Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 10745/21. Subject Codes: ENER 322 ENV 510 TRANS 468 ECOFIN 730 RECH 349 CLIMA 188 IND 197 COMPET 551 CONSOM 163 IA 132 CODEC 1073. Heading: VOORSTEL. Originator: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur. Recipient: de heer Xxxxx XXXXXXXX-XXXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie. Subject: Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie (herschikking). Commission Document Number: COM(2021) 558 final. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 15 juli 2021. Interinstitutional Files: 2021/0203 (COD). Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 5567345604302153018_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Interinstitutioneel dossier: 2021/0203 (COD)
Xxxxxxx, 00 juli 2021 (OR. en)
10745/21
ENER 322
ENV 510
TRANS 468
ECOFIN 730
RECH 349
CLIMA 188
IND 197
COMPET 551
CONSOM 163
IA 132
CODEC 1073
VOORSTEL
van: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur
ingekomen: 15 juli 2021
aan: de heer Xxxxx XXXXXXXX-XXXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie
nr. Comdoc.: COM(2021) 558 final
Betreft: Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie (herschikking)
Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2021) 558 final.
Bijlage: COM(2021) 558 final
10745/21 sv
TREE.2.B NL
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 14.7.2021
COM(2021) 558 final 2021/0203 (COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende energie-efficiëntie (herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
{SEC(2021) 558 final} - {SWD(2021) 623 final} - {SWD(2021) 624 final} -
{SWD(2021) 625 final} - {SWD(2021) 626 final} - {SWD(2021) 627 final}
TOELICHTING
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
De Europese Green Deal1, die in december 2019 door de Commissie is aangenomen, is “een nieuwe groeistrategie die de EU moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Ook moet de Green Deal het natuurlijk kapitaal van de EU beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten.” “Energie-efficiëntie moet prioriteit krijgen” om deze doelstellingen te bereiken.
Bij die gelegenheid kondigde de Commissie ook aan dat zij een effectbeoordelingsplan zou presenteren om het broeikasgasemissiereductiestreefcijfer van de Unie voor 2030 op verantwoorde wijze te verhogen, en heeft zij zich ertoe verbonden de relevante energiewetgeving uiterlijk in juni 2021 “te evalueren en waar nodig herzieningen voor te stellen”2.
In maart 2020 heeft de Commissie een voorstel voor een Europese klimaatwet ingediend om Europa tegen 2050 koolstofvrij te maken. In haar klimaatdoelstellingsplan3 heeft de Commissie voorgesteld om de ambitie van de Unie op te schroeven door de broeikasgasemissies tegen 2030 te verminderen tot ten minste 55 % onder het niveau van 1990, wat een aanzienlijk grotere inspanning is dan het bestaande streefcijfer van 40 %. In het klimaatdoelstellingsplan worden ook de maatregelen geschetst die nodig zijn in alle sectoren van de economie, waaronder de herzieningen van de belangrijkste wetgevingsinstrumenten om deze verhoogde ambitie te verwezenlijken en om de in de mededeling over de Europese Green Deal4 gedane toezegging gestand te doen om een alomvattend plan voor te stellen teneinde het streefcijfer van de Europese Unie voor 2030 op verantwoorde wijze te verhogen tot 55 %. Het klimaatdoelstellingsplan is ook in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 C te houden en ernaar te blijven streven deze op 1,5 C te houden. In december 2020 heeft de Europese Raad zich achter een bindend EU-streefcijfer van een nettoreductie in de EU van uitgestoten broeikasgassen van ten minste 55% in 2030 ten opzichte van 1990 geschaard5. De Europese Raad concludeerde dat de klimaatambitie moet worden versterkt op een manier die duurzame economische groei stimuleert, kwaliteitsvolle banen schept, gezondheids- en milieuvoordelen oplevert voor de burgers van de Unie en bijdraagt tot het mondiale concurrentievermogen van de EU-economie op lange termijn door innovatie op het gebied van groene technologieën te bevorderen. Op 22 april 2021 bereikten het Europees Parlement en de Raad een voorlopig politiek akkoord om de broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen. Dit vormt het kader voor maatregelen om de broeikasgasemissies de komende decennia terug
1 De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final.
2 Bijlage bij de mededeling over de Green Deal, bladzijde 2.
3 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal (COM/2020/562 final).
4 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – De Europese Green Deal (COM/2019/640 final).
5 xxxxx://xxx.xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/00000/0000-00-00-xxxx-xxxxxxxxxxx-xx.xxx.
te dringen, maar er is specifieke wetgeving nodig om te waarborgen dat deze reducties plaatsvinden. Uit de prognoses blijkt dat, als het huidige beleid volledig wordt uitgevoerd, de broeikasgasemissies tegen 2030 met ongeveer 45 % zouden zijn verminderd ten opzichte van het niveau van 1990, de emissies en absorpties door landgebruik buiten beschouwing gelaten, en met ongeveer 47 % wanneer rekening wordt gehouden met landgebruik. In het klimaatdoelstellingsplan voor 2030 wordt daarom vooruitgeblikt op een reeks maatregelen die in alle economische sectoren moeten worden genomen en op de aanvang van de herzieningen van de belangrijkste wetgevingsinstrumenten om deze verhoogde ambitie te verwezenlijken.
Om dit te verwezenlijken, heeft de Europese Commissie in haar werkprogramma voor 20216 een "Klaar voor 55"-pakket aangekondigd om de broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen en tegen 2050 een klimaatneutraal Europa tot stand te brengen. Dit pakket zal betrekking hebben op een reeks beleidsterreinen, waaronder energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, landgebruik, energiebelasting, verdeling van de inspanningen en handel in emissierechten.
Energie-efficiëntie is een belangrijk actieterrein dat onontbeerlijk is om de economie van de Unie volledig koolstofvrij te maken7. De energie-efficiëntierichtlijn heeft geleid tot het huidige energie-efficiëntiebeleid van de Unie waarbij kosteneffectieve energiebesparingsmogelijkheden worden benut. In december 2018 is de energie- efficiëntierichtlijn gewijzigd als onderdeel van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen”, met name om voor 2030 een nieuw EU-kernstreefcijfer inzake energie- efficiëntie van ten minste 32,5 % (ten opzichte van het verwachte energieverbruik in 2030) toe te voegen en om de energiebesparingsverplichting te verlengen na 2020 en te versterken.
Hoewel het energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 wellicht is bereikt als gevolg van de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de COVID-19-pandemie, ligt de som van de nationale bijdragen die de lidstaten in het kader van de nationale energie- en klimaatplannen (NECP) hebben meegedeeld, nog steeds onder het ambitieniveau van de Unie van 32,5 % in 2030. Alles bij elkaar zouden de bijdragen leiden tot een vermindering van het eindenergieverbruik met 29,4 % en van het primaire energieverbruik met 29,7 % ten opzichte van de prognoses van het referentiescenario uit 2007 voor 2030. Dit zou voor de EU-27 in het totaal leiden tot een tekort van 2,8 procentpunten voor primair energieverbruik en 3,1 procentpunten voor eindenergieverbruik ten opzichte van het ambitieniveau. Dit tekort heeft ook gevolgen voor de inspanningen die nodig zijn om de aangescherpte energie- efficiëntiestreefcijfers te halen. In de effectbeoordeling van het klimaatdoelstellingsplan wordt geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat de vereiste hogere energie-efficiëntieniveaus uitsluitend door de marktwerking, de huidige marktordening en de technologische ontwikkeling zouden worden bereikt, wat betekent dat verdere inspanningen nodig zijn. Volgens de effectbeoordeling8 bij deze richtlijn moet de energie-efficiëntie aanzienlijk worden verbeterd ten opzichte van het huidige ambitieniveau van 32,5 %.
6 COM(2020) 690 final.
7 Mededeling: “Een schone planeet voor iedereen - Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM/2018/773 final), waarin energie-efficiëntie als een voorwaarde sine qua non wordt beschouwd in alle decarbonisatiescenario’s.
8 SWD(2021) 623.
Het hogere ambitieniveau vereist een sterkere bevordering van de energie-efficiëntie, indien kosteneffectief, op alle gebieden van het energiesysteem en in alle relevante sectoren waar activiteiten van invloed zijn op de vraag naar energie, zoals vervoer, water en landbouw. Het is met name belangrijk om het verband tussen water en energie aan te pakken vanwege de toenemende water- en energiebehoeften en de toenemende druk op watervoorraden als gevolg van de klimaatverandering.
De energie-efficiëntierichtlijn is een belangrijke stap op weg naar klimaatneutraliteit in 2050, waarbij energie-efficiëntie moet worden beschouwd als een op zichzelf staande energiebron. De sleutelrol van energie-efficiëntie wordt ondersteund door het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. Het wordt beschouwd als een leidend beginsel van het energiebeleid van de Unie en moet in alle sectoren – niet alleen in het energiesysteem – op alle niveaus, ook in de financiële sector, in aanmerking worden genomen. Bij het vaststellen van nieuwe regels voor de aanbodzijde en andere beleidsdomeinen moeten energie-efficiënte oplossingen als eerste optie worden beschouwd wanneer beslissingen worden genomen op het vlak van planning en investeringen. Het beginsel is erkend als een essentieel onderdeel van de strategie voor een geïntegreerd energiesysteem9.
Hoewel er in alle sectoren nog veel energie kan worden bespaard, vormen het vervoer en het gebouwenbestand een bijzondere uitdaging. De vervoerssector is namelijk goed voor 30 % van het eindenergieverbruik, en 75 % van het gebouwenbestand in de Unie presteert slecht op energiegebied. Een andere belangrijke sector waar steeds meer aandacht aan wordt besteed, is die van de informatie- en communicatietechnologie (ICT), die verantwoordelijk is voor 5 tot 9 % van het totale elektriciteitsverbruik wereldwijd en voor meer dan 2 % van alle emissies. In 2018 bedroeg het energieverbruik van datacentra in de Unie 76,8 TWh. Dit zal naar verwachting stijgen tot 98,5 TWh in 2030, een stijging met 28 %. Deze stijging in absolute termen kan ook in relatieve termen worden gezien: in de EU waren de datacentra in 2018 goed voor 2,7 % van de vraag naar elektriciteit, terwijl dat met huidige stijging in 2030 zal uitkomen op 3,21 %10. In de Europese digitale strategie11 is reeds de nadruk gelegd op de noodzaak van zeer energie-efficiënte en duurzame datacentra en wordt er opgeroepen tot transparantiemaatregelen voor telecomexploitanten met betrekking tot hun ecologische voetafdruk.
De overheidssector is zelf ook een belangrijke economische speler en is verantwoordelijk voor ongeveer 5 tot 10 % van het totale eindenergieverbruik in de Unie12. In totaal wordt het aandeel van de Unie in overheidsopdrachten die aan centrale overheidsinstanties worden toegekend, geraamd op ongeveer 16 %. Op het niveau van de lidstaten varieert dit tussen 5 % en 86 %13. Openbare gebouwen verbruiken naar schatting ongeveer 2 % van het
9 COM(2020) 299 final.
10 xxxxx://xxxxxxx-xxxxxxxx.xx.xxxxxx.xx/xx/xxxxxxx/xxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxx- policies-eco-friendly-cloud-market.
11 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020) 67 final).
12 SWD(2021) 623, punt 2.2.2.
eindenergieverbruik van de Unie. In de hele overheidssector is er nog steeds ruimte voor kosteneffectieve besparingen, zowel bij de renovatie en het energiebeheer van bestaande gebouwen als bij de toekomstige aankoop van energie-efficiënte gebouwen, producten en diensten.
De industrie is een van de sectoren waar de energie-efficiëntie de afgelopen tien jaar aanzienlijk is verbeterd. Niettemin is er nog steeds ruimte voor kosteneffectieve besparingen14. Verwarming en koeling zijn goed voor de helft van het eindenergieverbruik in de Unie, waardoor het de sector met het grootste eindenergieverbruik is. Er is nog veel ruimte om het energieverbruik in deze sector terug te dringen en tegelijkertijd nog steeds de vereiste temperaturen te halen15. Verwarming en koeling spelen daarom een cruciale rol in de ambitie van de Unie om tegen 2050 over te schakelen op een schone en koolstofneutrale economie. Er zijn veel inspanningen nodig om gebouwen beter te isoleren, maar er is ook ruimte om de benodigde warmte of koude efficiënter te leveren16. Er kunnen aanzienlijke energieverliezen optreden bij de omzetting, transmissie en distributie van energie17. Het ontbreken van gemeenschappelijke methodologieën en verslaglegging maakt het moeilijk om netwerken, exploitanten en benchmarkprestaties te vergelijken. In feite bestaat er binnen de Unie geen uniforme definitie van energieverliezen, wat leidt tot een suboptimale gegevenskwaliteit die moet worden aangepakt.
De sector huishoudens vertegenwoordigt ongeveer een kwart van het totale eindenergieverbruik in de Unie. Het gedrag van consumenten en burgers heeft een belangrijke invloed op dit energieverbruik en de energie-efficiëntierichtlijn bevat verschillende bepalingen die helpen om burgers en consumenten slagvaardiger te maken. Het gebrek aan sterke elementen die gericht zijn op het gedrag en de positie van de consument bij de bevordering van energie-efficiëntie, met name op meer lokale niveaus, leidt tot onvoldoende stimulansen voor consumenten om verbeteringen van de energie-efficiëntie te realiseren en om de hoge aanloopkosten en het probleem van gescheiden prikkels aan te pakken18.
Hoewel de richtlijn energie-efficiëntie de lidstaten al stimulansen biedt om energiearmoede aan te pakken, heeft de COVID-19-crisis duidelijk gemaakt dat energiearmoede dringend moet worden aangepakt, wil de Unie een sociaal Europa tot stand brengen, zoals overeengekomen in de gezamenlijke verklaring van Porto over sociaal engagement19; een Europa dat tegemoetkomt aan de behoeften van al haar burgers door hen in staat te stellen een actieve rol te spelen in de groene transitie, terwijl de negatieve effecten worden beperkt en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. De mate van energiearmoede in alle lidstaten zal meer aandacht trekken, aangezien meer Europeanen moeite kunnen krijgen om toegang te hebben tot essentiële energie, met name door de stijgende energiekosten en werkloosheid. Ook huishoudens met een gemiddeld inkomen lopen in de nabije toekomst een groter risico op energiearmoede, aangezien het merendeel van de huishoudens die met energiearmoede kampen nu al (lagere) middeninkomenshuishoudens zijn. Energie-efficiëntie is aangemerkt als de meest doeltreffende oplossing om energiearmoede te verminderen en een aantal van de
14 SWD(2021) 623, bijlage H.
15 SWD(2021) 623, punt 2.2.2.
16 Een EU-strategie betreffende verwarming en koeling (COM(2016) 051 final).
17 Zie bijvoorbeeld; 0x XXXX-xxxxxxx over vermogensverliezen; Raad van Europese energieregulators; 2020.
18 SWD(2021) 623, punt 2.2.2.
19 xxxxx://xxx.xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xx/xxxxx/xxxxx-xxxxxxxx/0000/00/00/xxx-xxxxx-xxxxxxxxxxx/
mogelijke negatieve verdelingseffecten van prijsmaatregelen te ondervangen20. Zoals vereist op grond van de Europese Green Deal, zal de energie-efficiëntierichtlijn samen met de andere initiatieven in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket, met name het Sociaal Klimaatfonds, deze tweeledige uitdaging aanpakken en zowel de klimaat- als de sociale behoeften in kansen omzetten.
In dit verband zullen de wijzigingen de energie-efficiëntierichtlijn helpen versterken om de resterende marktbelemmeringen en -tekortkomingen beter aan te pakken door rekening te houden met de bredere doelstellingen van de Europese Green Deal, die erop gericht is niemand aan zijn lot over te laten en een duurzame economie tot stand te brengen. Het voorstel zal aldus de verschillende bepalingen van de energie-efficiëntierichtlijn versterken om ervoor te zorgen dat zij optimaal bijdraagt tot het hogere klimaatstreefcijfer van ten minste 55 % broeikasgasemissiereductie tegen 2030, zoals uiteengezet in het klimaatdoelstellingsplan.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Dit voorstel maakt deel uit van een breder beleidskader voor energie-efficiëntiebeleid waarmee het potentieel voor energie-efficiëntie op specifieke beleidsterreinen wordt aangepakt, onder meer op het gebied van gebouwen (Richtlijn 2010/31/EG21, de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD)), producten (Richtlijn 2009/125/EG, Verordening (EU) 2017/1369 en Verordening (EU) 2020/74022) en het governancemechanisme (Verordening (EU) 2018/1999). Die beleidslijnen spelen een belangrijke rol bij het besparen van energie op het moment dat producten worden vervangen of gebouwen worden gebouwd of gerenoveerd23. Het voorstel is in overeenstemming met het voorstel tot herziening van de richtlijn hernieuwbare energie2425.
Dit voorstel voor de herschikking van de energie-efficiëntierichtlijn voorziet in een kader voor ander energie-efficiëntiebeleid door de vaststelling van energie-efficiëntiestreefcijfers en de vaststelling van de belangrijkste sectoroverschrijdende en meer specifieke maatregelen. De richtlijn is gericht op energiebesparingen in de overheidssector, onder meer door de verplichting om jaarlijks openbare gebouwen te renoveren en rekening te houden met energie- efficiëntie bij de aankoop van goederen, diensten, werken en gebouwen. De specifieke doelstelling voor openbare gebouwen vormt een aanvulling op de EPBD, waarin de normen
20 SWD(2021) 623, punt 2.2.2 en bijlage L.
21 Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen.
22 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten; Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters.
23 Bovendien zullen de productevaluaties in het kader van het werkplan inzake ecologisch ontwerp 2020- 2024 en het actieplan “renovatiegolf”, in combinatie met de herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen, in belangrijke mate bijdragen aan de verwezenlijking van het energie- efficiëntiestreefcijfer voor 2030.
24 Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PE/48/2018/REV/1 – PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
25 SWD(2021) 623, bijlage M.
en specifieke technische verplichtingen met betrekking tot gebouwen zijn vastgesteld. De overheidssector staat ten dienste van de bevolking in het algemeen, met inbegrip van de kwetsbare afnemers en degenen die risico op energiearmoede lopen, en zorgt er dus voor dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten overeenkomstig de doelstellingen van de Europese Green Deal. De speciale aandacht die in de energie-efficiëntierichtlijn uitgaat naar de overheidssector, is van vitaal belang om deze sector zijn voorbeeldfunctie te laten vervullen bij het bevorderen van energie-efficiëntie. De Commissie is begonnen met de evaluatie van de EPBD en wil tegen het einde van 2021 met een voorstel komen. Hoewel het op dit moment niet mogelijk is vooruit te lopen op de uitkomst van die evaluatie, erkent dit voorstel de specifieke rol van de EPBD bij het vaststellen van kostenoptimale energieprestatie-eisen, en versterkt het de bepalingen van de richtlijn energie-efficiëntie met betrekking tot de voorbeeldfunctie van overheidsinstanties, met name met betrekking tot gebouwen (artikelen 5 en 6), en overheidsopdrachten (artikel 7), waardoor wordt voorzien in het noodzakelijke horizontale actiekader.
De energie-efficiëntierichtlijn biedt de lidstaten een kader om in hun verwarmings- en koelingsplannen het potentieel op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in kaart te brengen. De richtlijn voorziet ook in toezicht op beleidslijnen en maatregelen om dit potentieel te benutten. Deze beleidslijnen en maatregelen ondersteunen rechtstreeks de verwezenlijking van het in artikel 24 van de richtlijn hernieuwbare energie vastgestelde streefcijfer voor de sector verwarming en koeling. Zo zou een herziene definitie van efficiënte stadsverwarming en -koeling (artikel 2, punt 43, van de energie-efficiëntierichtlijn) het gebruik van hernieuwbare energie in stadsverwarming en -koeling rechtstreeks bevorderen. Omgekeerd zouden deze substreefcijfers bijdragen tot de verwezenlijking van de energie- efficiëntiedoelstellingen van de richtlijn energie-efficiëntie.
Voorts zullen de planningsmaatregelen voor de verwarmings- en koelingssector in het kader van de energie-efficiëntierichtlijn worden afgestemd op het tijdschema van de NECP’s. Dit bevordert een grotere samenhang tussen de NECP’s, de uitgebreide beoordelingen en de beoordelingen van het potentieel van energie uit hernieuwbare bronnen en van het gebruik van afvalwarmte en -koude in de verwarmings- en koelingssector overeenkomstig artikel 15, lid 7, van de richtlijn hernieuwbare energie.
Details inzake de verslaglegging over diverse bepalingen van de energie-efficiëntierichtlijn zijn vastgesteld in de governanceverordening (Verordening (EU) 2018/199926). Op grond van deze verordening moet elke lidstaat een tienjarig geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan (NECP) voor 2021-2030 opstellen, waarin wordt uiteengezet hoe de lidstaat voornemens is bij te dragen aan onder meer het energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2030. De governanceverordening bevat ook specifieke vereisten voor het vaststellen van energie- efficiëntiestreefcijfers, rapportageverplichtingen, monitoring van de vooruitgang en corrigerende maatregelen die moeten worden genomen in geval van onvoldoende ambitie en vooruitgang. De impact van de wijzigingen in deze richtlijn zullen moeten worden geanalyseerd, hetgeen een latere wijziging van de governanceverordening kan vereisen om de samenhang tussen de twee rechtshandelingen te waarborgen. Nieuwe bepalingen, die met name betrekking hebben op de vaststelling van nationale indicatieve bijdragen, mechanismen voor het opvullen van lacunes en rapportageverplichtingen, moeten worden overgenomen en
26 PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
gestroomlijnd met de governanceverordening, zodra die is gewijzigd, teneinde overlappende eisen te voorkomen. Sommige bepalingen van de governanceverordening moeten wellicht ook opnieuw worden beoordeeld in het licht van de in deze richtlijn voorgestelde wijzigingen.
Er is een wisselwerking tussen de energie-efficiëntierichtlijn en andere wetgeving inzake energie-efficiëntie, namelijk de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen, de richtlijn inzake ecologisch ontwerp en de verordeningen inzake de etikettering van het energieverbruik en van banden27. Met deze instrumenten worden minimumprestatienormen vastgesteld, maar wordt niet vereist dat het vervangingstempo wordt versneld of dat voor efficiëntere resultaten dan het minimum wordt gekozen. De belangrijkste mechanismen waarover de lidstaten beschikken om hun energiebesparingen boven de natuurlijke niveaus te tillen teneinde aan de vereisten van de energie-efficiëntierichtlijn te voldoen, zijn het stimuleren van de vervanging van energie-inefficiënte apparaten en het stimuleren van efficiëntere opties. Elk instrument is gericht op verschillende elementen van energie- efficiëntie en leidt uiteindelijk tot hetzelfde doel, namelijk het verbeteren van de energie- efficiëntie en het bereiken van het algemene energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie. Op andere gebieden vormt de energie-efficiëntierichtlijn een aanvulling op andere wetgeving zodat er meer aandacht gaat naar energie-efficiëntie en op die manier de totale energiebesparingen worden opgedreven, bijvoorbeeld door middel van maatregelen inzake overheidsopdrachten, energienetwerken en verwarming en koeling.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Wijzigingen in de beleidsarchitectuur van de energie-efficiëntierichtlijn staan in wisselwerking met bestaande en geplande beleidslijnen en maatregelen, waaronder prijsstellings- en non-tariferingsmechanismen en -maatregelen. De energie-efficiëntierichtlijn, die de bestaande marktbelemmeringen voor energie-efficiëntie aanpakt, gaat hand in hand met de invoering van emissiehandel voor in gebouwen gebruikte brandstoffen, waardoor de terugverdientijd van investeringen in energie-efficiëntie wordt verkort en de businesscase voor energie-efficiëntiemaatregelen in de hele Unie wordt versterkt. Het klimaatdoelstellingsplan heeft aangetoond dat een mix van regelgevende maatregelen en koolstofbeprijzing nodig is om het meest kosteneffectieve traject naar het behalen van het streefcijfer van 55 % broeikasgasemissiereductie te verwezenlijken. Het is van cruciaal belang om een evenwicht te vinden tussen koolstofbeprijzing en regelgevingsbeleid zodat het verhoogde klimaatstreefcijfer op een kostenefficiënte manier wordt verwezenlijkt en tegelijkertijd wordt vermeden dat koolstofkosten worden doorberekend aan met name kwetsbare afnemers en eindgebruikers. Tegelijkertijd zal de handel in emissierechten extra inkomsten genereren uit de veilingen van emissierechten die onder en binnen de lidstaten kunnen worden herverdeeld om kwetsbare en energiearme eindgebruikers te helpen hun rekeningen te betalen en gebouwen te renoveren.
In het “Klaar voor 55”-pakket worden de relevante beleidsinstrumenten gebundeld die kunnen bijdragen tot het streefcijfer om de broeikasgasemissies met 55 % te verminderen, en de bedoeling is dit op een coherente en evenredige wijze te doen met betrekking tot andere relevante verordeningen en richtlijnen. Dit is met name het geval voor de richtlijn energie-
27 SWD(2021) 623, bijlage M.
efficiëntie, de richtlijn hernieuwbare energie (REDII), de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS), de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR), landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF), energiebelasting en CO2- emissienormen voor voertuigen. De samenhang tussen de verschillende initiatieven in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket werd als essentieel beschouwd om ervoor te zorgen dat de verschillende beleidsinstrumenten van het pakket, waaronder de richtlijn energie- efficiëntie, op een zo doeltreffend mogelijke manier bijdragen tot de verwezenlijking van het hogere klimaatstreefcijfer van 55 %. Die EU-beleidslijnen dragen bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-efficiëntierichtlijn, met name wat betreft het energie- efficiëntiestreefcijfer. De streefcijfers en maatregelen waarin de energie-efficiëntierichtlijn voorziet, zullen zorgen voor effectievere verbanden en synergieën met ander beleid van de Unie28.
Er zijn belangrijke verbanden tussen de energie-efficiëntierichtlijn en de richtlijn hernieuwbare energie, met name wat betreft verwarming en koeling, aangezien beide richtlijnen ook bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van de strategie voor een geïntegreerd energiesysteem. De energie-efficiëntierichtlijn biedt een versterkt planningskader voor het in kaart brengen van potentiële winst inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor verwarming en koeling, en vereist dat de lidstaten beleidslijnen en maatregelen uitvoeren om dit potentieel te benutten. Deze beleidslijnen en maatregelen ondersteunen rechtstreeks de verwezenlijking van het in artikel 23 van de richtlijn hernieuwbare energie vastgestelde streefcijfer inzake hernieuwbare energie in verwarming en koeling. Omgekeerd dragen deze streefcijfers bij tot de verwezenlijking van de energie- efficiëntiedoelstellingen van artikel 23 van de energie-efficiëntierichtlijn en van die richtlijn in haar geheel.
In het EU-ETS wordt een plafond voor broeikasgasemissies vastgesteld, dat mettertijd daalt. In de ESR zijn voor de lidstaten bindende jaarlijkse broeikasgasemissiestreefcijfers vastgesteld die gericht zijn op broeikasgasemissies van sectoren die niet onder het EU-ETS vallen, waaronder gebouwen, vervoer en landbouw. De ESR is bepalend voor de naleving van de energie-efficiëntierichtlijn, met name de energiebesparingsverplichting. De additionaliteitsvereiste in het kader van de energiebesparingsverplichting stimuleert de lidstaten om nationale beleidslijnen en maatregelen ten uitvoer te leggen die de op Unieniveau vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties overtreffen (bv. strengere nationale bouwvoorschriften en programma’s ter bevordering van hogere klassen van apparaten). Prijsstellingsmaatregelen zoals het EU-ETS29 en de energiebelastingrichtlijn30 maken investeringen in energie-efficiëntie financieel aantrekkelijker, maar bieden geen oplossing voor de marktbelemmeringen die tot een suboptimaal investeringsniveau leiden. Deze vullen de wetgeving inzake energie-efficiëntie aan, maar vervangen deze niet.
Voordat alle maatregelen en streefcijfers die in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket worden voorgesteld, volledig van kracht worden en de Europese burgers niet langer
28 SWD(2021) 623, bijlage M.
29 Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad.
30 Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen en stijgende energiekosten, kunnen sommige maatregelen tijdens de overgangsperiode aanzienlijke verdelingseffecten hebben. De uitbreiding van het EU-ETS tot de sectoren gebouwen en vervoer zal naar verwachting leiden tot een stijging van de energieprijzen, aangezien brandstofleveranciers de koolstofkosten waarschijnlijk zullen doorberekenen aan de consumenten, wat nadelige gevolgen kan hebben voor kwetsbare afnemers en eindgebruikers die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, of voor mensen die het risico lopen in energiearmoede terecht te komen. Gerichte maatregelen om de overgang zowel op Europees als op nationaal niveau te vergemakkelijken. In het “Klaar voor 55”-pakket worden specifieke maatregelen voorgesteld in het kader van de energie-efficiëntierichtlijn, alsook een nieuw financieringsinstrument op basis van de inkomsten uit het nieuwe ETS om de gevolgen van hogere kosten voor consumenten door de invoering van een koolstofprijs in de sectoren wegvervoer en gebouwen te beperken. Het is belangrijk dat er in energie-efficiëntie wordt geïnvesteerd ten gunste van de meest kwetsbaren in de samenleving. Maatregelen om de energiebesparingsverplichting te versterken en om kwetsbare afnemers, mensen die kampen met of risico lopen op energiearmoede, en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen, slagvaardiger te maken en te beschermen, kunnen deze effecten helpen te verzachten. Samen zullen de voorgestelde maatregelen in het kader van de energie-efficiëntierichtlijn en het nieuwe financieringsinstrument op basis van de inkomsten uit de handel in emissierechten in de nieuwe sectoren helpen om de mogelijke negatieve sociale effecten op doeltreffende wijze en in een geest van solidariteit aan te pakken. De inkomsten uit het EU-ETS, met inbegrip van de handel in emissierechten in de nieuwe sectoren, zullen ook ter beschikking van de lidstaten blijven voor de financiering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, stadsverwarmingssystemen en isolatie, of voor het verlenen van financiële steun aan huishoudens met een laag en modaal inkomen.
Om de sociale gevolgen van de emissiehandel voor de twee nieuwe sectoren gebouwen en wegvervoer aan te pakken, wordt een sociaal klimaatfonds opgericht (hierna “het fonds” genoemd). Om ervoor te zorgen dat de begroting van de Unie de extra uitgaven voor het fonds kan bekostigen, dient de Commissie parallel met deze fondsverordening voorstellen in tot wijziging van zowel de verordening betreffende het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 als Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad (het “eigenmiddelenbesluit”). Met name zal een deel van de inkomsten uit de handel in emissierechten voor het wegvervoer en gebouwen naar de begroting van de Unie vloeien. Het fonds moet de lidstaten financiering verstrekken ter ondersteuning van hun maatregelen en investeringen ter verhoging van de energie-efficiëntie van gebouwen, voor verbeteringen van de energie-efficiëntie, renovatie van gebouwen en voor het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, met inbegrip van de integratie van energieproductie uit hernieuwbare energiebronnen, en voor de financiering van emissiearme en emissievrije mobiliteit. De lidstaten zouden ook tijdelijke rechtstreekse steun aan kwetsbare huishoudens kunnen overwegen, naast investeringen die verdere structurele veranderingen versnellen.
Bovendien wordt, in overeenstemming met de renovatiestrategie, in een aantal nieuwe en bestaande programma’s van het MFK en de NextGenerationEU voorzien in financieringssteun van de Unie voor investeringen in energie-efficiëntie en de renovatie van gebouwen die energiearmoede helpen aanpakken of voorkomen.
Een andere belangrijke financieringsbron voor investeringen in energie-efficiëntie is de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waarmee in totaal 672,5 miljard EUR aan subsidies en leningen ter beschikking van de lidstaten zal worden gesteld. Binnen het algemene streefcijfer om 37 % van de middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit te besteden aan klimaatmaatregelen, zijn de lidstaten van plan aanzienlijke bedragen te besteden aan
investeringen in de renovatie van gebouwen, in overeenstemming met de richtsnoeren van de Europese Commissie, met specifieke aandacht voor de slechtst presterende gebouwen en energiearme huishoudens.
De fondsen van het cohesiebeleid zullen, binnen het algemene klimaatstreefcijfer van 30 % en via de thematische concentratie op beleidsdoelstelling 2, een aanzienlijk deel van de begroting van de Unie blijven toewijzen aan investeringen in energie-efficiëntie en de renovatie van gebouwen, terwijl InvestEU via specifieke financieringsinstrumenten en technische bijstand, met name de ELENA-faciliteit, op grote schaal particuliere en publieke investeringen in de lidstaten zal mobiliseren.
Het Fonds voor een rechtvaardige transitie, met een totale begroting van 17,5 miljard EUR, zal gericht zijn op het verlichten van de sociale en economische kosten die voortvloeien uit de transitie naar een klimaatneutrale economie, onder meer door investeringen in energie- efficiëntie en renovatie van gebouwen die het tweeledige voordeel hebben dat lokale banen worden gecreëerd en energiearmoede op duurzame wijze wordt aangepakt.
Tot slot zullen de centraal beheerde programma’s, zoals LIFE of Horizon Europa, financieringsprioriteiten hebben ter ondersteuning van een rechtvaardige en groene transitie, in overeenstemming met de doelstellingen en de aard van de specifieke programma’s, d.w.z. gericht op technologische en marktinnovatie en de ontwikkeling van beste praktijken bij de uitvoering van energie-efficiëntiebeleid. De EU-wetgeving inzake de CO2-uitstoot van wegvoertuigen vereist dat producenten de gemiddelde CO2-uitlaatemissies verlagen van het nieuwe wagenpark dat een gevolg is van de voertuigenmix die ze verkopen. Er zijn regels ingevoerd voor zware bedrijfsvoertuigen, personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen31. Deze regels houden in dat fabrikanten ofwel technologie moeten inzetten om de energie-efficiëntie van de voertuigen te verbeteren (bijvoorbeeld door hun aerodynamische of rolweerstand te verkleinen of de efficiëntie van de aandrijflijn te vergroten), ofwel een energiebron moeten gebruiken die tijdens het verbruik minder CO2 uitstoot. De overschakeling op volledig elektrische aandrijflijnen voorkomt energieverlies door verbrandingsmotoren en leidt tot een fractie van het eindenergieverbruik per kilometer. De vermindering van het energieverbruik in de vervoerssector als gevolg van de CO2-wetgeving voor voertuigen komt tot uiting in de kwantificering van het algemene energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU. De energie- efficiëntierichtlijn zal synergieën creëren met de maatregelen van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit. De richtlijn geeft de lidstaten volledige flexibiliteit en manoeuvreerruimte met betrekking tot de keuze van maatregelen om het energieverbruik in het vervoer te verminderen, maar stimuleert het gebruik van energie-efficiëntiemaatregelen in de vervoerssector. Het actieplan voor de circulaire economie sluit ook aan bij de energie- efficiëntierichtlijn. Producten en infrastructuur zo ontwerpen dat ze langer meegaan of grondstoffen hergebruiken en recyclen leidt tot een lager energieverbruik en een lagere uitstoot van broeikasgassen gedurende de levenscyclus van producten en infrastructuur. In de renovatiestrategie wordt er nadrukkelijk naar gestreefd dat Europese gebouwen gedurende hun volledige levenscyclus energie-efficiënter, minder koolstofintensief en duurzamer zijn. De beginselen van de circulaire economie kunnen bijdragen tot een vermindering van de vervuiling en materiaalgerelateerde broeikasgasemissies bij de renovatie van gebouwen.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
31 Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
• Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de rechtsgrondslag voor maatregelen op energiegebied is. De voorgestelde maatregelen hebben tot doel de energie-efficiëntie in alle sectoren en in de gehele energieketen te verbeteren, en streven dus een van de in artikel 194 genoemde doelstellingen na, namelijk het bevorderen van energie-efficiëntie en het besparen van energie overeenkomstig artikel 194, lid 1, punt c). Aangezien het Verdrag een specifieke rechtsgrondslag voor maatregelen op energiegebied bevat, is het passend om deze te gebruiken.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het subsidiariteitsbeginsel is in dit voorstel van toepassing, aangezien de Unie geen exclusieve bevoegdheden op het gebied van energiebeleid heeft. Het voorstel bouwt voort op het toenemende belang van energie-efficiëntie als politieke en economische uitdaging en de nauwe onderlinge verbondenheid van energie met de beleidsterreinen energievoorziening, klimaatverandering, interne markt en economische en sociale ontwikkeling.
Behoefte aan actie van de EU
Actie van de EU is gerechtvaardigd op grond van subsidiariteit in overeenstemming met artikel 191 VWEU, aangezien coördinatie op Europees niveau de energiezekerheid en de milieu- en klimaatvoordelen vergroot. De onderliggende problemen die leiden tot onvoldoende energiebesparingen (vergeleken met het optimale niveau vanuit het oogpunt van de samenleving) zijn in de hele EU gelijk en zijn overal aanwezig32.
Er moet op EU-niveau actie worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de lidstaten bijdragen tot het op EU-niveau bindende energie-efficiëntiestreefcijfer en dat dit gezamenlijk en op kosteneffectieve wijze wordt verwezenlijkt. De lidstaten wordt verzocht hun eigen ambitieniveaus vast te leggen, inclusief trajecten die overeenkomen met hun nationale omstandigheden en context. De aard van het instrument en het feit dat het energie- efficiëntiestreefcijfer op nationaal niveau niet bindend is, zijn in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Door rekening te houden met de nationale context en specifieke omstandigheden zullen de lidstaten hetzelfde niveau van flexibiliteit behouden bij het kiezen van hun beleidsmix, sectoren en aanpak om de vereiste energiebesparingen tegen 2030 te realiseren.
Gezien het hogere klimaatstreefcijfer zal het optreden van de Unie de nationale en lokale maatregelen aanvullen en versterken zodat de inspanningen op het gebied van energie- efficiëntie worden opgevoerd. Op grond van de governanceverordening is de Commissie reeds verplicht om op te treden wanneer de lidstaten onvoldoende ambitieus zijn om de streefcijfers van de Unie te halen, waardoor de facto formeel wordt erkend dat het optreden van de Unie in dit verband essentieel is en derhalve gerechtvaardigd is op grond van subsidiariteit in overeenstemming met artikel 191 VWEU.
De onderliggende problemen die leiden tot onvoldoende energiebesparingen (vergeleken met het optimale niveau vanuit het oogpunt van de samenleving) zijn in de hele Unie gelijk en zijn overal aanwezig. Gezien de externe kosten van het energieverbruik (bv. broeikasgasemissies,
32 SWD(2021) 623, punt 2.
emissies van luchtverontreinigende stoffen, energiezekerheid) zullen maatregelen om de energie-efficiëntie te verhogen en het energieverbruik te verlagen waarschijnlijk voordelen opleveren over de nationale grenzen heen. Voor grensoverschrijdende problemen is het onwaarschijnlijk dat maatregelen van de lidstaten tot optimale resultaten leiden. Om een hoger klimaatstreefcijfer, en dus een hoger energie-efficiëntiestreefcijfer, te behalen, moet het optreden van de Unie de nationale en lokale maatregelen aanvullen en versterken.
Daarnaast zijn de aard van het instrument en het feit dat het energie-efficiëntiestreefcijfer op nationaal niveau niet bindend is, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten behouden hetzelfde niveau van flexibiliteit bij het kiezen van hun beleidsmix, sectoren en aanpak om de vereiste energiebesparingen tegen 2030 te realiseren door rekening te houden met de nationale context en specifieke omstandigheden. Energie is echter een beleidsterrein met grote investeringsbehoeften.
Een gecoördineerde aanpak op het niveau van de Unie kan zorgen voor vertrouwen, betrouwbaarheid en continuïteit, waardoor de kans toeneemt dat verschillende spelers investeren en deelnemen. Beleidsmaatregelen op het niveau van de Unie kunnen ook zorgen voor een rechtvaardige en eerlijke transitie voor landen en regio’s met economieën die aanzienlijke gevolgen kunnen ondervinden van veranderingen in de industriële structuur of de werkgelegenheid als gevolg van de transitie naar een koolstofarme economie.
Een gecoördineerd optreden op het niveau van de Unie maakt het bovendien mogelijk beter rekening te houden met de verschillende vermogens van de lidstaten om actie te ondernemen. Er is sprake van externe kosten wanneer het produceren of verbruiken van een goed of dienst kosten (een negatief effect) voor een derde partij met zich meebrengt.
EU-meerwaarde
Energie-efficiëntiebeleid is een cruciaal instrument om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en draagt bij tot milieugerelateerde, economische en sociale voordelen, zoals een betere luchtkwaliteit, lagere energiefacturen en een betere gezondheid. De energie- en klimaatstreefcijfers van de Unie voor 2030 zijn collectieve streefcijfers. Met gecoördineerde beleidsmaatregelen van de Unie is de kans groter dat de Unie tegen 2050 een klimaatneutraal continent wordt. Een gemeenschappelijke aanpak is de meest doeltreffende manier om ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nagekomen.
Op het niveau van de lidstaten moeten concrete maatregelen worden genomen om het energieverbruik te verminderen. Niettemin is er voor deze maatregelen behoefte aan een doeltreffend kader op Unieniveau. Een gecoördineerde en geharmoniseerde aanpak op Unieniveau zal het optreden van de lidstaten mogelijk maken en bevorderen, alsook de vier vrijheden waarborgen. Een gemeenschappelijke EU-aanpak zal bijvoorbeeld helpen grotere markten voor Europese leveranciers, werknemers en goederen tot stand te brengen en ervoor zorgen dat dezelfde verplichtingen en regels van toepassing zijn. Dit zal de concurrentie beschermen en stimuleren. Dankzij een gemeenschappelijke aanpak op het niveau van de Unie zullen consumenten dezelfde basisrechten genieten en in de hele Unie vergelijkbare en herkenbare informatie ontvangen. Een gemeenschappelijke EU-aanpak inzake energie- efficiëntie zal het mogelijk maken specifieke gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken, zoals de noodzaak om energiearmoede te verminderen.
De ervaring met de uitvoering van de energie-efficiëntierichtlijn leert dat een gemeenschappelijk EU-kader sociaal rechtvaardig is, de kosten vermindert, de voordelen van de interne markt verhoogt en nationale beleidsmakers toelaat van elkaar te leren. De energie-
efficiëntierichtlijn vormt een doeltreffende aanvulling op andere maatregelen op nationaal en EU-niveau, en fungeert als katalysator. Het op het niveau van de Unie vastgestelde beleid weerspiegelt de nauwe verwevenheid van de beleidsterreinen klimaatverandering, voorzieningszekerheid, duurzaamheid, milieu, interne markt, sociale en economische ontwikkeling. De effecten op de interne markt op het gebied van groei, investeringen en verbetering van de werkgelegenheid kunnen dus in aanmerking worden genomen bij het vaststellen en uitvoeren van beleid en maatregelen. Dit werd ondersteund door de taskforce die werd opgericht om ervoor te zorgen dat de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU voor 2020 werden gehaald, die aandrong op een sterk, doelgericht en gemeenschappelijk beleidskader inzake energie-efficiëntie om de nodige investeringen aan te trekken en ervoor te zorgen dat energiebesparingen op een rechtvaardige en eerlijke manier worden gerealiseerd.
Bovendien is de eengemaakte markt een sterke aanjager van kostenefficiëntie bij het realiseren van broeikasgasemissiereducties.
Een gemeenschappelijk optreden van de Unie zal ervoor zorgen dat de doelstellingen van het beleid collectief en tegen de laagst mogelijke kosten worden verwezenlijkt. Om de algemene streefcijfers collectief te verwezenlijken, kan het gecoördineerde optreden op het niveau van de Unie de inspanningen op nationaal niveau mogelijk maken en versterken door te zorgen voor een meer geharmoniseerde aanpak, door te helpen bij het creëren van omvangrijke markten voor Europese leveranciers en door ervoor te zorgen dat zij aan dezelfde verplichtingen en regels onderworpen zijn.
Een kader op Unieniveau zal investeerders ook meer zekerheid bieden. Het zal de hele eengemaakte markt een algemene impuls geven om te investeren in allerlei soorten energie- efficiënte producten. De bepaling van nationale en Uniedoelstellingen geeft een duidelijke indicatie van de verwachte inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie en helpt om na te gaan hoe groot de markt voor energie-efficiënte producten en diensten is. Dit zal leveranciers en fabrikanten een signaal geven om meer inspanningen te leveren op het gebied van productontwikkeling.
Om van energie-efficiëntie een realiteit maken en tegelijk consumenten slagvaardiger te maken, is nuttige, nauwkeurige en begrijpelijke informatie nodig over het energieverbruik en de daaraan verbonden kosten, alsook gemakkelijke toegang tot een concurrerende markt voor bouwmaterialen (ramen, isolatie enz.), verwarmings- en koelingsoplossingen en andere producten die de energie-efficiëntie helpen verbeteren.
Sectorspecifieke maatregelen, bijvoorbeeld gericht op de verwarmings- en koelingssector, moeten ervoor zorgen dat sectoren waar de grootste vermindering van broeikasgasemissies nodig is, passende aandacht krijgen. Een geharmoniseerde planning zorgt ervoor dat de nationale beleidslijnen en maatregelen van een vergelijkbare kwaliteit zijn en dat gestructureerde informatie over de sectorale doelstellingen en plannen in de lidstaten beschikbaar is, zodat lidstaten en marktdeelnemers hun activiteiten kunnen plannen. In het geval van verwarming en koeling draagt dit bij tot een voldoende grote markt met gemeenschappelijke normen zodat de kosten van leveranciers van hoogrenderende apparatuur voor stadsverwarming en warmtekrachtkoppeling dalen en zij gemotiveerd worden om hun aanbod te innoveren en te verbeteren.
Door op het niveau van de Unie op te treden, kunnen verschillende belemmeringen voor publieke en private investeringen worden aangepakt, waarbij het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende vergunningverlenende instanties op nationaal niveau wordt aangepakt en er meer administratieve capaciteit vrijkomt voor de uitvoering van grensoverschrijdende projecten en steunregelingen.
In de energie-efficiëntierichtlijn wordt weliswaar de algemene energie-efficiëntiedoelstelling vastgesteld, maar de meeste maatregelen die moeten worden genomen om deze doelstelling te verwezenlijken, worden overgelaten aan de lidstaten. De lidstaten behouden speelruimte bij de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. In de energie-efficiëntierichtlijn worden bindende energie-efficiëntiestreefcijfers op het niveau van de Unie vastgesteld, maar deze zullen voor 2020 en 2030 niet worden vertaald in bindende streefcijfers op nationaal niveau. De lidstaten moeten hun bijdrage aan de collectieve verwezenlijking van het energie- efficiëntiestreefcijfer van de Unie vaststellen aan de hand van de formule in de energie- efficiëntierichtlijn. Door de verplichting om jaarlijks minder energie te verbruiken, zal de overheidssector een voorbeeldfunctie vervullen, terwijl de lidstaten volledige flexibiliteit behouden met betrekking tot de keuze van maatregelen ter verbetering van de energie- efficiëntie om de vereiste vermindering van het eindenergieverbruik te bereiken. Daarnaast bevat de energie-efficiëntierichtlijn nog steeds een vereist jaarlijks renovatiepercentage op basis van de vloeroppervlakte van gebouwen. Het toepassingsgebied van deze verplichting wordt uitgebreid tot alle gebouwen op het grondgebied van een lidstaat die eigendom zijn van eender welke overheidsinstantie. Deze maatregel moet ervoor zorgen dat de lidstaten het goede voorbeeld blijven geven door de energieprestaties van gebouwen op hun grondgebied te verbeteren, terwijl ze nog steeds zelf de maatregelen kunnen kiezen. Voorts zal de energie- efficiëntierichtlijn het noodzakelijke kader bieden om ervoor te zorgen dat producten, diensten, werken en gebouwen die door overheidsinstanties worden aangekocht, hoog renderend zijn, en dat, waar passend, bredere aspecten van duurzaamheid, maatschappelijk welzijn, milieuvriendelijkheid en circulaire economie in overweging worden genomen. Een geharmoniseerde aanpak, waarbij ook rekening wordt gehouden met aspecten van energie- efficiëntie in aanbestedingsprocedures, zal de mededinging in stand houden, zorgen voor kostenefficiënte energiebesparingen op de lange termijn en ruimte blijven bieden voor omvangrijke markten. De energie-efficiëntierichtlijn zal tot meer energiebesparingen leiden door het besparingspercentage te verhogen. De lidstaten moeten jaarlijks nieuwe energiebesparingen realiseren aan de hand van beleidsmaatregelen in alle sectoren. Aangezien de energiebesparingsverplichting een doeltreffende maatregel is om de energie-efficiëntie in verschillende sectoren te verbeteren, is het ook een doeltreffend instrument om de lidstaten te ondersteunen bij het terugdringen van energiearmoede. Op grond van de energiebesparingsverplichting zullen de lidstaten daarom een individueel berekend aandeel van de totale hoeveelheid energiebesparingen moeten behalen ten gunste van kwetsbare afnemers en eindgebruikers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen. Een geharmoniseerde aanpak kan bijdragen tot een rechtvaardige energietransitie voor alle Europeanen. De energiebesparingsverplichting biedt de lidstaten volledige flexibiliteit wat betreft de soorten beleidsmaatregelen, de omvang, reikwijdte en inhoud ervan. De energie-efficiëntierichtlijn zal waarborgen dat alle Europese burgers hetzelfde niveau van contractuele basisrechten hebben met betrekking tot verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden. Hoewel de energie- efficiëntierichtlijn de tenuitvoerlegging van bepaalde contractuele basisrechten van afnemers vereist, zullen de nationale bevoegdheden niet worden beperkt. Er is ook behoefte aan een gelijk speelveld in de hele EU met betrekking tot voorlichtings- en bewustmakingsactiviteiten voor consumenten. De lidstaten moeten passende maatregelen nemen, maar de concrete opzet van dergelijke acties vullen ze nog steeds naar eigen goeddunken in. De gevolgen van de economische en gezondheidscrisis in de hele Unie tonen aan dat een geharmoniseerde aanpak ook nodig is om kwetsbare afnemers en eindgebruikers en mensen die met energiearmoede kampen, slagvaardiger te maken en te beschermen.
Om hetzelfde niveau van bescherming en slagvaardigheid te waarborgen, vereist de energie- efficiëntierichtlijn dat maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie prioritair worden
uitgevoerd en gefinancierd ten gunste van deze mensen. Dit zal de lidstaten ook helpen negatieve verdelingseffecten te vermijden. Er moet in alle lidstaten een netwerk van deskundigen worden opgezet dat het optreden van de lidstaten op dit gebied zal vergemakkelijken. Hoewel verplichte energie-audits voor grote ondernemingen verplicht moeten worden gesteld – de energiebesparingen kunnen tenslotte aanzienlijk zijn – zullen de lidstaten de flexibiliteit behouden om programma’s te ontwikkelen teneinde kleine en middelgrote ondernemingen aan te moedigen energie-audits te ondergaan. Wat de verwarmings- en koelingssector betreft, behouden de lidstaten hun bevoegdheden om een alomvattende beoordeling van het potentieel voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling uit te voeren, en kunnen zij vrijstellingen verlenen op het gebied van de terugwinning van afvalwarmte door middel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of door het leveren van een netwerk voor stadsverwarming of - koeling. De energie-efficiëntierichtlijn zal de lidstaten toelaten maatregelen en procedures in te voeren ter bevordering van warmtekrachtkoppelingsinstallaties. Om bij te dragen aan de totstandbrenging van een eengemaakte markt moeten alle lidstaten, nationale reguleringsinstanties, transmissie- en distributiesysteembeheerders het beginsel “energie- efficiëntie eerst” toepassen en alle regelgevende, technische en niet-regelgevende maatregelen voor energie-efficiëntieverbeteringen bij het beheer van energienetwerken afschaffen. De ontwikkeling van een markt voor energiediensten om zowel de vraag naar als de levering van energiediensten te waarborgen, zou nog steeds onder de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten vallen. De energie-efficiëntierichtlijn zou de lidstaten de flexibiliteit bieden om regelgevende en niet-regelgevende obstakels voor energie-efficiëntieverbeteringen in kaart te brengen en aan te pakken. De lidstaten en regio’s zouden worden aangemoedigd om ten volle gebruik te maken van de structuur- en investeringsfondsen en andere financieringsfaciliteiten teneinde investeringen in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te stimuleren, energiearmoede te verminderen en de eventuele negatieve verdelingseffecten te beperken voor kwetsbare afnemers en eindgebruikers, mensen die met energiearmoede kampen en mensen die in sociale woningen wonen.
Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
• Evenredigheid
Op basis van de bijbehorende effectbeoordeling33 en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde wijzigingen over het geheel genomen niet verder dan wat nodig is voor de verwezenlijking van een hogere energie-efficiëntieambitie met het oog op het aangescherpte klimaatstreefcijfer voor 2030. Wat de energie- efficiëntiestreefcijfers betreft, staan de wijzigingen in verhouding tot de vereiste ambitie van de Unie in overeenstemming met het verhoogde klimaatstreefcijfer van ten minste 55 % broeikasgasemissiereductie in het klimaatdoelstellingsplan. Verschillende wijzigingen bevatten specifieke streefcijfers en verplichtingen voor overheidsdiensten om op bepaalde gebieden – de overheidssector en energiearmoede – energiebesparingen te realiseren die alles bij elkaar evenredig zullen zijn. Wat de energiebesparingsverplichting voor de overheidssector betreft, zijn overheidsinstanties gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU inzake overheidsopdrachten (aanbestedende diensten). De lidstaten zouden een databank met overheidsinstanties moeten opzetten, met daarin hun jaarlijks energieverbruik. De voorgestelde verplichting tot vermindering van het energieverbruik biedt de lidstaten
33 SWD(2021) 623.
aanzienlijke flexibiliteit wat betreft de vraag waar en hoe energiebesparingen kunnen worden gerealiseerd. Gezien de kostenvoordelen die de uitvoering van besparingsmaatregelen zouden opleveren, wordt deze inspanning als doeltreffend en niet buitensporig beschouwd. Het voorstel is ook bedoeld om de verdelingseffecten van de uitbreiding van de emissiehandel tot gebouwen en vervoer aan te pakken. Het vaststellen van definities en verplichtingen, met name met betrekking tot verwarming en koeling, zou in verhouding staan tot de extra energiebesparingen en synergieën met de andere instrumenten die in deze sector kunnen worden gerealiseerd. De evenredigheid van aanvullende monitoring- en rapportagevereisten hangt af van het evenwicht tussen hogere kosten enerzijds en besparingen als gevolg van een beter inzicht in de effecten van de betrokken maatregelen anderzijds.
De verplichtingen die worden opgelegd zijn dus evenredig met het doel.
• Keuze van het instrument
Het gekozen instrument is een richtlijn, die door de lidstaten ten uitvoer moet worden gelegd. Een richtlijn is het meest geschikte instrument, omdat hierin de te bereiken doelstellingen van de Unie duidelijk worden gedefinieerd en de lidstaten toch voldoende manoeuvreerruimte behouden om de richtlijn ten uitvoer te leggen op een manier die aansluit bij hun omstandigheden.
Het voorstel combineert een codificatie en een wijziging van de richtlijn energie-efficiëntie. In de context van een Europa van de burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en verduidelijken van het recht van de Unie om het duidelijker en toegankelijker te maken voor de burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het recht van de Unie kan ontlenen. Het voorstel behelst een inhoudelijke wijziging van de energie- efficiëntierichtlijn, die herhaaldelijk is gewijzigd.
Om de twee processen, de herziening en de codificatie, op elkaar af te stemmen, stelt de Commissie een herschikking van de energie-efficiëntierichtlijn voor. De herschikking draagt bij tot de vereenvoudiging van de wetgeving van de Unie omdat met deze methode één enkele wettekst kan worden vastgesteld, waardoor tegelijkertijd de gewenste wijziging wordt aangebracht, die wijziging en eerdere wijzigingen worden gecodificeerd ten aanzien van de ongewijzigde bepalingen van de voorafgaande handeling, en die handeling en eerdere wijzigingshandelingen worden ingetrokken. Een herschikte richtlijn is daarom het passende instrument dat aansluit bij de verbintenis van de Commissie op grond van paragraaf 46 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven34. De nieuwe rechtshandeling komt in de plaats van Richtlijn 2012/27/EU en trekt deze in.
Voor zover de artikelen zijn vernummerd, is het verband tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een concordantietabel die is opgenomen in bijlage XVI bij de herschikte richtlijn.
34 PB L 123 van 12 mei 2016, blz.1.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Ex-postevaluatie van bestaande wetgeving35
De energie-efficiëntierichtlijn blijft relevant om de energie-efficiëntie in de Unie te verhogen en bij te dragen tot een hoger klimaatstreefcijfer van 55 %. Andere voordelen ervan zijn onder meer het verminderen van de afhankelijkheid van ingevoerde energie en het stimuleren van innovatie en concurrentievermogen. Uit de evaluatie is gebleken dat de energie- efficiëntierichtlijn ervoor moet zorgen dat de lidstaten adequaat maatregelen nemen op specifieke gebieden van het energieverbruik. Uit diverse studies van de Commissie en uit gegevens van belanghebbenden36 blijkt dat er, zelfs met bestaande technologieën, nog veel ruimte is voor investeringen in energie-efficiëntie en kosteneffectieve besparingen in de economische sectoren van de lidstaten en in de samenleving als geheel.
Bij ongewijzigd beleid, en nog meer als gevolg van de negatieve sociaaleconomische gevolgen en inkomensverliezen door de COVID-19-crisis, zou een groot deel van dit energie- efficiëntie- en energiebesparingspotentieel echter onbenut blijven, mede door tekortkomingen van de markt en van de regelgeving, waardoor kosteneffectieve investeringen en maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie niet kunnen plaatsvinden. Gezien het aanzienlijke energiebesparingspotentieel zijn het verder bevorderen van energie-efficiëntiemaatregelen en het wegnemen van belemmeringen voor energie-efficiënt gedrag, onder meer voor investeringen, noodzakelijk.
Uit de evaluatie blijkt dat er in de overheidssector terughoudendheid lijkt te bestaan om bij aanbestedingen systematisch energie-efficiëntievereisten te stellen, voornamelijk vanwege de aankoopprijs. De energie-efficiëntierichtlijn kan dus nog versterkt en gestroomlijnd worden, zodat deze bijdraagt tot de verwezenlijking van het aangescherpte klimaatstreefcijfer en de doelstellingen van de Europese Green Deal. Bovendien kunnen met de energie- efficiëntierichtlijn sociaal-economische uitdagingen nog beter worden aangepakt, bijvoorbeeld door kwetsbare afnemers en eindgebruikers beter te beschermen en slagvaardiger te maken, en de energiearmoede terug te dringen. Met betrekking tot de industrie blijkt uit de evaluatie dat wat de meeste bedrijven tegenhoudt, waarschijnlijk is dat zij niet over de knowhow beschikken om te weten welke technische energiebesparingen mogelijk zijn of wat de economische voordelen deze het bedrijf kunnen opleveren.
Wat doeltreffendheid betreft, heeft de energie-efficiëntierichtlijn in de hele Unie geleid tot verbeteringen van de energie-efficiëntie dankzij haar streefcijfers (met name artikel 3 en artikel 5) en bindende maatregelen (met name artikel 7 inzake energiebesparingsverplichtingen), al werd er onvoldoende vooruitgang geboekt in de richting van de energie-efficiëntiestreefcijfers van de Unie voor 2020. Of de noodzakelijke verbeteringen van de energie-efficiëntie worden verwezenlijkt, hangt grotendeels af van de ambitie van de lidstaten bij het vaststellen van doelstellingen, en van hun inspanningen bij het ontwikkelen en uitvoeren van energie-efficiëntiemaatregelen op nationaal niveau. Hoewel in de energie-efficiëntierichtlijn grenswaarden voor het eindverbruik en het primaire energieverbruik voor de Unie als geheel zijn vastgesteld en de governanceverordening
35 SWD(2021) 623.
36 Zie bijvoorbeeld xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/0000- 12/EiiF_White%20paper_2020_REV.15.pdf.
voorziet in verdere Uniemaatregelen indien de streefcijfers niet worden gehaald, draagt de indicatieve aard van het streefcijfer niet bij tot de verwezenlijking ervan. Artikel 7 blijft een doeltreffende maatregel die voor voornamelijk in de bouwsector voor energiebesparingen zorgt. Verplichtingen voor de overheidssector (artikelen 5 en 6) zijn van essentieel belang gebleken om centrale overheden het goede voorbeeld te laten geven door de bevordering van energie-efficiëntie via renovaties en overheidsopdrachten. De maatregelen werden echter slechts op beperkte schaal uitgevoerd en een aantal beperkingen verhinderen dat het energiebesparingspotentieel in de publieke sector wordt benut. De energie-efficiëntierichtlijn was ook essentieel voor de bevordering van energie-audits in de hele Unie (artikel 8). Er zijn echter nog steeds belangrijke belemmeringen, zoals de follow-up van audits en uitdagingen in verband met de toepassing van de definitie van kmo’s, en het ontbreken van vereisten en stimulansen voor de tenuitvoerlegging van energiebeheersystemen. Door de vereisten van artikel 14 inzake verwarming en koeling, met name de eis om uitgebreide beoordelingen uit te voeren, wordt in alle lidstaten meer belang gehecht aan verwarming en koeling. Uit de analyse bleek echter dat de algemene impact vrij gering was, met name omdat er te weinig follow-up wordt gegeven aan de bevindingen van de uitgebreide beoordelingen die overeenkomstig artikel 14 zijn uitgevoerd, en omdat de toegestane vrijstellingen te ruim worden gebruikt. De energie-efficiëntierichtlijn heeft in grote mate bijgedragen tot de ontwikkeling van markten voor energiediensten en energieprestatiecontracten (artikel 18). Er moet echter nog steeds belangrijke belemmeringen worden aangepakt.
Wat efficiëntie betreft, heeft de energie-efficiëntierichtlijn in het algemeen bijgedragen tot kosteneffectieve energiebesparingen in de Unie. Verschillende bepalingen die aan “voorwaarden” onderworpen waren (bv. in de artikelen 5, 6, 9 tot en met 11 en 14), vereisten optreden indien dit kosteneffectief, of economisch of technisch haalbaar is. Dit bood de lidstaten aanzienlijke speelruimte om maatregelen te kiezen. De lidstaten hebben echter niet altijd aangetoond hoe de haalbaarheid werd bepaald. Niets wijst op significante verschillen tussen de lidstaten wat betreft de kosten voor de meeste bepalingen van de energie- efficiëntierichtlijn, behalve voor artikel 7 (de kosten hangen af van het ontwerp en de reikwijdte van de maatregel).
Wat de samenhang betreft, is de energie-efficiëntierichtlijn over het algemeen coherent met het bredere energie- en klimaatbeleid, maar de toenemende onderlinge verbanden met hernieuwbare energie en het EU-ETS vereisen een behoorlijke stroomlijning en nader onderzoek naar vermindering van de administratieve lasten. Daarnaast moeten de bepalingen van de energie-efficiëntierichtlijn worden aangepast om de doelstellingen inzake decarbonisatie en nulverontreiniging in het kader van de initiatieven van de Europese Green Deal te ondersteunen.
Wat de toegevoegde waarde van de Unie betreft, was het optreden van de Unie van cruciaal belang om de energie-efficiëntie in de hele Unie te verbeteren. Het is duidelijk dat die verbeteringen niet in dezelfde mate zouden zijn verwezenlijkt zonder het streefcijfer op EU- niveau en zonder bindende maatregelen. Sommige bepalingen kunnen evenwel nog worden versterkt en gestroomlijnd zodat de energie-efficiëntierichtlijn de inspanningen oplevert die nodig zijn om het hogere EU-klimaatstreefcijfer van ten minste 55 % voor 2030 te halen.
• Raadpleging van belanghebbenden
Het stappenplan voor de evaluatie/de aanvangseffectbeoordeling werd op 3 augustus 2020 gepubliceerd en was beschikbaar tot 21 september 2020.
De Commissie ontving 189 antwoorden en 99 belanghebbenden voegden aanvullende verklaringen en informatie bij hun antwoorden. Het grootste aantal antwoorden werd
ontvangen van bedrijfsorganisaties (80 antwoorden), gevolgd door bedrijven (36 antwoorden) en ngo’s (26 antwoorden). Daarnaast zijn in de periode van september tot en met oktober 2020 negen vergaderingen georganiseerd met specifieke groepen belanghebbenden over specifieke onderwerpen, en vond op 10 november 2020 een speciale vergadering van de deskundigengroep over de energie-efficiëntierichtlijn plaats. De Commissie heeft van 17 november 2020 tot en met 9 februari 2021 ook een online openbare raadpleging gehouden in overeenstemming met de regels voor betere regelgeving van de Commissie. De enquête bevatte meerkeuzevragen en open vragen over uiteenlopende aspecten van de ex- postevaluatie en opties voor de herziening van de energie-efficiëntierichtlijn. Er werden in totaal 344 antwoorden ontvangen. De grootste groep respondenten waren de bedrijfsverenigingen (132 antwoorden), individuele bedrijven en bedrijven (92 antwoorden) en ngo’s (34 reacties). In 21 gevallen namen de respondenten deel als burger. 24 overheidsinstanties hebben geantwoord, waaronder nationale autoriteiten uit negen lidstaten (Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Litouwen, Nederland, Spanje, Tsjechië en Zweden).
Een duidelijke meerderheid van de belanghebbenden (86 % van de respondenten) was van mening dat energie-efficiëntie een sleutelrol moet spelen om de ambitieuzere klimaatstreefcijfers voor 2030 te behalen en de Unie koolstofneutraal te maken tegen 2050. De belanghebbenden waren in dit verband grotendeels voorstander van de versterking van de energie-efficiëntierichtlijn. Een meerderheid van de belanghebbenden (53 %) was voorstander van bindende energie-efficiëntiestreefcijfers, ook op nationaal niveau (47 %). De belanghebbenden waren van mening dat er extra inspanningen op het gebied van energie- efficiëntie nodig zijn in gebouwen (76 %) en vervoer (62 %), gevolgd door de industrie (52 %) en ICT (40 %).
Bij de uitwerking van de verschillende beleidsopties op de respectieve beleidsterreinen in de effectbeoordeling is rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbenden zoals die in de openbare raadpleging en tijdens de workshops naar voren zijn gebracht.
In juni organiseerde de Europese Commissie met de Europese sociale partners een hoorzitting over het “Klaar voor 55”-pakket. De Europese sociale partners werd verzocht hun eerste reacties op dit pakket te delen en kenbaar te maken welke begeleidende maatregelen en mechanismen zouden kunnen worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Er werd gewezen op de behoefte aan sterkere interactie tussen de Europese pijler van sociale rechten en de Europese Green Deal en er werd uitgelegd dat de doelstellingen van beide dimensies twee zijden van dezelfde medaille moeten zijn.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De COWI-studie was het enige contract dat expliciet bedoeld was om de voorbereiding van de effectbeoordeling rechtstreeks te ondersteunen. Veel andere verslagen hebben relevante input gegeven. Met betrekking tot de energie-auditvoorschriften werd een specifieke beoordeling gemaakt van de problemen bij de toepassing van de definitie in artikel 8, lid 4, van de energie-efficiëntierichtlijn.
• Effectbeoordelingen
De algemene ambitie op het gebied van energiebesparing en het niveau van de energiebesparingsverplichtingen zijn gevolgen van een kosteneffectieve aanpak om de totale
broeikasgasemissiereductiedoelstelling van 55 % te halen. De in de effectbeoordeling37 onderzochte maatregelen zijn aanvullende elementen om energiebesparingsmaatregelen te ondersteunen en mogelijk te maken die investeringen in energie-efficiëntie vergemakkelijken en zo de totale kosten van de energiebesparings- en broeikasgasreductiestreefcijfers verlagen.
Er zijn op tien verschillende gebieden maatregelen overwogen die elkaar niet uitsluiten. Het gaat om zowel niet-regelgevende als regelgevende maatregelen. Strenge en minder strenge regelgevende maatregelen werden onderzocht. Om te bepalen wat de voorkeursoptie is, moet worden beoordeeld wat de optimale impact voor elk gebied is, rekening houdend met de regelgevingsinspanning en de administratieve lasten.
Het belangrijkste effect van de maatregel is dat de Unie minder energie zal verbruiken zonder dat dit gevolgen heeft voor de gewenste dienstverlening. Deze vermindering van het energieverbruik zal bijkomende voordelen opleveren, zoals een grotere energiezekerheid en verminderde milieueffecten. De lagere milieueffecten zijn voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat er ongeveer 8 % minder luchtverontreinigende stoffen worden uitgestoten, maar er zullen naar verwachting ook milieuvoordelen voortvloeien uit de verminderde behoefte aan brandstof, verminderde infrastructuurbehoeften en lagere emissies in water, bijvoorbeeld door rookgasreinigingsapparatuur. Doelgerichte overheidssteun voor de renovatie van gebouwen kan ook aanzienlijke sociale voordelen met zich meebrengen dankzij de vermindering van energiearmoede en overeenkomstige verbeteringen op het gebied van de volksgezondheid.
Op alle gebieden zullen de energiebesparingen naar verwachting voornamelijk worden gerealiseerd door middel van energiebesparende investeringen die op enkele jaren tijd worden terugverdiend. Informatie over de verwachte terugverdientijd wordt verstrekt per sector en soort investering.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
De herziening is een herschikking van de richtlijn. Uit de effectbeoordeling38 is gebleken dat er mogelijkheden zijn om de bestaande wetgeving te vereenvoudigen en de regelgevingskosten te verminderen, terwijl de voorgestelde wijzigingen doeltreffend blijven. Door de alternatieve aanpak voor de renovatie van overheidsgebouwen af te schaffen, zullen de bepalingen eenvoudiger zijn omdat deze uitsluitend op renovaties zijn gericht. Specifieke technische aspecten met betrekking tot openbare gebouwen en bepaalde uitzonderingen worden geschrapt, aangezien deze onder de richtlijn energieprestatie van gebouwen vallen. Door de voorwaarden inzake kosteneffectiviteit, technische of economische haalbaarheid met betrekking tot energie-efficiëntievereisten bij overheidsopdrachten te schrappen, zullen de energie-efficiëntievereisten eenvoudiger kunnen worden toegepast, aangezien deze op gelijke wijze van toepassing zullen zijn op alle overheidsinstanties. Voor keuzes inzake IT- ontwikkeling en overheidsopdrachten zal de voorafgaande goedkeuring vereist zijn van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie.
Als de inspanningen op het gebied van energie-audits op grotere energiegebruikers worden gericht, zullen de energiebesparingen proportioneel hoger uitvallen, wat kan leiden tot een aanzienlijke vermindering van de lasten voor bedrijven met een lager energieverbruik en tot
37 SWD(2021) 623.
38 SWD(2021) 623.
een vereenvoudiging van de lasten voor overheidsdiensten, aangezien zij een eenvoudiger criterium zouden hebben om de behoefte aan audits te beoordelen en een kleiner aantal bedrijven zouden moeten controleren. De hogere nalevingskosten voor bedrijven die binnen het toepassingsgebied van de bepaling blijven vallen, zouden naar verwachting worden terugverdiend door een grotere toepassing van kosteneffectieve verbeteringsmaatregelen.
De wijzigingen zullen de bestaande monitoring- en rapportagevereisten aanscherpen, met name met betrekking tot maatregelen gericht op energiearmoede in het kader van de energiebesparingsverplichting (artikel 8) en renovaties van gebouwen voor de overheidssector, hetgeen doeltreffender resultaten zal opleveren, maar ook zal leiden tot hogere administratieve lasten voor overheidsinstanties. Het opleggen van aanvullende monitoring- en rapportageverplichtingen met betrekking tot overheidsopdrachten en energieprestatiecontracten zou de doeltreffendheid van deze bepalingen verder verbeteren, maar kan tot op zekere hoogte de administratieve lasten voor bedrijven en overheidsinstanties doen toenemen.
Het verstrekken van verdere richtsnoeren en ondersteuning met het oog op de acties van de lidstaten, bijvoorbeeld op het gebied van bewustmaking, zal leiden tot een toename van de administratieve lasten op korte termijn, aangezien de verschillende voorlichtingscampagnes, kennisuitwisselingen of steunregelingen door de lidstaten zouden moeten worden opgezet, maar dit zal naar verwachting op middellange termijn kosteneffectief zijn dankzij de grotere energiebesparingen.
De aanvullende rapportage- en monitoringvereisten zullen geen nieuwe rapportagesystemen creëren, maar zouden vallen binnen het bestaande monitoring- en rapportagekader uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999.
• Grondrechten
Het voorstel is in overeenstemming met artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat vereist dat een hoog niveau van milieubescherming en een verbetering van de kwaliteit van het milieu worden geïntegreerd in het beleid van de Unie en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. De wijzigingen zouden bescheiden administratieve kosten met zich meebrengen voor overheidsinstanties.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Na de vaststelling van deze herschikte richtlijn door de medewetgevers zal de Commissie tijdens de omzettingsperiode de volgende maatregelen nemen om de omzetting ervan te vergemakkelijken:
– Zij zal een concordantietabel opstellen die voor zowel de lidstaten als de Commissie dient als checklist bij de omzetting.
– Zij zal vergaderingen organiseren met deskundigen van de lidstaten die belast zijn met de omzetting van de verschillende onderdelen van de richtlijn, om te bespreken hoe deze moeten worden omgezet en om twijfels weg te nemen, hetzij in het kader
van coördinatiewerkzaamheden voor de energie-efficiëntierichtlijn, hetzij in de vorm van een comité.
– Zij zal beschikbaar zijn voor bilaterale vergaderingen en gesprekken met de lidstaten in geval van specifieke vragen over de omzetting van de richtlijn.
– Na de omzettingstermijn zal de Commissie grondig beoordelen of de lidstaten de richtlijn volledig en correct hebben omgezet.
Bij Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie is een geïntegreerd kader voor planning, monitoring en rapportage op het gebied van energie en klimaat vastgesteld om de vooruitgang in de richting van de klimaat- en energiestreefcijfers te monitoren in overeenstemming met de transparantievereisten van de Overeenkomst van Parijs. De lidstaten moesten uiterlijk eind 2019 hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bij de Commissie indienen, waarin de vijf dimensies van de energie-unie voor de periode 2021-2030 aan bod kwamen. De lidstaten moeten om de twee jaar verslag uitbrengen over de voortgang die zij hebben geboekt bij de uitvoering van de plannen en bovendien moeten zij de Commissie uiterlijk op 30 juni 2023 in kennis stellen van hun ontwerpen van actualiseringen van de plannen, waarvan de definitieve actualiseringen uiterlijk op 30 juni 2024 klaar moeten zijn. In deze actualisering zouden alle nieuwe streefcijfers aan bod komen die in het kader van de herziening van de energie- efficiëntierichtlijn zijn overeengekomen. Dit rapporteringssysteem in het kader van de governanceverordening wordt geacht doeltreffend te zijn geweest om toezicht te houden op de vooruitgang van de lidstaten in de richting van de energie-efficiëntiebijdragen op nationaal en Unieniveau.
Dit voorstel bevat nieuwe bepalingen, voornamelijk met betrekking tot de vaststelling van nationale bijdragen, mechanismen voor het opvullen van lacunes en rapportageverplichtingen. Deze voorstellen moeten worden overgenomen en gestroomlijnd met Verordening (EU) 2018/1999, zodra die is gewijzigd, teneinde overlappende eisen te voorkomen. Sommige bepalingen van de governanceverordening moeten wellicht ook opnieuw worden beoordeeld in het licht van de in deze richtlijn voorgestelde wijzigingen.
In artikel 33 van deze herschikte richtlijn wordt een evaluatie van het ambitieniveau van de artikelen 4, 5, 6 en 8 voorgesteld.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
In de energie-efficiëntierichtlijn wordt een nieuw artikel geïntroduceerd (artikel 3) over het beginsel “energie-efficiëntie eerst” om ervoor te zorgen dat het beginsel waar passend wordt toegepast en over de hele lijn naar behoren wordt gemonitord. Gezien het brede toepassingsgebied van het beginsel wordt in de richtlijn niet gespecificeerd hoe dit moet gebeuren. Om de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de energie-efficiëntierichtlijn te vergemakkelijken, zal de Europese Commissie een aanbeveling doen aan de lidstaten, met inbegrip van richtsnoeren voor de wijze waarop het beginsel in verschillende contexten moet worden geïnterpreteerd en toegepast. Deze richtsnoeren moeten helpen om het beginsel operationeler te maken.
Naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak Commissie/België (zaak C-543/17) moeten de lidstaten hun kennisgevingen van nationale omzettingsmaatregelen vergezeld doen gaan van voldoende duidelijke en nauwkeurige informatie, waarbij wordt aangegeven welke bepalingen van nationaal recht welke bepalingen
van een richtlijn omzetten. Dit moet voor elke verplichting worden vastgesteld, niet alleen op
“artikelniveau”.
• Artikelsgewijze toelichting
Met de onderstaande, belangrijkste bepalingen wordt Richtlijn 2012/27/EU gewijzigd of worden er nieuwe elementen toegevoegd:
In de artikelen 1 en 4 wordt een hoger bindend EU-streefcijfer voor energie-efficiëntie vastgesteld voor eindverbruik en primair verbruik, alsook indicatieve nationale energie- efficiëntiebijdragen, en wordt de lidstaten een formule geboden om hun bijdragen te berekenen. De streefcijfers van de Unie worden vastgesteld op basis van het niveau van het eindverbruik en het primaire energieverbruik dat in 2030 moet worden bereikt en het ambitieniveau wordt uitgedrukt door deze niveaus te vergelijken met de in 2020 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030. Het aldus uitgedrukte ambitieniveau geeft de extra inspanningen weer in vergelijking met de huidige of in de nationale energie- en klimaatplannen aangegeven inspanningen. Vergelijkingen met het vorige basisscenario, namelijk de in 2007 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030 en historische waarden vanaf 2005, worden in de overwegingen behouden.
De nationale bijdragen blijven indicatief, aangezien uit de openbare raadpleging en in andere fora is gebleken dat de meeste lidstaten sterk gekant zijn tegen bindende nationale streefcijfers. Er worden echter benchmarks en nieuwe mechanismen voor prestatieachterstanden voorgesteld ter aanvulling van de in de governanceverordening voorgestelde instrumenten.
In artikel 3 wordt een nieuwe bepaling over het beginsel “energie-efficiëntie eerst” ingevoerd om de toepassing van het beginsel rechtsgrondslag te geven en tegelijkertijd de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Het omvat de verplichting om energie- efficiëntieoplossingen in overweging te nemen bij beleids- en investeringsbeslissingen in energiesystemen en niet-energiesectoren, waaronder sociale huisvesting.
Artikel 5 voorziet in een verplichting voor de overheidssector om het energieverbruik door openbare diensten en installaties van overheidsinstanties te verminderen. Die vermindering kan worden verwezenlijkt in alle subsectoren van de overheidssector, waaronder vervoer, openbare gebouwen, ruimtelijke ordening en water- en afvalbeheer.
In artikel 6 wordt het toepassingsgebied van de renovatieverplichting verruimd. De verplichting zal nu gelden voor alle overheidsinstanties op alle overheidsniveaus en in alle sectoren waarin de overheid actief is, met inbegrip van gezondheidszorg, onderwijs en openbare huisvesting, indien de gebouwen eigendom zijn van overheidsinstanties. Dit zal in alle lidstaten de voordelen van de renovatie van openbare gebouwen zichtbaarder maken voor de mensen en zal voor meer renovaties in de overheidssector zorgen. Artikel 6 is gericht op renovaties die voldoen aan de BENG-norm (“bijna-energieneutrale gebouwen”), een verbeterde kosteneffectieve norm voor renovaties. Het renovatiepercentage blijft ten minste 3 %, de kleinste gemene deler voor een minimumrenovatiepercentage, en tegelijk wordt erkend dat sommige lidstaten, regio’s en steden al hogere renovatievereisten en -normen in de publieke sector hebben vastgesteld. Ten slotte worden de alternatieven geschrapt waarmee de lidstaten door middel van andere maatregelen dan renovaties vergelijkbare energiebesparingen konden realiseren. Dergelijke maatregelen kunnen wel blijven meetellen voor de energiebesparingsverplichtingen uit hoofde van artikel 8 en bijdragen tot de verwezenlijking van de verplichting uit hoofde van artikel 8. Artikel 6 is gericht op renovaties in overeenstemming met de renovatiegolfstrategie.
Artikel 7 versterkt de bepalingen inzake overheidsopdrachten door de verplichting om rekening te houden met de energie-efficiëntievereisten voor alle overheidsniveaus uit te breiden en door de voorwaarden met betrekking tot kosteneffectiviteit alsmede technische en economische haalbaarheid af te schaffen. De wijzigingen zullen een bepaling bevatten op basis waarvan de lidstaten overheidsinstanties kunnen verplichten om in voorkomend geval rekening te houden met aspecten van de circulaire economie en groene aanbestedingscriteria bij praktijken voor het plaatsen van overheidsopdrachten. De lidstaten zullen overheidsinstanties moeten ondersteunen door richtsnoeren en methodologieën te verstrekken voor de beoordeling van levenscycluskosten en door kennisondersteuningscentra op te zetten en het gebruik van samengestelde aanbestedingen en digitale aanbestedingen aan te moedigen. De lidstaten zouden verplicht zijn informatie over gekozen inschrijvingen te publiceren (in overeenstemming met de drempels die in de richtlijnen inzake overheidsopdrachten zijn vastgesteld).
Artikel 7 bevat ook een bepaling op grond waarvan aanbestedende diensten, gezien de voorbeeldfunctie van de overheid, kunnen eisen dat in inschrijvingen het aardopwarmingsvermogen van nieuwe gebouwen wordt bekendgemaakt (numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kgCO2e/m² (van de bruikbare binnenvloeroppervlakte) gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar), met name voor nieuwe gebouwen van meer dan 2000 vierkante meter. Die bepaling houdt verband met een bepaling die gericht is op het vergroten van het bewustzijn omtrent de circulaire economie en de hele levenscyclus van koolstofemissies bij openbare- aanbestedingspraktijken.
Wijzigingen van artikel 8 zorgen voor een verhoging van de jaarlijkse energiebesparingsverplichting tot 1,5 % voor alle lidstaten (met inbegrip van Cyprus en Malta) en voor specifieke eisen ter vermindering van energiearmoede. Op grond van het artikel moeten beleidsmaatregelen prioritair worden genomen ten gunste van kwetsbare afnemers en eindgebruikers, mensen die met energiearmoede kampen en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. Ook moet optimaal gebruik worden gemaakt van overheidsmiddelen en moet, indien van toepassing, het gebruik van inkomsten uit ETS-emissierechten worden overwogen. Op grond van artikel 8 mag de nationale beleidsmix van de lidstaten geen negatieve gevolgen hebben voor kwetsbare afnemers en eindgebruikers, mensen die kampen met energiearmoede en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, en moet het beleid energiearmoede effectief verminderen. Op grond van artikel 8 moeten de lidstaten een deel van de totale hoeveelheid vereiste energiebesparingen behalen ten gunste van kwetsbare afnemers en eindgebruikers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen. Artikel 8 voorziet in een mechanisme voor prestatieachterstanden met betrekking tot de vereiste hoeveelheid energiebesparingen die in een bepaalde verplichtingsperiode moet worden gerealiseerd. De energiebesparingsverplichting voorziet met ingang van 1 januari 2024 niet in flexibiliteit voor de alternatieve berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen (artikel 8, leden 6 tot en met 9). Op grond van artikel 9 zijn transmissiesysteembeheerders potentiële aan verplichtingen gebonden partijen en kunnen de lidstaten van aan verplichtingen gebonden partijen verlangen dat zij een bepaalde hoeveelheid energie besparen ten gunste van kwetsbare afnemers en eindgebruikers, mensen die met energiearmoede kampen en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. In bijlage V wordt uitgesloten dat energiebesparingen als gevolg van beleidsmaatregelen inzake het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen in aanmerking kunnen worden genomen, wordt verduidelijkt dat een vermindering van het energieverbruik door middel van maatregelen in het kader van de ETS-richtlijn niet kan
meetellen voor de energiebesparingsverplichting, en wordt de additionaliteitsvereiste met betrekking tot belastingmaatregelen versterkt.
Bij artikel 11 wordt het criterium voor energie-audits en energiebeheersystemen veranderd van het type onderneming naar het niveau van het energieverbruik en wordt vereist dat de auditaanbevelingen door het management van de onderneming worden afgetekend. De bedrijven met het grootste energieverbruik moeten krachtens dat artikel energiebeheersystemen gebruiken die er waarschijnlijk op een doeltreffendere manier voor zullen zorgen dat er meer in energiekostenbesparing wordt geïnvesteerd, terwijl de totale kosten voor het bedrijf waarschijnlijk lager zullen uitvallen. Tot slot wordt met het artikel het monitoren van de energieprestatie van datacentra verplicht gesteld, met als doel later een reeks “duurzaamheidsindicatoren voor datacentra” vast te stellen.
Artikel 20 versterkt de bescherming van consumenten door contractuele basisrechten voor stadsverwarming, -koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik in te voeren, in lijn met de rechten die bij Richtlijn (EU) 2019/944 voor elektriciteit zijn ingevoerd.
Artikel 21 versterkt de verplichtingen jegens consumenten, met name wat betreft de beschikbaarheid en verstrekking van informatie, de bewustmakingsmaatregelen en het technisch en financieel advies of de geboden bijstand. De creatie van éénloketsystemen, centrale aanspreekpunten en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen zal de slagvaardigheid van afnemers en eindgebruikers aanzienlijk ten goede komen. Tot slot bevat het artikel verplichtingen om belemmeringen die relevant zijn voor de scheiding van prikkels tussen huurders en eigenaars of tussen eigenaars onderling, in kaart te brengen en weg te nemen.
Artikel 22 heeft betrekking op het begrip kwetsbare afnemers, dat de lidstaten moeten vaststellen overeenkomstig de artikelen 28 en 29 van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/73/EG. Artikel 22 verplicht de lidstaten om, wanneer ze dit begrip vaststellen, ook rekening te houden met eindgebruikers die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met energieleveranciers hebben.
Artikel 22 verplicht de lidstaten om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie prioritair uit te voeren ten gunste van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, teneinde de energiearmoede te verminderen. De lidstaten zijn ook verplicht maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te nemen om de verdelingseffecten te verzachten van andere beleidsinitiatieven en maatregelen, zoals belastingmaatregelen die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 9 van deze richtlijn, of de toepassing van de handel in emissierechten overeenkomstig de ETS-richtlijn, alsook het gebruik van financieringsmogelijkheden en financiële instrumenten te bevorderen. Artikel 22 versterkt de rol van de netwerken van deskundigen.
De artikelen 23 en 24 voorzien in een striktere planning en follow-up van uitgebreide beoordelingen inzake verwarming en koeling, met inbegrip van de bevordering op lokale en regionale niveaus. In de artikelen worden minimumeisen inzake efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling, ruimere kosten-batenvereisten en verplichtingen inzake hergebruik van afvalwarmte ingevoerd. De minimumeisen voor efficiënte stadsverwarming zullen geleidelijk worden verhoogd met het oog op een volledig koolstofvrije voorziening van warmte of koeling in efficiënte systemen voor stadsverwarming of -koeling tegen 2050. De eisen voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling zullen worden aangevuld met een criterium inzake de directe CO2-emissies van warmtekrachtkoppeling, wanneer deze niet wordt aangedreven door hernieuwbare energiebronnen of afval.
Artikel 25 verduidelijkt en versterkt de rol van de nationale reguleringsinstanties bij de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” bij de planning en het beheer van energienetten. Ook wordt de kennis van de ENTSB-E, de ENTSB-G en de EU-DSB-entiteit benut voor het monitoren van de vooruitgang. Gezien het bijzonder grote aantal systeembeheerders verdient een indirecte benadering de voorkeur.
Artikel 26 verduidelijkt en versterkt de bepalingen inzake de beschikbaarheid van kwalificatie-, accreditatie- en certificeringsregelingen voor verschillende leveranciers van energiediensten, energie-auditors, energiebeheerders en installateurs. Nieuwe bepalingen verplichten de lidstaten om de regelingen vanaf december 2024 om de vier jaar te beoordelen.
Bij artikel 27 worden aanvullende eisen ingevoerd om het gebruik van energieprestatiecontracten te vergroten.
Artikel 28 voorziet in een verplichting voor de lidstaten om verslag uit te brengen over investeringen in energie-efficiëntie, waaronder gegunde energieprestatiecontracten (als onderdeel van de governanceverordening). De lidstaten zullen op nationaal, regionaal en lokaal niveau mechanismen voor projectontwikkelingsbijstand moeten opzetten om investeringen in energie-efficiëntie te bevorderen en zo bij te dragen tot de verwezenlijking van de hogere energie-efficiëntiestreefcijfers.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
2021/0203 (COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Xxxxxxxxxxx 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 0000/00/XX (xxxxxxxxxxxx)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité39,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's40, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt:
⇩ nieuw
(1) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad41 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd42. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.
🡻 2012/27/EU overweging 1 (aangepast)
De Unie wordt geconfronteerd met ongekende uitdagingen die voortvloeien uit de verhoogde afhankelijkheid van energie-invoer en schaarse energiebronnen, en de noodzaak om de klimaatverandering te beperken en de economische crisis te overwinnen. Energie-efficiëntie is een nuttige manier om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen. Het verbetert de
39 PB C […] van […], blz. […].
00 XX X […] van […], blz. […].
41 Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie- efficiëntie, tot wijziging van Xxxxxxxxxxx 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
42 Zie bijlage XV, deel A.
energievoorzieningszekerheid van de Unie doordat het primaire energieverbruik en de energie-invoer dalen. Het helpt de broeikasgasemissies op een kostenefficiënte manier te verminderen en zo de klimaatverandering te temperen. De verschuiving naar een energie- efficiënte economie moet ook de verspreiding van innovatieve technologische oplossingen versnellen en het concurrentievermogen van de industrie in de Unie verbeteren; dit zal de economische groei stimuleren en banen van hoge kwaliteit scheppen in verschillende sectoren die met energie-efficiëntie verband houden.
🡻 2012/27/EU overweging 2 (aangepast)
De conclusies van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 beklemtoonden de noodzaak om de energie-efficiëntie in de Unie te verhogen, teneinde in 2020 de doelstelling van 20 % besparing op het primaire energieverbruik van de Unie in vergelijking met de prognoses te realiseren. In de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 werd benadrukt dat het door de Europese Raad van juni 2010 gestelde doel van 20 % meer energie-efficiëntie in 2020, waarvoor de Unie momenteel niet op koers ligt, moet worden bereikt. In 2007 opgestelde prognoses gaven voor 2020 een primair energieverbruik aan van 1842 Mtoe. Een vermindering van 20 % leidt tot 1474 Mtoe in 2020, met andere woorden een vermindering van 368 Mtoe in vergelijking met de prognoses.
🡻 2012/27/EU overweging 3 (aangepast)
De conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010 bevestigden het energie- efficiëntiestreefcijfer als een van de centrale streefcijfers van de nieuwe strategie van de Unie voor banen en voor een slimme, duurzame en inclusieve groei (Europa 2020-strategie). Om deze doelstelling op nationaal niveau te verwezenlijken, moeten de lidstaten gedurende dit proces in nauwe dialoog met de Commissie nationale streefcijfers vastleggen en in hun nationale hervormingsprogramma's aangeven hoe zij deze willen bereiken.
🡻 2012/27/EU overweging 4 (aangepast)
De Commissiemededeling van 10 november 2010„Energie 2020” geeft energie-efficiëntie een centrale plaats in de uniale energiestrategie voor 2020 en geeft aan dat er behoefte is aan een nieuwe energie-efficiëntiestrategie die alle lidstaten in staat zal stellen energieverbruik los te koppelen van economische groei.
🡻 2012/27/EU overweging 5 (aangepast)
In zijn resolutie van 15 december 2010 over de herziening van het energie-efficiëntieactieplan heeft het Europees Parlement er bij de Commissie op aangedrongen om in haar herziene energie-efficiëntieactieplan maatregelen op te nemen om de kloof te dichten en zo de globale energie-efficiëntiedoelstelling van de Unie in 2020 te bereiken.
🡻 2012/27/EU overweging 6 (aangepast)
Een van de initiatieven van de Europa 2020-strategie is het kerninitiatief „Een Europa dat zijn hulpbronnen efficiënt gebruikt”, dat door de Commissie op 26 januari 2011 is vastgesteld. Hierin wordt energie-efficiëntie als een belangrijk element gezien om het duurzame gebruik van energiehulpbronnen te waarborgen.
🡻 2012/27/EU overweging 7 (aangepast)
In de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 wordt erkend dat het energie- efficiëntiestreefcijfer van de Unie niet op koers ligt en dat er krachtige maatregelen nodig zijn om de ruime marges voor hogere energiebesparingen op gebouwen, vervoer, producten en processen te benutten. In die conclusies zegt de Europese Raad tevens dat hij de voortgang naar het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2013 zal evalueren en indien nodig extra maatregelen zal overwegen.
🡻 2012/27/EU overweging 8 (aangepast)
Op 8 maart 2011 heeft de Commissie haar mededeling over een energie-efficiëntieplan 2011 vastgesteld. Deze mededeling bevestigde dat de Unie niet op koers ligt om haar energie- efficiëntiestreefcijfer te verwezenlijken, ondanks de vorderingen in het nationale energiebeleid dat is uitgetekend in de eerste nationale actieplannen voor energie-efficiëntie die de lidstaten hebben ingediend ter uitvoering van de vereisten van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten43. Een eerste analyse van de tweede serie actieplannen bevestigt dat de Unie niet op koers ligt. Om dat te verhelpen worden in het energie- efficiëntieplan 2011 een reeks energie-efficiëntiebeleidslijnen en -maatregelen opgesomd die betrekking hebben op de volledige energieketen, inclusief opwekking, transport en distributie van energie; de belangrijke rol die de overheidssector speelt in energie-efficiëntie; gebouwen en toestellen; de industrie; en de noodzaak om de eindafnemers in staat te stellen hun energieverbruik te beheren. Parallel hiermee kwam energie-efficiëntie in de vervoersector aan bod in het Witboek over vervoer, vastgesteld op 28 maart 2011. Vooral initiatief 26 van het Witboek dringt aan op aangepaste normen voor de CO2-uitstoot van voertuigen voor alle vervoerswijzen, waar nodig aangevuld met energie-efficiëntievoorschriften voor alle soorten aandrijfsystemen.
43 PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.
🡻 2012/27/EU overweging 9 (aangepast)
Op 8 maart 2011 heeft de Commissie ook een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 aangenomen, waarin zij de noodzaak vaststelde om vanuit dit gezichtspunt meer aandacht te besteden aan energie-efficiëntie.
🡻 2012/27/EU overweging 10 (aangepast)
In deze context moet het wettelijk kader van de Unie voor energie-efficiëntie worden bijgewerkt met een richtlijn die gericht is op het globale energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % besparing op het primaire energieverbruik in de Unie in 2020 en die ook na 2020 verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie nastreeft. Met het oog daarop moet deze richtlijn een gemeenschappelijk kader creëren om de energie-efficiëntie binnen de Unie te bevorderen en specifieke acties vastleggen om een aantal voorstellen van het energie- efficiëntieplan 2011 uit te voeren en de resterende aanzienlijke marges voor energiebesparing te benutten.
🡻 2012/27/EU overweging 11 (aangepast)
Krachtens Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen44, moet de Commissie in 2012 beoordelen in welke mate de Unie en de lidstaten vorderingen hebben gemaakt met het oog op de vermindering van het energieverbruik met 20 % in 2020 in vergelijking met de prognoses en hierover verslag uitbrengen. Deze beschikking vermeldt ook dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2012 aangescherpte of nieuwe maatregelen moet voorstellen om de energie-efficiëntie sneller te verbeteren teneinde de lidstaten te helpen aan de verplichtingen van de Unie op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen te voldoen. Deze richtlijn komt tegemoet aan deze vereiste. Zij draagt ook bij aan het nakomen van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, in het bijzonder door de broeikasgasemissies terug te dringen in de energiesector, en aan het verwezenlijken van elektriciteitsproductie met nulemissie in 2050.
🡻 2012/27/EU overweging 12 (aangepast)
Er moet een geïntegreerde benadering gevolgd worden om het bestaande potentieel aan energiebesparingen volledig te benutten, inclusief besparingen in de energievoorziening en bij de eindverbruiker. Tegelijkertijd moeten de bepalingen van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van
44 PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.
warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt45 en Richtlijn 2006/32/EG worden versterkt.
⇩ nieuw
(2) In het klimaatdoelstellingsplan46 heeft de Commissie voorgesteld om de ambitie van de Unie te verhogen door het broeikasgasemissiestreefcijfer voor 2030 op te trekken tot ten minste 55 % onder het niveau van 1990. Dat is een aanzienlijke verhoging ten opzichte van het bestaande streefcijfer van 40 %. Het voorstel kwam tegemoet aan de toezegging in de mededeling over de Europese Green Deal47 om een alomvattend plan voor te stellen om het streefcijfer van de Unie voor 2030 op verantwoorde wijze te verhogen tot 55 %. Het is ook in overeenstemming met de doelstellingen van de 21e
Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake
klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”) om de wereldwijde
temperatuurstijging ruim onder 2 C te houden en ernaar te blijven streven deze tot
1,5 C te beperken.
(3) In december 2020 heeft de Europese Raad zich achter een bindend EU-streefcijfer van een nettoreductie in de EU van uitgestoten broeikasgassen van ten minste 55 % in 2030 ten opzichte van 1990 geschaard48. De Europese Raad concludeerde dat de klimaatambitie moet worden versterkt op een manier die duurzame economische groei stimuleert, banen schept, gezondheids- en milieuvoordelen oplevert voor de burgers van de Unie en bijdraagt tot het mondiale concurrentievermogen van de EU-economie op lange termijn door innovatie op het gebied van groene technologieën te bevorderen.
(4) Om deze doelstellingen te verwezenlijken, heeft de Europese Commissie in haar werkprogramma voor 202149 een “Klaar voor 55”-pakket aangekondigd om de broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen en tegen 2050 een klimaatneutrale Europese Unie tot stand te brengen. Dit pakket heeft betrekking op een reeks beleidsterreinen, waaronder energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, energiebelasting, verdeling van de inspanningen en handel in emissierechten.
(5) Uit prognoses blijkt dat, als het huidige beleid volledig wordt uitgevoerd, de broeikasgasemissies tegen 2030 met ongeveer 45 % zouden zijn verminderd ten opzichte van het niveau van 1990, de emissies en absorpties door landgebruik buiten beschouwing gelaten, en met ongeveer 47 % wanneer daar wel rekening mee wordt gehouden. Het klimaatdoelstellingsplan voor 2030 voorziet daarom in een reeks maatregelen die in alle sectoren van de economie moeten worden genomen, en in
45 PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor
46
2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal (COM/2020/562 final).
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – De Europese Green Deal
47
(COM/2019/640 final).
48 xxxxx://xxx.xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/00000/0000-00-00-xxxx-xxxxxxxxxxx-xx.xxx.
49 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Werkprogramma van de Commissie voor 2021 - Een Unie van vitaliteit in een kwetsbare wereld (COM/2020/690 final).
herzieningen van de belangrijkste wetgevingsinstrumenten om die aangescherpte ambitie te bereiken.
(6) Energie-efficiëntie is een belangrijk actieterrein dat onontbeerlijk is om de economie
van de Unie volledig koolstofvrij te maken50. Het huidige energie-efficiëntiebeleid van de Unie is een gevolg van de noodzaak om kosteneffectieve
energiebesparingsmogelijkheden te benutten. In december 2018 werd als onderdeel
van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” een nieuw kerndoel inzake het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 van ten minste 32,5 % vastgesteld (in vergelijking met het verwachte energieverbruik in 2030).
(7) Uit de effectbeoordeling bij het klimaatdoelstellingsplan is gebleken dat, om de aangescherpte klimaatambitie te verwezenlijken, de energie-efficiëntie aanzienlijk moet worden verbeterd ten opzichte van het huidige ambitieniveau van 32,5 %.
(8) De som van de nationale bijdragen die de lidstaten in hun nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) hebben meegedeeld, blijft achter bij het ambitieniveau van de Unie van 32,5 %. Alles bij elkaar zouden de bijdragen leiden tot een vermindering van het eindenergieverbruik met 29,4 % en van het primaire energieverbruik met 29,7 % ten opzichte van de prognoses van het referentiescenario uit 2007 voor 2030. Dit zou voor de EU-27 in het totaal leiden tot een tekort van 2,8 procentpunten voor primair energieverbruik en 3,1 procentpunten voor eindenergieverbruik.
(9) Hoewel er in alle sectoren potentieel nog veel energie kan worden bespaard, vormen het vervoer en het gebouwenbestand een bijzondere uitdaging. De vervoerssector is namelijk goed voor meer dan 30 % van het eindenergieverbruik, en 75 % van het gebouwenbestand in de Unie presteert slecht op energiegebied. Een andere sector die steeds belangrijker wordt, is die van de informatie- en communicatietechnologie (ICT), die verantwoordelijk is voor 5 tot 9 % van het totale elektriciteitsverbruik wereldwijd en voor meer dan 2 % van alle emissies. In 2018 waren datacentra goed voor 2,7 % van de vraag naar elektriciteit in de EU-28. Technologieën en beleid voor
energie-efficiënte cloudcomputing met het oog op een milieuvriendelijke cloudmarkt. In dat verband wordt in de digitale strategie van de Unie51 de nadruk gelegd op de noodzaak van zeer energie-efficiënte en duurzame datacentra en transparantiemaatregelen voor telecomexploitanten met betrekking tot hun ecologische voetafdruk. Voorts moet rekening worden gehouden met de mogelijke toename van de energievraag van de industrie als gevolg van de decarbonisatie, met name voor
energie-intensieve processen.
(10) Het hogere ambitieniveau vereist een sterkere bevordering van kosteneffectieve energie-efficiëntiemaatregelen op alle gebieden van het energiesysteem en in alle relevante sectoren waar activiteiten van invloed zijn op de vraag naar energie, zoals vervoer, water en landbouw. Het verbeteren van de energie-efficiëntie in de hele energieketen, met inbegrip van opwekking, transmissie, distributie en eindgebruik van
50 Mededeling “Een schone planeet voor iedereen - Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM/2018/773 final), waarin energie-efficiëntie als een voorwaarde sine qua non wordt beschouwd in alle decarbonisatiescenario’s.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – “De digitale toekomst van Europa vormgeven”
51
(COM(2020) 67 final).
energie, zal gunstig zijn voor het milieu, de luchtkwaliteit en de volksgezondheid verbeteren, de broeikasgasemissies doen afnemen, de voorzieningszekerheid verbeteren, de energiekosten voor huishoudens en ondernemingen doen dalen, helpen de energiearmoede te verminderen, en leiden tot meer concurrentievermogen, meer werkgelegenheid en een grotere economische activiteit in de gehele economie, en bijgevolg de levenskwaliteit van de burgers verbeteren. Dit ligt in lijn met de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van de energie-unie en de mondiale klimaatagenda die is vastgesteld bij de Overeenkomst van Parijs van 2015.
🡻 2018/2002 overweging 1
Matiging van de energievraag is een van de vijf dimensies van de strategie voor de energie- |
unie, die is vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 25 februari 2015 met als titel |
„Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid |
inzake klimaatverandering”. Het verbeteren van de energie-efficiëntie in de hele energieketen, |
met inbegrip van opwekking, transmissie, distributie en eindgebruik van energie, zal gunstig |
zijn voor het milieu, de luchtkwaliteit en de volksgezondheid verbeteren, de |
broeikasgasemissies doen afnemen, de voorzieningszekerheid verbeteren door de |
afhankelijkheid van de invoer van energie van buiten de Unie te doen afnemen, de |
energiekosten voor huishoudens en ondernemingen doen dalen, helpen de energiearmoede te |
verminderen, en leiden tot meer concurrentievermogen, meer werkgelegenheid en een grotere |
economische activiteit in de gehele economie, en bijgevolg de levenskwaliteit van de burgers |
verbeteren. Dit ligt in de lijn van de toezeggingen die de Unie heeft gedaan in het kader van |
de energie-unie en de mondiale klimaatagenda die is vastgesteld in de Overeenkomst van |
Parijs inzake klimaatverandering van 2015 ingevolge de 21e Conferentie van de Partijen bij |
het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering52 („de Overeenkomst |
van Parijs”), waarbij de ondertekenaars zich ertoe verbinden om de gemiddelde mondiale
temperatuurstijging ruim onder | 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden en |
om de inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre- |
industriële niveau, voort te zetten.
🡻 2018/2002 overweging 2 (aangepast)
⇨ nieuw
(11) ⌫ Met deze richtlijn ⌧ Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad53 is⇨ wordt een stap gezet ⇦ een stap op weg naar de verwezenlijking van de energie-unie ⇨ klimaatneutraliteit in 2050 ⇦, waarbij energie-efficiëntie moet worden beschouwd als een op zichzelf staande energiebron. ⇨In alle sectoren, ook buiten het energiesysteem,⇦ Bij het vaststellen van nieuwe regels voor de aanbodzijde en andere beleidsdomeinen moet ⇨ op alle niveaus, ook in de financiële sector, als overkoepelend beginsel ⇦ rekening worden gehouden met het beginsel “voorrang voor energie-efficiëntie eerst”. ⇨ Bij het vaststellen van nieuwe regels voor de
52 PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
53 Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie- efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
aanbodzijde en andere beleidsdomeinen moeten energie-efficiënte oplossingen als eerste optie worden beschouwd wanneer beslissingen worden genomen op het vlak van beleid, planning en investeringen.⇦ ⇨ Hoewel het beginsel “energie-efficiëntie eerst” moet worden toegepast onverminderd andere wettelijke verplichtingen, doelstellingen en beginselen, mogen deze de toepassing ervan niet in de weg staan of voorzien in de vrijstelling ervan. ⇦ De Commissie moet ervoor zorgen dat energie- efficiëntie en vraagsturing onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren met productiecapaciteit. Telkens wanneer er besluiten met betrekking tot de planning van het energiesysteem of tot de financiering ervan worden genomen, moet rekening
worden gehouden met energie-efficiëntie. Energie-efficiëntieverbeteringen moeten worden gerealiseerd wanneer deze kosteneffectiever zijn dan gelijkwaardige oplossingen aan de aanbodzijde. Dit ⌫ moet ⌧ zou moeten helpen om de vele voordelen van energie-efficiëntie voor de samenleving van de Unie te benutten, met name voor de burgers en de bedrijven. ⇨ Het toepassen van maatregelen ter
verbetering van de energie-efficiëntie moet ook een prioriteit zijn bij het terugdringen van energiearmoede. ⇦
🡻 2018/2002 overweging 3
⇨ nieuw
(12) Energie-efficiëntie moet worden erkend als centraal element en prioritaire factor in toekomstige besluitvorming over investeringen in de Europese energie-infrastructuur.
⇨ Bij de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met de systeemefficiëntiebenadering en met het
maatschappelijke perspectief. Op die manier moet het beginsel bijdragen tot een grotere efficiëntie van afzonderlijke eindgebruikerssectoren en van het gehele energiesysteem. De toepassing van het beginsel moet ook investeringen in energie- efficiënte oplossingen ondersteunen die bijdragen tot de milieudoelstellingen van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad54. ⇦
⇩ nieuw
(13) Het beginsel “energie-efficiëntie eerst” is gedefinieerd in Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad55 en vormt de kern van de strategie
voor een geïntegreerd energiesysteem56. Hoewel het beginsel gebaseerd is op kosteneffectiviteit, heeft de toepassing ervan bredere implicaties, die afhankelijk van de omstandigheden kunnen variëren. De Commissie heeft specifieke richtsnoeren voor de toepassing van het beginsel opgesteld waarin specifieke instrumenten en voorbeelden worden aangedragen voor de toepassing ervan in verschillende sectoren.
54 PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.
55 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 00/00/XX, 00/00/XX, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PE/55/2018/REV/1) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
56 Een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem (COM(2020) 299 final).
De Commissie heeft ook een aanbeveling tot de lidstaten gericht waarin zij voortbouwt op de vereisten van deze richtlijn en vraagt om specifieke maatregelen met betrekking tot de toepassing van het beginsel.
(14) Het beginsel “energie-efficiëntie eerst” zal pas impact hebben wanneer het consequent door de besluitvormers wordt toegepast in alle relevante beleids-, plannings- en grote investeringsbesluiten — dat wil zeggen grootschalige investeringen met een waarde van meer dan 50 miljoen EUR per jaar of 75 miljoen EUR voor
vervoersinfrastructuurprojecten — die gevolgen hebben voor het energieverbruik of de energievoorziening. Voor een correcte toepassing van het beginsel moet de juiste methode voor een kosten-batenanalyse worden gebruikt, moeten de randvoorwaarden voor energie-efficiënte oplossingen worden geschapen en moet er naar behoren toezicht worden gehouden. Flexibiliteit aan de vraagzijde kan consumenten en de samenleving in het algemeen aanzienlijke voordelen opleveren, en kan de efficiëntie van het energiesysteem verhogen en de energiekosten verlagen, bijvoorbeeld door de exploitatiekosten van het systeem te verlagen, wat leidt tot lagere consumententarieven. De lidstaten moeten bij de toepassing van het beginsel “energie- efficiëntie eerst” rekening houden met de potentiële voordelen van flexibiliteit aan de vraagzijde, en in voorkomend geval vraagrespons, energieopslag en slimme oplossingen in overweging nemen in het kader van hun inspanningen om de efficiëntie
van het geïntegreerde energiesysteem te verhogen.
(15) Het beginsel “energie-efficiëntie eerst” moet altijd evenredig worden toegepast en de voorschriften van deze richtlijn mogen geen overlappende of tegenstrijdige verplichtingen voor de lidstaten inhouden, wanneer de toepassing van het beginsel rechtstreeks door andere wetgeving wordt gewaarborgd. Dit kan het geval zijn voor de projecten van gemeenschappelijk belang die zijn opgenomen in de Unielijst overeenkomstig [artikel 3 van de herziene TEN-E-verordening], waarin is bepaald dat het beginsel “energie-efficiëntie eerst” in aanmerking moet worden genomen bij de ontwikkeling en beoordeling van die projecten.
(16) Een eerlijke transitie naar een klimaatneutrale Unie tegen 2050 staat centraal in de
Europese Green Deal. Energiearmoede is een belangrijk concept dat is vastgelegd in het wetgevingspakket “Schone energie voor alle Europeanen” en dat bedoeld is om een rechtvaardige energietransitie te versnellen. Overeenkomstig Verordening (EU)
2018/1999 en Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad57 heeft
de Commissie indicatieve richtsnoeren verstrekt met passende indicatoren voor het
meten van energiearmoede en de definitie van een “aanzienlijk aantal huishoudens dat
kampt met energiearmoede”58.Krachtens Richtlijn (EU) 2019/944 en Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad59 moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om energiearmoede aan te pakken waar deze wordt vastgesteld, met inbegrip van maatregelen om de bredere context van armoede aan te pakken.
57 Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
58 Aanbeveling van de Commissie over energiearmoede (C(2020) 9600 final).
59 Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).
(17) Huishoudens met een laag of gemiddeld inkomen, kwetsbare afnemers, met inbegrip van eindgebruikers, mensen die geconfronteerd worden met energiearmoede of risico daarop lopen, en mensen die in sociale woningen wonen, moeten profiteren van de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. Energie-efficiëntiemaatregelen moeten prioritair ten uitvoer worden gelegd om de situatie van die mensen en huishoudens te verbeteren of om energiearmoede terug te dringen. Voor een alomvattende aanpak van de beleidsvorming en de uitvoering van beleidsinitiatieven en maatregelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat andere beleidsinitiatieven en maatregelen geen negatieve gevolgen hebben voor die mensen en huishoudens.
(18) Deze richtlijn maakt deel uit van een breder beleidskader voor energie-
efficiëntiebeleid waarmee het potentieel voor energie-efficiëntie op specifieke beleidsterreinen wordt aangepakt, onder meer op het gebied van gebouwen (Richtlijn
2010/31/EG60), producten (Richtlijn 2009/125/EG, Verordening (EU) 2017/1369 en Verordening (EU) 2020/74061) en het governancemechanisme (Verordening (EU) 2018/1999). Deze beleidslijnen spelen een belangrijke rol bij het besparen van energie op het moment dat producten worden vervangen of gebouwen worden gebouwd of gerenoveerd62.
🡻 2018/2002 overweging 4 (aangepast)
⇨ nieuw
(19) Om een ambitieuzes energie-efficiëntiedoelstellingstreefcijfer te verwezenlijken, moeten obstakels uit de weg worden geruimd, teneinde investeringen in energie- efficiëntiemaatregelen te stimuleren. ⇨ In het kader van het LIFE-subprogramma voor de transitie naar schone energie zullen middelen worden vrijgemaakt voor de ontwikkeling van Europese beste praktijken inzake de implementatie van energie-
efficiëntiebeleid waarbij wettelijke, markt- en gedragsbelemmeringen voor energie- efficiëntie worden weggenomen. ⇦ Een eerste stap in deze richting is de verduidelijking door Eurostat, op 19 september 2017, over de boeking van energieprestatiecontracten in de nationale rekeningen, die onzekerheden wegneemt en het gebruik van dergelijke contracten vergemakkelijkt.
60 Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen
61 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten; Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters.
62 Bovendien zullen productevaluaties in het kader van het werkplan inzake ecologisch ontwerp 2020- 2024 en het actieplan “renovatiegolf”, in combinatie met de herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen, in belangrijke mate bijdragen aan de verwezenlijking van het energiebesparingsstreefcijfer voor 2030.
🡻 2018/2002 overweging 5 (aangepast)
(20) De Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 heeft zich achter een streefcijfer voor energie-efficiëntie voor 2030 van 27 % op Unieniveau geschaard, dat voor 2020 wordt geëvalueerd, “waarbij een streefcijfer voor de Unie van 30 % voor ogen wordt gehouden”. In zijn resolutie van 15 december 2015 met als titel “Op weg naar een Europese energie-unie” heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht tevens te onderzoeken of een energie-efficiëntiestreefcijfer van 40 % haalbaar is voor dezelfde periode. Het is dan ook wenselijk om over te gaan tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU, om deze aan te passen met het oog op 2030.
⇩ nieuw
(21) Verwacht wordt dat het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 32,5 % voor 2030 en de andere beleidsinstrumenten van het bestaande kader leiden tot een vermindering van de broeikasgasemissies met ongeveer 45 % tegen 203063. In de effectbeoordeling van het klimaatdoelplan 2030 is beoordeeld welk niveau van inspanningen op de verschillende beleidsterreinen nodig is om de aangescherpte klimaatambitie waar te maken en tegen 2030 de broeikasgasemissies met 55 % te
verminderen. De conclusie luidde dat, ten opzichte van het basisscenario, het bereiken van het broeikasgasemissiestreefcijfer op een kostenoptimale manier betekende dat het
eindenergieverbruik en het primaire energieverbruik respectievelijk met ten minste 36-
37 % en 39-41 % moeten afnemen.
(22) Het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie werd aanvankelijk vastgesteld en berekend met de in 2007 vastgestelde referentiescenarioprognoses van het voor 2030 als uitgangswaarde. De wijziging van de Eurostat-methodologie voor de berekening van de energiebalans en de verbeteringen in latere modelprognoses vragen om een wijziging van de uitgangswaarde. Op basis van dezelfde benadering voor het bepalen van het streefcijfer, dat wil zeggen door te vergelijken met de basisscenarioprognoses, wordt het niveau van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 afgezet tegen de in 2020 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030 die de nationale bijdragen van de NECP’s weerspiegelen. Op basis van dat herziene referentiescenario zal de Unie haar ambitieniveau inzake energie-efficiëntie moeten opkrikken met minstens 9 % in 2030 vergeleken met het niveau van de inspanningen in het in 2020 vastgestelde referentiescenario. De nieuwe manier om het ambitieniveau van de streefcijfers van de Unie uit te drukken, heeft geen gevolgen voor het daadwerkelijke niveau van de inspanningen die nodig zijn, en komt overeen met een vermindering van 36 % voor eindenergieverbruik en 39 % voor primair energieverbruik in vergelijking met de in 2007 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030.
(23) De methodologie voor de berekening van eindenergieverbruik en primair energieverbruik ligt in lijn met de nieuwe Eurostat-methodologie, maar de indicatoren
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank – Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en
63
klimaatneutrale economie (COM(2018) 773 final).
die voor deze richtlijn worden gebruikt hebben een andere draagwijdte: voor het streefcijfer inzake eindenergieverbruik wordt geen rekening gehouden met omgevingswarmte, maar wel met het energieverbruik in de internationale luchtvaart. Het gebruik van nieuwe indicatoren heeft ook tot gevolg dat eventuele veranderingen van het energieverbruik van hoogovens nu alleen zichtbaar zijn in het primaire energieverbruik.
🡻 2018/2002 overweging 6 (aangepast)
⇨ nieuw
(24) Dat de Unie haar streefcijfers inzake energie-efficiëntie op niveau van de Unie ⇨
moet verbeteren ⇦, ⇨ moet tot uiting komen in het niveau van het ⇦ uitgedrukt in primair energieverbruik en/of eindenergieverbruik, moet halen, moet duidelijk blijken
uit een streefcijfer van ten minste 32,5 % voor 2030. In 2007 opgestelde prognoses gaven voor 2030 een primair energieverbruik aan van 1887 Mtoe en een eindverbruik van 1416 Mtoe. Een reductie van 32,5 % levert voor 2020 respectievelijk 1273 Mtoe en 956 Mtoe op. Dit streefcijfer, dat van dezelfde aard is als het streefcijfer van de Unie voor 2020, moet door de Commissie worden beoordeeld zodat het uiterlijk in 2023 naar boven kan worden bijgesteld in geval van substantiële kostenverlagingen, of
indien nodig om te voldoen aan de internationale verplichtingen van de Unie op het gebied van de overstap naar een koolstofarme economie. ⇨ dat in 2030 moeten worden bereikt, waarbij wordt aangegeven welke mate van aanvullende inspanningen nodig is in vergelijking met de reeds bestaande of geplande maatregelen in de nationale energie- en klimaatplannen. In het in 2020 vastgestelde referentiescenario
Mtoe op. Dit betekent dat het
% en het primaire energieverbruik
wordt voor 2030 een eindenergieverbruik van 864 Mtoe en een primair energieverbruik van 1124 Mtoe voorspeld (rekening houdend met internationale luchtvaart, maar niet met omgevingswarmte). Een extra vermindering van 9 % levert voor 2030 respectievelijk 787 Mtoe en 1023
eindenergieverbruik in de Unie met ongeveer 23
met ongeveer 32 % moeten worden verminderd ten opzichte van het niveau van 2005.
⇦ Het perspectief voor 2020 en 2030 voorziet niet in bindende streefcijfers op het niveau van de lidstaten, en ⇨ de lidstaten moeten rekening houden met de formule in deze richtlijn wanneer zij hun bijdragen aan de verwezenlijking van het energie- efficiëntiestreefcijfer van de Unie vaststellen. ⇦ de vrijheid van Dde lidstaten
⌫ moeten vrij zijn ⌧ om hun nationale bijdragen ⇨ doelstellingen ⇦vast te stellen
op basis van primair of eindenergieverbruik, primaire of eindenergiebesparingen of energie-intensiteit moet onverkort gehandhaafd blijven. ⇨ Met deze richtlijn wordt de manier gewijzigd waarop de lidstaten hun nationale bijdragen aan het streefcijfer van de Unie moeten uitdrukken. Met het oog op consistentie en de monitoring van de voortgang moeten de bijdragen van de lidstaten aan het streefcijfer van de Unie worden uitgedrukt in primair of eindenergieverbruik. ⇦ Bij de vaststelling van hun nationale indicatieve bijdragen aan energie-efficiëntie moeten de lidstaten er rekening mee houden dat het energieverbruik van de Unie in 2030 maximaal 1273 Mtoe
primaire energie en/of maximaal 956 Mtoe eindenergie mag bedragen. Dit betekent dat het primaire energieverbruik in de Unie met 26 % en het eindenergieverbruik met 20 % moeten worden verminderd ten opzichte van het niveau van 2005. De voortgang bij het realiseren van de Uniestreefcijfers voor 2030 moet overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 regelmatig worden beoordeeld; Verordening (EU) 2018/1999 voorziet in een dergelijke beoordeling.
🡻 2012/27/EU overweging 13
⇨ nieuw
(25) Het verdient de voorkeur dat het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % bereikt wordt als resultaat van de cumulatieve verwezenlijking van specifieke nationale en Europese maatregelen ter bevordering van de energie-efficiëntie in verschillende domeinen. Lidstaten moeten verplicht worden indicatieve nationale energie- efficiëntiestreefcijfers, -regelingen en -programma's op te stellen ⇨ beleidsinitiatieven
en maatregelen inzake energie-efficiëntie vast te stellen ⇦. Deze ⇨ beleidsinitiatieven
en maatregelen ⇦ streefcijfers en de individuele inspanningen van elke lidstaat dienen te worden geëvalueerd door de Commissie, samen met gegevens over de gemaakte
vorderingen, om na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat het globale streefcijfer van de Unie gehaald wordt en in hoeverre de individuele inspanningen volstaan om het gemeenschappelijke doel te bereiken. Daarom moet de Commissie de uitvoering van
nationale energie-efficiëntieprogramma's van nabij volgen via het herziene
wetgevingskader en binnen het Europa 2020-proces. Bij het vaststellen van de
nationale energie-efficiëntiestreefcijfers moeten de lidstaten rekening kunnen houden |
met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals het |
resterende kostenefficiënte energiebesparingspotentieel, de wijzigingen in energie- |
invoer en -uitvoer, de ontwikkeling van alle soorten hernieuwbare energie, |
kernenergie, het afvangen en opslaan van kooldioxide en vroegtijdige maatregelen. Bij |
het opstellen van modelberekeningen dient de Commissie tijdig en op transparante |
wijze de lidstaten te raadplegen over de in de modellen te gebruiken aannamen en |
ontwerpmodelresultaten. Een betere modellering van de impact van energie- |
efficiëntiemaatregelen en van de inventaris en prestatie van technologieën is |
noodzakelijk.
🡻 2012/27/EU overweging 14 (aangepast)
Volgens Xxxxxxxxx 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen64 zijn Cyprus en Malta vanwege hun insulaire en perifere karakter afhankelijk van de luchtvaart als transportmodus, die essentieel is voor hun burgers en economie. Derhalve is het bruto eindverbruik van energie van Cyprus en Malta in het nationale luchtvervoer onevenredig hoog, zijnde meer dan drie maal het communautaire gemiddelde in 2005, en worden zij dus onevenredig getroffen door de huidige beperkingen op het gebied van technologie en regelgeving.
🡻 2012/27/EU overweging 15
⇨ nieuw
(26) Het totale volume van de overheidsuitgaven is gelijk aan 19 % van het bruto binnenlands product van de Unie. ⇨ De openbare sector is goed voor ongeveer 5 tot 10 % van het totale eindenergieverbruik van de Unie. Overheidsinstanties geven jaarlijks ongeveer 1,8 biljoen EUR uit. Dat is zowat 14 % van het bbp van de Unie. ⇦
64 PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.
Daarom is de overheidssector een belangrijke motor om de markt om te buigen naar efficiëntere producten, gebouwen en diensten, en om een gedragsverandering op het vlak van energieverbruik teweeg te brengen bij burgers en bedrijven. Als het energieverbruik daalt dankzij maatregelen die de energie-efficiëntie verbeteren, kunnen er bovendien overheidsmiddelen vrijkomen voor andere doeleinden. Overheidsinstanties op nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten een voorbeeldfunctie vervullen met betrekking tot energie-efficiëntie.
🡻 2012/27/EU overweging 16 (aangepast)
Aangezien in de conclusies van de Europese Raad van 10 juni 2011 over het energie- efficiëntieplan 2011 wordt benadrukt dat gebouwen goed zijn voor 40 % van het eindenergieverbruik van de Unie, moeten de lidstaten, om de groei- en werkgelegenheidskansen te benutten die worden geboden in de ambachtsnijverheid en de bouwsector, alsook bij de productie van bouwproducten en in het architectuur-, consultancy- en engineeringbedrijf, een langetermijnstrategie uitstippelen die verder reikt dan 2020, en die erop gericht is te investeren in de renovatie van woningen en bedrijfsgebouwen, ter verbetering van de energieprestaties van het gebouwenbestand. Volgens die strategie moeten kosteneffectieve, ingrijpende renovaties worden uitgevoerd, bestaande in een opknapbeurt waarbij zowel de geleverde energie als het eindenergieverbruik van een gebouw met een aanzienlijk percentage wordt verminderd ten opzichte van de niveaus van voor de renovatie, en aldus een zeer hoge energieprestatie wordt bereikt. Dergelijke ingrijpende renovaties kunnen ook in fases worden uitgevoerd.
⇩ nieuw
(27) Om het goede voorbeeld te geven, moet de openbare sector eigen decarbonisatie- en
energie-efficiëntiedoelen stellen. De verbeteringen van de energie-efficiëntie in de
openbare sector moeten in lijn liggen met de inspanningen die nodig zijn op Unieniveau. Om het streefcijfer voor eindenergieverbruik te halen, moet de Unie haar eindenergieverbruik tegen 2030 met 19 % verminderen ten opzichte van het gemiddelde eindenergieverbruik in de jaren 2017, 2018 en 2019. Een verplichte jaarlijkse vermindering van het energieverbruik in de openbare sector met minstens 1,7 % moet garanderen dat de openbare sector het goede voorbeeld geeft. De lidstaten
behouden volledige flexibiliteit wat betreft de maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie om het eindenergieverbruik te verminderen. Een jaarlijkse vermindering van het eindenergieverbruik eisen, brengt minder administratieve lasten
met zich mee dan meetmethoden voor energiebesparingen vaststellen.
(28) Om aan hun verplichting te voldoen, moeten de lidstaten zich richten op het
eindenergieverbruik van alle openbare diensten en installaties van overheidsinstanties. Om te bepalen welke adressaten binnen het toepassingsgebied vallen, moeten de
lidstaten de definitie van aanbestedende diensten in Richtlijn 2014/24/EU van het
Europees Parlement en de Raad65 gebruiken. Aan deze verplichting kan worden voldaan door het eindenergieverbruik in alle mogelijke overheidssectoren terug te dringen, met inbegrip van vervoer, openbare gebouwen, gezondheidszorg, ruimtelijke ordening, waterbeheer en afvalwaterzuivering, riolering en waterzuivering, afvalbeheer, stadsverwarming en -koeling, energiedistributie, -levering en -opslag, openbare verlichting en infrastructuurplanning. Om de administratieve lasten voor overheidsinstanties te verminderen, moeten de lidstaten digitale platforms of instrumenten opzetten om de geaggregeerde verbruiksgegevens van overheidsinstanties te verzamelen, openbaar te maken en aan de Commissie te
rapporteren.
(29) De lidstaten moeten een voorbeeldfunctie vervullen door ervoor te zorgen dat alle energieprestatiecontracten en energiebeheersystemen in de overheidssector worden uitgevoerd in overeenstemming met Europese of internationale normen, of dat energie-audits grotendeels worden uitgevoerd in de intensieve energieverbruikende delen van de overheidssector.
(30) Overheden worden aangemoedigd om steun te verkrijgen van entiteiten zoals agentschappen voor duurzame energie die, waar van toepassing, op regionaal of lokaal niveau zijn opgericht. De organisatie van deze agentschappen weerspiegelt gewoonlijk de individuele behoeften van overheidsinstanties in een bepaalde regio of van overheidsinstanties die actief zijn in een bepaald gebied van de openbare sector. Gecentraliseerde agentschappen kunnen beter in de behoeften voorzien en doeltreffender werken in andere opzichten, bijvoorbeeld in kleinere of gecentraliseerde lidstaten of met betrekking tot complexe of regio-overschrijdende aspecten zoals stadsverwarming en -koeling. Agentschappen voor duurzame energie kunnen fungeren als centrale aanspreekpunten in de zin van artikel 21. Deze agentschappen zijn vaak
verantwoordelijk voor de ontwikkeling van lokale of regionale decarbonisatieplannen, die ook andere decarbonisatiemaatregelen kunnen omvatten, zoals de vervanging van verwarmingsketels op fossiele brandstoffen, en voor het ondersteunen van overheidsinstanties bij de uitvoering van energiegerelateerde beleidsmaatregelen. Agentschappen voor duurzame energie of andere entiteiten die regionale en lokale overheden bijstaan, kunnen duidelijke bevoegdheden, doelstellingen en middelen op het gebied van duurzame energie hebben. Agentschappen voor duurzame energie zouden kunnen worden aangemoedigd om initiatieven die zijn genomen in het kader van het Burgemeestersconvenant, dat lokale overheden samenbrengt die zich vrijwillig inzetten voor de tenuitvoerlegging van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie, alsook andere bestaande initiatieven voor dit doel te overwegen. De decarbonisatieplannen moeten worden gekoppeld aan territoriale ontwikkelingsplannen en rekening houden met de uitgebreide beoordeling die de
lidstaten moeten uitvoeren.
(31) De lidstaten moeten overheidsinstanties ondersteunen bij het plannen en uitvoeren van
maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door richtsnoeren te verstrekken ter bevordering van competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden en door samenwerking tussen
65 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
overheidsinstanties, ook tussen agentschappen, aan te moedigen. Daartoe kunnen de lidstaten nationale kenniscentra oprichten voor complexe kwesties, zoals het adviseren van lokale of regionale energieagentschappen over stadsverwarming of -koeling.
🡻 2012/27/EU overweging 17 (aangepast)
⇨ nieuw
(32) Het renovatietempo in de bouw moet worden verhoogd, aangezien het bestaande gebouwenbestand de grootste potentiële sector voor energiebesparingen vormt. ⇨ Gebouwen en vervoer zijn, naast de industrie, de grootste energieverbruikers en de belangrijkste emissiebronnen66. Gebouwen zijn goed voor ongeveer 40 % van het totale energieverbruik van de Unie en voor 36 % van haar broeikasgasemissies uit
energie67. In de mededeling van de Commissie “Renovatiegolf”68 wordt ingegaan op de tweeledige uitdaging van energie- en hulpbronnenefficiëntie en betaalbaarheid ervan in de bouwsector en wordt ernaar gestreefd het renovatietempo te verdubbelen. De mededeling focust op de slechtst presterende gebouwen, energiearmoede en openbare gebouwen. ⇦ Bovendien zijn gebouwen van cruciaal belang om de
Uniedoelstelling te halen die erin bestaat de broeikasgasemissies in 2050
⇨klimaatneutraliteit te bereiken ⇦ met 80-95 % te verminderen ten opzichte van 1990. Gebouwen die eigendom zijn van de overheid vormen een aanzienlijk aandeel
van het gebouwenbestand en zijn erg zichtbaar in het openbare leven. Het is dan ook passend om een jaarlijks renovatietempo te bepalen voor gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid ⇨ overheidsinstanties ⇦ op het
grondgebied van een lidstaat, teneinde hun energieprestaties te verbeteren. ⇨ De
lidstaten wordt verzocht een hoger renovatietempo vast te stellen wanneer dit
kosteneffectief is voor de renovatie van hun gebouwenbestand in het kader van hun langetermijnrenovatiestrategieën of nationale renovatieprogramma’s. ⇦ Dit renovatietempo mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen met betrekking tot bijna-energieneutrale gebouwen ⌫ (“BENG”) ⌧, vastgelegd in Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestaties van gebouwen69. ⇨ Bij de volgende herziening van Richtlijn 2010/31/EU moet de Commissie beoordelen welke vooruitgang de lidstaten hebben
geboekt met de renovatie van gebouwen van overheidsinstanties. De Commissie moet overwegen om een wetgevingsvoorstel in te dienen ter herziening van het renovatietempo, rekening houdend met de door de lidstaten geboekte vooruitgang, substantiële economische of technische ontwikkelingen, of waar nodig met de
toezeggingen van de Unie inzake decarbonisatie en nulverontreiniging. ⇦ De uit deze
66 COM/2020/562 final.
67 Zie IRP, Resource Efficiency and Climate Change, 2020, en het UN Environment Emissions Gap Report 2019. Deze cijfers hebben betrekking op het gebruik en de exploitatie van gebouwen, inclusief indirecte uitstoot in de elektriciteits- en verwarmingssector, en niet op hun volledige levenscyclus. De opgenomen koolstof in de bouw is naar schatting goed voor ongeveer 10 % van de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen wereldwijd, zie IRP, Resource Efficiency and Climate Change, 2020, en het UN Environment Emissions Gap Report 2019.
68 COM(2020) 662 final.
69 Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
richtlijn voortvloeiende verplichting om gebouwen van de centrale overheid ⇨ overheidsinstanties ⇦ te renoveren, is een aanvulling op die richtlijn, die de lidstaten ertoe verplicht ervoor te zorgen dat, wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende
renovatie ondergaan, de energieprestaties ervan worden verbeterd, zodat zij voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties ⇨ BENG-vereisten ⇦. De lidstaten
dienen de mogelijkheid te hebben om alternatieve kostenefficiënte maatregelen te |
nemen teneinde een gelijkwaardige verbetering te bereiken van de energieprestaties |
van de gebouwen die tot het gebouwenbestand van de centrale overheid behoren. De |
verplichting om vloeroppervlakte van de gebouwen van de centrale overheid te |
renoveren geldt voor de bestuursinstellingen waarvan de bevoegdheid zich over het |
gehele grondgebied van een lidstaat uitstrekt. Als er in een lidstaat voor een bepaalde |
bevoegdheid geen bestuursdepartement bestaat dat bevoegd is voor het gehele |
grondgebied, geldt die verplichting voor de departementen waarvan de bevoegdheden |
gezamenlijk zich over het gehele grondgebied uitstrekken.
⇩ nieuw
(33) Om het renovatietempo vast te stellen, moeten de lidstaten een overzicht hebben van
de gebouwen die het BENG-niveau niet halen. Daarom moeten de lidstaten een inventaris van openbare gebouwen publiceren en actueel houden als onderdeel van een algemene databank van energieprestatiecertificaten. Deze inventaris moet ook particuliere actoren, waaronder energiedienstenbedrijven, in staat stellen renovatieoplossingen voor te stellen en de inventarissen van de lidstaten kunnen worden geaggregeerd door de waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de
Unie.
🡻 2012/27/EU overweging 18
⇨ nieuw
(34) ⇨ In 2020 woonde meer dan de helft van de wereldbevolking in stedelijke gebieden. Verwacht wordt dat dit cijfer tegen 2050 zal stijgen tot 68 %70. Bovendien moet de helft van de stedelijke infrastructuur van 2050 nog worden gebouwd71. Steden en
grootstedelijke gebieden zijn centra van economische activiteit, kennisvergaring,
innovatie en nieuwe technologieën. Steden beïnvloeden de levenskwaliteit van de
burgers die er wonen of werken. De lidstaten moeten gemeenten technisch en financieel ondersteunen. ⇦ Een aantal gemeenten en andere overheidsinstanties in de lidstaten hebben al geïntegreerde benaderingen voor energiebesparing en -voorziening doorgevoerd, bijvoorbeeld middels actieplannen voor duurzame energie, zoals degene die ontwikkeld werden onder het initiatief “Burgemeestersconvenant”, evenals
geïntegreerde stedelijke benaderingen die verder gaan dan individuele interventies in gebouwen of vervoerwijzen.
70 xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxx
71 xxxxx://xxx.xx.xxx/xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxx/xxxx_xxxxx.xxx
🡻 2012/27/EU overweging 19
⇨ nieuw
(35) Wat de aankoop van bepaalde producten en diensten en de aankoop en verhuur van gebouwen betreft, moeten centrale overheden ⇨ aanbestedende diensten en aanbestedende instanties ⇦ die openbare contracten voor leveringen, werken of diensten sluiten, het goede voorbeeld geven en energie-efficiënte aankoopbeslissingen nemen ⇨ en het beginsel “energie-efficiëntie eerst” toepassen, ook voor overheidsopdrachten en concessies met betrekking waartoe bijlage IV niet in
specifieke vereisten voorziet ⇦. Dit moet gelden voor de bestuursdepartementen die voor het gehele grondgebied van een lidstaat bevoegd zijn. Als er in een lidstaat voor een bepaalde bevoegdheid geen bestuursdepartement bestaat dat bevoegd is voor het
gehele grondgebied, geldt die verplichting voor de departementen waarvan de bevoegdheden gezamenlijk zich over het gehele grondgebied uitstrekken. De bepalingen van de uniale richtlijnen inzake overheidsopdrachten mogen evenwel niet in het gedrang komen. ⇨ De lidstaten moeten belemmeringen voor gezamenlijke aanbestedingen binnen een lidstaat of over de grenzen heen wegnemen indien hierdoor
de kosten kunnen worden gedrukt en de voordelen van de interne markt kunnen worden vergroot door zakelijke kansen voor leveranciers en aanbieders van energiediensten te creëren. ⇦
⇩ nieuw
(36) Alle overheidsinstanties die via aanbestedingen openbare middelen investeren, moeten
bij de gunning van opdrachten en concessies het goede voorbeeld geven door producten, diensten en gebouwen met de hoogste energie-efficiëntieprestaties te kiezen, ook met betrekking tot aanbestedingen waarvoor geen specifieke eisen uit
hoofde van Xxxxxxxxx 2009/30/EG gelden. In dat verband moet bij alle procedures voor
de gunning van overheidsopdrachten en concessies met een waarde boven de drempelwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad72, artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad73 en de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad, rekening worden gehouden met
de energie-efficiëntieprestaties van de producten, gebouwen en diensten die zijn vastgesteld in het Unierecht of het nationale recht, door in de aanbestedingsprocedures
het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als prioriteit te beschouwen.
(37) Het is ook belangrijk dat de lidstaten toezicht houden op de wijze waarop aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij de aankoop van producten, gebouwen, werken en diensten rekening houden met de energie-efficiëntievereisten, door ervoor te zorgen dat met betrekking tot de gekozen inschrijvingen die de in de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vermelde drempels overschrijden, informatie
72 Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).
73 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
over de gevolgen voor de energie-efficiëntie openbaar wordt gemaakt. Zo kunnen belanghebbenden en burgers op transparante wijze beoordelen welke rol de openbare sector speelt bij het waarborgen van energie-efficiëntie bij overheidsopdrachten.
(38) De Europese Green Deal erkent dat de circulaire economie bijdraagt aan de algemene decarbonisatiedoelstellingen van de Unie. De overheidssector kan aan deze doelstellingen bijdragen door, waar passend, milieuvriendelijke producten, gebouwen, diensten en werken aan te schaffen via beschikbare instrumenten voor groene overheidsopdrachten, en op die manier een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van het energieverbruik en de gevolgen voor het milieu.
(39) Het is belangrijk dat de lidstaten overheidsinstanties de nodige ondersteuning bieden bij het toepassen van energie-efficiëntievereisten bij overheidsopdrachten en, in voorkomend geval, het gebruik van groene overheidsopdrachten, door de nodige richtsnoeren en methodologieën te verstrekken voor de beoordeling van levenscycluskosten en milieueffecten en -kosten. Goed ontworpen instrumenten, met name digitale instrumenten, zullen naar verwachting de aanbestedingsprocedures vergemakkelijken en de administratieve lasten verminderen, met name in kleinere lidstaten die wellicht niet over voldoende capaciteit beschikken om aanbestedingen voor te bereiden. In dit verband moeten de lidstaten het gebruik van digitale instrumenten en de samenwerking tussen aanbestedende diensten, ook over de grenzen heen, actief bevorderen om ervoor te zorgen dat beste praktijken worden uitgewisseld.
(40) Aangezien gebouwen zowel voor als na hun operationele levensduur broeikasgassen uitstoten, moeten de lidstaten ook rekening houden met de hele levenscyclus van koolstofemissies van gebouwen. Dit maakt deel uit van de inspanningen om meer aandacht te besteden aan de prestaties gedurende de gehele levenscyclus, aspecten van de circulaire economie en milieueffecten, waarbij de openbare sector een voorbeeldfunctie vervult. Overheidsopdrachten kunnen dus een kans bieden om de in gebouwen opgenomen koolstof gedurende hun levenscyclus aan te pakken. In dit verband zijn aanbestedende diensten belangrijke spelers die in het kader van aanbestedingsprocedures een verschil kunnen maken door nieuwe gebouwen aan te kopen waarmee het aardopwarmingsvermogen gedurende de hele levenscyclus wordt aangepakt.
(41) Met het aardopwarmingsvermogen gedurende de volledige levenscyclus worden de broeikasgasemissies gemeten die verband houden met het gebouw in verschillende stadia van de levenscyclus ervan. De totale bijdrage van het gebouw aan emissies die tot klimaatverandering leiden, wordt gemeten. Dit wordt soms de beoordeling van de koolstofvoetafdruk (“carbon footprint assessment”) of de meting van de koolstof tijdens de volledige levensduur (“whole life carbon measurement”) genoemd. Er wordt gekeken naar zowel koolstofemissies die verband houden met de bouwmaterialen als directe en indirecte koolstofemissies uit de gebruiksfase. Gebouwen zijn belangrijke materiaalbanken, opslagplaatsen waar koolstofintensieve hulpbronnen decennialang worden bewaard, en daarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan ontwerpen die toekomstig hergebruik en recycling aan het eind van de operationele levensduur vergemakkelijken.
(42) Het aardopwarmingsvermogen wordt uitgedrukt als numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kgCO2e/m² (van de bruikbare binnenvloeroppervlakte), gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar. De gegevensselectie, scenariobepaling en berekeningen worden verricht overeenkomstig norm EN 15978. De te beoordelen onderdelen van het gebouw en technische uitrusting
zijn gedefinieerd in het gemeenschappelijke EU-kader Level(s) voor indicator 1.2.
Wanneer er een nationaal berekeningsinstrument bestaat of voorgeschreven is voor het verschaffen van informatie of voor het verkrijgen van bouwvergunningen, moet het dat nationale instrument kunnen worden gebruikt voor de vereiste informatieverstrekking. Andere berekeningsinstrumenten moeten kunnen worden gebruikt als deze voldoen aan de minimumcriteria die zijn vastgesteld in het
gemeenschappelijke EU-kader Level(s).
🡻 2012/27/EU overweging 20 (aangepast)
Uit een beoordeling van de mogelijkheid om een systeem van witcertificaten in te stellen op het niveau van de Unie is gebleken dat een dergelijk systeem in de huidige omstandigheden tot te hoge administratieve kosten zou leiden en dat het risico bestaat dat de energiebesparingen in een aantal lidstaten zouden zijn geconcentreerd en geen ingang zouden vinden in de gehele Unie. De doelstelling van een dergelijk systeem op uniaal niveau zou, in dit stadium althans, beter kunnen worden bereikt aan de hand van nationale regelingen inzake energie-efficiëntieverplichtingen voor nutsbedrijven of andere alternatieve beleidsmaatregelen waarmee dezelfde hoeveelheid energiebesparingen worden bereikt. Gezien de ambities van dergelijke regelingen, dienen zij te worden opgesteld binnen een gemeenschappelijk kader op Unieniveau, maar dienen zij de lidstaten voldoende flexibiliteit te bieden om ten volle rekening te houden met de nationale organisatie van de marktdeelnemers, de specifieke context van de energiesector en de gewoonten van de eindafnemers. Het gemeenschappelijke kader moet energienutsbedrijven de mogelijkheid bieden energiediensten aan te bieden aan alle eindafnemers, niet alleen aan de afnemers aan wie zij energie verkopen. Dit verhoogt de concurrentie op de energiemarkt omdat energienutsbedrijven hun product kunnen differentiëren door aanvullende energiediensten aan te bieden. Het gemeenschappelijke kader moet de lidstaten in staat stellen in hun nationale regeling vereisten met een sociaal oogmerk op te nemen, met name om ervoor te zorgen dat kwetsbare klanten toegang hebben tot de voordelen van hogere energie-efficiëntie. De lidstaten dienen op basis van objectieve en niet- discriminerende criteria te bepalen welke energiedistributeurs of detailhandelaars in energie moeten worden verplicht om het in deze richtlijn vastgelegde streefcijfer voor energiebesparingen op het niveau van de eindafnemer te behalen.
De lidstaten moeten met name de keuze krijgen deze verplichting niet op te leggen aan kleine energiedistributeurs, kleine detailhandelaars in energie en kleine energieverbruikers, teneinde al te grote administratieve lasten te vermijden. De mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 legt de beginselen vast die in acht moeten worden genomen door lidstaten die beslissen deze mogelijkheid niet toe te passen. Teneinde nationale initiatieven voor energie-efficiëntie te steunen, kunnen aan verplichtingen gebonden partijen in het kader van de nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen aan hun verplichtingen voldoen door jaarlijks in een nationaal fonds voor energie-efficiëntie een bedrag te storten dat gelijk is aan de investeringen die bij de regeling zijn vereist.
🡻 2012/27/EU overweging 21 (aangepast)
Omwille van de overkoepelende verplichting om de overheidsfinanciën weer houdbaar te maken en de begrotingen te consolideren, moet bij de uitvoering van bijzondere maatregelen in het kader van deze richtlijn terdege aandacht worden geschonken aan de kosteneffectiviteit
op lidstaatniveau van het uitvoeren van energie-efficiëntiemaatregelen, op basis van voldoende analyse en evaluatie.
🡻 2012/27/EU overweging 22 (aangepast)
De vereiste om besparingen van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers te bereiken in vergelijking met wat de energieverkoop zou hebben opgebracht, vormt geen bovengrens voor de verkoop of het energieverbruik. De lidstaten dienen de mogelijkheid hebben om de verkoop van de energie of van een deel ervan, per volume, die gebruikt wordt voor de industriële activiteiten die vermeld zijn in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap74, buiten de berekening te houden van de energieverkoop aan eindafnemers, omdat erkend wordt dat bepaalde bedrijfstakken of deeltakken binnen deze activiteiten blootgesteld kunnen zijn aan een aanzienlijk CO2- weglekrisico. De lidstaten dienen zich bewust te zijn van de kosten van de regelingen om de kosten van de maatregelen nauwkeurig te kunnen berekenen.
🡻 2012/27/EU overweging 23 (aangepast)
Onverminderd het bepaalde in artikel 7, mag elke lidstaat, ten einde de administratie te beperken, de verschillende beleidsmaatregelen voor de toepassing van dat artikel combineren tot één globaal nationaal energie-efficiëntieprogramma.
🡻 2018/2002 overweging 7
⇨ nieuw
op installaties die bijdragen aan de energieproductie of het energieverbruik voor productiedoeleinden, en informatie over de energie die in de installatie wordt gebruikt of door de installatie wordt gegenereerd moet worden opgenomen in aanvragen voor
(43) ⇨ Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad75 is van toepassing
geïntegreerde vergunningen (artikel 12, lid 1, punt b)). Bovendien wordt in artikel 11 van die richtlijn gespecificeerd dat het doelmatige gebruik van energie een algemeen beginsel van de fundamentele verplichtingen van de exploitant is en is in bijlage III bij die richtlijn bepaald dat het een van de criteria is voor de bepaling van de beste beschikbare technieken. ⇦ De operationele efficiëntie van energiesystemen op enig
tijdstip wordt beïnvloed door het vermogen om stroom die afkomstig is van
verschillende bronnen, met een verschillende mate van inertie- en opstarttijd, vlot en flexibel aan het net te leveren; het verbeteren van deze efficiëntie zal een beter gebruik van hernieuwbare energie mogelijk maken.
74 PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
75 Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
🡻 2018/2002 overweging 8
(44) Een verbeterde energie-efficiëntie kan bijdragen tot een hogere economische output. De lidstaten en de Unie moeten ernaar streven het energieverbruik te doen dalen ongeacht het niveau van economische groei.
🡻 2018/2002 overweging 10 (aangepast)
⇨ nieuw
(45) In het licht van het klimaat- en energiekader voor 2030 moet Dde verplichting inzake energiebesparing waarin ⌫ deze ⌧ rRichtlijn 2012/27/EU voorziet, ⇨ moet worden aangescherpt en ⇦ worden verlengd tot na ⌫ ook gelden na ⌧ 2020 ⇨ 2030 ⇦. Deze verlenging zal zorgen voor meer ⌫ Dit zorgt voor ⌧ stabiliteit voor investeerders en zou derhalve bevorderlijk zijn voor investeringen en maatregelen
voor energie-efficiëntie op lange termijn, zoals de grondige renovatie van gebouwen, met als doel op de lange termijn de kostenefficiënte transformatie van bestaande gebouwen tot BEN-gebouwen te faciliteren. De verplichting tot energiebesparing heeft een belangrijke rol gespeeld bij het creëren van plaatselijke groei, en banen ⇨ en
concurrentievermogen, alsook bij het terugdringen van energiearmoede. ⇦ ⌫ Deze
verplichting ⌧ en moet worden gehandhaafd, zodat ervoor zorgen dat de Unie haar energie- en klimaatdoelstellingen kan halen door nog meer mogelijkheden te creëren
en het verband tussen energieverbruik en groei te verbreken. Samenwerking met de particuliere sector is belangrijk om te beoordelen onder welke voorwaarden toegang kan worden verkregen tot particuliere investeringen voor energie-efficiëntieprojecten en om nieuwe inkomstenmodellen te ontwikkelen voor innovatie op het gebied van energie-efficiëntie.
🡻 2018/2002 overweging 11
(46) Maatregelen voor de verbetering van de energie-efficiëntie hebben ook een positief effect op de luchtkwaliteit aangezien energie-efficiëntere gebouwen helpen de vraag naar verwarmingsbrandstoffen, ookwaaronder vaste verwarmingsbrandstoffen, te doen dalen. Energie-efficiëntiemaatregelen dragen derhalve bij tot de verbetering van de luchtkwaliteit binnen en buiten, en helpen de doelstellingen van het luchtkwaliteitsbeleid van de Unie, zoals met name vastgesteld in Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad76, op een kostenefficiënte wijze te verwezenlijken.
76 Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Xxxxxxxxx 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
🡻 2018/2002 overweging 12 (aangepast)
⇨ nieuw
(47) De lidstaten moeten voor de volledige verplichtingsperiode 2021 tot en met 2030 een cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie verwezenlijken die gelijk staat aan een nieuwe jaarlijkse besparing ten belope van minstens 0,8 % van het eindenergieverbruik ⇨ tot en met 31 december 2023 en van minstens [xx] % vanaf
1 januari 2024 ⇦. Aan deze verplichting kan worden voldaan door middel van nieuwe
beleidsmaatregelen die tijdens de nieuwe verplichtingsperiode van 1 januari 2021 tot
en met 31 december 2030 worden vastgesteld, of door middel van nieuwe individuele energiebesparende afzonderlijke acties die gebaseerd zijn op vóór of tijdens de vorige periode vastgestelde beleidsmaatregelen, mits de individuele afzonderlijke acties die aanzetten tot energiebesparingen tijdens de ⌫ volgende⌧ nieuwe periode worden zijn ingevoerd. Hiertoe moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van een
verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie, van alternatieve beleidsmaatregelen, of van een combinatie van beide. Om de lidstaten flexibiliteit te bieden bij het
berekenen van hun hoeveelheid energiebesparingen, moeten zij bovendien meerdere opties krijgen, onder meer of de in het vervoerswezen verbruikte energie, geheel of gedeeltelijk, in de berekeningsgrondslag moet worden meegenomen, zolang zij de vereiste cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie die gelijk staat aan
nieuwe jaarlijkse besparingen van ten minste 0,8 % maar verwezenlijken.
🡻 2018/2002 overweging 13 (aangepast)
⇨ nieuw
(48) Het zou evenwel onevenredig zijn een dergelijke verplichting op te leggen aan Cyprus
en Malta. De energiemarkten van die kleine eilandstaten vertonen immers specifieke kenmerken die het scala van beschikbare maatregelen om aan de energiebesparingsverplichting te voldoen, aanzienlijk beperken, zoals de aanwezigheid van slechts één elektriciteitsdistributeur, de afwezigheid van aardgasnetwerken en van stadsverwarmings- en koelingssystemen, alsook de kleine omvang van aardoliedistributiebedrijven. Die specifieke kenmerken komen nog duidelijker tot uitdrukking door de kleine omvang van de energiemarkten van die lidstaten. Daarom
mag ⇨ Voor de periode 2021 tot 31 december 2023 dient ⇦ van Cyprus en Malta slechts te worden geëist worden dat zij ⌫ alleen ⌧ in de periode van 2021 tot en met 2030 een cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie verwezenlijken
die gelijk staat aan nieuwe besparingen van 0,24 % van het eindenergieverbruik. ⇨ Dit afzonderlijke besparingspercentage dient vanaf 1 januari 2024 niet langer van kracht te zijn. ⇦
🡻 2018/2002 overweging 14
⇨ nieuw
(49) Als de lidstaten gebruikmaken van een verplichtingsregeling moeten zij, aan de hand van objectieve en niet-discriminerende criteria, onder de
⇨ transmissiesysteembeheerders, ⇦ energiedistributeurs, detailhandelaars in energie en distributeurs of detailhandelaars van vervoersbrandstof de aan verplichtingen
gebonden partijen aanwijzen. Het non-discriminatiebeginsel mag er niet aan in de weg staanWanneer dat bepaalde van die categorieën distributeurs of detailhandelaars worden aangewezen als aan verplichtingen gebonden partijen, of ter zake een vrijstelling genieten, mag dat niet onverenigbaar met het non-discriminatiebeginsel worden geacht. Daarom mogen de lidstaten bepalen of al deze
kwetsbare afnemers, mensen die in energiearmoede leven en mensen die in sociale woningen wonen, te versterken en te beschermen, en teneinde beleidsmaatregelen prioritair uit te voeren ten gunste van deze mensen, kunnen de lidstaten eisen dat aan verplichtingen gebonden partijen energiebesparingen realiseren bij kwetsbare afnemers, mensen die in energiearmoede leven en mensen die in sociale woningen wonen. Daartoe kunnen de lidstaten ook streefcijfers voor de verlaging van de energiekosten vaststellen. Aan verplichtingen gebonden partijen zouden deze streefcijfers kunnen halen door maatregelen te bevorderen die leiden tot energiebesparingen en lagere energiefacturen, zoals isolatie- en
⇨ transmissiesysteembeheerders, ⇦ distributeurs of detailhandelaren worden aangewezen als aan verplichtingen gebonden partijen, of dat uitsluitend bepaalde categorieën van hen als zodanig worden aangewezen. ⇨ Teneinde de positie van
verwarmingsmaatregelen. ⇦
⇩ nieuw
(50) Wanneer de lidstaten beleidsmaatregelen ontwerpen om aan de
energiebesparingsverplichting te voldoen, moeten zij de klimaat- en milieunormen en -
prioriteiten van de Unie in acht nemen en voldoen aan het beginsel “geen ernstige
afbreuk doen” in de zin van Verordening (EU) 2020/85277. De lidstaten mogen geen
activiteiten bevorderen die vanuit milieuoogpunt niet duurzaam zijn, zoals het gebruik van vaste fossiele brandstoffen. De energiebesparingsverplichting is erop gericht de respons op de klimaatverandering te versterken door de lidstaten stimulansen te bieden om een duurzame en schone beleidsmix ten uitvoer te leggen, die veerkrachtig is en de klimaatverandering beperkt. Bijgevolg zullen energiebesparingen als gevolg van beleidsmaatregelen met betrekking tot het gebruik van directe verbranding van fossiele brandstoffen vanaf de omzetting van deze richtlijn niet in aanmerking komen als energiebesparingen in het kader van de energiebesparingsverplichting. Zo zal de energiebesparingsverplichting kunnen worden afgestemd op de doelstellingen van de Europese Green Deal, het klimaatdoelstellingsplan en de renovatiegolfstrategie, en op de behoefte aan maatregelen die het IEA in zijn verslag over netto nuluitstoot heeft vastgesteld78. Met deze beperking worden de lidstaten aangemoedigd overheidsgeld uitsluitend te besteden aan toekomstbestendige, duurzame technologieën. Het is belangrijk dat de lidstaten marktdeelnemers een duidelijk beleidskader en investeringszekerheid bieden. De toepassing van de berekeningsmethode in het kader van de energiebesparingsverplichting moet alle marktdeelnemers in staat stellen hun technologieën binnen een redelijke termijn aan te passen. Wanneer de lidstaten de
77 Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
78 IEA (Internationaal Energieagentschap) (2021), Net Zero by 2050 A Roadmap for the Global Energy Sector, xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxxxx/xxx-xxxx-xx-0000.
invoering van efficiënte fossielebrandstoftechnologieën of de vroegtijdige vervanging van dergelijke technologie ondersteunen, bijvoorbeeld via subsidieregelingen of verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, komen energiebesparingen mogelijk niet langer in aanmerking voor de energiebesparingsverplichting. Hoewel energiebesparingen die bijvoorbeeld voortvloeien uit de bevordering van op aardgas gebaseerde warmtekrachtkoppeling niet in aanmerking zouden komen, zou de beperking niet gelden voor het indirecte gebruik van fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld wanneer voor de elektriciteitsproductie onder meer fossiele brandstoffen worden gebruikt. Beleidsmaatregelen die gericht zijn op gedragsveranderingen om het verbruik van fossiele brandstoffen te verminderen, bijvoorbeeld door middel van voorlichtingscampagnes over milieubewust rijden, moeten in aanmerking blijven komen. Energiebesparingen die voortvloeien uit beleidsmaatregelen die gericht zijn op de renovatie van gebouwen, kunnen maatregelen omvatten zoals de vervanging van verwarmingssystemen op fossiele brandstoffen in combinatie met verbeteringen van de bouwschil, die beperkt moeten blijven tot technologieën die het mogelijk maken de vereiste energiebesparingen te realiseren overeenkomstig de in een lidstaat vastgestelde nationale bouwvoorschriften. Niettemin moeten de lidstaten de verbetering van verwarmingssystemen in het kader van grondige renovaties bevorderen in overeenstemming met de langetermijndoelstelling van koolstofneutraliteit, namelijk het verminderen van de vraag naar verwarming en het dekken van de resterende vraag naar verwarming met een koolstofvrije energiebron.
🡻 2018/2002 overweging 15 (aangepast)
⇨ nieuw
(51) Maatregelen van lidstaten ter verbetering van de energie-efficiëntie in de vervoerssector kunnen in voorkomend geval worden meegerekend voor het vervullen van hun verplichting inzake besparingen op het eindverbruik van energie. Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van specifiek beleid onder andere ter bevordering van efficiëntere voertuigen, van de omschakeling naar vervoer per fiets, te voet en met het openbaar vervoer, of van mobiliteit en ruimtelijke ordening die de vraag naar vervoer verminderen. Ook in aanmerking kunnen komen regelingen die de ingebruikname van nieuwe, efficiëntere voertuigen versnellen, alsmede beleid ter
bevordering van de overgang naar beter presterende brandstoffen ⇨ met verminderde emissieniveaus, met uitzondering van beleidsmaatregelen met betrekking tot het gebruik van directe verbranding van fossiele brandstoffen, ⇦ die het energieverbruik per kilometer verminderen, mits voldaan is aan de regels inzake materieel belang en additionaliteit die zijn vastgelegd in bijlage V van bij deze rRichtlijn 2012/27/EU. ⇨ Beleidsmaatregelen ter bevordering van het gebruik van nieuwe voertuigen op fossiele
brandstof dienen niet in aanmerking te komen als energiebesparingen in het kader van de energiebesparingsverplichting. ⇦ Dergelijke regelingen moeten voor zover nodig in samenhang zijn met de nationale beleidskaders van de lidstaten die worden
opgesteld op basis van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad79.
🡻 2018/2002 overweging 16 (aangepast)
(52) Maatregelen die worden genomen door de lidstaten in het kader van de Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad80 inzake verdeling van de inspanningen en die verifieerbare, en meetbare of schatbare, energie- efficiëntieverbeteringen opleveren, zijn een kosteneffectieve manier voor de lidstaten om hun energiebesparingsverplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, na te komen.
🡻 2018/2002 overweging 17 (aangepast)
⇨ nieuw
(53) In het kader van verplichtingsregelingen dient het voor de lidstaten mogelijk te zijn, als alternatief voor de eis dat de aan verplichtingen gebonden partijen de op grond van artikel 87, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, vereiste cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie behalen, deze partijen toe te staan of te verplichten om bij te dragen aan een nationaal fonds voor energie-
efficiëntie ⇨ dat zou kunnen worden gebruikt om beleidsmaatregelen prioritair uit te voeren ten gunste van kwetsbare afnemers, mensen die in energiearmoede leven en mensen die in sociale woningen wonen. ⇦
🡻 2018/2002 overweging 18 (aangepast)
⇨ nieuw
(54) Onverminderd de artikelen 4 en 5 zoals ingevoerd bij deze richtlijn, moeten dDe lidstaten en de aan verplichtingen gebonden partijen moeten alle beschikbare middelen
en technologieën aanwenden ⇨, met uitzondering van technologieën voor de directe verbranding van fossiele brandstoffen, ⇦ die nodig zijn voor het halen van de vereiste cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie, onder meer in de vorm van
bevordering van duurzame technologie in efficiënte stadsverwarmings- en - koelingssystemen, efficiënte verwarmings- en koelingsinfrastructuur, energie-audits of vergelijkbare energiebeheersystemen, mits de geclaimde energiebesparingen voldoen aan de vereisten van artikel 8 van7 en bijlage V van Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn. De lidstaten moeten een hoge mate van flexibiliteit
nastreven bij het ontwerpen en uitvoeren van alternatieve beleidsmaatregelen. ⇨ De
79 Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
80 Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
lidstaten moeten maatregelen aanmoedigen die gedurende de lange levensduur tot energiebesparingen leiden. ⇦
🡻 2018/2002 overweging 19
(55) Maatregelen voor energie-efficiëntie op lange termijn zullen energiebesparingen blijven opleveren na 2020, maar om bij te dragen aan het streefcijfer van de Unie inzake energie-efficiëntie voor 2030 moeten die maatregelen nieuwe besparingen opleveren na 2020. Anderzijds mogen energiebesparingen die na 31 december 2020 zijn gerealiseerd, niet worden meegeteld bij de berekening van de cumulatieve besparing op het eindverbruik die vereist is voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.
🡻 2018/2002 overweging 20
⇨ nieuw
(56) De nieuwe besparingen moeten een aanvulling vormen op het basisscenario, zodat besparingen die toch al zouden plaatsvinden, niet moeten worden meegeteld bij de berekening of er is voldaan aan de vereisten inzake energiebesparing. Om het effect van maatregelen te berekenen, moeten alleen nettobesparingen, gemeten als de rechtstreeks aan de betreffende ⇨, voor de toepassing van artikel 8 van deze richtlijn
uitgevoerde ⇦ energie-efficiëntiemaatregel toe te schrijven wijziging van het
energieverbruik, worden meegerekend. Voor de berekening van nettobesparingen
moeten de lidstaten een basisscenario opstellen dat weergeeft hoe de situatie zonder de maatregel zou evolueren. De betrokken beleidsmaatregel dient te worden afgezet tegen dit basisscenario. De lidstaten ⇨ moeten rekening houden met minimumvereisten in
het betrokken wetgevingskader op Unieniveau en ⇦ moeten er rekening mee houden
dat in dezelfde periode andere beleidsmaatregelen kunnen worden genomen die ook
invloed op de hoeveelheid energiebesparingen kunnen hebben, en dat bijgevolg niet alle veranderingen sinds de invoering van een bepaalde beleidsmaatregel alleen aan die beleidsmaatregel toe te schrijven zijn. De acties van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij moeten daadwerkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de geclaimde besparingen om aan de eis van een reële prestatie te voldoen.
🡻 2018/2002 overweging 21
⇨ nieuw
(57) Het is belangrijk om in de berekening van de energiebesparingen alle stappen in de energieketen in beschouwing te nemen, voor zover die relevant zijn om het energiebesparingspotentieel in de transmissie en distributie van elektriciteit te vergroten. ⇨ Uit studies en de raadplegingen van belanghebbenden is gebleken dat er een aanzienlijk potentieel is. De fysieke en economische omstandigheden verschillen
echter sterk van lidstaat tot lidstaat, en vaak ook binnen verschillende lidstaten, en het aantal systeembeheerders is groot. Deze omstandigheden vragen om een gedecentraliseerde aanpak op grond van het subsidiariteitsbeginsel. De nationale reguleringsinstanties beschikken over de nodige kennis, wettelijke bevoegdheden en bestuurlijke capaciteit om de ontwikkeling van een energie-efficiënt elektriciteitsnet te bevorderen. Entiteiten zoals het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSB-E) en de Europese entiteit van distributiesysteembeheerders
(EU-DSB-entiteit) kunnen ook nuttige bijdragen leveren en moeten hun leden ondersteunen bij het nemen van energie-efficiëntiemaatregelen. ⇦
⇩ nieuw
(58) Soortgelijke overwegingen gelden voor het zeer grote aantal aardgassysteembeheerders. De rol van aardgas en de leverings- en dekkingsgraad van het grondgebied lopen sterk uiteen tussen de lidstaten. In die gevallen verkeren de nationale reguleringsinstanties in de beste positie om de ontwikkeling van het systeem in de richting van meer efficiëntie te monitoren en te sturen, en entiteiten zoals het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (ENTSB-G) kunnen nuttige bijdragen leveren en moeten hun leden ondersteunen bij het nemen van energie-efficiëntiemaatregelen.
🡻 2018/2002 overweging 22
⇨ nieuw
(59) Doeltreffend waterbeheer kan een grote bijdrage leveren aan energiebesparingen. De sectoren water en afvalwater zijn verantwoordelijk voor 3,5 % van het elektriciteitsverbruik in de Unie en dit percentage zal naar verwachting verder stijgen. Tegelijkertijd maken waterlekken 24 % uit van het totale waterverbruik in de Unie en is de energiesector met 44 % van het verbruik de grootste waterverbruiker. De mogelijkheden om energiebesparingen tot stand te brengen met behulp van slimme
technologieën en processen, moeten volledig in kaart worden gebracht ⇨ en worden
toegepast wanneer dit kosteneffectief is, en het beginsel “energie-efficiëntie eerst”
moet in overweging worden genomen. Omgekeerd kunnen geavanceerde irrigatietechnologieën het waterverbruik in de landbouw en de energie die wordt gebruikt voor behandeling en vervoer aanzienlijk verminderen ⇦.
🡻 2018/2002 overweging 23 (aangepast)
⇨ nieuw
(60) Overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, moet het beleid van de Unie op het gebied van energie-efficiëntie inclusief zijn en dus ook garanderen dat ⌫ alle ⌧ consumenten die te kampen hebben met
energiearmoede, ⇨ gelijke ⇦ toegang krijgen tot maatregelen inzake energie-
efficiëntie. De verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen zal met name voordelen opleveren voor ⇨ Verbeteringen inzake energie-efficiëntie dienen prioritair uitgevoerd te worden ten gunste van ⇦ kwetsbare huishoudens ⇨ afnemers en eindgebruikers ⇦, waaronder huishoudens ⇨ mensen ⇦ die te kampen hebben met energiearmoede, en ⇨ , waar passend, ten gunste van huishoudens met een middelhoog inkomen en ⇦ voor degenen ⇨ mensen ⇦ die in sociale huisvesting wonen ⇨ , oudere mensen en mensen die in landelijke en afgelegen gebieden wonen.
⇦ ⇨ In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan specifieke
groepen die een groter risico op energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de
negatieve effecten van energiearmoede, zoals vrouwen, personen met een beperking, oudere mensen, kinderen, en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. ⇦ Wat energiearmoede betreft, kunnen de lidstaten van aan verplichtingen gebonden partijen reeds verlangen dat zij sociale doelstellingen opnemen in hun
energiebesparende maatregelen, en deze mogelijkheid moet worden ⌫ werd reeds ⌧ uitgebreid tot alternatieve beleidsmaatregelen en tot ⌫ Europese ⌧ nationale fondsen voor energie-efficiëntie. , en ⌫ Dat moet ⌧ worden omgezet in een verplichting ⇨ om kwetsbare afnemers en eindgebruikers te beschermen en slagvaardiger te maken en energiearmoede terug te dringen ⇦, waarbij de lidstaten volledige flexibiliteit behouden ten aanzien van ⇨ het type beleidsmaatregel en ⇦ de omvang, reikwijdte en inhoud ervan van dergelijke maatregelen. Als een
verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie geen maatregelen met betrekking tot individuele energieverbruikers toestaat, kan de lidstaat uitsluitend via alternatieve beleidsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, stappen nemen om energiearmoede te verminderen. ⇨ De lidstaten moeten er binnen hun beleidsmix voor zorgen dat andere beleidsmaatregelen geen negatief effect
hebben op kwetsbare afnemers, eindgebruikers, mensen die te kampen hebben met energiearmoede en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten moeten optimaal gebruikmaken van openbare investeringen in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, met inbegrip van financiering en financiële faciliteiten die op het niveau van de Unie zijn opgezet. ⇦
⇩ nieuw
(61) In deze richtlijn is het begrip kwetsbare afnemers opgenomen, dat de lidstaten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944 moeten definiëren. Overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU verduidelijkt het begrip “eindgebruiker” naast het begrip “eindafnemer”
dat het recht op facturerings- en verbruiksinformatie ook van toepassing is op consumenten zonder individuele of rechtstreekse overeenkomsten met de leverancier van energie die wordt gebruikt voor collectieve verwarmings-, koelings- of warmwaterproductiesystemen in appartementsgebouwen en multifunctionele gebouwen. Het begrip kwetsbare afnemer garandeert niet noodzakelijkerwijs dat maatregelen op eindgebruikers betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen alle personen en huishoudens bereiken die zich in een kwetsbare situatie bevinden, moeten de lidstaten daarom niet alleen afnemers in strikte
zin, maar ook eindgebruikers betrekken bij hun definitie van kwetsbare afnemers.
🡻 2018/2002 overweging 24
⇨ nieuw
(62) Ongeveer 50 ⇨ 34 ⇦ miljoen huishoudens in de Unie kampen met energiearmoede
⇨ konden in 2019 hun woning onvoldoende verwarmen81 ⇦. ⇨ De Europese Green Deal geeft prioriteit aan de sociale dimensie van de transitie doordat het beginsel
wordt onderschreven dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. De groene transitie, waaronder de schone transitie, raakt mannen en vrouwen op een andere manier en kan een bijzonder impact hebben op bepaalde kansarme groepen, waaronder mensen met een beperking. ⇦ Energie-efficiëntiemaatregelen moeten daarom centraal staan in alle kosteneffectieve strategieën ter bestrijding van energiearmoede en
consumentenkwetsbaarheid, en een aanvulling vormen op het socialezekerheidsbeleid
81 Aanbeveling van de Commissie van 14.10.2020 over energiearmoede (C(2020) 9600 final).
op het niveau van de lidstaten. Om te waarborgen dat energie-efficiëntiemaatregelen de energiearmoede van huurders op duurzame wijze verminderen, moet rekening worden gehouden met de kosteneffectiviteit van dergelijke maatregelen en met de mate van betaalbaarheid voor vastgoedeigenaars en huurders, en moet op het niveau van de lidstaten worden gezorgd voor passende financiële ⇨ en technische ⇦
ondersteuning voor die maatregelen. ⇨ De lidstaten moeten het lokaal en regionaal
niveau helpen om energiearmoede in kaart te brengen en te verhelpen. ⇦ Het huidige gebouwenbestand in de Unie moet op de lange termijn in BEN-gebouwen worden
omgezet, overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het huidige renovatietempo volstaat niet en de gebouwen die bewoond worden door burgers met een laag inkomen die in energiearmoede leven, zijn het moeilijkst aan te pakken. De in Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, vervatte maatregelen met betrekking tot verplichte energiebesparingen, verplichte energie- efficiëntieregelingen en alternatieve beleidsmaatregelen zijn daarom bijzonder belangrijk.
🡻 2012/27/EU overweging 24
⇨ nieuw
(63) Om het energiebesparingspotentieel te benutten in bepaalde marktsegmenten waarin energie-audits in het algemeen niet commercieel worden aangeboden (zoals kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's)), dienen de lidstaten programma's uit te werken die de kmo's aanmoedigen om energie-audits te laten uitvoeren. Regelmatige energie- audits moeten verplicht zijn voor grote ondernemingen, aangezien de energiebesparingen daar aanzienlijk kunnen zijn. Bij energie-audits dienen de toepasselijke Europese en internationale normen, zoals EN ISO 50001 (energiebeheerssystemen), of pr EN 16247-1 (energie-audits) of — als zij ook een energie-audit omvatten — EN ISO 14000 (milieubeheerssystemen) in acht te worden genomen; zij moeten bijgevolg ook in overeenstemming zijn met de bepalingen van
bijlage VI bij deze richtlijn, omdat deze bepalingen binnen het bestek van die toepasselijke normen vallen. ⇨ Momenteel wordt een specifieke Europese norm inzake energie-audits ontwikkeld. Energie-audits kunnen op zichzelf worden uitgevoerd of deel uitmaken van een breder milieubeheersysteem of een energieprestatiecontract. In al deze gevallen moeten dergelijke systemen voldoen aan
de minimumeisen van bijlage VI. Bovendien kunnen specifieke mechanismen en regelingen die zijn vastgesteld om de emissies en het brandstofverbruik van bepaalde vervoersexploitanten te monitoren, bijvoorbeeld in het kader van de EU-wetgeving inzake het EU-emissiehandelssysteem, verenigbaar worden geacht met energie-audits, onder meer in energiebeheersystemen, als zij voldoen aan de minimumeisen van
bijlage VI. ⇦
⇩ nieuw
(64) Het gemiddelde verbruik van de onderneming moet als criterium dienen om de toepassing van energiebeheersystemen en energie-audits te bepalen, teneinde de gevoeligheid van deze mechanismen bij het identificeren van relevante mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparingen te vergroten. Ondernemingen die onder de voor energiebeheersystemen en energie-audits vastgestelde verbruiksdrempels vallen, moeten worden aangemoedigd om energie-audits te ondergaan en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen uit te voeren.
🡻 2012/27/EU overweging 25
(65) Indien energie-audits worden uitgevoerd door inhouse interne deskundigen, is het, met het oog op de noodzakelijke onafhankelijkheid, vereist dat zij niet direct bij de gecontroleerde activiteit zijn betrokken.
⇩ nieuw
(66) De informatie- en communicatietechnologiesector (ICT-sector) is een andere belangrijke sector die steeds meer aandacht krijgt. In 2018 bedroeg het energieverbruik van datacentra in de EU 76,8 TWh. Dit zal naar verwachting stijgen tot 98,5 TWh in 2030, een stijging met 28 %. Deze stijging in absolute termen kan ook in relatieve termen worden gezien: in de EU waren de datacentra in 2018 goed voor 2,7 % van de vraag naar elektriciteit, terwijl dat met huidige stijging in 2030 zal uitkomen op 3,21 %82. In de Europese digitale strategie is reeds de nadruk gelegd op
de noodzaak van zeer energie-efficiënte en duurzame datacentra en wordt er opgeroepen tot transparantiemaatregelen voor telecomexploitanten met betrekking tot hun ecologische voetafdruk. Om duurzame ontwikkeling in de ICT-sector, en met name van datacentra, te bevorderen, moeten de lidstaten gegevens verzamelen en publiceren die relevant zijn voor de energieprestatie en de watervoetafdruk van datacentra. De lidstaten moeten alleen gegevens verzamelen en publiceren over datacentra met een significante voetafdruk, waarbij passende ontwerp- of efficiëntiemaatregelen voor respectievelijk nieuwe of bestaande installaties kunnen leiden tot een aanzienlijke vermindering van het energie- en waterverbruik of tot hergebruik van afvalwarmte in nabijgelegen installaties en warmtenetten. Op basis van die verzamelde gegevens kan een duurzaamheidsindicator aan het datacentrum worden
toegekend.
(67) De duurzaamheidsindicatoren van datacentra kunnen worden gebruikt om vier
basisdimensies van een duurzaam datacentrum te meten, namelijk hoe efficiënt energie wordt gebruikt, hoeveel van die energie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen, de mate waarin zelf geproduceerde afvalwarmte wordt hergebruikt en het gebruik van zoet water. De duurzaamheidsindicatoren van de datacentra moeten het bewustzijn vergroten bij eigenaars en exploitanten van datacentra, fabrikanten van apparatuur, ontwikkelaars van software en diensten, gebruikers van datacentrumdiensten op alle niveaus, en entiteiten en organisaties die cloud- en datacentrumdiensten uitrollen, gebruiken of aanschaffen. Deze indicatoren moet ook vertrouwen geven in werkelijke verbeteringen als gevolg van inspanningen en maatregelen om de duurzaamheid in nieuwe of bestaande datacentra te vergroten. Ten slotte moeten de duurzaamheidsindicatoren worden gebruikt als basis voor transparante en empirisch onderbouwde planning en besluitvorming. Het gebruik van duurzaamheidsindicatoren voor datacentra moet facultatief zijn voor de lidstaten. Het gebruik van duurzaamheidsindicatoren voor datacentra moet facultatief zijn voor de
lidstaten.
82 xxxxx://xxxxxxx-xxxxxxxx.xx.xxxxxx.xx/xx/xxxxxxx/xxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxx- policies-eco-friendly-cloud-market
🡻 2018/2002 overweging 25
(68) Om tot lagere uitgaven inzake energie te komen moeten consumenten hulp krijgen om hun energieverbruik te verminderen door middel van het reduceren van de energiebehoefte van gebouwen, en de verbetering van de efficiëntie van toestellen, die moet worden gecombineerd met de beschikbaarheid van in het openbaar vervoer geïntegreerde energiezuinige vervoerswijzen en fietsen. De lidstaten moeten ook overwegen de connectiviteit in landelijke en afgelegen gebieden te verbeteren.
🡻 2018/2002 overweging 26
(69) Het is van essentieel belang om alle burgers van de Unie bewust te maken over de voordelen van grotere energie-efficiëntie en accurate informatie te verstrekken over de wijze waarop deze kan worden bereikt. Burgers van alle leeftijden moeten ook bij de energietransitie worden betrokken via het Europees klimaatpact en de Conferentie over de toekomst van Europa. Grotere energie-efficiëntie is ook zeer belangrijk voor de voorzieningszekerheid van de Unie omdat dit haar minder afhankelijk maakt van de invoer van brandstoffen uit derde landen.
🡻 2018/2002 overweging 27
(70) De kosten en baten van alle energie-efficiëntiemaatregelen, waaronder ook de terugverdienperiodes, moeten volledig transparant worden gemaakt voor de consument.
🡻 2018/2002 overweging 28 (aangepast)
(71) Bij de uitvoering van Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, en het nemen van andere maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie dienen de lidstaten speciale aandacht te besteden aan synergiën tussen energie- efficiëntiemaatregelen en het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen volgens de beginselen van de circulaire economie.
🡻 2018/2002 overweging 29
(72) De lidstaten moeten profiteren van nieuwe bedrijfsmodellen en technologieën en ernaar streven de aanwending van energie-efficiëntiemaatregelen te bevorderen en te faciliteren, onder meer door middel van innovatieve energiediensten voor grote en kleine afnemers.
🡻 2018/2002 overweging 30 (aangepast)
(73) In het kader van de maatregelen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 15 juli 2015 met als titel „Een” new deal „voor energieconsumenten”, in de context van de energie-unie en de EU-strategie betreffende verwarming en koeling, moeten de minimumrechten van de consument op accurate, betrouwbare, duidelijke en tijdige informatie over hun energieverbruik worden aangescherpt. De
artikelen 9, 10 en 11 van Richtlijn 2012/27/EU en bijlage VII daarbij moeten dan ook worden gewijzigd om te zorgen ⌫ Er moet worden gezorgd ⌧ voor frequente en betere feedback over energieverbruik, indien dit, rekening houdend met de beschikbare meetapparatuur, technisch haalbaar en kostenefficiënt is. Deze richtlijn verduidelijkt dat de vraag of individuele bemetering kostenefficiënt is, afhangt van de
vraag of de daaraan verbonden kosten in verhouding staan tot de potentiële energiebesparingen. Om te beoordelen of individuele bemetering kostenefficiënt is, kunnen de gevolgen van andere concrete, geplande maatregelen in een bepaald gebouw, bijvoorbeeld een aanstaande renovatie, in aanmerking worden genomen.
🡻 2018/2002 overweging 31 (aangepast)
(74) Deze richtlijn verduidelijkt tevens dat de rechten in verband met facturering en facturerings- of verbruiksinformatie ook gelden voor consumenten van uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik, ook al hebben zij geen rechtstreekse, individuele contractuele relatie met een energieleverancier. Het is mogelijk dat de definitie van de term „eindafnemer” uitsluitend wordt verstaan als een verwijzing naar natuurlijke of rechtspersonen die energie aankopen op basis van een rechtstreekse, individuele overeenkomst met een energieleverancier. Voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen moet daarom de term „eindgebruiker” worden geïntroduceerd om naar een bredere groep consumenten te verwijzen en deze term moet, naast eindafnemers die verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik voor eigen eindgebruik aankopen, tevens bewoners van afzonderlijke gebouwen of van afzonderlijke eenheden van appartementsgebouwen of multifunctionele gebouwen omvatten indien de levering aan deze eenheden vanuit een centrale bron gebeurt en de bewoners geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier hebben. Het begrip „individuele bemetering” moet betrekking hebben op het meten van het verbruik in individuele eenheden van dergelijke gebouwen.
🡻 2018/2002 overweging 32
(75) Met het oog op de transparantie van de berekening van het individuele verbruik van thermische energie, waarmee ook de individuele bemetering wordt vergemakkelijkt, moeten de lidstaten zorgen voor transparante en openbare nationale bepalingen betreffende de verdeling van de kosten van het verbruik van verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik in appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen. Naast transparantie kunnen de lidstaten overwegen maatregelen te nemen om de concurrentie bij het aanbieden van individuele bemetering te vergroten en er op die manier voor te zorgen dat de kosten die worden gedragen door eindgebruikers redelijk zijn.
🡻 2018/2002 overweging 33 (aangepast)
(76) Uiterlijk op 25 oktober 2020 moeten Nnieuw geïnstalleerde warmtemeters en warmtekostenverdelers moeten op afstand kunnen worden uitgelezen om te zorgen voor kostenefficiënte en frequente verstrekking van informatie over het verbruik. Het is de bedoeling dat de ⌫ bepalingen van ⌧ bij deze richtlijn ingevoerde wijzigingen
van Richtlijn 2012/27/EU over: de meting betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik; de individuele bemetering en kostenverdeling betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik; de verplichting inzake op afstand leesbare meters; de facturering en verbruiksinformatie betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik; de kosten van toegang tot informatie over meting, facturering en verbruik betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik; en de minimumeisen voor informatie over facturering en verbruik betreffende verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik alleen gelden voor uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik. Het staat de lidstaten vrij te bepalen of apparatuur die met draagbare of in voertuigen gemonteerde technologieën kan worden gelezen, al dan niet moet worden beschouwd als op afstand leesbaar. Voor het lezen van op afstand leesbare apparatuur is geen toegang tot afzonderlijke appartementen of eenheden nodig.
🡻 2018/2002 overweging 34
(77) De lidstaten moeten er rekening mee houden dat de succesvolle toepassing van nieuwe technologieën om het energieverbruik te meten meer investeringen in voorlichting en vaardigheden vergt, zowel voor gebruikers als leveranciers van energie.
🡻 2018/2002 overweging 35
(78) Factureringsinformatie en jaarlijkse financiële overzichten zijn belangrijke middelen om afnemers over hun energieverbruik te informeren. Gegevens over verbruik en kosten kunnen ook andere informatie bevatten die consumenten helpt hun huidige contract te vergelijken met dat van andere aanbieders en gebruik te maken van procedures voor klachtenafhandeling en alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures. Aangezien geschillen over rekeningen echter een gebruikelijke bron van klachten van consumenten vormen, en een factor die bijdraagt tot permanent lage niveaus van consumententevredenheid en betrokkenheid bij hun energieleveranciers, moeten rekeningen eenvoudiger, duidelijker en begrijpelijker worden gemaakt, en moet ervoor worden gezorgd dat de afzonderlijke instrumenten, zoals factureringsinformatie, informatietools en jaarlijkse overzichten, alle informatie bevatten die nodig is om consumenten in staat te stellen hun energieverbruik te reguleren, het aanbod te vergelijken en over te stappen op een andere leverancier.
🡻 2012/27/EU overweging 26
Bij het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie dient rekening | |||||||||
te worden gehouden met de efficiëntiewinst en de besparingen die een wijdverbreide | |||||||||
toepassing van kostenefficiënte technologische innovaties, zoals slimme meters, kan | |||||||||
opleveren. | Slimme | meters | mogen | door | maatschappijen | niet | gebruikt | worden | voor |
ongerechtvaardigde facturering achteraf.
🡻 2012/27/EU overweging 27 (aangepast)
Wat elektriciteit betreft dient, wanneer de ingebruikname van slimme meters positief wordt beoordeeld, minimaal 80 % van de consumenten tegen 2020 te beschikken over slimme
metersystemen, overeenkomstig Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit83. Wat gas betreft dienen, wanneer de ingebruikname van slimme metersystemen positief wordt beoordeeld, de lidstaten, of een door hen aangewezen bevoegde instantie, een tijdschema op te stellen voor de invoering van slimme metersystemen, overeenkomstig Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas84.
🡻 2012/27/EU overweging 28 (aangepast)
Het gebruik van individuele meters of warmtekostenverdelers voor het meten van het individuele verwarmingsverbruik in gebouwen met meerdere appartementen die worden bevoorraad door het stadsverwarmingsnet of een gemeenschappelijke centrale verwarmingsbron, is nuttig indien de eindafnemers over de mogelijkheid beschikken om hun eigen individuele verbruik te controleren. De invoering ervan is derhalve alleen nuttig in gebouwen met radiatoren die voorzien zijn van een thermostatische radiatorkraan.
🡻 2012/27/EU overweging 29 (aangepast)
In sommige gebouwen met meerdere appartementen die door het stadsverwarmingsnet of een gemeenschappelijke centrale verwarmingsbron worden bevoorraad, zou het gebruik van accurate individuele warmtemeters technisch gezien ingewikkeld en duur zijn, aangezien het warme water voor de verwarming op verschillende punten in de appartementen wordt aan- en afgevoerd. Aangenomen kan worden dat de individuele bemetering van het verwarmingsverbruik in gebouwen met meerdere appartementen, toch technisch haalbaar is indien voor de installatie van de individuele meters geen veranderingen van de bestaande warmwaterleidingen in het gebouw noodzakelijk zijn. In dergelijke gebouwen kan de berekening van het individuele verwarmingsverbruik dan worden uitgevoerd middels individuele warmtekostenverdelers die op elke radiator worden geïnstalleerd.
🡻 2012/27/EU overweging 30 (aangepast)
Volgens Xxxxxxxxx 2006/32/EG moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de eindafnemers tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters die hun actuele energieverbruik nauwkeurig weergeven en informatie geven over de feitelijke verbruikstijd. In de meeste gevallen is hieraan de voorwaarde verbonden dat het technisch mogelijk en financieel redelijk moet zijn en in verhouding moet staan tot de potentiële energiebesparing. In geval van een aansluiting in een nieuw gebouw of van een ingrijpende renovatie, in de zin van Richtlijn 2010/31/EU, moeten deze individuele meters echter altijd ter beschikking worden gesteld. Richtlijn 2006/32/EG vereist verder een duidelijke facturering op basis van
83 PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.
84 PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.
het daadwerkelijke energieverbruik, en vaak genoeg om de consumenten in staat te stellen hun eigen energiegebruik te regelen.
🡻 2012/27/EU overweging 31 (aangepast)
Volgens de richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG moeten de lidstaten ervoor zorgen dat intelligente meetsystemen worden toegepast, die de actieve participatie van de consument op de markt voor elektriciteits- en voor gasvoorziening in de hand werken. Met betrekking tot elektriciteit, indien de algemene invoering van slimme meters kosteneffectief wordt bevonden, moet ten minste 80 % van de consumenten uiterlijk in 2020 over intelligente meetsystemen beschikken. Met betrekking tot aardgas is er geen termijn bepaald, maar moet er wel een tijdschema worden opgesteld. Die richtlijnen schrijven tevens voor dat de eindafnemers terdege over het effectieve elektriciteitsverbruik en de kosten ervan moeten worden geïnformeerd, en tevens vaak genoeg om hun verbruik te kunnen regelen.
🡻 2012/27/EU overweging 32 (aangepast)
De bepalingen over meting en facturering in de Richtlijnen 2006/32/EG, 2009/72/EG en 2009/73/EG hebben slechts een beperkt effect op energiebesparing gehad. Op veel plaatsen in de Unie hebben deze bepalingen er niet toe geleid dat de afnemers geactualiseerde informatie over hun energieverbruik ontvangen, of rekeningen op basis van hun daadwerkelijk verbruik volgens een frequentie die blijkens studies nodig is om hen in staat te stellen hun energieverbruik te regelen. Met betrekking tot ruimteverwarming en warm water in gebouwen met meerdere appartementen heeft het gebrek aan duidelijkheid van deze bepalingen diverse klachten van burgers opgeleverd.
🡻 2012/27/EU overweging 33 (aangepast)
De eindafnemers moeten zich gemakkelijker toegang kunnen verschaffen tot informatie over hun gemeten en gefactureerde energieverbruik — mede gelet op de mogelijkheden die worden geboden door het gebruik van slimme metersystemen en de algemene invoering van slimme meters in de lidstaten — en daarom is het van belang dat de voorschriften van het Unierecht op dit terrein duidelijker worden gemaakt. Dit moet ertoe bijdragen dat het gebruik van slimme metersystemen, voorzien van functies die energiebesparing bevorderen, goedkoper wordt, en dat de ontwikkeling van markten voor energiediensten en vraagbeheer wordt gesteund. Slimme metersystemen maken frequente facturering op basis van het daadwerkelijke gebruik mogelijk. Ook in de gevallen echter waarin slimme meters niet voor 2020 beschikbaar zullen zijn, zullen de voorschriften inzake de toegang tot informatie en inzake degelijke en accurate facturering op basis van het reële verbruik moeten worden verduidelijkt, met name wat het meten en factureren van het individuele verbruik betreft in gebouwen met meerdere eenheden, die worden verwarmd, gekoeld en van warm water worden voorzien met een systeem van stadsverwarming en -koeling of met een gemeenschappelijk verwarmingssysteem.
🡻 2012/27/EU overweging 34 (aangepast)
(79) Bij het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie moeten de lidstaten terdege rekening houden met de noodzaak om de goede werking van de interne markt en de samenhangende tenuitvoerlegging van het acquis te garanderen, overeenkomstig het ⌫ VWEU ⌧ Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
🡻 2012/27/EU overweging 35 (aangepast)
⇨ nieuw
(80) Bij hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en ⌫ efficiënte ⌧stadsverwarming en - koeling is er veel ruimte voor besparingen op primaire energie, die nog grotendeels onbenut is in de Unie. De lidstaten moeten een uitgebreide analyse van het potentieel
van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en ⌫ efficiënte ⌧stadsverwarming en - koeling maken. Deze analyses moeten op verzoek van de Commissie worden
geactualiseerd, teneinde investeerders te informeren over de nationale ontwikkelingsplannen en bij te dragen aan een stabiele en stimulerende
investeringsomgeving ⇨coherent zijn met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en langetermijnrenovatiestrategieën ⇦. Nieuwe elektriciteitsinstallaties en bestaande installaties die ingrijpend gerenoveerd worden of
waarvan de vergunning of licentie wordt vernieuwd, moeten onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse waaruit een kosten-batenoverschot blijkt, uitgerust worden met hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden om de warmte terug te winnen die bij de productie van elektriciteit vrijkomt. ⇨ Evenzo moeten andere faciliteiten met een aanzienlijke gemiddelde jaarlijkse energie-input worden uitgerust met
technische oplossingen om afvalwarmte van de faciliteit terug te winnen indien uit een kosten-batenanalyse een kosten-batenoverschot blijkt. ⇦ Deze afvalwarmte kan dan via het stadsverwarmingsnet naar een plaats worden getransporteerd waar deze warmte nuttig te gebruiken is. Gebeurtenissen die een vereiste voor het toepassen van vergunningscriteria in werking stellen, zijn over het algemeen gebeurtenissen die ook
de noodzaak van een vergunning krachtens Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies85 en van een vergunning krachtens Richtlijn 2009/72/EG (EU) 2019/944 met zich meebrengen.
🡻 2012/27/EU overweging 36
(81) Het kan voor kernenergiecentrales of elektriciteitscentrales die gebruik willen maken van geologische opslag zoals toegestaan door Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van
85 Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
kooldioxide86, passend zijn om gelegen te zijn op plaatsen waar de benutting van afvalwarmte middels hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of de bevoorrading van een stadsverwarmings- of stadskoelingsnet niet kostenefficiënt is. De lidstaten moeten dergelijke installaties derhalve kunnen uitsluiten van de verplichting een kosten- batenanalyse uit te voeren inzake het uitrusten van de installatie met apparatuur die de benutting van afvalwarmte door middel van een apparaat voor hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheid mogelijk maakt. Het moet eveneens mogelijk zijn piekverbruik- en back-upelektriciteitsinstallaties waarvan is gepland dat ze minder dan 1500 bedrijfsuren per jaar als voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar in bedrijf zullen zijn, uit te sluiten van de vereiste om ook warmte te produceren.
🡻 2012/27/EU overweging 37
⇨ nieuw
(82) Lidstaten dienen de invoering aan te moedigen van maatregelen en procedures ter bevordering van installaties met warmtekrachtkoppeling met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 20 ⇨ 5 ⇦ MW, zodat gedistribueerde energieopwekking meer ingang vindt.
⇩ nieuw
(83) Voor de uitvoering van nationale uitgebreide beoordelingen moeten de lidstaten beoordelingen van het potentieel voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling op regionaal en lokaal niveau aanmoedigen. De lidstaten moeten stappen zetten om de benutting van het vastgestelde kostenefficiënte potentieel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling te bevorderen en te vergemakkelijken.
(84) Vereisten inzake efficiënte stadsverwarming en -koeling moeten in overeenstemming
zijn met de klimaatbeleidsdoelstellingen op lange termijn en de EU-normen en prioriteiten inzake klimaat en milieu, en moeten voldoen aan het beginsel “geen
ernstige afbreuk doen” in de zin van Verordening (EU) 2020/85. Alle systemen voor
stadsverwarming en -koeling moeten gericht zijn op een betere interactie met andere delen van het energiesysteem teneinde het energiegebruik te optimaliseren en energieverspilling te voorkomen door gebruik te maken van het volledige potentieel van gebouwen om warmte of koude op te slaan, met inbegrip van de overtollige warmte uit dienstvoorzieningen en nabijgelegen datacentra. Daarom moet er met een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling voor worden gezorgd dat de primaire energie-efficiëntie verbetert en hernieuwbare energie en afvalwarmte of - koude geleidelijk worden geïntegreerd. Daarom moeten bij deze richtlijn geleidelijk strengere eisen voor de levering van verwarming en koeling worden ingevoerd, die gedurende specifieke vastgestelde perioden van toepassing moeten zijn en vanaf
1 januari 2050 permanent van toepassing moeten zijn.
86 Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).
🡻 2012/27/EU overweging 38 (aangepast)
⇨ nieuw
(85) Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet ⌫ is ⌧ gedefinieerd worden aan de hand van de energiebesparing die de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit oplevert vergeleken met gescheiden productie. ⇨ Vereisten voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moeten in overeenstemming zijn met de klimaatbeleidsdoelstellingen op lange termijn. ⇦ De definities van warmtekrachtkoppeling en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling die in de
Uniewetgeving worden gebruikt, mogen geen afbreuk doen aan de verschillende definities die in de nationale wetgevingen worden gebruikt voor andere doeleinden dan de doeleinden van de Uniewetgeving. Teneinde de energiebesparingen te maximaliseren en te voorkomen dat er mogelijkheden tot energiebesparing verloren gaan, moet de grootst mogelijke aandacht worden besteed aan de omstandigheden waaronder warmtekrachtkoppelingseenheden functioneren.
🡻 2012/27/EU overweging 39 (aangepast)
(86) Teneinde de eindafnemer een transparantere keuze te laten maken ⌫ transparantie te waarborgen en een keuze te laten maken ⌧ tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en elektriciteit die via andere technieken wordt geproduceerd,
moet ervoor worden gezorgd dat de oorsprong van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling kan worden gegarandeerd op basis van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden. Regelingen voor de garantie van oorsprong houden op zich niet het recht in om van de nationale steunregelingen te genieten. Het is van belang dat alle vormen van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling onder garanties van oorsprong kunnen vallen. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de garanties van oorsprong en verhandelbare certificaten.
🡻 2012/27/EU overweging 40
(87) Er moet rekening worden gehouden met de specifieke structuur van de sectoren van warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming en -koeling, die veel kleine en middelgrote producenten kent, vooral bij het herzien van de administratieve procedures voor het verkrijgen van een vergunning om warmtekrachtcapaciteit of bijbehorende netwerken te bouwen, in toepassing van het principe „Denk eerst klein”.
🡻 2012/27/EU overweging 41
(88) De meeste ondernemingen in de Unie zijn kmo's. Zij vertegenwoordigen een enorm energiebesparingspotentieel voor de Unie. Om kmo's te helpen energie- efficiëntiemaatregelen vast te stellen, moeten de lidstaten een gunstig kader uitwerken dat hen technische bijstand en gerichte informatie biedt.
🡻 2012/27/EU overweging 42 (aangepast)
Richtlijn 2010/75/EU beschouwt energie-efficiëntie als een van de criteria om de beste beschikbare technieken te bepalen die als referentie moeten dienen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties die onder het toepassingsgebied ervan vallen, inclusief stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer. Die richtlijn geeft de lidstaten echter de mogelijkheid om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden of andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten, voor de activiteiten vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. De lidstaten zouden informatie over energie-efficiëntieniveaus kunnen opnemen in hun rapportage in het kader van Richtlijn 2010/75/EU.
🡻 2012/27/EU overweging 43
(89) De lidstaten moeten op basis van objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria regels opstellen voor het dragen en verdelen van de kosten van netaansluitingen en -verzwaringen en voor de technische aanpassingen die nodig zijn om nieuwe producenten van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te sluiten, rekening houdend met de richtsnoeren en codes die ontwikkeld werden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 714/2009 (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad87 van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit88 en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransportnetten89. Producenten van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet toegestaan worden om een openbare aanbesteding voor de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven. De toegang tot het net voor door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit moet worden vereenvoudigd, met name voor kleinschalige en micro- warmtekrachtkoppelingseenheden. Overeenkomstig artikel 93, lid 2, van Xxxxxxxxx (EU) 2019/9442009/72/EG en artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/73/EG mogen de lidstaten in dit verband openbaredienstverplichtingen, ook wat betreft energie- efficiëntie, opleggen aan ondernemingen die in de gas- en elektriciteitssector actief zijn.
⇩ nieuw
(90) Er moeten bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot facturering, centrale aanspreekpunten, buitengerechtelijke geschillenbeslechting, energiearmoede en contractuele basisrechten, teneinde deze waar nodig af te stemmen op de relevante bepalingen inzake elektriciteit overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944, zodat de
87 Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).
88 PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.
89 Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).
consumenten beter worden beschermd en de eindafnemers frequentere, duidelijkere en actuelere informatie kunnen ontvangen over hun verwarmings-, koelings- of warmwaterverbruik en hun energieverbruik kunnen reguleren.
(91) Efficiënte en voor alle consumenten toegankelijke onafhankelijke buitengerechtelijke
geschillenbeslechtingsmechanismen, zoals een energieombudspersoon, een consumentenorganisatie of een reguleringsinstantie, moeten een garantie bieden voor betere consumentenbescherming. De lidstaten moeten derhalve voorzien in procedures
voor een snelle en doeltreffende afhandeling van klachten.
⇩ nieuw
(92) Er moet worden erkend dat hernieuwbare-energiegemeenschappen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad90, en energiegemeenschappen van burgers, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/944, bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en het klimaatdoelstellingsplan 2030. De lidstaten moeten daarom rekening houden
met de rol van hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers en deze bevorderen. Deze gemeenschappen kunnen de lidstaten helpen de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken door de energie-efficiëntie op lokaal niveau of op het niveau van huishoudens te verbeteren. Zij kunnen consumenten slagvaardiger maken en activeren, en kunnen het mogelijk maken dat bepaalde groepen huishoudelijke afnemers, onder meer in landelijke en afgelegen gebieden, deelnemen aan energie-efficiëntieprojecten en -maatregelen. Energiegemeenschappen kunnen energiearmoede helpen bestrijden door energie- efficiëntieprojecten te bevorderen en het energieverbruik en de leveringstarieven te
verlagen.
(93) De bijdrage van éénloketsystemen of soortgelijke structuren als mechanismen die meerdere doelgroepen, waaronder burgers, kmo’s en overheidsinstanties, in staat stellen projecten en maatregelen in verband met de overgang naar schone energie op te zetten en uit te voeren, moet worden erkend. Die bijdrage kan bestaan uit het verstrekken van technisch, administratief en financieel advies en bijstand, het faciliteren van de noodzakelijke administratieve procedures of van toegang tot financiële markten, of het aanreiken van richtsnoeren voor het nationale en Europese rechtskader, met inbegrip van regels en criteria voor overheidsopdrachten, en de EU- taxonomie.
(94) De Commissie moet het effect nagaan van haar maatregelen om de ontwikkeling van platforms of forums te ondersteunen, waarbij onder meer de Europese organen voor sociale dialoog worden betrokken bij het bevorderen van opleidingsprogramma's voor energie-efficiëntie, en stelt eventueel verdere maatregelen voor. De Commissie moet de Europese sociale partners ook aanmoedigen in hun discussies over energie- efficiëntie, met name wat betreft kwetsbare afnemers en eindgebruikers, zoals mensen die in energiearmoede verkeren.
90 Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(95) Een eerlijke transitie naar een klimaatneutrale Unie tegen 2050 staat centraal in de Europese Green Deal. In de Europese pijler van sociale rechten, die op 17 november 2017 gezamenlijk is afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, is energie een van de essentiële diensten waar iedereen recht op heeft. Wie er behoefte aan heeft, moet steun kunnen verkrijgen voor toegang tot deze diensten91.
(96) Er moet voor worden gezorgd dat mensen die door energiearmoede worden getroffen, kwetsbare afnemers en, in voorkomend geval, mensen die in sociale woningen wonen, worden beschermd en actief kunnen deelnemen aan maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en daarmee verband houdende consumentenbeschermings- of voorlichtingsacties die de lidstaten uitvoeren.
(97) Openbare middelen die op nationaal en Unieniveau beschikbaar zijn, moeten strategisch worden geïnvesteerd in maatregelen ter verbetering van de energie- efficiëntie, met name ten behoeve van kwetsbare afnemers, mensen die met energiearmoede kampen en mensen die in sociale woningen wonen. De lidstaten moeten gebruik maken van de financiële bijdragen die zij eventueel ontvangen uit het sociaal klimaatfonds [verordening betreffende het Europees sociaal klimaatfonds] en van de inkomsten uit emissierechten uit het Europees emissiehandelssysteem. Deze inkomsten zullen de lidstaten helpen bij het nakomen van hun verplichting om energie-efficiëntiemaatregelen en beleidsmaatregelen in het kader van de energiebesparingsverplichting prioritair uit te voeren ten gunste van kwetsbare afnemers en mensen die in energiearmoede leven, waaronder mogelijkerwijs personen die in landelijke en afgelegen gebieden wonen.
(98) Nationale financieringsregelingen moeten worden aangevuld met passende regelingen
voor betere voorlichting, technische en administratieve bijstand alsmede gemakkelijkere toegang tot financiering, zodat de beschikbare middelen optimaal kunnen worden gebruikt, met name door mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in sociale woningen wonen.
(99) De lidstaten moeten alle mensen in gelijke mate slagvaardig maken en beschermen, ongeacht hun geslacht, gender, leeftijd, handicap, ras of etnische afkomst, seksuele geaardheid, godsdienst of overtuiging, en ervoor zorgen dat degenen die het zwaarst getroffen zijn of een groter risico van energiearmoede lopen of het meest blootgesteld zijn aan de nadelige gevolgen van energiearmoede, naar behoren worden beschermd. Daarnaast moeten de lidstaten ervoor zorgen dat energie-efficiëntiemaatregelen de bestaande ongelijkheden, met name wat energiearmoede betreft, niet verder vergroten.
🡻 2012/27/EU overweging 44 (aangepast)
Vraagrespons is een belangrijk instrument om de energie-efficiëntie te verhogen, omdat consumenten of door hen aangewezen derde partijen aanzienlijk meer mogelijkheden krijgen om actie te ondernemen op het gebied van informatie over verbruik en facturering; dit
91 Europese pijler van sociale rechten, beginsel 20 “Toegang tot essentiële diensten”: xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx-xxx-xxxxxx-xxxxxxxx-xxx-xxxxxxxx-xxxxx/xxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxx- rights/european-pillar-social-rights-20-principles_nl
verschaft een mechanisme om het verbruik te verminderen of te wijzigen en aldus energie te besparen zowel in eindverbruik als in de productie, het transport en de distributie van energie, dankzij een beter gebruik van netwerken en productiemiddelen.
🡻 2012/27/EU overweging 45
⇨ nieuw
(100) De vraagrespons kan gebaseerd worden op de reacties van eindafnemers op
prijssignalen of op automatisering van gebouwen. De voorwaarden voor en de toegang |
tot vraagrespons moeten verbeterd worden, ook voor kleine eindafnemers. Derhalve |
moeten de lidstaten, rekening houdend met de continue ontwikkeling van slimme |
energienetten, ervoor zorgen dat de nationale regelingsinstanties voor energie ervoor |
kunnen zorgen dat nettarieven en netreguleringen verbeteringen van de energie- |
efficiëntie stimuleren en een dynamische prijsstelling voor vraagresponsmaatregelen |
door eindafnemers steunen. De mogelijkheden van marktintegratie en gelijke |
markttoegang voor vraagzijdemiddelen (aanbod- en consumentenbelasting), naast |
productie, moeten worden benut. Tevens moeten dDe lidstaten moeten erop toezien dat nationale energiereguleringsinstanties een geïntegreerde benadering volgen, inclusief potentiële besparingen in de energievoorziening en de eindgebruikerssectoren. ⇨ Zonder afbreuk te doen aan de
energievoorzieningszekerheid, marktintegratie en anticiperende investeringen in
offshorenetwerken die nodig zijn voor de uitrol van hernieuwbare offshore-energie, moeten de nationale energiereguleringsinstanties ervoor zorgen dat het beginsel “energie-efficiëntie eerst” wordt toegepast bij plannings- en besluitvormingsprocessen en dat nettarieven en netreguleringen de verbetering van de energie-efficiëntie stimuleren. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de transmissie- en distributiesysteembeheerders het beginsel “energie-efficiëntie eerst” eerbiedigen. Dit zou ertoe bijdragen dat transmissie- en distributiesysteembeheerders betere energie- efficiëntieoplossingen en extra kosten voor de aankoop van hulpbronnen aan de vraagzijde overwegen, en rekening houden met de ecologische en sociaal- economische gevolgen van verschillende investeringen en operationele plannen in verband met het net. Een dergelijke aanpak vereist een verschuiving van een eng perspectief van economische efficiëntie naar een perspectief van maximaal sociaal welzijn. Het beginsel “energie-efficiëntie eerst” moet in het bijzonder worden toegepast bij het opstellen van scenario’s voor de uitbreiding van de energie- infrastructuur, waarbij oplossingen aan de vraagzijde als haalbare alternatieven kunnen worden beschouwd en naar behoren moeten worden beoordeeld, en het beginsel moet een intrinsiek onderdeel worden van de beoordeling van netplanningsprojecten. De toepassing ervan moet worden gecontroleerd door de nationale reguleringsinstanties.
⇦
🡻 2012/27/EU overweging 46
⇨ nieuw
(101) Er moeten voldoende betrouwbare professionals met deskundigheid op het vlak van energie-efficiëntie beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat deze richtlijn doelmatig en tijdig wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld bij de naleving van de vereisten met betrekking tot energie-audits en de tenuitvoerlegging van de regelingen voor energie-
efficiëntieverplichtingen. De lidstaten moeten daarom certificatieregelingen ⇨ en/of gelijkwaardige kwalificatie- en passende opleidingsregelingen ⇦opstellen voor de
aanbieders van energiediensten, energie-audits en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie ⇨, in nauwe samenwerking met sociale partners, opleidingsverstrekkers en andere belanghebbenden. De regelingen moeten vanaf december 2024 om de vier jaar worden beoordeeld en zo nodig worden bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de aanbieders van energiediensten, energie-auditors,
energiebeheerders en installateurs van onderdelen van gebouwen over de nodige competenties beschikken ⇦.
🡻 2012/27/EU overweging 47 (aangepast)
⇨ nieuw
(102) Het is noodzakelijk dat de markt voor energiediensten verder wordt ontwikkeld om de beschikbaarheid van zowel de vraag naar als het aanbod van energiediensten te waarborgen. Transparantie, bijvoorbeeld aan de hand van lijsten van ⇨ gecertificeerde
⇦ aanbieders van energiediensten, kan hiertoe bijdragen. ⇨ en beschikbare ⇦
mModelcontracten, uitwisseling van goede praktijken, en richtsnoeren, vooral voor ⇨
dragen in sterke mate bij aan de ingebruikname van energiediensten en
⇦energieprestatiecontracten, ⌫ en ⌧ kunnen eveneens de vraag helpen stimuleren⇨ en het vertrouwen in aanbieders van energiediensten bevorderen ⇦. In een energieprestatiecontract, zoals in andere vormen van financieringsregelingen via
om particulier kapitaal aan te trekken dat essentieel is om het renovatietempo in de Unie op te trekken, meer expertise in de markt te integreren en innovatieve businessmodellen te creëren. Daarom moet bij niet voor bewoning bestemde | |
gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 | 000 m² worden |
verplicht dat de haalbaarheid van het gebruik van energieprestatiecontracten voor renovatie wordt beoordeeld. Dat is een stap vooruit om het vertrouwen in energiedienstenbedrijven te vergroten en de weg vrij te maken voor meer dergelijke |
derden, vermijdt de begunstigde van de energiedienst investeringskosten door een deel van de financiële waarde van de energiebesparing te gebruiken om de volledig of gedeeltelijk door een derde uitgevoerde investering terug te betalen. ⇨ Dat kan helpen
projecten in de toekomst. ⇦
⇩ nieuw
(103) Gezien de ambitieuze renovatiedoelstellingen voor de komende tien jaar in het kader van de mededeling van de Commissie “Renovatiegolf”, is het noodzakelijk de rol van onafhankelijke tussenpersonen op de markt te vergroten, met inbegrip van éénloketsystemen of soortgelijke steunmechanismen, teneinde de marktontwikkeling aan de vraag- en aanbodzijde te stimuleren en energieprestatiecontracten voor de renovatie van zowel particuliere als openbare gebouwen te bevorderen. Lokale energieagentschappen zouden in dit verband een belangrijke rol kunnen spelen en facilitatoren of centrale aanspreekpunten in kaart kunnen brengen en de ontwikkeling ervan kunnen ondersteunen.
(104) In verschillende lidstaten bestaan er voor energieprestatiecontracten nog steeds grote
obstakels als gevolg van resterende regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen. Daarom moeten de dubbelzinnigheden in de nationale wetgevingskaders, het gebrek aan deskundigheid, met name op het gebied van
aanbestedingsprocedures, en concurrerende leningen en subsidies worden aangepakt.
(105) De lidstaten moeten de openbare sector blijven ondersteunen bij het gebruik van energieprestatiecontracten door modelcontracten te verstrekken die rekening houden met de beschikbare Europese of internationale normen, aanbestedingsrichtsnoeren en de in mei 2018 door Eurostat en de Europese Investeringsbank gepubliceerde gids voor de statistische behandeling van energieprestatiecontracten92 over de behandeling van energieprestatiecontracten in overheidsrekeningen, die mogelijkheden aanreiken om de resterende regelgevingsbelemmeringen voor deze contracten in de lidstaten aan te pakken.
🡻 2012/27/EU overweging 48 (aangepast)
⇨ nieuw
(106) ⇨ De lidstaten hebben maatregelen genomen om de regelgevende en niet- regelgevende belemmeringen in kaart te brengen en aan te pakken. ⇦Het is ⇨ echter
⇦ nodig ⇨ meer inspanningen te leveren ⇦ om de aan regulering- en de niet aan
regulering gerelateerde belemmeringen met betrekking tot het gebruik van
energieprestatiecontracten en andere financieringsregelingen via derden met het oog op energiebesparing ⇨ die helpen om energie te besparen ⇦, te identificeren en weg te nemen. Deze belemmeringen omvatten boekhoudregels en -praktijken die verhinderen dat kapitaalinvesteringen en jaarlijkse financiële besparingen welke voortvloeien uit maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie adequaat in de
boekhouding worden weergegeven voor de volledige levensduur van de investeringen. Belemmeringen voor de renovatie van het bestaande gebouwenbestand wegens een opsplitsing van prikkels tussen de verschillende betrokken actoren moeten ook op nationaal niveau worden aangepakt.
⇩ nieuw
(107) De lidstaten hebben de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie (NAPEE’s) van 2014 en 2017 gebruikt om verslag uit te brengen over de vooruitgang bij het wegnemen van regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen voor energie- efficiëntie, met betrekking tot de scheiding van prikkels tussen eigenaars en huurders of tussen eigenaars van een gebouw of gebouwunits. De lidstaten moeten echter in deze richting blijven werken en het potentieel voor energie-efficiëntie in samenhang met de Eurostat-statistieken van 2016 benutten, aangezien meer dan vier op de tien Europeanen in appartementen wonen en meer dan drie op de tien Europeanen huurders zijn.
🡻 2012/27/EU overweging 49
⇨ nieuw
(108) Lidstaten en regio's moeten aangemoedigd worden om voluit gebruik te maken van de
⇨ Europese middelen die beschikbaar zijn in het kader van het MFK en
92 xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxxxx/0000000/0000000/xxxxx_xx_xxxxxxxxxxx_xxxxxxxxx_xx_xxxx_xx.x
df/f74b474b-8778-41a9-9978-8f4fe8548ab1
NextGenerationEU, inclusief de herstel- en veerkrachtfaciliteit, ⇦structuurfondsen en het Cohesiefonds ⇨ de fondsen van het cohesiebeleid, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, alsook de
financiële instrumenten en technische bijstand die beschikbaar zijn in het kader van InvestEU, ⇦ om de aanzet te geven tot ⇨ particuliere en openbare ⇦ investeringen in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie. Investeringen in energie- efficiëntie kunnen bijdragen aan de economische groei, werkgelegenheid, innovatie en de vermindering van brandstofarmoede ⇨ energiearmoede ⇦ in huishoudens, en
leveren daardoor een positieve bijdrage aan de economische, sociale en territoriale cohesie ⇨ en het groene herstel ⇦. Potentiële gebieden voor financiering zijn onder meer energie-efficiëntiemaatregelen in overheidsgebouwen en sociale woningbouw en
de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden om de werkgelegenheid in de energie- efficiëntiesector te stimuleren. ⇨ De Commissie zal zorgen voor synergieën tussen de verschillende financieringsinstrumenten, in het bijzonder tussen de fondsen in gedeeld beheer en de fondsen in direct beheer (zoals de centraal beheerde programma’s Horizon Europa of LIFE), alsook tussen subsidies, leningen en technische bijstand om
hun hefboomwerking op particuliere financiering en hun impact op de verwezenlijking van de doelstellingen van het energie-efficiëntiebeleid te maximaliseren. ⇦
🡻 2012/27/EU overweging 50 (aangepast)
(109) De lidstaten moeten het gebruik van financieringsfaciliteiten aanmoedigen om de doelstellingen van deze richtlijn te realiseren. Deze financieringsfaciliteiten kunnen bestaan in financiële bijdragen en boetes in verband met het niet naleven van een aantal bepalingen van deze richtlijn; middelen die krachtens artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EGvan het Europees Parlement en de Raad93 aan energie-efficiëntie worden toegewezen; middelen die in het kader van het meerjarig financieel kader aan energie-efficiëntie worden toegewezen, in het bijzonder middelen van het
cohesiefonds, de structuurfondsen en het plattelandsontwikkelingsfonds, ⌫ in de Europese fondsen en programma’s ⌧en gereserveerdespecifieke Europese financiële instrumenten, zoals het Europees Fonds voor energie-efficiëntie.
🡻 2012/27/EU overweging 51
(110) Financieringsfaciliteiten kunnen, in voorkomend geval, gebaseerd worden op met projectobligaties van de Unie gegenereerde middelen die aan energie-efficiëntie worden toegewezen; aan energie-efficiëntie toegewezen middelen van de Europese Investeringsbank en andere Europese financiële instellingen, in het bijzonder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en de ontwikkelingsbank van de Raad van Europa; middelen met hefboomwerking verkregen via financiële instellingen; nationale middelen, onder meer verkregen door de invoering van regelgevings- en belastingkaders ter stimulering van energie-efficiëntie-initiatieven en
93 Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
-programma's; inkomsten van jaarlijkse emissierechten op grond van Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad94.
🡻 2012/27/EU overweging 52
(111) De financieringsfaciliteiten kunnen met name die bijdragen, middelen en inkomsten gebruiken om privékapitaalinvesteringen, in het bijzonder van institutionele beleggers, mogelijk te maken en te stimuleren, en daarbij criteria hanteren voor de toekenning van middelen die waarborgen dat zowel sociale als milieudoelstellingen worden verwezenlijkt; gebruikmaken van innovatieve financieringsmechanismen (bijvoorbeeld leninggaranties voor privékapitaal, leninggaranties voor het bevorderen van contracten, subsidies, gesubsidieerde leningen en kredietlijnen met betrekking tot energieprestatie, financiering via derden) die de risico's van energie- efficiëntieprojecten reduceren en ook huishoudens met een laag of middeninkomen in staat stellen tot een kosteneffectieve renovatie; gekoppeld zijn aan programma's of agentschappen die energiebesparingsprojecten aggregeren en aan kwaliteitsbeoordelingen onderwerpen, technische bijstand leveren, de markt voor energiediensten bevorderen en de vraag bij consumenten naar diensten op energiegebied aanzwengelen.
🡻 2012/27/EU overweging 53
(112) De financieringsfaciliteiten zouden ook middelen ter beschikking kunnen stellen voor opleidings- en certificeringsprogramma's die vaardigheden op het gebied van energie- efficiëntie verbeteren en accrediteren; middelen ter beschikking stellen voor onderzoek naar en demonstratie en versnelde invoering van kleinschalige en microtechnologie voor energieproductie en optimalisering van de aansluiting van de betrokken generatoren op het net; gekoppeld zijn aan programma's die de energie- efficiëntie in alle woningen moeten bevorderen om energiearmoede te voorkomen, en verhuurders ertoe moeten aanzetten hun goed zo energie-efficiënt mogelijk te maken; adequate middelen ter beschikking stellen ter ondersteuning van de sociale dialoog en de vaststelling van normen die gericht zijn op het verbeteren van de energie- efficiëntie, het waarborgen van goede arbeidsomstandigheden en het beschermen van de gezondheid en de veiligheid op het werk.
🡻 2012/27/EU overweging 54
⇨ nieuw
(113) De beschikbare ⇨ financieringsprogramma’s, ⇦ financieringsinstrumenten en innovatieve financieringsmechanismen van de Unie dienen te worden ingezet om een praktische uitwerking te geven aan de doelstelling de energieprestatie van de
gebouwen van overheidsinstanties te verbeteren. In dat opzicht kunnen de lidstaten, op vrijwillige basis en rekening houdend met de nationale begrotingsregels, hun
94 Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
inkomsten uit de jaarlijkse emissieruimten op grond van Beschikking 406/2009/EG gebruiken voor de ontwikkeling van dergelijke mechanismen.
🡻 2012/27/EU overweging 55 (aangepast)
(114) Bij het streven naar het 20 %-energie-efficiëntiestreefcijfer zal ⌫ moet ⌧ de Commissie het effect moeten nagaan van nieuwe ⌫ de betrokken ⌧maatregelen op Richtlijn 2003/87/EG die een uniale regeling voor de handel in emissierechten (ETS)
om de prikkels in de regeling waarbij koolstofarme investeringen worden beloond, te handhaven en de onder de regeling vallende sectoren voor te bereiden op de innovaties die in de toekomst nodig zullen zijn. Zij zal moeten controleren wat het effect is op bedrijfstakken die blootstaan aan een significant CO2-weglekrisico, zoals bepaald in Besluit 2014/746/EU van de Commissie95Besluit 2010/2/EU van de Commissie van 24 december 2009 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico96, om ervoor te zorgen dat deze richtlijn de ontwikkeling van die bedrijfstakken ten goede komt en niet belemmert.
🡻 2012/27/EU overweging 56 (aangepast)
Krachtens Richtlijn 2006/32/EG moeten de lidstaten met ingang van 2016 een algemeen nationale indicatieve energiebesparingsstreefwaarde van 9 % vaststellen en ernaar streven deze te verwezenlijken door energiediensten en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te ontwikkelen. Die richtlijn stelt dat het tweede energie-efficiëntieplan dat door de lidstaten werd vastgesteld in voorkomend geval en waar nodig moet worden gevolgd door Commissievoorstellen voor extra maatregelen, waaronder de uitbreiding van de toepassingsperiode van streefcijfers. Indien in een verslag wordt geconcludeerd dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het behalen van de nationale indicatieve streefwaarden, zoals vastgelegd bij die richtlijn, moeten deze voorstellen betrekking hebben op het niveau en de aard van de streefwaarden. Volgens de effectbeoordeling waarmee deze richtlijn gepaard gaat, liggen de lidstaten op koers voor het bereiken van het streefwaarde van 9 %, wat heel wat minder ambitieus is dan het later vastgestelde streefcijfer van 20 % energiebesparing voor 2020. Het is dan ook niet nodig het niveau van de streefwaarden aan te passen.
95 Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).
96 PB L 1 van 5.1.2010, blz. 10.
🡻 2012/27/EU overweging 57 (aangepast)
Het Programma Intelligente energie - Europa vastgesteld bij Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)97 heeft geholpen om een omgeving te creëren waarin het Uniebeleid inzake duurzame energie kan gedijen, doordat marktbelemmeringen worden weggenomen - bijvoorbeeld het feit dat marktactoren en instellingen zich onvoldoende bewust zijn van de problematiek en over te weinig capaciteit beschikken, dat de interne energiemarkt wordt gehinderd door nationale en technische of administratieve belemmeringen, of dat slecht ontwikkelde arbeidsmarkten de uitdaging van een koolstofarme economie niet aankunnen. Veel van deze belemmeringen zijn nog altijd aanwezig.
🡻 2012/27/EU overweging 58 (aangepast)
Het aanzienlijke energiebesparingspotentieel van energiegerelateerde producten moet worden aangeboord, en daarom dient sneller uitvoering en ook ruimere toepassing te worden gegeven aan Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten98 en Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten99. Prioritair zijn de producten met het grootste energiebesparingspotentieel in de zin van het werkplan inzake ecologisch ontwerp, en de eventuele herziening van de bestaande maatregelen.
🡻 2012/27/EU overweging 59 (aangepast)
Teneinde de voorwaarden te verduidelijken waaronder de lidstaten krachtens Richtlijn 2010/31/EU energieprestatievoorschriften kunnen vaststellen met naleving van Richtlijn 2009/125/EG en diens uitvoeringsmaatregelen, moet Richtlijn 2009/125/EG worden gewijzigd.
🡻 2018/2002 overweging 36 (aangepast)
⇨ nieuw
(115) De maatregelen van de lidstaten moeten worden ondersteund door goed ontworpen en efficiënte financiële instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Europees Fonds voor strategische investeringen ⌫ in het
97 PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.
98 PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.
99 PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1.
kader van het InvestEU-programma ⌧, en door financiering van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), die investeringen in energie-efficiëntie in alle stadia van de energieketen
ondersteunen en uitgaan van een omvattende kosten-batenanalyse op grond van een model van gedifferentieerde discontopercentages. De financiële steun moet gericht zijn op kosteneffectieve methoden om de energie-efficiëntie te verbeteren, wat moet leiden tot een daling van het energieverbruik. De EIB en de EBWO dienen, in samenspraak met nationale bevorderingsbanken, programma's en projecten te ontwerpen, genereren en financieren die gericht zijn op de efficiëntiesector, met inbegrip van energiearme huishoudens.
⇩ nieuw
(116) Sectoroverschrijdend recht biedt een sterke basis voor consumentenbescherming met betrekking tot een breed scala aan reeds bestaande energiediensten, en zal waarschijnlijk evolueren. Niettemin moeten bepaalde contractuele basisrechten van de afnemers duidelijk worden omschreven. De consumenten moeten kunnen beschikken over duidelijke en begrijpelijke informatie over hun rechten ten aanzien van de energiesector.
(117) Efficiënte en voor alle consumenten toegankelijke onafhankelijke buitengerechtelijke
geschillenbeslechtingsmechanismen, zoals een energieombudspersoon, een consumentenorganisatie of een reguleringsinstantie, zijn een garantie voor betere consumentenbescherming. De lidstaten moeten derhalve voorzien in procedures voor
de snelle en doeltreffende afhandeling van klachten.
🡻 2018/2002 overweging 38 (aangepast)
⇨ nieuw
(118) Om de doeltreffendheid van Xxxxxxxxx 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, te kunnen beoordelen, moet een eis worden ingevoerd ⌫ vastgesteld ⌧ voor het doen van een algemene evaluatie van die ⌫ deze ⌧ richtlijn en tot indiening van een verslag aan het Europees Parlement en de Raad op uiterlijk op 28 februari ⇨ 2027 ⇦ 2024. Deze evaluatie moet plaatsvinden na de algemene inventarisatie in 2023 door
het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, zodat er toelaten dat de nodige aanpassingen in het proces kunnen worden gedaan, waarbij ook rekening wordt gehouden met economische en innovatieve ontwikkelingen.
🡻 2018/2002 overweging 39 (aangepast)
(119) De lokale en regionale autoriteiten moeten een leidende rol krijgen bij de ontwikkeling en het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van de in ⌫ deze ⌧ Rrichtlijn 2012/27/EU vastgelegde maatregelen, zodat zij op adequate wijze kunnen inspelen op de specifieke kenmerken van hun klimaat, cultuur en samenleving.
🡻 2018/2002 overweging 40 (aangepast)
⇨ nieuw
(120) Om recht te doen aan de technologische vooruitgang en het groeiende aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de sector elektriciteitsopwekking moet de standaardcoëfficiënt voor elektriciteitsbesparing in kWh worden herzien om rekening te houden met veranderingen in de primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit (PEF) ⇨ en andere energiedragers ⇦ . Berekeningen die de energiemix van de PEF
voor elektriciteit weergeven, moeten worden gebaseerd op jaarlijkse gemiddelden. De
boekhoudkundige methode op basis van de fysieke energie-inhoud wordt gebruikt met betrekking tot elektriciteit en warmte die worden opgewekt met kernenergie, en de methode op basis van technische omzettingsefficiëntie met betrekking tot elektriciteit en warmte die worden opgewekt uit fossiele brandstoffen en biomassa. De methode voor niet-brandbare vormen van hernieuwbare energie is het directe equivalent op basis van de totale primaire energie. Voor de berekening van het primaire
energieaandeel voor elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling wordt de methode van bijlage II bij ⌫ deze ⌧ Rrichtlijn 2012/27/EU toegepast. Er wordt gebruikgemaakt van een gemiddelde marktpositie in plaats van een marginale marktpositie. Het omzettingsrendement wordt geraamd op 100 % voor niet-brandbare hernieuwbare energiebronnen, 10 % voor geothermische centrales en 33 % voor kerncentrales. De
berekening van de totale efficiëntie van warmtekrachtkoppeling wordt berekend op basis van de meest recente gegevens van Eurostat. Wat systeemgrenzen betreft, bedraagt de PEF voor alle energiebronnen 1. De PEF-waarde verwijst naar het jaar 2018 en is gebaseerd op gegevens die zijn geïnterpoleerd uit de jongste versie van het PRIMES-referentiescenario voor de jaren 2015 en 2020 en aangepast op basis van gegevens van Eurostat tot en met 2016. De analyse heeft betrekking op de lidstaten en Noorwegen. De gegevensreeks voor Noorwegen is gebaseerd op gegevens van het
⌫ ENTSB-E ⌧ Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit.
🡻 2018/2002 overweging 41
(121) Energiebesparingen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van het Unierecht mogen alleen worden geclaimd als zij voortvloeien uit een maatregel die verder reikt dan het minimum dat wordt vereist door de betrokken rechtshandeling van de Unie, hetzij door ambitieuzere energie-efficiëntie-eisen vast te stellen op niveau van de lidstaat, hetzij door de maatregel beter ingang te doen vinden. Gebouwen beschikken over een aanzienlijk potentieel om de energie-efficiëntie verder te vergroten, en de renovatie van gebouwen is op lange termijn een essentieel element met schaalvoordelen om tot grotere energiebesparing te komen. Daarom moet worden verduidelijkt dat het mogelijk is om alle energiebesparingen die voortvloeien uit maatregelen ter bevordering van de renovatie van bestaande gebouwen te claimen op voorwaarde dat ze een aanvulling vormen op ontwikkelingen die ook zonder de beleidsmaatregel zouden hebben plaatsgevonden en op voorwaarde dat de lidstaat aantoont dat de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij daadwerkelijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van de energiebesparingen die worden geclaimd.
🡻 2018/2002 overweging 42 (aangepast)
(122) Overeenkomstig de strategie voor de energie-unie en de beginselen van betere regelgeving dient meer gewicht te worden gegeven aan toezicht en controleregels voor de tenuitvoerlegging van verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en alternatieve beleidsmaatregelen, waaronder de verplichting een statistisch representatieve steekproef van maatregelen te controleren. In Richtlijn 2012/27/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, moet een statistisch relevant aandeel en een statistisch representatieve steekproef van maatregelen ter verbetering van de energie- efficiëntie worden begrepen als de verplichting om een subgroep van een statistische populatie van de betreffende energiebesparende maatregelen vast te stellen, op zodanige wijze dat deze subgroep een accurate weergave vormt van de volledige populatie van alle energiebesparende maatregelen, zodat er redelijke betrouwbare conclusies kunnen worden getrokken over het vertrouwen in alle maatregelen.
🡻 2018/2002 overweging 43
⇨ nieuw
(123) Door technologieën op basis van hernieuwbare energie te gebruiken voor het opwekken van energie op of in gebouwen, hoeft er een minder groot beroep te worden gedaan op energie uit fossiele brandstoffen. Het beperken van het energieverbruik en het verbruik van energie uit duurzame bronnen in de bouwsector zijn belangrijke maatregelen om de energieafhankelijkheid van de Unie en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, met name in het licht van de ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de mondiale afspraken die zijn gemaakt in de context van de Overeenkomst van Parijs. Met het oog op hun verplichting inzake
cumulatieve energiebesparing mogen de lidstaten, om aan hun energiebesparingsverplichtingen te voldoen ⇨ overeenkomstig de berekeningsmethode in deze richtlijn ⇦, in voorkomend geval de energiebesparingen
⇨ die voortvloeien uit beleidsmaatregelen ter bevordering van hernieuwbare technologieën ⇦ door op of in gebouwen opgewekte energie voor eigen gebruik in aanmerking nemen. ⇨ Met energiebesparingen als gevolg van beleidsmaatregelen met
betrekking tot het gebruik van directe verbranding van fossiele brandstoffen dient geen rekening te worden gehouden. ⇦
⇩ nieuw
(124) Voor sommige van de bij deze richtlijn ingevoerde wijzigingen is wellicht een latere wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 nodig om de samenhang tussen de twee
rechtshandelingen te waarborgen. Nieuwe bepalingen, die voornamelijk betrekking hebben op de vaststelling van nationale bijdragen, mechanismen voor het opvullen van lacunes en rapportageverplichtingen, moeten worden gestroomlijnd en overgenomen in die verordening, zodra die is gewijzigd. Sommige bepalingen van Verordening
(EU) 2018/1999 moeten wellicht ook opnieuw worden beoordeeld in het licht van de
in deze richtlijn voorgestelde wijzigingen. De aanvullende rapportage- en monitoringvereisten mogen geen nieuwe parallelle rapportagesystemen creëren, maar zouden vallen binnen het bestaande monitoring- en rapportagekader uit hoofde van
Verordening (EU) 2018/1999.
(125) Om de praktische uitvoering van deze richtlijn op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen, moet de Commissie de uitwisseling van ervaringen op het gebied van praktijken, benchmarking, netwerkactiviteiten en innovatieve praktijken op een onlineplatform blijven ondersteunen.
🡻 2012/27/EU overweging 60 (aangepast)
Aangezien de lidstaten zonder extra energie-efficiëntiemaatregelen de doelstelling van deze richtlijn, namelijk in 2020 het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % voor de Unie realiseren en de weg effenen voor verdere energie-efficiëntieverbeteringen na 2020, niet voldoende kunnen realiseren, en deze doelstelling beter gerealiseerd kan worden op het niveau van de Unie, kan de Unie maatregelen vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
🡻 2018/2002 overweging 45 (aangepast)
⇨ nieuw
(126) Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bereiken van het energie- efficiëntiestreefcijferde doelstellingen voor de Unie, van een energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en van minstens 32,5 % voor 2030, en het treffen van voorbereidingen voor een verdere verbetering van de energie-efficiëntie ⇨ en in de
richting van klimaatneutraliteit ⇦na deze data, niet voldoende door de lidstaten
kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het
optreden, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Europese Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginstel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
🡻 2012/27/EU overweging 61 (aangepast)
(127) Om aanpassingen aan de technische vooruitgang en wijzigingen in de distributie van energiebronnen mogelijk te maken, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 ⌫ VWEU ⌧ van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de herziening van de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden die zijn vastgelegd op basis van ⌫ deze ⌧Rrichtlijn 2004/8/EG en met betrekking tot de waarden, berekeningsmethoden, de standaard primaire-energiecoëfficiënt en eisen in de bijlagen bij deze richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op
deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
🡻 2018/2002 overweging 37 (aangepast)
(128) Om te garanderen dat de bijlagen bij Richtlijn 2012/27/EU en de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden kunnen worden geactualiseerd, moet de aan de Commissie verleende bevoegdheidsdelegatie worden verlengd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven100. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
🡻 2012/27/EU overweging 62
(129) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren101.
🡻 2012/27/EU overweging 63 (aangepast)
Alle inhoudelijke bepalingen van Xxxxxxxxxxx 2004/8/EG en 2006/32/EG met uitzondering van artikel 4, leden 1 tot en met 4, en de bijlagen I, III en IV van Richtlijn 2006/32/EG, moeten worden ingetrokken. De laatstgenoemde bepalingen dienen van toepassing te blijven totdat de termijn voor het bereiken van de streefwaarde van 9 % is verstreken. Artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU, die de lidstaten ertoe verplicht om te trachten alleen producten met de hoogste energie-efficiëntieklasse aan te kopen, moeten eveneens worden geschrapt.
🡻 2012/27/EU overweging 64 (aangepast)
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht moet worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG inhoudelijk zijn
100 PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
101 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijnen.
⇩ nieuw
(130) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die vorige richtlijn.
🡻 2012/27/EU overweging 65 (aangepast)
⇨ nieuw
(131) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen ⇨ doet geen afbreuk ⇦ aan de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijnen voor omzetting in nationaal recht en de toepassing van de Rrichtlijnen ⌫ in bijlage XV, deel B ⌧ 2004/8/EG en 2006/32/EG.
🡻 2012/27/EU overweging 66 (aangepast)
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsteksten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,
🡻 2012/27/EU
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN ENERGIE- EFFICIËNTIESTREEFCIJFERS
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
🡻 2018/2002 artikel 1, lid 1 (aangepast)
⇨ nieuw
1. Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor het bevorderen van energie-efficiëntie binnen de Unie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar kerndoelstreefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en haar kerndoel van ten
minste 32,5 % voor 2030 haalt; de richtlijn maakt ook voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na deze data mogelijk.
Deze richtlijn stelt regels vast om ⇨ energie-efficiëntiemaatregelen prioritair uit te voeren in alle sectoren, ⇦ belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en markttekortkomingen te verhelpen die efficiëntie in energievoorziening en -gebruik in de weg staan., alsmede ⌫ De richtlijn voorziet ook in de vaststelling van ⌧ indicatieve nationale energie- efficiëntiestreefcijfers en bijdragen energie-efficiëntiebijdragen voor 2020 en 2030.
Deze richtlijn draagt bij tot de uitvoering van het beginsel voorrang voor energie-efficiëntie eerst ⇨ en draagt zo bij tot een Unie met een inclusieve, billijke en welvarende maatschappij met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie ⇦.
🡻 2012/27/EU
2. De vereisten in deze richtlijn zijn minimumvereisten en beletten niet dat een lidstaat verdergaande maatregelen handhaaft of treft. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met het Unierecht. Indien nationale wetgeving voorziet in strengere maatregelen, moet de lidstaat dergelijke wetgeving bij de Commissie melden.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. “energie”,: alle vormen van energieproducten, brandstoffen, warmte, hernieuwbare energie, elektriciteit of elke andere vorm van energie, als bepaald in artikel 2, puntonder d), van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken102;
⇩ nieuw
2. “energie-efficiëntie eerst”: “energie-efficiëntie eerst” in de zin van artikel 2, punt 18, van Xxxxxxxxx (EU) 2018/1999;
“energiesysteem”: een systeem dat hoofdzakelijk is ontworpen om energiediensten te
leveren teneinde te voldoen aan de vraag van de eindgebruikerssectoren naar energie
3.
in de vorm van warmte, brandstoffen en elektriciteit;
🡻 2012/27/EU (aangepast)
⇨ nieuw
42. “primair energieverbruik”,: bruto ⇨ beschikbare energie ⇦binnenlands verbruik, uitgezonderd ⇨ internationale scheepsbunkers, ⇦verbruik voor nietnon- energetische doeleinden ⇨ eindverbruik en omgevingswarmte ⇦;
102 Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1).
in internationale scheepsbunkers, omgevingswarmte en leveringen aan de omzettingssector, de energiesector en verliezen als gevolg van transmissie en
53. “eindenergieverbruik”,: alle aan de industrie, het vervoer ⇨ (inclusief energieverbruik in de internationale luchtvaart) ⇦, de huishoudens, de ⇨ openbare en particuliere ⇦ dienstensector, en de landbouw ⇨ , bosbouw en visserij, en andere eindgebruikers (eindafnemers van energie) ⇦ geleverde energie.⇨ Energieverbruik
distributie (definities in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 zijn van toepassing) ⇦ Leveringen aan de energieomzettingssector en de energiebedrijven zelf vallen hier niet onder;
64. “energie-efficiëntie”,: de verhouding tussen de verkregen prestatie, dienst, goederen of energie, en de hiertoe gebruikte input van energie;
75. “energiebesparingen”,: één hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik voor en na de invoering van één of meer energie- efficiëntieverbeteringsmaatregelen te meten en/of te ramen, met één correctie voor de externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden;
86. “verbetering van de energie-efficiëntie”,: een toename van de energie-efficiëntie ten gevolge van technologische, gedrags- en/of economische veranderingen;
97. “energiedienst”,: het fysieke voordeel, nut of welzijn dat wordt bereikt met een combinatie van energie met energie-efficiënte technologie of actie, die de bewerkingen, het onderhoud en de controle kan omvatten die nodig zijn voor de levering van de dienst, welke wordt geleverd op basis van een overeenkomst en welke onder normale omstandigheden heeft aangetoond te leiden tot een controleerbare en meetbare of een schatbare verbetering van de energie-efficiëntie of tot controleerbare en meetbare of schatbare primaire energiebesparingen;
108. “overheidsinstantie”,: aanbestedende dienst, zoals omschreven in Richtlijn 2014/24/EU2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad103 van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten104;
9. “centrale overheid”, alle bestuursinstellingen waarvan de bevoegdheid zich over het
gehele grondgebied van een lidstaat uitstrekt;
1110. “totale bruikbare vloeroppervlakte”,: de vloeroppervlakte van een gebouw of van een deel van een gebouw waar energie wordt gebruikt om het binnenklimaat te regelen;
⇩ nieuw
2014/24
12. “aanbestedende diensten”: aanbestedende diensten in de zin van artikel 6, lid 1, van
Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, punt 1, van Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx 2014/25/EU;
/EU en artikel 3, lid 1,
13. “aanbestedende instanties”: aanbestedende instanties als gedefinieerd in Richtlijn 2014/23/EU, Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU;
103 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
104 PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
⇨ nieuw
1411. “energiebeheersysteem”: een reeks van onderling verband houdende of op elkaar inwerkende elementen van een plan waarin een energie-efficiëntiedoelstelling en een strategie om deze doelstelling te verwezenlijken is vastgelegd ⇨ , daarbij inbegrepen de monitoring van het daadwerkelijke energieverbruik, genomen maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie en metingen van de vooruitgang ⇦;
1512. “Europese norm”,: een door het Europees Comité voor normalisatie, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen goedgekeurde en voor publiek gebruik ter beschikking gestelde norm;
1613. “internationale norm”,: een door de Internationale Organisatie voor Normalisatie vastgestelde en openbaar beschikbaar gestelde norm;
1714. “aan verplichtingen gebonden partij”,: energiedistributeur of detailhandelaar in energie, die gebonden is door de nationale regelingen voor energie- efficiëntieverplichtingen, bedoeld in artikel 87;
1815. “met de uitvoering belaste partij”,: een juridische entiteit met de door een overheid of een andere overheidsinstantie gedelegeerde bevoegdheid om een financieringsregeling te ontwikkelen, te beheren of uit te voeren namens de overheid of een andere overheidsinstantie;
1916. “deelnemende partij”,: een onderneming of een overheidsinstantie die zich ertoe heeft verbonden bepaalde doelstellingen te bereiken in het kader van een vrijwillige overeenkomst, of die onder een beleidsinstrument van nationale regelgeving valt;
2017. “uitvoerende overheidsinstantie”,: een publiekrechtelijke instantie die verantwoordelijk is voor het uitvoeren of controleren van de belasting op energie of koolstof, de financiële regelingen en instrumenten, fiscale prikkels, normen en standaarden, etikettering van het energieverbruik, opleiding of onderwijs;
2118. “beleidsmaatregel”,: een instrument van regulerende, financiële of fiscale aard, of gebaseerd op vrijwillige deelneming of bedoeld voor informatieverstrekking, dat formeel in een lidstaat is ingesteld en wordt toegepast teneinde een kader, vereiste of prikkel tot stand te brengen die de marktdeelnemers ertoe aanzet energiediensten te verstrekken en aan te kopen en andere maatregelen ter verbetering van de energie- efficiëntie te nemen;
2219. “afzonderlijke actie”,: een actie die leidt tot controleerbare, meetbare of schatbare verbeteringen van de energie-efficiëntie en die wordt ondernomen als gevolg van een beleidsmaatregel;
2320. “energiedistributeur”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder, die verantwoordelijk is voor het transport van energie, met het oog op levering aan de eindafnemers of aan de distributiestations die energie aan eindafnemers verkopen;
2421. “distributiesysteembeheerder”,: „distributiesysteembeheerder” als gedefinieerd in respectievelijk ⌫ artikel 2, punt 29, van ⌧ Xxxxxxxxx (EU) 2019/9442009/72/EG
⇨ wat betreft elektriciteit, ⇦ en ⌫ in artikel 2, punt 6, van ⌧ Richtlijn
2009/73/EG ⇨ wat betreft gas ⇦;
2522. “detailhandelaar in energie”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt;
2623. “eindafnemer”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindverbruik;
2724. “aanbieder van energiediensten”,: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in de inrichtingen of gebouwen van een eindafnemer energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie levert;
2825. “energie-audit”,: een systematische procedure met als doel toereikende informatie te verzamelen omtrent het huidige energieverbruiksprofiel van een gebouw of groep gebouwen, van een industriële of commerciële activiteit of installatie of van private of publieke diensten, mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing te signaleren en kwantificeren ⇨, het potentieel van het kosteneffectieve gebruik of de
kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie te bepalen ⇦ en verslag uit te
brengen van de resultaten;
26. „kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo's”, ondernemingen als omschreven in titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG105; tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt;
2927. “energieprestatiecontract”,: een contractuele regeling tussen de begunstigde en de aanbieder van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie, die tijdens de gehele looptijd van het contract wordt geverifieerd en gecontroleerd, waarbij de investeringen (arbeid, leveringen of diensten) zodanig worden betaald dat ze in verhouding staan tot de contractueel vastgelegde mate van verbetering van de energie-efficiëntie of een ander overeengekomen prestatiecriterium, zoals financiële besparingen;
het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie
3028. “slimme-metersysteem” of “intelligent meetsysteem”,: een elektronisch systeem dat
⇨ een “slimme-metersysteem” zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2019/944 ⇦; 3129. “transmissiesysteembeheerder”,: een „transmissiesysteembeheerder” in de zin van
respectievelijk ⌫ artikel 2, punt 35, van ⌧Xxxxxxxxx (EU) 2019/9442009/72/EG en
Richtlijn 2009/73/EG⇨, voor elektriciteit en gas respectievelijk ⇦;
3230. “warmtekrachtkoppeling”,: de gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische of mechanische energie;
3331. “economisch aantoonbare vraag”,: een vraag die de behoefte aan verwarming of koeling niet overstijgt en waaraan anders onder marktvoorwaarden zou worden voldaan door andere processen van energieopwekking dan warmtekrachtkoppeling;
3432. “nuttige warmte”,: warmte die in een warmtekrachtkoppelingsproces wordt geproduceerd om aan een economisch aantoonbare vraag naar warmte of koeling te voldoen;
105
PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
3533. “elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling”,: elektriciteit opgewekt in een proces dat is gekoppeld aan de opwekking van nuttige warmte en berekend in overeenstemming met de methodologie in bijlage III;
3634. “hoogrenderende warmtekrachtkoppeling”,: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria van bijlage IIIII;
3735. “totaal rendement”,: de som op jaarbasis van de productie van elektriciteit en van mechanische energie en de opbrengst aan nuttige warmte, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de opwekking van warmte in een warmtekrachtkoppelingsproces en voor de brutoproductie van elektriciteit en van mechanische energie;
3836. “elektriciteit-warmteratio”,: de verhouding tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en nuttige warmte wanneer de warmtekrachtkoppelingsmodus volledig in bedrijf is, op basis van operationele gegevens van de specifieke eenheid;
3937. “warmtekrachtkoppelingseenheid”,: een eenheid die in de warmtekrachtkoppelingsmodus kan werken;
4038. “kleinschalige warmtekrachtkoppelingseenheid”,: een warmtekrachtkoppelingseenheid met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 1 MWe;
4139. “micro-warmtekrachtkoppelingseenheid”,: een warmtekrachtkoppelingseenheid met een maximumcapaciteit van minder dan 50 kWe;
40. “vloeroppervlakte-index”, verhouding tussen de vloeroppervlakte van het gebouw en
de grondoppervlakte in een bepaald grondgebied;
4241. “efficiënte stadsverwarming en -koeling”,: een systeem voor stadsverwarming of - koeling dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt ⇨voldoet aan de criteria van artikel 24⇦;
4342. “efficiënte verwarming en koeling”,: een mogelijkheid voor verwarming en koeling die, in vergelijking met een referentiescenario van een standaardsituatie, een meetbare verlaging inhoudt van de input van primaire energie om één eenheid afgegeven energie te leveren binnen een relevante systeemgrens, en zulks op kostenefficiënte wijze, zoals beoordeeld in de in deze richtlijn bedoelde kosten- batenanalyse, en met inachtneming van de energie die nodig is voor winning, omzetting, transport en distributie;
4443. “efficiënte individuele verwarming en koeling”,: een mogelijkheid voor de voorziening van individuele verwarming en koeling die, in vergelijking met efficiënte stadsverwarming en -koeling, een meetbare vermindering betekent van de input van niet-hernieuwbare primaire energie voor het leveren van één eenheid afgegeven energie binnen een relevante systeemgrens, of die dezelfde input van niet- hernieuwbare primaire energie vereist, maar tegen een lagere kostprijs, met inachtneming van de energie die nodig is voor winning, omzetting, transport en distributie;
⇩ nieuw
“datacentrum”: een structuur, of een groep van structuren, die bestemd is voor de gecentraliseerde accommodatie, interconnectie en exploitatie van informatietechnologie- en netwerktelecommunicatieapparatuur en die diensten voor gegevensopslag, -verwerking en -transport levert, samen met alle faciliteiten en infrastructuurvoorzieningen voor energiedistributie en omgevingscontrole en de nodige mate van veerkracht en beveiliging om de gewenste beschikbaarheid van de
45.
dienst te waarborgen;
🡻 2012/27/EU
⇨ nieuw
4644. “ingrijpende renovatie”,: een renovatie waarvan de kosten hoger liggen dan 50 % van de investeringskosten voor een nieuwe vergelijkbare eenheid;
4745. “aggregator”, dienstenverrichter aan de vraagzijde die meerdere consumentenbelastingen van korte duur combineert om in georganiseerde energiemarkten te verkopen of te veilen. ⇨ : dezelfde betekenis als “onafhankelijke
aankoopgroepering” in de zin van artikel 2, punt 19, van Xxxxxxxxx (EU) 2019/944; ⇦
⇩ nieuw
49. “energiearmoede”: het gebrek aan toegang van een huishouden tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levensstandaard en gezondheid, met inbegrip van voldoende warmte, koeling, verlichting en energie voor toestellen, binnen een relevante nationale context en gezien bestaand sociaal en ander relevant beleid;
50. “eindgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik koopt voor eigen eindgebruik, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewoner is van een afzonderlijk gebouw of van een eenheid in een appartementsgebouw of multifunctioneel gebouw dat beschikt over een centrale bron voor verwarming, koeling of warm water voor huishoudelijk gebruik en die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier heeft;
“gescheiden prikkel”: het ontbreken van een eerlijke en redelijke verdeling van financiële verplichtingen en beloningen in verband met investeringen in energie- efficiëntie over de betrokken actoren, bijvoorbeeld de eigenaars en huurders of de verschillende eigenaars van gebouwunits, dan wel de eigenaars en huurders of verschillende eigenaars van appartementsgebouwen of multifunctionele gebouwen.
52.
Artikel 3
Het beginsel “energie-efficiëntie eerst”
1. Overeenkomstig het beginsel “energie-efficiëntie eerst” zorgen de lidstaten ervoor dat bij beslissingen over de planning, het beleid en belangrijke investeringen met betrekking tot de volgende sectoren rekening wordt gehouden met energie-efficiëntieoplossingen:
a) energiesystemen, en
b) niet-energiesectoren, indien deze sectoren een impact hebben op het energieverbruik en de energie-efficiëntie.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” wordt gecontroleerd door de relevante entiteiten wanneer beleids-, plannings- en investeringsbeslissingen aan goedkeurings- en monitoringvereisten zijn onderworpen.
3. Bij de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”:
a) bevorderen en, waar kosten-batenanalyses vereist zijn, waarborgen de lidstaten de toepassing van kosten-batenmethoden die een goede beoordeling van de bredere voordelen van energie-efficiëntieoplossingen vanuit maatschappelijk oogpunt mogelijk maken;
b) wijzen de lidstaten een entiteit aan die verantwoordelijk is voor het toezicht op de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” en op de effecten van plannings-, beleids- en investeringsbeslissingen op het energieverbruik en de energie-efficiëntie;
brengen de lidstaten verslag uit aan de Commissie, als onderdeel van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig
c)
artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, over de wijze waarop met dit beginsel
rekening is gehouden in de nationale en regionale beslissingen betreffende de planning, het beleid en belangrijke investeringen met betrekking tot de nationale en
regionale energiesystemen.
🡻 2012/27/EU
Artikel 43
Energie-efficiëntiestreefcijfers
⇩ nieuw
1. De lidstaten zorgen gezamenlijk voor een vermindering van het energieverbruik met ten minste 9 % in 2030 ten opzichte van de prognoses van het in 2020 vastgestelde referentiescenario, zodat in 2030 het eindenergieverbruik van de Unie niet meer dan 787 Mtoe bedraagt en het primaire energieverbruik van de Unie niet meer dan 1023 Mtoe bedraagt106.
106
Het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie werd aanvankelijk vastgesteld en berekend met de in 2007 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030 als uitgangswaarde. De wijziging van de Eurostat- methodologie voor de berekening van de energiebalans en de verbeteringen in latere modelprognoses vragen om een wijziging van de uitgangswaarde. Op basis van dezelfde benadering voor het bepalen van het streefcijfer, dat wil zeggen door te vergelijken met de basisscenarioprognoses, wordt het niveau van het energie- efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 afgezet tegen de in 2020 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030 die de nationale bijdragen van de NECP’s weerspiegelen. Op basis van dat herziene referentiescenario zal de Unie haar ambitieniveau inzake energie-efficiëntie moeten opkrikken met minstens 9 % in 2030 vergeleken met het niveau van de inspanningen in het in 2020 vastgestelde referentiescenario. De nieuwe manier waarop het ambitieniveau van de streefcijfers van de Unie wordt uitgedrukt, heeft geen gevolgen voor het daadwerkelijke niveau van de inspanningen die nodig zijn.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
⇨ nieuw
21. Elke lidstaat stelt een indicatief nationaale energie-efficiëntiestreefcijfer vast, op basis van
⇨ bijdragen inzake energie-efficiëntie vast met betrekking tot ⇦ primair verbruik energieverbruikof ⌫ en ⌧ eindverbruik van energie eindenergieverbruik, van besparing van primaire energie of finale energiegebruik, dan wel van energie-intensiteit ⇨ om collectief te voldoen aan het in lid 1 van dit artikel vastgesteld bindend streefcijfer van de Unie ⇦. De lidstaten delen deze streefcijfers overeenkomstig artikel 24, lid 1, en bijlage XIV, deel 1,
⇨ bijdragen, alsook een indicatief traject voor deze bijdragen, ⇦ aan de Commissie mee
⇨ als onderdeel van de actualiseringen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 en in het kader
van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999. ⇦ en ⌫ De lidstaten ⌧ drukken deze tevens uit als een absoluut niveau
van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020; zij ⇨ gebruiken de in bijlage I
bij deze richtlijn gedefinieerde formule en ⇦ leggen daarbij uit hoe en op basis van welke gegevens dit is ⇨ de bijdragen zijn ⇦ berekend.
⇩ nieuw
De lidstaten vermelden ook het aandeel van het energieverbruik van de sectoren van eindenergieverbruik, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende
energiestatistieken, met inbegrip van industrie, woningen, diensten en vervoer, in hun nationale bijdragen voor energie-efficiëntie. Ook moeten prognoses van het energieverbruik
in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) worden vermeld.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
⇨ nieuw
Bij het bepalen van deze streefcijfers ⌫ bijdragen ⌧ houden zij de lidstaten rekening met het volgende:
🡻 2013/12/EU artikel 1 en bijlage, punt a)
⇨ nieuw
energie of niet meer dan 1 086 Mtoe finale energie
a) het energieverbruik van de Unie mag in ⇨ 2030 ⇦ 2020 niet meer bedragen dan 1 483 ⇨ 787 Mtoe eindenergieverbruik of niet meer dan 1 023 ⇦ Mtoe primaire
⇨ primair energieverbruik ⇦;
🡻 2012/27/EU (aangepast)
b) de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen;
c) de maatregelen die zijn vastgesteld om de nationale energiebesparingsstreefwaarden te bereiken overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG, en
cd) andere maatregelen om energie-efficiëntie binnen de lidstaten en op Unieniveau te bevorderen;.
Bij het vaststellen van die streefcijfers kunnen de lidstaten ook rekening houden met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals:
⇩ nieuw
d) alle relevante factoren die van invloed zijn op de efficiëntie-inspanningen, zoals:
i. het collectieve ambitieniveau dat nodig is om de klimaatdoelstellingen te bereiken;
ii. de billijke verdeling van inspanningen in de gehele Unie;
iii. de energie-intensiteit van de economie;
🡻 2012/27/EU
iva) het resterende kosteneffectieve energiebesparingspotentieel;
⇩ nieuw
e) andere nationale omstandigheden die het energieverbruik beïnvloeden, met name:
🡻 2012/27/EU
⇨ nieuw
ib) de ontwikkeling en de voorspelling van het bbp;
iic) de wijzigingen van energie-invoer en -uitvoer ⇨ , ontwikkelingen van de energiemix en ingebruikname van nieuwe duurzame brandstoffen ⇦;
iiid) de ontwikkeling van alle bronnen hernieuwbare energie, kernenergie, het afvangen en opslaan van kooldioxide;
iv) het koolstofvrij maken van energie-intensieve industrieën.
e) vroegtijdige maatregelen.
🡻 2013/12/EU artikel 1 en punt b) van de bijlage daarbij (aangepast)
2. Uiterlijk 30 juni 2014 beoordeelt de Commissie de bereikte vooruitgang en berekent zij de kans dat de Unie in 2020 een energieverbruik van niet meer dan 1483 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 1086 Mtoe finale energie heeft.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
3. Bij het uitvoeren van de in de lid 2 bedoelde beoordeling gaat de Commissie als volgt te werk:
a) zij telt de nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers die door de lidstaten zijn gemeld, op;
b) zij gaat na of de som van die streefcijfers als een betrouwbare leidraad kan worden beschouwd om te beoordelen of Unie als geheel op schema ligt, en houdt
daarbij rekening met de evaluatie van het eerste jaarverslag overeenkomstig artikel 24, lid 1, en met de evaluatie van de nationale actieplannen inzake energie- efficiëntie, overeenkomstig artikel 24, lid 2;
c) zij houdt rekening met aanvullende analyse die voortvloeit uit:
i) een beoordeling van de vooruitgang op het vlak van energieverbruik en van energieverbruik in verhouding tot de economische activiteit op Unieniveau, waaronder de vooruitgang in verband met de efficiëntie in de energievoorziening in de lidstaten die hun nationale indicatieve streefcijfers hebben gebaseerd op eindenergieverbruik of de totale energiebesparing, inclusief de vooruitgang tengevolge van de naleving door die lidstaten van hoofdstuk III van deze richtlijn;
ii) de resultaten van modelberekeningen betreffende toekomstige ontwikkelingen in energieverbruik op Unieniveau;
🡻 2013/12/EU artikel 1 en punt c) van de bijlage daarbij (aangepast)
d) zij vergelijkt de resultaten onder a) tot en met c) met de hoeveelheid energieverbruik die nodig is om in 2020 een energieverbruik van niet meer dan 1483 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 1086 Mtoe finale energie te halen.
🡻 2019/504 artikel 1
5. Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen vast om de in artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfers van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen 4 en 6 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad107. Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 128 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 846 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Commissie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in en overeenkomstig de procedure van artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999.
⇩ nieuw
3. Wanneer de Commissie op basis van haar beoordeling overeenkomstig artikel 29, leden 1 en 3, van Verordening (EU) 2018/1999 concludeert dat onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het voldoen aan de energie-efficiëntiebijdragen, zorgen de lidstaten die hun in lid 2 van dit artikel bedoelde indicatieve trajecten niet halen, ervoor dat binnen een jaar na de datum van
107
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 00/00/XX, 00/00/XX, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
ontvangst van de beoordeling van de Commissie aanvullende maatregelen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat zij weer op schema komen om hun energie-efficiëntiebijdragen te halen. Deze aanvullende maatregelen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, de volgende maatregelen:
nationale maatregelen die extra energiebesparingen opleveren, met inbegrip van sterkere projectontwikkelingsbijstand voor de tenuitvoerlegging van
a)
investeringsmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie;
b) het verhogen van de energiebesparingsverplichting als bedoeld in artikel 8;
c) het aanpassen van de verplichting voor de overheidssector;
d) het verstrekken van een vrijwillige financiële bijdrage aan het in artikel 25 bedoelde nationale fonds voor energie-efficiëntie of een ander financieringsinstrument voor energie-efficiëntie, waarbij de jaarlijkse financiële bijdragen gelijk zijn aan de investeringen die nodig zijn om het indicatieve traject te bereiken.
Wanneer een lidstaat zijn in lid 2 van dit artikel bedoelde indicatieve traject niet haalt, neemt deze in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatvoortgangsverslag overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 een toelichting op over de wijze waarop de lidstaat de kloof zal dichten om ervoor te zorgen dat de nationale energie-efficiëntiebijdragen worden gehaald.
De Commissie beoordeelt of de in dit lid bedoelde nationale maatregelen volstaan om de energie-efficiëntiestreefcijfers van de Unie te halen. Indien de nationale maatregelen ontoereikend worden geacht, stelt de Commissie in voorkomend geval maatregelen voor en maakt zij gebruik van haar bevoegdheid op het niveau van de Unie in aanvulling op de aanbevelingen om te garanderen dat met name de streefcijfers van de Unie inzake energie- efficiëntie voor 2030 worden bereikt.
4. De Commissie beoordeelt uiterlijk op 31 december 2026 alle methodologische veranderingen in de gegevens die zijn gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken, in de methodologie voor de berekening van de energiebalans en in energiemodellen voor Europees energiegebruik, en stelt zo nodig technische berekeningsaanpassingen voor van de streefcijfers van de Unie voor 2030 teneinde het in lid 1 van dit artikel vastgestelde ambitieniveau te handhaven.
🡻 2018/2002 artikel 1, lid 2
6. De Commissie zal beoordelen of de Unie de in artikel 1, lid 1, genoemde kerndoelen inzake energie-efficiëntie voor 2030 heeft gehaald, zodat zij uiterlijk in 2023 een
wetgevingsvoorstel kan indienen om deze naar boven toe te herzien in geval van substantiële |
kostenverlagingen die het gevolg zijn van economische of technologische ontwikkelingen, of |
om indien nodig te voldoen aan de internationale verplichtingen van de Unie op het gebied |
van de overstap naar een koolstofarme economie.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
HOOFDSTUK II
EFFICIËNTIE IN ENERGIEGEBRUIK ⌫ VOORBEELDFUNCTIE XXX XX XXXXXXXXXXXXXXX x
⇩ nieuw
Artikel 5
Leidende rol voor overheidssector op het gebied van energie-efficiëntie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat het totale eindenergieverbruik van alle overheidsinstanties samen ieder jaar met ten minste 1,7 % wordt verminderd ten opzichte van het jaar X-2 (waarbij X het jaar is waarin deze richtlijn in werking treedt).
De lidstaten kunnen bij de berekening van het eindenergieverbruik van hun overheidsinstanties rekening houden met klimaatverschillen binnen de lidstaat.
2. De lidstaten nemen in hun nationale energie- en klimaatplannen en actualiseringen daarvan overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 een lijst op van overheidsinstanties die moeten bijdragen tot de nakoming van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verplichting, de mate
waarin elk van die instanties haar energieverbruik moet verminderen en de maatregelen die zij plannen om dat te bereiken. Als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en
klimaatverslagen uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999 brengen de
lidstaten aan de Commissie verslag uit over de jaarlijks bereikte vermindering van het eindenergieverbruik.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat regionale en lokale autoriteiten in hun decarbonisatieplannen specifieke energie-efficiëntiemaatregelen opnemen na raadpleging van belanghebbenden en het publiek, met inbegrip van de specifieke groepen die een groter risico van energiearmoede lopen of gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van energiearmoede, zoals vrouwen, personen met een beperking, ouderen, kinderen, en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren.
4. De lidstaten ondersteunen overheidsinstanties bij het uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, ook op regionaal en lokaal niveau, door richtsnoeren te verstrekken ter bevordering van competentieontwikkelings- en opleidingsmogelijkheden en door samenwerking tussen overheidsinstanties aan te moedigen.
5. De lidstaten moedigen overheidsinstanties aan om bij hun investerings- en beleidsactiviteiten rekening te houden met koolstofemissies gedurende de levenscyclus.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
⇨ nieuw
Artikel 65
Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties
1. Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad108 zorgt elke lidstaat ervoor dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks ⇨ minstens ⇦ 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door hun centrale overheid ⇨ overheidsinstanties ⇦, wordt gerenoveerd om aan de minimumeisen inzake energieprestaties te voldoen die de betrokken lidstaat ⇨ en getransformeerd tot bijna-energieneutrale gebouwen ⇦ op grond van ⌫ overeenkomstig ⌧ artikel 4 ⇨ 9 ⇦ van Richtlijn 2010/31/EU heeft vastgelegd.
Wanneer overheidsinstanties een gebouw gebruiken dat zij niet bezitten, oefenen zij hun contractuele rechten zoveel mogelijk uit en moedigen zij de eigenaar van het gebouw aan het gebouw te renoveren tot een bijna-energieneutraal gebouw overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU. Wanneer zij een nieuw contract sluiten voor de ingebruikneming van een gebouw dat zij niet bezitten, streven overheidsinstanties ernaar dat dat gebouw in de hoogste twee energie-efficiëntieklassen van het energieprestatiecertificaat valt.
Deze 3 % wordt berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. Met ingang van 9 juli 2015 wordt deze drempel verlaagd tot 250 m2.
Indien een lidstaat voorschrijft dat de verplichting om jaarlijks 3 % van de totale
vloeroppervlakte te renoveren ook geldt voor de vloeroppervlakte van gebouwen die
eigendom zijn van en gebruikt worden door bestuursinstellingen op een lager niveau dan de centrale overheid, dan wordt die 3 % ⇨ Het percentage van minstens 3 % wordt ⇦ berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2, dan wel, met ingang van 9 juli 2015, van meer dan 250 m2, die
eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid en deze bestuursinstellingen
⇨ overheidsinstanties ⇦ van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU ⇨ 2024 geen bijna-energieneutrale gebouwen zijn ⇦.
Bij de uitvoering van de maatregelen voor de algehele renovatie van de gebouwen van de |
centrale overheid overeenkomstig de eerste alinea mogen de lidstaten ervoor kiezen het |
gebouw, inclusief bouwschil, apparatuur, exploitatie en onderhoud, als één geheel te zien.
De lidstaten schrijven voor dat, ingeval het kosteneffectief en technisch uitvoerbaar is, de |
gebouwen van de centrale overheid met de slechtste energieprestaties voorrang krijgen bij de |
uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen.
108 Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
2. De lidstaten kunnen beslissen ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen in de zin van lid 1 vast te stellen of toe te passen:
a) gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe
aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of |
historische waarde, voor zover de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake |
energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;
b) gebouwen die eigendom zijn van de strijdkrachten of de centrale overheid en
nationale defensiedoeleinden dienen, uitgezonderd individuele woonruimten en |
kantoorgebouwen voor de strijdkrachten en ander personeel in dienst van de |
nationale defensieautoriteiten;
c) gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten.
3. Indien een lidstaat in een bepaald jaar meer dan 3 % van de totale vloeroppervlakte van gebouwen van de centrale overheid renoveert, mag hij het teveel ten opzichte van het jaarlijkse renovatiepercentage meetellen in een van de drie voorgaande of volgende jaren.
24. In uitzonderlijke gevallen mogen dDe lidstaten mogen nieuwe gebouwen die gebruikt worden door en eigendom zijn van de centrale overheid ⇨ overheidsinstanties bezitten ⇦ ter vervanging van specifieke gebouwen van de centrale overheid die in de voorgaande twee jaren zijn geslooptof gebouwen die in die twee jaren verkocht, gesloopt of buiten gebruik gesteld zijn ten gevolge van een intensiever gebruik van andere gebouwen, meetellen bij het
jaarlijkse renovatiepercentage van de gebouwen van de centrale overheid. Dergelijke uitzonderingen zijn alleen van toepassing indien dit qua energie- en CO2-emissies tijdens de levenscyclus kosteneffectiever en duurzamer zou zijn dan het renoveren van dergelijke gebouwen. De algemene criteria, werkwijzen en procedures aan de hand waarvan dergelijke uitzonderingen kunnen worden bepaald, worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.
35. Voor de toepassing van ⇨ dit artikel ⇦ lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2013 een inventaris is opgesteld en publiek beschikbaar wordt gesteld van de verwarmde en/of gekoelde gebouwen van de centrale overheid ⇨ overheidsinstanties ⇦ met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2, en dat per 9 juli 2015 een
inventaris is opgesteld en bekendgemaakt van de gebouwen van de centrale overheid met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, met uitzondering van de gebouwen die op basis van lid 2 zijn vrijgesteld. ⇨ Die inventaris wordt minstens eenmaal per jaar
geactualiseerd. ⇦ De inventaris dient ⇨ ten minste ⇦ de volgende gegevens te bevatten:
a) de vloeroppervlakte in m2; en
b) de energieprestaties ⇨ het energieprestatiecertificaat ⇦van elk gebouw of andere nuttige energiegegevens ⇨ , afgegeven in overeenstemming met artikel 12 van Richtlijn 2010/31/EU ⇦.
6. Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU, kunnen de lidstaten kiezen voor een alternatieve benadering van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel, waarbij zij andere kostenefficiënte maatregelen treffen, met inbegrip van grondige renovaties en maatregelen om een gedragsverandering bij de gebruikers van het gebouw teweeg te brengen, teneinde in 2020 in de in aanmerking komende gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid een energiebesparing te bereiken die ten minste gelijkwaardig is aan de in lid 1 vereiste, op jaarbasis gerapporteerde, besparing.
Voor de alternatieve benadering kunnen de lidstaten de energiebesparingen waartoe de leden 1 tot en met 4 zouden leiden, ramen aan de hand van de geschikte standaardwaarden voor het
energieverbruik van referentiegebouwen van de centrale overheid vóór en na renovatie, en op | |||||||||
basis van de geschatte oppervlakte van hun gebouwenbestand. De categorieën waaruit de | |||||||||
referentiegebouwen | van | de | centrale | overheid | bestaan | zijn | representatief | voor | dit |
gebouwenbestand.
De lidstaten die voor de alternatieve benadering kiezen, brengen de Commissie uiterlijk op 31 december 2013 op de hoogte van de alternatieve maatregelen die zij wensen te nemen, en maken inzichtelijk hoe zij een gelijkwaardige verbetering van de energieprestatie van de
gebouwen die deel uitmaken van het gebouwenbestand van de centrale overheid, denken te
gaan verwezenlijken.
7. De lidstaten moedigen overheidsinstanties, ook op regionaal en lokaal niveau, en publiekrechtelijke socialehuisvestingmaatschappijen aan om, met inachtneming van hun respectieve bevoegdheden en administratieve organisatie,
a) een energie-efficiëntieplan vast te stellen, dat op zichzelf staat of deel uitmaakt van een breder klimaat- of milieuplan, met specifieke doelstellingen en acties inzake energiebesparing en -efficiëntie, teneinde de in de leden 1, 5 en 6 omschreven voorbeeldfunctie van de gebouwen van de centrale overheid te volgen;
b) een energiebeheersysteem in te voeren, inclusief energie-audits, als onderdeel van de uitvoering van hun plan;
c) waar passend, energiedienstenbedrijven en energieprestatiecontracten te gebruiken om renovaties te financieren en plannen uit te voeren voor het handhaven of verbeteren van energie-efficiëntie op de lange termijn.
Artikel 76
⌫ Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx x Overheidsaankopen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale overheden ⇨ aanbestedende diensten en aanbestedende instanties, bij het gunnen van overheidsopdrachten en concessies met een
waarde gelijk aan of groter dan de in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde drempelwaarden,
⇦ uitsluitend producten, diensten ⇨ , werken ⇦ en gebouwen kopen met hoge energie- efficiëntieprestaties, voor zover dit in overeenstemming is met de kosteneffectiviteit, de
economische haalbaarheid, de duurzaamheid in een breder verband, de technische
geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende concurrentie, zoals bedoeld in ⌫
in overeenstemming met de eisen van ⌧ bijlage IVIII ⌫ bij deze richtlijn ⌧.
⇩ nieuw
van goederen, diensten en gebouwen door overheidsinstanties, voor zover dergelijke |
contracten een waarde hebben die gelijk is aan of groter is dan de drempelbedragen die in |
De in eerste alinea vastgestelde verplichting is van toepassing op contracten voor de aankoop artikel 4 van Richtlijn 2004/18/EG zijn vastgelegd.
De lidstaten zorgen er ook voor dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij
het gunnen van overheidsopdrachten en concessies met een waarde gelijk aan of hoger dan de
in de eerste alinea bedoelde drempelwaarden, het in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde
beginsel “energie-efficiëntie eerst” toepassen, ook voor overheidsopdrachten en concessies
waarvoor in bijlage IV geen specifieke eisen zijn opgenomen.
🡻 2012/27/EU (aangepast)
⇨ nieuw
2. De in lid 1 bedoelde verplichting is van toepassing op contracten van de strijdkrachten, voor zover er geen conflicten ontstaan in verband met de aard en het hoofddoel van de activiteiten van de strijdkrachten. De verplichting geldt niet voor de opdrachten voor levering van de militaire uitrusting omschreven in Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied109.
3. De lidstaten moedigen overheidsinstanties, met name op regionaal en lokaal niveau, met inachtneming van hun respectieve bevoegdheden en bestuursstructuur, aan om naar het voorbeeld van hun centrale overheid uitsluitend producten, diensten en gebouwen met een hoge energie-efficiëntieprestaties te kopen. ⇨ Niettegenstaande artikel 24, lid 4, van deze
richtlijn ⇦ zorgen dDe lidstaten sporen de overheidsinstanties aan, bij het aanbesteden van
dienstverleningscontracten met een aanzienlijk energiegehalte ⇨ ervoor dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties, wanneer deze dienstverleningscontracten met een aanzienlijk energiegehalte gunnen, ⇦ na te gaan nagaan of het mogelijk ⇨ haalbaar ⇦ is energieprestatiecontracten voor de lange termijn te sluiten die energiebesparingen op de lange
termijn opleveren.
4. Onverminderd het eerste lid kunnen de lidstaten bij het aankopen van een productenpakket dat als geheel ⌫ volledig ⌧ onder een gedelegeerde handeling krachtens Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad110Richtlijn 2010/30/EU valt, eisen dat de totale energie-efficiëntie prevaleert boven de energie-efficiëntie van de afzonderlijke producten van dat pakket door het productenpakket aan te kopen dat voldoet aan het criterium
van de hoogste energie-efficiëntieklasse.
⇩ nieuw
5. De lidstaten kunnen eisen dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij het plaatsen van overheidsopdrachten in voorkomend geval rekening houden met bredere sociale aspecten, duurzaamheids- en milieuaspecten en aspecten van de circulaire economie, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van decarbonisatie en nulverontreiniging. In voorkomend geval, en in overeenstemming met de vereisten van bijlage IV, eisen de lidstaten dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties rekening houden met de criteria voor groene overheidsopdrachten van de Unie.
Om transparantie te waarborgen bij de toepassing van energie-efficiëntievereisten in het aanbestedingsproces, maken de lidstaten informatie openbaar over de energie- efficiëntiegevolgen van opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de in lid 1
109 Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 7).
110 Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).