Contract
67 (1997) Nr. 2
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2002 Nr. 137
A. TITEL
Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio;
Lissabon, 11 april 1997
B. TEKST
De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in
Trb. 2002, 113.
C. VERTALING
Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio
De Partijen bij dit Verdrag,
Zich bewust van het feit dat het recht op onderwijs één der rechten van de mens is, en dat hoger onderwijs, als zijnde een hulpmiddel bij het streven naar en de bevordering van kennis, zowel voor individuele personen als voor de samenleving een goed van uitzonderlijk rijk cultu- reel en wetenschappelijk belang is;
Overwegende dat hoger onderwijs een essentiële rol dient te spelen bij het bevorderen van vrede, wederzijds begrip en tolerantie, en in het scheppen van wederzijds vertrouwen tussen volken en landen;
Overwegende dat de grote verscheidenheid aan onderwijsstelsels in de Europese Regio een afspiegeling vormt van haar culturele, sociale, poli- tieke, levensbeschouwelijke, religieuze en economische verscheiden- heid, een goed van buitengewone waarde, dat volledig dient te worden gerespecteerd;
Geleid door de wens, alle mensen van de Regio in staat te stellen, vol- ledig te profiteren van deze waardevolle verscheidenheid door de toe- gang tot de middelen van onderwijs van de andere Partijen te vergemak-
kelijken voor de inwoners van iedere Staat en voor de studenten van de onderwijsinstellingen van iedere Partij, in het bijzonder door hen in staat te stellen, hun opleiding voort te zetten of een studieperiode te voltooien aan instellingen voor hoger onderwijs op het grondgebied van die andere Partijen;
Overwegende dat de erkenning van studies, certificaten, diploma’s en graden behaald in een ander land van de Europese Regio, een belang- rijke maatregel is ter bevordering van de academische mobiliteit tussen de Partijen;
Veel belang hechtend aan het beginsel van autonomie van instellin- gen, en zich bewust van de noodzaak, dit beginsel te handhaven en te beschermen;
Ervan overtuigd dat een billijke erkenning van kwalificaties een we- zenlijk onderdeel vormt van het recht op onderwijs en een verantwoor- delijkheid is van de samenleving;
Gelet op de verdragen van de Raad van Europa en de UNESCO betreffende de academische erkenning in Europa:
Europees Verdrag betreffende de gelijkstelling van diploma’s voor toelating tot universiteiten (1953, ETS 15), en het bijbehorende Proto- col (1964, ETS 49);
Europees Verdrag betreffende de gelijkstelling van tijdvakken van uni- versitaire studie (1956, ETS 21);
Europees Verdrag inzake de academische erkenning van universitaire kwalificaties (1959, ETS 32);
Overeenkomst inzake de erkenning van studies aan, en diploma’s of graden van instellingen van hoger onderwijs in de Staten, behorende tot de Europese Regio (1979);
Europees Verdrag inzake de algemene gelijkstelling van tijdvakken van universitaire studie (1990, ETS 138);
Tevens gelet op het Internationale Verdrag betreffende de erkenning van studies aan, en diploma’s en graden van hoger onderwijs in de Ara- bische en Europese Staten die grenzen aan de Middellandse Zee (1976), dat is aangenomen in het kader van de UNESCO en voor een deel de academische erkenning in Europa bestrijkt;
Indachtig het feit dat dit Verdrag ook dient te worden beschouwd in samenhang met de verdragen van de UNESCO en de Internationale Aan- beveling die andere regio’s van de wereld bestrijkt, en de noodzaak van een verbeterde uitwisseling van informatie tussen deze regio’s;
Zich bewust van de omvangrijke veranderingen in het hoger onder- wijs in de Europese Regio sinds de aanneming van deze Verdragen, het- geen heeft geleid tot een aanzienlijke toegenomen diversificatie binnen
en tussen nationale stelsels van hoger onderwijs, en van de noodzaak de juridische instrumenten en de juridische praktijk aan te passen, zodat deze in overeenstemming zijn met deze ontwikkelingen;
Zich bewust van de noodzaak, gezamenlijke oplossingen te vinden voor praktische problemen inzake de erkenning in de Europese Regio;
Zich bewust van de noodzaak, de huidige erkenningspraktijk te ver- beteren en deze doorzichtiger te maken en beter afgestemd op de hui- dige situatie van het hoger onderwijs in de Europese Regio;
Overtuigd van de positieve betekenis van een Verdrag dat is opgesteld en aangenomen onder de gezamenlijke auspiciën van de Raad van Europa en de UNESCO, hetgeen een kader verschaft voor de verdere ontwikkeling van de erkenningspraktijken in de Europese Regio;
Zich bewust van het belang te zorgen voor permanente uitvoerings- mechanismen, ten einde de beginselen en bepalingen van dit Verdrag in praktijk te brengen,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I DEFINITIES
Artikel I
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder de volgende begrip- pen het volgende verstaan:
Toegang (tot hoger onderwijs)
Het recht van gekwalificeerde kandidaten, toelating tot het hoger onderwijs aan te vragen en hiervoor in aanmerking te komen.
Toelating (tot instellingen en programma’s op het gebied van hoger onderwijs)
De handeling die of het stelsel dat het mogelijk maakt dat gekwalifi- ceerde aanvragers een studie in het hoger onderwijs aan een bepaalde instelling en/of via een bepaald programma volgen.
Beoordeling (van instellingen of programma’s)
Het proces waarin de kwaliteit van het onderwijs van een instelling of programma op het gebied van hoger onderwijs wordt bepaald.
Beoordeling (van individuele kwalificaties)
De schriftelijke waardering of evaluatie van de buitenlandse kwalifi- caties van een persoon door een bevoegde instantie.
Bevoegde erkenningsautoriteit
Een instantie die officieel is belast met het nemen van bindende beslis- singen betreffende de erkenning van buitenlandse kwalificaties.
Hoger onderwijs
Alle typen van onderwijsprogramma’s, of reeksen van onderwijs- programma’s, opleiding of onderzoeksopleiding na onderwijs op (post-) secondair niveau, die door de betrokken autoriteiten van een Partij zijn erkend als deel uitmakend van het stelsel van hoger onderwijs van deze Partij.
Instelling voor hoger onderwijs
Een inrichting die hoger onderwijs verzorgt en door de bevoegde autoriteiten van een Partij is erkend als deel uitmakend van het stelsel van hoger onderwijs van deze Partij.
Programma op het gebied van hoger onderwijs
Een onderwijsprogramma dat door de bevoegde autoriteit van een Partij is erkend als deel uitmakend van het stelsel van hoger onderwijs van deze Partij; voltooiing hiervan verschaft de student een kwalificatie op het gebied van hoger onderwijs.
Studieperiode
Elk programma onderdeel op het gebied van hoger onderwijs dat is geëvalueerd en schriftelijk vastgelegd en dat, hoewel het als zodanig geen volledig studieprogramma is, een aanzienlijke verwerving van ken- nis of vaardigheden vertegenwoordigt.
Kwalificatie
A. Kwalificatie op het gebied van hoger onderwijs
Elke graad, elk diploma of ander certificaat die of dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit en waaruit de succesvolle voltooiing van een programma op het gebied van hoger onderwijs blijkt.
B. Kwalificatie die toegang verleent tot hoger onderwijs
Elk diploma of ander certificaat dat is verleend door een bevoegde autoriteit waaruit de succesvolle voltooiing van een onderwijsprogramma blijkt en die de bezitter van de kwalificatie het recht geeft in aanmerking te komen voor toelating tot hoger onderwijs (zie de definitie van toe- gang).
Erkenning
Een formele bevestiging door een bevoegde autoriteit van de waarde van een buitenlandse kwalificatie op het gebied van onderwijs met het oog op toegang tot activiteiten op het gebied van onderwijs en/of werk.
Eis
A. Algemene eisen
Voorwaarden waaraan in alle gevallen dient te zijn voldaan om in aan- merking te komen voor toegang tot hoger onderwijs, of tot een bepaald niveau daarvan, of voor het verkrijgen van een kwalificatie op het gebied van hoger onderwijs op een bepaald niveau.
B. Specifieke eisen
Voorwaarden waaraan in aanvulling op de algemene eisen dient te zijn voldaan, ten einde te worden toegelaten tot een bepaald programma op het gebied van hoger onderwijs, of ter verkrijging van een specifieke kwalificatie op het gebied van hoger onderwijs in een bepaalde studie- richting.
HOOFDSTUK II BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEITEN
Artikel II.1
1. Wanneer de centrale autoriteiten van een Partij bevoegd zijn tot het nemen van beslissingen op het gebied van erkenning, is deze Partij onmiddellijk gebonden door de bepalingen van dit Verdrag en treft zij de noodzakelijke maatregelen ten einde de uitvoering van de bepalingen ervan op haar grondgebied te verzekeren.
Wanneer de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen op het gebied van erkenning ligt bij entiteiten van de Partij, doet de Partij één der depositarissen een korte schriftelijke verklaring toekomen omtrent haar constitutionele situatie of structuur ten tijde van de ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeu- ring of toetreding, of op enig tijdstip daarna. In zodanige gevallen tref- fen de bevoegde autoriteiten van de entiteiten van de betrokken Partijen de noodzakelijke maatregelen ten einde te zorgen voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag op hun grondgebied.
2. Wanneer de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen op het gebied van erkenning ligt bij individuele instellingen voor hoger onder- wijs of andere entiteiten, geeft iedere Partij, in overeenstemming met haar constitutionele situatie of structuur, de tekst van dit Verdrag door
aan deze instellingen of entiteiten en treft zij alle mogelijke maatregelen ten einde te stimuleren dat de bepalingen daarvan welwillend in over- weging worden genomen en toegepast.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel zijn muta- tis mutandis van toepassing op de verplichtingen van de Partijen uit hoofde van verdere artikelen van dit Verdrag.
Artikel II.2
Ten tijde van de ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op een tijdstip daarna, deelt iedere Staat, Vaticaanstad of de Europese Gemeenschap één der depositarissen van dit Verdrag mede welke auto- riteiten bevoegd zijn tot het nemen van de verschillende categorieën beslissingen op het gebied van erkenning.
Artikel II.3
Niets in dit Verdrag kan afbreuk doen aan bepalingen van een gunsti- gere strekking inzake de erkenning van kwalificaties, afgegeven op het grondgebied van één der Partijen, in of voortvloeiende uit een bestaand of toekomstig verdrag waarbij een Partij bij dit Verdrag mogelijkerwijs partij is of wordt.
HOOFDSTUK III
GRONDBEGINSELEN BETREFFENDE DE BEOORDELING VAN KWALIFICATIES
Artikel III.1
1. Bezitters van kwalificaties afgegeven op het grondgebied van één der Partijen hebben, op verzoek ingediend bij de juiste instantie, pas- sende toegang tot een beoordeling van deze kwalificaties.
2. Ten aanzien van de aanvrager mag geen enkel onderscheid worden gemaakt, op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, handicap, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale, etnische of maat- schappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermo- gen, geboorte of andere status, of op grond van enige andere omstandig- heid die geen betrekking heeft op de waarde van de kwalificatie waarvoor erkenning wordt gevraagd. Ten einde dit recht te waarborgen, verplicht iedere Partij zich ertoe, passende maatregelen te treffen dat een aanvraag voor de erkenning van kwalificaties uitsluitend wordt beoordeeld op grond van verworven kennis en vaardigheden.
Artikel III.2
Iedere Partij zorgt ervoor dat de procedures en criteria die bij de beoordeling en erkenning van kwalificaties worden toegepast, doorzich- tig, samenhangend en betrouwbaar zijn.
Artikel III.3
1. Beslissingen op het gebied van erkenning worden genomen op grond van relevante informatie over de kwalificaties waarvoor erkenning wordt gevraagd.
2. De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van adequate infor- matie ligt in eerste instantie bij de aanvrager, die deze informatie te goe- der trouw dient te verstrekken.
3. Niettegenstaande de verantwoordelijkheid van de aanvrager zijn de instellingen die de kwalificaties in kwestie hebben afgegeven, verplicht op verzoek van de aanvrager en binnen redelijke grenzen, ter zake doende informatie te verstrekken aan de bezitter van de kwalificatie, aan de instelling, of aan de bevoegde autoriteiten van het land waar erken- ning wordt gevraagd.
4. De Partijen geven alle onderwijsinstellingen die deel uitmaken van hun onderwijsstelsel de instructie te voldoen aan elk redelijk verzoek om informatie dat is bedoeld om kwalificaties te beoordelen die aan de bewuste instellingen zijn behaald, of indien van toepassing, stimuleren de instellingen zo te handelen.
5. De verantwoordelijkheid, aan te tonen dat een verzoek niet voldoet aan de ter zake doende eisen, ligt bij de instantie die de beoordeling uit- voert.
Artikel III.4
Teneinde de erkenning van kwalificaties te vergemakkelijken, zorgt iedere Partij ervoor dat juiste en duidelijke informatie wordt verstrekt over haar onderwijsstelsel.
Artikel III.5
Beslissingen inzake erkenning dienen te worden genomen binnen een redelijke termijn welke vooraf door de bevoegde erkenningsautoriteit is aangegeven en wordt gerekend vanaf het tijdstip dat alle noodzakelijke informatie omtrent het verzoek is verstrekt. Wanneer geen erkenning wordt verleend, worden de redenen van de weigering van de erkenning aangegeven en wordt informatie verstrekt over mogelijke stappen die de aanvrager zou kunnen nemen ten einde op een later tijdstip alsnog erken- ning te verkrijgen. Wanneer geen erkenning wordt verleend of wanneer geen beslissing wordt genomen, heeft de aanvrager de mogelijkheid, binnen een redelijke termijn beroep aan te tekenen.
HOOFDSTUK IV
ERKENNING VAN KWALIFICATIES DIE TOEGANG GEVEN TOT HOGER ONDERWIJS
Artikel IV.1
Met het doel toegang te verkrijgen tot programma’s welke deel uit- maken van haar stelsel van hoger onderwijs, erkent iedere Partij de door de andere Partijen afgegeven kwalificaties die voldoen aan de algemene eisen betreffende de toegang tot hoger onderwijs op het grondgebied van die Partijen, tenzij een aanzienlijk verschil kan worden aangetoond tus- sen de algemene eisen betreffende de toegang op het grondgebied van de Partij waar de kwalificatie werd behaald en die op het grondgebied van de Partij waar erkenning van de kwalificatie wordt gevraagd.
Artikel IV.2
In het andere geval is het voldoende als een Partij de bezitter van een kwalificatie dat werd verleend op het grondgebied van één der andere Partijen, op verzoek van de bezitter in staat stelt een beoordeling van die kwalificatie te verkrijgen; in dit geval is mutatis mutandis het bepaalde in artikel IV.1 van toepassing.
Artikel IV.3
Wanneer een kwalificatie slechts toegang geeft tot specifieke typen instellingen of programma’s op het gebied van hoger onderwijs op het grondgebied van de Partij waar de kwalificatie werd behaald, verleent iedere andere Partij aan de bezitters van zodanige kwalificaties toegang tot vergelijkbare specifieke programma’s aan instellingen die deel uitma- ken van haar stelsel van hoger onderwijs, tenzij een aanzienlijk verschil kan worden aangetoond tussen de toegangseisen op het grondgebied van de Partij waar de kwalificatie werd behaald en die op het grondgebied van de Partij waar erkenning van de kwalificatie wordt gevraagd.
Artikel IV.4
Wanneer de toelating tot specifieke programma’s op het gebied van hoger onderwijs afhankelijk is van de vervulling van specifieke voor- waarden in aanvulling op de algemene toegangseisen, kunnen de be- voegde autoriteiten van de betrokken Partij de aanvullende eisen op gelijke wijze opleggen aan bezitters van op het grondgebied van de andere Partijen behaalde kwalificaties, of beoordelen of de aanvragers met op het grondgebied van de andere Partijen behaalde kwalificaties voldoen aan gelijkwaardige eisen.
Artikel IV.5
Wanneer einddiploma’s van middelbaar onderwijs die op het grond- gebied van de Partij waar zij zijn behaald, slechts in combinatie met aan- vullende toelatingsexamens toegang geven tot hoger onderwijs, kunnen
de andere Partijen de toegang afhankelijk maken van deze eisen of een alternatief aanbieden ten einde binnen hun eigen onderwijsstelsel te vol- doen aan deze aanvullende eisen. Ten tijde van de ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op enig tijdstip daarna, kan iedere Staat, Vaticaanstad of de Europese Gemeenschap één der depositarissen ervan in kennis stellen dat hij of zij gebruik maakt van de bepalingen van dit artikel, waarbij hij of zij aangeeft ten opzichte van welke Partijen hij of zij voornemens is dit artikel toe te passen, alsmede de redenen hiervoor.
Artikel IV.6
Onverminderd het bepaalde in de artikelen IV.1, IV.2, IV.3, IV.4 en
IV.5 kan toelating tot een bepaalde instelling voor hoger onderwijs of tot een gegeven programma binnen een zodanige instelling beperkt of selec- tief zijn. In de gevallen waarin toelating tot een instelling en/of pro- gramma op het gebied van hoger onderwijs selectief is, zouden toelatings- procedures dienen te worden opgesteld met de bedoeling ervoor te zorgen dat buitenlandse kwalificaties worden beoordeeld volgens de beginselen van billijkheid en non-discriminatie, beschreven in hoofdstuk III.
Artikel IV.7
Onverminderd het bepaalde in de artikelen IV.1, IV.2, IV.3, IV.4 en
IV.5 kan toelating tot een bepaalde instelling op het gebied van hoger onderwijs afhankelijk worden gesteld van een door de aanvrager af te leggen proeve van voldoende kennis van de voor het onderwijs aan de betrokken instelling gebruikte voertaal of voertalen, of in andere aange- geven talen.
Artikel IV.8
Op het grondgebied van Partijen waar toegang tot hoger onderwijs kan worden verkregen op grond van niet-traditionele kwalificaties, wor- den vergelijkbare kwalificaties die zijn behaald op het grondgebied van andere Partijen op dezelfde wijze beoordeeld als niet-traditionele kwali- ficaties die zijn behaald op het grondgebied van de Partij waar erken- ning wordt gevraagd.
Artikel IV.9
Ten behoeve van toelating tot programma’s op het gebied van hoger onderwijs kan iedere Partij de erkenning van kwalificaties afgegeven door buitenlandse onderwijsinstellingen die op haar grondgebied werk- zaam zijn, afhankelijk stellen van specifieke eisen van de nationale wet- geving of van specifieke overeenkomsten die zijn aangegaan met de Par- tij van herkomst van deze instellingen.
HOOFDSTUK V
ERKENNING VAN TIJDVAKKEN VAN STUDIE
Artikel V.1
Iedere Partij erkent tijdvakken van studie die zijn voltooid in het kader van een programma op het gebied van hoger onderwijs op het grondge- bied van een andere Partij. Deze erkenning omvat zodanige tijdvakken van studie gericht op de voltooiing van een programma op het gebied van hoger onderwijs op het grondgebied van de Partij waar erkenning wordt gevraagd, tenzij een aanzienlijk verschil kan worden aangetoond tussen de tijdvakken van studie voltooid op het grondgebied van een andere Partij en het deel van het programma op het gebied van hoger onderwijs waarvoor deze in de plaats zouden komen op het grondgebied van de Partij waar erkenning wordt gevraagd.
Artikel V.2
In het andere geval is het voldoende als een Partij een persoon die in het kader van een programma op het gebied van hoger onderwijs een studieperiode op het grondgebied van een andere Partij heeft voltooid, op verzoek van betrokkene in staat stelt, een beoordeling te verkrijgen van die studieperiode; in dit geval is mutatis mutandis het bepaalde in artikel V.1 van toepassing.
Artikel V.3
In het bijzonder geldt dat iedere Partij de erkenning van tijdvakken van studie vergemakkelijkt wanneer:
a. er vooraf overeenstemming is bereikt tussen, enerzijds, de instel- ling voor hoger onderwijs of de bevoegde autoriteit die verantwoorde- lijk is voor de desbetreffende studieperiode en, anderzijds, de instelling voor hoger onderwijs of de bevoegde erkenningsautoriteit die verant- woordelijk is voor de gevraagde erkenning; en
b. de instelling voor hoger onderwijs aan welke de studieperiode is voltooid, een certificaat of afschrift van de studieresultaten heeft afge- geven, waaruit blijkt dat de student heeft voldaan aan de voor de desbe- treffende studieperiode gestelde eisen.
HOOFDSTUK VI
ERKENNING VAN KWALIFICATIES VOOR HOGER ONDER- WIJS
Artikel VI.1
Voor zover de beslissing betreffende een erkenning is gebaseerd op de kennis en vaardigheden die blijken uit de kwalificaties voor hoger onder- wijs, erkent iedere Partij de kwalificaties voor hoger onderwijs die zijn
afgegeven op het grondgebied van een andere Partij, tenzij een aanzien- lijk verschil kan worden aangetoond tussen de kwalificatie waarvoor erkenning wordt gevraagd en de overeenkomstige kwalificatie op het grondgebied van de Partij waar erkenning wordt gevraagd.
Artikel VI.2
In het andere geval is het voldoende als een Partij de bezitter van een kwalificatie voor hoger onderwijs die werd verleend op het grondgebied van één der andere Partijen, op verzoek van de bezitter in staat stelt, een beoordeling van die kwalificatie te verkrijgen; in dit geval is mutatis mutandis het bepaalde in artikel VI.1 van toepassing.
Artikel VI.3
Erkenning op het grondgebied van een Partij van een op het grondge- bied van een andere Partij afgegeven kwalificatie voor hoger onderwijs heeft één der volgende consequenties, of beide:
a. toegang tot verdere studies op het niveau van hoger onderwijs, met inbegrip van de desbetreffende examens, en/of tot voorbereidende studie voor het behalen van de graad van doctor, onder dezelfde voor- waarden als die welke gelden voor bezitters van kwalificaties verkregen op het grondgebied van de Partij waar erkenning wordt gevraagd;
b. het gebruik van een academische titel, met inachtneming van de wet- en regelgeving van de Partij of van een gebied dat valt onder het rechtsgebied van de Partij waar erkenning wordt gevraagd.
Bovendien kan erkenning de toegang tot de arbeidsmarkt vergemak- kelijken, met inachtneming van de wet- en regelgeving van de Partij of van het gebied dat valt onder het rechtsgebied van de Partij waar erken- ning wordt gevraagd.
Artikel VI.4
Een beoordeling door een Partij van een kwalificatie voor hoger onderwijs dat is afgegeven door een andere Partij, kan de vorm hebben van:
a. algemeen advies ten behoeve van het verkrijgen van werk;
b. advies aan een onderwijsinstelling met het oog op toelating tot haar programma’s;
c. advies aan enig andere bevoegde erkenningsautoriteit.
Artikel VI.5
Iedere Partij kan de erkenning van kwalificaties voor hoger onderwijs die zijn afgegeven door buitenlandse onderwijsinstellingen die werk- zaam zijn op haar grondgebied, afhankelijk stellen van specifieke eisen van de nationale wetgeving of van specifieke overeenkomsten die zijn aangegaan met de Partij van herkomst van deze instellingen.
HOOFDSTUK VII
ERKENNING VAN KWALIFICATIES IN HET BEZIT VAN VLUCHTELINGEN, ONTHEEMDEN EN PERSONEN IN EEN SITUATIE VERGELIJKBAAR MET DIE VAN VLUCHTELINGEN
Artikel VII
Iedere Partij neemt alle praktisch uitvoerbare en redelijke maatrege- len in het kader van haar onderwijsstelsel en in overeenstemming met haar constitutionele, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ten einde procedures op te stellen die zijn gericht op een billijke en doel- treffende beoordeling van de vraag of vluchtelingen, ontheemden en per- sonen die in een situatie vergelijkbaar met die van vluchtelingen verke- ren, voldoen aan de ter zake doende eisen gesteld voor toegang tot hoger onderwijs, tot verdere programma’s voor hoger onderwijs of tot de arbeidsmarkt, zelfs in de gevallen waarin de op het grondgebied van één der Partijen verkregen kwalificaties niet door documenten kunnen wor- den aangetoond.
HOOFDSTUK VIII
INFORMATIE OVER DE BEOORDELING VAN INSTELLINGEN EN PROGRAMMA’S VOOR HOGER ONDERWIJS
Artikel VIII.1
Iedere Partij verstrekt adequate informatie over elke instelling die deel uitmaakt van haar stelsel van hoger onderwijs en over elk programma dat door deze instellingen wordt gegeven, ten einde de bevoegde auto- riteiten van de andere Partijen in staat te stellen, na te gaan of de kwa- liteit van de door deze instellingen afgegeven kwalificaties erkenning door de Partij waar erkenning wordt gevraagd, rechtvaardigt. Het gaat hierbij om de hieronder uiteengezette informatie:
a. voor Partijen die een stelsel van officiële beoordeling van instel- lingen en van programma’s voor hoger onderwijs hebben opgezet: infor- matie over de methoden en resultaten van deze beoordeling en over de specifieke kwaliteitsnormen voor elk type instelling voor hoger onder- wijs dat kwalificaties voor hoger onderwijs verleent en voor programma’s die voor kwalificaties op dit gebied opleiden;
b. voor Partijen die geen stelsel van officiële beoordeling van instel- lingen en programma’s voor hoger onderwijs hebben opgezet: informa- tie over de erkenning van de onderscheiden kwalificaties die worden behaald bij iedere instelling voor hoger onderwijs, of binnen elk pro- gramma voor hoger onderwijs dat deel uitmaakt van hun stelsel van hoger onderwijs.
Artikel VIII.2
Iedere Partij treft passende maatregelen voor het opstellen, bijhouden en verschaffen van:
a. een overzicht van de onderscheiden typen instellingen voor hoger onderwijs die deel uitmaken van haar stelsel van hoger onderwijs, met daarbij de specifieke kenmerken van elk type instelling;
b. een lijst van erkende instellingen (publiek en privaat) die deel uit- maken van haar stelsel van hoger onderwijs; hierbij wordt aangegeven hun bevoegdheid om onderscheiden typen kwalificaties af te geven en de eisen betreffende de toegang tot elk type instelling en programma;
c. een beschrijving van programma’s voor hoger onderwijs;
d. een lijst van onderwijsinstellingen die zich bevinden buiten haar grondgebied, welke de Partij beschouwt als deel uitmakende van haar onderwijsstelsel.
HOOFDSTUK IX
INFORMATIE OVER ZAKEN BETREFFENDE DE ERKENNING
Artikel IX.1
Teneinde de erkenning van kwalificaties voor hoger onderwijs te ver- gemakkelijken, verplichten de Partijen zich ertoe, doorzichtige stelsels op te zetten voor een volledige beschrijving van de behaalde kwalifica- ties.
Artikel IX.2
1. Vanuit de erkenning dat ter zake doende, juiste en actuele informa- tie noodzakelijk is, vestigt iedere Partij een nationaal informatiecentrum of houdt dit in stand en stelt zij één der depositarissen in kennis van de vestiging, alsmede van wijzigingen die deze betreffen.
2. Op het grondgebied van iedere Partij zorgt elk informatiecentrum voor:
a. vergemakkelijking van de toegang tot authentieke en correcte informatie omtrent het stelsel van hoger onderwijs en kwalificaties voor hoger onderwijs van het land waar het is gevestigd;
b. vergemakkelijking van de toegang tot informatie over de stelsels van en de kwalificaties voor hoger onderwijs van de andere Partijen;
c. verstrekking van adviezen of informatie over zaken betreffende de erkenning en de beoordeling van kwalificaties, in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving.
3. Elk nationaal informatiecentrum beschikt over de noodzakelijke middelen die het in staat stellen zijn functies te vervullen.
Artikel IX.3
Door middel van de nationale informatiecentra of anderszins stimule- ren de Partijen dat de instellingen voor hoger onderwijs van de Partijen het ″ diploma-supplement″ van de UNESCO en de Raad van Europa of elk ander vergelijkbaar document toepassen.
HOOFDSTUK X UITVOERINGSMECHANISMEN
Artikel X.1
De volgende organen houden toezicht op, bevorderen en vergemakke- lijken de uitvoering van het Verdrag:
a. het Comité van het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties van instellingen voor hoger onderwijs in de Europese Regio;
b. het Europese Netwerk van nationale informatiecentra voor acade- mische mobiliteit en erkenning (het ENIC-Netwerk), opgericht bij be- sluit van het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 9 juni 1994 en het Regionale Comité voor Europa van de UNESCO op 18 juni 1994.
Artikel X.2
1. Hierbij wordt het Comité van het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties van instellingen voor hoger onderwijs in de Europese Regio (hierna te noemen ,,het Comité’’) ingesteld. Het is samengesteld uit één afgevaardigde van elke Partij.
2. Voor de toepassing van artikel X.2 geldt het begrip ,,Partij’’ niet voor de Europese Gemeenschap.
3. De in artikel XI.1.1 vermelde Staten en Vaticaanstad, indien zij geen Partij zijn bij dit Verdrag, de Europese Gemeenschap en de Presi- dent van het ENIC-Netwerk kunnen als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van het Comité. Afgevaardigden van gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die in de Regio werkzaam zijn op het gebied van de erkenning, kunnen ook worden uitgenodigd om de verga- deringen van het Comité als waarnemer bij te wonen.
4. De Voorzitter van de Regionale Commissie van de UNESCO voor de Toepassing van de Overeenkomst inzake de erkenning van studies aan, en diploma’s of graden van instellingen van hoger onderwijs in de Staten, behorende tot de Europese Regio, wordt ook uitgenodigd, aan de vergaderingen van het Comité als waarnemer deel te nemen.
5. Het Comité bevordert de toepassing van dit Verdrag en houdt toe- zicht op de uitvoering ervan. Hiertoe kan het Comité, bij meerderheid
van de Partijen, aanbevelingen, verklaringen, protocollen en praktijk- voorbeelden aannemen die de bevoegde autoriteiten van de Partijen als leidraad dienen bij de uitvoering van het Verdrag en bij hun onderzoek van aanvragen voor de erkenning van kwalificaties voor hoger onder- wijs. Hoewel zij niet zijn gebonden aan zodanige teksten, getroosten de Partijen zich iedere inspanning om deze toe te passen, de teksten onder de aandacht te brengen van de bevoegde autoriteiten en de toepassing ervan te stimuleren. Alvorens een beslissing te nemen, wint het Comité het oordeel in van het ENIC-Netwerk.
6. Het Comité rapporteert aan de ter zake doende organen van de Raad van Europa en de UNESCO.
7. Het Comité onderhoudt betrekkingen met de Regionale Commis- sies van de UNESCO voor de Toepassing van de Overeenkomsten inzake de erkenning van studies aan, en diploma’s of graden van instel- lingen van hoger onderwijs, die zijn aangenomen onder auspiciën van de UNESCO.
8. De meerderheid van de Partijen vormt het quorum.
9. Het Comité stelt zijn procedureregels vast. Het komt ten minste eenmaal per drie jaar in gewone zitting bijeen. De eerste vergadering van het Comité vindt plaats binnen één jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag.
10. Het Secretariaat van het Comité wordt opgedragen aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa en de Directeur-Generaal van de UNESCO gezamenlijk.
Artikel X.3
1. Iedere Partij benoemt het nationale informatiecentrum dat is geves- tigd of wordt in stand gehouden volgens artikel IX.2. als lid van het Europese Netwerk van nationale informatiecentra voor academische mobiliteit en erkenning (het ENIC-Netwerk). Indien op het grondgebied van een Partij meer dan één nationaal informatiecentrum volgens artikel
IX.2 is gevestigd of wordt in stand gehouden, zijn deze alle lid van het Netwerk, maar de desbetreffende nationale informatiecentra in kwestie beschikken slechts over één stem.
2. Het ENIC-Netwerk, waarvan de samenstelling is beperkt tot de nationale informatiecentra van de Partijen bij dit Verdrag, ondersteunt en bevordert de praktische uitvoering van het Verdrag door de bevoegde nationale autoriteiten. Het Netwerk komt ten minste eenmaal per jaar in plenaire vergadering bijeen. Het kiest zijn voorzitter en bureau volgens zijn opdracht.
3. Het secretariaat van het ENIC-Netwerk wordt opgedragen aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa en de Directeur-Generaal van de UNESCO gezamenlijk.
4. Door middel van het ENIC-Netwerk werken de Partijen samen met de nationale informatiecentra van de andere Partijen, in het bijzonder door hen in staat te stellen alle informatie te verzamelen die nuttig is voor de nationale informatiecentra bij hun werkzaamheden met betrek- king tot academische erkenning en mobiliteit.
HOOFDSTUK XI SLOTBEPALINGEN
Artikel XI.1
1. Dit Verdrag is opengesteld voor ondertekening door:
a. de Lidstaten van de Raad van Europa;
b. de Lidstaten van de Europese Regio van de UNESCO;
c. iedere andere ondertekenaar, Verdragsluitende Staat of Partij bij het Europees Cultureel Verdrag van de Raad van Europa en/of bij de Overeenkomst van de UNESCO inzake de erkenning van studies aan, en diploma’s of graden van instellingen van hoger onderwijs in de Staten, behorende tot de Europese Regio,
die zijn uitgenodigd de diplomatieke conferentie, belast met de aan- neming van dit Verdrag, bij te wonen.
2. Deze Staten en Vaticaanstad kunnen het feit dat zij ermee instem- men door dit Verdrag te worden gebonden, tot uiting brengen door:
a. ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of
b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeu- ring; of
c. toetreding.
3. De ondertekening vindt plaats bij één van de depositarissen. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dienen te worden nedergelegd bij één van de depositarissen.
Artikel XI.2
Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum waarop vijf Staten, waaronder ten minste drie Lidstaten van de Raad van Eu- ropa, en/of van de Europese Regio van de UNESCO, het feit dat zij ermee instemmen door het Verdrag te worden gebonden, tot uiting heb- ben gebracht. Ten aanzien van iedere andere Staat treedt het in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijd- vak van een maand na de datum waarop hij het feit dat hij ermee instemt door het Verdrag te worden gebonden, tot uiting heeft gebracht.
Artikel XI.3
1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan iedere Staat anders dan die welke vallen binnen één van de in artikel XI.1 genoemde cate- gorieën, verzoeken om toetreding tot dit Verdrag. Een verzoek hiertoe moet worden gericht aan één van de depositarissen, die dit ten minste drie maanden voor de bijeenkomst van het Comité voor het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties van instellingen voor hoger onder- wijs in de Europese Regio doet toekomen aan de Verdragsluitende Sta- ten. De depositaris stelt tevens het Comité van Ministers van de Raad van Europa en de Uitvoerende Raad van de UNESCO in kennis.
2. De beslissing een Staat uit te nodigen die aldus verzoekt te mogen toetreden tot dit Verdrag, wordt genomen met een tweederde meerder- heid van de Partijen.
3. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan de Europese Gemeen- schap daartoe toetreden na een verzoek door haar Lidstaten dat is gericht aan één van de depositarissen. In dat geval is artikel XI.3.2 niet van toe- passing.
4. Ten aanzien van een toetredende Staat of de Europese Gemeen- schap treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de nederleg- ging van de akte van toetreding bij één van de depositarissen.
Artikel XI.4
1. De Partijen bij dit Verdrag die tegelijkertijd partij zijn bij één of meer van de volgende Verdragen:
Europees Verdrag betreffende de gelijkstelling van diploma’s voor toelating tot universiteiten (1953, ETS 15), en het protocol daarbij (1964, ETS 49);
Europees Verdrag betreffende de gelijkstelling van tijdvakken van uni- versitaire studie (1956, ETS 21);
Europees Verdrag inzake de academische erkenning van universitaire kwalificaties (1959, ETS 32);
Internationaal Verdrag betreffende de erkenning van studies aan, en diploma’s en graden van hoger onderwijs in de Arabische en Europese Staten die grenzen aan de Middellandse Zee (1976);
Overeenkomst inzake de erkenning van studies aan, en diploma’s of graden van instellingen van hoger onderwijs in de Staten, behorende tot de Europese Regio (1979);
Europees Verdrag inzake de algemene gelijkstelling van tijdvakken van universitaire studie (1990, ETS 138);
a. passen de bepalingen van dit Verdrag toe in hun wederzijdse betrekkingen;
b. blijven bovengenoemde verdragen waarbij zij partij zijn, toepas- sen in hun betrekkingen met andere Staten die partij zijn bij die Verdra- gen maar niet bij dit Verdrag.
2. De Partijen bij dit Verdrag verplichten zich ertoe geen partij te worden bij één van de in het eerste lid genoemde verdragen bij welke zij nog geen partij zijn, met uitzondering van het Internationale Verdrag betreffende de erkenning van studies aan, en diploma’s en graden van hoger onderwijs in de Arabische en Europese Staten die grenzen aan de Middellandse Zee.
Artikel XI.5
1. Iedere Staat kan ten tijde van de ondertekening of bij de nederleg- ging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toe- treding, het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop dit Ver- drag van toepassing is.
2. Iedere Staat kan op ieder tijdstip daarna, door middel van een aan één van de depositarissen gerichte verklaring de toepassing van het Ver- drag uitbreiden tot elk ander in de verklaring genoemd grondgebied. Ten aanzien van dat grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum van ontvangst van deze verklaring door de deposi- taris.
3. Iedere krachtens de twee voorgaande leden afgelegde verklaring kan ten aanzien van elk in die verklaring genoemd grondgebied worden ingetrokken door middel van een aan één van de depositarissen gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum van ontvangst van deze kennisgeving door de depositaris.
Artikel XI.6
1. Iedere Partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een aan één van de depositarissen gerichte kennisgeving.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twaalf maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris. Deze opzegging is echter niet van invloed op beslissingen aangaande erkenningen die eerder krachtens de bepalingen van dit Verdrag zijn genomen.
3. Beëindiging van dit Verdrag of opschorting van de toepassing ervan als gevolg van het feit dat een Partij een bepaling heeft geschon- den die van wezenlijk belang is voor de verwezenlijking van het doel of oogmerk van dit Verdrag, geschiedt in overeenstemming met het inter- nationale recht.
Artikel XI.7
1. Iedere Staat, Vaticaanstad of de Europese Gemeenschap kan ten tijde van de ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat
hij of zij zich het recht voorbehoudt één of meer van de volgende arti- kelen van dit Verdrag geheel of gedeeltelijk niet toe te passen:
Artikel IV.8 Artikel V.3 Artikel VI.3 Artikel VIII.2 Artikel IX.3
Andere voorbehouden kunnen niet worden gemaakt.
2. Iedere Partij die krachtens het voorgaande lid een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan één van de depositarissen gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.
3. Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een bepaling van dit Verdrag, kan geen toepassing eisen van die bepaling door een andere Partij; indien haar voorbehoud gedeeltelijk of voorwaar- delijk is, kan zij echter wel toepassing eisen van die bepaling voor zover zij deze zelf heeft aanvaard.
Artikel XI.8
1. Het Comité voor het Verdrag inzake de erkenning van kwalifica- ties van instellingen voor hoger onderwijs in de Europese Regio kan ontwerp-wijzigingen van dit Verdrag aannemen met een tweederde meer- derheid van de Partijen. Iedere ontwerp-wijziging die op deze wijze wordt aangenomen, wordt opgenomen in een Protocol bij dit Verdrag. Het Protocol geeft de modaliteiten aan voor de inwerkingtreding ervan, waarvoor in elk geval is vereist dat de Partijen het feit dat zij ermee instemmen hierdoor te worden gebonden, tot uiting hebben gebracht.
2. Er kan geen wijziging worden aangebracht in hoofdstuk III van dit Verdrag volgens de in het eerste lid hierboven gegeven procedure.
3. Iedere ontwerp-wijziging dient ter kennis van één van de deposi- tarissen te worden gebracht, die dit ten minste drie maanden voor de ver- gadering van het Comité doet toekomen aan de Partijen. De depositaris stelt tevens het Comité van Ministers van de Raad van Europa en de Uitvoerende Raad van de UNESCO in kennis.
Artikel XI.9
1. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa en de Directeur- Generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur zijn de depositarissen van dit Verdrag.
2. De depositaris bij wie een akte, kennisgeving of mededeling is nedergelegd, stelt de Partijen bij dit Verdrag alsmede de andere Lidsta- ten van de Raad van Europa en/of van de Europese Regio van de UNESCO in kennis van:
a. iedere ondertekening;
b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag in overeen- stemming met het bepaalde in de artikelen XI.2 en XI.3.4;
d. ieder voorbehoud dat is gemaakt conform artikel XI.7 en de intrekking van ieder voorbehoud die heeft plaatsgevonden conform het bepaalde in artikel XI.7;
e. iedere opzegging van dit Verdrag conform artikel XI.6;
f. iedere verklaring afgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel II.1 of in artikel II.2;
g. iedere verklaring afgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel IV.5;
h. ieder verzoek tot toetreding gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel XI.3;
i. ieder voorstel gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel XI.8;
j. iedere ander akte, kennisgeving of mededeling die betrekking heeft op dit Verdrag.
3. De depositaris die een mededeling ontvangt of een kennisgeving opstelt conform de bepalingen van dit Verdrag, stelt de andere deposita- ris hiervan onverwijld in kennis.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Lissabon op 11 april 1997 in de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal, waarbij deze vier teksten gelijkelijk authentiek zijn, in twee exemplaren, waarvan één zal worden neder- gelegd in het archief van de Raad van Europa en het andere in het archief van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift zal worden gezonden aan alle in artikel XI.1 bedoelde Staten, Vaticaanstad en de Europese Gemeenschap en aan het Secretariaat van de Verenigde Naties.
(Voor de ondertekeningen zie blz. 40 van Trb. 2002, 113)
D. PARLEMENT
Zie Trb. 2002, 113.
E. BEKRACHTIGING
Zie Trb. 2002, 113.
In dat Tractenblad staat vermeld dat in overeenstemming met artikel XI.1, derde lid, van het Verdrag akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring zijn nedergelegd of het verdrag zonder voorbehoud is ondertekend bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Er moet echter vermeld staan dat deze akten zijn nedergelegd en de onder- tekening heeft plaatsgevonden ofwel bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa ofwel bij de Directeur-Generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur. De depositarissen staan vermeld in artikel XI.9, eerste lid, van het Verdrag.
F. TOETREDING
Zie Trb. 2002, 113. G. INWERKINGTREDING Zie Trb. 2002, 113.
J. GEGEVENS
Zie Trb. 2002, 113.
Uitgegeven de tweede augustus 2002.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. X. XX XXXX XXXXXXXX
TRB2917
ISSN 0920 - 2218
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2002