nr. 300 326 van 19 januari 2024 in de zaak RvV X / IV
nr. 300 326 van 19 januari 2024 in de zaak RvV X / IV
Inzake: X
wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat X. XXXXXX
Xxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 XXXX
tegen:
de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 6 juli 2023 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 30 mei 2023.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 8 december 2023 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 21 december 2023.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat X. XXXXXXXX loco advocaat X. XXXXXX, in het bijzijn van de voogd en van attaché X. XXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
1.1. Verzoeker, die verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten, diende een verzoek om internationale bescherming in op 23 december 2021.
1.2. Op 11 april 2023 wordt verzoeker gehoord door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna ‘het CGVS’), bijgestaan door een tolk die het Pashai machtig is. Zijn advocaat en voogd waren aanwezig.
1.3. Op 30 mei 2023 neemt de commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna ‘de commissaris-generaal’) de bestreden beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en van de subsidiaire beschermingsstatus, die als volgt luidt:
De bestreden beslissing luidt als volgt:
“A. Feitenrelaas
Jij, H. R., verklaarde de Afghaanse nationaliteit te bezitten, etnisch Pashai en soennitisch moslim te zijn. Je werd geboren op […] 2006 in het dorp Amla in het district Dara-I-Nur in de Afghaanse provincie Nangarhar. Jij ging daar tot de 4e graad naar school. Jij ging wekelijks of tweewekelijks boodschappen doen in de voedingswinkel van jouw vader in Amla bazaar op ongeveer tien à vijftien minuten wandelen van jouw huis.
Xxxx vader en oudste broer, M. H., werkten samen in de winkel. In de voormiddag was jouw vader daar tot hij naar zijn velden ging. Xxxx broer ging na school naar de winkel wanneer jouw vader weg was. Ze hadden een contract met de politie die hun voeding bij jouw vaders winkel kwamen halen.
In de lente van 2021 kreeg jouw vader telefoon van een onbekend persoon die ermee dreigde achter zijn familie aan te komen als hij zijn samenwerking met de politie niet zou stopzetten. Ongeveer een week later kwamen de taliban naar jouw vaders winkel om hem opnieuw te waarschuwen hun samenwerking met de overheid stop te zetten. Hierbij namen ze ook boodschappen mee zonder hiervoor te betalen. Een week na dat dreigement besloot jouw vader zijn winkel te verkopen aan een dorpeling.
Een week na de verkoop van de winkel verlieten jij, jouw broer (M. H.) en jouw vader Afghanistan. Xxxxxx xxxxxxx via Pakistan naar Iran waar xxx en jouw broer gescheiden raakten van jouw vader. Xxxx broer bleef in Turkije wachten op jouw vader. Jij reisde verder via Griekenland, Bulgarije, Servië, Roemenië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland tot in België waar jij op 21 december 2021 aankwam. Jij diende hier op 23 december 2021 een verzoek om internationale bescherming in.
Jouw twee jongere broers wonen nog steeds met jouw moeder in Xxxx in een nieuw huis dat ze bouwden naast jouw verouderde ouderlijk huis. Xxxx paternale oom ondersteunt jouw familie in Afghanistan. De taliban komen nog steeds langs om naar jou, jouw broer en vader te vragen.
Ter staving van dit verzoek om internationale bescherming leg je volgende kopieën neer: de xxxxxxx’x van
jouw broers (M. A. en A.) en twee foto’s van de winkel.
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen. Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er jou in het kader van de behandeling van jouw verzoek door de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) en het Commissariaat-generaal (CGVS) steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er jou een voogd toegewezen die jou bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; er werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met jouw jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Xxxx voogd en advocaat wezen er daarnaast op rekening te houden met jouw jonge leeftijd en gebrek aan scholing en de eventuele moeilijkheden voor het persoonlijk onderhoud daardoor (NPO, p.24). Zoals hierboven aangehaald, werd je gehoord door een protection officer die opgeleid is om minderjarigen te interviewen. Verder werd je zowel bij aanvang als op het einde van het persoonlijk onderhoud op het CGVS gevraagd of je de tolk (en de vragen) goed begrepen had, wat je telkens beaamde (NPO, p.3, 23). Verder gaf je nergens tijdens het persoonlijk onderhoud enige problemen in dat verband aan, en bevestigde je ook dat je bij de DVZ de tolk goed verstaan had ondanks het feit dat je niet heel goed Pashtu zou spreken (NPO, p.3).
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kan voldoen aan je verplichtingen.
Na het persoonlijk onderhoud op het Commissariaat-generaal wordt vastgesteld dat jij er niet in geslaagd bent om jouw vrees voor vervolging, in de zin van de Vluchtelingenconventie, of een reëel risico op het lijden van ernstige schade, zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming, aannemelijk te maken.
Vooreerst dient opgemerkt te worden dat jij jouw identiteit niet ontegensprekelijk wist aan te tonen. Je legde immers geen identiteitsdocumenten neer, en legde hierover bovendien weinig overtuigende verklaringen af. Het bewijs van identiteit maakt nochtans een essentieel element uit in iedere procedure en de verzoeker is ertoe gehouden de stukken waarover hij beschikt of kan beschikken voor te leggen. Er kan verwacht worden dat je had kunnen weten jouw identiteit te moeten staven met documenten, zeker gezien je daar van bij aanvang van de procedure op gewezen was, en je bovendien wordt bijgestaan door een voogd en een advocaat en je er wél in slaagde identiteitsdocumenten van jouw broers neer te leggen (zie groene documentenmap). Dat je dan naliet jouw taskara neer te leggen is dan ook allerminst ernstig te noemen (NPO, p.4). Des te meer gezien jij op de fiche die je als niet-begeleide minderjarige vreemdeling invulde, alsook op de DVZ nadien, verklaarde dat deze gewoon in Afghanistan zou liggen (Verklaring DVZ, dd.16.06.2022, pt.26; Fiche NBMV, dd.23.12.2021, p.4). Ondanks het feit dat jij in het interview op het CGVS vermeldde dat jouw familie een nieuw huis bouwde naast jouw verouderde ouderlijk huis wegens instortingsgevaar (NPO, p.8) vermeld je pas na een confrontatie over het ontbreken van xxxx identiteitsdocumenten dat jouw huis werkelijk instortte twee maanden voor het interview waardoor je deze niet kan neerleggen (NPO, p.13). Los van het feit dat dit dan ook een ad-hoc toevoeging lijkt te gaan om jouw gebrek aan documenten te vergoelijken dient gesteld dat jij al maanden eerder wist jouw identiteit te moeten staven.
Daarbovenop wijst het CGVS op toegevoegde informatie waaruit blijkt dat allerhande documenten, wegens de hoge corruptiegraad in Afghanistan eenvoudig kunnen worden verkregen of worden nagemaakt (zie blauwe informatiemap). Afghaanse documenten hebben dan ook sowieso een zeer beperkte bewijswaarde. Bovendien betreffen de xxxxxxx’x van jouw broers slechts kopijen, xxxxxxx op zich ook al maar weinig bewijswaarde hebben gezien ze makkelijk te manipuleren zijn. Hoe dan ook dient vastgesteld dat gezien je jouw eigen identiteit niet hebt kunnen staven jouw band met jouw beweerde broers bijgevolg niet is aangetoond.
Het ontbreken van jouw identiteitsdocumenten en documenten die jouw band met jouw broers of andere familieleden aantonen houdt initieel een negatieve indicatie in met betrekking tot de geloofwaardigheid van jouw asielrelaas, daar jij ons geen duidelijk zicht geeft op wie jij bent en wie jouw familie is.
Er kan verder geen geloof gehecht worden aan jouw bewering een vrees te moeten koesteren voor de taliban omwille van jouw vaders samenwerkingscontract met het districtshuis van Dara-I-Nur. Dit omwille van onderstaande redenen.
Ten eerste heb jij niet kunnen aantonen dat jouw vader überhaupt een contract had met het districtshuis van Dara-I-Nur. Het blijft immers niet meer dan een blote bewering die jij op geen enkele manier kan staven met documenten (NPO, p.21). Hierdoor kan het CGVS zich enkel baseren op jouw verklaringen, die uitermate gebrekkig en vaag blijven. Jij hebt immers geen enkele informatie over dit samenwerkingscontract van jouw vaders winkel met het districtshuis. Xxx zag één keer soldaten aan jouw vaders winkel wanneer jij dertien jaar oud was, waarop xxxx vader jou over het contract met de politie vertelde (NPO, p.10). Jij hebt je hierover nooit verder geïnformeerd bij jouw vader of broer (NPO, p.10). Het is echter zeer bevreemdend dat jij geen informatie hebt ingewonnen bij jouw familie over de oorzaak van jullie problemen. Indien jouw vader zijn contract niet voor jou geheim hield, kan verwacht worden dat hij hierover meer zou vertellen. De foto’s van de beweerde winkel die jij hieromtrent neerlegt kunnen deze twijfels niet doen opklaren (zie groene documentenmap). Het gaat immers om een foto met de zogenaamde nieuwe eigenaar. Hier kan op geen enkele manier uit afgeleid worden dat jouw vader ooit een winkel had waar mensen van de (voormalige) overheid hun voeding kwamen halen waardoor jouw familie problemen kreeg.
Jij hebt met andere woorden een samenwerkingscontract tussen jouw vader en de overheid niet ontegensprekelijk kunnen aantonen hetgeen jouw problemen die hier onlosmakelijk mee verbonden zijn al op losse schroeven zet.
Ten tweede dient verder opgemerkt dat jouw verklaringen omtrent de dreigementen die volgden op dat beweerde samenwerkingscontract allerminst aannemelijk blijken.
Primo blijken jouw verklaringen hieromtrent inconsistent. Zo beweerde jij op de vragenlijst van het CGVS, die je invulde bij de DVZ, dat de taliban naar de winkel van jouw vader kwam waarna hij ook een telefoontje van hen ontving (Vragenlijst CGVS, dd.16.06.2022, pt.3.5). Op het persoonlijk onderhoud op het CGVS beweer jij dan weer het tegenovergestelde. Xxxx vader zou eerst een dreigtelefoon ontvangen hebben waarna de taliban hem ook in de winkel kwam opzoeken (NPO, p. 18). Dat jij over de enige twee dreigementen naar jouw vader toe geen consistente verklaringen kan afleggen ondermijnt de geloofwaardigheid ervan in zeer ernstige mate.
Xxxxxxx zijn jouw verklaringen over deze dreigingen an sich zeer gebrekkig. Zo beweer jij geen enkele informatie te hebben over dat telefoontje van deze ‘onbekende mensen’ (NPO, p.18). Over het bezoek aan de winkel van jouw vader kan je niet meer vertellen dan dat ze niet betaalden voor hun boodschappen en ermee dreigden jouw vaders familie te vervolgen (NPO, p.17, 18). Deze vage en oppervlakkige verklaringen doen de wenkbrauwen fronsen. Dat jij niet meer informatie hebt over de redenen van jouw vertrek uit Afghanistan is op zijn minst zeer bevreemdend.
Tertio dient opgemerkt dat het uitblijven van een gerichte aanval van de taliban op jouw vader, en/of zijn familie, nadat ze op de hoogte gekomen waren van zijn samenwerking -nadat hij dat overigens jarenlang klaarblijkelijk zonder noemenswaardige problemen had kunnen doen- niet valt te rijmen met het gewelddadige karakter van de taliban die jullie zo vrezen. Indien de taliban werkelijk jouw vader en jouw broer wilden straffen voor hun werk in de winkel kan verwacht worden dat ze verdere en hardere actie zouden ondernemen dan een telefoontje en een relatief onschuldig bezoekje, quod non. Ze hadden nochtans makkelijk gevonden kunnen worden. Zo bleven ze nog twee weken na het dreigtelefoontje thuis en zelfs nog een week nadat ze hun winkel bezochten op amper vijftien minuten wandelen van hun huis in Amla (NPO, p.9, 18). De taliban hebben echter op geen enkel moment jouw huis benaderd met het oog op een zoektocht naar jouw broer en/of vader na deze dreigementen (NPO, p.18). Dat de taliban plots vergevingsgezind zouden worden en geen gevolg zouden geven aan hun dreigementen is totaal onlogisch. Dit doet jouw geloofwaardigheid verder wankelen.
Ten derde is het totaal ongeloofwaardig dat jij een persoonlijke vrees zou koesteren voor de taliban omwille van die beweerde samenwerking van jouw vaders winkel met het districtshuis. Dat jij hierdoor beweert een persoonlijke vrees te koesteren voor de taliban in Afghanistan raakt immers kant noch wal. Jij hebt immers nooit een rol gespeeld in de winkel van jouw vader (NPO, p.6), wist niets af van de beweerde samenwerking met de politie (NPO, p.10) en blijkt uit jouw verklaringen geen enkele vervolging naar jou gericht door de taliban (NPO, p.17).
Bovendien heeft je vader volgens je verklaringen uiteindelijk zijn winkel verkocht en daarmee in feite aan de eis van de taliban voldoen. Jij hebt niet kunnen aantonen dat jij een vrees dient te koesteren voor de taliban in Afghanistan.
Geconfronteerd met het feit dat jij geen enkele rol had in het samenwerkingscontract met de overheid verwijs jij naar een andere familie die hetzelfde meemaakte. Jij beweert dat een (voor jou onbekende) familie van een aangrenzend district bedreigd werd omdat de vader samenwerkte met het district. Hierop werd zijn zoon ontvoerd en gedood (NPO, p.19). Dat jij over een onbekende familie vertelt die jij van haar noch pluim kent om zo jouw vrees te staven is niet ernstig te nemen. Hieruit kan op geen enkele manier jouw persoonlijke vrees uit afgeleid worden.
Ten vierde blijkt jouw vrees jegens de taliban in Afghanistan evenmin uit incidenten die zich voordeden sinds jouw vertrek uit Afghanistan. Sinds jouw vertrek heeft jouw moeder één keer verteld dat de taliban naar jullie kwamen vragen aan jouw moeder, paternale oom en dorpelingen. Jij weet niet wanneer dit gebeurde (NPO, p.20). Indien de taliban jullie werkelijk wilden straffen voor de samenwerking van jouw vader met het districtshuis zouden ze het niet nalaten jouw huis te bezoeken en grondig te doorzoeken. Uit jouw verklaringen blijkt nochtans dat de taliban niet één poging ondernamen om hun zoektocht verder te zetten (NPO, p.18). Xxxx vrees dat ze jouw broer en vader, en bijgevolg ook jou, zouden zoeken staat dan ook compleet haaks op hun weinig doortastende zoektocht die opmerkelijk snel werd opgegeven.
Bovendien verblijven jouw moeder, jongere broers, zus en paternale oom tot op heden in Amla en stellen ze het daar goed, hetgeen evenmin te rijmen is met jouw bewering dat jouw familie een doelwit zou vormen voor de taliban (NPO, p.7, 23). De taliban zijn immers niet echt geroemd voor hun vergevingsgezindheid, men kan verwachten dat de werkzaamheden van je vader en broer en dreigementen van de taliban daarop
een impact zouden hebben op jouw andere familieleden, wat hier klaarblijkelijk niet het geval is. Ook deze vaststelling doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van jouw verklaringen.
Ten vijfde vrees jij de taliban bij een terugkeer naar Afghanistan omwille van een vermeende bekering. Ze zouden jou immers als ketter aanzien bij een terugkeer uit Europa (NPO, p.21). Jij laat echter na in concreto aan te tonen dat jij verwesterd bent of als dusdanig aanschouwd zou worden in Afghanistan. Jij kan immers geen enkele voorbeelden aanhalen waarom jij als verwesterd aanzien zou worden (NPO, p.21-22). Waar jij verwijst naar jouw verblijf in Europa moet worden vastgesteld dat hieruit geen vrees voor vervolging of risico op ernstige schade in jouw hoofde kan worden afgeleid. Jij hebt immers niet aangetoond dat jij dermate verwesterd zou zijn dat jij je niet meer zou willen of kunnen schikken naar de in Afghanistan vigerende wetten, regels en gebruiken, en dat jij bij een terugkeer naar Afghanistan aldaar niet zou kunnen aarden en jouw leven er niet zou kunnen opnemen en uitbouwen.
Volledigheidshalve merkt het CGVS ook op dat jij geen internationale bescherming hebt aangevraagd in de Europese landen waarlangs jij naar België reisde. Dat er veel dorpelingen van Amla in België zouden verblijven en jouw broer dit land aanbeval is geen afdoende verklaring (NPO, p.22). Van iemand die beweert nood te hebben aan internationale bescherming kan redelijkerwijze verwacht worden dat hij die nood aanhaalt en internationale bescherming vraagt zodra die daartoe de kans heeft. Dat jij dit naliet in de landen die jij passeerde en pas in België om internationale bescherming verzocht doet verder afbreuk aan de beweerde reden van vertrek en jouw ingeroepen vrees voor vervolging.
De door jou neergelegde documenten -met name de xxxxxxx’x van jouw broers en de foto’s van de winkelzijn daarnaast niet in staat zijn om bovenstaande appreciatie om te buigen. Verder zijn taskara’s hoogstens een begin van bewijs van uw identiteit en nationaliteit maar in geen geval een sluitend bewijs van uw identiteit en/of leeftijd. Dient hierbij herhaald dat uit toegevoegde informatie blijkt dat allerhande Afghaanse documenten gezien de graad van corruptie in het land eenvoudig konden worden verkregen of worden nagemaakt, en dus weinig bewijswaarde hebben. Daarnaast kan aan privéfoto’s geen enkele bewijswaarde toegekend te worden gezien deze door mogelijke enscenering geen garantie bieden van wat wordt afgebeeld.
Naast de toekenning van de vluchtelingenstatus kan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2 van de Vreemdelingenwet.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, maar ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt de EUAA Country Guidance: Afghanistan van januari 2023 (beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx- guidanceafghanistan-january-2023) in rekening genomen.
In de EUAA Country Guidance wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EUAA Country Guidance wordt er op gewezen dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is; (v) het aantal burgerslachtoffers; (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten; en (vii) verdere impact van het geweld.
In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Er wordt ook met andere indicatoren rekening gehouden, enerzijds bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar anderzijds, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen, ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan voor 15 augustus 2021 regionaal erg verschillend waren. Deze sterke regionale verschillen typeerden het conflict in Afghanistan. In sommige provincies was er sprake van een open strijd waardoor er voor die regio’s slechts minimale individuele elementen vereist waren om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies was de omvang en de intensiteit van het geweld beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten werd, waardoor er voor die regio’s niet kon gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog was dat er zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, tenzij de verzoeker aannemelijk maakte dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestonden die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhoogden (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot waren er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag was dat in het algemeen kon gesteld worden dat er geen reëel risico bestond voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvond in de provincie.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2021_09_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf, de COI Focus Afghanistan. Veiligheidssituatie van 5 mei 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx._xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxxx_00000000.x df, EUAA Afghanistan Security Situation van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx
_situation.pdf, de COI Focus Afghanistan: Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022 van 23 september 2022 en de EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_11_Q35_EUAA_COI_Query_Response_Afghanistan_update_1_July_31_October_2022.pdf) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is.
Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban ging gepaard met een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld en met een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers.
Waar voor de machtsovername door de taliban het overgrote deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, haar veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als actor aanwezig zijn in het land. Het verdwijnen van enkele van de belangrijkste actoren uit het conflict heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe situatie in het land en draagt in zeer grote mate bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan.
Sinds de machtsovername van de taliban is het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan significant gedaald. De VN Human Rights Council stelde in maart 2022 dat, hoewel sporadisch geweld nog plaatsvindt, burgers nu in relatieve vrede kunnen leven. In vergelijking met dezelfde periode het jaar voordien daalden tussen 19 augustus en 31 december 2021 het aantal ‘armed clashes’, luchtaanvallen en incidenten met IED’s allen met meer dan 90%. Hetzelfde patroon en lagere niveau van willekeurig geweld tekenden zich af in 2022.
UNAMA registreerde in de tien maanden na 15 augustus 2021 in totaal 2.106 burgerslachtoffers (waarvan 700 dodelijke), voornamelijk ten gevolge van aanslagen van ISKP op niet-militaire doelwitten waarbij vooral religieuze minderheden werden getroffen en, in mindere mate, als gevolg van ‘unexploded ordnance’. Ditzelfde patroon zette zich verder in de tweede helft van 2022. UCDP registreerde in de periode tussen de machtsovername in augustus 2021 en 22 oktober 2022 1.086 dodelijke burgerslachtoffers.
Het geweld dat actueel nog plaatsvindt, is voornamelijk doelgericht van aard, waarbij enerzijds sprake is van acties van de taliban tegen voornamelijk leden van de voormalige ANSF alsook tegen bijvoorbeeld
ex-overheidsmedewerkers, journalisten en aanhangers van ISKP. Anderzijds wordt er gerapporteerd over confrontaties tussen de taliban en het National Resistance Front , voornamelijk in Panjshir en aangrenzende noordelijke regio’s, en over aanslagen door ISKP, die voornamelijk gericht zijn tegen leden van de taliban en tegen sjiitische burgers.
ISKP gebruikt in haar gerichte aanslagen tegen de taliban, vooral in landelijke regio’s, dezelfde tactieken die eerder werden gebruikt door de taliban, zoals zelfmoordaanslagen, bermbommen, magnetische bommen en targeted killings. Hoewel veel van deze acties en aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn en de impact ervan op burgers beperkt is. Afghanistan werd sinds de machtsovername getroffen door enkele grote aanslagen die onder meer de sjiitische minderheid viseerden en werden opgeëist door ISKP. Bij vier grote zelfmoordaanslagen van ISKP, die gericht waren op de Xxxxx Xxxxxx luchthaven, twee sjiitische moskeeën en een militair hospitaal, vielen in totaal 264 dodelijke slachtoffers en 533 gewonden, wat ongeveer 70% van het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode tussen 15 augustus 2021 en 15 februari 2022 uitmaakte. Na een kalmere periode in het einde van 2021 en de eerste maanden van 2022 was er sinds april opnieuw sprake van een patroon van aanslagen van ISKP op voornamelijk sjiitische doelwitten in stedelijke gebieden. Grootschalige aanslagen vonden in de maanden die volgden voornamelijk plaats in Kabul en waren gericht tegen de sjiitische gemeenschap aldaar. ISKP, dat een 4000-tal militanten zou tellen, is aanwezig in quasi heel Afghanistan, maar heeft een sterkere aanwezigheid in het oosten, het noorden en in Kabul. De aanwezigheid van ISKP in deze gebieden is echter niet van die aard dat er kan gesteld worden dat ze de controle hebben over het grondgebied. De taliban voerden raids uit op schuilplaatsen waar ISKP-leden zich bevinden en voerden hierbij arrestaties uit. De taliban voerden verder gerichte aanvallen en targeted killings uit op vermeende ISKP-leden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze acties doelgericht van aard waren en slechts in beperkte mate burgerslachtoffers veroorzaakten.
ACLED registreerde in de periode van 15 augustus 2021 tot 21 oktober 2022 het grootste aantal veiligheidsincidenten in Kabul en Panjshir, gevolgd door Baghlan, Nangarhar en Takhar. Dodelijke slachtoffers vielen er volgens UCDP in de periode tussen 16 augustus 2021 en 22 oktober 2022 in hoofdzaak in de provincie Kabul. De vastgestelde daling van het geweld heeft verder als gevolg dat de wegen significant veiliger werden, waardoor burgers zich veiliger over de weg kunnen verplaatsen.
In de maanden voorafgaand aan de machtsovername door de taliban was er sprake van een sterke toename van het aantal intern ontheemden. Deze waren afkomstig uit quasi elke provincie van Afghanistan. XXXXXX rapporteerde in de periode 1 januari – 30 november 2021 759.000 nieuwe intern ontheemden in Afghanistan, waarvan 98% dateerde van voor de machtsovername door de taliban. Na de machtsovername en het einde van het conflict is er een significante daling in het aantal intern ontheemden en is ontheemding ten gevolge van conflict vrijwel volledig gestopt.
De machtsovername door de taliban heeft een impact gehad op de aanwezigheid van bronnen in het land en op de mogelijkheid om verslag uit te brengen. Er kan opgemerkt worden dat, in vergelijking met de periode voor de machtsovername waarin bijzonder veel bronnen en organisaties in Afghanistan actief waren en over de veiligheidssituatie rapporteerden, heden minder gedetailleerde en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan voorhanden is. Er moet echter worden vastgesteld dat de berichtgeving uit en over het land niet is gestopt, dat tal van bronnen nog steeds beschikbaar zijn en nieuwe bronnen zijn verschenen. Bovendien zijn verschillende gezaghebbende experten, analisten en (internationale) instellingen de situatie in het land blijven opvolgen en rapporteren zij over gebeurtenissen en incidenten. De verbeterde veiligheidssituatie heeft verder als gevolg dat meer regio’s dan vroeger toegankelijk zijn. Er kan dan ook besloten worden dat er actueel voldoende informatie beschikbaar is om het risico voor een burger om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld te kunnen beoordelen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er sprake is van een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en dat de incidenten die zich wel nog voordoen hoofdzakelijk doelgericht van aard zijn. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk afgenomen aantal incidenten en burgerslachtoffers, de typologie van het geweld, het beperkt aantal conflict-gerelateerde incidenten en de beperkte intensiteit van deze incidenten, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal, de impact van dit geweld op het leven van de burgers en de vaststelling dat veel burgers terugkeren naar hun regio van herkomst. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat
een burger louter omwille van zijn aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet, zoals situaties van open combat of van hevige of voortdurende gevechten, er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting.
Xxx bracht zelf geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. Jij laat na het bewijs te leveren dat jij specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met jouw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld in Afghanistan. Evenmin beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in jouw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat jij een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Overeenkomstig artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico zou lopen op ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Naar analogie met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden benadrukt dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet valt.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 15, b) van de richtlijn 2004/83/EU (heden richtlijn 2011/95/EU), waarvan artikel 48/4, § 2, b van de Vreemdelingenwet de omzetting in Belgisch recht vormt, in wezen overeenstemt met artikel 3 van het EVRM (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 28). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat socio- economische of humanitaire situaties in welbepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een schending van het non-refoulementbeginsel, zoals begrepen onder artikel 3 van het EVRM. Het EHRM maakt hierbij evenwel een onderscheid tussen socioeconomische omstandigheden of een humanitaire situatie die wordt veroorzaakt door actoren, enerzijds, of door objectieve factoren, anderzijds (EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 278-281).
Waar precaire leefomstandigheden worden veroorzaakt door objectieve factoren, zoals ontoereikende voorzieningen als gevolg van een gebrek aan overheidsmiddelen al dan niet in combinatie met natuurlijk voorkomende fenomenen (bijvoorbeeld een medische aandoening of droogte), hanteert het EHRM een hoge drempel en oordeelt het dat enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen (EHRM 27 mei 2008, nr. 00000/00, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 42-45; EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 75 en § 92).
Wanneer precaire leefomstandigheden het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van actoren (overheidsactoren of niet-overheidsactoren) kan enkel een schending van artikel 3 van het EVRM worden aangenomen wanneer er een reëel risico bestaat dat de verzoeker bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Deze situatie is echter uiterst uitzonderlijk, en het Europees Hof heeft slechts in twee gevallen besloten tot een schending van artikel 3 EVRM om deze reden, met name in de zaak M.S.S. en in de zaak Xxxx en Elmi (EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09,
M.S.S. / België en Griekenland, §§ 249-254 ; EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx
/ Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 282-283; RvV 5 mei 2021, nr. 253 997). In latere rechtspraak benadrukte het EHRM het uitzonderlijke karakter van deze rechtspraak (EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 9091).
Zulke situatie valt, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, evenwel niet noodzakelijk onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet.
Het CGVS betwist noch ontkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan voor een deel van de bevolking zeer slecht kunnen zijn. Dit betekent niet dat elke Afghaan bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat sinds augustus 2021 het land en de bevolking in het algemeen verarmd zijn; onder andere is het gemiddelde inkomen met een derde gedaald, is de tewerkstellingsgraad gedaald, en bevindt een deel van de bevolking zich in een situatie van voedselonzekerheid of loopt ze het risico om in zulke situatie terecht te komen. XXXXXX geeft aan dat 55 % van de bevolking in 2022 humanitaire hulp
nodig heeft (waarvan 9,3 miljoen personen in ‘extreme need’) en WFP geeft aan dat meer dan de helft van de bevolking voedselonzekerheid kent.
Het Hof van Justitie heeft tevens verduidelijkt dat artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn niet noodzakelijkerwijs alle hypotheses dekt die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM zoals wordt uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet staat immers niet op zichzelf, maar moet worden gelezen samen met artikel 48/5 van de dezelfde wet, waarin wordt gesteld dat ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: “a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren”. Zo stelt het Hof van Justitie in dit verband dat “In artikel 6 van richtlijn 2004/83 wordt een opsomming gegeven van de actoren van ernstige schade, hetgeen de opvatting bevestigt dat dergelijke schade moet voortvloeien uit de gedragingen van derden en dat het dus niet volstaat dat die schade louter het gevolg is van de algemene tekortkomingen van het gezondheidsstelsel in het land van herkomst. Voorts preciseert punt 26 van de considerans van die richtlijn dat gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen is blootgesteld, normaliter op zich geen individuele bedreiging vormen die als ernstige schade kan worden aangemerkt(…) Dat artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zich in zeer uitzonderlijke omstandigheden ertegen verzet dat een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt verwijderd naar een land waar geen adequate behandeling voorhanden is, betekent evenwel niet dat hij op grond van de subsidiaire bescherming krachtens richtlijn 2004/83 tot verblijf in die lidstaat moet worden gemachtigd.” (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40). In die zin moet er eveneens gewezen worden op considerans 35 van de Kwalificatierichtlijn. Daarin wordt gesteld dat ”Gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen blootgesteld is, vormen normaliter op zich geen individuele bedreiging die als ernstige schade kan worden aangemerkt.”. Het CGVS meent bijgevolg, naar analogie met de rechtspraak van het Hof, dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet kan vallen.
Naast de vereiste van een aanwezigheid van een actor in de zin van artikel 48/5 van de Vreemdelingenwet, is er de vereiste dat de verzoeker in zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan een risico dat specifiek en individueel van aard is. De verzoeker moet hierbij aantonen dat hij op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, met name een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in zijn elementaire levensbehoeften zou kunnen voorzien (zie in dit verband RvV Verenigde Kamers nr. 243 678 van 5 november 2020). Dit is conform het arrest van het Hof van Justitie waarbij werd geoordeeld dat gelet op het feit dat de medische zorg (wat een aspect is van de socio-economische situatie) niet opzettelijk werd ontzegd, de subsidiaire bescherming niet kon worden toegepast (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40-41).
Dit standpunt wordt ook ingenomen in de EUAA Country Guidance van januari 2023 waarin gesteld wordt dat socio-economische elementen – zoals de situatie van intern ontheemden, moeilijkheden bij het vinden van mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien, huisvesting –, of het feit dat er geen gezondheidszorg of onderwijs aanwezig is, niet vallen binnen het toepassingsgebied van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn, tenzij er sprake is van het opzettelijk gedrag van een actor.
Verder blijkt uit een analyse van de beschikbare informatie geenszins dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan in hoofdzaak wordt veroorzaakt door gedragingen van actoren, zoals bedoeld in artikel 48/5, § 1 van de Vreemdelingenwet. Uit de beschikbare informatie (zie EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf, EASO Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/ publications/2020_08_EASO_COI_Report_Afghanistan_Key_Socio_Economic_Indicators_Forcus_Kabu l_Citry_Mazar_Shari en de EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf) blijkt dat er tal van factoren aan de basis liggen van de
actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan. De Afghaanse overheid was voor de machtsovername door de taliban zeer donorafhankelijk. De publieke uitgaven steunden voor 75% op buitenlandse hulp. Er werd gerapporteerd dat er sprake was van ‘hulpverzadiging’ en ‘overuitgaven’, wat heeft bijgedragen aan wijdverspreide corruptie die een negatieve impact had op de economie. De corruptie verhinderde bovendien investeringen in een privésector, wat geleid heeft tot de onderontwikkeling ervan. Het wegvallen van een groot deel van deze internationale steun na de machtsovername had bijgevolg een zeer belangrijke impact op de Afghaanse economie. Het optreden van de taliban na de machtsovername heeft een invloed gehad op een aantal factoren, bijvoorbeeld de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland en de gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Dit heeft slechts een beperkte impact gehad op de Afghaanse economie. Evenwel blijkt uit de beschikbare informatie dat de socio-economische situatie voornamelijk het gevolg is van een complexe wisselwerking van zeer vele factoren, waarbij het optreden van de taliban van minder belang is. Het gaat om factoren zoals het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie, het feit dat de voormalige Afghaanse regering slechts in beperkte mate een socio-economisch beleid ontwikkeld had, alsook de zeer beperkte ontwikkeling van een formele privésector, de onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de taliban en de vorige overheid, de tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran, een terugval van en disrupties in buitenlandse handel, daarbij inbegrepen de impact van het conflict in Oekraïne op de wereldhandel, moeilijkheden om fondsen naar en binnen Afghanistan over te maken, een tekort aan cash, en een tijdelijke onderbreking van humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021. Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socioeconomische en humanitaire situatie. Ten slotte hebben ook de jarenlange aanhoudende droogte, de wereldwijde COVID-19 pandemie en de overstromingen van de zomer van 2022 een impact gehad op de socio-economische en humanitaire situatie. Daar tegenover staat dat de humanitaire hulp in het land minder belemmeringen ondervond omwille van een drastische afname van het willekeurig geweld.
Hoewel het economische beleid van de taliban voorlopig nog onduidelijk is, blijkt uit de beschikbare landeninformatie verder niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om de humanitaire situatie te doen verslechteren, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te blokkeren. Integendeel moet worden vastgesteld dat de taliban maatregelen heeft genomen om het transport van humanitaire hulp te garanderen. Voorts werden de internationale sancties versoepeld met het oog op het verlenen van humanitaire hulp.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en economische factoren, waarvan vele factoren reeds voor de machtsovername door de taliban aanwezig waren in Afghanistan. Er kan bovendien geenszins worden afgeleid dat de situatie werd veroorzaakt door het opzettelijk handelen van de taliban. Bijgevolg kan er niet gesteld worden dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van het opzettelijk handelen of nalaten van actoren.
Jij toonde evenmin aan dat jij bij terugkeer naar Afghanistan op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling waarbij jij niet in staat zou zijn om in jouw elementaire levensbehoeften te kunnen voorzien.
Uit de beschikbare landeninformatie (EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Afghanistan: Targeting of individuals van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf, EUAA Country Guidance Afghanistan van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000) en EUAA Key socio- economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf) kan niet worden afgeleid dat het loutere gegeven enige tijd in het Westen te hebben verbleven volstaat om bij een terugkeer naar uw land van herkomst het bestaan van een nood aan internationale bescherming aan te tonen.
Vlak na de machtsovername door de taliban werd het internationaal luchtverkeer van en naar Afghanistan opgeschort, maar dit werd hervat in de eerste helft van 2022. Ook paspoorten werden opnieuw afgeleverd door de taliban. Sommige personen konden geen paspoort verkrijgen. Er werd gerapporteerd dat
personen aan de grens werden verhinderd om het land te verlaten of aan checkpoints werden gecontroleerd. Het gaat over personen met een specifiek profiel, voornamelijk gelinkt aan de voormalige overheid en veiligheidsdiensten. Voor het overige zijn er weinig directe beperkingen opgelegd en kunnen burgers zich vrij verplaatsen.
Uit de landeninformatie blijkt niet dat in het algemeen kan gesteld worden dat personen die terugkeren uit het buitenland of het Westen het risico lopen dat nodig is om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Personen die terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan bekeken worden en geconfronteerd worden met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd worden als vervolging. De taliban toont enerzijds begrip voor personen die het land verlaten omwille van economische redenen en stelt dat dit niets te maken heeft met een angst voor de taliban, maar anderzijds bestaat een narratief ten aanzien van de ‘elites’ die Afghanistan verlaten, die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden. Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. De taliban riep daarnaast meermaals op aan Afghanen in het buitenland om terug te keren naar Afghanistan.
Voorts werd er gerapporteerd over enkele terugkeerders die het slachtoffer werden van geweld. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat deze incidenten verband houden met hun specifieke profiel, en niet gerelateerd waren aan hun verblijf buiten Afghanistan. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.
Bij de individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de verzoeker met vervolging wordt geconfronteerd omwille van een verblijf in het buitenland of gepercipieerde verwestersing, moet rekening worden gehouden met risicobepalende omstandigheden, zoals: het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon. De verzoeker om internationale bescherming dient dan ook in concreto aannemelijk te maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming.
In jouw geval haal jij geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat jij, in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie of van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming. Evenmin blijkt uit jouw verklaringen en uit de beoordeling ervan dat jij voor jouw komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van de taliban stond of dat jij een specifiek profiel heeft dat het risico loopt door de taliban te worden vervolgd, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat de taliban jou niet zal viseren bij een terugkeer naar jouw land van herkomst. Bovendien breng jijzelf geen concrete elementen aan waaruit blijkt jij in geval van terugkeer vervolging zou dienen te vrezen. Het is in de eerste plaats aan de verzoeker om internationale bescherming om zijn vrees aannemelijk te maken. Jij dient zulks in concreto aannemelijk te maken. Hier blijf jij echter in gebreke.
Daarenboven moet worden vastgesteld dat jij tot 15-jarige leeftijd in Afghanistan hebt verbleven waaruit kan worden afgeleid dat jij in Afghanistan al een zekere maturiteit had en gevormd was naar de Afghaanse waarden en normen. Jij hebt daarbij nog geregeld contact met jouw familie die tot op heden in Amla dorp in Dara-I-Nur district verblijven waardoor niet kan worden aangenomen dat jij totaal vervreemd zou zijn van Afghaanse waarden en normen, of dat jij deze zich niet meer eigen zou kunnen maken bij terugkeer (NPO, p.7).
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen blijkt dat het niet volstaat om op algemene wijze te verwijzen naar het feit dat men omwille van zijn verblijf in Europa als verwesterd gepercipieerd zal worden en bij terugkeer naar Afghanistan vervolgd zal worden.
Deze vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade dient geïndividualiseerd en geconcretiseerd te worden. Jij bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.”
2. Het verzoekschrift
2.1. Xxxxxxxxx voert in een enig middel de schending aan van de artikelen 48/3, 48/4, 48/5, 48/6, 48/7 en 62 van de Vreemdelingenwet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, van het zorgvuldigheids-en redelijkheidsbeginsel. Verzoeker benadrukt vooreerst zijn kwetsbaar profiel als niet-begeleide minderjarige. Hij betoogt dat de leeftijd van een verzoeker een belangrijk en relevant element is om zijn geloofwaardigheid te kunnen beoordelen. Hij kwam in België aan op 15-jarige leeftijd en diende onmiddellijk een verzoek in bij de DVZ, terwijl pas bijna twee jaar later een beslissing werd genomen. Xxxxxxxxx citeert artikel 57/1 § 4 van de Vreemdelingenwet en verschillende bepalingen die kwetsbaarheid van niet-begeleide minderjarigen binnen de asielprocedure erkennen, waaronder artikel 20 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 1, 12° van de Vreemdelingenwet. Xxxxxxxxx citeert vervolgens artikel 24 van het Handvest van de Gronrechten van de Europese Unie en artikel 22bis van de Grondwet en argumenteert dat het CGVS geenszins rekening houdt met het hoger belang van het kind en citeert uit het arrest nr. 245 271 van de Raad.
Met betrekking tot zijn identiteit beaamt verzoeker dat hij geen identiteitsdocumenten kon neerleggen maar wijst erop dat hij reeds had uitgelegd dat er instortingsgevaar was van het oude huis (notities PO,
p. 8) en dat de xxxxxxx’x van zijn broers wel nog konden worden teruggevonden omdat ze op school werden bewaard (notities PO, p. 4). Xxxxxxxxx is zelf gestopt met school toen hij 13 jaar oud was en zijn taskara lag thuis toen het huis instortte. Hij citeert vervolgens uit zijn verklaringen zoals opgetekend tijdens het persoonlijk onderhoud (notities PO, p. 13-14). Xxxxxxxxx wijst er nogmaals op dat hij 14 jaar oud was toen hij met zijn vader en broer Afghanistan verliet en niet voorbereid was om de reis en de procedure alleen door te maken. Na aankomst in België en na advies van zijn advocaat en voogd kon hij pas nadat de aardbeving plaatsvond zijn nicht contacteren, hoewel hij dit niet zou mogen volgens de Afghaanse normen, en zo bijkomende bewijzen bekomen zoals de xxxxxxx’x van zijn broers en foto’s van de winkel. Hij heeft in elk geval aan zijn medewerkingsplicht voldaan en het feit dat een aardbeving de gezinswoning heeft vernield kan niet tegen hem gebruikt worden maar is een geval van overmacht. Het feit dat hij bij zijn registratie en interview bij DVZ, die beide in het Pashtou werden afgenomen en niet in het Pashai, vermeldde dat de documenten nog in Afghanistan zouden liggen is dan ook op geen enkele wijze feitelijk incorrect en geen tegenstrijdigheid.
Na een theoretische beschouwing over het objectieve en subjectieve element in de gegronde vrees voor vervolging, gaat verzoeker in op de beweerde ongeloofwaardigheden.
Inzake het contract van zijn vader met het districtshuis, benadrukt verzoeker dat de feiten zich afspeelden toen hij 14 jaar oud was en zelf nooit in de winkel heeft gestaan en dus enkel kon vertellen over de dingen die hij kon opmerken als kind “…” (notities PO, p. 10). Zijn vader heeft uiteraard niet alle details van een belangrijk contract dat hem in de problemen kon brengen met de taliban besproken met één van zijn jongste zonen. Zijn vader en broer waren wel op de hoogte van de details van hun problemen maar niemand wist dat het nodig zou zijn om de verzoeker hierover in te lichten.
Inzake de bedreigingen van de taliban en de persoonlijke vrees van verzoeker, wijst verzoeker er opnieuw op dat wat de tegenstrijdigheden met het DVZ interview betreft, dit interview werd afgenomen in het Pashtou en niet in het Pashai en dat eventuele vertalingen of nuanceverschillen hem niet kunnen verweten worden. Bovendien meent verzoeker dat het CGVS zelf tegenstrijdig is waar ze beweert dat het vreemd is dat de overgebleven familie van verzoeker nog niet rechtstreeks aangevallen zijn geweest door de taliban naar aanleiding van de problemen van de vader van verzoeker maar dan in het volgende onderdeel stelt dat verzoeker geen gevaar zou lopen in Afghanistan omwille van de problemen van zijn vader aangezien hij zelf nooit in een winkel heeft gestaan. Is het dan volgens het CGVS nu wel of niet geloofwaardig dat de familie van de vader van verzoeker gevaar loopt omwille van de taliban. Xxxxxxxxx merkt daarbij op dat hij in elk geval wel kon vertellen over een incident bij een familie met gelijkaardige problemen “…” (notities PO, p. 19). Dit heeft een zeer ernstige indruk nagelaten op de jonge verzoeker en dat hij hierdoor een werkelijke vrees voor vervolging heeft ten aanzien van de taliban.
Inzake de verwestering en toekomstgerichte vrees van stelt verzoeker niet akkoord te gaan waar het CGVS stelt dat hij geen concrete elementen aanhaalt waaruit blijkt dat hij dermate verwesterd zou zijn dat hij hierdoor een vrees voor vervolging zou hebben. Het persoonlijk onderhoud vond meer dan 1,5 jaar na zijn aankomst in België plaats en hij is dan ook ondertussen verregaand geïntegreerd in België. Hij stelt dat hij de Afghaanse cultuur en kledij totaal niet gewoon is, zich kleedt en gedraagt zoals een Belg dat zou doen en bovendien vlot Nederlands spreekt. Hij heeft zijn OKAN afgemaakt sinds zijn aankomst en zal in september 2023 starten in de richting logistiek en organisatie. Hij maakt volledig deel uit van onze Westerse samenleving en zou zich niet meer kunnen aanpassen. Hij vreest dat de taliban hem zou
beschouwen als een ketter indien hij zou terugkeren en verklaarde dat hij in België nog nooit naar de
moskee is geweest: “…” (notities PO, p. 6).
Verzoeker betoogt dat een toekomstgerichte beoordeling dient te worden gemaakt van de vrees voor vervolging en dat hij zich in een kwetsbare positie bevindt omdat hij jaren terug Afghanistan heeft verlaten en sedertdien in Westerse landen verbleef. Hij spreekt ondertussen goed Nederlands en heeft zich aangepast aan de Westerse waarden. Hij zal minstens als westers worden bestempeld bij terugkeer door zijn activiteiten hier, zijn aanpassing aan het Westen en het lang verblijf in België sedert jonge leeftijd. Verzoeker verwijst naar en citeert uit een aantal landenrapporten, met name de UNHCR Guidelines van 2018, XXXX Xxxxx, “Afghan nationals perceived as ‘Westernised’” van 2 september 2020, het Nansen rapport 2021/11. Dit laatste rapport maakt niet alleen melding van geweld door de taliban omwille van (veronderstelde) verwestering maar ook van afpersing, wat in vele asieldossiers door het CGVS werd beschouwd als een daad van vervolging. Xxxxxxxxx merkt vervolgens op dat het CGVS een aantal risicobepalende omstandigheden opsomt maar deze niet toepast in casu. Hij stelt dat hij progressieve genderrollen hanteert en ook zou opvallen vanwege zijn uiterlijk. Bovendien stelt verzoeker dat hij logischerwijze zou terugkomen via de luchthaven in het bezit van de nodige reisdocumenten waardoor zijn verblijf in het buitenland boven water zou komen. Xxxxxxxxx citeert vervolgens uit EUAU “Country Guidance Afghanistan” van april 2022 waarin wordt gesteld dat het niet zeker is hoe de taliban personen die Afghanistan hebben verlaten, zal behandelen. Het CGVS trekt averechtse conclusies uit dit rapport, zo betoogt verzoeker om vast te stellen dat er geen gevaar zou zijn voor verzoeker bij terugkeer op deze grond. Xxxxxxxxx verwijst vervolgens naar talloze arresten van de Raad waarin niet-begeleide minderjarigen omwille van hun profiel werden erkend en citeert hieruit. Xxxxxxxxx argumenteert dat Afghaanse verzoekers die zich identificeren met westerse waarden het doelwit zijn van ernstige daden van vervolging bij terugkeer en dat nu de taliban de macht heeft overgenomen het risico op vervolging significant verhoogd is gelet op de strikte interpretatie van de Sharia die de taliban hanteert.
Vervolgens gaat verzoeker in op zijn ethnische afkomst en religie. Hij stelt vooreerst als etnische Pashai in Afghanistan een verhoogd risico te lopen op schade wegens de onzekere houding van de taliban ten aanzien van minderheden en Pashai, wat ook blijkt uit het EASO COI rapport van januari 2022. Het is algemeen bekend dat de taliban minderheden viseren en verzoeker heeft bijgevolg een verhoogd risico op vervolging, minstens op schade. Vervolgens wijst verzoeker erop dat hij geen soenniet is zoals het CGVS beweert in de bestreden beslissing maar wel sjiiet zoals hij verklaarde tijdens het persoonlijk onderhoud “…” (notities PO, p. 5). Xxxxxxxxx meent dat het feit dat het CGVS heeft nagelaten hem hier verder over te bevragen, dit foutief noteerde in de beslissing en dit zelfs niet onderzocht, een ernstige schending is van het zorgvuldigheidsbeginsel. De taliban beschouwen de sjiieten als gezworen vijanden, zo stelt verzoeker, die ook wijst op actuele berichtgeving dat onder het huidige bewind van de taliban alle sjiitische moskeeën gesloten worden en citeert uit het arrest nr. 278 700 van 13 oktober 2022. Xxxxxxxxx wijst er in dit verband ook op dat het CGVS zichzelf tegenspreekt waar in de bestreden beslissing het gevaar voor aanhangers van het sjiitisch geloof wordt uiteengezet en vervolgens geen individuele beoordeling wordt gemaakt van het gevaar dat verzoeker loopt omwille van zin geloof.
Xxxxxxxxx besluit dit onderdeel van zijn betoog door te stellen dat hij behoort tot een specifieke sociale groep aangezien minderjarige jongens belaagd worden door de taliban binnen Afghanistan en stelt dat de cumulatie van verschillende vervolgingsgronden ertoe leidt dat hij moet worden erkend als vluchteling.
Inzake de subsidiaire bescherming wijst verzoeker erop dat de door het CGVS aangehaalde bronnen zelf stellen dat de situatie nog steeds ontzettend volatiel is en dat de conclusie van het CGVS dat er geen willekeurig geweld meer is dat leidt tot een nood aan internationale bescherming niet wordt gesteund door de landeninformatie. Hij benadrukt verder dat hij afkomstig is van de provincie Nangarhar en stelt dat dit een regio is waar het geweld nog welig tiert en er een toename is van verschillende gewapende groeperingen. Hij verwijst door heen zijn betoog naar verschillende landenrapporten en ACLED data overzichten van september tot december 2022, ASYLOS: COI Repository: 21/09/2021-28/092022, 06/10/2022 en EUAA, “Country Guidance Afghanistan” van januari 2023.
Hij meent dat zijn regio van herkomst, de aanwezigheid van ISKP in combinatie met de beschreven omstandigheden en in het bijzonder zijn verblijf in het buitenland op zich persoonlijke omstandigheden uitmaken die het risico verhogen om slachtoffer te worden van willekeurig geweld binnen zijn regio. Wat betreft artikel 48/4 § 2, b) van de Vreemdelingenwet zet verzoeker uiteen dat de desastreuze humanitaire situatie in Afghanistan wel degelijk intentioneel en overwegend wordt veroorzaakt door het bewind van de taliban en verwijst hiervoor naar verschillende landenrapporten. Hij wijst ook op de voortdurende mensenrechtenschendingen, willekeurige arrestaties en ontvoeringen en citeert daarbij onder meer uit het rapport van Amnesty International, “Afghanistan: The Rule of Taliban: A year of violence, impunity and false promises”.
Om alle deze redenen vraagt verzoeker te worden erkend als vluchteling, minstens in ondergeschikte orde de subsidiaire beschermingsstatus te verlenen en in uiterst ondergeschikte orde de bestreden
beslissing te vernietigen en het dossier terug te sturen naar de commissaris-generaal voor verder onderzoek.
2.2. Verzoeker voegt de bestreden beslissing en de akte van kennisgeving en het bewijs kosteloze rechtsbijstand toe aan het verzoekschrift.
3. Aanvullende nota’s
3.1. De commissaris-generaal legt in toepassing van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet een aanvullende nota van 15 december 2023 neer waarin volgende nieuwe elementen ter kennis worden gebracht:
(1) EUAA COI Query “Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments” van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf; (2) EUAA “Country Guidance: Afghanistan” van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000;
(3) EUAA “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx
_situation.pdf; (4) EASO, “Afghanistan Country Focus” van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf; (5) EUAA, “Afghanistan Country Focus” van december 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/000000/0000_00_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxx ry_Focus_EN.pdf; (6) EUAA “Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf; (7) EASO “Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City” van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxx_X ocio_Economic_Indicators_Forcus_Kabul_Citry_Mazar_Sharif; (8) EUAA “Afghanistan: Targeting of individuals” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf; (9) UNAMA, “Impact of Improvised Explosive Devices on Civilians in Afghanistan” van juni 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxx- devicescivilians-afghanistan; (10) COI Focus “Afghanistan, Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban” van 14 december 2023, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx_xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxx_xxx_xxxxx nen_sinds_de_machtsovername_door_de_taliban_20231214.pdf.
3.2. Xxxxxxxxx legt een eerste aanvullende nota van 20 december 2023 neer waarbij in toepassing van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet volgende nieuwe elementen ter kennis worden gebracht en toegelicht:
(3) Foto’s van verzoeker tijdens activiteiten in België;
(4) Afghaanse documenten + vertaling;
(5) Resultaten test maatschappelijke oriëntatie AMAL, Gent;
(6) Rapport september 0000 XXXX Xxxx;
(7) Attest JES Gent.
Xxxxxxxxx legt ter terechtzitting dezelfde aanvullende nota neer met een kleurenkopie van de voormelde stukken en een derde aanvullende nota waarbij volgende nieuwe elementen worden neergelegd en ter terechtzitting toegelicht:
(1) Diploma OKAN;
(2) Mindspring-attest.
4. Voorafgaand
4.1. Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over
de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Xxxx.Xx. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p. 95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van verzoekers daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.
De Raad is het enige rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. In toepassing van de Richtlijn 2011/95/EU, moet de Raad zijn bevoegdheid uitoefenen op een wijze die tegemoet komt aan de verplichting om “een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie” te voorzien in de zin van artikel 46 van de Richtlijn 2013/32/EU. Hieruit volgt dat wanneer de Raad een beroep onderzoekt dat werd ingediend op basis van artikel 39/2, § 1 van de Vreemdelingenwet, hij gehouden is de wet uit te leggen op een manier die conform is aan de vereisten van een volledig en ex nunc onderzoek die voortvloeien uit artikel 46, ß 3 van de Richtlijn 2013/32/EU. De Raad moet daarbij een gemotiveerd arrest vellen dat aangeeft om welke redenen een verzoeker om internationale bescherming al dan niet voldoet aan de criteria zoals bepaald in de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.
4.2. Het wettelijke kader omtrent de bewijslast en samenwerkingsplicht wordt heden uiteengezet in de artikelen 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet, die de omzetting betreffen van artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de Richtlijn 2013/32/EU en bijgevolg in het licht van deze Unierechtelijke bepaling dienen te worden gelezen. De in artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU vervatte ‘beoordeling van feiten en omstandigheden’ in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een verzoek om internationale bescherming, verloopt in twee onderscheiden fasen.
De eerste fase betreft de vaststelling van de feitelijke omstandigheden die bewijselementen tot staving van het verzoek kunnen vormen. De in artikel 4, lid 1 van de Richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de Richtlijn 2013/32/EU beoogde samenwerkingsplicht houdt in dat het in beginsel aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek, zoals vermeld in artikel 48/6, § 1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, zo spoedig mogelijk aan te brengen. Hij moet een inspanning doen om dit verzoek te onderbouwen, onder meer aan de hand van verklaringen, schriftelijke bewijzen, zoals documenten en stukken, of ander bewijsmateriaal. Indien de door de verzoeker aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, is het aan de met het onderzoek belaste instanties om actief met de verzoeker samen te werken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Daarnaast dienen deze instanties ervoor te zorgen dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld over de algemene situatie in het land van oorsprong en, waar nodig, in landen van doorreis. De tweede fase betreft de beoordeling in rechte van deze gegevens door de met het onderzoek belaste instanties, waarbij wordt beslist of, in het licht van de feiten die een zaak kenmerken, is voldaan aan de materiële voorwaarden, omschreven in de artikelen 48/3 of 48/4 van de Vreemdelingenwet, voor de toekenning van internationale bescherming (HvJ, C-277/11, M.M. tegen Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General, arrest van 22 november 2012, punten 64-68).
De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele wijze. Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, naast de door verzoeker afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, ook onder meer rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast. Consistentie, voldoende detaillering en specificiteit alsook voldoende aannemelijkheid vormen indicatoren op basis waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen kan worden beoordeeld, rekening houdend met individuele omstandigheden van de betrokken verzoeker.
Twijfels over bepaalde aspecten van een relaas ontslaan de bevoegde overheid niet van de opdracht de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade betreffende die elementen waar geen twijfel over bestaat te toetsen. Het moet in deze evenwel gaan om die elementen die de nood aan internationale bescherming kunnen rechtvaardigen.
Tenslotte bepaalt artikel 48/6 § 4 van de Vreemdelingenwet dat wanneer de verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, deze aspecten geen bevestiging behoeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: “a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;
c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;
d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij
heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;
e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.”
5. Beoordeling in het licht van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet
5.1. Artikel 48/3, § 1 van de Vreemdelingenwet luidt als volgt:
“De vluchtelingenstatus wordt toegekend aan de vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen dat op 28 juli 1951 te Genève tot stand is gekomen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967.”
Dit artikel verwijst naar artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. Luidens artikel 1, A (2) van dit verdrag is een vluchteling elke persoon “die (…) uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen, niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.”
5.2. Verzoeker verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten en afkomstig te zijn van het dorp Amla in het district Dara-I-Nur van de provincie Nangarhar. Xxxxxxxxx legt kopieën neer van de xxxxxxx’x van zijn broers. In de bestreden beslissing wordt gesteld dat verzoeker zijn identiteit niet ontegensprekelijk wist aan te tonen aangezien hij geen identiteitsdocumenten neerlegde en hij hierover weinig overtuigende verklaringen over aflegde. Hierover wordt overwogen dat verwacht kan worden dat hij had kunnen weten dat hij zijn identiteit zou moeten staven met documenten, nu hij wordt bijgestaan door een voogd en advocaat, hij er wel in slaagde identiteitsdocumenten neer te leggen van zijn broers en hij pas na confrontatie met het ontbreken van identiteitsdocumenten tijdens het persoonlijk onderhoud verklaarde dat hun huis instortte twee maanden voor het interview terwijl hij bij de registratie van zijn verzoek en bij de DVZ verklaarde dat zijn taskara in Afghanistan lag. De Raad stelt vast dat waar verzoeker verweten wordt geen identiteitsdocumenten neer te leggen, in de bestreden beslissing tegelijk gewezen wordt op de zeer beperkte bewijswaarde van Afghaanse documenten, zodat het ontbreken van een dergelijk document niet doorslaggevend kan worden geacht. Hoe dan ook wijst de Raad erop dat het ontbreken van een dergelijk document zonder bevredigende verklaring weliswaar een negatieve indicatie inhoudt met betrekking tot de geloofwaardigheid van zijn vluchtrelaas overeenkomstig artikel 48/6 § 1 van de Vreemdelingenwet, maar dat de beoordeling van de nood aan internationale bescherming zich niet kan beperken tot een loutere evaluatie van elementen en feiten uit het verleden, maar tevens een toekomstgerichte beoordeling van het risico op vervolging of ernstige schade vereist in het licht van actuele landeninformatie en de individuele omstandigheden van verzoeker.
Uit de bestreden beslissing kan verder niet blijken dat getwijfeld wordt aan verzoekers Afghaanse nationaliteit, noch aan het feit dat hij tot zijn vertrek uit Afghanistan in Amla in de provincie Nangarhar verbleef. Verzoekers nood aan bescherming moet dan ook beoordeeld worden ten aanzien van zijn verklaarde land van nationaliteit, Afghanistan.
Xxxxxxxxx verklaarde zich minderjarig bij aankomst in België. De Dienst Voogdij liet een leeftijdstest uitvoeren. Uit de beslissing van de Dienst Voogdij blijkt dat het besluit van de test luidt: “Analyse van deze gegevens geeft mijn -inziens aan dat H.R. op datum van 07-01-2022 een leeftijd heeft van 16 jaar en 9 maanden met een standaarddeviatie van 1 jaar” en dat “de medische test toont aan dat je jonger dan 18 jaar bent” (Administratief Dossier, Beslissing Dienst Voogdij van 22 januari 2022). De Dienst Voogdij wees vervolgens een voogd toe aan verzoeker.
In de beslissing van de Dienst Voogdij tot aanwijzing van Xxxxxxxx R.C. als voogd van jongeheer R.H. wordt vermeld dat het voogdijschap ten laatste zal beëindigd worden op 31 januari 2024.
Deze leeftijdsbepaling van de Dienst Voogdij is een administratieve rechtshandeling. Aan dergelijke rechtshandelingen kleeft het ‘privilege du préalable’. Dit principe houdt in dat dergelijke rechtshandelingen overeenstemmen met de wet zolang zij niet vernietigd of ingetrokken werden. In casu werd de beslissing van de Dienst Voogdij niet vernietigd of ingetrokken, noch werd er tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de Raad van State. Bovendien heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen geen rechtsmacht om de wettigheid van deze beslissing na te gaan en deze beslissing eventueel te vernietigen. Er kan dus worden geconcludeerd dat de leeftijdsbepaling van de verzoekende partij door de Dienst Voogdij in overeenstemming is met de wet en definitief in het rechtsverkeer aanwezig is.
Daarbij moet rekening worden gehouden met artikel 7, § 3 van titel XIII, hoofdstuk 6 “Voogdij over niet- begeleide minderjarige vreemdelingen” van de programmawet van 24 december 2002 dat bepaalt dat “ingeval van twijfel over de uitslag van het medisch onderzoek, wordt met de jongste leeftijd rekening
gehouden”. Bijgevolg dient ervan uitgegaan te worden dat ervan uitgegaan worden dat verzoeker op 7 januari 2022, 15 jaar en 9 maanden oud was. Verzoeker is heden nog steeds minderjarig.
Bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van minderjarigen is het hoger belang van het kind een doorslaggevende overweging die de commissaris-generaal moet leiden tijdens het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming (artikel 57/1 § 4 van de Vreemdelingenwet). Artikel 24, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bepaalt: “Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”
Dit beginsel houdt niet enkel een materieel recht in voor een kind om zijn belangen (d.i. in wezen het welzijn van het kind) in overweging te zien genomen worden, maar is tevens een interpretatief rechtsbeginsel en een procedureregel. Bij de beoordeling van hun verzoeken om internationale bescherming moet rekening worden gehouden met hun leeftijd en maturiteit.
Het belang van het kind is een complex begrip en de inhoud ervan moet per geval en op individuele basis worden bepaald. De beoordeling van het belang van het kind bestaat uit het evalueren en vervolgens afwegen van alle elementen die nodig zijn om een beslissing te nemen in een specifieke situatie voor elk individueel kind. Blijkens overweging 18 van de Kwalificatierichtlijn betreffen deze elementen het beginsel van eenheid van gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige; deze elementen dienen tevens te worden beoordeeld in overeenstemming met de leeftijd en maturiteit van de minderjarige.
Uit dit alles volgt dat overwegingen met betrekking tot het belang van het kind zelden worden bepaald door één enkele, allesoverheersende factor. De beoordeling van het hoger belang van het kind kan inhouden dat verschillende - desgevallend concurrerende of moeilijk te verzoenen - elementen tegen elkaar worden afgewogen teneinde de ontwikkeling van het kind te ondersteunen. Het identificeren, onderzoeken en beoordelen van het hoger belang van het kind wordt meegenomen in de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming van de minderjarige verzoeker.
Bij de beoordeling van een gegronde vrees voor vervolging in hoofde van een (minderjarige) verzoeker om internationale bescherming zijn zowel objectieve als subjectieve factoren relevant. Het kan zijn dat een kind niet in staat is om zijn vrees te uiten wanneer dit verwacht zou worden of, omgekeerd, de vrees overdrijft. In dergelijke omstandigheden moeten besluitvormers een objectieve inschatting maken van het risico dat het kind zou lopen, ongeacht de vrees van het kind. Naast leeftijd kunnen ook andere identiteitsgebonden, economische en sociale kenmerken van het kind - zoals de familiale achtergrond, klasse, kaste, gezondheid, opleiding en inkomensniveau - het risico op schade vergroten, invloed hebben op het soort vervolgingsgedrag ten aanzien van het kind en het effect van de schade op het kind verergeren (UNHCR, “Guidelines on International Protection No. 8: Child Asylum Claims under Articles 1(A)2 and 1(F) of the 1951 Convention and/or 1967 Protocol relating to the Status of Refugees”, 22 December 2009, § 11-12).
Het onderzoek en de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van niet-begeleide minderjarige verzoekers uit Afghanistan moet met bijzondere voorzichtigheid gebeuren, gelet op de inherente kwetsbaarheid van deze groep en op de huidige situatie in Afghanistan. Uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat kindermisbruik in Afghanistan wijdverspreid is in de Afghaanse samenleving, dat rekrutering van kinderen in hun tienerjaren door de taliban en ISKP voorkomt net zoals kinderarbeid en handel in kinderen en dat de afwezigheid van een netwerk in Afghanistan het risico om onderworpen te worden aan vervolging aanzienlijk verhoogt (EUAA, “Country Guidance: Afghanistan”, January 2023, p. 92-96).
5.3. Xxxxxxxxx verklaarde tijdens het persoonlijk onderhoud onder meer dat als hij zou terugkeren “ze zouden zeggen dat ik afstand nam van mijn religie, dat ik bekeerd ben (…)” en gevraagd dit verder uit te leggen “Ik woonde altijd in eigen dorp, dan vertrokken, hele wereld gezien. Als ik zou terugkeren zouden ze mij als een ketter zien” (notities PO, p. 21). Xxxxxxxxx verklaarde ook dat hij in België nooit naar de moskee is gegaan (notities PO, p. 6). In het verzoekschrift beroept verzoeker zich onder meer op zijn vrees voor vervolging omwille van het feit dat hij verwesterd is of minstens als dusdanig zal gepercipieerd worden. Hij verwijst daarbij naar landenrapporten, zijn integratie in België, zijn kennis van het Nederlands en het onderwijs dat hij in België volgt. Verzoeker benadrukt ook op dat hij sinds zijn aankomst in België nog nooit naar de moskee is geweest.
5.3.1. Beschermingsverzoeken gebaseerd op (toegeschreven) verwestering of normoverschrijding in het buitenland kunnen verband houden met de vervolgingsgronden politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep.
Het begrip ‘politieke overtuiging’ houdt onder meer in dat de verzoeker een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met potentiële actoren van vervolging en hun
beleid of methoden, zonder dat de verzoeker zich in zijn handelen noodzakelijkerwijs door deze overtuigingen, gedachten of meningen moet hebben laten leiden (artikel 48/3 § 4, e) van de Vreemdelingenwet). Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het begrip ‘politieke overtuiging’ ruim moet worden uitgelegd en, geïnterpreteerd in het licht van artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, elke opvatting, gedachte of mening omvat die, zonder noodzakelijkerwijs rechtstreeks en onmiddellijk politiek van aard te zijn, tot uiting komt in een handelen of nalaten dat door actoren van vervolging zo wordt opgevat dat het zich op een aangelegenheid die verband houdt met die actoren of hun beleid en/of hun methoden en een uiting van oppositie of verzet daartegen vormt. De nadruk wordt gelegd op de perceptie van de politieke aard ervan door de actoren van vervolging en niet op de persoonlijke motieven van de verzoeker (HvJ, C-280/21, Migracijos departamentas, 12 januari 2023, punten 26, 32). Verder kan volgens het Hof een opvatting, gedachte of mening van een verzoeker die nog niet negatief in de belangstelling heeft gestaan van potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst reeds onder dit begrip vallen indien deze verzoeker verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. Bij de beoordeling of de vrees van een verzoeker voor vervolging wegens zijn politieke overtuiging gegrond is, moet volgens het Hof rekening worden gehouden met het feit dat die overtuiging – vanwege de mate waarin deze wordt geuit of eventueel door die verzoeker verrichte activiteiten om die overtuiging te promoten – de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van de verzoeker heeft gewekt of kan wekken. De sterkte van de politieke overtuiging die de verzoeker stelt te hebben en de eventueel verrichte activiteiten om deze overtuiging te promoten spelen een rol bij de beoordeling van dit risico. Het is volgens het Hof echter niet vereist dat de betrokken overtuiging zo diepgeworteld is bij de verzoeker dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten en zo het risico loopt slachtoffer te worden van daden van vervolging in de zin van artikel 9 van die richtlijn. Een verzoeker wiens politieke overtuiging niet fundamenteel of diepgeworteld is kan immers ook worden vervolgd wegens die politieke overtuiging of wegens “enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in dat land, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verzoeker en de algemene context van dat land” (HvJ, C-151/22, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR), 21 september 2023, punten 36-37 en 46, 49).
Het begrip ‘godsdienst’ omvat onder meer theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald (48/3, § 4, b) van de Vreemdelingenwet). Ook aan dit begrip moet volgens het Hof een ruime uitlegging worden gegeven door al zijn bestanddelen in aanmerking te nemen, ongeacht of die openbaar of privé, gemeenschappelijk of individueel zijn (zie HvJ, gevoegde zaken C- 71/11 en C-99/11, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, 5 september 2012, punt 63 en HvJ X-00/00, Xxxxxxxx Xxxxx/Xxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxx xxxxxxxx xx bezhantsite, 4 oktober 2018, pt. 78). Het begrip godsdienst, geïnterpreteerd in het licht van artikel 10 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie kan zowel het forum internum – dit is het feit een overtuiging te hebben – als het forum externum – dat wil zeggen de belijdenis in het openbaar van de godsdienstige overtuiging – omvatten, aangezien godsdienst op één van beide manieren kan worden uitgedrukt (zie in die zin arresten HvJ, C-426/16, Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen e.a., 29 mei 2018, punt 44, en HvJ, X-00/00, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx in tegenwoordigheid van: Jehovan todistajat – uskonnollinen yhdyskunta, 10 juli 2018, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Het begrip omvat zowel persoonlijk als gemeenschappelijk gedrag “dat iemand als noodzakelijk voor zichzelf acht, namelijk gedrag dat „op een godsdienstige overtuiging [is] gebaseerd”, of dat door de geloofsleer wordt voorgeschreven, meer in het bijzonder gedrag dat door een „godsdienstige overtuiging [...] [wordt] bepaald” (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 71). Het Hof heeft daarbij ook gesteld dat handelingen die bijzonder belangrijk zijn voor de betrokkene om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, een relevante factor vormt bij de beoordeling van het gevaar waaraan de verzoeker wegens zijn godsdienst in zijn land van herkomst zal worden blootgesteld (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 70). De vervolgingsvrees is gegrond wanneer in redelijkheid kan worden aangenomen dat de verzoeker bij terugkeer in zijn land van herkomst godsdienstige handelingen zal verrichten die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging. Daarbij mag van de verzoeker niet worden verwacht dat hij van deze godsdienstige handelingen afziet (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 80).
Inzake de vervolgingsgrond ‘behoren tot een specifieke sociale groep’ oordeelde het Hof dat een groep geacht moet worden een specifieke sociale groep te vormen als met name aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan: (1) de leden van de groep moeten een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet kan worden gewijzigd, of een kenmerk of geloof delen
dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven en (2) deze groep moet in het betrokken derde land een eigen identiteit hebben, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd (HvJ 7 november 2013, C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z tegen de minister voor Immigratie en Asiel, punt 45; HvJ 4 oktober 2018, X-000/00, Xxxxxxxxxxx en Ahmedbekov, punt 89). Het Hof heeft ook benadrukt dat enkel met betrekking tot deze vervolgingsgrond in artikel 10, lid 1 onder d) van de Kwalificatierichtlijn sprake is van een voor de identiteit of morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel kenmerk of geloof dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven (HvJ, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, punt 34).
Voorts heeft het Hof aangegeven dat een uitputtend en grondig onderzoek moet gebeuren van alle relevante omstandigheden met betrekking tot de specifieke persoonlijke situatie van de verzoeker en van de meer algemene context in zijn land van herkomst, met name wat de politieke, juridische, gerechtelijke, historische en sociaal-culturele aspecten ervan betreft, teneinde vast te stellen of die verzoeker een gegronde vrees heeft om persoonlijk te worden vervolgd wegens zijn politieke overtuiging, en met name wegens enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst (HvJ, C-151/22, 21 september 2023, punt 45). Er kan, gelet op de rechtspraak van het Hof inzake het begrip godsdienstige overtuiging en het belang van objectieve landeninformatie bij de beoordeling van beschermingsverzoeken (HvJ, C-756/21, X tegen International Protection Appeals Tribunal, Minister for Justice and Equality, Ierland, Attorney General, 29 juni 2023, punten 48-50 en 54-
55) redelijkerwijze worden aangenomen dat dergelijk grondig onderzoek mutatis mutandis ook vereist is in het kader van een vrees voor vervolging omwille van een (toegeschreven) religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep.
5.3.2. Op basis van de objectieve landeninformatie in het rechtsplegingsdossier kan volgende analyse worden gemaakt van de algemene context in Afghanistan.
De taliban hebben de grondwet van de voormalige Islamitische Republiek Afghanistan opgeschort en er werd een herziening van de bestaande Afghaanse wetten met de sharia aangekondigd. De visie van de taliban op de sharia is gebaseerd op de soennitische Hanafi-school van jurisprudentie, maar is ook beïnvloed door lokale tradities en tribale codes (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, december 2023, p. 18). De taliban hebben verklaard dat zij zullen handelen overeenkomstig hun principes, religie en cultuur, waarbij zij het belang van de islam benadrukken en aangeven dat niets kan ingaan tegen de islamitische waarden. De de facto-regering beschouwt zichzelf als een sturende instantie met een fundamentele doelstelling om de bevolking te doen leven volgens de religieuze wetgeving. De conservatieve opperste leider Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx houdt steeds nadrukkelijker de touwtjes in handen en zijn gezag is steeds dwingender geworden. In november 2022 gaf hij opdracht tot volledige invoering van de taliban-versie van de sharia (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 26).
De mensenrechtensituatie in Afghanistan is na de machtsovername gradueel verslechterd en verschillende bronnen stellen een tendens vast waarbij de de facto-administratie ontwikkelt naar een theocratische politiestaat die regeert in een sfeer van angst en misbruik (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, december 2023, p. 21).
Om de strenge leefregels van de talibans zeer strikte interpretatie van de sharia te handhaven, heeft de facto-regering opnieuw het ‘Ministry for Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ (Dawat wa Ershad Amr bil-Maruf wa Nahi al-Munkar) (hierna: het MPVPV) opgericht, en gebruikt daartoe ook het ‘Taliban General Directorate of Intelligence’ (GDI) en een aantal de facto-staatsinstellingen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 24).
De taliban, die de Deobandi-islam aanhangen, een puriteinse en conservatieve tak binnen de soennitische islam, streven een zuivering van de Afghaanse samenleving na waarbij buitenlandse invloeden worden geweerd. De de facto-regering heeft daartoe massaal geïnvesteerd in het bouwen van moskeeën en madrassa’s over het hele land. In deze optiek is ook het westers seculier onderwijssysteem onder vuur komen te liggen en inspanningen om westers seculier onderwijs te bannen zijn toegenomen ten voordele van de uitbreiding van religieus onderwijs (EUAA, Afghanistan Country Focus, december 2023, p. 94, 101).
Het toepasselijke rechtskader blijft onduidelijk. De de facto-talibanregering, evenals de provinciale de facto-regeringen, vaardigen nog steeds verschillende decreten en richtlijnen uit met betrekking tot het naleven van de sharia in het dagelijkse leven, die een impact hebben op de rechten van meisjes en vrouwen, de media en het algemene publiek. In juni 2022 rapporteerde de secretaris-generaal van de VN dat het MPVPV de handhaving van een breed scala aan richtlijnen met betrekking tot buitenechtelijke
relaties, kledingvoorschriften, het bijwonen van gebeden, muziek, het verbod op verdovende middelen en alcohol heeft verstrengd (EUAA, “Afghanistan security situation”, August 2022, p. 29-31 en EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 41 ev.). Verder is laster en ongefundeerde kritiek op de de facto-regering verboden, moeten nationale en internationale ngo’s hun vrouwelijke medewerkers op non-actief zetten, zo niet kunnen zij hun licentie verliezen, is het voor vrouwen verboden om voor VN- agentschappen te werken, is universitaire scholing voor vrouwen geschorst, moeten schoonheidssalons sluiten en moet het vieren van Xxxxxxxxx worden vermeden. Naast deze nationale decreten en instructies, die aanleiding geven tot het institutionaliseren van een genderapartheid, werden er in sommige provincies ook bijkomende instructies uitgevaardigd. Zo werd in sommige provincies aan winkeliers het verbod opgelegd om te verkopen aan vrouwen zonder hidjab. Voorts werd gerapporteerd dat het in Kabul verboden is om muziek te spelen in trouwzalen en dat vrouwen geen parken en publieke badhuizen mogen bezoeken, werden in Helmand en Kandahar onderwijsinstellingen gesloten tot nader order, werden winkeliers in Mazar-e-Sharif verplicht hun winkels te sluiten gedurende de gebeden en deze bij te wonen en werden mannelijke leerkrachten en studenten in Kandahar verplicht schriftelijk te beloven de taliban-interpretatie van de sharia na te leven, met inbegrip van het dragen van traditionele Afghaanse kleren en het groeien van een baard (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 24).
Er bestaan lokale verschillen in de handhaving van de opgelegde decreten, instructies en regels (zie beschrijving van de handhaving ervan in verschillende provincies in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 45-48 en EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 22 en 24-
25).
Gelet op de grote interne variatie is het voor de Afghaanse bevolking niet steeds duidelijk welke regels waar van toepassing zijn en is er volgens sommige bronnen sprake van een juridisch vacuüm. Instructies zijn vaak opzettelijk vaag geformuleerd, zijn vaak niet schriftelijk en worden gecommuniceerd via verschillende kanalen, waaronder via de persoonlijke sociale mediakanalen van talibanverantwoordelijken en in media-interviews, waardoor de juridische aard niet altijd duidelijk is. Een aantal bronnen wijzen op lokale variatie in de toepassing van sommige regels, zoals de verplichting voor vrouwen om begeleid te worden door een mahram. Er wordt ook melding gemaakt van tegenstrijdige communicatie door de taliban en over de mogelijkheid om bepaalde aankondigingen te omzeilen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 22). Sommige lokale afdelingen van het MPVPV handhaven de regels dan weer uitgebreider dan was voorzien door het de facto-ministerie in Kabul (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 95, geciteerd in COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban” van 14 december 2023).
Aanvankelijk werd een tendens waargenomen onder taliban-rechters om niet te strenge vonnissen uit te spreken en waren er slechts sporadisch lokale berichten over lijfstraffen of doodstraffen. Op 14 november 2022 droeg de opperste leider Xxxxxxxxxx evenwel alle taliban-rechters op om de sharia volledig toe te passen en ‘hudud’- en ‘qisas’-straffen op te leggen.
Deze straffen omvatten onder meer executies, steniging, geseling en amputatie van ledematen (EUAA,
“Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27).
In het bijzonder wat betreft ‘zina’– d.i. onwettige seksuele betrekkingen, overspel, voorhuwelijkse seksuele betrekkingen, wat tevens kan worden toegedicht aan vrouwen in geval van verkrachting – wordt melding gemaakt van verschillende ernstige incidenten van moorden, stenigingen, lijfstraffen en arrestaties. ‘Zina’ is één van de ‘hudud’-misdaden (Nederlands ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 7, voetnoot 1). Zo wordt onder meer melding gemaakt van de arrestatie door de MPVPV van een mannelijke en vrouwelijke collega, die tezamen in één auto reden, waarbij hun dode lichamen de volgende dag werden gevonden. Er wordt in dit verband ook melding gemaakt van verschillende moorden, zowel van mannen als vrouwen, door familieleden (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 35, 87-88 en 95-96). In het Algemeen Ambtsbericht wordt gesteld dat geen betrouwbare gegevens bestaan over de bestraffing van ‘zina’ en dat het moeilijk is cijfers te vinden voor van aantallen lijfstraffen voor deze specifieke ‘hudud’-misdaad aangezien de politie deze cijfers niet meedeelt (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 130).
Er bestaat geen duidelijkheid over wat kleine overtredingen van de sharia zijn en hoe deze worden bestraft (voetnoot 152 Sabawoon Samim, “Policing Public Morality: Debates on promoting virtue and preventing vice in the Taleban’s second Emirate”, van 15 juni 2022 in EUAA “Afghanistan security situation”, August 2022, p. 30). Ook de meest recente landeninformatie schept hierover geen duidelijkheid.
In juli 2022 had UNAMA weet van ten minste 217 gevallen van “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling, afranseling en verbaal geweld tegen personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen sinds de overname (UNAMA “Human Rights in Afghanistan: 15 August 2021 to 15 June 2022”, p. 17). XXXXX rapporteerde 63 gevallen van zweepslagen uitgesproken door een de facto-rechtbank in de periode 15 augustus 2021 tot 24 mei 2023, die betrekking hadden op 394 slachtoffers; AW rapporteerde 56 gevallen van zweepslagen in de periode oktober 2022 tot september 2023 en Rawadari rapporteerde 69 personen die zweepslagen hadden gekregen in de eerst zes maanden van 2023. XXXXX rapporteerde later dat publieke lijfstraffen bleven uitgevoerd worden in de periode juli tot september 2023 (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27). De plaatsvervangende taliban-opperrechter kondigde aan dat rechtbanken in het hele land 175 personen hadden veroordeeld tot ‘qisas’-straffen, 37 tot steniging en 103 tot ‘hudud’-straffen zoals zweepslagen en amputatie (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 130).
Een professor aan de American University of Afghanistan wees erop dat bij het uitspreken van lijfstraffen in principe een zeer hoge bewijsstandaard geldt. Het grote aantal lijfstraffen dat reeds werd uitgevoerd wijst er volgens hem echter op dat een zeer ‘soepele’ bewijsstandaard wordt gehanteerd door de taliban. Bovendien worden opgelegde straffen niet steeds vooraf gegaan door een rechterlijke procedure, maar worden ze veeleer opgelegd via individuele, ad-hoc-beslissingen, bijvoorbeeld door leden van de MPVPV en de de facto-politie, wanneer deze vaststellen tijdens controles op straat dat burgers zich niet aan de opgelegde regels houden (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27).
De scheiding van mannen en vrouwen in het openbare leven op straat wordt door controleurs van de MPVPV gecontroleerd, die volgens sommige bronnen ook vragen stelden over de kernelementen van de islam of over de sharia en mensen die hierop niet het juiste antwoord gaven naar het politiebureau brachten (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht”, juni 2023, p. 96).
De taliban zijn ook aanwezig op sociale netwerken, maar het is onduidelijk in welke mate ze de online activiteiten van Afghanen opvolgen. Internationale media hebben bericht dat de taliban reeds Afghanen hebben gearresteerd en gedood vanwege hun activiteiten op de sociale media. Het betroffen echter kritische berichten ten aanzien van de taliban (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23-24 en EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 20). Volgens Xx. Xxxxxxxx hebben de taliban sociale media profielen gemonitord en werden mensen beschuldigd van morele corruptie (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 98). Een andere bron stelt dat het monitoren van sociale media vooral leidde tot het opsporen van personen die kritiek uitten in eigen naam (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht”, juni 2023, p. 44). In april 2022 werd het ministerie voor communicatie en informatietechnologie (“Ministry of Communications and Information Technology”) wel bevolen om de toegang tot bepaalde platforms zoals TikTok of andere programma’s met “immorele inhoud” te beperken (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 44). Volgens verschillende bronnen controleren de taliban niet alleen sociale media netwerken maar luisteren zij ook mee met telefoongesprekken, ook met personen die vanuit het buitenland naar familieleden in Afghanistan belden (Ministerie van Justitie, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, p. 44, 80, 116). In de landeninformatie wordt ook melding gemaakt van controleposten in grotere steden waar de inhoud van telefoons bekeken wordt (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23, waarnaar wordt verwezen in de EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022).
Wat betreft personen die Afghanistan verlieten, bestaat er een negatief beeld onder taliban- sympathisanten en sommige talibansegmenten. Mensen die vertrekken worden gezien als mensen zonder islamitische waarden of op de vlucht voor zaken die zij hebben gedaan. De opperste leider van de taliban, Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, benadrukte het belang om Afghanen in Afghanistan te houden, waarbij hij aangeeft dat de "geloofsethiek en denkwijze" van Afghanen die Afghanistan verlaten in gevaar werden gebracht en dat zij worden gedwongen om schandalen tegen de islam en het islamitische systeem te verzinnen om asiel te krijgen (voetnoot 476, TOLOnews, “Fears, Needs of Fleeing Afghans Must Be Addressed: Akhundzada”, 8 December 2021 in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022,
p. 51). Er is evenwel sprake van een ambigue houding van de taliban tegenover terugkeerders. Zo lijken zij wel begrip op te brengen voor personen die Afghanistan om economische redenen verlieten, zoals de oude traditie van mannen van Pashtou-origine die gedurende een bepaalde periode in het buitenland werken. De taliban kijken echter anders naar leden van de elite – zoals voormalige overheidsmedewerkers, doch ook activisten, journalisten, intellectuelen, enzovoort – die worden beschouwd als corrupt of besmet en van wie wordt gesteld dat zij wortels in Afghanistan missen. Deze negatieve attitude strekt zich ook uit tot de algemene bevolking, die de voormalige overheid en elite
corruptie verwijt. In het bijzonder in rurale Pashtou-gebieden wordt met argwaan gekeken naar personen die Afghanistan verlieten en naar de Verenigde Staten of Europa zijn gegaan (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 50-51). Desalniettemin hebben taliban-functionarissen herhaaldelijk Afghanen opgeroepen om naar Afghanistan terug te keren, onder wie voormalige politici, militaire en civiele leiders, universiteitsdocenten, zakenlieden en investeerders. Hoge taliban- functionarissen riepen voorts de duizenden Afghanen die na de overname waren gevlucht op om terug te keren, alsmede alle Afghanen die in het buitenland wonen en voormalige tegenstanders van de taliban. Uit de bijgebrachte landeninformatie blijkt dat voorts voornamelijk personen die in Iran, Pakistan en Turkije verbleven al dan niet vrijwillig zijn teruggekeerd naar Afghanistan. De bronnen geven aan dat heden nog niet veel personen uit het Westen zijn teruggekeerd en volgens het Algemeen Ambtsbericht is het onduidelijk of en welke eventuele problemen teruggekeerde Afghanen zouden kunnen krijgen en hoe zij behandeld zouden worden bij terugkeer naar Afghanistan, aangezien de informatie hierover beperkt en anekdotisch is (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 53-55; “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, p. 148-149; COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban van 14 december 2023”, p. 36). Sommige bronnen geven evenwel aan dat in de praktijk op dorpsniveau de plaatselijke leiders zullen weten wie is teruggekeerd (voetnoot 514: Denmark, DIS, Afghanistan – taliban’s impact on the population, June 2022, p. 23 en 38 in EUAA, “Afghanistan: targeting of individuals”, August 2022, p. 55). Het is voor de taliban in dorpen dan ook gemakkelijker om informatie in te winnen of te horen te krijgen over personen die zijn teruggekeerd (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 44).
Het Noorse Landinfo benadrukt dat de Afghaanse maatschappij zeer divers en complex is en dat dit ook wordt gereflecteerd in de wijze waarop de nieuwe de facto-autoriteiten het land besturen. Er is een grote variatie in houdingen en tal van lokale verschillen zijn mogelijk en er wordt aangenomen dat dit ook van toepassing is op de wijze waarop mensen die terugkeren uit het Westen worden gepercipieerd. Mogelijke reacties zullen dus steeds afhankelijk zijn van het individuele profiel van de persoon die terugkeert, het netwerk dat deze persoon heeft in Afghanistan en de plaats in Afghanistan naar waar deze persoon terugkeert (COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban van 14 december 2023”, p. 36).
Een anonieme organisatie met aanwezigheid in Afghanistan verklaarde dat terugkeerders soms een doelwit zijn, maar de bron zag geen duidelijk verband met het loutere feit dat deze personen het land hadden verlaten. Het leek eerder verband te houden met hun ‘oorspronkelijke status’, zoals een vertrek omwille van banden met de vroegere regering, hun etnische achtergrond of andere redenen (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 55).
Bronnen geven ook aan dat individuen die als “verwesterd” worden gezien, bedreigd kunnen worden door de taliban, hun familie of buren omdat ze worden gezien als “verraders” of “ongelovigen”.
De negatieve perceptie ten aanzien van terugkeerders kan tevens resulteren in stigmatisering, waarbij de terugkeerders met argwaan kunnen worden bekeken en wordt aangenomen dat zij een mislukking zijn of een misdrijf moeten hebben gepleegd, dan wel dat zij terugkeren met veel geld (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 51, EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 100). Stigmatisering, discriminatie of uitstoting kunnen echter slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging of ernstige schade. Dit dient samen met andere individuele elementen te worden beoordeeld, waaronder de ernst en het systematische karakter ervan, evenals de vraag of er sprake is van een cumulatie aan gedragingen of maatregelen.
Uit objectieve landeninformatie blijkt heden niet dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor elke Afghaan die terugkeert uit Europa louter omwille van zijn verblijf aldaar een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Wel kunnen volgende risicoprofielen kunnen worden aangeduid:
(1) personen “die de religieuze, morele en/of sociale normen hebben overschreden”, dan wel hiervan worden beticht, ongeacht of deze handelingen of gedragingen plaatsvonden in Afghanistan, dan wel in het buitenland en; (2) personen die “verwesterd” zijn, of als dusdanig worden gepercipieerd omwille van, bijvoorbeeld, hun activiteiten, gedrag, uiterlijk en geuite meningen, dewelke kunnen worden gezien als niet-Afghaans of niet-islamitisch, waarbij dit tevens doelt op personen die terugkeren naar Afghanistan, na een verblijf in westerse landen.
Niet elke Afghaan die terugkeert uit Europa zal verwesterd zijn of een verwestering worden toegedicht.
Het komt aan verzoeker toe concreet aan te tonen dat hij is verwesterd dan wel als verwesterd zal worden beschouwd of als een persoon die de religieuze, morele of sociale normen heeft overschreden. Beide risicoprofielen kunnen in een zekere mate met elkaar overlappen.
In het kader van een risico-analyse van de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor een verzoeker om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging omwille van (toegeschreven) verwestering/overschrijding van religieuze, morele of sociale normen dringt zich een individuele beoordeling op waarbij rekening moet worden gehouden met risicobepalende factoren zoals het geslacht, de leeftijd, het gebied van herkomst en de conservatieve omgeving, de duur van het verblijf in het Westen, de aard van de tewerkstelling van de verzoeker, het gedrag van verzoeker, de zichtbaarheid van de verzoeker en de zichtbaarheid van de normoverschrijding (ook voor normoverschrijdingen in het buitenland), enzovoort.
Voor personen die worden beticht van ‘zina’ kan evenwel worden aangenomen dat deze personen in het
algemeen een gegronde vrees voor vervolging kunnen laten gelden.
In de EUAA “Country Guidance” wordt gesteld dat vervolging van personen die onder dit profiel vallen in Afghanistan kan plaatsvinden omwille van een toegeschreven politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep. De Raad kan de richtsnoeren van EUAA waarnaar de verwerende partij in haar aanvullende nota verwijst, bijtreden (EUAA “Country guidance: Afghanistan”, January 2023, p. 21 en 72-79). De actualisatie van de landeninformatie door middel van de aanvullende nota van de commissaris-generaal doet niet anders besluiten.
In casu werd hierboven reeds vastgesteld dat verzoeker als niet-begeleide minderjarige op 15-jarige leeftijd in België is aangekomen in december 2021 en heden nog steeds minderjarig is. Xxxxxxxxx verklaarde ongeveer 4 of 5 maanden voor de machtsovername uit Afghanistan te zijn vertrokken (Verklaring DVZ, punt 34) zodat aangenomen kan worden dat hij net vijftien was geworden bij zijn vertrek. Zoals reeds aangehaald verklaarde verzoeker tijdens het persoonlijk onderhoud dat hij vreest om als een ketter te worden gezien in geval van terugkeer en dat hij sinds zijn aankomst in België niet naar de moskee is geweest. In de bestreden beslissing wordt hierover gesteld dat verzoeker niet in concreto aantoont dat hij verwesterd is of als dusdanig beschouwd zal worden en dat hij niet aantoont dat hij zich niet meer zou kunnen of willen schikken naar de in Afghanistan vigerende wetten regels en gebruiken. Verder wordt ook gesteld dat verzoeker geen concrete elementen aanhaalt waaruit zou blijken dat hij in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
Daarbij wordt gesteld dat verzoeker al een zekere maturiteit had en naar Afghaanse normen en waarden gevormd toen hij Afghanistan verliet en nog geregeld contact heeft met zijn familie.
De Raad herhaalt vooreerst dat het Hof van Justitie erop wees dat, wat de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ betreft, dit begrip ruim moet worden uitgelegd en de perceptie van de politieke aard van de gedachten, meningen of overtuigingen van een verzoeker door de actoren van vervolging benadrukt wordt eerder dan de persoonlijke motieven van de verzoeker. Verder stelt de Raad vast dat de beoordeling van de door verzoekers aangehaalde vrees om als verwesterd beschouwd te worden is gebaseerd op verzoekers verklaringen tijdens een persoonlijk onderhoud dat plaatsvond op 11 april 2023, dat toen geen documenten voorlagen met betrekking tot verzoekers traject in België en dat de Raad gehouden is een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden te voeren, wat impliceert dat hij zowel de elementen moet onderzoeken waarmee de commissaris-generaal rekening heeft gehouden of had kunnen houden, als die welke zich hebben aangediend nadat de commissaris-generaal de beslissing heeft vastgesteld (HvJ, C-585/16, Serin Alheto tegen Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite, 25 juli 2018, punten 106-113).
In dit verband stelt de Raad vast dat verzoeker een aantal documenten neerlegt met betrekking tot zijn traject en activiteiten sinds zijn aankomst in België. Het diploma OKAN Hoger Technisch Instituut Sint- Xxxxxxxx Centrum Deeltijds Onderwijs De Rotonde, uitgereikt op 30 juni 2023 vermeldt dat verzoeker het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers in HTISA succesvol heeft gevold (aanvullende nota 21 december 2023 verzoeker, stuk 1). Uit het evaluatierapport van het Onze-Lieve-Vrouwe-Instituut in Gent van 1 september tot 24 september 2023 blijkt dat verzoeker onderwijs volgt en daarbij onder meer de vakken artistieke vorming, Xxxxxx, Xxxxx, Nederlands en godsdienst volgt en gewaardeerd wordt omwille van zijn motivatie en doorzettingsvermogen (aanvullende nota 20 december 2023 verzoeker, stuk 6). Het attest van Amal, Integratie & Inburgering Gent van 15 december 2023 bevestigt dat verzoeker geslaagd is voor maatschappelijke oriëntatie (aanvullende nota 20 december 2023 verzoeker, stuk 5) en het attest van 19 december 2023 van M.L., vormingsmedewerkster van JES Gent, dat verzoeker tijdens de maanden juli en augustus 2023 regelmatig deelnam aan activiteiten die door JES vzw georganiseerd
werden (aanvullende nota 20 december 2023 verzoeker, stuk 7). Xxxxxxxxx legt ook een aantal foto’s neer waarop hij te zien is tijdens een aantal activiteiten samen met een aantal jongens en meisjes in het kader van een zomerkamp (aanvullende nota 20 december 2023 verzoeker, stuk 3). Het attest van het CAW Oost-Vlaanderen bevestigt dat verzoeker het programma Mind-Spring Junior heeft gevolgd in november en december 2022 in HTISA en dat dit programma volgende sessies omvatte: omgaan met verandering, stressklachten en de vicieuze cirkel, omgaan met stress, omgaan met culturele verschillen en gewoonten, vriendschap en ondersteuning, mijn kwaliteiten en plannen voor de toekomst (aanvullende nota verzoeker 21 december 2023). Op de zitting van de Raad licht verzoeker in het Nederlands toe dat deze cursus bedoeld is om jongeren uit vreemde culturen te leren hoe met stress om te gaan, hoe vrienden te maken en hoe met meisjes en jongens om te gaan. Hij benadrukt verder dat hij hier naar school gaat en in zijn vrije tijd graag met zijn vrienden optrekt. Xxxxxxxxxx voogd licht toe dat zijn pupil zijn best doet op school en dat het klikt met zijn leerkrachten en bevestigt dat hij een gemengde vriendenkring heeft.
Uit dit alles blijkt dat verzoeker op 15-jarige leeftijd Afghanistan heeft verlaten en van bij aankomst in België onderwijs volgt en uit zijn rapporten en zijn toelichting ter terechtzitting blijkt dat hij al goed Nederlands spreekt. Verder blijkt ook dat hij actief heeft deelgenomen aan een zomerkamp van JES Gent en het mindspring-programma heeft gevolgd en een diverse vriendenkring heeft en op die wijze in de Belgische samenleving wordt ondergedompeld en er ook actief in participeert. Daargelaten de vraag of verzoeker daadwerkelijk ‘verwesterd’ is, dient te worden vastgesteld dat hij, mede gelet op de aard van zijn activiteiten, tijdens zijn maatschappelijke participatie onmiskenbaar werd en wordt geconfronteerd met opvattingen, waarden en normen die de uitdrukking vormen van grondrechten die zijn verankerd in het EVRM en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, zoals gelijke behandeling van mannen en vrouwen, het recht op vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid, die haaks staan op het gedachtegoed van de taliban en dit tijdens zijn ontwikkeling als tiener, een cruciale levensfase gedurende dewelke jongeren vatbaar zijn voor externe invloeden en die essentieel is in het vormen van een wereldbeeld en het aannemen van waarden en normen. Zo verzoeker een deel van zijn vormende jaren in Afghanistan heeft gehad, kan geen abstractie worden gemaakt van het feit dat hij een belangrijk deel van zijn vormende jaren als tiener ook in België doormaakt.
Er kan daarbij, gelet op verzoekers jonge leeftijd bij aankomst, redelijkerwijze worden aangenomen dat dit een impact heeft op zijn ontwikkeling als minderjarige en de wijze waarop hij zich gedraagt, wat het risico dat hij in geval van terugkeer naar zijn dorp en regio van herkomst zal opvallen in de lokale gemeenschap en bij de lokale talibanleiders en zal worden gepercipieerd als aangetast door de in België geldende waarden en normen in belangrijke mate verhoogt.
Voorts is niet betwist dat verzoeker afkomstig is uit het dorp Amla in het district Dar-I-Nur van de provincie Nangarhar. In deze provincie heeft ISKP, een transnationale Salafi-Jihadistische organisatie die hevig gekant is tegen alles wat westers is, een sterke aanwezigheid (EUAA, Afghanistan. Targeting of individuals, August 2022, p. 190-192). Ook is Nangarhar, samen met de andere Noordoostelijke provincie Kunar en Kabul, de provincie waar zowel ACLED als UCDP het hoogste aantal aanvallen door ISKP heeft gedocumenteerd (EUAA, Afghanistan Country Focus, December 2023, p. 33, Algemeen Ambtsbericht, juni 2023, p. 36). Verder zijn er ook aanvallen van Pakistan tegen TTP doelwitten in de grensregio en confrontaties tussen de taliban en de lokale bevolking in Nangarhar naar aanleiding van het verbod op papaverteelt, gerapporteerd. Verder zijn ook niet geïdentificeerde gewapende groeperingen actief in Nangarhar. De sterke aanwezigheid van ISKP in Nangarhar, en de aanwezigheid van andere niet- geïdentificeerde gewapende groeperingen kan in casu eveneens als een risico-verhogende factor worden beschouwd voor verzoeker. Gelet op hetgeen hierboven werd vastgesteld met betrekking tot verzoekers profiel en traject in België is de kans reëel dat verzoeker ook door ISKP als onislamitisch zal gezien worden.
De Raad benadrukt ook nog dat de taliban goed op de hoogte zijn van wat zich afspeelt op lokaal niveau omdat ze zijn verweven met de lokale bevolking. Lokale talibanleden nemen deel aan de gesprekken in dorpen, steden en in de plaatselijke moskeeën, waardoor zij goed weten wat de mensen in de betrokken lokale gemeenschap doen. De lokale verankering doet zich voornamelijk voor in Pashtou-gebieden. Op dorpsniveau zullen de plaatselijke leiders weten wie is teruggekeerd (voetnoot 514: Denmark, DIS, Afghanistan – taliban’s impact on the population, June 2022, p. 23 en 38 in EUAA, “Afghanistan: targeting of individuals”, augustus 2022, p. 55). Het is voor de taliban in kleinere dorpen dan ook gemakkelijker om informatie in te winnen of te horen te krijgen over personen die zijn teruggekeerd. De taliban beschikken daartoe over een netwerk van informanten dat sinds augustus 2021 werd uitgebreid (EUAA “Afghanistan: targeting of individuals”, August 2022, p. 63-65).
Verder blijkt uit het US Special Inspector General for Afghanistan Reconstruction (SIGAR) rapport van 30 januari 2022 (geciteerd in EUAA, Afghanistan. Targeting of Individuals, p. 105) dat de taliban een hervorming van het schoolcurriculum hebben aangekondigd in maart 2022 en dat uit een rapport van de
taliban van december 2020 blijkt dat een analyse werd gemaakt van het toenmalige curriculum waarbij twaalf aspecten werden aangeduid die niet in overeenstemming waren met de waarden die kinderen zouden moeten aangeleerd krijgen. Een centraal thema in dit rapport is het bannen van buitenlandse invloeden, het herdefiniëren van begrippen als vrede, mensenrechten en gelijkheid in overeenstemming met de islamitische traditie en het promoten van jihad (SIGAR, Quartely Report to the United States Congress, 30 January 2022, p. 122-123). Zoals reeds aangehaald is de Supreme Leader vastberaden om de taliban interpretatie van de sharia uit te voeren en zo de samenleving te zuiveren. Het verbod op het onderwijs voor meisjes na het lager onderwijs moet in deze context niet alleen worden gezien als een aanval tegen onderwijs voor vrouwen maar tegen westers onderwijs als dusdanig (EUAA, Afghanistan Country Focus, December 2013, p. 94). Recent zijn de inspanningen om het seculier onderwijs te bannen verder opgedreven en sinds september 2023 is het religieuze onderwijs uitgebreid. Er waren op 15 augustus 2023 15.000 madrassa’s over het hele land, gefinancierd door de nationale begroting en waar religieuze onderwerpen worden onderwezen met uitzondering van enkele wetenschappelijke vakken. De taliban plannen de aanwerving van 100.000 madrassa leerkrachten en volgens UNAMA zijn er plannen om het aantal madrassas in het land nog significant te verhogen. Madrassa onderwijs is voor meisjes boven de zesde graad het enige beschikbare onderwijs. Ook werden een aantal hervormingen ondertussen doorgevoerd in het Afghaanse onderwijssysteem, waaronder een herziening van het schoolcurriculum om het in overeenstemming te brengen met de sharia.
Hieruit blijkt het middelbaar onderwijs voor jongens in Afghanistan in het teken staat van de strenge interpretatie van de sharia door de taliban en er kan ook aangenomen worden dat daarbij concepten als gelijkheid van mannen en vrouwen en mensenrechten, zoals die in het onderwijs in België worden geïnterpreteerd en veelvuldig aan bod komen, gelet op de zuivering van de Afghaanse samenleving die de Supreme Leader voor ogen heeft, daarbij sterk afgewezen worden. Indien verzoeker in geval van terugkeer zijn scholing wenst verder te zetten, kan, indien onderwijs in zijn regio beschikbaar zou zijn, niet worden uitgesloten dat hij ook omwille van zijn reeds hier genoten scholing hierop verkeerd reageert en in de negatieve belangstelling komt van medeleerlingen en leraars die onder controle staan van de taliban. Bij de beoordeling van de vrees van verzoeker moet rekening worden gehouden met de voormelde huidige context van de zeer strenge sociaal-religieuze richtlijnen die door de taliban zijn uitgevaardigd en die toezien op de regulering van het dagelijkse leven en waarmee verzoeker niet vertrouwd is aangezien niet betwist is dat verzoeker een aantal maanden voor de machtsovername Afghanistan heeft verlaten.
Er kan redelijkerwijze aangenomen worden dat, gelet op zijn jonge leeftijd en individuele omstandigheden, verzoeker zijn verworven opvattingen en traject tijdens zijn verblijf in België en zijn contacten met in België als vluchteling erkende familieleden niet steeds zal kunnen verhullen wanneer hij bij terugkeer naar zijn dorp in de provincie Nangarhar, de regels, wetten en gebruiken, zoals vormgegeven door de taliban, moet naleven. Dit kan de zichtbaarheid van verzoeker bij terugkeer verder verhogen bij doorreis of bij aankomst in zijn dorp en regio van herkomst.
De Raad merkt ook op dat het beginsel van eenheid van het gezin moet worden afgewogen tegen andere elementen die actueel spelen in het belang van de minderjarige verzoeker, zoals zijn welzijn, sociale ontwikkelingen, veiligheid en opvattingen, en die in casu door de individuele omstandigheden en specifieke situatie van verzoeker en de huidige situatie in Afghanistan zwaarder doorwegen.
Alles in acht genomen blijkt dat er in hoofde van verzoeker een aantal individuele risicobepalende omstandigheden aanwezig zijn die cumulatief moeten worden bekeken in het licht van de algemene landeninformatie. De Raad is van oordeel dat gelet op het geheel van bovenstaande elementen en factoren eigen aan verzoeker, hij aannemelijk maakt dat de kans reëel is dat hij bij een terugkeer naar zijn regio en dorp van herkomst zal opvallen en in de negatieve aandacht van de lokale gemeenschap en leden en aanhangers van de taliban of ISKP zal komen te staan en, het hoger belang van het kind indachtig, er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat verzoeker daarbij wordt gepercipieerd, onder meer omwille van de duur van zijn afwezigheid uit Afghanistan, zijn traject en de aard van zijn activiteiten in België gedurende een cruciale periode in zijn ontwikkeling als adolescent, als een persoon die verwesterd is of de religieuze, morele of sociale normen heeft overschreden.
Het is niet mogelijk om met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het concrete lot te voorspellen van een persoon met verzoekers profiel die onder de aandacht van de taliban komt omwille van een toegedichte verwestering of religieuze, morele of sociale normoverschrijding. Echter, de door beide partijen bijgebrachte en besproken objectieve landeninformatie wijst op “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling en afranseling van personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen. Uit deze informatie blijkt verder dat personen die als verwesterd beschouwd worden het risico lopen om te worden blootgesteld aan vervolging
en dat, zoals reeds aangehaald, de perceptie leeft dat personen die terugkeren waarden en uiterlijkheden hebben aangenomen die worden geassocieerd met Westerse landen.
In acht genomen het geheel van bovenstaande elementen en de persoonlijke omstandigheden eigen aan verzoeker cumulatief beoordeeld in het licht van de beschikbare landeninformatie door beide partijen bijgebracht, is de Raad van oordeel dat voor verzoeker een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen op basis van een toegeschreven politieke of godsdienstige overtuiging in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en dat er voor hem in zijn land van herkomst geen redelijke bescherming voorhanden is. Een verzoeker wiens politieke overtuiging niet fundamenteel of diepgeworteld is kan immers ook worden vervolgd wegens die politieke overtuiging of wegens “enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in dat land, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verzoeker en de algemene context van dat land” (HvJ, C-151/22, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen” (UNHCR), punt 36). Gelet op het voorgaande en gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie is de vraag of verzoeker zich nog zou kunnen aanpassen aan de Afghaanse levenswijze niet relevant, nu hierboven is vastgesteld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat hem een religieuze of politieke overtuiging zal worden toegeschreven die haaks staat op het gedachtegoed van de taliban.
De Raad treedt, na lezing van de beschikbare landeninformatie in het rechtsplegingsdossier, de conclusie in de EUAA “Country Guidance” (p. 147) bij dat de taliban niet kunnen worden beschouwd als een actor van bescherming. Het gebrek aan het recht op een eerlijk proces en de aard van de bestraffingen binnen het justitiemechanisme van de taliban zorgt ervoor dat dit niet kan worden beschouwd als een legitieme vorm van bescherming, indien verzoeker zou worden beschouwd als verwesterd of hiervan beschuldigd zou worden. Rekening houdend met hun geschiedenis van mensenrechtenschendingen kan er momenteel worden geconcludeerd dat de taliban niet kunnen worden beschouwd als een actor van bescherming die in staat is om effectieve, niet-tijdelijke en toegankelijke bescherming te bieden.
Gezien de taliban geen actor van bescherming zijn, dringt de vraag naar een intern vestigingsalternatief zich niet verder op. De EUAA “Country Guidance” concludeert bovendien terecht dat momenteel een intern vestigingsalternatief in geen enkel deel van Afghanistan aan de orde is (p. 148-149).
Tot slot blijkt uit het rechtsplegingsdossier niet dat op verzoeker een van de uitsluitingsclausules van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Voorgaande vaststellingen volstaan om de overige in het verzoekschrift aangevoerde middelen en grieven, alsook de argumentatie van de verwerende partij, niet verder te onderzoeken en te bespreken.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vluchtelingenstatus wordt aan de verzoekende partij toegekend.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op negentien januari tweeduizend vierentwintig door:
X. XXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT X. XXXXXX