen de beleggingsadviescommissie worden besproken en eventueel ter besluitvorming aan het bestuur worden voorgelegd.
7.7. Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het pensioenfonds vindt maatschappelijk verantwoord beleggen belangrijk. Hiertoe is separaat beleid geformuleerd.
Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (MVB) is een belangrijk onderdeel van de beleggingsovertuigingen van het pensioenfonds. Het fonds heeft een intrinsieke motivatie en de overtuiging dat het past bij de maatschappelijke rol van het fonds om daar waar mogelijk invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord beleggen. Het beschouwt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van een goed pensioen voor de deelnemers breder dan alleen in financiële termen. Daarmee wordt ook aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen. Het MVB-beleid kan leiden tot maatschappelijk rendement, zonder daarbij de doelstelling van het financiële rendement uit het oog te verliezen. Het fonds neemt de wettelijke eisen als startpunt voor het beleid, maar zet daarbovenop extra stappen, op basis van eigen overtuigingen, ambities en doelstellingen.
Ambitie
De ontwikkelingen op het vlak van MVB gaan snel. Dit wordt enerzijds gedreven door wettelijke en maatschappelijke ontwikkelingen, anderzijds door innovatie in de markt voor beleggingsoplossingen. Het fonds wenst nadrukkelijk stappen te zetten om de duurzaamheidskenmerken van de beleggingsportefeuille te verbeteren, overigens zonder de ambitie te hebben hierbij voorop te lopen. Bij de selectie van beleggingsoplossingen hanteert het fonds duidelijke MVB-criteria, naast andere relevante aspecten, waaronder kosten en rendementsverwachtingen.
Het fonds streeft naar een beleggingsportefeuille die betere duurzaamheidskenmerken heeft dan de brede marktindex, binnen geldende financiële doelstellingen. Waar mogelijk zullen daarom duurzaamheidsdoelstellingen worden meegeven aan de aangestelde vermogensbeheerders. Omdat het Pensioenfonds in beperkte mate zelf direct belegt, maar dit veelal via beleggingsfondsen doet, zijn deze doelstellingen onderdeel van het selectie- en evaluatieproces van deze beleggingsfondsen.
Daarnaast wil het Pensioenfonds de invloed die het als belegger heeft, positief aanwenden. Dit zoveel mogelijk in samenwerkingsverband met andere marktpartijen, zoals de fiduciair adviseur en de aangestelde vermogensbeheerders.
Bij het selecteren van beleggingen worden de volgende MVB-instrumenten ingezet:
1. Uitsluitingsbeleid. Hiermee borgt het Pensioenfonds de normatieve ondergrens en ESG-risico’s;
2. Betrokkenheidsbeleid. Het Pensioenfonds voert een indirect betrokkenheidsbeleid door selectie van vermogensbeheerders die aantoonbaar een engagement- en stembeleid voeren en hierover rapporteren. Hiermee voldoet het Pensioenfonds aan de wettelijk eisen van SRDII-wetgeving.
3. ESG-integratie. Het Pensioenfonds zal ESG-beleggingsoplossingen kiezen waarbij duurzaamheidsaspecten zijn geïntegreerd in de beleggingsbeslissing als het past binnen de risico-rendementseisen. Het Pensioenfonds zet ESG-integratie in om beleggingsrisico’s te beheersen en kansen te benutten.
4. Impactbeleggen. Het Pensioenfonds zal binnen traditionele beleggingscategorieën beleggingsoplossingen selecteren die naast een financieel rendement ook positief bijdragen aan de door het Pensioenfonds gekozen thema’s.
ESG-thema's
Het aantal thema’s waarop het MVB-beleid van toepassing kan zijn is groot, daarom kiest het Pensioenfonds ervoor binnen het beleid extra nadruk te leggen op een aantal maatschappelijke (ESG) thema’s. Deze thema’s zijn relevanter dan andere ESG-thema’s omdat zij aansluiten bij aandachtgebieden van: de voormalige sponsor(s) en werkgever(s) van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden, internationale normenkaders zoals het VN Global Compact, hoog-risico sectoren volgend uit ESG materialiteits-analyses, de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN en de speerpunten van de toezichthouder.
Aan de hand van bovenstaande invalshoeken heeft het Pensioenfonds bepaald dat onderstaande thema’s centraal worden gesteld in de uitvoering van het beleid:
Klimaatverandering: ondernemingen en landen die oplossingen bieden of risico’s lopen in relatie tot klimaatverandering of kansen benutten als gevolg van klimaatverandering;
Goede gezondheid en welzijn: ondernemingen die oplossingen bieden of risico lopen in relatie tot gezondheid en welzijn;
Daarnaast wordt in het beleid aandacht gegeven aan de volgende thema’s, die voortvloeien uit de internationale normenkaders:
Mensenrechten: ondernemingen die mensenrechten-principes van Global Compact & OESO richtlijnen schenden;
Arbeidsnormen: ondernemingen die arbeidsnormen-principes van Global Compact & OESO-richtlijnen schenden;
Milieu: ondernemingen die milieunormen van Global Compact & OESO-richtlijnen schenden;
Anti-corruptie: ondernemingen die anti-corruptienormen van VN Global Compact & OESO-richtlijnen schenden.
IMVB convenant
De Nederlandse overheid heeft de OESO-richtlijnen met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord beleggen ondertekend. Om dit tot uitvoer te brengen, heeft de overheid ervoor gekozen om via convenanten per sector deze richtlijnen te laten invullen.
Via de Pensioenfederatie is ons ook gevraagd het convenant te ondertekenen.
Hoewel het Pensioenfonds positief tegenover deze ontwikkeling staat, heeft het bestuur destijds besloten om het convenant niet te ondertekenen, maar wel zoveel mogelijk in lijn met het convenant te handelen. Dit betekent onder andere dat het pensioenfonds de beleggingsportefeuille zal screenen op schenders van de OESO-richtlijnen, waarna de resultaten kunnen worden gebruikt in verdere besluitvorming.
Dit besluit is in 2022 herbevestigd. De onderbouwing hiervoor is:
Het IMVB convenant lijkt wat achterhaalt door de SFDR regelgeving.
Mede ondertekenen geeft veel extra rapportageverplichtingen. Het pensioenfonds heeft zijn handen al vol om per 1 januari 2023 te voldoen aan de SFDR verplichtingen.
Het convenant loopt tot 31 december 2022. De vraag is of dit convenant wordt verlengd. Uit publicaties blijkt dat veel pensioenfondsen moeite hebben om de rapportage volledig in te vullen.
Regelgeving Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR)
Het MVB-beleid moet voldoen aan de regelgeving Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR). Dit houdt onder andere in dat grote financiële partijen transparant moeten rapporteren over hoe ze omgaan met de belangrijkste ongunstige effecten op mens, milieu en samenleving, die voortkomen uit de beleggingsbeslissingen. Voor het pensioenfonds is maatschappelijk verantwoord beleggen erg belangrijk. Het MVB-beleid is geïntegreerd in het beleggingsproces. Het fonds weegt daarbij verschillende ESG-criteria mee in haar investeringsbeslissingen die aansluiten bij haar vastgestelde uitgangspunten.
Het pensioenfonds heeft in het kader van de SFDR wetgeving daarom gekozen om de pensioenregeling te classificeren als artikel 8 product en zal hierover rapporteren, conform de wettelijke vereisten.
8. FINANCIELE STURINGSMIDDELEN
8.1. Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid is uitgewerkt in hoofdstuk 7 van de ABTN en in het beleggingsplan, dat jaarlijks wordt geüpdatet.
Het strategisch beleggingsbeleid wordt door middel van ALM studies afgestemd op de verplichtingen, risicohouding en doelstelling van het Pensioenfonds. De ALM-studie wordt minimaal een keer in de drie jaar uitgevoerd.
De uitkomsten van de ALM-studie zijn het uitgangspunt voor de SAA-studie waarin de hoofdblokken matching- en rendementsportefeuille verdere worden gealloceerd binnen de matching- en rendementsportefeuille op basis van investmentcases. De SAA-studie wordt jaarlijks uitgevoerd.
8.2. Toeslagenbeleid
De toeslagenregeling is gebaseerd op de regels die het FTK voorschrijft.
Het bestuur beslist jaarlijks of het op de opgebouwde pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden per 1 januari een toeslag verleent op basis van de prijsontwikkeling. Voor de prijsontwikkeling hanteert het Pensioenfonds de CBS Consumentenprijsindex alle huishoudens, afgeleid (2015=100). Hierbij wordt uitgegaan van de eerst gepubliceerde cijfers per ultimo oktober van het voorgaande jaar.
Het toeslagbeleid kent de volgende uitgangspunten:
Er wordt toeslag verleend (ondergrens) als de beleidsdekkingsgraad minimaal gelijk is aan 110%. Onder deze grens verleent het pensioenfonds geen toeslag.
Jaarlijks wordt, op basis van de Pensioenwet (artikel 137) en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (artikel 15 en 23a), de bovengrens berekend op basis waarvan het Pensioenfonds een volledige toeslag kan verlenen, de zogenaamde dekkingsgraad voor toekomstbestendige toeslagverlening. Vaststelling van de bovengrens vindt plaats op basis van de curve van ultimo oktober.
Bij een beleidsdekkingsgraad tussen de ondergrens en de bovengrens, wordt de toeslagverlening recht evenredig vastgesteld.
Als sprake is van deflatie wordt het deflatiepercentage in mindering gebracht op een eventuele achterstand in toeslagverlening.
Als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de berekende bovengrens kan het Pensioenfonds besluiten om achterstanden in de toeslagverlening in te halen. Het Pensioenfonds kan dan maximaal 20% van het vermogensoverschot (het vermogen groter dan de eerder berekende bovengrens) gebruiken voor inhaaltoeslag.
Toeslagverlening wordt getoetst op toekomstbestendigheid.
Peildatum is 31 oktober van het jaar waarop de toeslag wordt verleend
Naast de voorgaande uitgangspunten, wordt een definitief besluit genomen waarbij rekening wordt gehouden met een aantal van belang zijnde criteria. De criteria op basis waarvan het bestuur besluit over de toeslagtoekenning zijn in ieder geval en niet uitsluitend:
actuele stand DNB-dekkingsgraad
actuele stand marktrentedekkingsgraad
actuele stand reële marktrentedekkingsgraad
de dekkingsgraad na toeslagverlening
prijsinflatie
rentestand
marktontwikkelingen
gegeven toeslagen voorgaande jaren
de trendmatige ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad in de 12 maanden voorafgaand aan de maand waarin het bestuur het besluit neemt.
Indien het bestuur besluit om een gedeeltelijke toeslag toe te kennen, wordt in principe een evenredige korting toegepast. Hierbij zal een evenwichtige belangenafweging plaatsvinden, zodat naar mening van het bestuur de diverse groepen geen onevenredige voor- of nadeel ondervinden.
8.3. Korten pensioenaanspraken en – rechten
Ingeval van een financieel tekort kan het bestuur van het Pensioenfonds besluiten om de opgebouwde aanspraken en – rechten te korten als:
de vereiste dekkingsgraad niet naar verwachting binnen 10 jaar op basis van de andere beschikbare sturingsmiddelen boven de vereiste dekkingsgraad zal komen.
De beleidsdekkingsgraad voor het vijfde achtereenvolgende jaar onder de minimaal vereiste dekkingsgraad ligt én de actuele DNB-dekkingsgraad ook onder de minimaal vereiste dekkingsgraad ligt. Dan moet het Pensioenfonds korten, zodanig dat DNB- dekkingsgraad gelijk wordt aan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
Benodigde kortingen worden tijdsevenredig gespreid over maximaal 10 jaar.
Mocht er sprake zijn van een korting, dan informeert het pensioenfonds de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden schriftelijk over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken –rechten.
BIJLAGE 1 VERKLARING INZAKE DE BELEGGINGSBEGINSELEN (1 januari 2022) VAN DE STICHTING PENSIOENFONDS DELTA LLOYD
1. Inleiding
In de Pensioenwet (artikel 145) is opgenomen dat een pensioenfonds een verklaring inzake beleggingsbeginselen opstelt. Deze verklaring is tevens als bijlage opgenomen in de ABTN.
De verklaring inzake de beleggingsbeginselen geeft beknopt de uitgangspunten weer van het beleggingsbeleid van de Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd (hierna: ‘het pensioenfonds’).
Deze uitgangspunten zijn door het bestuur vastgesteld.
Deze verklaring maakt onderdeel uit van de Prudent Person regel, waaraan ieder pensioenfonds moet voldoen.
De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.
2. Doelstelling
De doelstelling van het beleggingsbeleid is de toevertrouwde middelen zo goed mogelijk te beleggen. Dat doet het pensioenfonds door een lange termijnvisie te ontwikkelen. Hierin spelen de doelstelling van het pensioenfonds, het risicomanagement, deskundigheid, diversificatie en maatschappelijk verantwoord beleggen een belangrijke rol.
Het Pensioenfonds heeft ten doel het verlenen van pensioenaanspraken alsmede het uitkeren van pensioen, aan deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden, een en ander volgens de regels zoals nader in het pensioenreglement omschreven (statutaire omschrijving).
Daarnaast wil het pensioenfonds een waardevast pensioen realiseren voor haar (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Dit betekent dat het pensioenfonds streeft naar een jaarlijkse toeslagverlening voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op basis van prijsinflatie. Het beleggingsbeleid ondersteunt deze doelstelling.
Het pensioenfonds hanteert een prudent beleggingsbeleid om haar doelstellingen te realiseren, binnen de financieringsmogelijkheden. Hierbij ligt er een nadruk op het beheersen van financiële risico’s, met name het renterisico. Het beleggingsbeleid ligt in lijn met de beleggingsbeliefs en risicohouding van het pensioenfonds en voldoet aan de “prudent person regel”.
3. Organisatie
3.1 Het pensioenfonds
Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd (hierna genoemd: het Pensioenfonds of DLPF) is een ondernemingspensioenfonds die in 1970 is opgericht. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit ten behoeve van medewerkers die tot 1 oktober 2019 in dienst zijn getreden of in dienst waren bij Delta Lloyd Services B.V. Vanaf 1 januari 2020 vindt er geen opbouw meer plaats binnen het Pensioenfonds.
Het pensioenfonds belegt en beheert het pensioenvermogen in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het pensioenfonds. Bij de uitvoering van deze
taken houdt het pensioenfonds rekening met de belangen van alle belanghebbenden bij het pensioenfonds.
3.2 Rollen en verantwoordelijkheden
Bestuur
Het bestuur van het pensioenfonds is paritair samengesteld en is onder andere verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en de organisatie van het beleggingsproces. Hieronder wordt onder meer verstaan:
- vaststellen van de beleggingsbeginselen en het initiëren van een SAA-studie (jaarlijks) en ALM-studie (om de drie jaar);
- vaststellen van het beleggingsbeleid en beleggingsplan;
- vaststellen van het risicobudget
- de strategische allocatie en bijbehorend bandbreedtes;
- invulling van de beleggingsrichtlijnen (mandaten);
- keuze voor de (integrale) vermogensbeheerder(s) en vaststellen dat de beleggingsrichtlijnen worden nageleefd;
- vaststellen van de investmentcases;
- beoordelen van de financiële risico’s van het pensioenfonds;
- evaluatie van de beleggingsmanagers, fiduciair vermogensbeheerder, Custdodian en externe beleggingsadviseur;
- het bewaken van het beleggingsproces en het beleggingsbeleid.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen in het beleggingsproces zijn helder gescheiden. Dit is vastgelegd in een RACI-overzicht. Het pensioenfonds heeft een beleggingsadviescommissie ingesteld.
Beleggingsadviescommissie
Het beleggingsbeleid wordt voorbereid door de beleggingsadviescommissie. Deze heeft een adviserende rol ten behoeve van het bestuur. De beleggingsadviescommissie bestaat uit twee bestuursleden. De beleggingsadviescommissie wordt ondersteund door de manager van het pensioenfonds en vertegenwoordigers van de fiduciair vermogensbeheerder. Daarnaast wordt de beleggingsadviescommissie bijgestaan door een externe beleggingsadviseur. Het pensioenfonds kent ook een externe (financiële) risicomanager. Deze is bij de vergaderingen aanwezig en geeft een opinie over de voorstellen van de beleggingsadviescommissie.
De verantwoordelijkheid van de beleggingsadviescommissie is het bestuur te adviseren over beleggingsaangelegenheden in brede zin. Dit betreft zowel advies over het algemene beleggingsbeleid als over meer specifieke zaken, waaronder het gebruik van derivaten en de afweging tussen actief en passief beleggen.
De beleggingsadviescommissie heeft de volgende taken:
- het bestuur adviseren over het beleggingsbeleid en wijzigingen in beleggingsrichtlijnen en het mandaat;
- het bestuur adviseren over het bereiken dan wel behouden van een optimale balans tussen risico en rendement om de pensioenverplichtingen na te komen en de toeslagambitie te kunnen realiseren;
- het monitoren van de activiteiten van de vermogensbeheerder op de uitvoering van de beleggingsrichtlijnen en performance van de beleggingen. De prestaties van de vermogensbeheerder worden beoordeeld op de vooraf uitgesproken verwachtingen en de verschillen met de afgesproken benchmarks;
- beoordelen ISAE-rapportages m.b.t. vermogensbeheer;
- voorbereiden beoordelen van SAA- en ALM-studies;
- voorbereiden investmentcases;
- voorbereiden besluiten over selectie vermogensbeheerders (mandaten en beleggingsfondsen);
- voorbereiden van de beleggingsrichtlijnen;
- voorbereiden evaluatie fiduciair vermogensbeheerder en de custodian:
- besluiten over operationele activiteiten en processen zoals:
o stemmen binnen het stembeleid,
o het maken van fee afspraken, binnen het procuratiebeleid,
o nacalculatie fees op basis van de gemaakte afspraken,
o monitoring van de beleggingsrendementen, beleggingsrisico’s en operationele risico’s
o controleplan compliance,
o herbalancering binnen het afgesproken beleggingsbeleid.
Bestuursbureau
Het bestuursbureau zorgt voor de beleidsvoorbereiding, coördinatie, het maken van analyses en faciliteert het gehele beleggingsproces. Ook draagt het bestuursbureau zorg voor de monitoring en evaluatie van de beleggingsmandaten.
Risicomanagement
De beleggingsrisico’s en de hiermee gemoeide operationele en IT-risico’s worden gemonitord door een externe financiële risico manager, die onderdeel is van de risicocommissie De risicomanager geeft een opinie over de risico’s met betrekking tot nieuwe beleidsvoorstellen en voert periodiek overleg met de vermogensbeheerder (via de BAC of zelfstandig).
De risicocommissie zorgt voor het onderhouden van het financieel risico raamwerk, stelt een risico jaarplan op m.b.t. de financiële risico’s en operationele/IT-risico’s, beoordeelt de jaarlijkse risicoanalyse en monitort de risico’s. De financieel risicomanager houdt nauw contact met de niet financieel- en actuarieel riskmanager, die onderdeel is van het managementteam en rapporteert aan de sleutelfunctiehouder risk.
Uitvoeringsorganisatie
De uitvoering van het integrale vermogensbeheer is uitbesteed aan een fiduciair vermogensbeheerder (NNIP) op basis van een beheerovereenkomst, een SLA en de beleggingsrichtlijnen (beleggingsmandaat).
De beleggingsadviescommissie toetst of de vermogensbeheerder zich houdt aan de overeengekomen afspraken. De beleggingsadviescommissie laat zich ondersteunen door het bestuursbureau en de beleggingsadviseur. De financieel risicomanager beoordeelt de voorstellen van de beleggingsadviescommissie.
De vermogensbeheerder voorziet het pensioenfonds van advies op het gebied van de beleggingen en is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de gehele portefeuille conform het vermogensbeheer model zoals hierna is opgenomen:
CACEIS is de custodian van het pensioenfonds en verzorgt de tevens de geconsolideerde administratie, de performance meting en rapportage over de beleggingsportefeuille (waaronder de compliance monitoring) en risico’s (riskmonitor). Het Pensioenfonds heeft hiervoor een beheerovereenkomst en SLA met CACEIS afgesloten. De SLA is mede ondertekend door de vermogensbeheerder, waarmee onder meer de door het Pensioenfonds gewenste reconciliatie tussen beide partijen is geregeld.
3.3 Deskundigheid medewerkers en bestuur
Het pensioenfonds zorgt ervoor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid om:
- een adequaat beleggingsbeleid vast te stellen om een optimaal beleggingsresultaat te bereiken;
- om de uitvoering van het vermogensbeheer te beoordelen;
- de beleggingsrisico’s te kunnen beheersen.
Naast de deskundigheid die het bestuur heeft is aan de beleggingsadviescommissie een onafhankelijke externe beleggingsadviseur toegevoegd. Hiermee wordt beoogd dat het pensioenfonds over voldoende countervailing power beschikt ten opzichte van de fiduciair vermogensbeheerder. Voor de bestuursleden en deelnemers aan commissies zijn functieprofielen vastgelegd die in lijn zijn met de guidance van DNB met betrekking tot de verwachte beleggingskennis voor bestuurders.
3.4 Scheiding van belangen
Het pensioenfonds treft maatregelen om te voorkomen dat bij zijn medewerkers of bij het bestuur sprake is van belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen. De medewerkers en bestuurders van het pensioenfonds zijn gebonden aan de door het pensioenfonds opgestelde gedragscode. Jaarlijks wordt aan medewerkers en bestuurders gevraagd dat zij de Gedragscode hebben nageleefd.
4. Strategisch beleggingsbeleid en Algemene uitgangspunten beleggingsbeginselen (beleggingsbeliefs)
4.1 Algemeen
Het Pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat past bij de pensioenambitie, waarin duurzaamheid verankerd is. Het beleggingsbeleid is daarbij begrijpelijk en beheersbaar. Het pensioenfonds belegt de toevertrouwde middelen om in de toekomst aan haar (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden pensioenuitkeringen te kunnen verstrekken.
Het strategisch beleggingsbeleid ligt in beginsel voor een periode van 3 jaar vast. In het strategisch beleggingsbeleid spelen de doelstelling van het pensioenfonds, de risicohouding, beleggingsbeliefs, deskundigheid, diversificatie en maatschappelijk verantwoord beleggen een belangrijke rol.
Het pensioenfonds beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverweging in relatie tot de verplichtingenstructuur en in lijn met haar doelstellingen en risicohouding. Het pensioenfonds belegt vanuit de ‘prudent person’ gedachte die ook in de wet is vastgelegd.
De ‘prudent person’ gedachte betekent:
dat het vermogen wordt belegd in het belang van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden;
dat het vermogen zo wordt belegd dat de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de totale portefeuille voldoende wordt gewaarborgd;
het vermogensbeheer wordt op deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd;
de belegde middelen worden op voldoende wijze gediversifieerd (gespreid).
Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen die in de beleggingsbeliefs zijn opgesomd.
4.2 Risicohouding
De risicohouding van het Pensioenfonds is de mate waarin het pensioenfonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het pensioenfonds te realiseren, en de mate waarin het beleggingsrisico’s kan lopen, gegeven de kenmerken van het pensioenfonds. De risicohouding is de basis voor invulling van onder meer het strategisch beleggingsbeleid. De risicohouding wordt jaarlijks getoetst door het uitvoeren van een haalbaarheidstoets.
De risicohouding van het pensioenfonds bestaat uit drie onderdelen:
1. kwalitatieve omschrijving van de risicohouding;
2. kwantitatieve omschrijving van de korte termijn risicohouding;
3. kwantitatieve omschrijving van de lange termijn risicohouding.
Ad. 1. kwalitatieve omschrijving van de risicohouding
De kwalitatieve omschrijving van de risicohouding is vastgelegd in de zogenaamde ‘policy beliefs’. In de policy beliefs is de gewenste ambitie, mate van zekerheid en gewenste solidariteit vastgelegd. De beleggingsbeliefs (4.3.) zijn een verdere uitwerking van de ‘policy beliefs’ met betrekking tot het vermogensbeheer.
Ad. 2. kwantitatieve omschrijving van de korte termijn risicohouding
De kwantitatieve omschrijving van de korte termijn risicohouding komt tot uitdrukking in de bandbreedte van het vereiste eigen vermogen (VEV) die het Pensioenfonds nastreeft.
Het VEV kan in de tijd variëren. De VEV is afhankelijk van het beleggingsbeleid. Het Pensioenfonds heeft de bandbreedte waarmee deze VEV mag bewegen vastgesteld op 9% – 17%.
Ad. 3. kwantitatieve omschrijving van de lange termijn risicohouding
De kwantitatieve risicohouding op langere termijn komt tot uitdrukking in het minimaal (ondergrens) acceptabel pensioenresultaat (mediaan) vanuit:
1. De financiële positie waarbij exact voldaan wordt aan het VEV
2. De feitelijke financiële positie, en
3. De maximale acceptabele afwijking van een slechtweerscenario (scenario’s in het 5% percentiel), waarbij de maximale afwijking ten opzichte het pensioenresultaat (mediaan) vanuit de feitelijke financiële positie is vastgesteld.
Het pensioenfonds heeft de ondergrenzen als volgt vastgesteld:
Ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de VEV | 86% |
De ondergrens voor het verwachte pensioenresultaat vanuit de feitelijke financiële positie | 92% |
De maximale spreiding van het slechtweerscenario en het pensioenresultaat vanuit de financiële positie | 15% |
Er is een aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd en jaarlijks wordt een haalbaarheidstoets uitgevoerd om te toetsen of het beleid voldoet aan de vastgestelde ondergrenzen. De uitkomsten voldoen ruimschoots aan de door het bestuur en sociale partners vastgestelde ondergrenzen.
4.3 Beleggingsbeliefs
Het pensioenfonds hanteert voor de beleggingen de volgende uitgangspunten:
Het pensioenfonds belegt volgens een Liability Driven Approach. Dit betekent dat de verplichtingen op marktwaarde leidend zijn voor de wijze waarop wordt belegd. Om deze reden is de beleggingsportefeuille gesplitst in een matchingportefeuille en een rendementsportefeuille.
De inrichting van de matchingsportefeuille is primair gebaseerd op het verkleinen van de kans op verlagen van pensioenaanspraken. Het pensioenfonds dekt renterisico’s grotendeels af, omdat renteontwikkeling over het algemeen moeilijk te voorspellen is en rentewijzigingen een grote impact kunnen hebben op de financiële positie van het pensioenfonds. Hiervoor worden in beginsel vastrentende waarden gebruikt. Daarnaast kan het fonds derivaten gebruiken om efficiënter en/of effectiever het risico af te dekken.
Het pensioenfonds moet om haar doelstellingen te realiseren een beleggingsresultaat behalen dat boven de risicovrije rente ligt en dat kan alleen door het nemen van risico’s. Een hoger rendement is enerzijds nodig omdat bij het vaststellen van de verplichtingen
voor de dekkingsgraad wordt gewerkt met de UFR en anderzijds om de toeslagambitie van het fonds te kunnen realiseren. Voor deze risico’s hanteert het pensioenfonds een risicobudget.
Het pensioenfonds heeft de overtuiging dat de meer risicovolle beleggingen in de rendementsportefeuille (aandelen, vastgoed, etc.) in beginsel een hoger rendement opleveren dan de vastrentende waarden in de matchingportefeuille. De rendementsportefeuille heeft een minimale en maximale omvang om voldoende herstel vermogen te hebben respectievelijk de risico's te beperken als er ruim voldoende middelen aanwezig zijn om de toekomstige indexatie ambitie in te vullen.
Met het nemen van risico in de beleggingsportefeuilles moet een risicopremie verdiend kunnen worden. In elke beleggingscategorie in de beleggingsportefeuille wordt de afweging gemaakt of tegenover het risico volgens verwachting een adequate vergoeding staat.
Het risico van de beleggingsportefeuilles kan gereduceerd worden door te diversifiëren over verschillende beleggingscategorieën en over verschillende landen/regio's.
Het pensioenfonds vindt dat passief beleggen beter past als er sprake is van efficiënte markten en actief beleggen als er sprake is van minder efficiënte markten. De kosten en het extra risico moeten opwegen tegen het verwachte extra rendement. Voor elke beleggingscategorie wordt de afweging gemaakt of actief beheer naar verwachting additioneel rendement oplevert, rekening houdend met risico en kosten.
Het valutarisico wordt in de matchingsportefeuille in principe afgedekt, omdat de exposure naar valuta niet past bij het matchen van verplichtingen in euro's. Hoewel er in beginsel geen risicopremie op valuta wordt verdiend, wordt in de rendementsportefeuille het valutarisico niet afgedekt. De valuta exposure heeft een diversifiërende werking met aandelen exposure en andere risico’s in deze portefeuille. Daarnaast zijn aan het afdekken van het valutarisico kosten verbonden.
Er wordt alleen belegd in beleggingscategorieën en –instrumenten die transparant en begrijpelijk zijn, en waarvoor rapportage en risicomanagement adequaat zijn ingeregeld.
De keuze van het strategisch beleggingsbeleid is een belangrijke beslissing in het beleggingsproces. Er zal dus in principe niet afgeweken worden van het strategische beleggingsbeleid, tenzij er zich omstandigheden voordoen die het noodzaken af te wijken van dit beleid. Hiertoe kan alleen onderbouwd besloten worden door het bestuur.
Gezien de lange termijn verplichtingen is het niet noodzakelijk om de beleggingsportefeuilles volledig liquide te hebben, maar zal het pensioenfonds om meer rendement te generen deels illiquide beleggingen in de beleggingsportefeuille opnemen.
Het past bij de maatschappelijke rol van het fonds om daar waar mogelijk invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord beleggen. Het fonds beschouwt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van een goed pensioen voor de deelnemers breder dan alleen in financiële termen. Daarmee wordt ook aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen. Het MVB-beleid kan leiden tot maatschappelijk rendement, zonder daarbij de doelstelling van het financiële rendement uit het oog te verliezen. Het fonds neemt de wettelijke eisen als startpunt voor het beleid, maar zet
daarbovenop extra stappen, op basis van eigen overtuigingen, ambities en doelstellingen.
Het pensioenfonds kan gezien haar omvang het vermogensbeheer niet efficiënt zelfstandig uitvoeren. Daarom wordt vermogensbeheer uitbesteed, waarbij het bestuur verantwoordelijk blijft.
Het pensioenfonds vindt verantwoording over het gevoerde beleggingsbeleid belangrijk. Uit de notulen en rapportages moet blijken welke keuzes zijn gemaakt, waarom deze zijn gemaakt en wat hiervan het resultaat is. In het jaarverslag geeft het pensioenfonds verantwoording af over het gevoerde beleggingsbeleid.
5. Uitvoering
5.1 Uitbesteding
Het Pensioenfonds heeft het fiduciair vermogensbeheer uitbesteed aan NNIP. Een deel van de portefeuille is ondergebracht bij NNIP bij verschillende managers. Een ander deel is buiten NNIP ondergebracht. De performance van de portefeuille wordt beoordeeld door middel van een maandelijkse beleggingsrapportage en een riskmonitor die op kwartaalbasis wordt opgesteld. Jaarlijks worden alle managers geëvalueerd op basis van onepagers en per kwartaal worden de managers gemonitord op basis van de rapportages van NNIP (Altis). De beleggingsrapportages en riskmonitor worden opgesteld door CACEIS. Daarnaast rapporteren NNIP en CACEIS op kwartaalbasis over de niet-financiële risico’s en krijgt het pensioenfonds van NNIP jaarlijks een ISAE 3402 type 2 rapportage met accountantsverklaring. NNIP rapporteert per kwartaal over de ESG risico’s van de portefeuille. Deze rapportages worden besproken binnen de beleggingsadviescommissie en binnen het bestuur tijdens de reguliere bestuursvergaderingen. De beleggingsadministratie, performancemeeting en beleggingsrapportages zijn uitbesteed aan CACEIS. CACEIS monitort ook of de beleggingen zich binnen de afgesproken grenzen bevinden en rapporteert hierover via de compliancerapportage. Van CACEIS ontvangt het pensioenfonds jaarlijks een ISAE 3402 Type 2 verklaring.
Het (financieel) risicomanagement is uitbesteed aan Probability.
De performance en kwaliteit van de dienstverlening van de fiduciair vermogensbeheerder en van CACEIS zijn vastgelegd in SLA afspraken en worden periodiek getoetst en beoordeeld.
De overeenkomst en de SLA met de fiduciair vermogensbeheerder en Custodian is opgesteld conform het uitbestedingsbeleid.
5.2 Beleggingscyclus
Het beleggingsproces van het pensioenfonds bestaat uit de volgende stappen:
1. Risicohouding en ambitie | De risicohouding in relatie tot de ambities van het fonds geven het bestuur guidance in het te voeren risicobeleid van de beleggingen. |
2. Organisatie, risicobereidheid en beleggingsbeliefs | Het fonds stelt de organisatie, het beleggingsproces en de beleggingsbeliefs vast. Deze beliefs zijn in combinatie met de risicohouding leidend in de dialoog over beleggingen en gelden als toetssteen voor het beleggingsbeleid. |
3. Strategisch kader en risicotolerantiegrenzen | Het pensioenfonds stelt (mede aan de hand van een ALM-studie en SAA studie) de allocatie naar matching en return vast en stelt vast welke tolerantiegrenzen het toestaat. Daarnaast bepaalt het pensioenfonds welke beleggingscategorieën potentieel investeerbaar zijn (en welke niet). Aan de hand van investment cases wordt vastgesteld in welke instrumenten het pensioenfonds wensen te beleggen. Een ALM-studie wordt minimaal één keer per drie jaar uitgevoerd. De laatste ALM- studie is uitgevoerd in 2019 |
4. Beleggingsplan | Het fonds stelt de normportefeuille en de beleggingsrestricties met daarbij de gekozen benchmark vast als invulling van het strategisch kader. |
5. Manager selectie | Het fonds stelt vast welke criteria het wil hanteren bij de manager selectie en evaluatie. |
6. Uitvoering | De beheerder(s) voeren het vermogensbeheer uit. De beleggingsadviescommissie voert de regie op de uitvoering van het beleggingsplan. |
7. Verantwoording | Het pensioenfonds monitort de resultaten op basis van een onafhankelijke rapportage. |
8. Evaluatie en reflectie | Het pensioenfonds evalueert het hele proces en stelt vast of men zich heeft gehouden aan haar eigen beleid en procedures (in de hele uitbestedingsketen). |
5.3 Strategisch beleggingskader
De strategische invulling van het beleggingsbeleid is tweeledig:
Enerzijds om met de vastrentende waarden het renterisico ten opzichte van de verplichtingen te minimaliseren in de zogenoemde matchingportefeuille en
anderzijds om met een actief beleggingsbeleid een optimaal beleggingsresultaat te behalen binnen aanvaardbare risicogrenzen in de rendementsportefeuille.
Het strategisch beleggingskader is vastgelegd in het strategisch beleggingsbeleid, beleggingsrichtlijnen (beleggingsmandaat) en beleggingsplan. In het strategisch beleggingsbeleid zijn onder meer de belangrijkste beleggingskeuzes vastgelegd:
Doelstellingen;
Organisatie en beleggingsproces;
Beleggingsbeliefs en risicohouding;
Strategisch beleid met de asset mix, beleggingsinstrumenten en het beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen, waaronder
o De gewenste vermogenssamenstelling naar beleggingscategorieën en beleggingsinstrumenten.
o De bandbreedtes waarin de vermogensbeheerder mag opereren.
o De benchmarks die gelden voor de beoordeling van de beleggingsrendementen.
o Hoe het pensioenfonds omgaat met het afdekken van het aandelen-, rente- en valutarisico.
Risicobeleid;
Uitwerking van de Prudent Person regel;
Monitoring en evaluatie.
Het beleggingsbeleid wordt regelmatig (minimaal één keer in de drie jaar) door middel van een ALM-studie beoordeeld. In een ALM-studie wordt het volgende onderzocht:
De omvang van het balansrisico (VEV/ risicobudget), mogelijk afhankelijk van de dekkingsgraad.
De allocatie naar matching en de allocatie naar return, waarbij de invulling van de matching en de invulling van de return portefeuille gelijk wordt gehouden aan de huidige invulling.
De mate van rente- (en inflatie) afdekking, mogelijk afhankelijk van de rentestand en dekkingsgraad.
De mate van valuta-afdekking.
De SAA-studie begint waar de ALM-studie eindigt. De SAA-studie onderzoekt de allocatie binnen de rendements- en matchingportefeuille. De SAA-studie wordt jaarlijks uitgevoerd.
De beleggingsportefeuille is gesplitst in een matching- en een rendementsportefeuille. De matchingportefeuille, waarin vastrentende beleggingen zitten, heeft als doel het renterisico te beperken. Door tussen 87,5% - 92,5% van de rentegevoeligheid van de
verplichtingen (op basis van de swap rentecurve) te matchen met de matchingportefeuille, die ongeveer dezelfde duratie heeft als de verplichtingen, is het renterisico van de verplichtingen grotendeels afgedekt. Voor het afdekken van het renterisico kan het pensioenfonds gebruik maken van intrest rate swaps. Verder heeft het pensioenfonds een curvebeleid vastgelegd met een bandbreedte per renteschokpunt.
De matchingportefeuille is gesplitst in een LDI-portefeuille (40%) en een Spreadportefeuille (60%).
De overige middelen worden gealloceerd naar de rendementsportefeuille. In alle gevallen bedraagt de minimale allocatie naar de rendementsportefeuille 20% van de totale
beleggingen. Bij hoger dekkingsgraden (vanaf een marktrente (swap) dekkingsgraad van 130%) wordt de allocatie van de rendementsportefeuille verlaagd volgens een van te voren vastgestelde staffel. Met behulp van instrumenten en looptijdkeuzes van de assets in de matchingportefeuille kan het pensioenfonds ervoor zorgen dat 90% van de verplichtingen afgedekt blijft, ook in het geval dat er minder dan 90% van de verplichtingen aan de matchingportefeuille wordt gealloceerd.
De rendementsportefeuille is bedoeld om extra rendement te creëren om zo veel mogelijk het behoud van koopkracht in de toekomst te kunnen realiseren. Ook in de spreadportefeuille kan het pensioenfonds extra rendement creëren doordat hierin belegd wordt in hypotheken en bedrijfsobligaties.
5.4 Beleggingsplan
Naast het strategisch beleggingsbeleid stelt het pensioenfonds ieder jaar een beleggingsplan op. In het beleggingsplan wordt ingegaan op de uitvoering van het beleggingsbeleid in het komende jaar en het beleggingsplan is daarmee een verdere uitwerking van het strategische beleggingsbeleid.
Het beleggingsplan wordt opgesteld door de beleggingsadviescommissie. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen en goedkeuren van het beleggingsplan ligt bij het bestuur. In het beleggingsplan worden in ieder geval de volgende zaken vastgelegd:
Terugblik afgelopen jaar;
Vooruitblik komend jaar;
Beleggingsbeleid komend jaar;
Uitvoering beleggingsbeleid;
Maatschappelijk verantwoord beleggen;
Monitoring en evaluatie.
Jaarkalender;
5.5 Maatschappelijk verantwoord beleggen (ESG)
Het pensioenfonds wenst bij de uitvoering van het vermogensbeheer rekening te houden met ethische, sociale en milieuoverwegingen binnen een kader van een gelijkblijvend of verbeterd rendements-risicoprofiel van de totale beleggingsportefeuille. Verantwoord beleggen is dan ook structureel ingebed in het beleggingsbeleid van het pensioenfonds.
Bij aankoop van beleggingen worden zoveel mogelijk de ESG (Environmental, Social and corporate Governance) criteria meegewogen. Het pensioenfonds gebruikt bij de uitvoering van het MVB beleid de instrumenten uitsluitingenbeleid, betrokkenheidsbeleid, ESG integratie en impactbeleggen. Als ESG thema’s stelt het pensioenfonds “Klimaatverandering” en “Goede Gezondheid en Welzijn” centraal. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan de thema’s “Mensenrechten”, “Arbeidsnormen”, “Milieu” en “Anti Corruptie”.
Verantwoord beleggen wordt regelmatig besproken in de beleggingsadviescommissie van het pensioenfonds.
5.6 Risicobeheersing en -beleid
De mate waarin het pensioenfonds risico’s neemt is in de risicohouding en de policy beliefs vastgelegd. Het beleggingsbeleid wordt periodiek opnieuw vastgesteld aan de hand van een ALM-studie en/of SAA-studie. De risico’s worden vastgelegd in een integrale risicoanalyse die
jaarlijks binnen het bestuur wordt besproken. In de riskmonitor worden gevoeligheidsanalyses opgenomen van de belangrijkste beleggingsrisico’s (rente, credit spreads, aandelen en vastgoed). De beleggingsrisico’s worden gemonitord door de beleggingsadviescommissie, externe risicomanager met ondersteuning van het bestuursbureau.
De externe risicomanager beoordeelt de voorstellen van de beleggingsadviescommissie en voorziet deze van een opinie.
5.7 Monitoring
De monitoring van de beleggingsrichtlijnen en performance van de vermogensbeheerder(s) vindt plaats op basis van een maandelijkse beleggingsrapportage en een riskmonitor (elk kwartaal) die worden opgesteld door CACEIS. CACEIS bewaakt ook dagelijks of de richtlijnen niet zijn overschreden. Alle rapportages worden besproken in de beleggingsadviescommissie en de belangrijkste rapportages in het bestuur. Bij de vergaderingen van de beleggingsadviescommissie is ook een afvaardiging van de fiduciair vermogensbeheerder aanwezig, waar zij toelichting kunnen geven.
5.8 Verantwoording en evaluatie
Het beleggingsbeleid wordt periodiek geanalyseerd door SAA- (jaarlijks) en ALM-studies (om de drie jaar). De beleggingscategorieën worden beoordeeld op basis van investment cases en jaarlijks worden de vermogensbeheerders beoordeeld op basis van een van te voren opgesteld format. Eens in de drie jaar vindt een uitgebreide evaluatie van de vermogensbeheerders plaats.
5.9 Kosten en kostenbeheersing
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt er op toegezien dat de kosten zich op een verantwoord niveau verhouden tot de samenstelling van de beleggingsportefeuille en periodiek beoordeeld op basis van de afspraken met de vermogensbeheerder. De afgesproken beleggingskosten zijn opgenomen in het beleggingsmandaat.
De beleggingskosten worden verantwoord conform de wet- en regelgeving en de aanbevelingen van de Pensioenfederatie.
De beleggingskosten worden periodiek gebenchmarkt met andere pensioenfondsen. De beleggingskosten bestaan uit:
Kosten van de vermogensbeheerder
Kosten van transacties
Bewaarloon
BIJLAGE 2 RISICOBEHEERSING
1. Risicobeleid
Het risicomanagement van het pensioenfonds richt zich met name op het risico dat de doelstellingen en ambities van het pensioenfonds niet worden gehaald (strategisch risico). Daarnaast worden ook de operationele risico’s beoordeeld.
Binnen de financieringsmogelijkheden streeft het pensioenfonds naar het goed verzorgen van het pensioen door de koopkracht van de rechten van de deelnemers en de pensioenen van de pensioengerechtigden, zowel nu als in de toekomst, zo goed mogelijk in stand te houden.
De mate waarin het pensioenfonds risico’s neemt is vastgelegd in de policy beliefs (kwalitatieve risicohouding) en de kwantitatieve risicohouding. De risico’s van het pensioenfonds worden jaarlijks opnieuw beoordeeld, vastgelegd in een risicomanagementraamwerk en besproken binnen het bestuur.
De risico’s van het pensioenfonds worden gecategoriseerd op basis van de risicocategorieën van Focus, een methodiek die is ontwikkeld door DNB en die in de handreiking ‘integraal risicomanagement voor pensioenfondsen’ van de Pensioenfederatie is opgenomen. De risicocategorieën zijn:
Financiële risico’s | Actuariële – en niet-financiële risico’s |
Matching- en renterisico’s (hieronder vallen ook het valutarisico, inflatierisico en het liquiditeitsrisico) | Omgevingsrisico |
Marktrisico (waaronder het concentratierisico) | Operationele risico’s |
Kredietrisico | Uitbestedingsrisico |
ESG risico | IT-risico |
Integriteitsrisico | |
Juridische risico’s (waaronder het verslagleggingsrisico) | |
Verzekeringstechnische risico’s |
De pensioenadministratie en de beleggingen zijn uitbesteed aan respectievelijk AZL en NNIP. De niet wettelijke communicatie naar (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden wordt grotendeels door het pensioenfonds zelf uitgevoerd. De afspraken over de uitbesteding zijn gedaan in overeenstemming met het uitbestedingsbeleid.
Het pensioenfonds is overigens zelf verantwoordelijk voor de processen die het pensioenfonds heeft uitbesteed en bewaakt daarom deze processen.
Het pensioenfonds heeft het risicomanagement vastgelegd in een handboek. Hierin zijn ook de beheersmaatregelen bij de verschillende risicocategorieën opgenomen.
In de volgende paragraaf worden de verschillende risicocategorieën, zoals ook opgenomen in het risicomanagement handboek, toegelicht.
2. Beschrijving van de risicocategorieën
2.1 Financiële risico’s Matching- en renterisico’s
Het matching- en renterisico is het gevolg van het niet goed op elkaar afgestemd zijn van bezittingen en verplichtingen als gevolg van wijziging rente, ongelijke looptijden, valutabewegingen, liquiditeit en inflatie.
Dit risico is beperkt doordat het pensioenfonds 87,5% - 92,5% van de verplichtingen afdekt met beleggingen in vastrentende waarden en swaps waarvan de duration ongeveer gelijk is aan de duration van de verplichtingen. Daar bovenop zijn voor de schokpunten 2, 5, 10, 20, 30 en 50 jaren maximale afwijkingen op de rentegevoeligheden gedefinieerd.
Renteontwikkelingen kunnen een grote invloed hebben op de dekkingsgraad. Door deze afdekking is de invloed bij ons pensioenfonds beperkt.
Valutarisico
Het valutarisico is het risico dat de beleggingsopbrengsten door dalende of stijgende valuta in de portefeuille negatief wordt beïnvloed. In de matchingsportefeuille bestaat nagenoeg geen valutarisico, omdat binnen dit deel binnen van de portefeuille alleen in euro gedenomineerde beleggingen mag worden belegd.
Bij beleggingsfondsen in de spreadportefeuille dient het valutarisico wel te worden afgedekt. De valutarisico’s in de rendementsportefeuille worden in principe niet afgedekt. De rendementsportefeuille is bedoeld voor het genereren van extra rendement. De rendementsportefeuille is gediversifieerd (ook in de valuta-exposure) waardoor de valuta- verliezen/winsten in het verleden beperkt zijn gebleven. De exposure naar de US dollar in de returnportefeuille heeft in stress situaties in het verleden bewezen het risico te mitigeren.
Het Pensioenfonds monitort en evalueert het valutarisicobeleid op periodiek basis. Doordat de verplichtingen bijna volledig zijn afgedekt (rente en geen valutarisico in de matchingportefeuille) kan in de rendementsportefeuille meer risico worden genomen.
Liquiditeitsrisico
Het liquiditeitsrisico is het risico dat het pensioenfonds de beleggingen niet tijdig en/of tegen een aanvaardbare prijs kan omzetten in liquide middelen en daardoor op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.
De beleggingsportefeuille van het pensioenfonds is erg liquide omdat er met name belegd wordt in beleggingsfondsen waarvan de onderliggende stukken op de markt worden verhandeld. Daardoor kan er dagelijks in de beleggingsfondsen worden gehandeld. Het pensioenfonds heeft ook illiquide beleggingen, namelijk vastgoed en hypotheken. Het pensioenfonds heeft als grens voor illiquide beleggingen gesteld dat deze onder 25% van de belegde middelen moet blijven. Hiervan mag 20% gebruikt worden in de matchingportefeuille en 5% in de rendementsportefeuille.
Doordat het pensioenfonds veel liquide beleggingen heeft is het liquiditeitrisico voor het voldoen van de uitkeringen nagenoeg niet aanwezig.
Wel zou een liquiditeitsrisico kunnen ontstaan door een sterke stijging van de rente, waarbij collateral (ingeval van swaps transacties) moet worden gestort aan de tegenpartij. In de LDI portefeuille houdt het pensioenfonds daarom cash aan die de onderpandverplichting van een rentestijging met 110 basispunten kan opvangen. Jaarlijks wordt hiervoor een stresstest uitgevoerd
Inflatierisico
Inflatierisico is het risico dat als gevolg van prijsstijgingen bezittingen minder waard worden en de kosten voor de indexatieambitie toenemen. De (gewezen) deelnemers en gepensioneerden lopen met name het risico dat de te verlenen toeslagen de inflatie niet bijhouden. Door meer rendement te halen dan de ‘risicovrije rente’ die is besloten in de rentetermijnstructuur van DNB probeert het Pensioenfonds de indexatieambitie te realiseren. De bron hiervan is de rendementsportefeuille. Hiervan mag worden verwacht dat het rendement op lange termijn de inflatie ‘verslaat’.
Stijgende inflatie gaat in de regel gepaard met een stijgende rente. Het renterisico is echter grotendeels afgedekt. Van een stijgende rente profiteert het Pensioenfonds relatief weinig. Het Pensioenfonds hecht aan bescherming van de nominale rechten. De renteontwikkeling wordt binnen de beleggingsadviescommissie gemonitord. Bij een stijgende rente en inflatie kan het pensioenfonds besluiten om de renteafdekking (tijdelijk) te verminderen (tot maximaal 87,5%).
In het pensioenreglement is geen onvoorwaardelijke indexatietoezegging opgenomen.
Er worden op dit moment geen inflation linked bonds aangekocht omdat deze zeer duur zijn, het effect beperkt is en binnen de huidige FTK wetgeving juist tot meer kortingen zou kunnen leiden. Daarbij zijn geen instrumenten op de markt met Nederlandse inflatie. Verder is de LDI portefeuille ingericht op het afdekken van het nominale renterisico. Hier past beleggingen in inflation linked bonds niet goed in, omdat die instrumenten niet alleen reageren op de rente, maar ook op de inflatie. Daarmee verstoort dat de doelstelling van dit deel van de portefeuille, namelijk het afdekken van het renterisico.
Wel worden de inflatieontwikkelingen gemonitord en periodiek in de beleggingsadviescommissie besproken of een beschermingsconstructie in de vorm van inflation linked bonds opportuun is. Het bestuur zal dan de doelstelling van de matchingportefeuille moeten herformuleren.
Zodra het Pensioenfonds via een buy out de koopkracht kan zekerstellen, zal het Pensioenfonds dit sterk overwegen.
Marktrisico
Het marktrisico is het risico van veranderingen in de waarde van de zakelijke waarden als gevolg van wijzingen in de marktprijzen. De omvang van dit risico neemt toe naarmate de beweeglijkheid van de koersen groter is en het aandeel in zakelijke waarden door de dynamische beleggingsmix toeneemt. Het Pensioenfonds belegt met name in beleggingsfondsen waarvan de onderliggende stukken beursgenoteerd zijn. Door middel van een zorgvuldige selectie en spreiding van de beleggingen in de beleggingsfondsen over verschillende regio’s en economische sectoren tracht het Pensioenfonds het marktrisico te beperken.
Verder wordt het aandeel zakelijke waarden bij hogere dekkingsgraden verminderd (vanaf een swap-dekkingsgraad van 130% en hoger).
Bij de vastrentende waarden kan er sprake zijn van een volatiele creditspread die door het Pensioenfonds wordt bewaakt. Binnen de LDI-portefeuille geldt voor staats- en staatsgerelateerde obligaties de restrictie dat de minimale rating bij aankoop AA- bedraagt en dat het aandeel staats- en staatsgerelateerde obligaties met een rating lager dan AA- niet meer dan 2,4% van de matchingportefeuille mag bedragen. In de portefeuille zitten geen risicovolle beleggingsproducten of producten die het pensioenfonds niet kent of waarvan het pensioenfonds geen expertise heeft.
Verder wordt er alleen actief belegd (in tegenstelling tot index tracking) indien het pensioenfonds overtuigd is van de potentiële meerwaarde ten opzichte van de kosten. Xxxxxxx van actief beleggen wordt de tracking error beoordeeld en geldt een maximum tracking error.
Concentratie- en correlatierisico
Onderdeel van het marktrisico is het concentratie- en correlatierisico. Dit is het risico dat als gevolg van een ontoereikende diversificatie binnen de portefeuille een bepaalde ontwikkeling of gebeurtenis een bovengemiddeld effect heeft op de waarde van de portefeuille.
Dit risico wordt beperkt door een zorgvuldige selectie en spreiding van de beleggingen. Het Pensioenfonds belegt grotendeels in beleggingsfondsen en is gespreid door het beleggen in verschillende wereldwijde beleggingen.
Kredietrisico’s/faillissementsrisico
Het kredietrisico houdt in dat een tegenpartij de contractuele of andere verplichtingen niet nakomt (tegenpartijrisico).
Het pensioenfonds loopt krediet- en faillissementsrisico in de beleggingsportefeuille. Dit risico is met name aan de orde bij posities in derivaten. Het afdekken van de rente door middel van swaps wordt door de vermogensbeheerder (NNIP) uitgevoerd. Bij een vordering op de tegenpartij wordt door NNIP onderpand (collateral) gevraagd zodat de vordering is afgedekt. Het onderpand wordt geleverd in kredietwaardige obligaties of cash. Collateral management wordt door NNIP op dagbasis uitgevoerd. In de spreadportefeuille wordt ook kredietrisico gelopen. Het Pensioenfonds is gevoelig voor waardeveranderingen in de spreadportefeuille als gevolg van wijzigingen in de spread. Om dit risico te beperken zijn er eisen gesteld aan de minimale rating van beleggingen.
ESG-risico
De ESG-risico’s zijn risico’s op het gebied van klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen, maatschappelijke risico’s en de risico’s als gevolg van gewijzigde regelgeving. Pensioenfondsen dienen bij de investeringsbeslissingen nadrukkelijk rekening te houden met de ESG-factoren en moeten integraal deel uit maken van het risicobeheersysteem.
Het aantal thema’s waarop het MVB-beleid van toepassing kan zijn is groot, daarom kiest het Pensioenfonds ervoor binnen het beleid extra nadruk te leggen op een aantal maatschappelijke (ESG) thema’s. Deze thema’s zijn relevanter dan andere ESG-thema’s omdat zij aansluiten bij aandachtgebieden van: de voormalige sponsor(s) en werkgever(s) van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden, internationale normenkaders zoals het VN Global Compact, hoog-risico sectoren volgend uit ESG materialiteits-analyses, de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN en de speerpunten van de toezichthouder.
In het kader van SFDR wetgeving heeft het pensioenfonds gekozen om de pensioenregeling te classificeren als een artikel 8 product en hier volgens de wettelijke eisen over te rapporteren.
2.2 Actuariële risico’s Verzekeringstechnische risico’s
De belangrijkste verzekeringstechnische risico’s zijn het lang en kort levenrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Daarnaast hebben deelnemers individuele keuzes ten tijde van pensioneren (flexibilisering). De risico’s zijn:
Sterfte: het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen de werkelijke en veronderstelde sterfte en ontwikkelingen in de sterfteverwachting.
Arbeidsongeschiktheid: het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen de werkelijke en veronderstelde arbeidsongeschiktheid en ontwikkelingen in de verwachting inzake arbeidsongeschiktheid.
Flexibilisering: het risico dat verliezen optreden als gevolg van selectieve keuzes door de deelnemers.
Afwijkingen in de werkelijke sterfte en arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de veronderstelde sterfte en arbeidsongeschiktheid komen via het technische resultaat tot uitdrukking.
Het langlevenrisico is het belangrijkste risico. Het langlevenrisico wordt tot uitdrukking gebracht in de overlevingstafels van het AG. Het Pensioenfonds hanteert de meest recente tafel zodat die altijd in de financiële positie van het Pensioenfonds tot uitdrukking komt. Bij beleidsbeslissingen worden de ontwikkelingen in de levensverwachting meegenomen.
Periodiek wordt de ervaringssterfte van het Pensioenfonds beoordeeld (iedere drie jaar). Het Pensioenfonds verzekert het lang leven risico niet. De kosten hiervoor zijn hoog en er zijn geen effectieve producten in de markt om dit risico te mitigeren. Het langleven risico wordt gemonitord door de tweejaarlijkse update van de AG-prognosetafels.
Met ingang van 1 januari 2020 is de toekomstige pensioenopbouw niet meer bij het Pensioenfonds ondergebracht. Hierdoor is het arbeidsongeschiktheidsrisico (behoudens de rechten op uitloopdekking gedurende 104 weken na 1 januari 2020) komen te vervallen. Het overlijdensrisico is ook verder beperkt tot de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen. Het pensioenfonds herverzekert op dit moment dan ook geen arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico.
Voor de gevolgen van mogelijke selectie bij de individuele keuzes rondom pensioneren wordt bij de onderlinge uitruil van partner- en ouderdomspensioen een antiselectie afslag toegepast. Daarnaast worden de flexibiliseringsfactoren jaarlijks aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Doordat het hier gaat om individuele keuzes op de pensioendatum en jaarlijks wordt bijgestuurd, is het risico op totaal niveau beperkt.
2.3 Niet-financiële risico’s Omgevingsrisico’s
Het omgevingsrisico is het risico van veranderingen die van buiten het pensioenfonds komen en van invloed (kunnen) zijn op het pensioenfonds. De belangrijkste omgevingsrisico’s voor het pensioenfonds zijn de reputatie, politiek risico en de afhankelijkheden van de sponsor, pensioenadministrateur, en vermogensbeheerder.
Eén van de belangrijkste omgevingsrisico’s is dat de afstand van de werkgever groter wordt omdat de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2020 niet via het pensioenfonds plaatsvindt. Het pensioenfonds is vanaf 1 januari 2020 een gesloten fonds, wat impact kan hebben op de financiering en invulling van de diverse fondsgremia.
Het pensioenfonds heeft per 1 januari 2021 een nieuw contract gesloten met AZL voor uitvoering van de pensioenadministratie via het administratiesysteem Compas. Het Pensioenfonds heeft maatregelen genomen om de continuïteit van het pensioenfonds te waarborgen. Ook heeft het Pensioenfonds diverse toekomstscenario’s beoordeeld als gevolg van het stoppen van de pensioenopbouw bij het pensioenfonds vanaf 1 januari 2020 en zal dat in 2023 opnieuw doen.
Het pensioenfonds volgt in de tussentijd wel de buy-out markt, om eventueel via een buy- out een koopkracht bestendig pensioen te kunnen zeker stellen.
Een ander belangrijk risico is de wettelijke wijziging rondom het nieuwe pensioencontract. Hoewel het pensioenfonds geen nieuwe pensioenopbouw kent, zijn hier wel risico’s aan verbonden. Op basis van de conceptwetgeving kan een gesloten fonds alleen invaren als de werkgever hiertoe een verzoek indient. De werkgever heeft aangegeven in principe geen verzoek tot invaren bij de gesloten pensioenfondsen te doen. Het pensioenfonds volgt de ontwikkelingen op de voet en heeft een plan van aanpak vastgesteld. AZL heeft aangegeven de pensioenuitvoering op basis van het bestaande kader te blijven uitvoeren. Het pensioenfonds heeft een plan van aanpak vastgesteld voor de besluitvorming en eventuele overgang naar het nieuwe pensioencontract.
NNIP is overgenomen door Goldman Sachs. Het pensioenfonds volgt de integratie van deze partijen nauwlettend.
De administratievoorziening zorgt er onder meer voor dat, als de sponsor de voortzettingsovereenkomst niet voortzet, het pensioenfonds de uitvoering van de opgebouwde rechten kan blijven bekostigen. Het pensioenfonds beoordeelt de hoogte van deze voorziening eens in de drie jaar. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is opgenomen dat als de werkgever de uitvoeringsovereenkomst wenst te beëindigen er een eenmalige beëindigingsvergoeding verschuldigd is. Het pensioenfonds heeft daarnaast overeenkomsten met de vermogensbeheerder en de pensioenadministrateur gesloten. Met de pensioenadministrateur worden periodiek overleggen gevoerd. Daarnaast is in de statuten geregeld dat bestuursleden na uitdiensttreding bij de werkgever kunnen aanblijven als dat noodzakelijk is.
Operationele risico’s
Dit is het risico samenhangend met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting dan wel procesuitvoering. De primaire operationele processen zijn grotendeels uitbesteed aan de pensioenadministrateur en de fiduciair vermogensbeheerder. De risico’s die met de operationele processen samenhangen zijn daarom beschreven onder het uitbestedingsrisico. De communicatie naar de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden wordt voor een deel door het pensioenfonds zelf uitgevoerd (helpdesk, klachten, website).
Een van de belangrijkste operationele risico is de informatieverstrekking en de tijdige verstrekking van wettelijke rapportages. Het Pensioenfonds houdt hiervoor een jaarkalender bij die wordt bewaakt door het bestuursbureau. Daarnaast is de kwetsbaarheid van het bestuursbureau, vanwege de kleine omvang, een risico.
Uitbestedingsrisico’s
Het uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit van de bedrijfsvoering, de integriteit en kwaliteit van de dienstverlening van het pensioenfonds, door uitbesteding aan een derde, wordt geschaad.
AZL (pensioenadministrateur) en NNIP (fiduciair vermogensbeheerder) maken onderdeel uit van de organisatie van de werkgever/sponsor.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bij de (pensioen)administratie en het beleggingsproces betrokken partijen zijn helder gescheiden en vastgelegd in afzonderlijke overeenkomsten, SLA’s en (beleggings)mandaten. Het Pensioenfonds verlangt van deze uitbestedingspartijen en eventuele andere derden waaraan activiteiten zijn uitbesteed een ISAE 3402 type 2 rapportage met een oordeel van een accountant. NNIP rapporteert daarbij tussentijds per kwartaal op basis van deze ISAE 3402 type 2 rapportage. Ook AZL en CACEIS verstrekken niet-financiële risico rapportages. Bij de controle op de uitvoering door de uitvoerder vertrouwt het Pensioenfonds in principe op het beheersingssysteem van de uitbestedingspartij. Wel neemt het Pensioenfonds zelf controlemaatregelen ter beoordeling en controle op de uitvoering van de uitbestedingspartijen.
In 2022 heeft het pensioenfonds een audit uitgevoerd naar de beheersing van het uitbestedingsrisico van het pensioenbeheer. Hier zijn geen bevindingen bij naar boven gekomen.
Het pensioenfonds is per 1 januari 2021 tussentijds een nieuwe overeenkomst met AZL aangegaan om via het administratiesysteem Compas de pensioenuitvoering te verzorgen. Op de overzetting heeft het pensioenfonds een audit laten uitvoeren door een externe accountant, om zekerheid te krijgen dat de data juist is overgezet. Er zijn hier geen andere bevindingen naar boven gekomen, dan al was gerapporteerd door AZL. Een aantal dossiers moesten handmatig worden aangepast, omdat automatische omzetting niet kostenefficiënt was. Dit is begin 2022 afgerond. Met AZL is een aanvullende overlegstructuur tussen het pensioenfonds en AZL aangebracht. Deze overlegstructuur bestaat uit een tweewekelijks overleg tussen het bestuursbureau en de fondsmanager van AZL en een maandelijkse toelichting van de fondsmanager van AZL aan de PCC.
IT-risico’s
Het IT-risico is onder meer het risico dat het IT-beleid, beveiliging, beheersbaarheid van de bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu, of onvoldoende beveiligd zijn. Het pensioenfonds heeft geen eigen IT-systemen maar maakt gebruik van de systemen van de sponsor, pensioenuitvoerder en fiduciair vermogensbeheerder. Het pensioenfonds heeft een eigen IT-beleid opgesteld, waarin richtlijnen zijn opgenomen waaraan de uitbestedingspartijen moeten voldoen. Deze richtlijnen zijn getoetst bij de uitbestedingspartijen die de primaire processen voor het Pensioenfonds uitvoeren (AZL, NNIP en CACEIS). De pensioenadministrateur en de fiduciair vermogensbeheerder hebben een eigen informatiebeleid waarvan de beheersmaatregelen zijn beschreven in de ISAE 3402 rapport (type II). Bij deze beheersmaatregelen wordt ingegaan op Change management, Service Level management, Security management, Continuity management en Operations. Deze maatregelen worden geaudit door een onafhankelijke externe accountant. Bij de werkgever wordt jaarlijks een ‘in control statement’ opgevraagd met betrekking tot de kantoorautimatisering.
In de niet-financiële risico kwartaalrapportages van AZL, NNIP en CACEIS wordt over het IT risico gerapporteerd.
Integriteitrisico’s
Het integriteitrisico is het risico dat de integriteit van het Pensioenfonds wordt beïnvloed als gevolg van niet integere en onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers, het bestuur en medewerkers van leveranciers die werkzaamheden verrichten voor het Pensioenfonds bij de toepassing van wet- en regelgeving en maatschappelijke normen. Het Pensioenfonds is zich bewust van eventuele schijn van belangenverstrengeling. Betrokkenen bij de pensioenaministrateur en de vermogensbeheerder kunnen geen lid zijn van het bestuur.
Het Pensioenfonds kent een integriteitsbeleid. Doelstelling van het integriteitsbeleid is het stimuleren dat aan het Pensioenfonds ‘verbonden personen’ op alle niveaus handelen in overeenstemming met maatschappelijk geaccepteerde waarden en normen in het algemeen en de specifieke waarden en normen die gelden voor het pensioenfonds in het bijzonder en met de toepasselijke interne regelingen en codes en de wet- en regelgeving. Tevens is het doel van dit integriteitsbeleid om zowel interne als externe partijen inzicht te geven in de onderkende integriteitsrisico’s en de genomen beheersmaatregelen.
Het beleid van het Pensioenfonds is erop gericht om integriteitsrisico’s zoveel mogelijk te beperken en zo snel mogelijk adequate maatregelen te nemen mocht zich (een kans op het ontstaan van) een integriteitsrisico voordoen. Dit geldt zowel voor de eigen organisatie als voor uitbestedingsrelaties en overige tegenpartijen. Integriteitsbeleid is daarmee de pijler onder een van de doelstellingen van het pensioenfonds: het hebben van een integere bedrijfsvoering. Het integriteitsbeleid is vertaald in de gedragscode die jaarlijks door verbonden personen wordt onderschreven.
Via de SIRA worden de getroffen beheersmaatregelen jaarlijks beoordeeld.
Juridische risico’s
Het juridisch risico is het risico dat wet- en regelgeving niet of onvoldoende worden nageleefd, bedreiging van de rechtspositie van het fonds, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn en aansprakelijkheid. Daarnaast dient het pensioenfonds te voldoen aan regelgeving en aanwijzingen van DNB met betrekking tot het financiële verslag.
Binnen de pensioen- en communicatiecommissie wordt de ontwikkelingen met betrekking tot pensioenwetgeving gemonitord.
De compliance officer is verantwoordelijk voor naleving van compliance en wetgeving. Dit is vastgelegd in het compliance charter.
BIJLAGE 3 FINANCIEEL CRISISPLAN
Financieel crisisplan Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd
Inleiding
Volgens artikel 145 Pensioenwet en artikel 29b Besluit FTK moeten pensioenfondsen een financieel crisisplan opstellen. Het doel van een financieel crisisplan is om van tevoren inzichtelijk te maken op welk moment het fonds ‘in een crisissituatie’ zit en welke keuzes het op dat moment heeft om uit deze situatie te komen. Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten, wanneer de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritieke waarden, waardoor de rechten en aanspraken binnen het fonds in gevaar komen. Het bestuur is met het financieel crisisplan voorbereid op een financiële crisis.
Het financieel crisisplan is onderdeel van de noodprocedure van het fonds. De noodprocedure treedt in werking indien extreme financieel-economische omstandigheden of andere noodsituaties het noodzaken om snel te handelen als de doelstellingen van het pensioenfonds in gevaar dreigen te komen. De noodprocedure is bedoeld voor besluiten die binnen 24 uur, na vaststelling van een noodsituatie, door het bestuur genomen moeten worden om de gevolgen van een noodsituatie te beperken.
De noodprocedure bestaat uit 5 stappen die in de noodprocedure verder is uitgewerkt:
1. Constatering noodsituatie
2. Bijeenkomen van het crisisteam
3. Besluitvorming gericht op bedreigingen bij de noodsituatie
4. Communicatie
5. Monitoring en rapportage
Het financiële crisisplan gaat verder in op de financiële maatregelen die het pensioenfonds kan inzetten om een financiële crisis af te wenden.
Het financieel crisisplan is een leidraad en geeft een kader aan van oplossingsrichtingen in geval van een financiële crisis. Met dit document beoogt het bestuur bewustwording te creëren bij alle betrokken partijen. In het verleden zijn er afspraken gemaakt met de sociale partners over de risicohouding. Die gelden nog steeds. De risicohouding is de mate waarin het fonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het pensioenfonds te realiseren en de mate waarin het fonds beleggingsrisico’s kan lopen gegeven de kenmerken van het fonds. Op basis van de risicohouding worden de ondergrenzen van de vereiste vermogensbuffer vastgesteld. Omdat het fonds per 1 januari 2020 een slapend fonds is geworden, zal de risicohouding bij wijzigingen voortaan besproken worden met het VO en de RvT.
Een slapend fonds betekent dat er geen premie-inkomsten meer zijn. Daarnaast zijn de economische parameters per 2020 behoorlijk gewijzigd. De economische parameters worden gehanteerd bij de berekening van de vereiste vermogensbuffer. Deze wijzigingen zijn aanleiding geweest om het financieel crisisplan aan te passen.
De risicocommissie van het fonds beoordeelt een keer per drie jaar (of eerder als daar aanleiding voor is) of een update van het crisisplan benodigd is op basis van de dan geldende situatie en/of cijfers. Indien een update aan de orde is, zal een herzien crisisplan aan het
bestuur worden voorgelegd en worden vastgesteld. Het goedgekeurde plan zal ter informatie naar de RvT worden gestuurd. Het financieel crisisplan wordt opgenomen in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN).
Wettelijke vereisten financieel crisisplan
Een financieel crisisplan moet aan de volgende eisen voldoen:
Een beschrijving van een of meer financiële situaties waarin het fonds niet aan de vereisten van het vereist eigen vermogen voldoet en gevaar loopt niet aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen te gaan voldoen (zie artikel 29b sub a Besluit FTK);
Een beschrijving van de risico’s die het fonds in de financiële problemen kan brengen (zie artikel 29b sub b Besluit FTK);
Een beschrijving van de te nemen maatregelen. Daarbij zijn een aantal elementen van belang: het fonds dient te beschrijven welke concrete maatregelen er ter beschikking staan, wat het financiële effect van die maatregelen is, vanaf welk beleidsdekkingsgraadniveau pensioenrechten/pensioenaanspraken verminderd moeten worden om aan het vereist eigen vermogen te voldoen en hoe bij het inzetten van maatregelen belangen evenwichtig worden afgewogen (zie artikel 29b sub c tot en met f Besluit FTK).
De opbouw van het financieel crisisplan
In het financieel crisisplan wordt conform artikel 29b van het besluit XXX antwoord gegeven op de volgende negen vragen:
1. Wanneer is er naar de mening van het fonds sprake van een financiële crisis?
2. Bij welke ondergrens qua dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder korten?
3. Welke maatregelen heeft het fonds ter beschikking in geval van een financiële crisis?
4. Hoe realistisch is de inzet van de maatregelen?
5. Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen?
6. Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging voor de belanghebbenden van het fonds?
7. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden van het fonds gecommuniceerd en wanneer?
8. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven?
9. Op welke wijze wordt het crisisplan periodiek getoetst?
In de volgende paragrafen worden deze vragen beantwoord en vormen daarmee feitelijk het financieel crisisplan.
1. Wanneer is sprake van een crisis?
Het bestuur is van mening dat er sprake is van een financiële crisissituatie indien er geen herstel (meer) mogelijk is binnen de hiervoor wettelijk gestelde termijnen zonder aanspraken en rechten te moeten korten. Een crisissituatie kan daarmee worden gedefinieerd als een situatie waarbij de actuele dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritieke waarden waardoor de rechten en aanspraken in gevaar komen. Dit punt wordt aangemerkt als de kritische dekkingsgraad.
Een financiële crisis kan met name ontstaan wanneer er flinke turbulentie is op financiële markten, zoals bijvoorbeeld bij een pandemie of bankencrisis. Het bestuur probeert de mogelijke negatieve effecten van een mogelijke financiële crisis op de financiële situatie van het fonds te beheersen door regelmatig scenario’s door te rekenen. Deze scenario analyses vinden hun oorsprong in stresstesten. Op basis van deze scenario’s wordt het beleggingsbeleid opgesteld en aangepast. Monitoring vindt plaats via de ontwikkeling van de dekkingsgraad, risicorapportages en de haalbaarheidstoets.
Een financiële crisissituatie kan zich onderscheiden van een herstelsituatie. Bij een herstelsituatie is het mogelijk te herstellen binnen de gestelde wettelijke termijnen, zonder dat gebruikmaking van de kortingsmaatregel nodig is. Wanneer de kritische dekkingsgraad wordt geraakt dan is herstellen tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad binnen de wettelijk gestelde termijnen niet meer mogelijk. In dat geval is sprake van een financiële crisissituatie waarbij het zeer waarschijnlijk is dat kortingen dienen te worden ingezet.
Voordat de kritische dekkingsgraad wordt bereikt zijn er wettelijk gezien twee situaties beschreven waarin het bestuur al maatregelen heeft moeten nemen. Het betreft de situatie van een reservetekort wanneer de beleidsdekkingsgraad (BDG) van het pensioenfonds zich bevindt onder het niveau van het Vereiste Eigen Vermogen (VEV). Een tweede situatie is een dekkingstekort situatie wanneer de beleidsdekkingsgraad zich bevindt onder het niveau van het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV).
Volgens het Financieel Toetsingskader, zoals van toepassing per 1 januari 2015, (nFTK) dient een fonds met een reservetekort of een dekkingstekort een herstelplan in te dienen bij DNB. In het herstelplan moet het fonds laten zien dat het binnen de wettelijke termijn weer voldoende buffers heeft. Het nFTK beschrijft tevens wanneer pensioenaanspraken en – rechten gekort dienen te worden als er sprake is van een reservetekort of een dekkingstekort.
a) indien op het moment van vaststelling of actualisering van het herstelplan sprake is van een actuele dekkingsgraad zodanig dat de beleidsdekkingsgraad naar verwachting niet binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad, dient gedurende datzelfde boekjaar een korting op de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan, die maximaal 10 jaar bedraagt, worden gespreid, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is).
b) indien sprake is van een beleidsdekkingsgraad die gedurende vijf opeenvolgende jaren (evaluatiemomenten) onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad blijft (en de actuele dekkingsgraad van het fonds is op het 5e evaluatiemoment eveneens lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad), dient op het vijfde evaluatiemoment een korting op de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, de gespreide kortingen zijn echter wel allen onvoorwaardelijk) dusdanig dat de actuele dekkingsgraad gelijk wordt aan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
Het fondsbeleid is er in belangrijke mate op gericht om deze tekortsituaties te voorkomen. Situaties waarin kortingsmaatregelen aan de orde zijn, beschouwt het bestuur als financiële crises. Maar ook gevallen waarin de financiële positie van het fonds zich significant verslechtert, waardoor de kans op kortingsmaatregelen toeneemt, ziet het fonds als een crisis.
In dit financieel crisisplan wordt aangegeven hoe het bestuur kan handelen in de situatie waarin een korting onafwendbaar is, maar vooral ook ter voorkoming van een dergelijke situatie.
Samenvattend zijn er drie meetmomenten wanneer het bestuur in actie komt:
1. VEV > BDG: indienen herstelplan (reservetekort)
2. MVEV > BDG: dekkingstekort
3. Dekkingsgraad (actuele) < Kritische dekkingsgraad: fonds komt niet meer uit herstel in herstelperiode.
2. Bij welke ondergrens van de dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder korten
Het vereist eigen vermogen (VEV) van het fonds bedraagt per 1 januari 2020 op basis van de vereisten van het nFTK 13,0%, zodat de vereiste dekkingsgraad gelijk is aan 113,0%. De kritieke dekkingsgraad is de actuele dekkingsgraad waarbij de beleidsdekkingsgraad naar verwachting (volgens de voorgeschreven herstelplansystematiek en het daartoe op te stellen dekkingsgraadsjabloon) binnen de looptijd van het herstelplan precies herstelt tot het niveau van het VEV. Op het moment van opstellen van dit crisisplan is er geen sprake van een tekortsituatie bij het fonds, en is er derhalve ook geen herstelplan opgesteld door het fonds. De kritieke dekkingsgraad is afhankelijk van het geldende beleid en de marktomstandigheden ten tijde van het bepalen van het herstelpad.
Op basis van de rentetermijnstructuur per 1 januari 2020, de maximale rendementen uit het advies van de Commissie Parameters (juni 2019) en het strategisch beleggingsbeleid van het pensioenfonds is de kritieke dekkingsgraad voor het fonds per jaareinde 2019 gelijk aan 92,2%. Bij dit niveau van de dekkingsgraad is een herstel tot het VEV mogelijk.
In onderstaande tabel is voor een zevental scenario’s van veranderingen in de hoogte van de marktrente en verwacht rendement op zakelijke waarden, de kritieke dekkingsgraad per 1 januari 2020 opgenomen. Bij deze dekkingsgraden zou, op basis van de betreffende scenario’s, het pensioenfonds naar verwachting nog voldoende herstelkracht hebben om binnen de looptijd van tien jaar over een beleidsdekkingsgraad te beschikken gelijk aan het vereiste niveau.
Rente TV / Rendement
VRW Rendement ZW
Kritieke dekkingsgraad per 1 januari 2020
-/- 0,25% | -/- 1,00% | 94,0% |
-/- 0,50% | -/- 1,00% | 93,4% |
-/- 0,50% | -/- 2,00% | 96,0% |
0,00% | 0,00% | 92,2% |
0,25% | 1,00% | 90,4% |
0,50% | 1,00% | 91,0% |
0,50% | 2,00% | 88,7% |
Op het moment dat er sprake is van een tekortsituatie, dat wil zeggen zodra de beleidsdekkingsgraad op enig kwartaaleinde lager is dan de vereiste dekkingsgraad, zal het
fonds een herstelplan dienen op te stellen en in te dienen bij DNB. In dat herstelplan zal de kritieke dekkingsgraad bij de dan geldende actuele marktomstandigheden worden bepaald. Het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) van het fonds is per jaareinde 2019 berekend op 4,2%, zodat de minimaal vereiste nominale dekkingsgraad 104,2% bedraagt. Het kritieke pad is de benodigde ontwikkeling van de actuele dekkingsgraad, waarbij het “nog net” mogelijk is om binnen vijf jaar te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad, zodat een korting vanwege duurzaam dekkingstekort niet aan de orde is. Het kritieke pad is in sterke mate afhankelijk van de marktrente, de verwachte rendementscurve en het aantal meetmomenten dat er reeds sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
In navolgende tabel is een globale inschatting van het kritieke pad weergegeven voor een aantal scenario’s voor het fonds, waarbij de rentetermijnstructuur van de technische voorziening (RTS) c.q. het verwacht rendement op vastrentende waarden enerzijds en het verwacht rendement op zakelijke waarden anderzijds met genoemde percentages zijn verhoogd of verlaagd. De vorm van de feitelijke rentetermijnstructuur op enig moment kan er toe leiden dat het werkelijke kritieke pad op dat moment afwijkt van hetgeen is opgenomen in onderstaande tabel.
Kritieke pad (van de beleidsdekkingsgraad tot de MVEV), bij 5 meetmomenten dat beleidsdekkingsgraad reeds lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad
Rente TV /
Rendement Rendement
VRW ZW
1e meet- moment (na 1 jaar)
2e meet- 3e meet- 4e meet- 5e meet- moment moment moment moment (na 2 jaar) (na 3 jaar) (na 4 jaar) (na 5 jaar)
-/- 0,25% | -/- 1,00% | 96,5% | 98,4% | 100,3% | 102,3% | 104,2% |
-/- 0,50% | -/- 1,00% | 96,3% | 98,2% | 100,2% | 102,2% | 104,2% |
-/- 0,50% | -/- 2,00% | 97,4% | 99,0% | 100,7% | 102,4% | 104,2% |
0,00% | 0,00% | 95,7% | 97,7% | 99,8% | 102,0% | 104,2% |
0,25% | 1,00% | 94,9% | 97,1% | 99,4% | 101,8% | 104,2% |
0,50% | 1,00% | 95,1% | 97,2% | 99,4% | 101,8% | 104,2% |
0,50% | 2,00% | 94,0% | 96,4% | 98,9% | 101,6% | 104,2% |
Toelichting bij de tabel:
De tabel loopt van meetmoment 0 (92,2%) naar meetmoment 5. De actuele dekkingsgraad ad 100,7% op het 3e meetmoment bij een daling van de marktrente van 0,50% en daling van het verwacht rendement op zakelijke waarden van 2,00% ten opzichte van het basisuitgangspunt houdt het volgende in: Indien er sprake is van daling van de marktrente van 0,50%, een daling van het verwacht rendement op zakelijke waarden van 2,00% en de actuele dekkingsgraad van het fonds is op het 3e achtereenvolgende meetmoment lager dan 100,7% (en de beleidsdekkingsgraad van het fonds ligt op dat moment ook nog onder het minimaal vereiste niveau) dan is de verwachting dat de actuele dekkingsgraad van het fonds op het 5e evaluatiemoment nog steeds lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad en dat op dat moment een korting dient te worden doorgevoerd. Deze korting is onvoorwaardelijk, maar mag wel worden gespreid over maximaal 10 jaar.
Hieronder volgt een tabel waarin voor verschillende actuele dekkingsgraden op het 5e achtereenvolgende meetmoment waarop de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal
vereiste dekkingsgraad (en de actuele dekkingsgraad van het fonds eveneens lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad) is weergegeven welk kortingspercentage noodzakelijk is dan wel in geval van een éénmalige (directe) korting, dan wel in geval van een spreiding van de korting over de gehele looptijd van het herstelplan (10 jaar). Overigens kan het bestuur besluiten tot spreiding over een kleiner aantal jaren dan de maximale hersteltermijn, bijvoorbeeld op grond van evenwichtigheid en/of uitvoerbaarheid.
Actuele dekkingsgraad op het 5e meetmoment | Kortingspercentage directe korting | Kortingspercentage gespreide korting |
104,2% | n.v.t. | n.v.t. |
100,0% | 4,0% | 0,47% |
97,5% | 6,4% | 0,75% |
95,0% | 8,8% | 1,04% |
De actuele dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad van het fonds worden door het bestuur maandelijks gemonitord, zodat een situatie waarbij het fonds zonder korten niet meer tijdig kan herstellen, tijdig kan worden gesignaleerd en tijdig maatregelen kunnen worden getroffen.
3. Welke maatregelen heeft het fonds ter beschikking in geval van een financiële crisis?
Beheersing van financiële risico’s is essentieel. Daarom wordt onder andere periodiek via ALM-studies getoetst of toeslagbeleid en beleggingsbeleid nog voldoende robuust zijn vormgegeven. Hierbij wordt het beleid getoetst binnen verschillende economische (stress)scenario’s. Daarnaast wordt door middel van integraal risicomanagement binnen het fonds periodiek gekeken naar de risico’s die het fonds loopt, de beheersing daarvan en het beleid daaromheen. Desalniettemin kan een financiële crisissituatie ontstaan. Ook voordat een financiële crisis ontstaat kan sprake zijn van een situatie die om extra beheersing van de financiële positie vraagt. In tijden waar door onrust op financiële markten als gevolg van ‘economische of andere crisissituaties’ de dekkingsgraad van het pensioenfonds (relatief) snel daalt, wordt het financieel crisisteam actief. Het financieel crisisteam bestaat uit de leden, adviseurs van de beleggingsadviescommissie (BAC) en de risicomanager (vertegenwoordiger van de risicocommissie). Het financieel crisisteam monitort de ontwikkeling van de portefeuille en beleggingsrichtlijnen en heeft overleg, waarbij de frequentie van dit overleg afhankelijk is van de situatie. In dit overleg wordt ook de benodigde herbalancering besproken. Het financieel crisisteam houdt het hele bestuur op de hoogte van de ontwikkelingen. Het financieel crisisteam stopt haar werkzaamheden zodra de situatie in rustiger vaarwater is en het team acht dat de extra aandacht niet meer nodig is. De risicocommissie monitort de activiteiten van de BAC in het kader van een financiële crisis.
In een financiële crisissituatie zal het bestuur bestaande sturingsmiddelen inzetten en maatregelen nemen om de crisissituatie het hoofd te bieden. Daarnaast zal het bestuur andere sturingsmiddelen die de herstelkracht van het fonds bevorderen in overweging nemen.
Het bestuur van het fonds is van mening dat alle sturingsmiddelen ingezet zouden moeten worden alvorens een kortingsmaatregel aan de orde kan zijn.
Omdat het pensioenfonds vanaf 1 januari 2020 een slapend pensioenfonds is geworden, zijn de sturingsmiddelen die het fonds ter beschikking heeft buiten een kortingsmaatregel feitelijk beperkt tot aanpassingen in het beleggingsbeleid en het versoberen van toeslagverlening (geen of minder toeslag toekennen dan op basis van het op wetgeving geënte beleid zou mogen).
Het al dan niet verlenen van toeslagen kan slechts beperkt dienen als sturingsmiddel om een financiële crisis te bestrijden. Reden is dat het korten of opschorten van de toeslag al gekoppeld is aan de financiële positie van het fonds. In een crisissituatie zal dit sturingsmiddel veelal al automatisch ingezet (moeten) worden.
4. Hoe realistisch is de inzet van de maatregelen?
In dit onderdeel wordt nader ingegaan op de verschillende sturingsmiddelen.
a. Het al dan niet aanpassen van het beleggingsbeleid
Op het moment dat de actuele dekkingsgraad zich in de buurt van de kritieke dekkingsgraad begeeft, wordt het voor het fonds minder opportuun risico’s te blijven lopen. Dit geldt tevens voor de situatie waarbij de (actuele) dekkingsgraad binnen een korte periode grote neerwaartse fluctuaties ondergaat.
Bij het zich voordoen van een crisis zal het pensioenfondsbestuur in overleg gaan om te bezien of het (tijdelijk) aanpassen van het strategische beleggingsbeleid (bijvoorbeeld wijziging weging van de portefeuille, verdere afdekking van het renterisico of afdekking van valutarisico) noodzakelijk is. Eén en ander zal afhankelijk zijn van de dan geldende marktomstandigheden.
Randvoorwaarde bij het aanpassen van het beleggingsbeleid is dat het risicoprofiel op totaalniveau niet wordt vergroot en dat er sprake is van voldoende herstelkracht. Op deelniveau zou overigens wel sprake kunnen zijn van een verhoogd risico. Deze maatregel wordt bezien als een realistische maatregel.
b. Het al dan niet verhogen van de pensioenpremie
Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een slapend pensioenfonds en wordt er geen premie meer ontvangen. Het premie instrument is daarom niet meer inzetbaar.
c. Het al dan niet aanpassen van de pensioenregeling
Met ingang van 1 januari 2020 is er sprake van een slapend pensioenfonds. De toekomstige pensioenopbouw wordt niet meer uitgevoerd door het pensioenfonds. Dit instrument is daarom per 1 januari 2020 komen te vervallen.
d. Het al dan niet korten van pensioenrechten en –aanspraken
Als de actuele dekkingsgraad zich gedurende langere tijd onder het kritieke pad (is het pad om tot de MVEV te komen) begeeft en de overige maatregelen zijn uitgeput om binnen de wettelijke termijn uit een dekkingstekort te komen, moet het fonds ertoe overgaan de rechten en aanspraken te korten. Deze korting zal in beginsel gespreid plaatsvinden over de duur van het herstelplan (over het algemeen 10 jaar). Overwegingen van evenwichtige belangenbehartiging worden hierbij altijd in acht
genomen. Tenzij specifieke omstandigheden aanleiding geven tot een andere benadering zal het bestuur uitgaan van uniforme verlaging van alle rechten en aanspraken.
Deze maatregel wordt bezien als een realistische maatregel.
5. Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van de maatregelen?
Alle mogelijke maatregelen zijn geïnventariseerd en beoordeeld op effectiviteit en haalbaarheid. Voor elk van de vier sturingsmiddelen wordt hieronder achtereenvolgens aangegeven hoe realistisch de inzet ervan is, wat het effect ervan op de herstelkracht is, welke belanghebbenden en betrokkenen in geval van de inzet ervan met name relevant zijn, en wat de kernonderdelen van het communicatietraject in dat geval zijn.
Aanpassen beleggingsbeleid | Aanpassen premiebeleid | |
Realistisch | Ja, binnen risicogrenzen | Nee |
Financiële effecten op herstelkracht | Beperkte herstelkracht | --- |
Belanghebbenden | (gewezen) deelnemers en gepensioneerden | --- |
Betrokkenen (naast bestuur) | DNB, vermogensbeheerders | --- |
Communicatietraject | Communicatie aan: DNB, RvT, verantwoordingsorgaan, vermogensbeheerders | --- |
Aanpassen pensioenregeling | Korten van aanspraken | |
Realistisch | Nee | Ja, maar alleen als uiterste redmiddel |
Financiële effecten op herstelkracht | -- | Grote herstelkracht |
Belanghebbenden | -- | (gewezen) deelnemers en gepensioneerden |
Betrokkenen (naast bestuur) | -- | DNB, AFM, RvT, verantwoordingsorgaan, pensioenuitvoerder |
Communicatietraject | -- | (1) Persoonlijke brief aan alle betrokkenen en belanghebbenden op het moment van uitoefening. (2) Updates en nieuws via website (3) Communicatie naar DNB, RvT, AFM, verantwoordingsorgaan |
6. Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging voor de belanghebbenden van het fonds?
Het bestuur zal in zijn afwegingen als uitgangspunt hanteren dat de belangen van de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden op evenwichtige wijze worden behartigd. Hierbij wordt naast de diverse deelnemersgroepen onder andere ook gekeken naar generaties.
Het uitgangspunt bij evenwichtige belangenbehartiging is dat bepaalde belanghebbenden niet onevenredig hard geraakt worden door de maatregel(en) (solidariteit). Tevens wordt daarbij rekening gehouden met proportionaliteit: de verhouding tussen het effect van de maatregel op de positie van het fonds (effectiviteit) enerzijds en anderzijds de impact op de groep belanghebbenden. Ook wordt gekeken naar het effect van de maatregelen op de lange termijn (continuïteit/houdbaarheid).
In geval van wijziging van het risicoprofiel zal het bestuur in aanmerking nemen dat de uitwerking daarvan voor verschillende leeftijdscohorten binnen het fonds uiteen kan lopen.
7. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden van het fonds gecommuniceerd en wanneer?
Het bestuur zal over het financieel crisisplan, indien gebruik wordt gemaakt (of sprake is van een dreiging) van de in het plan opgenomen crisismaatregelen, communiceren met de deelnemers, VO, RVT en de toezichthouder. De verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van deze communicatie ligt bij het de pensioen- en communicatiecommissie. Uiteraard wordt in de communicatie voldaan aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
8. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven?
Hoe besluitvorming dient plaats te vinden is vastgelegd in de statuten van het fonds. Indien mogelijk zullen ook in crisissituaties deze bepalingen worden nageleefd. Echter, het acute karakter van een crisissituatie kan noodzaken tot versnelde besluitvorming.
In geval van een dreigende crisissituatie kan het bestuur afwijken van gangbare besluitvormingsprocessen. Met name kan de beleggingsadviescommissie in een dergelijke situatie versneld willen handelen en vragen om een ad hoc bestuursbesluit op basis van de advisering van de commissie. Het bestuur is in staat om, wanneer dit aan de orde is, snel tot een besluit te komen (zie ook noodprocedure).
9. Op welke wijze wordt het financieel crisisplan periodiek getoetst?
De risicocommissie van het fonds zal het financieel crisisplan evalueren en actualiseren als de situatie hiertoe aanleiding geeft. In ieder geval één keer per drie jaar. Na aanpassing
wordt het financieel crisisplan ter besluitvorming aan het bestuur voorgelegd. Een financieel crisisplan is geen statisch geheel, maar maakt onderdeel uit van het continue risicomanagement van het fonds. Het financieel crisisplan van het fonds is dan ook onlosmakelijk verbonden met het risicomanagement van het fonds en de hiermee verband houdende bepalingen in de ABTN. Het financieel crisisplan is onderdeel van de noodprocedure. Ook worden toeslagbeleid en beleggingsbeleid periodiek getoetst aan de hand van ALM-studies. De periodieke toetsing van het financieel crisisplan zal bij deze toetsing worden meegenomen.
Tenslotte zal de effectiviteit van het financieel crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het financieel crisisplan ten uitvoer is gebracht. Als gevolg van de ervaring die in een dergelijke situatie wordt opgedaan, kan het financieel crisisplan verder worden geactualiseerd.
Inwerkingtreding
Het voorliggende financieel crisisplan van Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd is in werking getreden met ingang van 1 januari 2017 en is voor het laatst gewijzigd/vastgesteld in de bestuursvergadering van
27 mei 2020
BIJLAGE 4 ERVARINGSTERFTEFACTOREN
Ervaringssterfte hoofdverzekerde
Leeftijd | Man | Vrouw | Leeftijd | Man | Vrouw |
<= 15 | 0,156 | 0,340 | 58 | 0,496 | 0,597 |
16 | 0,156 | 0,340 | 59 | 0,497 | 0,612 |
17 | 0,156 | 0,340 | 60 | 0,501 | 0,629 |
18 | 0,156 | 0,340 | 61 | 0,503 | 0,640 |
19 | 0,156 | 0,340 | 62 | 0,510 | 0,659 |
20 | 0,156 | 0,340 | 63 | 0,522 | 0,679 |
21 | 0,156 | 0,340 | 64 | 0,539 | 0,710 |
22 | 0,156 | 0,340 | 65 | 0,553 | 0,737 |
23 | 0,156 | 0,340 | 66 | 0,570 | 0,767 |
24 | 0,156 | 0,340 | 67 | 0,590 | 0,797 |
25 | 0,156 | 0,340 | 68 | 0,610 | 0,824 |
26 | 0,163 | 0,347 | 69 | 0,631 | 0,847 |
27 | 0,179 | 0,361 | 70 | 0,649 | 0,863 |
28 | 0,195 | 0,375 | 71 | 0,668 | 0,877 |
29 | 0,210 | 0,388 | 72 | 0,686 | 0,886 |
30 | 0,232 | 0,404 | 73 | 0,705 | 0,893 |
31 | 0,265 | 0,427 | 74 | 0,725 | 0,898 |
32 | 0,291 | 0,445 | 75 | 0,745 | 0,902 |
33 | 0,318 | 0,462 | 76 | 0,764 | 0,905 |
34 | 0,345 | 0,478 | 77 | 0,782 | 0,907 |
35 | 0,369 | 0,492 | 78 | 0,799 | 0,909 |
36 | 0,387 | 0,502 | 79 | 0,815 | 0,911 |
37 | 0,404 | 0,510 | 80 | 0,830 | 0,914 |
38 | 0,419 | 0,514 | 81 | 0,843 | 0,916 |
39 | 0,432 | 0,515 | 82 | 0,855 | 0,918 |
40 | 0,445 | 0,513 | 83 | 0,866 | 0,920 |
41 | 0,457 | 0,509 | 84 | 0,876 | 0,922 |
42 | 0,467 | 0,506 | 85 | 0,885 | 0,925 |
43 | 0,477 | 0,502 | 86 | 0,893 | 0,927 |
44 | 0,484 | 0,499 | 87 | 0,898 | 0,928 |
45 | 0,491 | 0,498 | 88 | 0,905 | 0,932 |
46 | 0,496 | 0,498 | 89 | 0,913 | 0,935 |
47 | 0,499 | 0,500 | 90 | 0,921 | 0,941 |
48 | 0,502 | 0,502 | 91 | 0,929 | 0,947 |
49 | 0,505 | 0,504 | 92 | 0,937 | 0,953 |
50 | 0,507 | 0,508 | 93 | 0,945 | 0,959 |
51 | 0,507 | 0,513 | 94 | 0,953 | 0,965 |
52 | 0,507 | 0,521 | 95 | 0,960 | 0,970 |
53 | 0,505 | 0,530 | 96 | 0,968 | 0,976 |
54 | 0,503 | 0,541 | 97 | 0,976 | 0,982 |
55 | 0,500 | 0,553 | 98 | 0,984 | 0,988 |
56 | 0,498 | 0,566 | 99 | 0,992 | 0,994 |
57 | 0,496 | 0,581 | >=100 | 1,000 | 1,000 |
Ervaringssterfte Medeverzekerde
Leeftijd | Man | Vrouw | Leeftijd | Man | Vrouw |
<= 15 | 0,797 | 0,821 | 58 | 0,800 | 0,791 |
16 | 0,797 | 0,821 | 59 | 0,808 | 0,791 |
17 | 0,797 | 0,821 | 60 | 0,816 | 0,792 |
18 | 0,797 | 0,821 | 61 | 0,824 | 0,793 |
19 | 0,797 | 0,821 | 62 | 0,831 | 0,795 |
20 | 0,797 | 0,821 | 63 | 0,837 | 0,796 |
21 | 0,797 | 0,821 | 64 | 0,843 | 0,797 |
22 | 0,797 | 0,821 | 65 | 0,848 | 0,796 |
23 | 0,781 | 0,805 | 66 | 0,852 | 0,794 |
24 | 0,764 | 0,780 | 67 | 0,856 | 0,792 |
25 | 0,747 | 0,762 | 68 | 0,859 | 0,790 |
26 | 0,731 | 0,751 | 69 | 0,863 | 0,788 |
27 | 0,716 | 0,739 | 70 | 0,865 | 0,786 |
28 | 0,702 | 0,727 | 71 | 0,867 | 0,785 |
29 | 0,689 | 0,718 | 72 | 0,870 | 0,783 |
30 | 0,678 | 0,710 | 73 | 0,872 | 0,780 |
31 | 0,670 | 0,705 | 74 | 0,872 | 0,778 |
32 | 0,665 | 0,703 | 75 | 0,872 | 0,776 |
33 | 0,664 | 0,703 | 76 | 0,871 | 0,775 |
34 | 0,666 | 0,709 | 77 | 0,871 | 0,775 |
35 | 0,670 | 0,720 | 78 | 0,871 | 0,776 |
36 | 0,677 | 0,733 | 79 | 0,871 | 0,777 |
37 | 0,685 | 0,744 | 80 | 0,871 | 0,778 |
38 | 0,693 | 0,753 | 81 | 0,872 | 0,780 |
39 | 0,703 | 0,759 | 82 | 0,872 | 0,782 |
40 | 0,712 | 0,764 | 83 | 0,871 | 0,784 |
41 | 0,721 | 0,768 | 84 | 0,871 | 0,787 |
42 | 0,729 | 0,770 | 85 | 0,871 | 0,791 |
43 | 0,736 | 0,770 | 86 | 0,872 | 0,796 |
44 | 0,741 | 0,769 | 87 | 0,874 | 0,803 |
45 | 0,745 | 0,769 | 88 | 0,882 | 0,814 |
46 | 0,748 | 0,768 | 89 | 0,889 | 0,823 |
47 | 0,750 | 0,768 | 90 | 0,899 | 0,839 |
48 | 0,753 | 0,767 | 91 | 0,909 | 0,855 |
49 | 0,756 | 0,767 | 92 | 0,919 | 0,871 |
50 | 0,759 | 0,770 | 93 | 0,929 | 0,887 |
51 | 0,763 | 0,774 | 94 | 0,939 | 0,904 |
52 | 0,766 | 0,780 | 95 | 0,950 | 0,920 |
53 | 0,771 | 0,784 | 96 | 0,960 | 0,936 |
54 | 0,776 | 0,788 | 97 | 0,970 | 0,952 |
55 | 0,781 | 0,789 | 98 | 0,980 | 0,968 |
56 | 0,786 | 0,790 | 99 | 0,990 | 0,984 |
57 | 0,793 | 0,791 | >=100 | 1,000 | 1,000 |
BIJLAGE 5 PARTNERFREQUENTIE
De partnerfrequentie op de pensioenleeftijd bedraagt 1.
Leeftijd | Man | Vrouw | Leeftijd | Man | Vrouw |
18 | 0,01 | 0,05 | 44 | 0,87 | 0,85 |
19 | 0,08 | 0,13 | 45 | 0,87 | 0,85 |
20 | 0,15 | 0,21 | 46 | 0,88 | 0,85 |
21 | 0,22 | 0,29 | 47 | 0,88 | 0,85 |
22 | 0,29 | 0,37 | 48 | 0,89 | 0,85 |
23 | 0,36 | 0,45 | 49 | 0,90 | 0,84 |
24 | 0,43 | 0,53 | 50 | 0,90 | 0,84 |
25 | 0,50 | 0,61 | 51 | 0,90 | 0,84 |
26 | 0,59 | 0,67 | 52 | 0,90 | 0,83 |
27 | 0,69 | 0,72 | 53 | 0,90 | 0,82 |
28 | 0,78 | 0,76 | 54 | 0,90 | 0,80 |
29 | 0,80 | 0,82 | 55 | 0,90 | 0,80 |
30 | 0,80 | 0,82 | 56 | 0,90 | 0,80 |
31 | 0,81 | 0,83 | 57 | 0,90 | 0,80 |
32 | 0,82 | 0,83 | 58 | 0,90 | 0,80 |
33 | 0,83 | 0,83 | 59 | 0,90 | 0,80 |
34 | 0,85 | 0,83 | 60 | 0,91 | 0,80 |
35 | 0,86 | 0,83 | 61 | 0,91 | 0,80 |
36 | 0,86 | 0,83 | 62 | 0,91 | 0,79 |
37 | 0,86 | 0,84 | 63 | 0,91 | 0,78 |
38 | 0,87 | 0,84 | 64 | 0,91 | 0,77 |
39 | 0,87 | 0,85 | 65 | 0,91 | 0,76 |
40 | 0,87 | 0,85 | 66 | 0,91 | 0,76 |
41 | 0,87 | 0,85 | 67 | 0,91 | 0,76 |
42 | 0,87 | 0,85 | |||
43 | 0,87 | 0,85 |
BIJLAGE 6: FLEXIBILISERINGSFACTOREN
Voor de keuzemogelijkheden bij pensioeningang en uitdiensttreding op of na 1 januari 2023 gelden de flexibiliseringsfactoren als bepaald conform deze bijlage. De flexibiliseringsfactoren worden jaarlijks vastgesteld.
Grondslagen factoren:
Sterftetafel : AG2020 (fondsgrondslag)
Startjaar: 2023
Ervaringssterfte: Eigen ES TW (fondsgrondslag)
Rekenrente Gemiddelde laatste 12 curves (DNB curve incl UFR methodiek 2023) Peildatum 1 april 2022
Soort | Aanvulling grondslag | Man/Vrouw verh | Ruilkans | Extra antiselectie afslag |
Uitruil NP in OP | x-y 3 jaar y-x -3 jaar | 76/24 | Man: 25% Vrouw: 75% | 10% |
Uitruil OP in NP | x-y 3 jaar y-x -3 jaar | 76/24 | Man: 75% Vrouw: 10% | 10% |
Vervroegen pensioen LL | 76/24 | Man: 50% Vrouw: 50% | 0% | |
Uitstel pensioen LL | 76/24 | Man: 50% Vrouw: 50% | 0% | |
Omzetting OP tijd in OP LL | 76/24 | Man: 50% Vrouw: 50% | 0% | |
Hoog/laag | 76/24 | Man: 50% Vrouw: 50% | 0% | |
Laag/hoog | 76/24 | Man: 50% Vrouw: 50% | 0% | |
OP OP tijd tot 65 | 76/24 | Man: 50% Vrouw: 50% | 0% |
De diverse flexibiliseringsfactoren 2023 die op basis van deze uitgangspunten zijn vastgesteld, zijn apart op de website ter beschikking gesteld in het document “Flexibiliseringsfactoren vanaf 1 januari 2023”. De flexibiliseringsfactoren worden jaarlijks opnieuw vastgesteld.