DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
nr. 285 399 van 27 februari 2023 in de zaak RvV X / II | ||
Inzake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat G. XXXXXXX Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx 00/0 0000 XXXXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Eritrese nationaliteit te zijn, op 7 oktober 2022 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 15 september 2022 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 20 januari 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 17 februari 2023.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XX XXXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij en van attaché A. XXXXXXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 6 mei 2022 komt de verzoekende partij in België aan. Zij dient op 9 mei 2022 een verzoek tot internationale bescherming in. Vingerafdrukkenonderzoek leert dat verzoekende partij reeds op 15 januari 2020 een verzoek tot internationale bescherming in Malta had ingediend.
1.2. Op 1 juli 2022 aanvaardt Malta de terugname van verzoekende partij op grond van artikel 18(1)b van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013 (Dublin-III Verordening).
1.3. Op 15 september 2022 wordt beslist tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater) nu blijkt dat de Maltese autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek tot internationale bescherming. Dit is de bestreden beslissing, die luidt als volgt:
“BESLISSING TOT WEIGERING VAN VERBLIJF MET BEVEL OM HET GRONDGEBIED TE VERLATEN
In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de heer / mevrouw, die verklaart te heten:
naam: K. H. (..) voornaam: Xxxxx geboortedatum: X geboorteplaats: Asmara nationaliteit: Eritrea
die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het verblijf in het Rijk geweigerd.
REDEN VAN DE BESLISSING :
België is niet verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming dat aan Malta toekomt, met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 18b van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013.
De heer K. H., N. (..), verder de betrokkene, die staatsburger van Eritrea verklaart te zijn, diende zich op 09.05.2022 aan bij onze diensten waarbij betrokkene de wens uitdrukte een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Op dezelfde dag diende de betrokkene dit verzoek effectief in. De betrokkene legde daarbij geen identiteits- of reisdocumenten voor.
Dactyloscopisch onderzoek in het kader van het verzoek van de betrokkene leidde tot een treffer in het kader van Eurodac vastgesteld ten gevolge van de vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 9 van Verordening 603/2013 verzamelde vingerafdrukken. Deze toont aan dat de vingerafdrukken van de betrokkene werden genomen vanwege het indienen van een verzoek om internationale bescherming in Malta op 15.01.2020.
Op 13.06.2022 werd de betrokkene bij onze diensten gehoord in het kader van zijn verzoek om internationale bescherming. Tijdens dit persoonlijk onderhoud verklaarde de betrokkene dat hij in december 2016 te voet van Eritrea naar Soedan reisde, waar hij 6 maanden in Khartoem verbleef. In juni 2017 reisde hij met de auto naar Libië, waar hij ongeveer 2 jaar verbleef in Shwerif en Bani Walid. Volgens de betrokkene reisde hij op 03.06.2019 per boot naar Malta, waar hij 2 dagen later aankwam. Betrokkene gaf aan dat hij bijna 3 jaar in Malta verbleef, waarvan eerst 6 maanden in een gesloten centrum en vervolgens op straat en ook nog 6 maanden in de gevangenis omdat hij probeerde het land te verlaten. Betrokkene verklaarde dat hij op 03.05.2022 per boot naar Italië reisde, om van daaruit per trein naar Frankrijk en vervolgens per taxi naar België te reizen, waar hij op 06.05.2022 in het Rijk is binnengekomen.
De betrokkene verklaarde verder ongehuwd te zijn, geen kinderen te hebben en geen familie- of gezinsleden te hebben in België of een andere EU-lidstaat.
Betrokkene bevestigde dat zijn vingerafdrukken werden genomen in Malta. Hij verklaarde verder dat hij in Malta verplicht werd om een verzoek om internationale bescherming in te dienen.
Tijdens het persoonlijk onderhoud in België werd eveneens aan de betrokkene gevraagd vanwege welke specifieke reden(en) betrokkene besloot om in België om internationale bescherming te verzoeken en of betrokkene met betrekking tot omstandigheden van opvang of van behandeling redenen heeft die volgens betrokkene verzet tegen een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in het kader van Verordening 604/2013 rechtvaardigen. Hierop antwoordde de betrokkene dat hij vroeger al van plan was om naar België te komen, dat hij gelooft dat zijn zaak in België goed zal worden bekeken en dat hij hier wil doorgroeien wat betreft zijn levensmogelijkheden. De betrokkene uitte verder bezwaar tegen een overdracht aan Malta omdat hij daar de eerste 6 maanden in een kamp zat en nadien op straat leefde, en omdat hij later nog 6 maanden in de gevangenis zat omdat hij naar België probeerde te komen.
Op 30.06.2022 werd voor de betrokkene een terugnameverzoek gericht aan de autoriteiten van Malta. Op 01.07.2022 volgde een akkoord voor terugname van Malta op grond van artikel 18b van Verordening 604/2013.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) oordeelde dat een verwijdering door een lidstaat aan een andere lidstaat een probleem betreffende artikel 3 van het EVRM kan inhouden indien er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat in de ontvangende lidstaat een reëel
risico bestaat te worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Het EHRM stelde hierbij ook dat de te verwachten gevolgen van een verwijdering dienen te worden onderzocht rekening houdende met de algemene situatie in die lidstaat en met de omstandigheden die eigen zijn aan de situatie van de over te dragen persoon. Hieromtrent wensen we op te merken dat het EHRM tevens oordeelde dat de omstandigheden in het kader van de Dublin-Verordening in de ontvangende lidstaat een zeker niveau van hardheid moeten kennen om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM te vallen (Xxxxxxxx x. Oostenrijk, nr. 2283/12, 6 juni 2013).
We merken op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitspraak van 21.12.2011 in de gevoegde zaken C-411/10 en C-493/10 heeft geoordeeld dat het gemeenschappelijk Europees stelsel tot het verkrijgen van internationale bescherming is uitgedacht in een context waarin kan worden aangenomen dat alle staten, die aan dit stelsel deelnemen, de grondrechten eerbiedigen daaronder begrepen de rechten die de Conventie van Genève van 1951 of het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) als grondslag hebben en dat er in dat opzicht wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten kan bestaan. Bijgevolg moet worden aangenomen dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement en de verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomen. Het is in die context dat in Verordeningen 343/2003 en heden Verordening 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, wat impliceert dat de vrije keuze van de verzoeker dan ook wordt uitgesloten. De loutere persoonlijke appreciatie van een lidstaat door de betrokkene of de wens om in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven kunnen dan ook geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening 604/2013.
Toch kan het volgens het Hof niet worden uitgesloten dat de werking van dit stelsel in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt waardoor het risico bestaat dat verzoekers om internationale bescherming, na overdracht aan die lidstaat, in een situatie belanden die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Volgens het Hof volgt daaruit niet dat elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat gevolgen heeft voor de verplichtingen van de andere lidstaten betreffende het naleven en toepassen van Verordening 343/2003 en Verordening 604/2013. Het Hof oordeelde wel dat de andere lidstaten geen verzoekers mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat onder de bepalingen van Verordening 343/2003 en Verordening 604/2013 indien zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat fundamentele tekortkomingen met betrekking tot procedures internationale bescherming en onthaal- en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat aannemelijk maken dat de verzoeker door overdracht aan die lidstaat een risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Elke lidstaat is dan ook gehouden te onderzoeken of een overdracht aan een andere lidstaat zou kunnen leiden tot een reëel risico op blootstelling aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest. Hieromtrent wijzen we er op dat het aan de betrokkene toekomt om op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat betrokkene door een overdracht aan Malta een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan omstandigheden die een schending zouden kunnen zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest.
Hoewel zeker niet ontkend kan worden dat de grote instroom van verzoekers om internationale bescherming de lidstaten, waaronder ook Malta, voor zeer grote uitdagingen plaatst inzake opvang en behandeling, mag dit er niet toe leiden dat vluchtelingen de facto de lidstaat kunnen uitkiezen waar zij hun verzoek om internationale bescherming willen behandeld zien. Daarnaast benadrukken we nogmaals dat in Verordening 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, wat impliceert dat de vrije keuze van de verzoeker dan ook wordt uitgesloten. Het komt betrokkene niet toe om zelf te bepalen in welk land zijn verzoek om internationale bescherming dient te worden behandeld.
Daarnaast dient te worden benadrukt dat Malta, net als België, de Conventie van Genève van 1951 ondertekende en partij is bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Er moet dan ook van worden uitgegaan dat Malta het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomt.
Het bovenstaande impliceert daarbij ook dat Malta, net als België, verzoeken om internationale bescherming onderwerpt aan een individueel onderzoek en dat het de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toekent aan personen, die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is derhalve geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de autoriteiten van Malta de minimumnormen inzake de procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU, 2013/33/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren bij het onderzoek naar het verzoek om internationale bescherming van betrokkene.
Het komt aan de betrokkene toe aannemelijk te maken dat in Malta sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen wat de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvangvoorzieningen betreft zodoende dat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De betrokkene verklaarde tijdens het persoonlijk onderhoud dat hij eerder al van plan was om naar België te komen. Hieromtrent wensen we te herhalen dat een verzoeker niet vrij een lidstaat kan kiezen en de persoonlijke appreciatie van een lidstaat of de enkele wens in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven op zich geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening 604/2013. Het komt niet toe aan betrokkene om zelf te bepalen in welk land zijn asielaanvraag dient te worden behandeld. Dat de betrokkene stelde dat België al eerder zijn bestemming was, doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van Malta. Verordening 604/2013 omvat de bepalingen ter vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en de persoonlijke voorkeur voor een bepaalde lidstaat is geen criterium ter vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De betrokkene bracht geen elementen aan die volgens hem in geval van een overdracht aan Malta wijzen op een reëel risico op blootstelling aan omstandigheden die een schending zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest.
De betrokkene verklaarde verder dat hij naar België kwam omdat hij gelooft dat zijn zaak in België goed zal worden bekeken. We wensen hieromtrent te benadrukken dat Malta, net als België, de Conventie van Genève van 1951 ondertekende en partij is bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Er moet er dan ook van worden uitgegaan dat Malta het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomt. Het bovenstaande impliceert daarbij ook dat Malta, net als België, verzoeken om internationale bescherming onderwerpt aan een individueel onderzoek en dat het de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toekent aan personen, die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is derhalve geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Maltese autoriteiten de minimumnormen inzake de procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren bij het onderzoek naar het verzoek om internationale bescherming van betrokkene. Verder zijn er ook geen aanleidingen om aan te nemen dat betrokkene in Malta niet de kans zou krijgen op het verkrijgen van een statuut op basis van de internationale regelgeving desbetreffend. In het kader van de gemeenschappelijke minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft die zijn vastgelegd in de Europese Richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, is de hierboven aangehaalde verklaring van betrokkene aldus ongegrond.
Betreffende de verklaring van betrokkene dat hij in Malta verplicht werd een verzoek om internationale bescherming in te dienen, ondanks het feit dat hij dit niet van plan was, benadrukken we dat de betrokkene wel de keuze had om geen verzoek om internationale bescherming in te dienen in Malta en dat betrokkene, indien hij geen verzoek in Malta wou indienen, de mogelijkheid had om het grondgebied van Malta weer te verlaten. Daarnaast merken we tevens op dat Malta de Conventie van Genève van 1951 ondertekende en partij is bij het EVRM en dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat de Maltese autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU niet zouden respecteren. Op basis van artikel 12(1)a van Richtlijn 2013/32/EU kan er dan ook van worden uitgegaan dat Malta de betrokkene voldoende heeft ingelicht over de te volgen procedure en over zijn rechten en verplichtingen tijdens de procedure in een taal die de betrokkene begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden uitgegaan dat betrokkene deze begrijpt op basis van artikel 12(1)a van Richtlijn 2013/32/EU.
De betrokkene gaf verder aan bezwaar te hebben tegen een overdracht aan Malta omdat hij in België wil doorgroeien wat betreft zijn levensmogelijkheden en omdat hij in Malta op straat leefde. Voor zoverre betrokkene elementen aanhaalt die betrekking hebben op de precaire economische situatie en huisvestingssituatie van personen die internationale bescherming hebben gekregen in Malta, merken we op dat het nog niet vaststaat dat betrokkene zal worden erkend als vluchteling of dat hem enige beschermingsstatus zal worden toegekend. De betrokkene vertrekt dus van een hypothetische situatie en het kan niet worden verwacht dat alle mogelijke toekomstscenario’s onderzocht worden. Het gegeven dat het omwille van de economische situatie in een land niet evident is om aan elkeen in dat land een arbeidsbetrekking te garanderen die van aard is dat hiermee een bepaalde levensstandaard kan worden gerealiseerd, laat daarenboven hoe dan ook niet toe te concluderen dat de autoriteiten van dat land handelingen stellen die kunnen worden omschreven als foltering of als onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen. Het dient verder te worden benadrukt dat het loutere feit dat betrokkene zou worden teruggestuurd naar een land waar zijn economische en sociale mogelijkheden minder gunstig zouden zijn dan deze in België, op zich niet voldoende is om een schending van artikel 3
van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest aannemelijk te maken. Tevens kan artikel 3 van het EVRM niet zo worden geïnterpreteerd dat het de verdragsluitende lidstaten ertoe zou verplichten om eenieder die zich op hun grondgebied bevindt te voorzien van huisvesting, of om asielzoekers de financiële middelen te verstrekken om hen een bepaalde levensstandaard te garanderen. De vaststelling dat de materiële en sociale levensomstandigheden er aanzienlijk op achteruit gaan bij de tenuitvoerlegging van de verwijderingsmaatregel, is op zich dus niet voldoende om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te tonen.
Xxxxxxxxxx gaf ook aan dat hij na zijn illegale binnenkomst in Malta zes maanden in een gesloten centrum verbleef en later 6 maanden in een gevangenis omdat hij naar België probeerde te komen. We wensen hieromtrent te benadrukken dat de vasthouding en detentie van de betrokkene door de Maltese instanties vanwege het illegaal overschrijden van de grens op zich geen inbreuk impliceert op artikel 3 van EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Zoals reeds vermeld stemden de Maltese instanties op 01.07.2022 in met ons verzoek voor de terugname van de betrokkene met toepassing van artikel 18(1)b van Verordening 604/2013. Dit artikel stelt: “De verantwoordelijke lidstaat is verplicht: (...); b) een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen". Hieromtrent verwijzen we ook naar artikel 18(2), §1 van Verordening 604/2013 : "In alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden behandelt de verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af'. Dit betekent dat het door de betrokkene in Malta ingediende verzoek om internationale bescherming nog hangende is. De instanties in Malta zullen na overdracht het onderzoek van het verzoek kunnen hervatten. Ze zullen dit verzoek tot internationale bescherming afronden en de betrokkene niet verwijderen naar het land van herkomst of land van gewoonlijk verblijf zonder een volledig en gedegen onderzoek van dit verzoek tot internationale bescherming. De betrokkene zal gemachtigd zijn te verblijven in Malta in de hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming en de door de wet voorziene bijstand en opvang verkrijgen. Op basis van de verklaringen van de betrokkene en de elementen van het dossier zijn er volgens ons geen redenen om aan te nemen dat het door de betrokkene in Malta ingediende verzoek niet op een objectieve en gedegen wijze aan de bovenvermelde standaarden zal worden getoetst.
Middels het akkoord van 01.07.2022 hebben de Maltese instanties te kennen gegeven dat ze verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek van de betrokkene wat betekent dat in dit geval geen sprake is van (indirect) refoulement bij overdracht aan Malta. De betrokkene zal na overdracht in Malta zijn verzoek kunnen hervatten. Malta onderwerpt verzoeken om internationale bescherming aan een individueel onderzoek en kent de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toe aan personen, die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is derhalve geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Maltese autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren.
Een recente bron betreffende verzoekers voor internationale bescherming in Malta is het rapport over asiel en internationale bescherming van het onder meer mede door de European Council on Refugees and Exiles (ECRE) gecoördineerde project "Asylum Information Database" (aditus foundation, "Asylum Information Database - Country Report: Malta - 2021 Update", laatste update op 23.05.2022, verder AIDA-rapport genoemd, een kopie wordt toegevoegd aan het administratief dossier xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxx/xxxxx).
Het rapport vermeldt dat wanneer een verzoeker om internationale bescherming Malta verlaat zonder toestemming van de autoriteiten, het verzoek doorgaans wordt beschouwd als impliciet ingetrokken door de verzoeker. Hierdoor lopen verzoekers die terugkeren naar Malta in het kader van een Dublinprocedure het risico op verwijdering of detentie (p. 50). NGO’s meldden dat in 2019 en 2020 de meeste verzoekers die in het kader van een Dublinprocedure werden overgedragen aan Malta in detentie werden geplaatst bij hun aankomst omdat de autoriteiten ervan uitgaan dat zij gezien het risico van onderduiken anders niet de nodige elementen voor het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming zullen kunnen verzamelen. Diezelfde NGO’s stellen dat ze in 2021 geen duidelijk beeld kregen van de situatie i.v.m. detentie van verzoekers die terugkeren in het kader van een Dublinprocedure door een gebrek aan toegang in de detentiecentra. Het rapport stelt dat een verzoekers van een veilig derde land of een land waar een terugkeer mogelijk is vaker in detenties zullen worden geplaatst dan verzoekers van landen met een hoge erkenningsgraad (p. 50-51). We merken op dat het rapport niet impliceert dat de betrokkene per definitie zal worden vastgehouden en veroordeeld of dat detentie een 'automatisme’ is bij overdracht aan Malta. Volgens de Maltese wetgeving is detentie toegestaan omwille van de volgende redenen: om de identiteit van een verzoeker vast te stellen, om alle noodzakelijke elementen waarop het verzoek is gebaseerd te kunnen vaststellen,
om na te gaan op basis van welke procedure de verzoeker Malta mag binnenkomen, wanneer een verzoeker zijn uitwijzing probeert te vertragen, omwille van nationale veiligheid en binnen de voorwaarden van de Dublinverordening. (p. 95-96) Dat een verzoeker binnen de grenzen van de wet voor een beperkte tijd kan worden vastgehouden is ons inziens geen onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
We zijn er ons van bewust dat er kritische bemerkingen kunnen worden gemaakt bij de situatie van personen die in het kader van Verordening (EU) nr. 604/2013 aan Malta worden overgedragen. Deze bemerkingen zijn echter niet van dien aard dat dient te worden geconcludeerd dat er systemische tekortkomingen zijn in de zin van artikel 3(2) van Verordening (EU) nr. 604/2013. We merken op dat Richtlijn 2013/32/EU, de Procedurerichtlijn, middels artikel 28 de procedures in geval van impliciet ingetrokken verzoeken uiteenzet en de mogelijkheid voorziet dat een verzoek als impliciet ingetrokken kan worden beschouwd indien de verzoeker is verdwenen of niet voldeed aan zijn meldingsplicht. De Procedurerichtlijn bepaalt wel dat een verzoeker die zich opnieuw bij de bevoegde autoriteiten meldt nadat een beslissing tot beëindiging van een verzoek werd genomen zoals bedoeld in lid 1 van artikel 28, het recht heeft te verzoeken dat zijn verzoek opnieuw in behandeling wordt genomen of een nieuw verzoek in te dienen dat niet onderworpen is aan de in de artikelen 40 en 41 bedoelde procedure.
Het rapport stelt dat materiële opvangvoorzieningen worden aangeboden aan alle verzoekers om internationale bescherming vanaf het moment dat zij laten blijken een verzoek om internationale bescherming te willen indienen. Het is in de praktijk mogelijk dat verzoekers onder bepaalde voorwaarden geen recht meer hebben op opvang, bijvoorbeeld wanneer zij reeds opvang kregen en vervolgens zelf deze opvang verlaten hebben (p.76-77). Hieromtrent wensen we op te merken dat Richtlijn 2013/33/EU, de Opvangrichtlijn, en meer bepaald artikel 20(1)a van deze richtlijn, erin voorziet dat lidstaten de materiële opvang in uitzonderlijke gevallen kunnen intrekken indien een verzoeker de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verliet zonder deze instanties op de hoogte te stellen. We zijn van oordeel dat een dergelijke maatregel niet kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest.
Het AIDA-rapport vermeldt dat door een toename in het aantal verzoekers sinds 2019 het Maltese opvangsysteem onder druk is komen te staan en er een tekort is aan opvangplaatsen. Het rapport meldt dat alleenstaande mannelijke verzoekers zes maanden in de opvangcentra mogen verblijven waarna zij verzocht worden het centrum te verlaten en eigen accommodatie te zoeken. Families met kinderen kunnen tot een jaar in het centrum blijven en krijgen ook daarna nog financiële ondersteuning. Het rapport stelt wel dat verzoekers zes weken op voorhand op de hoogte worden gebracht dat zij hun opvangplaats dienen te verlaten. De beslissing tot uitzetting kan worden aangevochten door de verzoekers. Indien het gaat om een kwetsbaar persoon kan de beslissing tot uitzetting worden herzien, (p.79) Het rapport stelt dat er verschillende obstakels bestaan voor verzoekers die zich op de privé- woningmarkt willen begeven waardoor sommige, maar niet alle, verzoekers op straat terecht komen. Op basis van de informatie in het rapport kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van systematische tekortkomingen waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Volgens het rapport verblijven er veel personen in de verschillende centra en kan dit tot problemen op het gebied van hygiëne en onderhoud leiden. Volgens het rapport zijn de levensomstandigheden in de open centra bijzonder moeilijk en zijn er problemen onder meer wat betreft hygiëne, veiligheid en kwaliteit van de faciliteiten. Ondanks enkele verbeteringen die volgens het rapport in de loop van 2020 en 2021 werden doorgevoerd blijven de omstandigheden in de centra in Malta erg uitdagend (p. 84). We wensen erop te wijzen dat het rapport meldt dat de levensomstandigheden in de opvangcentra echter wel sterk variëren naargelang het centrum (p. 83). Op basis van de informatie in het rapport kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van systematische tekortkomingen waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het interstate lijk vertrouwensbeginsel.
Het AIDA rapport vermeldt dat de toevloed van verzoekers in 2018 dermate groot was dat de autoriteiten niet waren uitgerust om dit te organiseren. Vanaf de zomer van 2018 worden alle verzoekers die via de zee komen wel eerst opgesloten, de meerderheid ervan zonder enige juridische grond. In 2021 werd deze praktijk verdergezet, volgens de Maltese instanties omwille van de maatregelen om de COVID-19 pandemie in te dammen. Volgens het ‘European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)’ kunnen sommige van deze omstandigheden gezien worden als onmenselijk en vernederend. Ze stellen echter niet dat het geheel van de omstandigheden in de Maltese opvangvoorzieningen leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. (p. 93-94) We merken op dat betrokkene door België zal worden overgedragen aan de Maltese autoriteiten en dus niet via de zee zal aankomen. Verder merken we op dat betrokkene aan Malta zal worden overgedragen onder de bepalingen van artikel 18(1)b van Verordening 604/2013 wat betekent dat er geen
uitwijzingsbevel tegen betrokkene werd uitgevaardigd. Bovenvermelde situatie is dus niet van toepassing op de persoonlijke situatie van betrokkene.
We erkennen dat het AIDA-rapport zich kritisch uitlaat over bepaalde aspecten betreffende de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en betreffende de opvang van verzoekers. Toch zijn we van oordeel dat dit rapport niet leidt tot het besluit dat de procedures inzake internationale bescherming en de opvangvoorzieningen voor verzoekers om internationale bescherming in Malta dermate structurele tekortkomingen vertonen dat verzoekers die in het kader van Verordening (EU) nr. 604/2013 aan Malta worden overgedragen per definitie in een situatie belanden die kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Het enkele feit dat opmerkingen kunnen worden gemaakt betreffende bepaalde aspecten van de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en van de opvang en behandeling van verzoekers in Malta is volgens ons onvoldoende om tot dit besluit te komen. Het AIDA rapport vermeldt dat verzoekers in Malta toegang krijgen tot de arbeidsmarkt zonder beperking over het soort werk dat ze mogen uitvoeren. Ze moeten in theorie ten laatste binnen de negen maanden na het indienen van hun verzoek toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, in de praktijk lijkt dit geen enkel probleem te zijn aangezien de meeste verzoekers onmiddellijk aan het werk kunnen gaan. Het rapport vermeldt ook enkele obstakels die de toegang tot de arbeidsmarkt kunnen bemoeilijken zoals de beperkte geldigheid van een werkvergunning, de taalbarrière, het gebrek aan ervaring of scholing, e.d. (p. 86). Volwassen verzoekers kunnen een aanvraag indienen om vrijgesteld te worden van toegangsgelden voor de nationale onderwijsinstellingen, zo kunnen ze onder andere studeren aan de Universiteit van Malta en beroeps- en taalopleidingen volgen (p. 88).
Het rapport vermeldt verder dat de toegang van verzoekers om internationale bescherming tot de nationale gezondheidszorg in Malta wettelijk is gewaarborgd. Zij hebben recht op dringende medische hulp en essentiële behandelingen van ziektes en ernstige mentale stoornissen. Er wordt melding gemaakt van enkele obstakels die de toegang tot gezondheidszorgen in Malta kunnen bemoeilijken, zoals taalbarrière, beschikbaarheid van (openbaar) vervoer, e.d. Er bestaan in Malta geen specifieke faciliteiten voor slachtoffers van marteling en mishandeling, (p. 89). Bovenstaande leidt geenszins tot de conclusie dat de toegang tot gezondheidszorg voor verzoekers voor internationale bescherming dermate problematisch is dat een overdracht aan Malta een risico op onmenseiijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest tot gevolg dreigt te hebben.
De betrokkene verklaarde tijdens het persoonlijk onderhoud van 13.06.2022 dat hij geen gezondheidsproblemen heeft. We wensen verder op te merken dat tot op heden door betrokkene geen medische attesten of andere documenten betreffende zijn fysieke en mentale gezondheidstoestand werden aangebracht. Aldus werden er in het administratief dossier van betrokkene geen concrete elementen aangebracht die aanleiding geven te besluiten dat redenen betreffende de gezondheidstoestand van betrokkene een overdracht aan Malta verhinderen of dat de betrokkene door overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat vanwege redenen van gezondheid een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden die een schending vormen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
We benadrukken dat Verordening 604/2013 voorzorgsmaatregelen voorziet. In geval van een medische problematiek of speciale noden wordt die informatie neergelegd in een gezondheidsverklaring en voor de overdracht gedeeld met de verantwoordelijke lidstaat op de wijze omschreven in artikel 32 van Verordening 604/2013. De uitwisseling van informatie conform artikel 32 is niet vrijblijvend en is er uitdrukkelijk op gericht dat de ontvangende lidstaat de nodige maatregelen kan treffen. Dat Malta geen gevolg zou geven aan conform artikel 32 uitgewisselde informatie is niet aannemelijk.
Verder zijn er ook geen aanwijzingen dat de betrokkene in de hoedanigheid van verzoeker van internationale bescherming in Malta niet de nodige bijstand en zorgen zal kunnen verkrijgen indien nodig en zijn we van oordeel dat de kwaliteit van de medische voorzieningen in Malta van een vergelijkbaar niveau moeten worden geacht als deze in België.
Tot slot maakte de betrokkene tijdens het persoonlijk onderhoud geen gewag van andere concrete ervaringen, situaties of omstandigheden tijdens zijn verblijf in Malta die door de betrokkene als een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest werden ervaren of die volgens de betrokkene wijzen op een risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Op basis van bovenvermelde argumenten en vaststellingen wordt besloten dat de betrokkene niet aannemelijk maakt dat hij door een overdracht aan Malta een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden, die een inbreuk vormen op artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Op basis van bovenvermelde argumenten wordt tevens besloten dat er geen grond is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming door de Belgische instanties met toepassing van artikel 17(1) van Verordening 604/2013. Hieruit volgt dat België niet verantwoordelijk is
voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dat aan de Maltese autoriteiten toekomt met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en artikel 18(1 )b van Verordening 604/2013.
De betrokkene is niet in bezit van de in artikel 2 van de wet van 15.12.1980 bedoelde binnenkomstdocumenten.
Bijgevolg moet de betrokkene het grondgebied van België verlaten, evenals het grondgebied van de staten die het Schengenacquis ten volle toepassen, tenzij hij (zij) beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven binnen de 10 (tien) dagen en dient hij (zij) zich aan te bieden bij de bevoegde Maltese autoriteiten.”
2. Over de ontvankelijkheid
2.1. In principe was België ertoe gehouden op grond van artikel 29, 2 van de Dublin III-verordening verzoekende partij uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het terugnameverzoek over te dragen aan de Maltese autoriteiten. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt volgens de voormelde bepaling de verplichting voor Malta om verzoekende partij terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid van rechtswege over op België, tenzij verzoekende partij onderduikt zodat België de termijn tot 18 maanden kan verlengen (HvJ 25 oktober 2017, C-201/16, Shiri t. Oostenrijk, punten 30 en 34).
In casu hebben de Maltese autoriteiten op 1 juli 2022 de terugname van verzoekende partij aanvaard. De periode om verzoekende partij over te dragen aan Malta.
Uit artikel 29, 2 in samenlezing met artikel 42 van de Dublin III-verordening blijkt dat de termijn van zes maanden liep tot en met 1 januari 2023. Minstens is het onmiskenbaar dat de termijn van overdracht van zes maanden, zoals deze in beginsel geldt, is verstreken zonder dat blijkt dat een overdracht heeft plaatsgevonden.
Echter, op 2 december 2022 nam de verwerende partij de beslissing tot verlenging van de overdrachtstermijn van de Dublintransfer omdat verzoekende partij volgens de verwerende partij ondergedoken is. Het beroep tegen voormelde verlengingsbeslissing werd door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) verworpen bij arrest nr. 285 398 van 27 februari 2023.
Gelet op voorgaande moet aangenomen worden dat de overdrachtstermijn verlengd is tot 18 maanden en verzoekende partij bijgevolg nog steeds het voorwerp kan uitmaken van een overdracht omdat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het beschermingsverzoek nog niet van rechtswege is overgegaan naar België. Bijgevolg heeft verzoekende partij nog steeds belang bij de behandeling van de grond van haar beroep.
3. Onderzoek van het beroep
3.1. In een enig middel betoogt de verzoekende partij als volgt:
“I. MIDDEL
Schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 4 november 1950 (hierna “EVRM”), goedgekeurd door de wet van 13 mei 1955, van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, in werking getreden op 1 december 2009, van artikel 3.2 van Verordening (eu) nr. 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)(hierna “Dublin JII- Verordening'), van artikel 62 van de Vreemdelingenwet, van artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering, de algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur, waaronder meer bepaald, het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van non-refoulement.
Volgens liet artikel 39/82, §4, al.4 van de Vreemdelingenwet van 1980: De Kamervoorzitter of de rechter in vreemdelingenzaken doet een zorgvuldig en nauwgezet onderzoek van alle bewijsstukken die hem worden voorgelegd, inzonderheid die welke van dien aard zijn dat daaruit blijkt dat er redenen zijn om te geloven dat de uitvoering van de bestreden beslissing de verzoeker zou blootstellen aan het risico te
worden onderworpen aan de schending van de grondrechten van de mens ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. ”
Artikel 62 van de wet van 15 december 1980 en artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering van de bestuurshandelingen eisen een volledige en correcte motivering van de administratieve beslissingen.
Krachtens artikel 3 EVRM, mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. De beslissing die de verwijdering van een vreemdeling betrekt kan leiden tot een situatie vallend onder de toepassing van dit artikel, als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat na zijn verwijdering, de vreemdeling slachtoffer zou kunnen zijn van folteringen of van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (EHRM, M.S.S. / België en Griekenland van 21 januari 2011 (n °30696/09), §343).
Volgens artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: « Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen ».
Volgens het artikel 3.2, §2, van de Dublin III-Verordening: “Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoeker in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen."
In het arrest Xxxxxxxx tegen Zwitserland (n°29217/12, 4 november 2014), heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen twijfels geuit voor de opvangcapaciteit van het Maltese asielstelsels:
« Dans le cas d'un renvoi « Dublin », la présomption selon laquelle un État contractant « de destination
» respecte l'article 3 de ta Convention peut donc être valablement réfutée en présence de « motifs sérieux et avérés de croire » que la personne objet de la mesure de renvoi courra un « risque réel » de subir des traitements contraires à cette disposition dans l'Etat de destination.
L'origine du risque encouru ne modifie en rien le niveau de protection garanti par la Convention et les obligations que celle-ci impose à l'Etat auteur de la mesure de renvoi. Elle ne dispense pas cet Etat d'examiner de manière approfondie et individualisée la situation de la personne objet de la mesure et de surseoir au renvoi au cas où le risque de traitements inhumains ou dégradants serait avéré. (...) Dans le cas d’espèce, la Cour doit donc rechercher si, au vu de la situation générale du dispositif d'accueil des demandeurs d'asile en Italie et de la situation particulière des requérants, il existe des motifs sérieux et avérés de croire qu'en cas de renvoi vers l'Italie les requérants risqueraient de subir des traitements contraires à l'article 3. » (§ 104)
« [...] tes données et informations exposées ci-dessus font toutefois naître de sérieux doutes quant aux capacités actuelles du système. Il en résulte, aux yeux de la Cour, que l'on ne saurait écarter comme dénuée de fondement l'hypothèse d'un nombre significatif de demandeurs d'asile privés d'hébergement ou hébergés dans des structures surpeuplées dans des conditions de promiscuité, voire d'insalubrité ou de violence »(§115).
In de bestreden beslissing, beslist de verwerende partij dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Ze beweert dat er geen aanleiding zou bestaan om van de Verordening 604/2013 af te wijken.
Volgens de rechtspraak van Uw Raad, dient de verwerende partij een grondig, volledig en geactualiseerd onderzoek van de situatie in Malta uitvoeren (RVV, 30 januari 2015, n ° 137.196 - Newsletter EDEM januari 2015; RVV, 16 juni 2015, n° 147.792). In deze zaken, haalden de verzoekers geen speciale behoeften of kwetsbaarheid aan.
De administratieve rechtsbeginselen van goed bestuur en zorgvuldigheid verplichten de overheden om zich zorgvuldig te informeren om een beslissing te nemen. De Raad van State heeft de zorgvuldigheidsplicht als volgt omschreven : « veiller avant d'arrêter une décision, à recueillir toutes les données utiles de l'espèce et de les examiner soigneusement, afin de prendre une décision en pleine et entière connaissance de cause » (RvS, 23 februari, 1966, n °58.328). Met andere woorden, deze verplichting vereist dat de verwerende partij de gegevens in de zaak volledig en specifiek onderzoekt alvorens een beslissing te nemen (RvS, 31 mei 1979, n° 19.671)
In casu, is dc bestreden beslissing op het AIDA verslag 2021 (mei 2022) over Malta gebaseerd.
Er dient opgemerkt te worden dat de verwerende partij een gedeeltelijke lezing van de informatie van dit verslag heeft gedaan. Dc beslissing van dc verwerende partij is bijgevolg niet voldoend gemotiveerd in schending van artikel 62 van dc Vreemdelingenwet en van artikelen 2 en 3 van dc wet van 29 juli 1991. Uit dit verslag blijkt inderdaad dat het Maltese opvangsysteem sinds 2019 volledig verzadigd is. Als gevolg daarvan hebben asielzoekers die sindsdien zijn aangekomen in Malta, geen toegang tot
opvangcentra kunnen krijgen, zijn zij systematisch in gesloten centra gehouden en is het aantal daklozen blijven stijgen.
« Reception conditions
The reception system (open centres and other Stale-funded accommodation) had already reached its full capacityi in 2019. As a result, newly arrived applicants in 2020 could not access reception centres and were systematically held in detention. Despite notable improvements - increased capacity of staff in the centres; de-velopment of information provision systems; new vulnerability assessment proce-dure; per diem allowance extended to asylum-seekers not living in the centres - the situation remained very chaotic due to the serious luck of 'space and lack of
resources, leading to deteriorated living conditions. The length of stay in the re¬ception system was lowered from one year to six months, except for families and the vulnerable. As a result, homelessness has been steadily on the rise, in parti¬cular durine a year of pandemic when protection beneficiaries, applicants, und other migrants struggled to find or secure employment. »
(AIDA, Country report - Malta, 2020 update, mci 2021. p. 12)
Opvang kan ook worden ingetrokken of beperkt indien de asielzoeker zijn vaste verblijfplaats verlaat zonder informatie te verstrekken of in te stemmen, hetgeen precies het geval is met verzoeker, die Malta en zijn vroegere opvangcentrum heeft verlaten zonder dc Maltese autoriteiten daarvan in kennis te stellen en zonder toestemming te krijgen.
« 3. Reduction or withdrawal of reception conditions
The Reception Regulations state that reception conditions may he withdrawn or reduced where the asylum seeker abandons their established place of residence without providing information or consent or where they do not comply with reporting duties, requests to provide information, or to appear for personaI interviews concerning the asylum procedure, and finally when an applicant has concealed financial resources and has therefore unduly benefited from material reception conditions. »
(AIDA, Country report - Malta, 2021 update, mci 2022, p. 78)
In ieder geval, om het hoofd te bieden aan de toestroom van asielzoekers en het gebrek aan capaciteit van hel opvangsysteem, hebben de autoriteiten hun beleid inzake de duur van het verblijf in het opvangsysteem herzien. Alleenstaande mannen mogen voortaan niet langer dan zes maanden in de opvangcentra blijven. Dergelijke uitzettingen blijven een groot probleem in Malta, waar het zeer moeilijk is om aan woonruimte te komen door de hoge prijzen op een grotendeels ongereguleerde particuliere huurmarkt en doordat verhuurders doorgaans uiterst terughoudend zijn om woonruimte aan asielzoekers te verhuren. Bovendien heeft de Covidl9- crisis in 2020 de situatie nog bemoeilijkt, aangezien vele aanvragers gedurende verscheidene maanden niet in staat waren te werken. Deze uitzettingen leiden dus vaak tot dakloosheid.
« Evictions
In order to deal with the afflux of applicants and the kick of capacity of the reception system, the authorities revised their policy regarding length of stay in the reception system. Sinele men arc now allowed to remain in the reception centres for no more than six months, while families still benefit from a one-year contract. Nevertheless, such evictions remain a major problem in Malta where accommodation is very hard to secure due to high prices in a largely unregulated private rental market anil due to the fact that landlords are usually extremely reluctant to rent accommodation to asylum-seekers. Moreover, in 2020. the Coviill9 crisis also made the situation more difficult with many applicants not being able to work for several months. Thus, these evictions often result in homelessness. 193 Several media outlets reported in 2020 that people were sleeping in xxx xxxxxxx out-side of the capital city following evictions from reception centres. / 94 Moreover, due to the delays in processing asylum applications, individuals are usually evicted while they are still considered applicants for international protection holding only a three-month renewable asylumseeker document. This makes it difficult for them to find employment and accommodation, with the monthly € 134 allowance not being sufficient to find a place to rent.
Moreover, NGOs reported that it is now difficult for asylum-seekers to have access to shelters and centres run by Appogg, the National Agency for children, families, and the community. Appogg offers services to children, families, and adults in vul-nerable situations and/or at risk of social exclusion, and communities.
They also run several shelters and centres to accommodate people in need. In the past, some vulnerable asylum-seekers could be accommodated in such places when no other solution was available for them.
NGOs noticed that, due to the current situation, Appogg no longer appears to accept asylum-seekers.
In 2020. authorities have constantly and publicly stated that Malta bus no more
capacity to welcome mim ants. The Foreign Affairs minister staled in May 2020 that “centres are full and we have no place for more migrants''. However, it was pointed out by NGOs on several occasions that Malta failed to build the expected new centre mainly funded by the EU. 000 »
(XXXX, Xxxxxxx xxxxxx - Xxxxx, 0000 update, mci 2021. p. 63)
Het in mei 2022 gepubliceerde AIDA-rapport komt tot soortgelijke bevindingen:
« In 2020, overcrowding, poor conditions, and shortages of trained staff in reception facilities were reported. Homelessness is increasing because asylum applicants are required to leave open centres after a short period of time as space for quarantining is needed and as a result of job losses and difficulties in Undine stable work. Delays in providing asylum-seekers with documentation have also impacted access to employment, education, and basic social support. In 2021, many of these challenges remain. The six month contract remains in place, although extensions are granted based on vulnerability. Six months are, however, an extremely limited amount of time for asylum-seekers to acquire language skills, find a regular employment and save what is sufficient to make front to regular rent payments. Access to formal employment remains an issue, with many having to resort to irregular, unstable work positions. There is also an increase in the number of people who are left homeless, with informal settlements cropping up around open centres to cater for those who have been evicted and do not have a place to stay. Upon intervention of social workers, extensions of contracts in open centres were granted to those asylumseekers who were identified. NGOs report that, following individual interventions, A WAS often agrees to continue granting the per diem to applicants when they leave - freely or forcibly - the open reception centres. »
(AIDA, Country report - Malta, 2021 update, mei 2022, p. 75-76)
De situatie van de "Dublin-terugkeerders" is bijzonder zorgwekkend omdat zij bij hun terug keer naar Malta door de Maltese autoriteiten worden geacht hun aanvraag te hebben ingetrokken. Bijgevolg, zou de Dublin-terugkeerder door de Maltese autoriteiten kunnen worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst.
« 2.7. The situation of Dublin returnees
The main impact of the transfer on the asylum procedure relates to the difficulties in accessing the procedure upon return to Malta. If an asylum seeker leaves Mal¬ta without permission of the Immigration authorities, either by escaping from de¬tention or by leaving the country irregularly, the IPA will usually consider the ap- plication for asylum to have been implicitly withdrawn, in pursuance of Regulation 13 of the Procedural Regulations, transposing the provisions of the recast Asylum Procedures Directive. Consequently, un asylum seeker who is transferred buck will, in almost all coses, find that his or her asylum application has been implicitly withdrawn leaving him susceptible to return, und detention, bv immigration authorities. »
In deze context, oordeelde de Nederlandse Raad van State recentelijk, op 15 december 2021, dat de Nederlandse immigratie autoriteiten zich niet langer kunnen beroepen op het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen lidstaten voor Dublin-overdrachten naar Malta.
The Dutch Council of State (hiebest administrative court) ruled on 15 December 2021 that the Dutch immigration authorities can no longer rely on the principle of mutual trust for Dublin transfers to Malta. If immigration authorities wish to proceed with Dublin transfers to Malta, they are required to prove that the transfer will not result in a breach of article 3 ECHR. The court specifically mentions the structural detention of Dublin 'returnees'and finds these detention conditions to be a breach of article 3 ECHR and article 4 of the EU Charter. The court also specifically mentions the lack of effective remedy against detention because of the lack of access to justice, which is deemed a breach of article IS of the RCD and article 5 of the ECHR. It is expected that this judgment will bring a halt to Dublin trans fers to Malta from the Netherlands. »
(AIDA, Country report - Malta, 2021 update, mci 2020, p. 50-51 )
In deze omstandigheden, is het terugstuur van asielzoekers in het kader van de Dublin-procedure naar Malta, die al volledig verzadigd/ondergedompeld is, onredelijk.
Alle recente bronnen zijn unaniem: in Malta zijn er systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen van asielzoekers die een risico van onmenselijke en vernederende behandeling met zich meebrengen.
De bovenstaande informatie dient leiden tot uiterste voorzichtigheid.
Artikel 62 van dc wet van 15 december 1980 en artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering van dc bestuurshandelingen eisen een volledige en correcte motivering van de administratieve beslissingen.
Deze motivering moet rekening houden met de elementen van het dossier in het geheel en hierop antwoorden op pertinente wijze zodat de verzoeker dc redenering en de draagwijdte van dc akte kan begrijpen: “que la décision fasse apparaître de façon xxxxxx et non équivoque le raisonnement de son auteur afin de permettre au destinataire de la décision de comprendre les justifications de celle-ci et, le cas échéant, de pouvoir la contester dans le cadre d'un recours et, à la juridiction compétente, d’exercer son contrôle à ce sujet » (CCE n° 100 300 van 29 maart 2013), en ook “en omettant de se prononcer sur le contenu des différents éléments précités, la partie défenderesse a failli à son obligation de motivation formelle.” (RvV nr 95 594 van 22 januari 2013). Dc Raad van State heeft al duidelijk gesteld dat volgens artikel 62 Vreemdelingenwet en artikelen 2 en 3 van dc wet van 29 juli 1991 betreffende de
formele motivering van de bestuurshandelingen: « la motivation doit être adéquate et le contrôle s'étend à cette adéquation, c'est-à-dire l’exactitude, l’admissibilité et les pertinence des motifs » (RvS, 25 avril 2002, n° 105.385).
De administratieve rechtsbeginselen van goed bestuur en zorgvuldigheid verplichten de overheden om zich zorgvuldig te informeren om een beslissing te nemen. De Raad van State heeft de zorgvuldigheidsplicht als volgt omschreven : « veiller avant d’arrêter une décision, à recueillir toutes les données utiles dc l'espece et de les examiner soigneusement, afin dc prendre une décision en pleine et entière connaissance dc cause » (RvS, 23 februari, 1966, n °58.328) ; « [procéder] à un examen complet et particulier des données de l'espèce, avant de prendre une décision » (RvS, 31 mci 1979, n° 19.671) ; « rapportée à la constatation des faits par l'autorité, la mission dc sauvegarde du droit incombant au Conseil d'Etat a toutefois pour corollaire que celui-ci doit examiner si cette autorité est arrivée à sa version des faits dans le respect des règles qui régissent l'administration de la preuve et si elle a réellement fait montre, dans la recherche des faits, de la minutie qui est de son devoir » (RvS, Xxxxxx, no. 14.098, 29 april 1970) ; « le devoir de minutie ressortit aux principes généraux de bonne administration et oblige l'autorité à procéder à une recherche minutieuse des faits, à récolter les renseignements nécessaires à la prise de décision et à prendre en considération tous les éléments du dossier, afin qu'elle puisse prendre sa décision en pleine connaissance de cause et après avoir raisonnablement apprécié tous les éléments utiles à la résolution du cas d'espèce » (RvS nr 220.622 van 17 september 2012).
Om alle bovengenoemde redenen, is de bestreden beslissing niet voldoende gemotiveerd in schending van artikel 62 van de Vreemdelingenwet en artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991. De verwerende partij heeft geen grondig, volledig en geactualiseerd onderzoek van de situatie in Malta uitgevoerd.
In casu, gezien de systemisch tekortkomingen in het opvangsysteem, bestaat er een reëel risico om te worden onderworpen aan folteringen, of aan onmenselijke of vernederende behandelingen bij terugkeer naar Malta (schending artikel 3 EVRM en 4 van het Handvest van de grondrechten).
Aangezien de verwerende partij geen rekening heeft gehouden met de bovenvermelde elementen maar zich enkel op materieel theoretisch recht zetelt om geen toepassing van artikel 3.2 van de Dublin III Verordening te maken, werden de motiveringsplicht voortvloeiend uit artikel 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 en de zorgvuldigheidsplicht geschonden, de bijlage 26quatcr werd niet afdoende gemotiveerd.”
3.2. Verzoekende partij voert onder meer de schending aan van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van het onderzoek naar de schending van de artikelen 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zij betoogt dat niet grondig werd onderzocht of zij bij terugkeer naar Malta zal worden blootgesteld aan onmenselijke en vernederende behandelingen.
3.3. Verzoekende partij citeert uit het door de verwerende partij gehanteerde XXXX-rapport, en wijst onder andere op de volgende passage (p. 50-51):
“2.7. The situation of Dublin Returnees
The main impact of the transfer on the asylum procedure relates to the difficulties in accessing the procedure upon return to Malta. If an asylum seeker leaves Malta without permission of the Immigration authorities, either by escaping from detention or by leaving the country irregularly, the IPA will usually consider the application for asylum to have been implicitly withdrawn, in pursuance of Regulation 13 of the Procedural Regulations, transposing the provisions of the recast Asylum Procedures Directive.
Consequently, an asylum seeker who is transferred back will, in almost all cases, find that his or her asylum application has been implicitly withdrawn leaving him susceptible to return, and detention, by immigration authorities
(..).
(eigen vertaling:
De situatie van Dublin Teugkeerders.
De grootste impact bij terugkeer heeft betrekking op problemen om toegang te verkrijgen tot de asielprocedure. Als een asielzoeker Malta verlaat zonder toestemming van de immigratiedienst, ofwel door ontvluchting uit detentie ofwel door het irregulier verlaten van het land dan zal de immigratiedienst doorgaans het asielverzoek als impliciet ingetrokken beschouwen (..). Bijgevolg zal een terugkeerder in vrijwel alle gevallen geconfronteerd worden met het feit dat zijn asielverzoek impliciet werd ingetrokken waardoor hij het risico loopt op verwijdering en detentie door de immigratiedienst.)
Wat betreft deze opmerking in het rapport motiveert de verwerende partij: “NGO’s meldden dat in 2019 en 2020 de meeste verzoekers die in het kader van een Dublinprocedure werden overgedragen aan Malta in detentie werden geplaatst bij hun aankomst omdat de autoriteiten ervan uitgaan dat zij gezien het risico van onderduiken anders niet de nodige elementen voor het onderzoek van het verzoek om
internationale bescherming zullen kunnen verzamelen. Diezelfde NGO’s stellen dat ze in 2021 geen duidelijk beeld kregen van de situatie i.v.m. detentie van verzoekers die terugkeren in het kader van een Dublinprocedure door een gebrek aan toegang in de detentiecentra. Het rapport stelt dat een verzoekers van een veilig derde land of een land waar een terugkeer mogelijk is vaker in detenties zullen worden geplaatst dan verzoekers van landen met een hoge erkenningsgraad (p. 50-51). We merken op dat het rapport niet impliceert dat de betrokkene per definitie zal worden vastgehouden en veroordeeld of dat detentie een 'automatisme’ is bij overdracht aan Malta. Volgens de Maltese wetgeving is detentie toegestaan omwille van de volgende redenen: om de identiteit van een verzoeker vast te stellen, om alle noodzakelijke elementen waarop het verzoek is gebaseerd te kunnen vaststellen, om na te gaan op basis van welke procedure de verzoeker Malta mag binnenkomen, wanneer een verzoeker zijn uitwijzing probeert te vertragen, omwille van nationale veiligheid en binnen de voorwaarden van de Dublinverordening. (p. 95-96) Dat een verzoeker binnen de grenzen van de wet voor een beperkte tijd kan worden vastgehouden is ons inziens geen onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.”
In het licht van de vaststelling in het rapport dat een Dublin-terugkeerder in vrijwel alle gevallen geconfronteerd zal worden met een impliciete intrekking van de asielaanvraag en daardoor vatbaar is voor verwijdering en detentie (an asylum seeker who is transferred back will, in almost all cases, find that his or her asylum application has been implicitly withdrawn leaving him susceptible to return, and detention, by immigration authorities) kan de Raad de verwerende partij niet volgen in haar motivering. Daar uit het rapport blijkt dat in vrijwel alle gevallen een Dublin-terugkeerder vatbaar is voor detentie is de Raad van oordeel dat de kans dat een Dublin-terugkeerder wordt vastgehouden reëel is en de niet- vasthouding eerder uitzondering is. Dit alles temeer het rapport eveneens vermeldt:
“Indeed, in 2019 and 2020, NGOs assisting migrants such as aditus Foundation and JRS reported that most Dublin returnees who flee Malta were detained upon return, being usually detained under the Reception Conditions Directive as the authorities consider that elements of their claim could not be gathered without enforcing detention due to the risk of absconding.
As of 2021, there is no clear policy regarding Dublin returnees in Malta. NGOs are not currently in a position to comment regarding detention of Dublin claimants following their return to Malta due to their inability to monitor the situation of detention centres, due to severe access restrictions » (eigen vertaling : In 2019 en 2020 maakten ngo’s zoals aditus Foundation en JRS melding van het feit dat de meeste Dublin terugkeerders die Malta ontvluchtten bij terugkeer vastgehouden worden (..). Vanaf 2021 is er geen duidelijk beleid wat betreft Dublin terugkeerders. Xxx’x zijn momenteel niet in staat om hun bemerkingen te geven over de detentie van Dublin-terugkeerders daar zij de situatie niet meer kunnen monitoren omwille van strenge toegangsbeperkingen tot de detentiecentra)
waaruit blijkt dat het volgens NGO’s in 2019 en 2020 gangbare praktijk was om Dublinterugkeerders die Malta ontvlucht waren bij terugkeer vast te houden. Nu blijkens het rapport de ngo’s over de situatie in 2021 geen opmerkingen kunnen geven omdat zij wegens strenge toegangsbeperkingen tot de detentiecentra verhinderd worden zicht te krijgen op detentie van Dublin-terugkeerders, kan bijgevolg ook niet blijken dat het beleid van de Maltese autoriteiten om Dublinterugkeerders systematisch op te sluiten bij terugkeer thans veranderd is en dat er geen sprake zou zijn van structurele vasthouding. Zo wordt in het rapport immers ook gewezen op de uitspraak van de Nederlandse Raad van State van 15 december 2021 waarin ondermeer vastgesteld wordt dat uit een email van de Maltese mensenrechtenorganisatie Aditus van 15 juni 2021 blijkt dat “alle Dublinclaimanten na overdracht aan Malta worden gedetineerd.” (eigen markering).
Gelet op voorgaande meent de Raad dat de verwerende partij er in casu niet zonder meer van uit kan gaan dat in het geval van verzoekende partij geen reëel risico op detentie en verwijdering is aangetoond. Er blijkt ook niet dat de aanvaarding van de terugname door de Maltese autoriteiten op grond van artikel 18(b) van de Dublin III-Verordening inhoudt dat zij voorgaande praktijk in casu niet zouden hanteren.
Waar de verwerende partij voorts motiveert dat detentie binnen de grenzen van de wet is toegestaan gaat zij ook voorbij aan volgende kritische bemerkingen in het AIDA-rapport waarbij ondermeer melding wordt gemaakt van serieuze tekortkomingen inzake de detentie(omstandigheden):
(“In March 2021, the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) published a report following its visit to Malta in September 2020. The report highlights the serious failures of the Maltese detention system in 2020, stressing that migrants are
deprived of their liberty without any legal basis for arbitrarily long periods in conditions, which appear “to be bordering on inhuman and degrading treatment as a consequence of the institutional neglect”. The CPT considered that “certain of the living conditions, regimes, lack of due process safeguards, treatment of vulnerable groups and some specific COVID-19 measures undertaken are so problematic that they may well amount to inhuman and degrading treatment contrary to Article 3 of the European Convention on Human Rights”.) (p. 94) (eigen vertaling: In maart 2021 publiceerde het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) een rapport volgend op haar bezoek aan Malta in september 2020. Het rapport benadrukt de belangrijke tekortkomingen in het Maltese detentiesysteem in 2020, daarbij wijzend op het feit dat migranten hun vrijheid wordt ontnomen zonder enige wettelijke basis gedurende arbitraire lange periodes in omstandigheden die op de rand lijken te balanceren van onmenselijke en vernederende behandeling als gevolg van institutionele verwaarlozing. Het CPT oordeelde dat bepaalde leefomstandigheden, regimes, gebrek aan procedurele waarborgen, de behandeling van kwetsbare groepen en bepaalde specifieke Covid-19 maatregelen dermate problematisch zijn dat zij wel degelijk aanleiding kunnen geven tot een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM.)
Alsook gaat zij voorbij aan de verwijzing in het AIDA-rapport naar het arrest van het EHRM in de zaak Xxxxxxxx v. Malta van 11 maart 2021 (p. 108): “the ECtHR found violations of articles 3, 5(1), and 34 of the European Convention on Human Rights in the case of a Nigerian national placed in immigration detention pending deportation for fourteen months. The applicant’s complaints concerned the conditions of his detention; not being given the opportunity to correspond with the Court without interference by the prison authorities; and being denied access to materials intended to substantiate his application.
Regarding article 3, the Court considered several aspects of his detention and concluded, overall, that conditions were inadequate in particular because of the time spent in isolation without exercise (he was kept in a container seventy-five days without access to natural light or air). The Court also noted that he was later unnecessarily detained with individuals under COVID-19 quarantine, a measure that did not comply with basic sanitary requirements. The Court concluded unanimously that the conditions of his detention were a violation of the applicant’s article 3 rights.
The Court found a violation of article 34, considering that the Maltese authorities had not guaranteed the applicant’s right to apply before the Court since they tampered with his correspondence and did not guarantee adequate legal representation. Regarding the correspondence with the Court, it was concluded that, firstly, the applicant had not been provided with copies of documents he needed to substantiate his claim before the Court; and secondly, that the confidentiality of his correspondence was not respected.
According to the Court, the authorities’ failures amounted to an unjustified interference with his right of individual petition. Regarding his right to legal representation, the Court considered that the legal aid lawyer appointed by the authorities failed to keep contact with the applicant and abandoned her mandate without informing him and without making any submissions when requested. Informed of the situation, the Government did not take any action to remedy the situation. In the circumstances, those failings had amounted to ineffective representation in special circumstances which incurred the State’s liability under the Convention.
Finally, the Court also held unanimously that there had been a violation of Article 5(1) since the authorities were not diligent enough in processing his deportation and that the applicant’s detention therefore ceased to be lawful.”
(eigen vertaling: Het EHRM stelt een schending van de artikelen 3, 5(1) en 34 van het EVRM vast in de zaak van een Nigeriaanse onderdaan die met het oog op zijn verwijdering gedurende 14 maanden in detentie zat. De grieven van de verzoeker betroffen de detentieomstandigheden, het feit dat hem de mogelijkheid werd ontnomen te corresponderen met het Hof zonder inmenging van de gevangenisautoriteiten, en het feit dat hem de toegang geweigerd werd tot informatie om zijn verzoek te onderbouwen. In het licht van artikel 3 EVRM onderzocht het Hof diverse aspecten van zijn detentie en besloot dat de detentieomstandigheden inadequaat waren meer specifiek gelet op de duurtijd doorgebracht in isolatie zonder mogelijkheid tot lichaamsbeweging (hij werd vastgehouden in een container gedurende 75 dagen zonder toegang tot natuurlijk licht of lucht). Het Hof wees er eveneens op dat hij nadien onnodig werd vastgehouden met individuen ingevolge Covid-19 quarantaine, een maatregel die niet voldeed aan basis sanitaire vereisten. Het Hof oordeelde unaniem dat zijn detentieomstandigheden een schending uitmaakten van zijn rechten op grond van artikel 3 EVRM.
Het Hof besloot tot een schending van artikel 34, stellende dat de Maltese autoriteiten verzoekers recht op beroep bij het Hof niet hadden gegarandeerd, nu zij zich bemoeiden met zijn correspondentie en zij geen adequate rechtsbijstand garandeerden. Wat betreft de correspondentie met het Hof werd geoordeeld dat de verzoeker geen kopies van de documenten die hij nodig had om zijn verzoek te
onderbouwen werden verstrekt en dat de vertrouwelijkheid van zijn correspondentie niet was geëerbiedigd.
Volgens het Hof kwamen de tekortkomingen van de autoriteiten neer op een ongerechtvaardigde inmenging in zijn recht op beroep. Betreffende zijn recht op rechtsbijstand stelde het Hof vast dat de door de autoriteiten toegewezen advocaat geen contact onderhield met de verzoeker en zij eveneens haar mandaat neerlegde zonder verzoeker in te lichten en zonder standpunten in te dienen wanneer gevraagd. Hoewel de overheid hierover geïnformeerd werd, liet zij na enige actie te ondernemen. In die omstandigheden leidden deze tekortkomingen tot ineffectieve vertegenwoordiging (..)
Xxxxxxxxx besloot het Hof unaniem tot een schending van artikel 5(1) EVRM omdat de autoriteiten niet diligent hadden opgetreden met betrekking tot zijn verwijdering waardoor de detentie onrechtmatig werd.)
waarna in het AIDA-rapport vastgesteld wordt dat dit arrest er niet voor zorgde dat de detentieomstandigheden voor asielzoekers er thans op vooruit is gegaan.
Er blijkt niet dat de detentieomstandigheden anders zijn voor Dublin-terugkeerders. Immers wordt in het AIDA-rapport bevestigt dat wanneer Dublin-terugkeerders vastgehouden worden, dit doorgaans gebeurt in dezelfde detentiecentra als andere asielzoekers (p. 50-51) zodat de motivering dat de vaststellingen van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) in het rapport enkel betrekking hebben op asielzoekers die via de zee toekomen niet kan gevolgd worden.
3.4. Gelet op voorgaande dient gesteld dat het onderzoek van de verwerende partij naar een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM bij overdracht niet zorgvuldig is gevoerd. Daar het betoog van verzoekende partij dat zij een reëel risico loopt op detentie en verwijdering en de detentie(omstandigheden) daarenboven ook serieuze tekortkomingen kent geenszins zonder grond is, is het in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig van de verwerende partij dat zij aan de Maltese autoriteiten geen individuele garanties heeft gevraagd waaruit blijkt dat de verzoekende partij in Malta niet onderworpen zal worden aan een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM. (cfr. Tarakhel v. Switzerland, Grote Kamer, 4 november 2014, § 121).
3.5. De verwerende partij heeft nagelaten een nota met opmerkingen in te dienen.
3.6. Een schending van de zorgvuldigheidsplicht is aangetoond. Het enig middel is in de aangeven mate gegrond. Dit volstaat om tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing te besluiten. Derhalve dringt een bespreking van de overige middelonderdelen zich niet meer op.
4. Korte debatten
De verzoekende partij heeft een gegrond middel aangevoerd dat leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing. Er is grond om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van
21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, is zonder voorwerp.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten van 15 september 2022, wordt vernietigd.
Artikel 2
De vordering tot schorsing is zonder voorwerp.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op zevenentwintig februari tweeduizend drieëntwintig door:
mevr. X. XX XXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
xxx. X. XXX XXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
R. XXX XXXXX X. XX XXXXXXX