PNO
PNO
PENSIOENREGLEMENT PNO 1.1
1 JANUARI 2021
xxxxxxxx.xx
Addendum PNO Pensioenreglement 1.1
Werkgever: SURF B.V. – januari 2021
Voor de Werknemers van SURF B.V. geldt het PNO Pensioenreglement 1.1. Deze regeling is, met uitzondering van het partner- en wezenpensioen (dat in PNO Pensioenregeling 1 op risicobasis is verzekerd en in de onderhavige regeling op opbouwbasis), inhoudelijk gelijk aan de PNO Pensioenregeling 1. In aanvulling hierop zijn de volgende door de Werkgever getroffen aanvullende regelingen van toepassing.
1. Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid o.b.v. 100%.
In afwijking van hetgeen in bijlage 1 staat vermeld betreft het percentage weging pensioengrondslag bij arbeidsongeschiktheid (artikel 13.8) 100%
2. Tijdelijk partnerpensioen (ANW-hiaat)
In afwijking van hetgeen in bijlage 1 staat vermeld bedraagt het tijdelijk partnerpensioen
€ 15.814,56 bruto per jaar en wordt bij een Deeltijddienstverband geen rekening gehouden met een Deeltijdpercentage (tijdelijk partnerpensioen niet naar rato vastgesteld).
3. Arbeidsongeschiktheidspensioen
In aanvulling op artikel 13.2 geldt een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen ter hoogte van (bij volledige arbeidsongeschiktheid) 20% van het (fulltime pensioengevend) jaarsalaris (zonder toepassing van het maximum pensioengevend salaris overeenkomstig artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964). Bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen vastgesteld met inachtneming van het percentage zoals opgenomen in de onderstaande tabel (genoemd percentage maal 20% van het (fulltime pensioengevend) jaarsalaris):
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage |
35 tot 45% | 45 |
45 tot 55% | 55 |
55 tot 65% | 65 |
65 tot 80% | 80 |
80 tot en met 100% | 100 |
Bij een Deeltijddienstverband wordt het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen vastgesteld met inachtneming van het Deeltijdpercentage.
Voor de Werknemers die tot 1 januari 2021 werkzaam waren bij SURFsara B.V. en/of Coöperatie SURF U.A. (waarvan SURF B.V. de rechtsopvolger is) en die aansluitend werkzaam waren (zijn) bij SURF. B.V. geldt bovenop de hierboven onder nummer 1 tot en met 3 genoemde aanvullende regelingen de volgende aanvullende regeling
4. Extra partnerpensioen op risicobasis
In aanvulling op artikel 6.1 is een extra partnerpensioen verzekerd. Dit betreft een partnerpensioen op risicobasis (alleen verzekerd zolang er sprake is van actief deelnemerschap aan de pensioenregeling). De hoogte van dit extra partnerpensioen is voor iedere individuele Werknemer voor wie deze aanvullende regeling geldt per 1 januari 2021 door de Werkgever vastgesteld op een vast bedrag.
Premie voor de aanvullende voorzieningen
De premie voor alle in dit addendum opgenomen aanvullende regelingen wordt door de Werkgever betaald.
Looptijd van de aanvullende voorzieningen
De in dit addendum opgenomen aanvullende regelingen gelden zolang de Werkgever deze in stand wenst te houden en kunnen in de toekomst wijzigen.
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1 Deelneming in de Pensioenregeling 13
Artikel 1.1 Aspirant deelnemers en Tussencontractsdeelnemers 13
Artikel 1.3 Einde deelnemerschap 14
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten Pensioenregeling 14
Artikel 2.1 Karakter Pensioenregeling 14
Artikel 2.2 Omschrijving van de Pensioenaanspraken Deelnemer 14
Artikel 2.3 Omschrijving van de Pensioenaanspraken Aspirant deelnemer & Tussencontractsdeelnemer 14 Artikel 2.4 Vaststellen pensioengrondslag 14
Artikel 2.5 Deeltijddienstverband 15
Hoofdstuk 3 Informatieplicht 15
Artikel 3.1 Informatieplicht algemeen 15
Artikel 3.2 Informatieplicht Deelnemer 16
Artikel 3.3 Informatieplicht Gewezen Deelnemer 16
Artikel 3.4 Informatieplicht Pensioengerechtigde 16
Artikel 3.5 Informatieplicht Werkgever 16
Artikel 3.6 Informatie van het Fonds 16
Artikel 3.7 Aanmelding Partner en Kind 17
Artikel 3.8 Niet nakomen verplichtingen 17
Artikel 4.1 Verschuldigde premie Deelnemer 18
Artikel 4.2 Eigen bijdrage aan de premie 18
Artikel 4.3 Verschuldigde premie Aspirant deelnemer en Tussencontractsdeelnemer 18
Deel II Inhoud Pensioenregeling 20
Module A Middelloonregeling 20
Hoofdstuk 5 Ouderdomspensioen 20
Artikel 5.1 Ouderdomspensioen 20
Hoofdstuk 6 Partner- en wezenpensioen 20
Artikel 6.1 Partnerpensioen (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde 20
Artikel 6.2 Wezenpensioen (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde 21
Artikel 6.3 Tijdelijk partnerpensioen 22
Artikel 6.4 Partner- en wezenpensioen Aspirant deelnemer of Tussencontractsdeelnemer 22
Artikel 6.5 Overlijdensuitkering 22
Artikel 6.6 Beperkingen (tijdelijk) partnerpensioen en overlijdensuitkering 23
Hoofdstuk 7 Flexibiliseringsmogelijkheden 23
Artikel 7.1 Algemene bepalingen 23
Artikel 7.4 Uitruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen 24
Artikel 7.5 Uitruil partnerpensioen in hoger ouderdomspensioen 24
Artikel 7.6 Hoog/laag en laag/hoog 24
Artikel 7.7 Deeltijdpensioen 25
Hoofdstuk 8 Einde deelnemerschap 25
Artikel 8.1 Pensioenaanspraken bij einde deelneming 25
Artikel 9.1 Bijzonder partnerpensioen 26
Artikel 9.2 Overlijden Gewezen Partner 26
Artikel 9.3 Verevening ouderdomspensioen 26
Artikel 9.5 Kosten verevening/conversie 27
Hoofdstuk 10 Indexatie- en verlagingsbeleid 28
Artikel 10.1 Indexatiemaatstaf 28
Artikel 10.2 Voorwaarden indexatie 28
Artikel 10.3 Inhaalindexatie 28
Artikel 10.4 Verlagingsbeleid 29
Artikel 10.5 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 11.1 Onbetaald verlof 30
Artikel 11.2 Levensloopregeling 30
Artikel 11.3 Ouderschapsverlof 31
Hoofdstuk 12 Deeltijd en demotie 31
Artikel 12.1 Deeltijd en demotie 31
Hoofdstuk 13 Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA 32
Artikel 13.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen: algemeen 32
Artikel 13.3 Arbeidsongeschiktheidspensioen: excedent 33
Artikel 13.4 Arbeidsongeschiktheidspensioen: WGA-hiaat 33
Artikel 13.5 Wijziging van het Arbeidsongeschiktheidspercentage 33
Artikel 13.6 Premievrije voortzetting van deelneming bij Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 13.7 Aanvang WIA binnen 104 weken na beëindiging dienstverband 34
Artikel 13.8 Arbeidsongeschiktheid en pensioengrondslag 34
Module C Vrijwillige regelingen 36
Hoofdstuk 14 Vrijwillige regelingen 36
Artikel 14.2 Inkoop extra Pensioenaanspraken 36
Artikel 14.3 Loongerelateerde afvloeiingsregeling 36
Artikel 14.4 Netto Pensioenregeling 37
Deel III Overige bepalingen 38
Hoofdstuk 15 Waardeoverdracht en Afkoop kleine pensioenen 38
Artikel 15.1 Algemene bepalingen omtrent waardeoverdracht 38
Artikel 15.2 Waardeoverdracht vanaf een andere Pensioenuitvoerder naar het Fonds 38
Artikel 15.3 Waardeoverdracht van het Fonds naar een andere Pensioenuitvoerder 38
Artikel 15.4 Interne collectieve waardeoverdracht 39
Artikel 15.5 Afkoop kleine pensioenen 39
Hoofdstuk 16 Vrijwillige voortzetting 40
Artikel 16.1 Vrijwillige voortzetting 40
Hoofdstuk 17 Aanvraag en uitkering pensioen 41
Artikel 17.1 Aanvraag pensioen 41
Artikel 17.2 Uitbetaling pensioen 41
Artikel 17.3 Samenloop met wettelijke uitkeringen 41
Hoofdstuk 18 Wettelijke bepalingen 41
Artikel 18.1 Wettelijke bepalingen 41
Hoofdstuk 19 Fiscale maxima 42
Artikel 19.1 Fiscale maxima 42
Deel IV Overgangsbepalingen 43
Artikel 20.1 Uitstel van financiering van over het verleden in te kopen pensioenruimte 43
Hoofdstuk 21 Vervallen pensioenreglementen 43
Artikel 21.1 Overgangsbepalingen 43
Hoofdstuk 22 Tot 1 januari 2006 opgebouwd tijdelijk ouderdomspensioen 44
Artikel 22.1 Conversiebepaling per 1 juli 2012 44
Hoofdstuk 23 Arbeidsongeschiktheid en WAO 44
Artikel 23.2 Begrippen in dit hoofdstuk 44
Artikel 23.3 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 23.4 Aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen 45
Artikel 23.5 Voortzetting pensioenopbouw van Pensioenaanspraken bij Arbeidsongeschiktheid 47
Artikel 23.6 Arbeidsongeschiktheid en pensioengrondslag 48
Hoofdstuk 24 Vóór 1 januari 1997 reeds bestaande arbeidsongeschikte deelnemers 48
Artikel 24.1 De op 31 december 1996 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer krachtens het tot 1 januari 1997 geldende pensioenreglement 48
Hoofdstuk 25 Opgebouwde pensioentoeslag tot 1 januari 1997 49
Artikel 25.1 Conversiebepaling per 1 januari 1997: tot 1 januari 1997 opgebouwde pensioentoeslag 49
Hoofdstuk 26 Slotbepalingen 49
Artikel 26.1 Aansprakelijkheid 49
Artikel 26.2 De klachten- en geschillenregeling en de klachten- en geschillencommissie 50
Artikel 26.4 Hardheidsbepaling 50
Artikel 26.5 Inwerkingtreding 51
Bijlage 1 Kerncijfers Pensioenregeling 52
Bijlage 2 Flexibiliseringsfactoren 53
Tabel 1: Uitstellen en vervroegen van het ouderdomspensioen 53
Tabel 2: Uitruil van partnerpensioen en ouderdomspensioen 54
Tabel 3: Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen 56
Tarieven incidentele inkopen: Grondslagen voor de tariefbepaling 58
Bijlage 4 Opbouwpercentages vervallen pensioenreglementen 61
In dit Reglement wordt geen onderscheid gemaakt naar geslacht; waar “hij” of “hem” staat of wordt bedoeld, wordt tevens “zij” respectievelijk “haar” bedoeld en omgekeerd.
De persoon die begunstigde is van een nog niet ingegaan pensioen.
De verhouding tussen enerzijds het pensioenvermogen van het Fonds en anderzijds de technische voorziening voor de opgebouwde Pensioenaanspraken en -rechten die bij het Fonds verzekerd zijn. Deze voorziening wordt berekend op basis van de marktrente zoals gepubliceerd door DNB.
Algemene Ouderdomswet.
Arbeidsongeschikt(heid) in de zin van de WIA.
Arbeidsongeschiktheidspercentage WIA
Het door de uitvoeringsinstelling vastgestelde percentage voor de mate van Arbeidsongeschiktheid.
De Werknemer die de 21-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt en als aspirant deelnemer deelneemt in onderhavige Pensioenregeling.
De leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid van de AOW.
Het gemiddelde van de actuele dekkingsgraden per einde van de maand over de afgelopen 12 maanden.
Het bestuur van het Fonds.
De (gewezen) Werknemer die deelneemt aan de onderhavige Pensioenregeling.
Een dienstverband bij een Werkgever voor minder dan de volledige arbeidsduur, zoals bedoeld in de definitie Voltijddienstverband.
De arbeidsduur in het Deeltijddienstverband gedeeld door de volledige arbeidsduur bij een Voltijddienstverband bij de Werkgever, vermenigvuldigd met 100% en gemaximeerd op 100%.
De Nederlandsche Bank N.V.
Een onderwijs- of beroepsopleiding zoals ingeschreven in het Register erkende beroepsopleidingen, het Register erkende opleidingen hoger onderwijs en/of het Register particulier vavo.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Media PNO.
Het gedeelte van het pensioengevend salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd, omdat de uitkering uit de AOW geacht wordt hierin te voorzien. De franchise is minimaal gelijk aan de fiscaal minimale franchise behorende bij dit Reglement.
Gedeeltelijk arbeids(on)geschikt
Gedeeltelijk arbeids(on)geschikt volgens artikel 5 van de WIA.
De Pensioengerechtigde van wie het ouderdomspensioen is ingegaan.
De persoon die geen Deelnemer meer is, maar wel op grond van dit Reglement een Pensioenaanspraak heeft bij het Fonds.
Onder gewezen partner wordt verstaan de voormalige Partner van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde.
Het aantal jaren dat een huwelijk of geregistreerd partnerschap heeft geduurd, zoals kan worden vastgesteld op de datum van echtscheiding, van scheiding van tafel en bed of van beëindiging van het geregistreerd partnerschap, voor zover deze jaren zijn gelegen na het moment van toetreding tot deze Pensioenregeling en uiterlijk vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum.
Regeling Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten.
Onder kind wordt verstaan het kind tot wie de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde tot zijn overlijden:
a. als vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat, wettelijk
erkend is en door hem werd opgevoed en/of onderhouden; of
b. tot diens huishouden behoorde en tot zijn overlijden door hem als eigen kind werd onderhouden en opgevoed,
met inachtneming van artikel 18, eerste lid sub a onder 3 van de Wet op de loonbelasting 1964 en ter beoordeling van het Bestuur.
Het indexcijfer van de algemene CAO-lonen per maand, inclusief bijzondere beloningen, zoals door het CBS wordt vastgesteld. De jaarlijkse referentieperiode loopt van september tot september.
Oorspronkelijke pensioengrondslag
De pensioengrondslag zoals deze gold direct voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid.
Oorspronkelijk pensioengevend salaris
Het pensioengevend salaris zoals deze gold direct voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid.
Oorspronkelijke pensioenrichtdatum
De oorspronkelijke pensioenrichtdatum zoals deze van toepassing was in de vervallen pensioenreglementen zoals genoemd in bijlage 4 van dit Reglement
Een Kind waarvan beide ouders en/of verzorgers zijn overleden.
Onder partner wordt verstaan:
1. de persoon met wie de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde uiterlijk vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum in het huwelijk is getreden;
2. de persoon met wie de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde uiterlijk vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;
3. de ongehuwde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, anders dan op basis van een wettelijk geregistreerd partnerschap, uiterlijk vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum ongehuwd samenwoont en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert. Er is sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als:
x. xx xxxxxxxxx (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde en zijn partner ten minste zes maanden gezamenlijk op één adres staan ingeschreven; en
b. de duurzame gemeenschappelijke huishouding is vastgelegd in één van de volgende documenten:
- een notarieel verleden samenlevingscontract of;
- een notariële verklaring, of;
- een eigen verklaring waaruit blijkt dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Indien de partner wordt aangemeld op basis van een eigen verklaring dan moet uit deze verklaring blijken dat de gezamenlijke huishouding ten minste zes maanden voorafgaand aan de aanmelding werd
gevoerd.
De partner zoals bedoeld onder 1, 2 of 3 wordt voor de uitvoering van het Reglement alleen als partner beschouwd, indien de partner uiterlijk vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum als partner is aangemeld bij het Fonds.
De relatie als bedoeld onder 3 bij de definitie van Partner.
Het recht op een pensioen dat nog niet is ingegaan, uitgezonderd een overeengekomen recht op voorwaardelijke toeslagverlening.
De Pensioenrichtdatum of de werkelijke pensioendatum indien de (Gewezen) Deelnemer, met inachtneming van het daartoe bepaalde in het Reglement, ervoor kiest eerder of later met pensioen te gaan dan op de Pensioenrichtdatum.
De persoon die op basis van deze Pensioenregeling pensioen van het Fonds ontvangt.
Hetgeen tussen Werkgever en Werknemer is overeengekomen betreffende pensioen.
Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd een overeengekomen recht op voorwaardelijke toeslagverlening.
De pensioenregeling vastgelegd in dit Reglement.
De eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de 68- jarige leeftijd bereikt.
Een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland. Voor de artikelen met betrekking tot waardeoverdracht valt hier ook onder een beroepspensioenfonds.
Het indexcijfer: ‘totaal consumentenprijsindex, alle huishoudens, afgeleid’, zoals door het CBS wordt vastgesteld. De jaarlijkse referentieperiode loopt van september tot september.
Pensioenwet.
Het onderhavige pensioenreglement “Pensioenreglement PNO 1.1”.
Scheiding
In dit Reglement wordt voor de bepaling van het bijzonder partnerpensioen onder scheiding verstaan:
1. Beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
2. Ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
3. Beëindiging van het geregistreerde partnerschap anders dan door de dood, vermissing of omzetting van het geregistreerde partnerschap in een huwelijk;
4. Beëindiging van de Partnerrelatie anders dan door de dood, vermissing of omzetting in een geregistreerd partnerschap of een huwelijk.
Scheidingen van de vorm 2 en 4 worden voor de toepassing van de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding niet als scheiding beschouwd.
In dit Reglement wordt voor toepassing van de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding onder scheiding ook verstaan:
1. Scheiding van tafel en bed.
In dit Reglement wordt onder scheidingsdatum verstaan:
1. in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
2. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister;
3. in geval van ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
4. in geval van beëindiging van de Partnerrelatie: de datum van inschrijving van de adreswijziging in de Basisregistratie Personen. Indien de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde in het buitenland woont: de datum van ontvangst van de door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en de Gewezen Partner ondertekende schriftelijke verklaring.
Een tussencontractsdeelnemer is een Deelnemer die:
1. direct nadat het deelnemerschap is geëindigd het concrete voornemen heeft om binnen 18 maanden een nieuw (al dan niet tijdelijk) dienstverband met een Werkgever aan te gaan; en
2. voor het einde van zijn deelnemerschap dit voornemen schriftelik aan het Fonds heeft verklaard; en
3. door de Werkgever voor het einde van zijn deelnemerschap schriftelijk als tussencontractsdeelnemer is aangemeld.
Een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering.
van de hoogte van de uitkering voor de WGA-vervolguitkering.
De overeenkomst tussen een Werkgever en het Fonds over de uitvoering van deze Pensioenregeling.
Een dienstverband voor de volledige arbeidsduur bij een Werkgever, zoals gedefinieerd in de CAO of in de individuele arbeidsovereenkomst.
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
De persoon die een arbeidsovereenkomst en een Pensioenovereenkomst heeft met een Werkgever op basis waarvan blijkt dat die persoon deelneemt aan deze Pensioenregeling.
Een werkgever die een Uitvoeringsovereenkomst met het Fonds heeft gesloten voor de uitvoering van dit Reglement.
Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
Regeling Werkhervatting gedeeltelijke Arbeidsgeschikten.
Deel I Algemeen Hoofdstuk 1 Deelneming in de Pensioenregeling
Artikel 1.1 Aspirant deelnemers en
Tussencontractsdeelnemers
1. De Aspirant deelnemer wordt tot de eerste dag van de maand waarin de Werknemer 21 jaar wordt als Aspirant deelnemer opgenomen in deze Pensioenregeling. Het deelnemerschap vangt met inachtneming van artikel 1.2 van dit Reglement aan vanaf de eerste dag van de maand waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt.
2. Indien de Aspirant deelnemer gedurende zijn aspirant deelnemerschap Arbeidsongeschikt raakt en in aanmerking komt voor premievrije voortzetting zoals bedoeld in hoofdstuk 13 dan wordt vanaf de eerste dag van de maand waarin de Aspirant deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt de deelneming overeenkomstig artikel 1.2 van dit Reglement voortgezet.
3. De Tussencontractsdeelnemer wordt in deze Pensioenregeling opgenomen als Tussencontractsdeelnemer direct nadat zijn deelnemerschap is geëindigd. Het deelnemerschap van een Tussencontractsdeelnemer kan maximaal 18 maanden duren.
4. De in dit Reglement opgenomen bepalingen ten behoeve van de Deelnemer zijn, met in acht neming van artikel 2.3, overeenkomstig van toepassing op de Aspirant deelnemer of de Tussencontractsdeelnemer, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald.
Artikel 1.2 Deelnemerschap
1. Het deelnemerschap van de Werknemer vangt aan bij indiensttreding van de Werknemer bij de Werkgever, maar niet eerder dan per de eerste dag van de maand waarin de Werknemer de 21-jarige leeftijd bereikt.
2. Het deelnemerschap aan deze Pensioenregeling vangt niet eerder aan dan op 1 januari 1997.
3. Het deelnemerschap wordt voortgezet:
a. indien en zolang de pensioenopbouw op basis van vrijwillige premiebetaling wordt voortgezet.
b. indien en zolang de pensioenopbouw op basis van een loongerelateerde afvloeiingsregeling wordt voortgezet.
c. indien en zolang de pensioenopbouw op basis van (onbetaald) verlof en/of levensloopregeling wordt voortgezet;
d. indien en zolang de pensioenopbouw wegens Arbeidsongeschiktheid (gedeeltelijk) wordt voortgezet;
e. indien en zolang de Deelnemer voor een deel van zijn arbeidsduur ouderschapsverlof volgens hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg opneemt, met in achtneming van artikel 11.3.
Artikel 1.3 Einde deelnemerschap
Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van xx Xxxxxxxxx;
b. op de Pensioendatum, maar uiterlijk op de Pensioenrichtdatum;
c. op de datum waarop en voor zover de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, anders dan door overlijden of pensionering;
d. bij beëindiging van de voortzetting van de pensioenopbouw bij Arbeidsongeschiktheid en de Deelnemer geen Werknemer in de zin van dit Reglement meer is;
e. bij beëindiging van een vrijwillige voortzetting en de Deelnemer geen Werknemer in de zin van dit Reglement meer is.
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten Pensioenregeling
Artikel 2.1 Karakter Pensioenregeling
Deze Pensioenregeling heeft het karakter van een Uitkeringsovereenkomst.
Artikel 2.2 Omschrijving van de Pensioenaanspraken Deelnemer
1. Met inachtneming van de bepalingen in dit Reglement geeft het deelnemerschap aanspraak op:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen;
c. tijdelijk partnerpensioen;
d. wezenpensioen;
e. bijzonder partnerpensioen;
f. arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. Voor zover er sprake is van opbouw van de Pensioenaanspraken zoals bedoeld in lid 1, vindt deze gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
3. Bij de berekening van de Pensioenaanspraken wordt de deelname uitgedrukt in dagen. Daarbij wordt een maand op dertig dagen gesteld.
Artikel 2.3 Omschrijving van de Pensioenaanspraken Aspirant deelnemer & Tussencontractsdeelnemer
1. Met inachtneming van de bepalingen in dit Reglement maakt de Aspirant deelnemer of de Tussencontractsdeelnemer aanspraak op:
a. partnerpensioen;
b. tijdelijk partnerpensioen;
c. wezenpensioen;
d. arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. De Pensioenaanspraken zoals bedoeld in lid 1 worden op risicobasis gedekt.
3. Bij de berekening van de Pensioenaanspraken wordt de deelname uitgedrukt in dagen. Daarbij wordt een maand op dertig dagen gesteld.
Artikel 2.4 Vaststellen pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met de Franchise.
2. Het pensioengevend salaris is gelijk aan twaalf keer het maandsalaris op voltijdbasis. Dit bedrag wordt vermeerderd met de vakantietoeslag en een eventuele decemberuitkering.
Overige toeslagen kunnen ook onder het pensioengevend salaris vallen voor zover dit tussen de Deelnemer en de Werkgever is overeengekomen dan wel in de CAO is vastgelegd. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd. Het geldend maximaal pensioengevend salaris in enig jaar is opgenomen in bijlage 1.
Het maximum pensioengevend salaris wordt jaarlijks verhoogd overeenkomstig artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964.
De volgende loonbestanddelen vallen niet onder het pensioengevend salaris:
a. gratificaties;
b. vergoeding in natura;
c. vergoedingen voor overwerk;
d. vergoedingen voor kinderopvang en ziektekosten.
3. De Franchise is gelijk aan 100/75e maal de AOW-uitkering per 1 januari voor een gehuwd persoon met een partner die de AOW- leeftijd heeft bereikt, inclusief de vakantietoeslag. De geldende Franchise in enig jaar is opgenomen in bijlage 1 van dit Reglement.
4. Bij aanvang van het deelnemerschap wordt de pensioengrondslag vastgesteld.
5. Bij iedere wijziging van het pensioengevend salaris en/of de Franchise wordt de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld.
Artikel 2.5 Deeltijddienstverband
Indien de Deelnemer een Deeltijddienstverband heeft, dan wordt het opbouwpercentage zoals bedoeld in de artikelen 5.1, 6.1 en 6.2 vermenigvuldigd met het geldende Deeltijdpercentage.
Hoofdstuk 3 Informatieplicht
Artikel 3.1 Informatieplicht algemeen
1. Alle belanghebbenden die aan dit Reglement rechten kunnen ontlenen verlenen hun medewerking aan een juiste naleving van dit Reglement.
2. Op verzoek van het Fonds dient de (Gewezen) Deelnemer of de Pensioengerechtigde het Fonds binnen 4 weken alle informatie en bescheiden die het Fonds voor de uitvoering van dit Reglement nodig denkt te hebben toe te sturen.
3. Indien de (Gewezen) Deelnemer of de Pensioengerechtigde in het buitenland woonachtig is dan dient hij wijzigingen in zijn situatie te allen tijde te melden.
4. Bij overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde is de Partner verplicht om het overlijden aan het Fonds te melden.
5. Indien de (Gewezen) Deelnemer of de Pensioengerechtigde woonachtig is in Nederland krijgt het Fonds, in sommige situaties, automatisch bericht van de Basisregistratie Personen (BRP), zoals bij:
a. in het huwelijk treden of het sluiten van een geregistreerd partnerschap;
b. de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, echtscheiding of beëindiging van de registratie van het partnerschap;
c. overlijden van de (Gewezen) Xxxxxxxxx of diens Partner;
d. een adreswijziging.
6. De (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde moet aan de voorwaarden in dit artikel voldoen. Daarmee wordt voorkomen dat Pensioenaanspraken en Pensioenrechten foutief worden vastgesteld of uitbetaald.
Artikel 3.2 Informatieplicht Deelnemer
Wijzigingen in de situatie van de Deelnemer dienen binnen 4 weken aan het Fonds te worden gemeld. Dit doet de Deelnemer in de volgende gevallen:
a. er wordt een notarieel samenlevingscontract afgesloten;
b. de duurzame gemeenschappelijke huishouding wordt beëindigd;
c. bij iedere omstandigheid die mogelijk van invloed is op de Pensioenaanspraken.
Artikel 3.3 Informatieplicht Gewezen Deelnemer
Wijzigingen in de situatie van de Gewezen Deelnemer dienen binnen 4 weken aan het Fonds te worden gemeld. Dit doet de Gewezen Deelnemer in de volgende gevallen:
a. er wordt een notarieel samenlevingscontract afgesloten;
b. de duurzame gemeenschappelijke huishouding wordt beëindigd;
c. bij iedere omstandigheid die mogelijk van invloed is op de Pensioenaanspraken.
Artikel 3.4 Informatieplicht Pensioengerechtigde
Wijzigingen in de situatie van de Pensioengerechtigde dienen binnen 4 weken aan het Fonds te worden gemeld. Dit doet de Pensioengerechtigde in de volgende gevallen:
a. de duurzame gemeenschappelijke huishouding wordt beëindigd;
b. bij iedere omstandigheid die mogelijk van invloed is op de Pensioenaanspraken of de Pensioenrechten.
Artikel 3.5 Informatieplicht Werkgever
De Werkgever verstrekt het Fonds tijdig alle benodigde informatie omtrent het dienstverband die van belang is voor de uitvoering van de Pensioenregeling.
Artikel 3.6 Informatie van het Fonds
1. De Deelnemer ontvangt ieder jaar, en tussentijds op zijn verzoek voor zover van toepassing informatie over:
a. de hoogte van de te bereiken Pensioenaanspraken indien de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum Deelnemer blijft;
b. de hoogte van de opgebouwde of op risicobasis gedekte Pensioenaanspraken;
c. de waardeaangroei van Pensioenaanspraken die toegerekend kan worden aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar. Dit doet het Fonds volgens
artikel 3:127 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de bijbehorende bepalingen;
d. indexatie;
e. verlaging van Pensioenaanspraken- en rechten.
2. De Aspirant deelnemer of de Tussencontractsdeelnemer ontvangt voor zover van toepassing jaarlijks informatie over:
a. de hoogte van de op risicobasis gedekte Pensioenaanspraken;
b. indexatie;
c. verlaging van Pensioenaanspraken- en rechten.
3. Aan de Gewezen Deelnemer wordt voor zover van toepassing ten minste één keer in de vijf jaar en tussentijds op verzoek informatie verstrekt over:
a. de hoogte van de opgebouwde Pensioenaanspraken;
b. indexatie;
c. verlaging van Pensioenaanspraken- en rechten;
d. de pensioeningang.
Deze informatie wordt daarnaast minimaal jaarlijks op de website van het fonds aan de Gewezen Deelnemer ter beschikking gesteld.
4. De Pensioengerechtigde ontvangt voor zover van toepassing jaarlijks informatie over:
a. zijn Pensioenrecht;
b. opgebouwd partnerpensioen;
c. indexatie;
d. verlaging van Pensioenaanspraken- en rechten.
5. De Deelnemer ontvangt daarnaast voor zover van toepassing informatie van het Fonds bij:
a. opname in de Pensioenregeling;
b. beëindiging van de deelname aan de Pensioenregeling;
c. Scheiding. De Gewezen Partner van de Deelnemer ontvangt ook informatie;
d. de pensioeningang.
6. Lid 5 onderdelen c en d zijn overeenkomstig van toepassing op de Gewezen Deelnemer.
7. Lid 5 onderdeel c is overeenkomstig van toepassing op de Gepensioneerde.
Artikel 3.7 Aanmelding Partner en Kind
1. De (Gewezen) Deelnemer is verplicht zijn Partner na het aangaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, binnen vier weken aan te melden.
2. Stief- en pleegkinderen van de (gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde, die onder de definitie van Kind vallen, dienen zich na het overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde binnen vier weken te melden bij het Fonds om in aanmerking te kunnen komen voor wezenpensioen.
Artikel 3.8 Niet nakomen verplichtingen
De gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen, zoals beschreven in dit hoofdstuk, zijn voor rekening van degenen die nalatig zijn geweest. Bij weigering hiervan of gebleken onjuiste opgaven, verklaringen en/of bescheiden is het Fonds bevoegd de uitkeringen op te schorten, te staken, te herzien, terug te vorderen of te verrekenen.
Hoofdstuk 4 Premiebeleid
Artikel 4.1 Verschuldigde premie Deelnemer
1. De Werkgever is voor iedere bij hem in dienst zijnde Deelnemer maar uiterlijk tot de Pensioenrichtdatum premie aan het Fonds verschuldigd.
2. De totale verschuldigde premie, die jaarlijks door het Bestuur wordt vastgesteld wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag vermeerderd met een percentage van het salarisdeel boven het fiscaal maximum pensioengevend salaris overeenkomstig artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964. De hoogte van dit laatste percentage wordt periodiek door het Bestuur vastgesteld.
Artikel 4.2 Eigen bijdrage aan de premie
1. De Werknemer kan een bijdrage in de premie zijn verschuldigd, die tussen Werkgever en Werknemer onderling, al dan niet in een CAO, wordt afgesproken.
2. De eventuele werknemersbijdrage in de premie wordt door de Werkgever op het salaris ingehouden.
3. Indien lid 1 niet van toepassing is, kan voor de bijdrage van de Werknemer in de premie van de volgende standaardregeling worden uitgegaan:
a. De bijdrage in de premie van de Werknemer bedraagt 7,9 procent van de pensioengrondslag in het geval dat de totale premie, uitgedrukt als percentage van de loonsom, niet minder dan 16,3 procent en niet meer dan 21,3 procent bedraagt.
b. In het geval dat de totale premie, uitgedrukt in een percentage van de loonsom, lager is dan 16,3 procent wordt de bijdrage in de premie van de Werknemer zoals bedoeld onder a evenredig verlaagd.
c. In het geval dat de totale premie, uitgedrukt in een percentage van de loonsom, hoger is dan 21,3 procent wordt de bijdrage in de premie van de Werknemer zoals bedoeld onder a evenredig verhoogd.
d. Voor de Werknemer met een Deeltijddienstverband wordt de bijdrage in de premie naar rato van het Deeltijdpercentage vastgesteld.
e. Voor de arbeidsongeschikte Werknemer die voor (een gedeelte van) zijn restcapaciteit bij een Werkgever in dienst blijft, wordt de bijdrage in de premie vastgesteld alsof de Werknemer een Deeltijddienstverband heeft.
f. Bij de vaststelling van de loonsom zoals genoemd onder a, b en c wordt rekening gehouden met de maximering van het pensioengevend salaris zoals bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 4.3 Verschuldigde premie Aspirant deelnemer en Tussencontractsdeelnemer
1. De Werkgever is voor iedere bij hem in dienst zijnde Aspirant deelnemer premie aan het Fonds verschuldigd. Voor de Tussencontractsdeelnemer is dit de voormalig Werkgever.
2. De verschuldigde premie wordt uitgedrukt in een percentage van
de pensioengrondslag vermeerderd met een percentage van het salarisdeel boven het fiscaal maximum pensioengevend salaris overeenkomstig artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964. De hoogte van de percentages wordt jaarlijks door het Bestuur vastgesteld.
3. De Aspirant deelnemer en de Tussencontractsdeelnemer kunnen een bijdrage in de premie zijn verschuldigd. De eventuele eigen bijdrage van de Aspirant deelnemer wordt op het salaris ingehouden door de Werkgever. Over de eigen bijdrage van de Tussencontractsdeelnemer maakt de voormalige Werkgever afspraken met de Tussencontractsdeelnemer.
Deel II Inhoud Pensioenregeling
Module A Middelloonregeling Hoofdstuk 5 Ouderdomspensioen
Artikel 5.1 Ouderdomspensioen
1. De Deelnemer bouwt jaarlijks tot de Pensioenrichtdatum, of indien vervroegd met pensioen wordt gegaan zoals bedoeld in artikel 7.2 tot de eerdere vervroegde Pensioendatum, een ouderdomspensioen op, dat gelijk is aan een percentage van de gemiddelde pensioengrondslag die in dat jaar geldt. Het geldende percentage is opgenomen in bijlage 1.
2. Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioenrichtdatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
Hoofdstuk 6 Partner- en wezenpensioen
Artikel 6.1 Partnerpensioen (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde
1. De Deelnemer bouwt jaarlijks een partnerpensioen op ten behoeve van de Partner dat gelijk is aan een percentage van de gemiddelde pensioengrondslag die in dat jaar geldt. Het geldende percentage is opgenomen in bijlage 1.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Partner overlijdt.
3. In geval van overlijden van de Deelnemer vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum, is het partnerpensioen gelijk aan het partnerpensioen dat de Deelnemer ten behoeve van zijn Partner zou hebben verkregen als de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum Deelnemer had kunnen blijven en de pensioengrondslag was blijven gelden die het laatst voor de Deelnemer van kracht was. Bij de berekening van de aanspraak op partnerpensioen voor een Deelnemer die voorafgaand aan zijn overlijden een Deeltijddienstverband had, wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden Xxxxxxxxx het bij overlijden van de Deelnemer geldende Deeltijdpercentage tot de Pensioenrichtdatum zou hebben behouden.
4. Bij overlijden van de Gewezen Deelnemer of de Gepensioneerde is het partnerpensioen gelijk aan het partnerpensioen dat de Gewezen Deelnemer dan wel de Gepensioneerde tot respectievelijk einde deelneming dan wel pensionering heeft opgebouwd.
5. In geval van een recht op bijzonder partnerpensioen ingevolge artikel 9.1 wordt bij de vaststelling van de hoogte van het partnerpensioen ten behoeve van de Partner uitgegaan van de deelnemersjaren vanaf de Scheidingsdatum dan wel laatstgeldende Scheidingsdatum indien er sprake is van
meerdere Gewezen Partners.
Artikel 6.2 Wezenpensioen (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde
1. De Deelnemer bouwt jaarlijks een wezenpensioen op ten behoeve van het Kind dat gelijk is aan een percentage van de gemiddelde pensioengrondslag die in dat jaar geldt. Het geldende percentage is opgenomen in bijlage 1.
2. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
3. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin het Kind de 21-jarige leeftijd bereikt dan wel eerder tot de laatste dag van de maand waarin het Kind is komen te overlijden.
4. Indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden kan het wezenpensioen tot en met uiterlijk de laatste dag van de maand waarin het Kind de 27-jarige leeftijd bereikt worden uitgekeerd, mits
a. voor 18 uur of meer per week onderwijs of een beroepsopleiding wordt gevolgd door het Kind. Het Kind dient hiertoe een verklaring van de desbetreffende Erkende onderwijsinstelling over te leggen waaruit blijkt dat hier aan wordt voldaan; of
b. het Kind door ziekte of gebreken vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat is een derde deel te verdienen van datgene wat lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen die verder in gelijke omstandigheden verkeren kunnen verdienen.
5. In geval van overlijden van de Deelnemer vóór de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, de eerdere vervroegde Pensioendatum, is het wezenpensioen gelijk aan het wezenpensioen dat de Deelnemer ten behoeve van zijn Kind zou hebben verkregen als de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum Deelnemer had kunnen blijven en de pensioengrondslag was blijven gelden die het laatst voor de Deelnemer van kracht was.
6. Bij de berekening van de aanspraak op wezenpensioen voor een Deelnemer die voorafgaand aan zijn overlijden een Deeltijddienstverband had, wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden Xxxxxxxxx het bij overlijden van de Deelnemer geldende Deeltijdpercentage tot de Pensioenrichtdatum zou hebben behouden.
7. Bij overlijden van de Gewezen Deelnemer of de Gepensioneerde is het wezenpensioen gelijk aan het wezenpensioen dat de Gewezen Deelnemer dan wel de Gepensioneerde tot respectievelijk einde deelneming dan wel pensionering heeft opgebouwd.
8. Voor een postuum geboren Kind gaat het wezenpensioen in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het Kind wordt geboren.
9. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het Kind Ouderloos wordt.
Artikel 6.3 Tijdelijk partnerpensioen
1. De Partner van de Deelnemer heeft recht op tijdelijk partnerpensioen als de Deelnemer gedurende het deelnemerschap komt te overlijden.
2. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de Deelnemer overlijdt.
3. Het tijdelijk partnerpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Partner de AOW- gerechtigde leeftijd bereikt, of, indien dit eerder is, tot en met de laatste dag van de maand waarin de Partner overlijdt.
4. De hoogte van het jaarlijkse tijdelijk partnerpensioen wordt na het overlijden van de Deelnemer vastgesteld. De hoogte van het jaarlijks verzekerd tijdelijk partnerpensioen is vastgelegd in bijlage 1.
5. Als de Deelnemer in deeltijd werkt dan kan bij overlijden het tijdelijk partnerpensioen vastgesteld worden naar rato van het Deeltijdpercentage. Dit is afhankelijk van de tussen het Fonds en de Werkgever gemaakte afspraken. Deze zijn vastgelegd in bijlage 1.
6. Het totaal aan tijdelijk partnerpensioen dat door het Fonds aan een Partner wordt toegekend, zal nooit meer bedragen dan de, op het moment van toekenning, geldende Anw-uitkering inclusief vakantie-uitkering.
Artikel 6.4 Partner- en wezenpensioen Aspirant deelnemer of Tussencontractsdeelnemer
1. De artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 2, overeenkomstig van toepassing, voor de Aspirant deelnemer en de Tussencontractsdeelnemer, met dien verstande dat gedurende het aspirant deelnemerschap en het deelnemerschap van de Tussencontractsdeelnemer het partner- en wezenpensioen op risicobasis is verzekerd.
2. In geval van het overlijden van de Aspirant deelnemer is het partnerpensioen gelijk aan het partnerpensioen dat de Aspirant deelnemer ten behoeve van zijn Partner zou hebben verkregen als de Aspirant deelnemer vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de 21-jarige leeftijd zou bereiken tot de Pensioenrichtdatum Deelnemer was dan wel had kunnen blijven en zowel de pensioengrondslag, zoals bedoeld in artikel 2.4 van dit Reglement, als het Deeltijdpercentage was blijven gelden dat laatstelijk voor de Aspirant deelnemer van kracht was. De jaren vóór de eerste dag van de maand waarin de 21-jarige leeftijd zou worden bereikt tellen niet mee voor het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen.
3. Het partnerpensioen van de Tussencontractsdeelnemer is gelijk aan het tot en met het einde van het dienstverband krachtens dit Reglement opgebouwd partnerpensioen verhoogd met het op risicobasis verzekerd partnerpensioen vanaf einde dienstverband tot de Pensioenrichtdatum.
Artikel 6.5 Overlijdensuitkering
Na overlijden van de Gepensioneerde ontvangt de Partner eenmalig een overlijdensuitkering. Deze uitkering is gelijk aan één (bruto)maandtermijn aan ouderdomspensioen.
Artikel 6.6 Beperkingen (tijdelijk) partnerpensioen en overlijdensuitkering
1. Er bestaat geen recht op (tijdelijk) partnerpensioen, indien de Partnerrelatie, met in achtneming van artikel 3.1, niet uiterlijk vóór de Pensioenrichtdatum of indien dit eerder is de eerdere vervroegde Pensioendatum bij het Fonds is aangemeld.
2. Er bestaat geen recht op een overlijdensuitkering als op moment van overlijden van de Gepensioneerde geen sprake is van een Partner in de zin van dit Reglement.
Hoofdstuk 7 Flexibiliseringsmogelijkheden
Artikel 7.1 Algemene bepalingen
1. Op grond van dit Reglement kan de (Gewezen) Deelnemer kiezen voor de flexibiliseringsmogelijkheden met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 7.2 tot en met 7.7, mits:
a. de (Gewezen) Deelnemer hiertoe schriftelijk een verzoek heeft ingediend bij het Fonds; en
b. de (Gewezen) Xxxxxxxxx en diens eventuele Partner het verzoek beiden hebben ondertekend; en
c. het verzoek minimaal 3 maanden voor de beoogde ingangsdatum door het Fonds is ontvangen; en
d. bij de keuze voor flexibilisering het pensioen niet lager wordt dan het minimumbedrag voor afkoop zoals bedoeld in artikel 66 van de PW.
In bijlage 2 van dit Reglement zijn de ruilvoeten opgenomen die het Fonds hanteert. Deze ruilvoeten stelt het Fonds, op kosten- en sekseneutrale wijze, periodiek vast.
2. Het Bestuur kan nadere voorwaarden stellen aan de toepassing van de flexibiliseringsmogelijkheden in dit hoofdstuk.
Artikel 7.2 Vervroegen
1. De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen het ouderdomspensioen eerder in te laten gaan dan op de Pensioenrichtdatum.
2. Indien de vervroeging van het ouderdomspensioen eerder dan vijf jaar vóór de AOW-gerechtigde leeftijd plaatsvindt, dient de arbeidsovereenkomst tussen de (Gewezen) Deelnemer en (een)(de) (W)(w)erkgever en het verrichten van betaalde werkzaamheden als ondernemer te eindigen op of vóór de eerdere vervroegde Pensioendatum. De (Gewezen) Deelnemer dient in dit geval aan het Fonds op de eerdere vervroegde Pensioendatum door een schriftelijke verklaring kenbaar te maken dat zijn dienstbetrekking geëindigd is en hij geen intentie heeft om zijn werkzaamheden te hervatten.
3. Bij vervroeging van de Pensioendatum wordt het ouderdomspensioen actuarieel neutraal herrekend waardoor de maandelijkse uitkering lager wordt.
Artikel 7.3 Uitstellen
1. De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen het ouderdomspensioen later in te laten gaan dan op de Pensioenrichtdatum. Daarbij geldt de volgende voorwaarde:
a. de uiterste ingangsdatum van het ouderdomspensioen is de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Of, als dit eerder is, de datum waarop het ouderdomspensioen gelijk is aan het maximum zoals in de fiscale regelgeving is vastgelegd.
2. Bij uitstel van de Pensioendatum wordt het ouderdomspensioen actuarieel neutraal herrekend waardoor de maandelijkse uitkering hoger wordt.
Artikel 7.4 Uitruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen
1. De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een hoger partnerpensioen. Bij de uitruil gelden de volgende voorwaarden:
a. ouderdomspensioen kan op de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, op de eerdere vervroegde Pensioendatum worden uitgeruild;
b. het totale partnerpensioen kan maximaal gelijk zijn aan een percentage van het na uitruil resterend ouderdomspensioen. Het percentage dat in dit Reglement van toepassing is, is opgenomen in bijlage 1;
c. de uitruil vindt plaats binnen de grenzen die door het fiscale kader aan uitruil wordt gesteld.
2. Na uitruil van ouderdomspensioen naar partnerpensioen op de Pensioendatum kan de ruil niet meer ongedaan worden gemaakt.
3. Indien na de uitruil van ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen een Scheiding plaatsvindt, dan blijft de Gewezen Partner recht houden op het bijzonder partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 9.1 inclusief het door de uitruil verkregen partnerpensioen.
Artikel 7.5 Uitruil partnerpensioen in hoger
ouderdomspensioen
1. Indien de (Gewezen) Deelnemer op de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, op de eerdere vervroegde Pensioendatum geen Partner heeft, dan wordt het opgebouwd partnerpensioen automatisch uitgeruild voor extra ouderdomspensioen.
2. Indien de (Gewezen) Deelnemer op de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, op de eerdere vervroegde Pensioendatum wel een Partner heeft, is uitruil van partnerpensioen voor ouderdomspensioen alleen mogelijk met instemming van de Partner van de (Gewezen) Deelnemer.
3. Na uitruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen kan de ruil niet meer ongedaan worden gemaakt.
4. Het Fonds is gerechtigd om nadere informatie bij de Partner op te vragen.
5. Bijzonder partnerpensioen kan niet worden uitgeruild voor extra ouderdomspensioen.
6. Indien de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde gebruik heeft gemaakt van de ruilmogelijkheden zoals bedoeld in dit artikel dan valt het partnerpensioen lager uit. Bij volledige uitruil van het partnerpensioen in ouderdomspensioen vervalt het partnerpensioen in zijn geheel.
Artikel 7.6 Hoog/laag en laag/hoog
1. Bij pensionering kan het ouderdomspensioen worden uitgeruild
voor een ouderdomspensioen dat:
a. eerst een periode een hogere uitkering heeft en later een lagere uitkering; of
b. eerst een periode een lagere uitkering heeft en later een hogere uitkering.
2. De periode kan door de (Gewezen) Deelnemer zelf worden bepaald. Daarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde: de laagste uitkering is nooit minder dan 75 procent van de hoogste uitkering. Voor de berekening van deze verhouding vóór de AOW-leeftijd, mag een bedrag ter grootte van een dubbele AOW-uitkering voor een gehuwde, als omschreven in de AOW, buiten beschouwing blijven.
Artikel 7.7 Deeltijdpensioen
1. De (Gewezen) Deelnemer kan ervoor kiezen het opgebouwde ouderdomspensioen op de Pensioendatum gedeeltelijk in te laten gaan. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de Deelnemer in dienst blijft van de Werkgever, blijft hij uiterlijk tot de Pensioenrichtdatum Deelnemer in deze Pensioenregeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform de regels voor een Deeltijddienstverband.
2. Indien het gedeeltelijk ingegane ouderdomspensioen eerder dan vijf jaar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in gaat dan dient de dienstbetrekking in (ten minste) dezelfde mate aantoonbaar voor het Fonds te zijn beëindigd.
De Deelnemer dient aan het Fonds op de eerdere vervroegde Pensioendatum door een schriftelijke verklaring kenbaar te maken dat zijn dienstbetrekking geëindigd is in (ten minste) dezelfde mate als waarin hij vervroegd met pensioen gaat en dat hij niet van plan is die activiteiten te hervatten.
3. Het nog niet ingegane (deel van het) ouderdomspensioen gaat uiterlijk vijf jaar ná de voor de Gepensioneerde geldende AOW- gerechtigde leeftijd in, zoals bepaald in artikel 7.3.
4. Deeltijdpensioen is mogelijk voor ten minste 10 procent of een veelvoud hiervan. De (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde kan maximaal eenmaal per jaar het percentage voor deeltijdpensioen verhogen. Verlagen van het percentage van deeltijdpensioen is niet mogelijk.
Hoofdstuk 8 Einde deelnemerschap
Artikel 8.1 Pensioenaanspraken bij einde deelneming
1. Indien het deelnemerschap van de Deelnemer vóór de Pensioenrichtdatum anders dan door overlijden of pensionering eindigt, behoudt de Gewezen Deelnemer de tot dat moment opgebouwde Pensioenaanspraken op
a. ouderdomspensioen;
b. (bijzonder) partnerpensioen; en
c. wezenpensioen.
2. De op risicobasis gedekte Pensioenaanspraken zoals bedoeld in artikel 2.2 lid 1 onder c en f, alsmede de Pensioenaanspraken zoals bedoeld in artikel 2.3 van dit Reglement van de Aspirant deelnemer of de Tussencontractsdeelnemer vervallen bij einde deelneming zonder enige waarde.
3. In afwijking van lid 1 komen bij einde deelneming vanaf 1 januari 2019 alle tot dat moment opgebouwde Pensioenaanspraken van rechtswege te vervallen, als de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis van de tot einde deelneming opgebouwde Pensioenaanspraak op ouderdomspensioen op de Pensioenrichtdatum, niet meer bedraagt dan € 2,– per jaar. Dit is niet van toepassing indien de Deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en hij het Fonds daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Hoofdstuk 9 Scheiding
Artikel 9.1 Bijzonder partnerpensioen
1. De Gewezen Partner van de Deelnemer maakt bij Scheiding aanspraak op bijzonder partnerpensioen dat gelijk is aan het partnerpensioen dat de Deelnemer ten behoeve van de Partner zou hebben verkregen als de deelneming aan deze Pensioenregeling op de Scheidingsdatum zou zijn beëindigd.
2. De Gewezen Partner van de Gewezen Deelnemer en de Gepensioneerde maakt bij Scheiding aanspraak op bijzonder partnerpensioen dat gelijk is aan het partnerpensioen dat de Gewezen Deelnemer of de Gepensioneerde bij einde deelneming respectievelijk pensionering heeft verkregen ten behoeve van zijn Partner.
3. De Gewezen Partner kan afstand doen van het bijzonder partnerpensioen indien dit is overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, notariële akte in verband met de Gezamenlijke huishouding of schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de Scheiding en dit binnen twee jaar na de Scheidingsdatum door de Gewezen Partner of de (Gewezen) Deelnemer dan wel Gepensioneerde aan het Fonds is gemeld. De afspraak tot het doen van afstand van het bijzonder partnerpensioen is voor het Fonds alleen bindend indien het Fonds hiermee instemt en bereid is het uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken.
4. De Gewezen Partner ontvangt binnen 4 weken nadat bij het Fonds de Scheiding bekend is geworden een bewijs van zijn aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
Artikel 9.2 Overlijden Gewezen Partner
1. Indien de Gewezen Partner overlijdt voordat de (Gewezen) Deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het bijzonder partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de Gewezen Partner weer deel uit van de aanspraak op partnerpensioen van de (Gewezen) Deelnemer ten behoeve van zijn eventuele Partner.
2. Indien de Gewezen Partner na de Pensioenrichtdatum of, indien dit eerder is, na de eerdere vervroegde Pensioendatum overlijdt voordat de (Gewezen) Deelnemer dan wel Gepensioneerde overlijdt, vervalt het bijzonder partnerpensioen aan het Fonds.
Artikel 9.3 Verevening ouderdomspensioen
1. De Gewezen Partner van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde heeft bij Scheiding recht op verevening van het ouderdomspensioen op grond van het bepaalde in de Wet
Verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. In geval van verevening zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel en op schriftelijk verzoek van de (Gewezen) Deelnemer, Gepensioneerde en/of de Gewezen Partner en onder de van toepassing zijnde wettelijke voorwaarden verwerft de Gewezen Partner een recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen ter hoogte van de helft van het ouderdomspensioen dat tijdens de Huwelijksjaren is opgebouwd.
3. Xx Xxxxxxx Partner en de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde kunnen bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of een schriftelijke overeenkomst met het oog op de Scheiding een andere verdeling overeenkomen dan zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel of een verevening volledig uitsluiten.
4. Indien de Gewezen Partner met een aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen overlijdt wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de Gewezen Partner, doch niet eerder dan vanaf de Pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de Gepensioneerde uitbetaald.
Artikel 9.4 Conversie
1. Op verzoek van de Gewezen Partner, de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde kan in geval van Scheiding, het te verevenen ouderdomspensioen tezamen met het bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen (conversie) voor de Gewezen Partner, voor zover de Gewezen Partner en de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of een schriftelijke overeenkomst met het oog op de Scheiding schriftelijke afspraken hebben gemaakt over conversie.
2. Indien de Gewezen Partner overlijdt, vervalt de zelfstandige aanspraak op het ouderdomspensioen van de (Gewezen) Partner zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, aan het Fonds.
3. De gemaakte afspraak bij voorwaarden of de overeenkomst zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel is voor het Fonds alleen bindend indien het Fonds hiermee instemt en bereid is het uit de afspraak voortvloeiend risico te dekken.
4. Het Fonds kan met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving medische waarborgen stellen.
Artikel 9.5 Kosten verevening/conversie
Het Fonds kan voor de afhandeling van het verzoek tot verevening en/of conversie zoals bedoeld in artikel 9.3 en 9.4 kosten in rekening brengen bij de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde en/of de Gewezen Partner.
Hoofdstuk 10 Indexatie- en verlagingsbeleid
Artikel 10.1 Indexatiemaatstaf
1. Het Bestuur besluit jaarlijks in het vierde kwartaal of de opgebouwde Pensioenaanspraken en -rechten per 1 januari van het daaropvolgende jaar worden verhoogd. De hoogte van de eventueel toe te kennen indexatie wordt in principe vastgesteld als een percentage van de Prijsindex.
2. Voor de toekenning van deze voorwaardelijke indexatie is geen reserve gevormd. De indexatie wordt gefinancierd uit de beleggingsrendementen.
Artikel 10.2 Voorwaarden indexatie
1. Bij de indexatie wordt rekening gehouden met de volgende begrippen:
a. De verwachte dekkingsgraad: met de verwachte dekkingsgraad wordt de Beleidsdekkingsgraad per
31 december van enig jaar bedoeld, zoals het Fonds die vooraf inschat. De verwachte dekkingsgraad wordt door het Bestuur in beginsel in het vierde kwartaal vastgesteld.
b. De toekomstbestendige indexatie (TBI) dekkingsgraad: met de TBI dekkingsgraad wordt die dekkingsgraad bedoeld die precies hoog genoeg is om naar verwachting nu en in de toekomst een volledige indexatie toe te kennen.
2. Het Bestuur hanteert de volgende regels als leidraad: Uitgangspunt bij de toekenning van een indexatie is dat deze indexatie niet eenmalig, maar naar verwachting ook in de toekomst jaarlijks kan worden toegekend. Dit wordt toekomstbestendig genoemd. De verhoging van de Pensioenaanspraken en -rechten is daarom afhankelijk van de verwachte dekkingsgraad. Is deze lager dan 110 procent, dan wordt er niet geïndexeerd.
Is deze hoger dan de TBI dekkingsgraad, dan wordt er in beginsel een volledige indexatie toegekend. Is de verwachte dekkingsgraad hoger dan 110 procent, maar lager dan de TBI dekkingsgraad, dan wordt in beginsel een gedeeltelijke indexatie toegekend. Het Bestuur kan echter gemotiveerd anders beslissen.
Artikel 10.3 Inhaalindexatie
1. In de jaren dat de Prijsindex niet of slechts gedeeltelijk kan worden toegekend, wordt het niet toegekende deel toegevoegd aan de indexatieachterstand.
2. De indexatieachterstand kan in enig jaar met inachtneming van de lid 3 van dit artikel door middel van inhaalindexatie worden gecompenseerd.
3. Is de verwachte dekkingsgraad hoger dan de TBI dekkingsgraad, dan kan maximaal 1/5-deel van het vermogen boven de TBI dekkingsgraad worden aangewend voor inhaalindexatie. Of er daadwerkelijk inhaalindexatie wordt toegekend is afhankelijk van een bestuursbesluit. Bij het nemen van dit bestuursbesluit houdt het Bestuur rekening met de belangen van alle betrokkenen en met alle relevante omstandigheden. Met het bestuursbesluit bepaalt het Bestuur wat de beschikbare middelen zijn voor inhaalindexatie. De beschikbare middelen worden aangewend voor het toekennen van een voor alle (gewezen) deelnemers en
pensioengerechtigden gelijk inhaalindexatiepercentage van het opgebouwde pensioen, met een maximum van de daadwerkelijke totale indexatieachterstand in euro’s.
Indien de middelen niet voldoende zijn om de indexatieachterstand volledig te compenseren, blijft het niet gecompenseerde deel als indexatieachterstand gehandhaafd.
Artikel 10.4 Verlagingsbeleid
1. Het Fonds kan verworven Pensioenaanspraken en -rechten uitsluitend verlagen indien:
a. het Fonds gezien de Beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de op grond van de PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen; en
b. het Fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan de op grond van de PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden, andere Aanspraakgerechtigden of de Werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, als bedoeld in de PW.
d. Het bepaalde onder c is alleen van toepassing in de situatie dat het Fonds een herstelplan in moet dienen dan wel jaarlijks moet actualiseren omdat de Beleidsdekkingsgraad van het Fonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de krachtens de PW gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen en er sprake is van een korting om binnen de gestelde termijn weer te kunnen voldoen aan de eisen van het vereist eigen vermogen.
2. Een verlaging van Pensioenaanspraken en -rechten kan nodig zijn als onderdeel van een herstelplan, om ervoor te zorgen dat de Beleidsdekkingsgraad van het Fonds binnen 10 jaar weer op het niveau van 100 procent plus het vereist eigen vermogen komt. Ook kan een verlaging van de Pensioenaanspraken en - rechten nodig zijn als de Beleidsdekkingsgraad van het Fonds voor een periode van 5 jaar onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen ligt en de Actuele dekkingsgraad op dat moment ook onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen ligt, om ervoor te zorgen dat de Actuele dekkingsgraad weer op het niveau van 100 procent plus het minimaal vereist eigen vermogen ligt.
3. Het Fonds informeert de (Gewezen) Deelnemers, de Pensioengerechtigden en de Werkgever schriftelijk over het besluit van het Bestuur tot verlaging van de Pensioenaanspraken en -rechten. Een verlaging van de Pensioenaanspraken en - rechten vindt op zijn vroegst plaats een maand nadat de (Gewezen) Deelnemers en drie maanden nadat de Pensioengerechtigden zijn geïnformeerd.
4. Een verlaging van de Pensioenaanspraken en -rechten wordt toegevoegd aan de indexatieachterstand zoals bedoeld in artikel
10.3 lid 1,
Artikel 10.5 Voorwaardelijkheidsverklaring
1. Het Fonds streeft ernaar de Pensioenaanspraken en -rechten jaarlijks aan te passen. In het verleden door het Bestuur op grond van artikel 10.1 toegekende indexaties vormen geen garantie voor indexaties die het Bestuur in toekomstige jaren verleent, er is geen recht op toekomstige indexatie. Ook houdt toekenning van indexatie in enig jaar geen inperking in van de beleidsvrijheid die het Bestuur heeft op grond van artikel 10.2.
2. Conflicteert de uitvoering van de regelingen die in de artikelen
10.1 tot en met 10.4 zijn vastgelegd met wettelijke voorschriften over de financiële opzet van pensioenfondsen of met het beleid dat het Bestuur eerder heeft vastgesteld voor de dekkingsgraad, dan voert het Bestuur de indexaties die volgens deze artikelen worden toegekend alleen uit voor zover de hiervoor bedoelde voorschriften en het eerder vastgestelde beleid dat mogelijk maken.
3. Het Bestuur behoudt zich bij besluiten tot het toekennen van indexatie als bedoeld in artikel 10.1 het recht voor om uiteindelijk per 1 januari van het direct daaropvolgende jaar geen indexatie, of een lagere indexatie toe te kennen, indien de Actuele dekkingsgraad daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 11 Verlof
Artikel 11.1 Onbetaald verlof
1. Gedurende onbetaald verlof vindt er geen opbouw van pensioen plaats en is er ook geen risicodekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen, premievrije voortzetting bij Arbeidsongeschiktheid en tijdelijk partnerpensioen.
2. Op gezamenlijk verzoek van de Deelnemer en de Werkgever kan het Fonds de opbouw van pensioen en de risicodekkingen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel voortzetten gedurende een periode van maximaal 18 maanden.
3. De Werkgever blijft gedurende de periode dat de opbouw van pensioen en de risicodekkingen worden voortgezet de premie verschuldigd aan het Fonds.
4. De Werkgever en de Deelnemer kunnen afspraken maken over de hoogte van de eigen bijdrage in de premie van de Werknemer.
5. Als de pensioenopbouw en de risicodekkingen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel niet worden voortgezet tijdens onbetaald verlof dan blijft het partnerpensioen gedurende de verlofperiode op risicobasis verzekerd. Indien de Deelnemer gedurende het onbetaald verlof komt te overlijden wordt het partnerpensioen berekend alsof de Deelnemer geen onbetaald verlof heeft genomen.
6. De verzekering zoals bedoeld in lid 5 geldt ten hoogste voor een periode van 18 maanden. De premie voor de dekking van het partnerpensioen op risicobasis brengen wij in rekening bij de Werkgever.
Artikel 11.2 Levensloopregeling
1. Een Deelnemer die gebruik maakt van de levensloopregeling volgens de Wet VPL (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling) kan op gezamenlijk verzoek van de Deelnemer en de Werkgever zijn
deelnemerschap tijdens de periode van het levensloopverlof voortzetten.
2. Artikel 11.1 is overeenkomstig van toepassing.
Artikel 11.3 Ouderschapsverlof
1. Gedurende ouderschapsverlof ingevolge artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg kan het deelnemerschap blijven voortbestaan. Dit is afhankelijk van de tussen de Werkgever en het Fonds hierover gemaakte afspraken zoals vastgelegd in bijlage 1.
2. Indien het deelnemerschap gedurende ouderschapsverlof wordt voortgezet, dan is de verschuldigde premie voor het deel dat correspondeert met de arbeidsduur waarover de Deelnemer ouderschapsverlof heeft opgenomen voor rekening van het Fonds.
Hoofdstuk 12 Deeltijd en demotie
Artikel 12.1 Deeltijd en demotie
1. Indien de Deelnemer van 58 jaar of ouder een deeltijdfunctie aanvaardt, waarvan de omvang niet lager is dan vijftig procent van de omvang van het dienstverband dat daar direct aan voorafging of de Deelnemer terugtreedt naar een lager gekwalificeerde functie, dan kan het Fonds toestemming verlenen om de omvang van het dienstverband bij de vaststelling van de pensioenen ongewijzigd te handhaven.
2. Het Fonds kan hiertoe overgaan op gezamenlijk verzoek van de Deelnemer en de Werkgever.
3. De verschuldigde (extra) premie gedurende de deeltijd of demotie zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt in rekening gebracht bij de Werkgever.
De Werkgever en de Deelnemer stellen in onderling overleg een eventuele eigen bijdrage van de Deelnemer vast.
Module B Arbeidsongeschiktheid
Hoofdstuk 13 Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA
Artikel 13.1 Inleiding
Het bepaalde in dit hoofdstuk is alleen van toepassing op Deelnemers die ná 1 januari 2006 recht kregen op een WIA-uitkering. De situatie van Deelnemers die recht hebben op een WAO-uitkering, is bepaald in hoofdstuk 23 van dit Reglement.
Artikel 13.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen: algemeen
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt toegekend mits de Deelnemer op de eerste ziektedag (dit is de eerste dag van de wachttijd zoals bedoeld in de WIA) Deelnemer was in deze Pensioenregeling.
2. Indien de Deelnemer voor aanvang van zijn deelneming reeds ziek of Volledig dan wel Gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, dan is er uit hoofde van die ziekte of arbeidsongeschiktheid geen recht op het arbeidsongeschiktheidspensioen jegens het Fonds.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de WIA-uitkering van de (Gewezen) Deelnemer ingaat.
4. Het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt:
a. op de laatste dag van de maand waarin de Deelnemer niet langer Arbeidsongeschikt is;
b. op de overlijdensdatum van xx Xxxxxxxxx;
c. op de Pensioendatum van de Deelnemer, maar niet later dan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
5. Voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen is de maximering van het pensioengevend salaris zoals bedoeld in artikel 2.4 lid 2 niet van toepassing.
6. Indien de (Gewezen) Deelnemer een Deeltijddienstverband heeft op het moment dat hij Arbeidsongeschikt wordt, dan houdt het Fonds voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen als pensioengevend salaris het daadwerkelijke deeltijdjaarsalaris aan.
7. Het Arbeidsongeschiktheidspercentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid voor de WIA, en is vastgelegd in onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschikheid | Arbeidsongeschiktheidspercentage |
35 tot 45% | 28 |
45 tot 55% | 35 |
55 tot 65% | 42 |
65 tot 80% | 50.75 |
80 tot en met 100% | 70 |
In het geval van een IVA-uitkering wordt voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bedoeld in dit artikel uitgegaan van een percentage van 70 in plaats van 75.
Artikel 13.3 Arbeidsongeschiktheidspensioen: excedent
1. Indien de (Gewezen) Deelnemer een uitkering volgens de WIA ontvangt, is het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen op het moment van vaststelling:
a. bij Volledige arbeidsongeschiktheid zeventig procent van het (ongemaximeerde) pensioengevend salaris dat direct voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid gold.
b. bij Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het (ongemaximeerd) pensioengevend salaris dat direct voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid gold, vermenigvuldigt met het Arbeidsongeschiktheidspercentage.
2. Het Fonds brengt op de uitkering van het pensioen zoals bedoeld in lid 1 in mindering: het maximum verzekeringsplichtige jaarloon volgens
de WIA geldend op de aanvangsdatum van de WIA-uitkering, vermenigvuldigd met het Arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij Volledige arbeidsongeschiktheid is het Arbeidsongeschiktheidspercentage zeventig procent.
Indien deze vermindering leidt tot een negatief bedrag dan wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen op nihil gesteld.
Artikel 13.4 Arbeidsongeschiktheidspensioen: WGA-hiaat
1. Dit artikel is van toepassing voor de (Gewezen) Deelnemer die een vervolguitkering in de zin van de WIA van de uitvoeringsinstelling ontvangt.
2. Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen is bij Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het (ongemaximeerde) pensioengevend salaris (met als maximum het verzekeringsplichtige jaarloon volgens de WIA) dat direct voorafgaand aan de vervolguitkering in de zin van de WIA gold, vermenigvuldigd met het Arbeidsongeschiktheidspercentage.
3. Het Fonds brengt op de uitkering van het pensioen zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel in mindering: het minimumloon, vermenigvuldigd met het Arbeidsongeschiktheidspercentage. Indien deze vermindering leidt tot een negatief bedrag, dan wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen op nihil gesteld.
4. Voor de vaststelling van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen in lid 2 en 3 van dit artikel geldt het moment van ingang van de vervolguitkering als peildatum.
Artikel 13.5 Wijziging van het
Arbeidsongeschiktheidspercentage
Bij een wijziging van het Arbeidsongeschiktheidspercentage geldt dat het toegekende arbeidsongeschiktheidspensioen wordt herzien met ingang van de datum waarop de uitkering volgens de WIA wordt herzien.
Artikel 13.6 Premievrije voortzetting van deelneming bij Arbeidsongeschiktheid
1. Premievrije voortzetting van de deelneming wordt toegekend mits de Deelnemer op de eerste ziektedag (dit is de eerste dag van de wachttijd zoals bedoeld in de WIA) Deelnemer was in deze Pensioenregeling.
2. Indien de Deelnemer voor aanvang deelneming reeds ziek, Volledig dan wel Gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, dan is er geen recht op premievrije voortzetting van de deelneming voor de
reeds bij aanvang bestaande ziekte of Arbeidsongeschiktheid. De Deelnemer heeft in dit geval wel recht op premievrije voortzetting van de deelneming over de eventuele toename van de Arbeidsongeschiktheid na aanvang van de deelneming.
3. Het voortzettingspercentage voor de premievrije voortzetting is afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse voor de WIA, en is vastgelegd in onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid | Voortzettingspercentage |
35 tot 45% | 45 |
45 tot 55% | 55 |
55 tot 65% | 65 |
65 tot 80% | 80 |
80 tot en met 100% | 100 |
4. Voor de Deelnemer voor wie premievrijstelling bij Arbeidsongeschiktheid van toepassing is, worden de Pensioenaanspraken, met inachtneming van artikel 13.6, voortgezet overeenkomstig de artikelen 5.1, 6.1, 6.2 en 6.3 vermenigvuldigd met het voorzettingspercentage.
5. Het recht op premievrije voortzetting eindigt:
a. op de datum waarop de Deelnemer niet langer Arbeidsongeschikt is;
b. op de overlijdensdatum van xx Xxxxxxxxx;
c. op de Pensioendatum van de Deelnemer, maar niet later dan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
6. Bij de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wordt rekening gehouden met het Deeltijdpercentage van de Deelnemer zoals dat van toepassing was op de dag voorafgaand aan de dag dat recht bestaat op een WIA-uitkering.
7. Bij een wijziging van het Arbeidsongeschiktheidspercentage wordt de premievrijstelling per de datum van wijziging aangepast. Wordt het Arbeidsongeschiktheidspercentage hoger dan het Arbeidsongeschiktheidspercentage van de WIA-uitkering bij de beëindiging van het dienstverband van de Deelnemer, dan worden verhogingen in het Arbeidsongeschiktheidspercentage niet meegenomen voor de herziening van de premievrijstelling.
8. De pensioengrondslag wordt tijdens Arbeidsongeschiktheid vastgesteld conform artikel 13.8.
Artikel 13.7 Aanvang WIA binnen 104 weken na beëindiging dienstverband
Indien de Gewezen Deelnemer binnen 104 weken nadat het dienstverband is beëindigd recht krijgt op een uitkering volgens de WIA, dan houdt het Fonds de Pensioenregeling in stand conform artikel 13.6. Tevens wordt er aan de Gewezen Deelnemer een arbeidsongeschiktheidspensioen uitgekeerd volgens de regels in de artikelen 13.2 tot en met 13.5.
Artikel 13.8 Arbeidsongeschiktheid en pensioengrondslag
1. In geval van Volledige arbeidsongeschiktheid wordt voor de berekening van de pensioengrondslag het Oorspronkelijk pensioengevend salaris gehanteerd, minus de Franchise zoals
deze gold direct voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid. Deze Oorspronkelijke pensioengrondslag wordt voor de berekening van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met een percentage. Het geldende percentage is opgenomen in bijlage 1. Voor de berekening van het partner- en wezenpensioen is het betreffende percentage honderd procent.
2. Voor de Deelnemer die Gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en deels nog in dienst is bij de Werkgever is de pensioengrondslag gelijk aan het gewogen gemiddelde van enerzijds de Oorspronkelijke pensioengrondslag vermenigvuldigd met het percentage zoals bedoeld in bijlage 1 (voor de berekening van het partner- en wezenpensioen is dit honderd procent) en anderzijds de pensioengrondslag op basis van het geldende pensioengevend salaris uit hoofde van zijn dienstverband.
3. Voor de Deelnemer die Gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en deels nog in dienst is bij de Werkgever en van wie het werkelijke pensioengevend salaris uit zijn Deeltijddienstverband bij de Werkgever hoger wordt dan het Oorspronkelijk pensioengevend salaris, inclusief de verhoging zoals bedoeld in lid 5 van dit artikel, geldt het volgende.
De pensioengrondslag is gelijk aan het gewogen gemiddelde van enerzijds de pensioengrondslag uit het Deeltijddienstverban vermenigvuldigd met het percentage zoals bedoeld in bijlage 1 (voor de berekening van het partner- en wezenpensioen honderd procent), en anderzijds honderd procent van die pensioengrondslag.
4. Voor de Deelnemer die Gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en van wie de dienstbetrekking deels is beëindigd dan wel die elders nog in dienst is bij een werkgever die niet is aangesloten bij het Fonds, is de pensioengrondslag gelijk de Oorspronkelijke pensioengrondslag vermenigvuldigd met het percentage zoals bedoeld in bijlage 1 (voor de berekening van het partner- en wezenpensioen is dit honderd procent).
5. Het Oorspronkelijk pensioengevend salaris zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 4 in dit artikel wordt ieder jaar per 1 januari met de Loonindex verhoogd. Hierop is de maximering van het pensioengevend salaris zoals bedoeld in artikel 2.4 lid 2 van toepassing.
6. De Franchise zoals bedoeld in lid 1 wordt ieder jaar aangepast op de wijze zoals in artikel 2.4 lid 3 bedoeld.
Module C Vrijwillige regelingen
Hoofdstuk 14 Vrijwillige regelingen
Artikel 14.1 Algemeen
1. De Deelnemer kan op vrijwillige basis extra pensioen opbouwen. De verschillende mogelijkheden worden in de artikelen 14.2 tot en met 14.4 nader uitgewerkt.
2. Extra pensioenopbouw is alleen mogelijk als de Werkgever met het Fonds is overeengekomen dat deze aanvullende module voor zijn Werknemers openstaat.
3. De inhoud van deze aanvullende module stelt het Fonds vast. Aanvullende modules en de tarieven die daarin zijn opgenomen of daarvoor gelden, kunnen door het Fonds worden gewijzigd.
4. De Werkgever is een aanvullende premie of koopsom verschuldigd aan het Fonds. De Werkgever en de Werknemer kunnen overeenkomen dat de Werknemer een eigen bijdrage is verschuldigd in de premie. De eigen bijdrage in de premie wordt door de Werkgever ingehouden op het salaris of de salarisvervangende uitkering van de Werknemer.
Artikel 14.2 Inkoop extra Pensioenaanspraken
1. Op verzoek van de Deelnemer en in overleg met de Werkgever kan de Deelnemer extra Pensioenaanspraken inkopen met inachtneming van de fiscale wet- en regelgeving en de door het Fonds gestelde voorwaarden.
2. Bij de berekening van de extra Pensioenaanspraken moet rekening gehouden worden met de Pensioenaanspraken die de Deelnemer elders heeft opgebouwd.
Artikel 14.3 Loongerelateerde afvloeiingsregeling
1. Onder een loongerelateerde afvloeiingsregeling wordt verstaan een regeling op grond waarvan de Gewezen Deelnemer een salarisvervangende uitkering ontvangt bij ontslag die is gerelateerd aan zijn laatstverdiende salaris.
2. Indien de Gewezen Deelnemer aanspraak maakt op een loongerelateerde afvloeiingsregeling, dan kan zijn deelnemerschap in overleg met zijn voormalige Werkgever worden voortgezet.
3. De voormalige Werkgever blijft de verschuldigde pensioenpremie aan het Fonds voldoen.
4. De opbouw van de Pensioenaanspraken wordt op basis van lid 5 van dit artikel voortgezet gedurende de met zijn voormalige Werkgever overeengekomen periode.
5. Indien de Gewezen Deelnemer inkomsten uit vervangende werkzaamheden ontvangt,
a. dan tellen de dienstjaren vanaf het moment waarop deze vervangende werkzaamheden aanvangen voor een deel niet mee. Om dit deel te bepalen wordt uitgegaan van de verhouding waarin zijn inkomsten uit vervangende werkzaamheden staan tot de salarisvervangende uitkering zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.
b. maar over de vervangende werkzaamheden elders geen Pensioenaanspraken worden opgebouwd, dan kan de
reductie zoals bedoeld onder a van dit lid door het Fonds opgeheven worden. De dienstjaren tellen in dat geval volledig mee, onder de voorwaarde dat de benodigde premie aan het Fonds wordt voldaan.
6. Artikel 8.1 van dit Reglement is overeenkomstig van toepassing op de beëindiging van de loongerelateerde afvloeiingsregeling.
Artikel 14.4 Netto Pensioenregeling
1. De Netto Pensioenregeling is een regeling als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
2. De regeling staat alleen open voor Deelnemers van wie de Werkgever zich bij de regeling heeft aangesloten en van wie het pensioengevend salaris op basis van het fiscale kader wordt gemaximeerd.
3. Voor de Netto Pensioenregeling is een apart pensioenreglement opgesteld.
Hoofdstuk 15 Waardeoverdracht en Afkoop kleine pensioenen
Artikel 15.1 Algemene bepalingen omtrent waardeoverdracht
1. Op grond van de PW is het Fonds verplicht mee te werken aan een verzoek tot waardeoverdracht van de Gewezen Deelnemer mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de PW.
2. Het Fonds is bevoegd mee te werken aan alle overige verzoeken tot waardeoverdrachten indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de PW. Ten aanzien van deze verzoeken tot waardeoverdracht kan het Fonds nadere voorwaarden verbinden. Het Fonds houdt daarbij rekening met de geldende wet- en regelgeving.
Artikel 15.2 Waardeoverdracht vanaf een andere
Pensioenuitvoerder naar het Fonds
1. Indien voor een Deelnemer sprake is van een waardeoverdracht van de bij een andere Pensioenuitvoerder opgebouwde Pensioenaanspraken naar het Fonds zal het Fonds meewerken aan deze waardeoverdracht, mits de Deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan en het Fonds de waarde van de bedoelde Pensioenaanspraken ontvangt. Waardeoverdracht vindt plaats overeenkomstig de wettelijke bepalingen over waardeoverdracht.
2. Indien voor een Deelnemer sprake is van een waardeoverdracht van de bij een andere Pensioenuitvoerder opgebouwde Pensioenaanspraken naar het Fonds zal het Fonds tevens meewerken aan deze waardeoverdracht indien het een waardeoverdracht betreft zoals bedoeld in artikel 70a PW (lage dan de afkoopgrens), mits aan alle voorwaarden die op grond van de geldende wet- en regelgeving voor een dergelijke waardeoverdracht gelden is voldaan.
3. De op basis van leden 1 en 2 van dit artikel ontvangen overdrachtswaarde wordt omgezet in Pensioenaanspraken ten gunste van de Deelnemer.
Artikel 15.3 Waardeoverdracht van het Fonds naar een andere Pensioenuitvoerder
1. Het Fonds zal met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de PW, meewerken aan uitgaande waardeoverdracht ten behoeve van de Gewezen Deelnemer.
2. Indien de Pensioenaanspraak op ouderdomspensioen van de Gewezen Deelnemer, ontstaan op of na 1 januari 2018, minder zal bedragen dan de, op basis van artikel 66 van de PW bepaalde, afkoopgrens, zal het Fonds overgaan tot de procedure van waardeoverdracht van de Pensioenaanspraken zoals bedoeld in artikel 70a PW.
3. De waarde van de uitgaande waardeoverdracht is gelijk aan de overdrachtswaarde. De overdrachtswaarde van deze Pensioenaanspraken zal worden vastgesteld op basis van de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht.
4. Het Fonds draagt de aanspraken op pensioen alleen over als bij een andere Pensioenuitvoerder Pensioenaanspraken worden verworven met de waarde die door het Fonds is overgedragen.
5. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen worden niet overdragen.
6. Na overdracht vervallen alle aanspraken tegenover het Fonds, uitgezonderd de achtergebleven aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
Artikel 15.4 Interne collectieve waardeoverdracht
1. Het Fonds is bevoegd mee te werken aan interne collectieve waardeoverdrachten als bedoeld in de PW.
2. Interne waardeoverdrachten zijn waardeoverdrachten tussen de verschillende pensioenregelingen en/of pensioensoorten die het Fonds uitvoert.
3. Het Fonds behoudt zich het recht voor om in geval van een toekomstige wijziging van de Pensioenrichtleeftijd, de tot dan bij het Fonds opgebouwde Pensioenaanspraken door middel van een interne collectieve waardeoverdracht om te zetten in Pensioenaanspraken die zijn berekend op basis van die gewijzigde pensioenrichtleeftijd, mits deze pensioenrichtleeftijd een fiscale pensioenrichtleeftijd in de zin van artikel 18a wet op de Loonbelasting 1964 betreft.
Artikel 15.5 Afkoop kleine pensioenen
1. Het Fonds kan Pensioenaanspraken uit hoofde van deze Pensioenregeling met inachtneming van de artikelen 66 tot en met 69 van de PW en daarop van toepassing zijnde bepalingen in de (lagere) wet- en regelgeving afkopen.
2. Het Fonds kan Pensioenaanspraken uit hoofde van deze Pensioenregeling op de Pensioendatum afkopen mits de uitkering van het ouderdomspensioen op de Pensioendatum minder bedraagt dan de, op basis van artikel 66 van de PW bepaalde, afkoopgrens en de Gepensioneerde geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007.
3. Het Fonds informeert de Gepensioneerde over het besluit over de afkoop als bedoeld in lid 2 voor de Pensioendatum en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen zes maanden na de Pensioendatum.
4. Het Fonds kan Pensioenaanspraken uit hoofde van deze Pensioenregeling van een Gewezen Deelnemer afkopen als:
a. op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de Pensioenrichtdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan de, op basis van artikel 66 van de PW bepaalde, afkoopgrens en
b. de Gewezen Deelnemer geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de Gewezen Deelnemer instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007; en
c. in geval de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018 en het Fonds na beëindiging van de deelneming ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde van de Pensioenaanspraken van een Gewezen Deelnemer over te dragen als bedoeld in artikel 70a van de Pensioenwet en na de beëindiging van de deelneming of, indien de
deelneming is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, na 1 januari 2019, ten minste vijf jaar is verstreken.
5. Indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2018 heeft het Fonds het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming Pensioenaanspraken van een Gewezen Deelnemer af te kopen, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de Pensioenrichtdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan het in artikel 66, eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag, tenzij de Gewezen Deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. In geval het Fonds tot deze afkoop besluit informeert het Fonds de Gewezen Deelnemer over dit besluit binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
6. Het Fonds kan de aanspraak op een partner- en/of wezenpensioen bij ingang van het betreffende pensioen afkopen indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de op basis van artikel 66 van de PW bepaalde afkoopgrens.
7. In geval van afkoop zoals bedoeld in dit artikel, wordt door het Fonds voor mannen en vrouwen de afkoopwaarde op dezelfde manier berekend. In bijlage 3 van dit Reglement zijn de afkooptarieven opgenomen die het Fonds bij de berekening gebruikt.
8. De tarieven voor afkoop worden periodiek vastgesteld.
9. Bijzonder partnerpensioen wordt uitsluitend op de ingangsdatum van het bijzonder partnerpensioen afgekocht.
Hoofdstuk 16 Vrijwillige voortzetting
Artikel 16.1 Vrijwillige voortzetting
1. Op verzoek van de Gewezen Deelnemer kan het Bestuur gehele of gedeeltelijke vrijwillige voortzetting aan onderhavige Pensioenregeling toestaan, mits wordt voldaan aan de PW en de fiscale wet- en regelgeving.
2. Een verzoek tot vrijwillige voortzetting moet worden gedaan binnen negen maanden gerekend vanaf de datum waarop het dienstverband is geëindigd. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk 15 maanden na het einde van het dienstverband, met terugwerkende kracht tot de dag dat de deelneming in de Pensioenregeling is geëindigd.
3. Het Fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan worden toegestaan voor een bepaalde tijd en kan nadien worden verlengd.
4. De premie voor de vrijwillige voortzetting wordt vastgesteld en in rekening gebracht aan de Deelnemer.
Hoofdstuk 17 Aanvraag en uitkering pensioen
Artikel 17.1 Aanvraag pensioen
De (Gewezen) Deelnemer dient een pensioenuitkering ten minste 3 maanden voor de gewenste ingangsdatum schriftelijk bij het Fonds aan te vragen.
Artikel 17.2 Uitbetaling pensioen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in 12 maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Op de maandelijkse pensioenuitkering worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
3. De uit te keren pensioenuitkeringen luiden in euro’s, tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen.
4. Het Fonds kan de Pensioengerechtigde vragen jaarlijks een bewijs van leven aan het Fonds over te leggen. De Pensioengerechtigde is verplicht om aan dit verzoek van het Fonds mee te werken.
Artikel 17.3 Samenloop met wettelijke uitkeringen
Het Fonds behoudt zich het recht voor om wettelijke sociale voorzieningen of wettelijk verplicht gestelde sociale verzekeringen in mindering te brengen op de pensioenuitkering van de Pensioengerechtigde.
Hoofdstuk 18 Wettelijke bepalingen
Artikel 18.1 Wettelijke bepalingen
1. Pensioenen en aanspraken kunnen niet worden afgekocht, prijsgegeven of vervreemd, dan wel feitelijk of formeel voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
2. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
3. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de PW.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een Pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op pensioen is het Fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de Pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het Fonds nietig.
Hoofdstuk 19 Fiscale maxima
Artikel 19.1 Fiscale maxima
1. Het ouderdomspensioen bedraagt op het tijdstip van ingang in beginsel niet meer dan 100 procent van het pensioengevend loon volgens de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Het partnerpensioen bedraagt op het tijdstip van ingang maximaal 70 procent van het (bereikbaar) pensioengevend loon volgens de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Het wezenpensioen bedraagt maximaal 14 procent van het (bereikbaar) pensioengevend loon volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Dit percentage wordt verdubbeld als het Kind Ouderloos wordt.
4. Het ouderdomspensioen, (tijdelijk) partnerpensioen en wezenpensioen mag meer bedragen dan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel genoemde fiscale grenzen als de overschrijding het gevolg is van:
a. aanpassing van het pensioen aan loon- of prijsontwikkeling;
b. variatie in de hoogte van de uitkeringen, onder de voorwaarden van de Wet op de loonbelasting 1964;
c. waardeoverdracht van Pensioenaanspraken;
d. uitruil van pensioensoorten, onder de voorwaarden van de Wet op de loonbelasting 1964.
Hoofdstuk 20 VPL-regeling
Artikel 20.1 Uitstel van financiering van over het verleden in te kopen pensioenruimte
1. De Werkgever kan in 2006 of 2007 de Deelnemers een pensioentoezegging conform artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 hebben gedaan.
2. De inhoud en de voorwaarden van deze regeling stelt het Fonds vast.
3. Deelname aan deze regeling is tot stand gekomen door middel van de tijdige ontvangst door het Fonds van de door de Werkgever ondertekende en door het Fonds afgegeven offerte. De ondertekende offerte bevat een omschrijving van de door de Werkgever in te kopen Pensioenaanspraken over achterliggende dienstjaren tot 1 januari 2006. Hij maakt daarbij gebruik van de mogelijkheid tot uitstelfinanciering. Dit is (nog) geen pensioenovereenkomst in de zin van de PW.
4. Voor de Deelnemer ontstaan pas aanvullende Pensioenaanspraken volgens de PW naar rato van de mate waarin de Deelnemer de Pensioenaanspraken opbouwt en de financiering plaatsvindt.
5. Tijdens de periode dat de Pensioenaanspraken nog niet of niet
volledig zijn gefinancierd, ontvangt de Deelnemer van het Fonds ieder jaar informatie over de aanspraken die voor hem in totaal zijn ingekocht.
6. De voorwaarden op grond waarvan de Deelnemer in aanmerking komt voor deze regeling kunnen opgevraagd worden bij het Fonds.
Hoofdstuk 21 Vervallen pensioenreglementen
Artikel 21.1 Overgangsbepalingen
1. De tot 1 januari 2004 opgebouwde pensioenaanspraken op basis van het toen geldende pensioenreglement (eindloon) zijn per 1 januari 2004 premievrij. Het toeslag-, indexatie- en verlagingsbeleid alsmede de Pensioenrichtdatum krachtens dit Reglement zijn overeenkomstig van toepassing.
2. Voor ouderdomspensioenaanspraken die de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde na 1 januari 2004 maar voor ingang van dit Reglement heeft opgebouwd, is dit Reglement overeenkomstig van toepassing, tenzij in dit artikel of de artikelen 20, 22, 23, 24 of 25 anders wordt bepaald.
3. Voor premievrije ouderdomspensioenaanspraken die na 1 januari 2004 maar voor ingang van dit Reglement zijn opgebouwd op basis van een vervallen pensioenreglement zoals opgenomen in bijlage 4, is de in dit Reglement opgenomen Pensioenrichtdatum overeenkomstig van toepassing.
4. De wijziging van de Oorspronkelijke pensioenrichtdatum van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde pensioenaanspraken naar de Pensioenrichtdatum in dit Reglement heeft plaatsgevonden met inachtneming van (de voorwaarden op grond van) artikel 83 XX.Xx afwijking van de in dit Reglement geldende
opbouwpercentages voor het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen zijn, afhankelijk van de periode waarin het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen is opgebouwd, de in bijlage 4 opgenomen tabel beschreven opbouwpercentages van toepassing.
Hoofdstuk 22 Tot 1 januari 2006 opgebouwd tijdelijk ouderdomspensioen
Artikel 22.1 Conversiebepaling per 1 juli 2012
1. Het op basis van het pensioenreglement dat van 1 januari 1997 tot 1 januari 2006 geldig was opgebouwd tijdelijk ouderdomspensioen, voorzover dit niet reeds is ingegaan en niet valt onder artikel 23.5 van dit Reglement, is op 1 juli 2012 uitgeruild voor ouderdomspensioen dat ingaat op de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Vanaf 1 januari 2019 geldt voor deze pensioenaanspraak de in dit Reglement opgenomen Pensioenrichtleeftijd op de wijze als in artikel 21.1 lid 4 vermeld.
2. De (Gewezen) Deelnemer die het tot 1 januari 2006 opgebouwde tijdelijk ouderdomspensioen wenst in te laten gaan op de oorspronkelijke geldende ingangsdatum van 60 jaar, kan hiertoe een schriftelijk verzoek indienen bij het Fonds. Het Fonds zal de ruil op de 60-jarige leeftijd van de (Gewezen) Deelnemer ongedaan maken en alsnog uitkeren (op actuarieel neutrale wijze berekend en inclusief eventueel toegekende toeslagen en doorgevoerde verlagingen, ingevolge hoofdstuk 10).
Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat dan in op de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer 60 jaar wordt en wordt uitgekeerd tot de Pensioenrichtdatum. Of, bij eerder overlijden, tot en met de laatste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer overlijdt.
3. Artikel 15.5 inzake afkoop kleine pensioenen is overeenkomstig van toepassing op het tijdelijk ouderdomspensioen.
Hoofdstuk 23 Arbeidsongeschiktheid en WAO
Artikel 23.1 Inleiding
Het bepaalde in dit hoofdstuk is alleen van toepassing op Deelnemers die vóór 1 januari 2006 recht kregen op een WAO-uitkering. De situatie van Deelnemers die recht hebben op een WIA- uitkering, is bepaald in hoofdstuk 13 van dit Reglement.
Artikel 23.2 Begrippen in dit hoofdstuk
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Arbeidsongeschikt(heid) WAO
Arbeidsongeschikt (heid) in de zin van de WAO.
Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO
De klasse die hoort bij de mate van arbeidsongeschiktheid, zoals vastgesteld door de uitvoeringsinstelling van de WAO. Het gaat om de klasse die hoort bij het Uitkeringspercentage WAO waarop de daadwerkelijke uitkering is gebaseerd.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt WAO
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt volgens een Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO die lager is dan 80 tot 100%.
Uitkeringspercentage WAO
Dit percentage wordt gehanteerd als grondslag bij de berekening van de hoogte van de uitkering volgens de WAO. Bij elke Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO hoort een Uitkeringspercentage WAO.
Volledig arbeidsongeschikt WAO
Arbeidsongeschikt volgens de Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO van 80 tot 100%.
Artikel 23.3 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de WAO-uitkering is ingegaan. Het Fonds kent een arbeidsongeschiktheidspensioen toe als de Deelnemer op de eerste ziektedag (dit is de eerste dag van de wachttijd zoals bedoeld in de WAO) Deelnemer was.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt tot de dag waarop de Deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt uitgekeerd, of, indien dit eerder is, tot en met de laatste dag van de maand waarin de Deelnemer weer Volledig arbeidsgeschikt wordt, overlijdt of op de Pensioendatum.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt per de datum dat de WAO-uitkering ingaat vastgesteld.
Het Uitkeringspercentage WAO die de uitvoeringsinstelling van de WAO vaststelt, is bepalend voor de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
4. Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt:
a. bij Volledige arbeidsongeschiktheid WAO: zeventig procent van het bedrag waarmee het pensioengevend salaris de som overschrijdt van:
- de bijdrage in de pensioenpremie die de Deelnemer op basis van het toenmalige geldige pensioenreglement direct voorafgaand aan het intreden van de Volledige arbeidsongeschiktheid WAO verschuldigd was; en
- het maximaal verzekeringsplichtige jaarloon volgens de WAO.
b. bij Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid WAO: een evenredig deel van het pensioen bij Volledige arbeidsongeschiktheid WAO dat onder a wordt berekend. Dit gedeelte wordt vastgesteld in dezelfde verhouding waarin de toegekende WAO-uitkering staat tot de WAO-uitkering die bij Volledige arbeidsongeschiktheid WAO zou worden ontvangen.
5. Indien de Deelnemer een Deeltijddienstverband heeft op het moment dat de Arbeidsongeschiktheid WAO is ingetreden dan wordt bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen als pensioengevend salaris het daadwerkelijke deeltijdjaarsalaris aangenomen.
6. Bij wijziging van de Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO gaat de herziening van het toegekende arbeidsongeschiktheidspensioen in op de datum waarop de uitkering volgens de WAO wordt herzien.
7. Indien het Uitkeringspercentage WAO van de oorspronkelijke WAO-toekenning wijzigt dan wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen gewijzigd per de datum waarop het Uitkeringspercentage WAO is gewijzigd.
Artikel 23.4 Aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen
1. De Deelnemer die recht heeft op een WAO-uitkering maakt
aanspraak op een (uitgesteld) aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen. Het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen wordt tot de dag waarop de Deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt uitgekeerd, of, indien dit eerder is, tot en met de laatste dag van de maand waarin de Deelnemer weer Volledig arbeidsgeschikt wordt, overlijdt of vervroegd met pensioen gaat.
2. De ingangsdatum van het (uitgestelde) aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen is afhankelijk van de ingangsdatum van de WAO-uitkering en de leeftijd op de datum waarop de Deelnemer de WAO-uitkering is toegekend. Hiervoor zijn leeftijdsafhankelijke uitstelduren bepaald:
Leeftijd bij toekenning van de WAO is | Dan is de uitstelduur |
t/m 32 jaar | 0 jaar |
33 t/m 37 jaar | 0,5 jaar |
38 t/m 42 jaar | 1 jaar |
43 t/m 47 jaar | 1,5 jaar |
48 t/m 52 jaar | 2 jaar |
53 t/m 57 jaar | 3 jaar |
3. De hoogte van het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen wordt per de datum waarop de WAO-uitkering ingaat vastgesteld. Ingeval de Deelnemer Volledig arbeidsongeschikt WAO is, is het aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen gelijk aan het verschil tussen:
a. zeventig procent van het jaarsalaris van de Deelnemer nadat dit is verminderd met de pensioenbijdrage die de Deelnemer op basis van het toenmalige geldende pensioenreglement direct voorafgaand aan het intreden van de Volledige arbeidsongeschiktheid WAO verschuldigd was, tot een maximum gelijk aan zeventig procent van het jaarloon waarover een WAO-uitkering maximaal wordt berekend, en
b. de WAO-vervolguitkering berekend naar de gegevens zoals die per de ingangsdatum van de WAO- uitkering luiden.
4. Indien de Deelnemer een Deeltijddienstverband heeft op het moment dat de Arbeidsongeschikt WAO is ingetreden dan wordt bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen als pensioengevend salaris het daadwerkelijke deeltijdjaarsalaris aangenomen.
5. Indien de Deelnemer Gedeeltelijk arbeidsongeschikt WAO is dan wordt het Uitkeringspercentage WAO waarop de WAO-uitkering is gebaseerd gehanteerd. In de volgende tabel is het Uitkeringspercentage WAO behorende bij de Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO opgenomen:
Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO | Uitkeringspercentage WAO |
15 tot 25% | 14 |
25 tot 35% | 21 |
35 tot 45% | 28 |
45 tot 55% | 35 |
55 tot 65% | 42 |
65 tot 80% | 50,75 |
6. Bij wijziging van het Uitkeringspercentage WAO vindt de herziening van het toegekende arbeidsongeschiktheidspensioen plaats op de datum waarop de WAO-uitkering wordt herzien.
Artikel 23.5 Voortzetting pensioenopbouw van Pensioenaanspraken bij Arbeidsongeschiktheid
1. De opbouw van de Pensioenaanspraken wordt voor de (Gewezen) Deelnemer voor rekening van het Fonds voortgezet indien er sprake is van Volledig of Gedeeltelijk arbeidsongeschikt WAO, mits:
a. de eerste ziektedag plaatsgevonden heeft tijdens het deelnemerschap in deze Pensioenregeling; en
b. het recht op een WAO-uitkering binnen 104 weken na de eerste ziektedag tijdens het deelnemerschap is ontstaan mits het verkrijgen van het recht op een WAO-uitkering is gelegen op of na 1 januari 2004 of
c. het recht op een WAO-uitkering binnen 52 weken na de eerste ziektedag tijdens het deelnemerschap is ontstaan en het recht op een WAO-uitkering is verkregen vóór 1 januari 2004.
2. De voortzetting van de opbouw van de Pensioenaanspraken voor rekening van het Fonds is afhankelijk van de Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO. Het opbouwpercentage wordt vermenigvuldigd met het voortzettingspercentage. In de volgende tabel is de Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO behorende bij het voortzettingspercentage opgenomen:
Arbeidsongeschiktheidsklasse WAO | Voortzettingspercentage |
15 tot 25% | 25 |
25 tot 35% | 35 |
35 tot 45% | 45 |
45 tot 55% | 55 |
55 tot 65% | 65 |
65 tot 80% | 80 |
80 tot en met 100% | 100 |
3. De (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 2 eindigt:
a. indien de (Gewezen) Deelnemer niet langer 15% of meer Arbeidsongeschikt is;
b. op de overlijdensdatum van xx Xxxxxxxxx;
c. op de Pensioendatum van de Deelnemer, maar niet later dan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
4. Een wijziging van het Uitkeringspercentage WAO leidt tot herziening van de voortzetting van de opbouw van de Pensioenaanspraken per de datum waarop de uitkering volgens de WAO wordt herzien.
Indien het dienstverband is beëindigd, leidt een wijziging van het Uitkeringspercentage WAO alleen tot herziening van de voortzetting van de opbouw van de Pensioenaanspraken voor
zover het Uitkeringspercentage WAO leidt tot een lager Uitkeringspercentage WAO. Wordt het Uitkeringspercentage WAO hoger dan het Uitkeringspercentage WAO na einde dienstverband, dan leidt dit niet tot een herziening van de voortzetting van de opbouw van de Pensioenaanspraken.
Artikel 23.6 Arbeidsongeschiktheid en pensioengrondslag
1. In geval van Volledige arbeidsongeschiktheid WAO is de pensioengrondslag voor de berekening van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen gelijk aan de pensioengrondslag, die gold direct voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid WAO.
2. Voor de Deelnemer die Gedeeltelijk arbeidsongeschikt WAO is en deels nog in dienst is bij de Werkgever is de pensioengrondslag gelijk aan het gewogen gemiddelde van de pensioengrondslag die gold voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid WAO en anderzijds de pensioengrondslag op basis van het geldende pensioengevend salaris uit hoofde van zijn dienstverband.
3. Voor de Deelnemer die Gedeeltelijk arbeidsongeschikt WAO is en deels nog in dienst is bij de Werkgever en waarvan het werkelijke pensioengevend salaris uit zijn Deeltijddienstverband bij de Werkgever hoger wordt dan het pensioengevend salaris dat voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid WAO gold, inclusief de verhoging zoals bedoeld in lid 5 van dit artikel, geldt het volgende. De pensioengrondslag is gelijk aan het gewogen gemiddelde van enerzijds de pensioengrondslag uit het Deeltijddienstverband en anderzijds honderd procent van de pensioengrondslag die gold voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid WAO.
4. Voor de Deelnemer die Gedeeltelijk arbeidsongeschikt WAO is en waarvan de dienstbetrekking deels is beëindigd dan wel elders nog in dienst is bij een werkgever die niet is aangesloten bij het Fonds, is de pensioengrondslag gelijk aan de pensioengrondslag die gold voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid WAO.
5. Het pensioengevend salaris dat gold voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid WAO zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 4 in dit artikel wordt ieder jaar per 1 januari met de Loonindex verhoogd. Hierop is de maximering van het pensioengevend salaris zoals bedoeld in artikel 2.4 lid 2 van toepassing.
6. De pensioengrondslag bij Arbeidsongeschiktheid wordt voor de toekenningen op grond van de Wet Amber overeenkomstig artikel
13.8 berekend.
Hoofdstuk 24 Vóór 1 januari 1997 reeds bestaande arbeidsongeschikte deelnemers
Artikel 24.1 De op 31 december 1996 (gedeeltelijk)
arbeidsongeschikte deelnemer krachtens het tot 1 januari 1997 geldende pensioenreglement
1. Voor de Deelnemer die op 31 december 1996 reeds deelnemer was aan de tot 1 januari 1997 geldende pensioenregeling van het
Fonds en op die datum reeds (gedeeltelijk) Arbeidsongeschikt WAO zoals bedoeld in artikel 23.2 was, is hoofdstuk 23 van dit Reglement niet van toepassing.
2. Voor de Deelnemer bedoeld in lid 1 blijven de artikelen 10 en 10A van het pensioenreglement van het Fonds dat tot 1 januari 1997 gold van toepassing op de aanspraken op (aanvullend) arbeidsongeschiktheidspensioen.
Hoofdstuk 25 Opgebouwde pensioentoeslag tot 1 januari 1997
Artikel 25.1 Conversiebepaling per 1 januari 1997: tot 1 januari
1997 opgebouwde pensioentoeslag
1. De ingevolge het pensioenreglement dat gold tot 1 januari 1997 opgebouwde pensioentoeslag voortvloeiende uit de verminderde aftrek wettelijke pensioenen voor ongehuwden zonder partner is per 1 januari 1997 uitgeruild voor een voorwaardelijke premievrije aanspraak ingevolge artikel 15 van het geldende pensioenreglement op 31 december 1996.
2. De in lid 1 na uitruil ontstane voorwaardelijke premievrije aanspraak is per 1 januari 2002 voor iedere (Gewezen) Deelnemer uitgeruild voor een extra premievrije aanspraak op levenslang ouderdomspensioen. Door deze uitruil is voor iedere € 1 van de pensioentoeslag voor ongehuwden € 0,22 aan levenslang ouderdomspensioen ontstaan (berekend op basis van een pensioen ingaande opde eerste dag van de maand waarin de Deelnemer 65 jaar wordt). Ook voor deze pensioenaanspraak geldt vanaf 1 januari 2019 de in dit Reglement opgenomen Pensioenrichtleeftijd, op de wijze als in artikel 21.1 lid 4 vermeld.
3. Indien de in dit artikel bedoelde (Gewezen) Deelnemer op de ingangsdatum van het (tijdelijk) ouderdomspensioen en uiterlijk op de Pensioenrichtdatum geen Partner heeft, dan geldt het volgende. Indien de (Gewezen) Deelnemer het tot 1 januari 2002 opgebouwde partnerpensioen heeft uitgeruild voor ouderdomspensioen (zoals bedoeld in artikel 7.5) en het ouderdomspensioen minder dan 78/22e deel van het in lid 1 laatstgenoemde ouderdomspensioen bedraagt na omrekening van dit laatstgenoemde ouderdomspensioen naar de Pensioenrichtleeftijd op de wijze als vermeld in artikel 21.1 lid 4, dan vult het Fonds het ouderdomspensioen aan tot 78/22e deel. Hierdoor bedraagt de vastgestelde extra aanspraak op het ouderdomspensioen in ieder geval niet minder dan het geval zou zijn zonder de uitruil zoals bedoeld lid 2 van dit artikel.
Hoofdstuk 26 Slotbepalingen
Artikel 26.1 Aansprakelijkheid
Indien het Fonds op grond van wet- en regelgeving verplicht is op basis van dit Reglement pensioen toe te kennen, zal het Fonds te allen tijde de verschuldigde premie, verhoogd met een bedrag dat tezamen maximaal gelijk is aan de contante waarde van de uitkeringen die het Fonds verschuldigd is aan de (Gewezen) Deelnemer, en
Pensioengerechtigden, alsnog verhalen op de Werkgever.
Artikel 26.2 De klachten- en geschillenregeling en de klachten- en geschillencommissie
1. Als de (Gewezen) (Aspirant) Deelnemer, Tussencontractsdeelnemer, de Pensioengerechtigde, de Gewezen Partner of de Werkgever het niet eens is met de wijze waarop het Fonds hem heeft behandeld of het niet eens is met de toepassing en uitvoering van de statuten en reglementen of met de regelingen en overeenkomsten die daarvan het gevolg zijn, dan is er sprake van een klacht c.q. een geschil. De (Gewezen) (Aspirant) Xxxxxxxxx, Tussencontractsdeelnemer, de Pensioengerechtigde, de Gewezen Partner of de Werkgever kan dan de klacht of het geschil schriftelijk aanhangig maken bij het Bestuur.
2. Om klachten en geschillen te behandelen is er een klachten- en geschillenregeling vastgesteld. Ook is er een commissie ingesteld die deze klachten en geschillen behandelt.
3. Het Fonds voert de klachten- en geschillenregeling uit volgens de statuten en reglementen.
4. Op verzoek stuurt het Fonds de (Gewezen) (Aspirant) Xxxxxxxxx, Tussencontractsdeelnemer, de Pensioengerechtigde, de Gewezen Partner of de Werkgever de klachten- en geschillenregeling toe.
5. Indien de (Gewezen) (Aspirant) Deelnemer, Tussencontractsdeelnemer, de Pensioengerechtigde, de Gewezen Partner of de Werkgever zich niet kan vinden in de uitspraak van het bestuur na advies van de klachten- en geschillencommissie in de door hem voorgelegde klacht of het geschil, dan kan de (Gewezen) (Aspirant) Deelnemer, Tussencontracsdeelnemer, de Pensioengerechtigde, de Gewezen Partner of de Werkgever zich wenden tot de Ombudsman Pensioenen.
6. De Gewezen) (Aspirant) Xxxxxxxxx, Tussencontractsdeelnemer, de Pensioengerechtigde, de Gewezen Partner of de Werkgever kan zijn geschil ook aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
Artikel 26.3 Gereserveerd
Artikel 26.4 Hardheidsbepaling
1. Het Bestuur beslist in de gevallen waarin de statuten en dit Reglement niet voorzien.
2. Het Bestuur is bevoegd om in bijzondere gevallen af te wijken van deze Pensioenregeling. Dit doet het Bestuur alleen als toepassing van de Pensioenregeling naar zijn oordeel leidt tot een onredelijke uitkomst voor de (Gewezen) Deelnemer, Pensioengerechtigde of andere belanghebbenden. Ook moet de afwijking passen in de geest en strekking van deze Pensioenregeling, waarbij het Bestuur zorgvuldig de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afweegt.
3. Het Bestuur is bevoegd om bijzondere regelingen vast te stellen die afwijken van dit Reglement ten aanzien van werknemers in dienst van een werkgever buiten Nederland of werknemers die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn. Dit geldt zowel voor de voorwaarden voor toelating als Deelnemer als voor de rechten en verplichtingen die uit dit Reglement voortkomen. Deze bijzondere
regelingen stelt het Bestuur vast. Dit doet het Bestuur in overleg met de werkgever.
Artikel 26.5 Inwerkingtreding
Behoudens in het geval dat een afwijkende datum is bepaald, is dit Reglement in werking getreden op 1 januari 1997 en laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2021.
Maximum pensioengevend salaris (artikel 2.4 lid 2) | € 112.189,- |
Franchise (artikel 2.4 lid 3) | € 14.544,- |
Bijlagen: 1 t/m 4 Bijlage 1 Kerncijfers Pensioenregeling
Opbouwpercentages (artikel 5.1 lid 1, artikel 6.1 lid 1 en artikel 6.2 lid 1) | |
Ouderdomspensioen | 1,875 |
Partnerpensioen | 1,313 |
Wezenpensioen | 0,263 |
Hoogte tijdelijk partnerpensioen (artikel 6.3 lid 4) | 49% Van het per 1 januari van het jaar van overlijden van de Deelnemer geldende bruto minimumloon op jaarbasis, inclusief vakantiegeld, voor werknemers van 23 jaar en ouder. |
Hoogte tijdelijk partnerpensioen bij Deeltijddienstverband (artikel 6.3 lid 5) | Bij een Deeltijddienstverband wordt het tijdelijk partnerpensioen naar rato van het Deeltijdpercentage vastgesteld. |
Maximale percentage partnerpensioen bij uitruil ouderdomspensioen (artikel 7.4 lid 1) | 70% |
Ouderschapsverlof (artikel 11.3 lid 1) | Tijdens ouderschapsverlof wordt de deelname aan de Regeling premievrij voortgezet. |
Percentage weging pensioengrondslag bij Arbeidsongeschiktheid (artikel 13.8) | 70% |
Bijlage 2 Flexibiliseringsfactoren
De ruilvoeten worden door het Fonds periodiek vastgesteld. De in deze bijlage opgenomen tabellen gelden vanaf 1 januari 2021.Xxxxxxxxxx zijn vermenigvuldigingsfactoren die horen bij de verschillende keuzemogelijkheden. De factoren die worden gehanteerd zijn gebaseerd op de werkelijke leeftijd in maanden nauwkeurig. De tabellen zijn gebaseerd op pensioenaanspraken met een ingangsdatum op de eerste van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt.
Tabel 1: Uitstellen en vervroegen van het ouderdomspensioen
Deze tabel geldt voor ouderdomspensioen dat ingaat op de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt. Bij eerdere of latere ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt - om de hoogte van de bijbehorende pensioenuitkering te berekenen - het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de factor die staat vermeld bij de leeftijd waarop het pensioen na de vervroeging of het uitstel ingaat. De factor is geldig voor 2021.
Leeftijd | OP68 |
55 | 0,594 |
56 | 0,614 |
57 | 0,636 |
58 | 0,659 |
59 | 0,683 |
60 | 0,709 |
61 | 0,737 |
62 | 0,767 |
63 | 0,799 |
64 | 0,833 |
65 | 0,870 |
66 | 0,910 |
67 | 0,953 |
68 | 1,000 |
69 | 1,052 |
70 | 1,109 |
71 | 1,173 |
72 | 1,244 |
73 | 1,324 |
74 | 1,413 |
75 | 1,514 |
Tabel 2: Uitruil van partnerpensioen en ouderdomspensioen
Leeftijd | PP→OP68 | OP68→PP |
21 | 0,207 | 4,956 |
22 | 0,209 | 4,918 |
23 | 0,210 | 4,880 |
24 | 0,212 | 4,843 |
25 | 0,214 | 4,806 |
26 | 0,215 | 4,769 |
27 | 0,217 | 4,732 |
28 | 0,219 | 4,695 |
29 | 0,220 | 4,659 |
30 | 0,222 | 4,624 |
31 | 0,224 | 4,588 |
32 | 0,225 | 4,554 |
33 | 0,227 | 4,519 |
34 | 0,229 | 4,486 |
35 | 0,230 | 4,453 |
36 | 0,232 | 4,421 |
37 | 0,234 | 4,390 |
38 | 0,235 | 4,360 |
39 | 0,237 | 4,330 |
40 | 0,239 | 4,302 |
41 | 0,240 | 4,274 |
42 | 0,242 | 4,248 |
43 | 0,243 | 4,222 |
44 | 0,245 | 4,197 |
45 | 0,246 | 4,173 |
46 | 0,248 | 4,150 |
47 | 0,249 | 4,129 |
48 | 0,250 | 4,109 |
49 | 0,251 | 4,089 |
Leeftijd | PP→OP68 | OP68→PP |
50 | 0,253 | 4,070 |
51 | 0,254 | 4,053 |
52 | 0,255 | 4,038 |
53 | 0,256 | 4,025 |
54 | 0,256 | 4,015 |
55 | 0,257 | 4,007 |
56 | 0,257 | 4,003 |
57 | 0,257 | 4,002 |
58 | 0,257 | 4,005 |
59 | 0,257 | 4,014 |
60 | 0,256 | 4,025 |
61 | 0,255 | 4,043 |
62 | 0,254 | 4,066 |
63 | 0,252 | 4,094 |
64 | 0,250 | 4,127 |
65 | 0,248 | 4,165 |
66 | 0,245 | 4,210 |
67 | 0,242 | 4,263 |
68 | 0,239 | 4,324 |
Tabel 3: Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
De Deelnemer kan een deel van het ouderdomspensioen uitruilen voor een pensioen met een tijdelijke uitkeringsduur (met een zelf gekozen begin- en eindleeftijd). Hiertoe wordt dat deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met de factor die staat vermeld bij de gekozen begin- en eindleeftijd. De factoren hebben betrekking op uitruil van het ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 68, ingaande op de eerste dag van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt.
Leeftijd einde uitkering | |||||||||
Leeftijd ingang | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 |
55 | 18,979 | 9,474 | 6,305 | 4,721 | 3,773 | 3,141 | 2,691 | 2,355 | 2,095 |
56 | 19,099 | 9,535 | 6,347 | 4,753 | 3,799 | 3,164 | 2,711 | 2,373 | |
57 | 19,214 | 9,594 | 6,387 | 4,784 | 3,824 | 3,185 | 2,730 | ||
58 | 19,324 | 9,651 | 6,426 | 4,814 | 3,849 | 3,207 | |||
59 | 19,430 | 9,706 | 6,464 | 4,844 | 3,873 | ||||
60 | 19,533 | 9,759 | 6,500 | 4,872 | |||||
61 | 19,632 | 9,811 | 6,536 | ||||||
62 | 19,728 | 9,861 | |||||||
63 | 19,821 | ||||||||
64 | |||||||||
65 | |||||||||
66 | |||||||||
67 | |||||||||
68 | |||||||||
69 |
Leeftijd einde uitkering | ||||||
Leeftijd ingang | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 |
55 | 1,888 | 1,719 | 1,579 | 1,461 | 1,360 | 1,274 |
56 | 2,111 | 1,902 | 1,733 | 1,592 | 1,473 | 1,372 |
57 | 2,390 | 2,127 | 1,917 | 1,746 | 1,605 | 1,486 |
58 | 2,749 | 2,407 | 2,142 | 1,932 | 1,760 | 1,618 |
59 | 3,227 | 2,767 | 2,424 | 2,158 | 1,946 | 1,774 |
60 | 3,897 | 3,248 | 2,786 | 2,441 | 2,173 | 1,961 |
61 | 4,900 | 3,920 | 3,268 | 2,804 | 2,457 | 2,189 |
62 | 6,571 | 4,928 | 3,943 | 3,289 | 2,822 | 2,474 |
63 | 9,910 | 6,606 | 4,955 | 3,966 | 3,309 | 2,841 |
64 | 19,910 | 9,958 | 6,640 | 4,982 | 3,989 | 3,329 |
65 | 19,999 | 10,005 | 6,674 | 5,009 | 4,013 | |
66 | 20,088 | 10,053 | 6,708 | 5,037 | ||
67 | 20,178 | 10,102 | 6,744 | |||
68 | 20,274 | 10,155 | ||||
69 | 20,347 |
Tarieven incidentele inkopen: Grondslagen voor de tariefbepaling
De tarieven voor de vrijwillige incidentele inkopen worden maandelijks vastgesteld. Bij die vaststelling gelden de volgende uitgangspunten:
a) Het tarief is voor mannen en vrouwen gelijk;
b) De sekseneutrale weging wordt 1 x per jaar vastgesteld op basis van de te verwachten groep Deelnemers die zal inkopen, de vaststelling van de sekseneutrale weging vindt plaats in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de tarieven gaan gelden;
c) In het tarief wordt een opslag toegepast voor excassokosten van 1,75%;
d) In het tarief wordt een opslag toegepast gelijk aan de Actuele dekkingsgraad per maandultimo voorafgaand aan de maand waarin het tarief wordt gehanteerd, hierdoor resulteert een dekkingsgraadneutraal tarief;
e) De disconteringsvoet is de FTK-curve van de maand behorend bij de Actuele dekkingsgraad zoals bedoeld onder d).
Bijlage 3 Afkoopfactoren
OP 68 | Latent PP | |
21 | 4,649 | 0,933 |
22 | 4,777 | 0,969 |
23 | 4,908 | 1,005 |
24 | 5,043 | 1,043 |
25 | 5,180 | 1,083 |
26 | 5,322 | 1,124 |
27 | 5,467 | 1,166 |
28 | 5,615 | 1,210 |
29 | 5,768 | 1,255 |
30 | 5,924 | 1,302 |
31 | 6,084 | 1,350 |
32 | 6,247 | 1,399 |
33 | 6,415 | 1,450 |
34 | 6,586 | 1,502 |
35 | 6,762 | 1,556 |
36 | 6,941 | 1,611 |
37 | 7,124 | 1,668 |
38 | 7,311 | 1,725 |
39 | 7,502 | 1,784 |
40 | 7,697 | 1,845 |
41 | 7,895 | 1,906 |
42 | 8,098 | 1,969 |
43 | 8,305 | 2,033 |
44 | 8,516 | 2,098 |
45 | 8,731 | 2,164 |
46 | 8,949 | 2,230 |
OP 68 | Latent PP | |
47 | 9,172 | 2,297 |
48 | 9,398 | 2,365 |
49 | 9,629 | 2,433 |
50 | 9,864 | 2,501 |
51 | 10,103 | 2,569 |
52 | 10,348 | 2,636 |
53 | 10,598 | 2,704 |
54 | 10,854 | 2,770 |
55 | 11,118 | 2,835 |
56 | 11,389 | 2,899 |
57 | 11,667 | 2,961 |
58 | 11,955 | 3,021 |
59 | 12,252 | 3,078 |
60 | 12,558 | 3,134 |
61 | 12,875 | 3,186 |
62 | 13,203 | 3,236 |
63 | 13,542 | 3,282 |
64 | 13,893 | 3,326 |
65 | 14,255 | 3,365 |
66 | 14,633 | 3,377 |
67 | 15,031 | 3,381 |
68 | 15,456 | 3,378 |
Bijlage 4 Opbouwpercentages vervallen pensioenreglementen
(artikel 21.1 derde lid)
Naam pensioenreglement | Geldigheidsperiode | Opbouwpercentages | Pensioen- richtdatum |
PNO Pensioenreglement 1 2020 | 1 januari 2020 tot 1 januari 2021 | Ouderdomspensioen: 1,875 Partnerpensioen: 1,313 Wezenpensioen: 0,263 | De eerste dag van de maand waarin de 68- jarige leeftijd wordt bereikt |
PNO Pensioenreglement 1 2019 | 1 januari 2019 tot 1 januari 2020 | Ouderdomspensioen: 1,875 | De eerste dag van de maand waarin de 68- jarige leeftijd wordt bereikt |
PNO Pensioenreglement 1 2018 | 1 januari 2018 tot 1 januari 2019 | Ouderdomspensioen: 1,875 Partnerpensioen: 1,313 Wezenpensioen: 0,263 | De eerste dag van de maand waarin de 68- jarige leeftijd wordt bereikt |
PNO Pensioenreglement 1 2015 (2016 en 2017) | 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 | Ouderdomspensioen: 1,875 Partnerpensioen: 1,313 Wezenpensioen: 0,263 | De dag waarop de 67- jarige leeftijd wordt bereikt. |
PNO Pensioenreglement 1 2014 | 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 | Ouderdomspensioen: 2,15 Partnerpensioen: 1,505 Wezenpensioen: 0,301 | De eerste dag van de maand waarin de 67- jarige leeftijd wordt bereikt. |
PNO Pensioenreglement 1 2013 | 1 januari 2013 tot 1 januari 2014* | Ouderdomspensioen: 2,25 Partnerpensioen: 1,575 Wezenpensioen: 0,315 | De eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt of de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de 66-jarige leeftijd bereikt. |
PNO Pensioenreglement 1 2006 | 1 januari 2006 tot 1 januari 2013 | Ouderdomspensioen: 2,25 Partnerpensioen: 1,575 Wezenpensioen: 0,315 | De eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt. |
Let op: Met ingang van 1 januari 2019 is de Pensioenrichtdatum voor alle vervallen pensioenreglementen de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt. Hiertoe zijn de Pensioenaanspraken opgebouwd in de betreffende pensioenreglementen omgerekend op de wijze zoals in artikel 21.1 lid4 vermeld.
* Indien de pensioenrichtleeftijd in 2013 is gewijzigd in de 66-jarige leeftijd, heeft deze overgang per 1 januari 2013 plaatsgevonden. Hierop zijn een aantal uitzonderingsgevallen waarbij de overgang op 1 februari 2013 heeft plaatsgevonden.