UITSPRAAK GESCHILLENCOMMISSIE RAS 2017-03
UITSPRAAK GESCHILLENCOMMISSIE RAS 2017-03
1 GESCHIL
Bij brief d.d. 2 mei 2017 verzoekt SB J de Geschillencommissie RAS (hierna: commissie) een bindend advies uit te brengen in een geschil met SB B.
SB J verzoekt de commissie:
- in het voordeel van haar te beslissen zodat de arbeidsovereenkomsten van mevrouw B en mevrouw S, conform artikel 38 CAO van rechtswege per 1 mei 2017 zijn overgegaan naar SB B;
- vast te stellen dat door het in gebreke blijven van de formele verplichtingen zij schade zal lijden op grond van artikel 38 lid 8 sub b CAO.
Bij brief d.d. 11 mei 2017 heeft SB B gereageerd op het verzoek van SB J.
Bij brief d.d. 22 mei 2017 met bijlagen (repliek) en brief d.d. 12 juni 2017 met bijlagen (dupliek) hebben partijen hun stellingen verder toegelicht.
Beide partijen hebben aangegeven het advies van de Geschillencommissie als bindend te aanvaarden.
2 VASTSTAANDE FEITEN
2.1 De dames B en S via SB J ten tijde van de contractswisseling ruim 11 jaar werkzaam op het object W Roermond.
2.2 Op 1 mei 2017 vindt er een contractswisseling plaats op het object W. Het contract inzake de schoonmaakactiviteiten is door een heraanbesteding gewisseld van SB J / object W/ in SB B / object W.
2.3 Op het geschil tussen partijen is van toepassing de CAO 2017 - 2018.
3 BEOORDELING GESCHIL
3.1 SB J geeft aan dat de dames B en S al ruim 11 jaar werkzaam zijn op het object W te Roermond. SB B heeft de dames geen juiste aanbieding gedaan. SB B heeft de dames op 24 april 2017 medegedeeld dat zij 1 dag na de wisseling zouden worden overgeplaatst naar objecten ver buiten Roermond, en voorts heeft SB B hen gewezen op het risico van ontslag indien zij deze mondelinge aanbieding niet zouden accepteren. Deze handelwijze van SB B strookt niet met het gedachtegoed van artikel 38 CAO, aldus SB J. SB B heeft de zaken administratief niet op orde en had de dames, schriftelijk, al 10 werkdagen voor datum wisseling een aanbod moeten doen. Dit is in strijd met artikel 38 lid 8 CAO, aldus SB J.
3.2 SB B stelt zich aan de richtlijnen van artikel 38 CAO te hebben gehouden. Een eerste gesprek met de dames B en S heeft reeds op 28 maart 2017 plaatsgevonden. Op 24 april 2017, op de dag van de definitieve gunning, is opnieuw met ze gesproken. Aan hen is in dit gesprek een arbeidscontract aangeboden met gelijke voorwaarden. In dit gesprek is aangegeven dat SB B haar werkgebied heeft in Zuid-Limburg en zij in de toekomst, bijvoorbeeld bij een andere indeling van het werk, binnen de richtlijnen van de CAO, naar een ander object zouden kunnen moeten, aldus SB B. SB B geeft aan dat de werknemers, omwille van transparantie, er in dit gesprek op zijn gewezen dat het niet accepteren van de aanbieding tot ontslag bij SB J zou kunnen leiden. De dames hebben aangegeven dat zij niet in dienst willen treden bij SB B. Bij brief is dat dezelfde dag aan werknemers bevestigd, aldus SB B.
3.3 Van belang in dit geschil is of er door SB B jegens de dames B en S op juiste wijze invulling is gegeven aan artikel 38 CAO, en of er voor SB B nog verplichtingen bestaan. Er is tussen partijen geen discussie over dat deze werknemers niet aan de voorwaarden van artikel 38 CAO voldoen, of de uitzonderingssituaties van artikel 38 lid 2 CAO van toepassing zijn.
3.4 De commissie acht het vooreerst van belang om artikel 38 van de XXX xxxxx te duiden. In het verleden zette na een contractswisseling het verwervende schoonmaakbedrijf vaak andere werknemers in. Dit leidde tot de ongewenste situatie van uitstroom van werknemers uit de branche. Derhalve zijn er in artikel 38 CAO aanvullende afspraken gemaakt waarbij het behoud van werkgelegenheid van de werknemers, betrokken bij een contractswisseling, centraal staat. De commissie oordeelt dat bij een contractsaanbieding volgens artikel 38 lid 3 CAO de verwervende werkgever, gelet op het genoemde doel van het artikel, de werknemer een aanbod dient te doen zonder enige wijziging in werktijden en uren op het te wisselen object.
3.5 De commissie komt tot het volgende oordeel. De discussie tussen partijen gaat primair over de handelwijze van SB B naar de werknemers. Op 23 maart 2017 heeft SB B de eerste keer met de dames B en S oriënterend gesproken. Op 24 april 2017 is er opnieuw een gesprek over de contractswisseling. In dat gesprek is er door SB B aan de werknemers een mondeling aanbod gedaan. Over wat er precies is aangeboden lopen de meningen van partijen uiteen. SB J geeft aan dat in het gesprek aan de werknemers is gemeld dat zij daags na de wisseling zouden worden overgeplaatst. SB B stelt, meer algemeen, dat zij eventueel op een later moment, binnen het ruimere werkgebied van SB B in de regio Zuid - Limburg, zouden kunnen worden overgeplaatst. SB B beroept zich er op dat de werknemers in dit gesprek hebben aangegeven niet in dienst te willen treden bij SB B. Dit onder verwijzing naar bevestiging daarvan bij brief van gelijke datum aan de werknemers. De brief vermeldt -echter- slechts de door SB B vermelde bevestiging maar over de inhoud van het gevoerde gesprek is niets vermeld. De commissie kan gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen niet vaststellen wat nu precies gezegd en aangeboden is door SB B. Dit behoort naar het oordeel van de commissie tot het risico van SB B. Deze procedure biedt verder geen ruimte voor aanvullende bewijslevering, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. In dit verband wordt verwezen naar de eerdere uitspraken van de commissie d.d. 31 oktober 2013 (nr. 2013-19), d.d. 12 december 2013 (nr. 2013- 24) en 20 januari 2017 (nr. 2017-01). Zoals ook in die eerdere uitspraken is vermeld heeft het de voorkeur om, omwille van de duidelijkheid, een schriftelijk aanbod te doen. De CAO gaat verder ook uit, zie artikel 7, van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Eventuele onduidelijkheden als gevolg van mondelinge informatie-uitwisseling, waaronder de huidige discussie tussen partijen of in lijn met het bepaalde in overweging 3.4 een geldige arbeidsovereenkomst is aangeboden, behoort derhalve tot het risico van aanbieder SB B.
Gegeven de vermelde onduidelijkheid en het op SB B rustende risico moet het er in dit geschil derhalve voor worden gehouden dat aan de dames B en S geen geldig aanbod is gedaan.
3.6 Het verzoek van SB J om uit te spreken dat SB B schadeplichtig is wordt afgewezen. Uit de bij dupliek gevoegde stukken volgt dat de definitieve gunning SB B eerst bij brief / fax d.d. 24 april 2017 is gedaan, en dientengevolge aan de termijnen van artikel 38 lid 8 CAO is voldaan. Verder is niet gesteld of gebleken dat er, en zo ja welke, schade er door SB J is geleden.
4 UITSPRAAK
Het eerste verzoek van SB J wordt toegewezen. SB B dient per datum contractswisseling de dames B en S alsnog een schriftelijke aanbieding te doen voor 16 uur per week op het object W te Roermond.
Het tweede verzoek van SB J wordt afgewezen.
Geschillencommissie RAS, ’s-Hertogenbosch, 27 juni 2017