GELEGEN TE VOEREN
BASISINVENTARIS EN BEHEERPLAN BOSRESERVAAT ROODBOS-VEURSBOS-VOSSENAERDE
GELEGEN TE VOEREN
STRUCTUURVISIE VOOR DE NOORDELIJKE BOSGORDEL ROND ANTWERPEN 02-B&B71-R04 1
AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS
Opdrachtgever : | Agentschap voor Natuur en Bos Koniing Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 0 0000 Xxxxxxx | Uiitvoeriing : | Xxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxxx, Xxx Xxx xxx Xxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxx , |
Contactpersoon : | Xxxxxxx Xxx Xxxxxx | Afwerkiing : | 23 JANUARII 2008 |
Status: | Eiindrapport | O. REF : | 05/B&G75 |
Colofon | |||
Titel: | Basisinventaris en Beheerplan Bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde | ||
Jaar van uitvoering: | 2006-2007 | ||
Opdrachtgever: | Agentschap voor Natuur en Bos Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 0 | ||
Contactpersoon opdrachtgever: | Xxxxxxx xxx Xxxxxx | ||
Opdrachthouder: | AEOLUS bvba Xxxxxxxxxxxxx 0x 0000 Xxxxx Tel: 013/35 55 78 Fax: 013/55 69 48 e-mail: xxxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxx.xx, xxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxx.xx | ||
Auteurs: | Xxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxxx (fauna), Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxx (avifauna), Xxx Xxx xxx Xxxxxx (vleermuizen), Goedele Verbeylen (Hazelmuis) en Xxxxxx Xxxxxxxxx (carthografie) | ||
Medewerkers: | Xxxxxx xxxxxxx, Xxxx Xxxxxxx & Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx | ||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
I
i
INHOUDSTAFEL
1.1 Datum van erkenning bosreservaat 3
1.3 Voorwerp van dit beheerplan 5
2.1 Eigendom en identiteit van het bos 6
2.3 Administratieve en geografische situering 7
2.3.1 Administratieve situering 7
2.3.2 Geografische situering 7
2.3.2.1 Ruimtelijke situering 7
2.3.2.2 Bodemgebruik in de omgeving 8
2.4 Bestemming volgens gewestplan 8
2.5 Ligging in of nabij speciale beschermingszones 9
2.5.1 Beschermde landschappen 9
2.5.2 Europese beschermingszones 9
2.5.3 Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) 10
2.5.4 Natuur- en bosreservaten 10
2.7 Zones met integraal en gericht beheer 10
2.9 Kenmerken van het vroegere beheer 12
3.1 Beschrijving van de standplaats 16
3.1.1 Reliëf en hydrografie 16
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
ii | |
3.2 Beschrijving van het biologisch milieu 19 3.2.1.1 Kartering volgens de Biologische Waarderingskaart 19 3.2.1.2 Gecompileerde soortenlijst bosreservaat 20 3.2.1.3 Fytosociologische typering 23 3.2.1.4 Kadering van het huidige reservaat in het netwerk van Vlaamse bosreservaten 26 3.2.1.5 Conclusies naar het beheer 29 3.2.2.2 Zoogdieren: algemeen 39 3.2.2.3 Zoogdieren : Hazelmuis 43 3.2.2.4 Zoogdieren : vleermuizen 50 3.2.2.14 Overige ongewervelden 90 3.2.2.15 Samenvatting Faunagegevens 91 3.2.2.16 Conclusies naar het beheer op basis van fauna 92 3.2.3 Bestandsbeschrijving 94 3.2.3.1 Bestandsindeling en bemonstering 94 3.2.3.2 Verklaring van de afkoringen, kleurcodes en diameterklassen 94 3.2.3.3 Bespreking van de afzonderlijke bestanden 95 | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
iii | |
3.2.4 Leeftijdsverdeling 110 3.2.5 Bestandskaart 110 3.3 Statistische gegevens 111 3.3.1 Bosinventarisatie en fytosociologische inventaris 111 3.3.1.1 Globale verwerking 111 3.3.1.2 Verwerking per bestand 113 3.3.2 Faunistische inventaris 177 3.3.3 Opbrengsten en diensten 177 4 Beheerdoelstellingen 178 4.1 Bosfuncties 178 4.1.1 De ecologische functie 178 4.1.2 De wetenschappelijke functie 178 4.1.3 De Schermfunctie 178 4.2 Beheerdoelstellingen 179 4.2.1 Voor de zones met integraal beheer 179 4.2.1.1 Algemene beheerdoelstelling 179 4.2.1.2 Praktische uitwerking van de beheerdoelstelling 179 4.2.2 Voor de zones met gericht beheer 180 4.2.2.1 Algemene beheerdoelstelling 181 4.2.2.2 Praktische invulling 181 5 Beheerrichtlijnen (alleen geldig voor zones met gericht beheer) 185 5.1 Maatregelen om de natuurlijke flora en fauna te herstellen of te behouden 185 5.2 Maatregelen om de inheemse boomsoorten te bevorderen 185 5.3 Maatregelen om de natuurlijke verjonging te stimuleren 185 5.4 Maatregelen om de ongelijkjarigheid en de ongelijkvormigheid te bevorderen 185 5.5 Maatregelen om het ecologisch evenwicht te bevorderen 185 5.6 Bosbouwtechnische aspecten van het beheerplan: bedrijfsvorm, kapbaarheid, verjongingswijze, omlooptijd, beheerindeling 185 5.7 Overzicht werkzaamheden 186 6 Bijzondere beheerrichtlijnen (alleen geldig voor zones met gericht beheer) 187 6.1 Bosbouwkundige werken 187 | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
iv | |
6.1.1 Bosverjongingsprogramma 187 6.1.2 Be- en herbebossingswerken 187 6.1.3 Omvormingen 187 6.1.4 Bosbehandelings- en verplegingswerken 187 6.1.5 Werken ter preventie van bosbranden 187 6.1.6 Andere 187 6.2 Werken met betrekking tot de fytosociologische, faunistische, bodemkundige of landschappelijke waarde 187 6.2.1 Flora 187 6.2.2 Fauna 187 6.2.3 Bodem 187 6.2.4 Landschap 187 6.2.5 Andere 188 6.3 Uitzonderlijke werken, die een wijziging van de ecologische kenmerken tot gevolg hebben zoals vernoemd in artikel 30 van het Bosdecreet 188 6.4 Uitzonderlijke werken, die een wijziging van de ecologische kenmerking voor gevolg hebben, zoals bedoeld in de artikelen 30 en 97, en waarvoor de adviescommissie voor bosreservaten moet worden gehoord 189 6.5 Richtlijnen met betrekking tot de sociale functie (artikel 10) 189 6.5.1 Toegankelijkheid 189 6.5.2 Specifieke maatregelen ter bescherming van flora, fauna, bosverjonging m.b.t. de bosrecreatie 190 6.5.3 Richtlijnen m.b.t. de jacht 190 6.5.4 Andere (o.a. het gebruik van prikkeldraad artikel 97) 190 7 Openbaarheid van het beheerplan 190 8 Maatregelen in de onmiddellijke omgeving van het bosreservaat om nadelige beïnvloeding van buitenaf te stoppen (artikel 29) 190 9 Literatuurlijst 192 | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
1 | |
Bosreservaten worden aangeduid overeenkomstig artikels 22 tot 30 van het Bosdecreet en het bijhorende Besluit van de Vlaamse Regering van 20 januari 1993 tot vaststelling van regelen betreffende de aanwijzing of erkenning en het beheer van de bosreservaten. Tot op heden werden in Vlaanderen ca. 2 423 ha bos als bosreservaat erkend of aangewezen door de Minister van Leefmilieu. De Vlaamse bosreservaten hebben een tweeledig, onlosmakelijk verbonden, doel : • enerzijds hebben bosreservaten een belangrijke wetenschappelijke functie te vervullen in het kader van het verwerven van een breder inzicht en diepere kennis nodig voor een meer natuurgetrouw beheer van onze Vlaamse bossen. • anderzijds wordt in bosreservaten, net zoals in beboste natuurreservaten, gestreefd naar het behoud of de verhoging van de natuurwaarde. Het verwerven van kennis over de autonome levensprocessen in het bos bij integrale reservaten en over de invloed van specifieke, gerichte beheersmaatregelen op de natuurwaarden in het bos in de gerichte reservaten enerzijds en het onvoorwaardelijk nastreven van een verhoging van de natuurwaarden anderzijds staan als doelstellingen decretaal op gelijke voet. Deze tweeledige visie op bosreservaten wijkt enigszins af van het originele principe van bosreservaten, namelijk stukken bos, al dan niet in primaire toestand, die ingericht worden als strikt reservaat. In Duitsland, Zwitserland, Slovenië, Oostenrijk en Hongarije bestaat reeds een zeer lange traditie van onderzoek in integrale reservaten. In ons Vlaams netwerk van bosreservaten is de doelstelling natuurbehoud vanwege deze tweeledige visie dan ook expliciet aanwezig. • Reservaten senso stricto : van uitzonderlijk wetenschappelijk belang Voldoende grote integrale reservaten zijn de enige plaatsen waar bosdynamieken spontaan 1 kunnen verlopen en niet door de mens in één of ander richting worden bijgestuurd. Enkel hier kan men spon- tane successie- en ontwikkelingsstadia in het bos, de concurrentie tussen soorten en de processen van veroudering, degradatie en heropbouw bestuderen. Een twintigtal landen waaronder België werken momenteel mee aan de uitbouw van een Europees netwerk van integrale reservaten, representatief voor alle belangrijke natuurlijke bostypes van Europa, met afspraken wat betreft gemeenschappelijke, gestandaardiseerde metingen zodanig dat uitwisseling van gegevens mogelijk is. De rol die België hierin kan spelen is bescheiden maar niettemin belangrijk. Voor Vlaanderen streeft het Agentschap voor Natuur en Bos en het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek naar minstens 1 volwaardig integraal reservaat voor alle belangrijke bostypes in Vlaanderen. Binnen deze integrale reservaten wordt een monitoringprogramma opgestart. Bij de selectie van deze bosreservaten senso stricto gelden 2 belangrijke criteria : Representativiteit :alle belangrijke Vlaamse bosgemeenschappen in het netwerk moeten vertegenwoordigd zijn met minstens één goed ontwikkeld voorbeeld per fytogeografische streek waar 1 Spontaan betekent in deze context zonder directe menselijke tussenkomst. De indirecte beïnvloeding van buitenaf kan in versnipperd Vlaanderen nooit uitgesloten worden. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
0 | |
dit bostype voorkomt. Bovendien wordt erop toegezien dat de bostypes waarvoor Vlaanderen een belangrijke rol kan spelen (zoals het Endymio-carpinetum) goed vertegenwoordigd zijn. Oppervlaktecriterium : dit houdt in dat bosreservaten senso stricto voldoende groot moeten zijn om alle ontwikkelingsfasen (van verjongingsfase tot vervalfase) van het bos te kunnen omvatten. Dit wordt Minimum Structuur Areaal genoemd (MSA). Afhankelijk van het bostype varieert het MSA tussen 10 ha (alluviale bossen) en 50 ha (eiken-berkenbossen). Daarbij dient dan nog een buffer te worden gerekend. • Reservaten senso latu Reservaten senso latu voldoen niet aan de criteria om te worden opgenomen in het Europese reservatennetwerk senso stricto (te klein, onvoldoende gebufferd, ...) of kunnen bewust worden ingesteld om via aangepast beheer bepaalde levensgemeenschappen, bosbedrijfsvormen (middelhout, hakhout), bosstructuren (open bos, bosranden, open plekken ...), specifieke soorten en de daarmee samenhangende natuurwaarden te creëren, hercreëren of behouden. Zij hebben dus bij uitstek een natuurbehoudsfunctie doch zijn ook wetenschappelijk van belang, bijvoorbeeld voor het opvolgen en beoordelen van concrete beheeractiviteiten. Bij de selectie van dit type bosreservaat spelen dan ook vooral de zeldzaamheid en de onver- vangbaarheid een belangrijke rol. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
3 | |
1.1 Datum van erkenning bosreservaat Het bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde maakt deel uit van het bosreservaatcomplex Broekbos, Vossenaerden-Veursbos-Roodbos en Teuvenerberg. Omwille van de praktische werkbaarheid van het beheerplan werd geopteerd om voor de drie ruimtelijk onderscheidbare bosreservaten een aparte basisinventaris en beheerplan op te stellen. Het complex Roodbos-Veursbos-Vossenaerde, gelegen te Voeren, eigendom van het Vlaams Gewest, met een oppervlakte van 155 ha 86 a en 16 ca ca, werd erkend als bosreservaat bij Ministerieel Besluit, weergegeven in bijlage 1. Art. 1 verwijst naar de perimeter van de erkenning op onderstaand plan en geeft een gezamenlijke oppervlakte aan van 211 ha 59 a21ca. Art. 2 verwijst naar de erkenning van het bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde en vernoemt de kadastrale percelen: Voeren 1e afdeling, Sectie C, nrs.422, 790b, 790/2a, 791a, 792a, 792b, 793b, 794b, 794c, 795a, 795b, 796c, 797, 798c, 798d, 816c, 876b, 876e, 877c, 879, 886b, 888a, 902c, 902d Voeren 2e afdeling, Sectie A, nrs. 1100, 1103c, 1104b, 1105d, 1127, 1133p, 0000x Xxxxxx 3e afdeling, Sectie B, nrs. 535a (deel), 535c; 535/2 (deel), 537 (deel), 538, 539a, 539b, 540, 541 b. Art. 3 verwijst naar de erkenning van het bosreservaat Teuvenerberg. Art. 4 verwijst naar de erkenning van het bosreservaat Broekbos. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
Figuur 1: Perimeter erkenning volgens art. 1 van het Ministerieel Besluit
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
0 | |
De motivatie van erkenning als bosreservaat senso latu is te achterhalen uit het advies van de Commissie Bosreservaten, dat als volgt dient te worden geïnterpreteerd : • Het bosreservaat is qua florasamenstelling zeer interessant. Een belangrijk aandeel van de bestanden bevat goed ontwikkelde voorbeelden van het Luzulo-Fagetum (Veldbies- Beukenbos), met kenmerkende boomsoortensamenstelling en zeer volledig kruidlaag met plaatselijk zeer veel Hulst. Het Luzulo-Fagetum komt in Vlaanderen ook enkel in de Voerstreek voor. Verder wordt ook het Melico-Fagetum (Parelgras-Beukenbos) aangetroffen dat bijzonder goed ontwikkeld is, zowel qua kruidvegetatie als qua bosstructuur en boomsoortensamenstelling. Dit is een bijzonder soortenrijk en waardevol Middeneuropees bostype dat binnen Vlaanderen enkel en alleen in de Voerstreek terug te vinden is. Overgangen tussen beide types worden eveneens aangetroffen. In deze overgangen komen kensoorten voor van een basenrijke variant van een Eiken-Haagbeukenbostype (Primulo- Carpinetum); • Het Minimum Structuur Areaal (MSA) voor Luzulo-Fagetum en Melico-Fagetum bedraagt resp. 40 en 20 ha (Koop in AL, 1995). Roodbos-Veursbos-Vossenaerde voldoet aan dit MSA. Het betreft hier een unieke situatie waarbij het mogelijk wordt om zeer goed ontwikkelde voorbeelden van deze beide, in Vlaanderen uiterst zeldzame bostypes in het netwerk van gemonitorde integrale reservaten op te nemen. • De soortensamenstelling in de kruidlaag is bijzonder volledig. Bovendien komen in het bos ook een aantal zeldzame soorten voor Vlaanderen voor (o.a. Purperorchis, Vliegenorchis, Bleek bosvogeltje, Grote en Witte veldbies, Lievevrouwebedstro, Eénbloemig parelgras, Ruwe dravik, maar ook Das); • Bijna de volledige oppervlakte is permanent bebost sinds Ferraris (1770-80); • Het bos kent een interessante geomorfologie met o.a. dagzomend krijt. • Het bosreservaat vervult een belangrijke verbindingsfunctie ten opzichte van het Konenbos en Broekbos. 1.3 Voorwerp van dit beheerplan Dit beheerplan behandelt uitvoerig de bestaande toestand en het geplande beheer voor het bosreservaat zelf, met name 10 genummerde bestanden over een totale oppervlakte van 159,2421 ha. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
2 Identificatie van het bos
2.1 Eigendom en identiteit van het bos
Het bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde, waarvoor het bosbeheerplan opgemaakt wordt, is eigendom van de Vlaamse overheid. Het bos werd aangekocht op 22 maart 2002 en is gelegen in boswachterij Voeren van Houtvesterij Hasselt (provincie Limburg).
Het is een naar het westen tot zuidwesten en deels naar het noordoosten geëxposeerd hellingsbos. Het bos situeert zich centraal tussen de deelgemeenten Sint-Martens-Voeren, Sint-Pieters-Voeren, Remersdaal en Teuven. Het bos ligt temidden van andere boscomplexen en vervult een belangrijke verbindingsfunctie naar deze bossen: Konenbos en Broekbos in het noordwesten, Vrouwenbos in het westen, Teuvenerberg in het oosten. Het bosreservaat is gelegen in een sterk glooiend landschap met afwisselend bossen, weiden en akkers.
De totale oppervlakte van het reservaat beslaat 159,2421 ha.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kadastrale percelen met de kadastrale oppervlaktes. Hierbij wordt opgemerkt dat een aantal percelen vermeld in het Ministerieel Besluit niet voorkomen in het kadastraal overzicht. De nummering van deze percelen is waarschijnlijk gewijzigd.
Bijlage 2 geeft de een kopie van het kadastraal plan met afbakening van het bosreservaat.
Voeren 2e afdeling, sectie A
kadastraal nummer | kad. opp (ha) |
1100 | 0,0640 |
1104b | 12,0886 |
1103c | 5,3701 |
1105d | 0,1100 |
1127 | 0,1526 |
1133p | 1,1480 |
1135b | 8,6663 |
totaal | 27,5996 |
Voeren, 3de afdeling, sectie B
kadastraal nummer | kad. opp (ha) |
535a (deel) | 2,9598 |
535/2 (deel) | 0,1670 |
535c | 14,5200 |
537 (deel) | 0,1140 |
538 | 0,1000 |
539a | 2,5480 |
539b | 3,7530 |
540 | 15,7590 |
541b | 13,5883 |
totaal | 53,5091 |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
Voeren 1e afdeling, sectie C
kadastraal nummer | kad. opp (ha) |
879 | 0,4400 |
886b | 0,0970 |
888a | 0,9360 |
902c | 0,3350 |
902d | 0,3350 |
794a | 50,4870 |
795a | 2,4657 |
795b | 0,2840 |
791a | 2,6300 |
792b | 0,1880 |
792a | 15,0000 |
416 | 0,0695 |
422 | 0,8520 |
790/2a | 0,0270 |
790b | 1,0700 |
793b | 0,4808 |
793c | 0,0032 |
877c | 0,2440 |
876e | 0,0953 |
876b | 0,0477 |
887b | 1,2497 |
914f | 0,1065 |
901a | 0,3730 |
877a | 0,2615 |
878a | 0,0555 |
totaal | 78,1334 |
algemeen totaal | 159,2421 |
7 | |
2.3 Administratieve en geografische situering 2.3.1 Administratieve situering Het bosreservaat is gelegen te Voeren, Arrondissement Tongeren. Provincie Limburg. Het bos valt onder het ambtsgebied van de boswachterij Voeren, gelegen in de houtvesterij Hasselt (Koningin Xxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxx). Bevoegde houtvester: De xxxx Xxxxxxxx Xxxx (011/74.25.00). Bevoegde boswachters: Xxxx Xxxxxxxx (0476/52.13.56) en Xxxxx Xxxxxxx (0473/96.80.03). 2.3.2.1 RUIMTELIJKE SITUERING Het bosreservaat is gelegen in de gemeente Voeren in de provincie Limburg. Het bevindt zich in de geografische streek het Land van Herve. Landschappelijk is het bosreservaat gelegen het Oostelijk Land van Herve (Indeling in traditionele landschappen, volgens Antrop (1989). Het Oostelijk land van Herve wordt door bovengenoemde auteur als volgt omschreven: Structuurdragende matrix : golvende topografie met duidelijke valleien en verspreide bebouwing en bossen; Open ruimten : veel weidse panoramische zichten, open ruimten van matige tot grote omvang begrensd door topografie of vegetatie (bos, boomgaarden); Impact gebouwen : verspreid en deel uitmakend van de Open Ruimte; Betekenis kleine landschapselementen: schermen en lineair groen accentueren de topografie Beleidswenselijkheden: - behoud van de landschappelijke identiteit en herkenbaarheid die gekenmerkt wordt door een duidelijke toposequentie van het landgebruik - herstel bocage-elementen in de valleien - beschermen van de bronzones op de hellingen Volgens de Landschapsatlas van Vlaanderen is het Roodbos-Veursbos-Vossenaerde gesitueerd in: de Relictzone R70076 ‘Hellingsbossen van Voeren’: Wetenschappelijke waarde: Grote, zeer oude en ecologisch zeer waardevolle bossen langs de hellingen. Biologisch waardevolle graftenlandschappen en valleien. Waardevolle kalkgraslanden en brongebieden. Beleidswenselijkheden: Beperken van elke vorm van verstedelijking. Bijkomende bescherming van monumenten en landschappen lijkt aangewezen. De Ankerplaats A70016 ‘(’s Graven) Voeren, Sint-Marten en Sint-Pieter’: Wetenschappelijke waarde: Dagzomen van primaire gesteenten (harde kalksteen uit het Onder Carboon). Verder komen landschapsvormen voor, typisch voor waterdoorlatende gesteenten (krijt en grind) zoals droge dalen, grubben, dolinen, pleistocene puinkegels en holle wegen. Er is tevens een fossiele Maasbedding aanwezig. Esthetische waarde: Grote verscheidenheid in het gradiëntrijke landschap met zijn oude Maasterrassen, uitgestrekte leemplateaus en weidegebieden, asymmetrische dalen, poelen, | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
8 | |
brongebieden, graften, houtkanten, holle wegen, grubben, hoogstamboomgaarden, plateau-, hellings- en bronbossen, heeft een grote belevingswaarde. Kenmerkend is de gaaf bewaarde, uitsluitend agrarische uitbouw van het gebied en de harmonieuze verwevenheid van het landschap met het gebouwde patrimonium. Knelpunten: Landschapsverstorend zijn o.a. schaalvergroting in de landbouw met verdwijnen van lineaire landschapselementen, het eutrofiëren van kalkgraslanden, storten van afval in holle wegen, motorcross op de steile hellingen. Het bosreservaat is terug te vinden op de kaartbladen 34/8 en 42/4 en is gelegen binnen de UTM- hokken GS0025, GS0125, GS0225, GS0024, GS0124, GS0224, GS0123 en GS0223 en binnen de IFBL-kwartierhokken e7-58-31, e7-58-32, e7-58-34, e7-18-12, e7-58-13, e7-58-14. Op kaart 2.3.1 en 2.3.2 is de situering van het bosreservaat terug te vinden: • op een recente stafkaart, schaal 1/10.000 • op een orthofoto binnen zijn ruimere omgeving, schaal 1/10.000 2.3.2.2 BODEMGEBRUIK IN DE OMGEVING Het bodemgebruik in de omgeving van het bosreservaat werd afgeleid uit de Bodemgebruikskaart en Biologische Waarderingskaart die gecorrigeerd werd door middel van eigen terreininventarisaties. Kaart 2.3.3 geeft het bodemgebruik in de omgeving van het bosreservaat. We concluderen : • dat er meerdere boscomplexen gelegen zijn in de omgeving (Konenbos, Broekbos, Vrouwenbos, Teuvenerberg), evenals kleinere restanten oud bos; • dat de omgeving sterk agrarisch gericht is met voornamelijk graasweiden (welke vaak een hoge potentie naar flora hebben), akkers en in mindere mate hoogstamboomgaarden; • dat het Veursboscomplex doorsneden wordt door een belangrijke doorgangsweg die het reservaat doormidden snijdt. Deze weg verbindt het gehucht De Planck te Sint-Martens- Voeren met het gehucht Roodbos. Ook in het zuidelijk deel wordt het bosreservaat doorsneden door de weg van Veurs naar Remersdaal. 2.4 Bestemming volgens gewestplan Een uitsnit uit het gewestplan is weergegeven op kaart 2.4.1. Praktisch volledige bosreservaat is gelegen binnen natuurgebied volgens het gewestplan. Volgens het KB van 28 december 1972 geldt voor het bestemmingsvoorschrift natuurgebied “de natuurgebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. In deze gebieden mogen jagers- en vissershutten worden gebouwd voor zover deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk.” Enkel de meest zuidwestelijk hoek is gelegen in ‘landschappelijk waardevol agrarisch gebied’. De omgeving van het bosreservaat is eveneens hoofdzakelijk ingekleurd als ‘landschappelijk waardevol agrarisch gebied’. Aan de oostzijde, ter hoogte van het gehucht ‘Roodbos’ grenst het bosreservaat aan een recreatiegebied, zijnde een camping. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
9 | |
2.5 Ligging in of nabij speciale beschermingszones 2.5.1 Beschermde landschappen Het bosreservaat noch zijn onmiddellijke omgeving zijn beschermd als landschap. 2.5.2 Europese beschermingszones Het Konenbos is gelegen binnen habitatrichtlijngebied ‘Voerstreek’ BE2200039, deelgebied 5. Dit habitatrichtlijngebied heeft een oppervlakte van 1592 ha. Het gebied werd aangeduid omwille van de aanwezigheid van volgende habitats: De drijvende Ranunculus-vegetatie van submontane en planitaire rivieren 3260 Gebieden waar zeldzame orchideeën groeien (Festuco-Brometalia) 6210 Voedselrijke ruigten 6430 Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) 6510 Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum 9110 Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 0000 Xxxx-xxxxxxxxxxxx (Cephalanthero-Fagetum) 0000 Xxxxxxxxxxx van het type Stellario-Carpinetum 9160 Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, 91 E0(+) Alnion incanae, Salicion albae) Voor het habitatrichtlijngebied ‘Voerstreek’ werden volgende soorten aangeduid: Grote hoefijzerneus Rhinolophus ferum-equinum 1304 Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus 1321 Vale vleermuis Myotis myotis 1324 Rivierdonderpad Cottus gobio 1163 Kamsalamander Triturus cristatus 0000 Xxxxxxxx hert Lucanus cervus 1083 In het Roodbos-Veursbos-Vossenaerde komen volgende habitattypes voor: Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum (Veldbies-Beukenbos), Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum (Beukenbos met parelgras en lievevrouwebedstro), Eikenbossen van het type Stellario-Carpinetum en Kalk-Beukenbossen (Cephalanthero-Fagetum). De Vale vleermuis werd waargenomen in het bosreservaat. Verder werden ook de Gewone dwergvleermuis, de Ruige dwergvleermuis, de Bosvleermuis, de Rosse vleermuis, de Franjestaart, Grootoorvleermuis, de Laatvlieger en de Hazelmuis, allemaal Bijlage IV-soorten, aangetroffen in het bosreservaat. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
10 | |
Kaart 2.5.1 geeft het Habitatrichtlijngebied weer. 2.5.3 Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) Het Veursboscomplex is praktisch volledig gelegen binnen VEN-gebied. Het is gelegen binnen een GEN-gebied (Grote Eenheden Natuur): Voeren (kaart 2.5.1). Enkel de meest zuidwestelijke hoek (deel van bestand 11) ligt niet in VEN-gebied. 2.5.4 Natuur- en bosreservaten Het Agentschap voor Natuur en Bos beheert een Vlaams natuurreservaat in aanwijzing rond de dorpskern van Veurs “de Veursvallei”. Ten noordwesten van het bosreservaatcomplex Veursbos is het bosreservaat Konenbos (10,8625 ha) gesitueerd dat eigendom is van de gemeente Büllingen en in beheer van het Agentschap voor Natuur en Bos. Nog meer westwaarts bevindt zich het bosreservaat Broekbos (15,6690 ha). Ten zuidwesten van het Veursbos bevindt zich het bosreservaat Vrouwenbos met een oppervlakte van 24,84 ha dat privaat-eigendom is en onder het beheer valt van het Agentschap voor Natuur en Bos. Verder naar het oosten bevindt zich het bosreservaat Teuvenerberg (40,0660 ha). Kaart 2.5.1 geeft de situering van de bosreservaten Vrouwenbos, Konenbos, Veursboscomplex, Broekbos, Teuvenerberg en de aankoopperimeter van het Vlaams natuurreservaat in het Habitatrichtlijngebied en VEN-gebied. Geen Ecologisch Impulsgebied, Natuur- of Landinrichtingsproject in de omgeving. Langs de rand van het bosreservaat lopen heel wat wegen. Kaart 2.6.1 geeft een overzicht van de wegen die aangegeven zijn in de Atlas der Buurtwegen. In het westelijk deel van het bosreservaat (Vossenaerde) lopen xxxxxxxx 0 en voetweg 21 doorheen het bosreservaat zelf. In het zuidelijk gedeelte (Roodbos) kruisen xxxxxxxx 00 en voetweg 126 het bosreservaat. Bij de bespreking van deze openbare wegen dient opgemerkt te worden dat in de Atlas der Buurtwegen soms verschillende nummers aan dezelfde wegen worden toegekend voor de verschillende deelgemeenten. Kaart 2.6.1 geeft een overzicht van alle wegen. 2.7 Zones met integraal en gericht beheer De bostypes die voorkomen in het bosreservaat zijn zeer zeldzaam. Naast de typische bestanden met kenmerkende soorten van goed ontwikkeld en structuurrijk oud bos, komen lokaal bijzondere meer lichtgebonden vegetatietypes voor. In enkele bosranden komt een unieke kalkflora gebonden aan lichtrijke situaties in het bos voor. Op de zuidwest geëxposeerde hellingen worden verschillende orchideeënsoorten aangetroffen zoals Purperorchis, Vliegenorchis, Bleek bosvogeltje…. In de noordoostrand wordt een zeer uitbundige voorjaarsflora aangetroffen. Hier vormen kenmerkende oud bosplanten als Eenbes, Muskuskruid, Slanke sleutelbloem massaal bloeiende voorjaarstapijten. Ook hier worden enkele orchideeënsoorten aangetroffen. Het merendeel van het bosreservaat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een natuurlijke gradiënt aan goed ontwikkelde bostypes, een hoge structuurrijkdom, voldoende rust en oud | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
boskarakter, waardoor het bos nu reeds een zeer spontaan en natuurlijk karakter heeft. Via een integraal beheer kunnen optimale kansen voor verdere spontane ontwikkeling worden geboden. Het Veldbies-Beukenbos en het Parelgras-Beukenbos lenen zich uitstekend voor een beheer van niets doen (eventueel na startbeheer); het Kalk-Beukenbos vereist bij onze bodem- en klimaatomstandigheden evenwel een periodiek ingrijpen waarbij de successie teruggezet wordt. Kaart 2.7.1 geeft de zones met integraal en gericht beheer. Gericht beheer Het gericht beheer is beperkt tot een aantal naaldhoutbestanden en jonge aanplantingen en de zones met een botanisch beheer, dat zich vooral in de randzones van dit boscomplex situeert. Gericht omvormingsbeheer van naaldhoutbestanden In de zones 1, 2, 3 en 4 (zie kaart 2.7.1) wordt een gericht omvormingsbeheer naar een meer natuurlijk ecosysteem met inheemse soorten voorgesteld. De oppervlaktes van de naaldhoutaanplantingen worden als te groot beschouwd om reeds op korte termijn alle xxxx, Xxxxxxx, Fijnspar en Corsicaanse den te verwijderen via een startbeheer. Om de impact op het bosecosysteem te spreiden, wordt een gefaseerde omvorming over een langere periode voorgesteld. Plaatselijk hebben al een aantal kaalkappen plaats gevonden. Na afloop van het gericht omvormingsbeheer is een nulbeheer gepland. Tevens komen in de zones 1,2,3 en 4 enkele botanische bijzonderheden voor die een aangepast beheer vergen (o.m. Zevenster in noordwesten van zone 1). Deze soort werd echter niet vastgesteld in 2006, ondanks de zeer intensieve inventairsatierondes. In 2007 werd opnieuw gezocht worden naar de aanwezigheid van de Zevensterpopulatie, zowel door Aeolus als door de adviescommissie (27/06/2007). Ook dan werd de soort niet meer waargenomen. Er zullen geen specifieke maatregelen meer voor deze soort genomen worden. Botanisch gericht beheer In de zones 5, 6, 7 en 8, die in de bosranden van het bosreservaat gesitueerd zijn, zal een botanisch gericht beheer plaatsvinden. In de zones 5 en 6 worden diverse bijzondere orchideeënsoorten aangetroffen en wordt i.s.m. de Orchideeënwerkgroep SEMO sinds enkele jaren een gericht beheer uitgevoerd, dat inmiddels zijn vruchten afgeworpen heeft. Dit beheer, dat via kappen en plaggen een gunstige licht- en nutriëntensituatie creëert voor de gewenste soorten, zal hier verder gezet worden. In de zones 7 en 8 is een uitbundig bloeiende voorjaarsflora met kenmerkende oude bossoorten en meerdere orchideeënsoorten aanwezig. Voor deze zone wordt een gericht beheer ten voordele van deze lichtminnende lora voorgesteld. Voor verdere bespreking en argumentatie wordt verwezen naar de hoofdstukken 4 “beheerdoelstellingen” en 5 “beheerrichtlijnen”. Het boscomplex Roodbos-Veursbos-Vossenaerde werd aangekocht door het Vlaamse Gewest op 22 maart 2002. Voor deze aankoop was het bos eigendom van de gemeente Voeren. Het beheer gebeurde reeds door het toenmalige Bos en Groen (nu ANB). Op de Ferrariskaart (1770-80) waren in dit deel van de Voerstreek nog duidelijk grotere en beter | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
aaneengesloten boscomplexen aanwezig. Het Broekbos was toen nog met een brede bosgordel met het Roodbos-Veursbos-Vossenaerde boscomplex verbonden. Het huidige boscomplex wijzigde wel in de afgelopen 200 jaar. De lob ten oosten van het huidige bos ter hoogte van Vossenaerde is praktisch volledig verdwenen. Hier was rond 1850 nog een grote oppervlakte bos aanwezig dat stuk voor stuk verdween. Het gedeelte dat aangeduid is als bosreservaat is ca. ongewijzigd gebleven t.o.v. de Ferrariskaart en praktisch het volledige bosreservaat bestaat zo goed als volledig uit oud bos (permanent bebost sinds Ferraris). In het bos zijn sporen van vroegere mijnbouwactiviteiten terug te vinden. Onder het bosreservaat bevindt zich een krijtlaag. Plaatselijke landbouwers ontgonnen deze losse mergel op kleine schaal ter verbetering van hun akkers en weilanden. De opkomst van de kunstmest na de tweede wereldoorlog maakte een einde aan deze bemestingstechniek. Kaart 3.2.3 geeft weer waar deze oude groeves nu nog herkenbaar zijn in het bos. De kaarten 2.8.1 – 2.8.8 geven de historische situatie weer. 2.9 Kenmerken van het vroegere beheer Het bosreservaat bestaat hoofdzakelijk uit loofbos met als voornaamste hoofdboomsoorten Inlandse eik en Beuk met hoge leeftijden van 100 tot 150 jaar. Het zuiden van het Roodbos wordt gedomineerd door Beukenbestanden met een onderetage die bijna volledig uit Hulst bestaat. Er zijn kenmerken van middelhoutbeheer aanwezig. Op enkele plaatsen in de bosrand zijn nog hakhoutrelicten aanwezig. Deze worden momenteel als ijle loofhoutbestanden beheerd ten voordele van de orchideeënflora. Roodbos In het Roodbos is er een groepsgewijze bosstructuur tot stand gekomen in bepaalde zones door het uitvoeren van een aantal beplantingen. In de periode 2001/2002 werden verjongingsgroepen aangelegd met o.a. beuk en eik in het centrale en zuidelijke deel van het Roodbos op deze plaatsen waar windworp tengevolge van stormschades van het voorjaar van 1990 en 1994 én de groepsgewijze exploitatiekappingen in de periode 1996/1997 hadden plaats gevonden. Ook in deze periode werd een nieuwe aanplantingsgroep met selecties van Boskers door het INBO (toen IBW) aangeplant en omheind met een wildraster. Veursbos Een gedeelte van het Veursbos bestaat uit enigszins middelhout-achtig loofbos met o.a. berk, Haagbeuk, Beuk, eik, es, Boskers, 3 soorten esdoorns, Winterlinde, Hazelaar, 2 vliersoorten, Hulst, Mispel, Wilde appel. Meer in het noordelijk deel bevindt zich een spontaan gegroeid berken-staakhout van jongere leeftijd. In dit deel bevindt zich tevens enige, vrij beperkte bijmenging van Amerikaanse eik. Op de onderste hellingsgedeelten van Veursbos worden groeiplaatsen van verschillende soorten orchideeën aangetroffen. Op deze plaats worden regelmatig beheerwerken uitgevoerd voor het behoud en uitbreiding van deze soorten. Deze beheerwerken worden uitgevoerd in samenwerking met SEMO (Studiegroep Europese en Mediterrane Orchideeën). In 1982 nam boswachter Xxxx Xxxxxxxx in het Veursbos voor het eerst de Vliegenorchis waar. Dit was voor hem de aanleiding om te proberen de achteruitgang van orchideeën te stoppen. In 1983 werd | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | ||||||||
gestart met het kappen van de opslag nabij de vindplaats van de Vliegenorchis. Tussen 1992 en 1996 werd nogmaals alle opslag verwijderd. De achteruitgang van het aantal Purperorchissen werd vertraagd, maar niet gestopt. De Welriekende nachtorchis verdween in het Veursbos. Volgens Xxxx Xxxxxxxx bestond het beheer vroeger uit het zevenjaarlijks kappen van het hakhout, dat dan gebonden werd tot mutshaarden voor de bakovens van de plaatselijke bakkers. In verband met het beheer de zone 5 op kaart 2.7.1, werd afgesproken tussen Xxxx Xxxxxxxx en de orchideeënwerkgroep dat deze zone opgesplitst werd in 2 delen (verder genoemd ‘oost’ en ‘west’) die dan nog eens verder opgedeeld werden in deelzones waar verschillende beheermaatregelen getest werden. Elk voorjaar werden in elk deel de aanwezige orchideeën nauwkeurig geteld. Deze proefvlakken werden uitgezet in augustus 1999. Van het oostelijke perceel zou de strooisellaag worden verwijderd in het middelste deel, beginnend op 5 m van de bovenrand en tot 10 m van de benedenrand. In het westelijke perceel zou de strooisellaag worden verwijderd in een strook van 8 m vanaf de benedenrand. De rest zou gemaaid worden met afvoer vanhet maaisel. Na 5 jaar werd een evaluatie opgemaakt. Voor een meer gedetailleerde bespreking van de verschillende uitgevoerde maatregelen en resultaten wordt verwezen naar Vanoppen L., 2004: Evaluatie van vijf jaar beheerwerken voor orchideeën in Voeren, artikel 2 uit het Likona jaarboek 2004. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal orchideeën per perceel en per soort bloeiend en vegetatief in zone 5 tussen 1999 en 2004. Tabel 2.9.1: aantal orchideeën per perceel en per soort bloeiend en vegetatief in zone 5. | ||||||||
Purperorchis | Vliegenorchis | Bleek bosvogeltje | ||||||
WEST | bloei | vegetatief | bloei | vegetatief | bloei | vegetatief | ||
11/05/1999 | 4 | 12 | 0 | 0 | ||||
7/05/2000 | (0) 25 | (0) 10 | 2 | |||||
17/05/2001 | (0) 5 | (1) 18 | 2 | 2 | ||||
1/05/2002 | (0) 25 | (0) 57 | 5 | 2 | ||||
11/05/2003 | (2) 25 | (2) 50 | 2 | 2 | ||||
2/05/2004 | (0) 68 | (3) 54 | 2 | 2 | ||||
OOST | ||||||||
11/05/1999 | 8 | 28 | 8 | |||||
7/05/2000 | (1) 9 | (4) 44 | 10 | 10 | ||||
17/05/2001 | (1) 20 | (5) 18 | 26 | |||||
1/05/2002 | (3) 28 | (10) 45 | 20 | |||||
11/05/2003 | (6) 31 | (6) 45 | 13 | |||||
2/05/2004 | (8) 54 | (16) 67 | ||||||
de getallen tussen haakjes zijn de aantallen in de proefvlakken | ||||||||
In 2002 werd een nieuw experiment gedaan, 100 m verwijderd van de open plek die al vanaf 1999 beheerd werd. De zone was geheel bedekt met Klimop. In deze zone zouden vanaf 1991 reeds 2 Purperorchissen staan. In de zomer van 2002 werd over 8 x 8 m alle Klimop en alle strooisel grondig verwijderd, zonder de opslag te verwijderen. Resultaat in 2003: 10 bloeiende Purperorchissen. In 2004 werd op deze plaats alle opslag verwijderd. Vossenaerde Aan de overzijde van de weg Maastricht-Aubel ligt het bos Vossenaerde dat gedeeltekijk bestaat uit een middelhout-achtig hooghout van es, eiken, esdoornen, Beuk, Boskers, lijsterbes, Haagbeuk, Winterlinde, Hazelaar, vlieren, Mispel. Ook Wilde narcis - waarvan men dacht dat deze verdwenen | ||||||||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
14 | |||
was - werd hier in 2006 aangetroffen. Over het ganse boscomplex werden aanzienlijke oppervlaktes coniferenbestanden bestandsgewijs of groepsgewijs tussen het loofhout aangeplant, ten tijde van van het bosbeheer in de gemeentebossen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de blokken welke als gericht reservaat beheerd zullen worden en welke omgezet zullen worden naar integraal bosreservaat. Een gedeelte van deze bestanden werden reeds zeer recent gekapt. Tabel 2.9.2.a: Zones met gericht beheer Gericht bosreservaat | |||
Blok coniferenbos (zuid) | oppervlakte (ha) | ||
Fijnspar 1943 | 0,60 | ||
Fijnspar 1947 | 1,60 | ||
Japanse lork 1966 | 1,63 | ||
totaal | 3,83 | ||
ook xxxxx deel jong bijgeplant Xxxxxxx wordt weggekapt | |||
Blok coniferenbos + aanplanting Boskers (centraal) | |||
Grove den/Corsicaanse den 1915 | 0,58 | ||
Fijnspar 1947 | 1,40 | ||
Jonwas Abies grandis+deeltje Xxxxxxx 1992 | 0,17 | ||
Jongwas aanplant Boskers 2002 (herkomstenproef INBO) | 0,81 | ||
strook bosweg tot uitweg openbare weg (5m breed) | 0,10 | ||
totaal | 3,06 | ||
Blok coniferenbos (midden-noord) op Veursbos | |||
Fijnspar 1941 | 4,05 | ||
Grove den/Corsicaanse den 1955 | 0,71 | ||
Beuk 1959 | 0,36 | ||
Lork 1932/1937 (xxxxxx Xxxxxxx) | 0,75 | ||
Fijnspar 1964 | 1,25 | ||
Fijnspar 1966 | 0,95 | ||
totaal | 8,07 | ||
Vossenaerde | |||
Japanse lork 1954 | 0,96 | ||
Japanse lork 1954 | 0,92 | ||
Finspar 1948 | 0,44 | ||
Fijnspar 1966 | 0,90 | ||
totaal | 3,22 | ||
Blok orchideënbeheer | |||
westafzink Veursbos | 1,70 | ||
strook wegafzink westhelling Roodbos | 0,50 | ||
strook zuidoost afzink Vossenaerde | 0,40 | ||
strook oostafzink Vossenaerde | 0,20 | ||
totaal | 2,80 | ||
algemeen totaal zones gericht bosreservaat | 20,98 ha | ||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |||
Tabel 2.9.2.b: Omzetting naar integraal bosreservaat. | |||
Bestandsgewijs gezien van zuid naar noord | oppervlakte (ha) | ||
Via kaalkap | |||
Veursbos | |||
Japanse lork 1969 (incl. klein andeel Fijnspar en Douglas) | 0,70 | ||
Japanse lork 1947 (zuidelijk daarvan blokje Grove den 1914 blijft behouden) | 0,82 | ||
Fijnspar 1962 | 0,32 | ||
Japanse lork 1933 | 1,82 | ||
Xxxxxxx + beetje Lork 1989 | 0,43 | ||
Fijnspar 1957 | 0,88 | ||
Japanse lork 1988 | 0,32 | ||
Japanse lork 1988 | 0,20 | ||
totaal | 5,49 | ||
Vossenaerde | |||
Japanse lork 1955 + deel Douglas | 1,10 | ||
Douglas/Lork 1990 | 0,30 | ||
Xxxxxxx/Lork 1990 | 0,20 | ||
Xxxxxxx 1955 | 0,63 | ||
Japanse lork 1986 | 0,85 | ||
totaal | 3,08 | ||
algemeen totaal | 8,57 | ||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
16 | |
3.1 Beschrijving van de standplaats Hoogtelijnen en relevante waterlopen zijn weergegeven op kaart 3.1.1. Het bosreservaatcomplex Roodbos-Veursbos-Vossenaerde is een voornamelijk naar het westen geëxposeerd hellingsbos. Te Vossenaerde zijn er bosbestanden aanwezig die naar het oosten geëxposeerd zijn. Het bevindt zich op het Krijtplateau dat ten zuidoosten van Maastricht ligt en volledig ingesloten wordt door de taalgrens en de Belgisch-Nederlandse grens. De regio vormt het noordelijke deel van het Plateau van Herve, een zich tussen Vesder en Maas uitstrekkend en zachtjes naar het noordwesten afhellend laagplateau. De hoogste punten, ook van Vlaanderen, worden aangetroffen in het meer zuidelijk gelegen Vrouwenbos (270 m). De hoogteligging van het Roodbos-Veursbos- Vossenaerde varieert tussen 220 en 260 m. Hydrografisch is het bosreservaat gelegen in het Maasbekken. In de onmiddellijke omgeving van het bosreservaat zijn er geen waterlopen aanwezig. De belangrijkste waterloop in de omgeving is de Veurs ten westen van het reservaat. De Veurs is een belangrijke zijloop van de Voer die ontspringt ter hoogte van de spoorwegtunnel (bronbeek) in het gehucht Veurs en uitmondt in de Voer in de dorpskern van Sint-Martens-Voeren. De Voer, de Noorbeek (welke ontspringt in Nederland en uitmondt in de Voer juist opwaarts de dorpskern van ’s-Gravenvoeren) en de Veurs erodeerden in dit plateau tussen Vesder en Maas brede en 50 tot 100 m diepe dalen. Deze beken liggen mede aan de basis van het uitgesproken golfend karakter van het landschap. De asymmetrie van de meeste Voerense valleien – een steile zuidelijk georiënteerde flank en een zachthellende noordelijk georiënteerde – is het gevolg van een complex van factoren. De belangrijkste zijn de grotere temperatuurschommelingen op de zuiderhelling die de erosie versnellen en de meer uitgesproken inwerking door de overheersende zuidwestenwinden eveneens op de zuiderhelling. Op de plateaus komen verscheidene dolines voor. Onder invloed van het wegspoelen van kalk, ontstaat er ondergronds een grote holte. De aarde boven die holte kan onder plotselinge grote druk of door het eigen gewicht instorten. Als de pijpvormige kuil, die soms tot 2 meter breed en 5 meter diep kan zijn, niet meteen wordt volgestort met aarde, dan erodeert de pijp tot een trechtervormige kuil: een doline. Nog steeds vindt de vorming van dolines plaats. Dolines werden tijdens de terreinbezoeken van 2006 in kaart gebracht en zijn terug te vinden op kaart 3.2.3. Volgens de meest recente metingen van de VMM (2002) is de waterkwaliteit van de Veurs te Sint- Martens-Voeren, Krindaal goed (BBI = 7). Secundaire afzettingen De Voerense ondergrond bestaat nagenoeg uitsluitend uit een tot 100 meter dik lagenpakket van wit, zacht krijt dat niet geplooid werd en zachtjes afhelt naar het noorden. Dit is de Formatie van Gulpen (Maastrichtiaan-Campaniaan). De krijtlaag bereikt een maximale dikte van 100 meter onder het | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
17 | |
Vrouwenbos en 70 tot 80 meter in de omgeving van de Planck. Ter hoogte van het bosreservaat gaat het specifiek om de Eenheid van Hallembaye. Deze eenheid bestaat hoofdzakelijk uit een zuiver wit krijt met weinig silexen, meestal zeer fijn. De eenheid kan opgesplitst worden in twee delen, met onderaan het algemeen voorkomende Lid van Zeven Wegen (het echte schrijfkrijt, ook bekend als Krijt van Heure-le-Romain), en naar boven toe het mergelige Lid van Beutenaken en het wat silexrijker Lid van Vijlen dat geulvormig is afgezet en lokaal alle voorgaande leden tot de basis vanhet Krijt toe kan afsnijden. De formatie is gedeeltelijk afgezet in het Maastrichtiaan, gedeeltelijk in het Campaniaan. Onder deze Formatie van Gulpen bevindt zich de Formatie van Vaals (Campaniaan). Deze formatie bestaat hoofdzakelijk uit een glauconiethoudend kleiig zand met donkergroene kleinesten (“Smectiet van Herve”) en gerolde kwartskorrels aan de basis. Binnen de formatie komen kalkknollen en onregelmatige kalksteenknollen voor. Dit is een slechte watervoerende laag. De Formatie van Gulpen, een fijnkorrelige, zwak verkitte kalksteen, is meer waterdoorlatend en kan gezien worden als dé watervoerende laag in het stroomgebied van de Voer. Het water van de Veurs komt voor een groot deel uit de Formatie van Vaals, het water van de Voer uit de Formatie van Gulpen. Deze formatie zien we enkel beperkt in de westelijke rand van het bosreservaat. Kwartaire afzettingen (2,4 miljoen jaar B.P. - heden) Vooral tijdens de ijstijden werd het krijtpakket sterk door erosie aangetast. De bovenste, doorweekte grondlaag kon gemakkelijk gaan schuiven en meegespoeld worden. Zo ontstonden de huidige, erg brede asymmetrische dalen. Erg breed in verhouding tot de kleine waterlopen die er tegenwoordig doorvloeien (o.a. Voer, Veurs). Soms is er nu zelfs geen waterloop meer (droogdal). Tijdens de laatste ijstijd werd de Krijtbodem door een eolische leemlaag, löss, bedekt, waardoor de Voerstreek terugblikt op een rijke agrarische traditie.. Enkel op de plateaus en zwakke hellingen is de lösslaag nog aanwezig. Op de steilere hellingen is deze leemlaag door erosie grotendeels weggespoeld waardoor ze dunner is en gemengd met silex. Daarom zijn de steile hellingen meestal bebost gebleven. De dikte van deze hellingafzettingen varieert van enkele decimeters op steile hellingen tot 5 meter op minder steile hellingen. Kaart 3.1.2 geeft de geologische kaart. Een uitsnit uit de bodemkaart is weergegeven op kaart 3.1.3. Een drietal bodemseries komen in het bosreservaat voor. Het merendeel van het reservaat bestaat uit Gb-bodems. In mindere mate komen Ab-bodems voor. In de randen van het bosreservaat worden nEbbk-bodems aangetroffen. Op de bodemkaart zijn verspreid over het bosreservaat enkele voormalige groeves te zien. Te Vossenaerde is er over een kleine oppervlakte een leemcomplex aanwezig. Gb-bodems zijn stenige leembodems. Het zijn gronden van de brede plateaus en zachte hellingsvoeten met stenige bijmenging. Ze maken soms deel uit van de plateauruggen zelf, meestal gaat het om de randen van de plateaus en de hellingstoppen Omwille van hun ligging in een vrij vlak reliëf spoelde de klei uit de bovenste bodemhorizonten en accumuleerde in een textuur B horizont. Aba- of AbB-bodems zijn leembodems die ondergebracht worden onder de gronden van de brede plateaus en zachte hellingsvoeten. Aba-bodems zijn leembodems zonder stenige bijmenging en maken deel uit van de relatief vlakke plateauruggen en van de op de alluvia en colluvia aansluitende westelijke en zuidelijke, zacht hellende dalvoeten. Het aangevoerde eolische leempakket vormde hier de dikste lagen en was het minst aan afspoeling onderhevig. nEbbk-bodems worden ondergebracht in de gronden van de steilranden en vrij steile hellingen en | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
hieronder in de categorie kleibodems. nEbbk-bodems zijn opduikingen van klei van Herve (Ebb) of tot klei verweerd krijt van de Formatie van Gulpen, rustend op een nog niet verweerd krijtsubstraat (nEbbk). Het gaat om zeer kalkrijke alkalische bodems. Deze series bevinden zich helemaal onderaan de steile oostelijke en noordelijke hellingen van de beekvalleien waar ze aansluiten op de alluviale of colluviale gronden. De klei van Herve bevindt zich het laagst. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
19 | |
3.2 Beschrijving van het biologisch milieu 3.2.1.1 Kartering volgens de Biologische Waarderingskaart De Biologische Waarderingskaart welke momenteel beschikbaar is over het bosreservaat is de BWK versie 1.0. Recent werd de BWK van de ganse voerstreek opnieuw herzien. De kaarten waarin het bosreservaat is gelegen, werden opgevraagd bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Een voorlopige versie werd ons bezorgd. De ontwerpversie 2.1 van de BWK waarin het bosreservaat gelegen is, wordt weergegeven op kaart 3.2.1. Volgens de ontwerpBWK versie 2.1 worden grote delen van het bosreservaat getypeerd als qb en ql(-). Het zuiden van het bosreservaat wordt merendeels ingenomen door fl. De onderrand van de hellingen worden getypeerd als fm, qa of fa. Op één enkele plaats aan de westzijde van het bosreservaat wordt een kleine oppervlakte ingenomen door qk. Loof-, en naaldhoutaanplanten (n en p(p)ms, pmb, pa), kapvlaktes (se) en vegetaties van Adelaarsvaren (cp) werden in detail gekarteerd. qb: Zeer arm zuur eikenbos (Querco-Betuletum). Eikenbos met Zomereik en berk in wisselende hoeveelheden. In het hakhout domineert berk dikwijls. De ondergroei bestaat vaak uit volgende soorten: Bochtige smele, Zachte witbol, Pijpestrootje, Adelaarsvaren, Blauwe bosbes en Schermhavikskruid. ql: Eikenbos met Witte veldbies (Luzulo-Quercetum) behorende tot de zure bossen. Eikenhakhout of middelhout (submontaan) met Zomereik, Wintereik en Wilde lijsterbes en berk met in de ondergroei Witte veldbies en op iets rijkere gronden Hazelaar, Haagbeuk, Witte klaverzuring, Bosgierstgras en Gewone salomonszegel. qk: Eiken-Haagbeukenbos op kalk (Ligustro–Carpinetum). qa: Eiken-Haagbeukenbos zonder Wilde hyacint (Stellario-Carpinetum) (hakhout en middelhout) behorend tot de neutrocliene bossen gekenmerkt door een uitgesproken lente-aspect en zomer-aspect met volgende typische voorjaarssoorten: Speenkruid, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Slanke sleutelbloem, Gele dovenetel, Bosgierstgras, Gewone salomonszegel, Boszegge, Witte klaverzuring, Groot heksenkruid, bosviooltje, Mannetjesvaren, Eenbes en Grote muur. fl: Beukenbos met Witte veldbies (Luzulo-Fagetum). Submontaan beukenbos gekenmerkt door Witte veldbies en op rijkere bodems ook Hazelaar, Haagbeuk, Witte klaverzuring, Bosgierstgras en Gewone salomonszegel. fm: Beukenbos met parelgras en lievevrouwebedstro (Melico-Fagetum). Dit is een Beukenbos met ondergroei van o.a. Eénbloemig parelgras, Lievevrouwebedstro, Vogelnestje. fa: Beukenbos met Bosanemoon (Milio-Fagetum). Beukenbos met duidelijke ondergroei van Bosanemoon. Volgens de typologie van Xxx xxx Xxxx, komt dit bostype overeen met het Gierstgras- Beukenbos. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
3.2.1.2 Gecompileerde soortenlijst bosreservaat Hogere planten Vroegere waarnemingen Bij de aanwijzing van het voorstel tot bosreservaat “Broekbos, Vossenaerden-Veursbos-Roodbos en Teuvenerberg” werd er 1 soortenlijst opgesteld voor al de vernoemde boscomplexen. Bij de opmaak van de basisinventaris en beheerplannen voor deze bossen werden er aparte soortenlijsten opgemaakt voor de drie bossen. Uit de algemene soortenlijst is het niet te achterhalen in welk bos juist een welbepaalde soort voorkomt. Een vergelijking van de waarnemingen van 2006 met vroegere waarnemingen kan er dus niet gemaakt worden. De totale soortenlijst voor het Broekbos, Vossenaerde-Veursbos-Roodbos en Teuvenerberg is terug te vinden in bijlage 3. De lijst bevat 224 hogere planten inclusief bomen en struiken. Verder werden ons waarnemingen van orchideeën doorgegeven van SEMO (Vlaamse Studiegroep Europese en Mediterrane Orchideeën). Deze worden weegegeven op kaart 3.2.3. Eigen waarnemingen In april 2006 werd per bestand een totale soortenlijst opgemaakt met het oog op het inventariseren van de aanwezige voorjaarsflora. Verder werd deze soortenlijst per bestand verder aangevuld tijdens het inventariseren (mei-augustus 2006) van de transecten. Bijlage 16 geeft de soortenlijsten per bestand. In totaal werden in het bosreservaat 243 soorten waargenomen (incl. bomen en struiken). Bijlage 4 geeft een totale soortenlijst van de gegevens verzameld in 2006 met vermelding van de Rode Lijst soorten, oud bosplanten en prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg (Xxxxxxx en Bauwens, 2003). Rode Lijst soorten Volgens de Rode Lijst van de hogere planten in Vlaanderen (Cosyns et al., 1994) komen in het bosreservaat 9 Rode Lijst soorten voor: Bleek bosvogeltje met uitsterven bedreigd Heelkruid potentieel bedreigd Lievevrouwebedstro: bedreigd Muursla: potentieel bedreigd Purperorchis: bedreigd Ruig viooltje potentieel bedreigd Ruwe dravik bedreigd Witte veldbies: sterk bedreigd Zwartblauwe en Witte rapunzel bedreigd | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
Volgens de Rode Lijst van Register Flora Vlaanderen (Biesbrouck et al., 2001) komen er in het bosreservaat volgende Rode Lijst soorten voor (waargenomen in 2006): Beemdkroon Knautia arvensis achteruitgaand Bleek bosvogeltje Cephalanthera damasonium met uitsterven bedreigd Bosaardbei Fragaria vesca achteruitgaand Echte guldenroede Solidago virgaurea achteruitgaand Fraai hertshooi Hypericum pulchrum kwetsbaar Grasklokje Campanula rotundifolia achteruitgaand Groot streepzaad Crepis biennis achteruitgaand Grote veldbies Luzula sylvatica zeldzaam Gulden boterbloem Ranunculus auricomus vrij zeldzaam Gulden sleutelbloem Primula veris vrij zeldzaam Hangende zegge Carex pendula zeldzaam Heelkruid Sanicula europaea zeldzaam Heggendoornzaad Torilis japonica achteruitgaand Kleine pimpernel Sanguisorba minor zeldzaam Lievevrouwebedstro Galium odoratum zeldzaam Mispel Mespilus germanica vrij zeldzaam Moerasandijvie Tephroseris palustris zeldzaam Muurhavikskruid Hieracium murorum vrij zeldzaam Muursla Mycelis muralis vrij zeldzaam Purperorchis Orchis purpurea bedreigd Ruig viooltje Viola hirta zeer zeldzaam Ruwe dravik Bromopsis ramosa s. ramosa bedreigd Schaduwkruiskruid Senecio ovatus vrij zeldzaam Struikhei Calluna vulgaris achteruitgaand Trosvlier Sambucus racemosa vrij zeldzaam Viltroos Rosa villosa zeldzaam Wintereik Quercus petraea achteruitgaand Winterlinde Tilia cordata vrij zeldzaam Witte veldbies Luzula luzuloides bedreigd Zeegroene zegge Carex flacca vrij zeldzaam Zwartblauwe en Witte rapunzel Phyteuma spicatum zeer zeldzaam Bleek bosvogeltje, Purperorchis en Witte veldbies zijn bovendien een prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg (Colazzo & Bauwens, 2003). SEMO melde ons het voorkomen van Vliegenorchis in 2006. Vliegenorchis is volgens de Rode Lijst een met uitsterven bedreigde soort en ook een prioritaire soort voor het natuurbeleid in Limburg. Verder wordt ook het voorkomen van Welriekende nachtorchis (bedreigd), Mannetjesorchis (met uitsterven bedreigd) en Vogelnestje (bedreigd) in het bosreservaat gemeld. Deze vindplaatsen werden niet gecontroleerd in 2006, maar werden wel vastgesteld de voorgaande jaren. Mannetjesorchis is eveneens een prioritaire Limburgse soort. De locaties van deze soorten worden weergegeven op kaart 3.2.3. De met uitsterven bedreigde populatie van Xxxxxxxxx kon in 2006 niet gelokaliseerd worden (zie verder fytosociologische typering). Ook Zevenster is een prioritaire Limburgse soort. Oud bosplanten | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
Volgens Register Flora Vlaanderen komen volgende oude bosplanten in het bosreservaat voor: Aardbeiganzerik Gewone salomonszegel Muskuskruid Adelaarsvaren Groot heksenkruid Reuzenzwenkgras Blauwe bosbes Grote keverorchis Rode kornoelje Bosandoorn Grote muur Ruige veldbies Bosanemoon Grote veldbies Schaduwgras Bosgierstgras Gulden boterbloem Slanke sleutelbloem Boskortsteel Hangende zegge Smalle stekelvaren Bosrank Hazelaar Spaanse aak Boswederik Heelkruid Tweestijlige meidoorn Boszegge Hulst Wijfjesvaren Dalkruid IJle zegge Wilde kamperfoelie Donkersporig bosviooltje Knopig helmkruid Wilde kardinaalsmuts Eenbes Lelietje-van-dalen Wilde narcis Fraai hertshooi Lievevrouwebedstro Winterlinde Gelderse roos Mannetjesvaren Witte klaverzuring Gele dovenetel Mispel Witte veldbies Zwartblauwe en Witte rapunzel Ook Mannetjesorchis en Vogelnestje zijn oud bosplanten. Planten van kalkrijke bossen (b) en kalkrijke zomen (z) Volgende soorten werden waargenomen (Register Flora Vlaanderen): Aardbeiganzerik (b) Bleek bosvogeltje (b) Bosroos (b) Donkersporig bosviooltje (b) Eenbes (b) Haagbeuk (b) Lievevrouwebedstro (b) Muurhavikskruid (b) Purperorchis (z) Ruig viooltje (z) Spaanse aak (b) Winterlinde (b) Beschermde soorten Bleek bosvogeltje, Purperorchis, Grote keverorchis en Brede wespenrochis zijn wettelijk beschermde soorten (K.B. 1976) voor wat de ondergrondse delen betreft tot en met de wortelhals. Uitgraven, verplanten, beschadigen, in handel brengen of vervoeren van deze delen is verboden (ook in gedroogde toestand). Plukken van de bovengrondse delen voor commerciële doeleinden is eveneens verboden. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
3.2.1.3 FYTOSOCIOLOGISCHE TYPERING
De typering van de bosgemeenschappen gebeurde aan de hand van verschillende bronnen: Vegetatie van Nederland (Stortelder et al., 1999), Bosgemeenschappen (Van der Werf, 1991), Beschrijving van natuurtypen in Vlaanderen: Bossen (Durwael et al., 2000) en de bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest (AMINAL, afdeling Bos en Groen, 2002).
De voorkomende bostypen worden weergegeven op kaart 3.2.2. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de naamgeving van deze typen in de verschillende literatuurbronnen:
bostype op plateau en op hellingen | bostype op kalkhoudende onderrand hellingen (zeer lokaal) | bostype op kalkhoudende onderrand hellingen | |||
Stortelder et al (1999) | Luzulo-luzuloides Fagetum | Stellario-Carpinetum orchietosum | Stellario-Carpinetum allietosum | ||
Van Der Werf (1991) | Veldbies-Beukenbos | Kalk-Beukenbos incl. secundair orchideeënrijk Eiken-Haagbeukenbos | Parelgras - Beukenbos incl. secundair bos van eiken en haagbeuken | ||
Durwael et al (2000) | - | Subatlantisch' Eiken-Haagbeukenbos | Parelgrasbeukenbos | ||
Tabel met opmaak | |||||
Aminal B & G (2002) | - | - | Rijke Eiken-Haagbeukenbos, vochtige variant | ||
Europese habitats | 9110 | 9150 | 9130 - 9160 |
Op het plateau en het grootste deel van de hellingen treffen we een vrij goed ontwikkeld Luzulo- luzuloides Fagetum (Veldbies – Beukenbos) aan. Dit Centraal-Europese bostype van zure bodem bevindt zich bij ons op de rand van haar verspreidingsareaal. Het komt in Vlaanderen enkel in de Voerstreek voor. De kensoort Witte veldbies (Luzula luzuloides) is zeer goed vertegenwoordigd en komt over de gehele oppervlakte van het vegetatietype binnen het Veursbos voor, plaatselijk erg talrijk. Ook Mispel (Mespilus germanica) wordt als kensoort beschouwd en deze komt her en der voor. Binnen het vegetatietype is merkbaar hoe de hoger gelegen delen sterk neigen naar bossen van het Quercion roboris (Zomereikverbond), met een hoger aandeel van Ruwe berk (Betula pendula) en soorten van (zeer) voedselarme grond als Pilzegge (Carex pilulifera), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Liggend walstro (Galium saxatile), Valse salie (Teucrium scorodonia) en Struikhei (Calluna vulgaris). Lager in de zonering nemen de soorten van de hieronder besproken Carpinion-bostypes toe in aandeel. De boomlaag bestaat voor het grootste deel uit Beuk (Fagus sylvatica). De struiklaag is relatief schaars maar plaatselijk haalt Hulst (Ilex aquifolium) hoge abundantie. Deze sitiatie doet zich voornamelijk voor in het zuiden van het Roodbos. Ook de ondergroei is over grote oppervlaktes vrij kaal. Behalve Witte veldbies komen verscheidene soorten echter verspreid voor, zoals Bosgierstgras (Milium effusum), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), beide stekelvarens (Dryopteris carthusiana en dilatata), Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) enz. Ook kiemplanten van Zomereik (Quercus robur), Wintereik (Q. petraea), Beuk, Es (Fraxinus excelsior) en Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) zijn frequent aanwezig. Vleksgewijs komen grotere oppervlakten voor gedomineerd door Braam (Rubus species), Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) of Hulst. Langs de paden wordt vaak Schaduwkruiskruid aangetroffen.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
Van der Werf (1991) stelt dat de overgang van het Veldbies-beukenbos naar het Parelgras-beukenbos kan verlopen via het Gierstgras-Beukenbos. Hoewel er zones zijn die zeer goed voldoen aan de beschrijving van dit bostype, is het in het Veursbos niet voldoende af te bakenen waardoor we het niet als apart voorkomend bostype hebben weerhouden. In de brede zomen van het Veursbos, zoals aangeduid op de vegetatiekaart 3.2.2, is er kalk in de bosbodem aanwezig wat een aanzienlijk verschil in samenstelling van vegetatie geeft. De boomlaag is hier meer gedifferentieerd en de beuken ruimen deels plaats voor soorten als Gewone es (Fraxinus excelsior), Zoete kers (Prunus avium), Zomereik (Quercus robur), Haagbeuk (Carpinus betulus) en een brede waaier aan struiklaagsoorten. Dit zijn erg goed ontwikkelde Stellario-Carpinetum–bossen (Eiken-Haagbeukenbossen). Onderaan de hellingen zit de kalk plaatselijk ondiep wat zich uit in een uitbundige soortenrijkdom vol zeldzaamheden: hier is er sprake van de subassociatie orchietosum van de genoemde associatie, gedifferentieerd door oa Bruine orchis (Orchis purpurea), Bosaardbei (Fragaria vesca) en Ruig viooltje (Viola hirta). Kenmerkend voor deze zeer waardevolle vegetaties is dat de soortenrijkdom en de zeldzaamheden gebaat zijn met een vrij open bosstructuur waarbij de hoeveelheid aan verzurend bladstrooisel beperkt is. In de zuidwest georiënteerde helling van het Veursbos zijn relicten van vroeger hakhout aanwezig. Door de regelmatige bodemverstoring die dergelijk beheer vroeger met zich meebracht, werd frequent kalk aan de oppervlakte blootgelegd waardoor een ideale situatie gecreëerd werd voor kalkminnende pioniersoorten, waaronder orchideeën. Door het wegvallen van dit beheer ging de populatie van dergelijke soorten sterk achteruit. Sinds 1999 wordt er in een zone in de zuidwestrand van het Veursbos opnieuw actief beheerd in functie van deze zeldzame soorten met zeer positieve resultaten. Purperochis kwam in 2004 in zeer grote aantallen voor (68 bloeiende exemlaren en 54 vegetatief), evenals Bleek bosvogeltje (13 exemplaren in bloei). Ook Vliegenorchis (2 bloeiend en 2 vegetatief) was opnieuw present (Vanoppen, 2004). Meer uitleg over dit beheer wordt gegeven in hoofdstuk 2.9 Kenmerken van het vroeger beheer. Vliegenorchis werd in 2006 niet door Aeolus waargenomen. Wanneer de successie zich vrij verderzet, zullen beuken vermoedelijk terug in aandeel winnen in de bodemlaag en verschuiven de vegetaties binnen het Stellario-Carpinetum naar minder uitgesproken kalk- subassociaties. In Van der Werf (1991) en Durwael (2000) is dit het Melico-Fagetum (Parelgras- Beukenbos) gekenmerkt door oa Eenbloemig parelgras (Melica uniflora), Lievevrouwebedstro (Asperula odoratum), Heelkruid (Sanicula europaea), Bosroos (Rosa arvensis), Ruig klokje (Campanula trachelium) en Ruwe dravik (Bromus ramosus ssp. ramosus). De boom- en struiklaag is zeer divers met o.a. Beuk, Wintereik, Gewone es, Zomereik, Ratelpopulier, Haagbeuk, Gewone esdoorn, Zoete kers, Zomer- en Xxxxxxxxxxx, Eén- en Tweestijlige meidoorn, Rode kornoelje, Gelderse roos, Wilde kardinaalsmuts, Kruisbes en Spanse aak. Dit is een bijzonder soortenrijk en waardevol Middeneuropees bostype dat in Vlaanderen (behoudens enkele fragmenten in de Vlaamse Ardennen) enkel en alleen in de Voerstreek terug te vinden is. Dit type heeft in de bosrandstrook in huidige toestand een ruimer aandeel dan het zogenaamde Kalk-Beukenbos. De oudere naaldhoutaanplanten die nog niet zijn gekapt, kenmerken zich door een quasi afwezige ondergroei; de aanwezige soorten zijn veelal de hogergenoemde Quercion-soorten van arme, zure bodem. De zeer zeldzame Zevenster (Trientalis europaeus) die in de rand één van de naaldbossen staat, kon door ons in 2006 niet worden teruggevonden. Volgens Xxxxxxxx et al. (2005) telde de populatie in het Veursbos in 2004 ongeveer 350 individuen, waarvan er slechts 5 bloeiden. De populatie kwam voor op een oppervalkte van 70 m². Andere soorten die in de onmiddelijke omgeving werden aangetroffen waren Dalkruid, Wilde kamperfoelie, braam, Valse salie en Blauwe bosbes. De boomlaag bestond uit voornamelijk Zomereik en berk. De populatie is met zekerheid reeds meer dan vijftig jaar bekend bij boswachter Xxxx Xxxxxxxx. In de jaren vijftig strekte ze zich uit over een oppervlakte van enkele aren. De Zevensterpopulatie is de laatste decennia sterk achteruit gegaan. De | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
25 | |
achterliggende reden is meer dan waarschijnlijk de aanleg van een fijnsparrenbestand in de jaren vijftig, waardoor de bodem sterk verzuur en verdroogd is. De zogenaamde huidige populatie bevindt zich precies aan de rand van deze aanplant op iets vochtigere omstandigheden. Ook in 2007 werd de soort niet meer aangetroffen. De open plekken zijn allemaal vrij recent en deze zijn bijna zonder uitzondering ingenomen door Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum). Fytosociologisch worden zij geklasseerd als een rompgemeenschap van de zoomvegaties op zuur zand, nl de RG Pteridium aquilinum [Melampyro – Holcetea mollis]. De tussengroeiende soorten behoren echter vaak tot de klasse der kapvlaktegemeenschappen (Epilobietea angustifolii) zoals Gewoon wilgenroosje (Epilobium angustifolium), Vingerhoedskruid (Digitalis purpurea). Opmerkelijk is het optreden van Xxxxxxxx (Calamagrostis epigejos) en plaatselijk zelfs Hennegras (C. canescens) op de storingsplekken. Deze plekken van Adelaarsvaren worden begunstigd door inwaai van meststoffen, wat op het eerste gezicht niet direct een probleem lijkt in het Veursbos. Indien er (nog meer) verstoring is, gaan bramen woekeren, wat ook op meerdere kapplekken het geval is. Door de verzuring van het substraat kunnen de zgn. ‘subclimaxen’ van Adelaarsvaren lang blijven bestaan omdat ze kieming van boompjes bemoeilijken. Ten westen van het Veursbos, binnen de perimeter van het bosreservaat bevindt zich een grasland. In het kader van een vegetatiekartering uitgevoerd in 2002 voor een aantal Vlaamse natuurreservaten, in opdracht van de voormalige Afdeling Natuur, werd dit weiland geïnventariseerd en getypeerd (Xxxxxxxxx P., 2002). Het betreft een slecht ontwikkeld kamgrasland, een rompgemeenschap met Engels raaigras. De enige interessante soort is Gulden sleutelbloem. Een totale soortenlijst wordt weergeven in bijlage 5. Potentieel Natuurlijke Vegetatie (PNV) Op de PNV kaart (kaart 3.2.4) (De Keersmaecker et al, 2001) zijn de hogergelegen bosdelen ingekleurd als typisch Eiken-Beukenbos, drogere variant. Deze zones zijn ingenomen door het Luzulo- Fagetum, wat hier als de climax kan worden beschouwd. Een deel van het plateau staat ingekleurd als Beukenbos, Eiken-Haagbeukenbos of rijke Eiken-Beukenbos. Ook dit heeft in de huidige toestand betrekking op Luzulo-Fagetum, hetgeen een zuur Beukenbos type is. De boszomen onderaan de hellingen staan op de PNV ook ingekleurd als Beukenbos, Eiken-Haagbeukenbos of rijke Eiken- Beukenbos, wat overeenkomt met de Stellario-Carpinetum bossen die hier in de huidige toestand aanwezig zijn. Zoals reeds aangehaald zijn de soortenrijkste kalkbosdelen geen climaxvegetaties omwille van hun open structuur. Hoewel deze veel soorten bevatten van kalkrijke zoomvegetaties (Marjoleinklasse), vallen ze toch ook onder de Eiken-Haagbeukenbossen. Twee kleine zones, oa aan de bron van de Veurs, zijn ingekleurd op de PNV als Elzen-Vogelkersbos. Hoewel de vegetatie er rijk is aan freatofyten, is de oppervlakte te klein en de boom- en struiklaag niet typisch genoeg om in de huidige toestand van dit bostype te spreken. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
3.2.1.4 Kadering van het huidige reservaat in het netwerk van Vlaamse bosreservaten
Een ruwe indeling in bosgemeenschappen werd voor alle bosreservaten in Vlaanderen wordt in onderstaande tabel weergegeven (toestand mei 2007).
Naam | Opp. (ha) | Eco-regio | Provincie | Eigenaar | Toestand beheersplan | Aandeel (ha) Integraal/Gericht | Bostype (ruwe indeling) | |
Beiaardbos (3) | 17,06 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 17 / - | Endymio-Carpinetum | |
Bellebargiebos (8) | 77,88 | Zand en Zandleemstreek | O--Vlaanderen | Vl. gewest | In opmaak | 00/0 | Xxxxxxxx | |
Bos Ter Rijst (2) | 28,59 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. xxxxxx | Xxxxxxxx | 00 / - | Xxxxxxx-Xxxxxxxxxx | |
Broekbos (7) | 15,66 | Leemstreek - Voeren | Limburg | Vl. gewest | In opmaak | 16/- | Melico & Luzulo-Fagetum + Stellario- Carpinetum | |
Bulskampveld (7) | 51,34 | Zand- en Zandleemstreek | W-Vlaanderen | VL. gewest + Xxxxxxxxx | Xxxxxxxx | 0/00 | Xxxxxxxx + Alno Padion | |
Coolhembos (1) | 78,64 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 48/30 | Alnetum | |
Dilserbos- Platte Lendenberg (1) | 58,16 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 20 / 38 | Quercion | |
Xxxxxxx Xxx Xx Xxxxxxxx (0) | 00,00 | Xxxxxxxxxxxx | X-Xxxxxxxxxx | Vl. gewest | Eindfase/gezamenlijk domeinbos | 0/62 | Quercion | |
Galgenberg (1) | 29,82 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 28 / 2 | Quercion > Alnetum | |
Gasthuisbos (3) | 11,02 | Leemstreek | Vl. Brabant | Gemeente | Eindfase | ? | Quercion > Stellario-Carpinetum | |
De Goorbossen (4) | 47,17 | Kempen | Antwerpen | Gemeente | Goedgekeurd MB, 14 / 7 / 03 | 40 / 7 | Quercion > Alnetum | |
Xxxxx Xxxxxxxxxxx (0) | 0,00 | Xxxxxxxxxx | Xx. Xxxxxxx | OCMW | Goedgekeurd MB, 14/ 7 / 03 | 0/7 | Stellario-Carpinetum | |
Grootbroek (1) | 136,41 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 6 / 5 / 99 | 75 / 60 | Quercion > Alnetum | |
Grootbroek – uitbreiding (5) | 40,86 | Kempen | Limburg | Vl. Gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | 10/30 | Quercion > Alnetum | |
Grotenhout (7) | 72,71 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | 40/30 | Quercion > Alnetum | |
Hallerbos – Hallebeek (3) | 18,30 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 18 / - | Quercion > End.-Carpinetum > Alno- Padion | |
Hallerbos – Jansheideberg (2) | 15,60 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 15 / - | Endymio-Carpinetum > Alno-Padion | |
Hallerbos – Kluisberg (2) | 9,71 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 5 / 5 | Quercion > End.-Carpinetum > Alno- Padion | |
Hallerbos – Vroenenbos (2) | 14,59 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 15 / - | Endymio-Carpinetum > Alno-Padion | |
Hallerbos – Jansheideberg en zaadtuin (6) | 18,29 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Eindfase | 16/2 | Quercion | |
Hellegatbos (8) | 14,70 | Leemstreek | W-Vlaanderen | Vl. Gewest, OCMW, gemeente | Op te starten | 0/15 | Quercion > Endymio-carpinetum > Alno-Padion | |
De Heirnisse (4) | 76,39 | Zand- en zandleemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 /7 /02 | 64/12 | Alnetum > Quercion | |
’s Herenbos (9b) | 98,58 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | In opmaak | 00/00 | Xxxxxxxx > Alnetum | |
Heverlee: De grote omheining (1) | 32,20 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 6 / 26 | Fago-Quercetum petraeae |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
Xxxxxxxx: Klein moerassen (1) | 10,45 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 6 / 4 | Stellario-Carpinetum > Alno-Padion | |
Heverlee: Putten van de Ijzerweg (1) | 4,46 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 00 / 0 / 00 | 0 / - | Xxxxxxxxx-Xxxxxxxxxx > Alno-Padion | |
In de Brand (1) | 9,94 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 28 / 9 / 98 | 3 / 8 | Quercion | |
In de Brand – uitbreiding (2) | 1,50 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 28 / 9 / 98 | 3 / 8 | Quercion | |
Jagersborg (1) | 86,54 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 6 / 5 / 99 | 60 / 25 | Quercion | |
Jongenbos (1) | 72,90 | Leemstreek | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 00 / 0 | Xxxxxxxx > Stellario-carpinetum | |
Karkoolbos (6) | 28,04 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Afgerond, nog niet bij MB goedgekeurd | 24/4 | Endymio-carpinetum + Alno-padion + quercion | |
Kluisbos (9a) | 50,88 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Gemeente & OCMW | In opmaak | -/50,88 | Endymio-carpinetum + Alno-padion + quercion | |
Koeimook (3) | 39,47 | Kempen | Antwerpen | Pri vaat | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 35 / 5 | Quercion | |
Konenbos (5) | 10,86 | Leemstreek - Voeren | Limburg | gemeente | Afgerond, nog niet bij MB goedgekeurd | 10/(<1) | Melico & Luzulo-Fagetum | |
Kolmontbos (1) | 17,00 | Leemstreek | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB, 20/11/03 | 17 / - | Quercion > Stell.-Carpinetum > Alno- Padion | |
Kraaienbos (5) | 1,20 | Maasdistrict | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | -/1 | Ulmenion minoris | |
Lanklaarderbos-Saenhoeve (1) | 83,69 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Eindredactie | 65 / 18 | Fago-Quercetum petraeae | |
Liedekerkebos (6) | 20,90 | Xxxxxxxxxx | Vl. Brabant | Vl. gewest | Eindfase/ gezamenlijk domeinbos | 00/0 | Xxxxxxxx + Alno-padion | |
Meerdaalwoud De Heide (4) | 32,66 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd 6/3/07, besluit AG/gezamenlijk xxxxxxxxx | 0 / 00 | Xxxxxxxxx-Xxxxxxxxxx > Milio- Fagetum | |
Meerdaalwoud: Grote konijnepijp (1) | 25,2 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 20 / 5 | Quercion | |
Meerdaalwoud: Veldkant Renissart (1) | 19,0 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 15 / 4 | Milio-Fagetum | |
Meerdaalwoud :De drie eiken (1) | 7,3 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 6 / 1 | Quercion | |
Meerdaalwoud :Everzwijnbad (1) | 27,5 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 27 / - | Milio-Fagetum | |
Meerdaalwoud :Mommedeel (1) | 25,3 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. ge west | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 13 / 12 | Quercion > Alnetum | |
Meerdaalwoud :Pruikenmakers (1) | 38,7 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 + 6/3/07 | 37 / 2 | Milio-Fagetum >Stellario-Carpinetum | |
Melisbroek-Vieversel (3) | 34,86 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 14/ 7 / 03 | 30 / 5 | Quercion > Alnetum | |
Muizenbos (4) | 34,20 | Kempen | Antwerpen | OCMW | Afgewerkt | 32/2 | Alno-Padion > Carpinion > Quercion | |
Neigembos (1) | 45,01 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 40 / 5 | Endymio-Carpinetum | |
Neigembos – uitbreiding (2) | 16,04 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. gewest | In opmaak | 15/1 | Endymio-Carpinetum + Alno-padion | |
Op den Aenhof (3) | 35,71 | Kempen | Limburg | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB, 20/11/03 | 25 / 10 | Alnetum |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
Overheide (5) | 29,60 | Kempen | Antwerpen | Vl. gewest | Goedgekeurd bij MB 18/1/2007 | 9/20 | Quercion (Betulo-Quercetum) | |
Parikebos (1) | 9,33 | Leemstreek | O-Vlaanderen | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 8 / 1 | Endymio-Carpinetum > Alno-Padion | |
Pijnven: Droog gedeelte (1) | 25,20 | Kempen | Limburg | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 15 / 7 | Quercion | |
Pijnven: het Ven (1) | 11,70 | Kempen | Limburg | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 30 / 9 / 98 | 5 / 10 | Quercion > Alnetum | |
Roodbos-Veursbos-Vossenaerde (7) | 155,86 | Leemstreek - Voeren | Limburg | Vl. gewest | In opmaak | 130/15 | Melico & Luzulo-Fagetum + Stellario- Carpinetum | |
Rooiveld (6) | 28,82 | Zandstreek | W-Vlaanderen | Vl. gewest | Eindfase | 20/8 | Alno-padion + quercetum | |
Sevendonck (3) | 67,60 | Kempen | Antwerpen | Vl. Gewest | Goedgekeurd bij MB, 20/11/03 | 50 / 15 | Quercion > Alnetum | |
Teuvenerberg (7) | 40,07 | Leemstreel - Voeren | Limburg | Vl. gewest | In opmaak | 40/- | Melico & Luzulo-Fagetum + Stellario- Carpinetum | |
Vrouwenbos (5) | 24,84 | Leemstreek - Voeren | Limburg | Privaat | Afgerond, nog niet bij MB goedgekeurd | 23/1 | Melico & Luzulo-Fagetum | |
Wijnendalebos (2) | 91,60 | Zand- en zandleemstreek | W-Vlaanderen | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 6 / 5 / 99 | 60 / 31 | Quercion | |
Zoniën woud – Kersselaerspleyn (1) en (4) | 98,50 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 94 / 5 | Milio-Fagetum | |
Zoniënwoud – Harras (1) | 26,60 | Leemstreek | Vl. Brabant | Vl. Gewest | Goedgekeurd MB, 26 / 7 / 02 | 16 / 11 | Endymio-Carpinetum + Milio- Fagetum | |
TOTAAL | ca. 2423 ha |
eerste reeks: erkend bij MB op 14/3/1995
: tweede reeks: erkend bij MB op 16/2/1996
: derde reeks: erkend bij MB op 3/2/1997
: vierde reeks: erkend bij MB op 27/8/1999
: vijfde reeks: erkend bij MB op 28/9/2001
: zesde reeks : erkend bij MB op 17/2/2003
: zevende reeks : erkend bij MB op 1/12/03
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
3.2.1.5 CONCLUSIES NAAR HET BEHEER Onder dit hoofdstuk worden de verschillende beheermogelijkheden voorgesteld voor het optimale beheer van de aanwezige vegetatie, onafhankelijk van het feit dat de vegetaties voorkomen in een integrale of gerichte zone van het bosreservaat. De concrete beheermaatregelen per zone worden weergegeven in hoofdstuk 4. De verschillende bostypes welke voorkomen in het bosreservaat worden voor het grootste deel van de oppervlakte van het bos best behouden door ‘niets doen’. Het Parelgras-Beukenbos en het Veldbies- Beukenbos betreffen climaxbostypes die zich perfect kunnen instandhouden en ontwikkelen bij een nulbeheer. Dit wordt bewezen in talloze bosreservaten met deze bostypes in Duitsland en elders (med. X. Xxxxxxxxxxxxx). Er kunnen bij een nulbeheer weliswaar verschuivingen in vegetatiesamenstelling plaatsvinden en bepaalde soorten kunnen minder tot bloei komen, maar voor de kensoorten van het climaxbostype zal een integraal beheer positieve gevolgen hebben. Het Parelgras-Beukenbos is het best ontwikkeld in de westelijke en oostelijke bosranden. Indien de boom- en struiklaag te dicht worden, kan er een afname in de diversiteit ontstaan omdat er minder licht op de bodem valt (Van der Werf, 1991). Om de lichtminnende vegetatie van het Parelgras-Beukenbos te bevoordelen kan in een strook tegen de bosrand hakhoutbeheer gevoerd worden. Op deze manier wordt er dan ook een mantel-zoomvegetatie gecreëerd. Het Parelgras-Beukenbos werd vroeger als middelhout- of hakhoutbos beheerd. Wanneer kap wordt toegepast, is het van belang om het hout en vrijkomende takkenmateriaal te verwijderen om ruderale ondergroei te voorkomen. Hakhoutbossen, waarvan het beheer enige decennia geleden terug gestaakt is, hebben zich dikwijls niet bevredigend ontwikkeld. Door toenemende dichtheid, de sterke uitbreiding van Klimop en deels ook braam en mogelijk ook strooiselophoping is het aantal kenmerkende soorten nogal achteruit gegaan (Van der Werf, 1991). Wanneer na een lange tijd verwaarlozing weer wordt gekapt, is het aan te raden om relatief veel overstaanders te laten staan. Door voldoende schaduw wordt de mineralisatie getemperd en ontstaan minder gemakkelijk ruigten (Van der Werf, 1991). Ook het Kalk-Beukenbos werd vroeger als middelhoutbos beheerd. Wanneer een perceel echter lange tijd niet meer gekapt is en dan plotseling weer gekapt wordt met handhaving van de overstaanders, verkrijgt men daarna vrijwel geen orchideeën, maar eerder een ruigte met bramen en bosrank. Op en in de bodem heeft zich in deze gevallen veel organisch materiaal opgehoopt, dat na de kap plotseling versneld gaat mineraliseren. Pas wanneer het hakhoutbeheer regelmatig plaatsvindt, zullen de orchideeën zich weer vestigen. Belangrijk in deze kalkrijke milieus is dat het gekapte hout, ook het takhout, wordt afgevoerd. Wanneer na een lange tijd verwaarlozing weer wordt gekapt, is het ook hier aan te raden om relatief veel overstaanders te laten staan. Het Kalk-Beukenbos is een bostype van ondiepe kalkbodems en betreft in onze bodemomstandigheden slechts een successiestadium: wanneer de bodem verder ontwikkelt en dieper doorwortelbaar wordt, zal het vegetatietype evolueren naar een Parelgras-Beukenbos. Enkel bij extreme bodemcondities zoals karstgebieden vormt het Kalk-Beukenbos een climaxvegetatie. Om het Kalk-Beukenbos bij ons in stand te houden is er een gericht beheer nodig waarbij op regelmatige tijdstippen de successie wordt teruggezet door een hakhoutkap en tegelijk houwverzorging: verwijdering van strooisel en klimop is in de eerste plaats nodig om een kale bodem te creëren en in mindere mate ook om de successie te vertragen door nutriënten af te voeren (med. X. Xxxxxxxxxxxxx). Voor het behoud van de typisch lichtminnende flora van het Kalk-Beukenbos (o.a. in de zone 5 op kaart | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
2.7.1) in de westrand van het Veursbos, is er een actief beheer nodig. Indien het bodemdek zich ongestoord kan ontwikkelen, groeit alles dicht, bijvoorbeeld met Klimop, en vindt zodanige bodemvorming plaats dat oppervlakkige ontkalking met een daling van de pH optreedt. Tevens wordt vocht vastgehouden, waardoor ook de temperaturen minder hoog oplopen. Verschillende bijzondere soorten die in deze bossen (kunnen) voorkomen, zijn lichtminnend en daarom veelal gebonden aan randen en open plekken (Van der Werf, 1991). Enkele typische lichtminnende soorten die slecht gedijen in bossen met gesloten bladerkroon, zijn Purperorchis, Welriekende nachtorchis en Mannetjesorchis. Voor herstel van populaties van deze orchideeën is het dan ook in de eerste plaats noodzakelijk dat opnieuw een vorm van hakhoutbeheer wordt toegepast. Ook de aanwezige restpopulatie van Xxxxx narcis zal bevoordeeld worden door het regelmatig oplichten van het kronendak. Lange periodes van beschaduwing kan het uitsterven van Wilde narcis inluiden (Jaquemyn et al., 2006). Vermits groei en bloei van deze soorten in sterke mate bepaald worden door het feit of ze het jaar voordien voldoende reserves hebben kunnen opslaan in hun ondergrondse knollen (tubers), spreekt het voor zich dat populaties sterk achteruit kunnen gaan wanneer hun standplaatsen verruigen. Bijkomend heeft verruiging tot gevolg dat de nog bloeiende planten minder gevonden en bezocht worden door bestuivers, wat zich op zijn beurt weerspiegelt in een verminderde vrucht en zaadzetting. Verder kan ook een te dikke strooisellaag een hinderpaal vormen voor veel van deze soorten. Vermits bij bovengenoemde orchideëen de ondergrondse organen in de minerale bodem zitten, kan een té dikke strooisellaag problemen veroorzaken bij deze planten om bovengronds te komen. Verder blijken verschillende van deze soorten slechts succesvol te kunnen kiemen op minerale bodem, waardoor een té dikke strooisellaag ook het proces van de verjonging kan belemmeren. Hierbij komt dat het laten liggen van (veel) organisch materiaal op deze kalkrijke bodems tot een snelle mineralisatie leidt en daardoor tot grotere voedselrijkdom, wat op zijn beurt verruiging in de hand werkt. Door het feit dat het drie tot vier jaar duurt vooraleer een gekiemd zaad van Purperorchis of Mannetjesorchis bovengronds waar te nemen valt, zal het positieve effect van het gevoerde beheer op de verjonging pas na enkele jaren duidelijk worden. Gevestigde planten (vegetatieve planten of ondergrondse tubers) daarentegen kunnen veel sneller reageren op de verandering in beheer. Voor het Konenbos volstond het vellen van een aantal bomen en verwijderen van opslag niet. Bijkomend maaien en verwijderen van de strooisellaag bleek wel een gunstige invloed te hebben op de bloei van Purperorchis. Begrazing, maaien en strooiselroof kunnen als bijkomende maatregel gunstige effecten hebben (Vanoppen L., 2005). Bij het verwijderen van opslag dient het hout en takken ook steeds verwijderd te worden. Hervatting van het oude hakhoutbeheer is voor de soortenrijkdom (niet enkel voor de orchideeën) van de Zuid-Limburgse hellingsbossen van levensbelang (Weeda et al. 1995). Kapcycli van 10 jaar zijn wellicht vodoende om op lange termijn tot een stabiele populatie te komen (Xxxxxxxxx et al., 2006). Samengevat kan gesteld worden dat voor het herstel van een orchideeënpopulatie een soort middelhoutbeheer nodig is. Kappen van de opslag en eventueel van een beperkt aantal bomen, blijkt niet voldoende. Afhankelijk van de dikte van de aanwezige strooisellaag zijn er bijkomende beheeringrepen nodig. Maaien kan voldoende zijn indien de strooisellaag heel dun is, maar wanneer de strooisellaag te dik is, kan maaien nefast zijn voor wat nog overblijft van een oude populatie. Het verwijderen van de hele strooisellaag zou de beste ingreep zijn om een orchideeënpopulatie te herstellen. Dit is beslist geen pleidooi om op vele plaatsen bomen te kappen en het strooisel te verwijderen, dat zou immers nefast zijn voor andere, even bedreigde soorten als Vogelnestje, Bleek bosvogeltje en Heelkruid. Die planten hebben een hoeveelheid strooisel nodig en wensen ook meer schaduw. Wat wel gewenst is voor beide groepen, is het terugdringen van oeverwoekering door | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
Klimop, bramen en Bosrank (Vanoppen L., 2004). Verder vermeldt Xxxxxx (2005) dat Ruwe dravik, welke voorkomt in het Veursbos, vóór 1950 een vrij algemene soort was in hakhoutbossen en ook wel in mantel- en zoomvegetaties in Nederlands Zuid- Limburg. Deze soort is de laatste 25 jaar zeer zeldzaam geworden. In bossen en bosranden, vooral op krijtbodems waar ingegrepen is, dat wil zeggen waar de bosrand is teruggezet en/of een middelbosbeheer is ingesteld, keert dit gras her en der terug. Bij het verwijderen van opslag dienen het hout en takken ook steeds verwijderd te worden. Het laten liggen van (veel) organisch materiaal leidt op deze kalkrijke bodem tot snelle mineralisatie en daardoor tot grotere voedselrijkdom. De populatie van Zevenster omvatte in 2004 ongeveer 350 individuen, waarvan er slechts 5 bloeiden. De populatie kwam voor over een oppervlakte van 70 m², met in de omgeving andere soorten van zure en voedselarme omstandigeheden als Dalkruid, Wilde kamperfoelie, Valse salie en Blauwe bosbes. Deze groeiplaats komt voor op de grens van een fijnsparaanplant met een eiken-berkenbos. Uit studies blijkt dat de nutriëntenstatus van de bodem de groei van Zevenster kan beïnvloeden (Jacquemyn et al., 2005). Wanneer de groeicondities verslechteren, bleken de ondergrondse uitlopers langer te zijn, wat kan wijzen op het feit dat de plant actief op zoek gaat naar plaatsen waar bodemcondities geschikt zijn. Wanneer optimale groeiomstandigheden zich over een grote oppervlakte zouden voordoen, is het mogelijk dat de soort zich opnieuw uitbreidt, hetzij door zaad, hetzij door vegetatieve vermenigvuldiging. Voor de groeiplaats in het Veursbos is de populatie- uitbreiding en de langetermijnoverleving haast volledig afhankelijk van vegetatietieve groei en van de overleving van de bestaande individuen, omdat vestiging van kiemplanten vanuit zaden haast ondenkbaar is bij een dergelijk lage vruchtzetting. Opening van het kronendak door het kappen van enkele sparren kan al een eerste stap in de goede richting betekenen. De soort werd in 2007 niet meer waargenomen, ondanks intensief speurwerk. Er zullen geen specifieke maatregelen meer voor deze soort genomen worden. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
3.2.2.1.1 INLEIDING
De gegevens zijn verzameld door Xxx Xxxxxxxx, vaste medewerker bij Aeolus en tevens voorzitter van de Provinciale Vogelwerkgroep van LIKONA.
De voorbije drie decennia werden voor de broedvogels uitgebreide inventarisaties uitgevoerd voor één Vlaamse (Vermeersch et al., 2004) en twee Limburgse broedvogelatlassen (Gabriëls, 1985; Gabriëls et al. 1994). In het kader van een algemene bosmonitoring van broedvogels in de provincie werd vanaf 1994 tot en met 1996 een deel van het Veursbos (73 ha) naar alle soorten onderzocht. Bovendien is er in 2004 en vooral in 2006 een uitgebreid gericht onderzoek gebeurd naar de aanwezigheid van Middelste Bonte Specht evenals Taigaboomkruiper, twee nieuwkomers in de Limburgse avifauna.
3.2.2.1.2 METHODIEK
Voor het onderzoek van de broedvogels in de provincie Limburg werden, naargelang de periode in het verleden, verschillende methodes gebruikt. In de periode 1974-1983 werd vooral de kwalitatieve inventarisatie vooropgesteld. Er werd gebruik gemaakt van bepaalde oppervlakte-eenheden zoals km- hokken (1km x 1km of 100 ha) waarin alle soorten genoteerd worden in categorieën van broedzekerheid (Gabriëls, 1985). Aantallen van enkele zeldzame soorten werden soms als aanvulling opgetekend.
Na 1985 en vooral tijdens de tweede Limburgse Atlasperiode van 1989-1992 werden, ter aanvulling van deze methode, ook aantallen van belangrijke soorten en soms ook van alle soorten, genoteerd (Gabriëls et al., 1994).
Vanaf 1994 werd gekozen voor de integrale territoriumkartering (van Dijk, 1993 en 1996). Hierbij werden de algemene en zeer algemene soorten geturfd (werden niet op kaart gezet) en de bijzondere broedvogels territoriaal opgetekend (De Ridder et al., 1996). In hetzelfde broedseizoen werden 6-10 bezoeken gebracht aan elk km-hok. Op soortkaarten wordt na elk bezoek het aantal geldige waarnemingen genoteerd waardoor in het broedseizoen inzicht verkregen wordt in het globaal aantal territoria en/of broedgevallen. Deze methode werd door de meeste Limburgse vogelaars ook toegepast tijdens de Vlaamse Atlasperiode 2000-2002 (Vermeersch et al., 2004).
3.2.2.1.3 Overzicht broedvogels Veursbos en soortbesprekingen
In onderstaande Tabel 3.2.2.1.3 wordt per vogelsoort het aantal broedparen / territoria uit de verschillende onderzoeksperiodes vergeleken.
Het Veursbos werd in de drie onderzoeksperioden volledig onderzocht terwijl het aansluitend Roodbos in de eerste Limburgse Atlasperiode niet geïnventariseerd werd. Dit heeft te maken met het feit dat dit bostype in een ander km-hok gelegen is. Met het onderzoek van Xxxxx- en Vrouwenbos in 2004 in het kader van de opmaak van de beheerplannen (Plessers et al., 2005a,b) werd het Veursbos nog gedeeltelijk onderzocht en wel speciaal op Middelste Bonte Specht, Fluiter en Taigaboomkruiper.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |||||||||||
Tabel 3.2.2.1.3: het aantal broedparen / territoria per vogelsoort, in de verschillende onderzoeksperiodes, vanaf 1974 tot heden; | |||||||||||
Veursbos | Roodbos | ||||||||||
VRL | RLV | [1983] | [1992] | [2002] | 1995- 1997 | 2004 | [1992] | [2002] | |||
Wespendief | x | N | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||
Rode Wouw | x | Z | 1 | ||||||||
Havik | N | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
Sperwer | N | 1 | 2 | 1 | |||||||
Buizerd | N | 2 | 3 | 4 | 2 | 2 | |||||
Torenvalk | N | 1 | 1 | 1 | |||||||
Boomvalk | N | 1 | 1 | ||||||||
Fazant | N | Z | Z | 2 | Z | 2 | |||||
Houtsnip | N | Z | 5 | Z | 2 | ||||||
Holenduif | N | Z | 3 | 5 | Z | 2 | |||||
Houtduif | N | Z | Z | 39 | Z | Z | 10 | ||||
Koekoek | A | W | W | 1 | W | 1 | |||||
Bosuil | N | 2 | 2 | 4 | 2 | 1 | |||||
Ransuil | N | 1 | 4 | 2 | 2 | 1 | |||||
Groene Specht | N | Z | 3 | 4 | Z | 2 | 2 | ||||
Zwarte Specht | x | N | 1 | 2 | |||||||
Grote Bonte Specht | N | Z | 6 | 19 | Z | 4 | 3 | ||||
Middelste Bonte Specht | x | 4 | |||||||||
Kleine Bonte Specht | N | Z | 2 | 2 | 2 | 1 | |||||
Boompieper | 2 | Z | Z | 6 | Z | 3 | |||||
Winterkoning | N | Z | Z | 52 | Z | Z | 11 | ||||
Heggenmus | N | Z | Z | 9 | Z | Z | 3 | ||||
Roodborst | N | Z | Z | 54 | Z | Z | 10 | ||||
Gekraagde Roodstaart | 3 | Z | 3 | 1 | Z | ||||||
Merel | N | Z | Z | 49 | Z | Z | 17 | ||||
Kramsvogel | 2 | 1 | |||||||||
Zanglijster | N | Z | 7 | 15 | Z | Z | 4 | ||||
Grote Lijster | N | Z | 6 | 6 | Z | Z | 1 | ||||
Tuinfluiter | N | Z | 10 | 14 | Z | Z | 5 | ||||
Zwartkop | N | Z | 16 | 55 | Z | Z | 21 | ||||
Fluiter | N | Z | 11 | 19 | 10 | Z | 3 | ||||
Tjiftjaf | N | Z | 18 | 53 | Z | Z | 13 | ||||
Fitis | N | Z | 6 | 13 | Z | 2 | |||||
Goudhaantje | N | Z | 10 | 35 | Z | Z | 15 | ||||
Vuurgoudhaantje | N | 12 | 40 | Z | Z | 25 | |||||
Grauwe Vliegenvanger | N | Z | 2 | 3 | Z | 3 | |||||
Bonte Vliegenvanger | N | 1 | 3 | ||||||||
Staartmees | N | Z | 3 | 4 | Z | Z | 2 | ||||
Glanskop | N | Z | 9 | 23 | Z | 3 | |||||
Matkop | 3 | Z | 3 | 5 | Z | ||||||
Kuifmees | N | Z | 4 | 10 | Z | Z | 1 | ||||
Zwarte Mees | N | Z | 6 | 18 | Z | Z | 3 | ||||
Pimpelmees | N | Z | 9 | 25 | Z | Z | 12 | ||||
Koolmees | N | Z | 8 | 35 | Z | Z | 11 | ||||
Boomklever | N | Z | 7 | 30 | Z | 11 | |||||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
34
Veursbos | Roodbos | ||||||||
VRL | RLV | [1983] | [1992] | [2002] | 1995- 1997 | 2004 | [1992] | [2002] | |
Xxxxxxxxxxx | X | X | 0 | 00 | X | X | 0 | ||
Xxxxxxxxx | 0 | Z | Z | ||||||
Grauwe Klauwier | x | 1 | 2 | 4 | |||||
Taigaboomkruiper | 4 | ||||||||
Vlaamse Gaai | N | Z | 3 | 6 | Z | Z | 2 | ||
Zwarte Kraai | N | Z | Z | 11 | Z | 6 | |||
Spreeuw | N | Z | Z | 15 | Z | 7 | |||
Vink | N | Z | 23 | 90 | Z | Z | 22 | ||
Groenling | N | Z | 4 | Z | Z | 6 | |||
Kruisbek | ? | 4 | Z | 5 | |||||
Goudvink | 2 | Z | 3 | 1 | 3 | ||||
Appelvink | N | Z | 10 | 14 | Z | ||||
Geelgors | 2 | Z | 2 | 1 | 2 | ||||
Aantal soorten | 45 | 49 | 52 | 29 | 48 | 43 |
Legende:
[1983], [1992] en [2002] respectievelijk volgende Atlasperioden: periode 1974-1983, periode 1989-1992 en periode 2000-2002; met Z: zekere broedvogel en W: waarschijnlijke broedvogel;
VRL : Vogelrichtlijnsoort
RLV : Vlaamse Rode Lijst-soort waarin: N momenteel niet bedreigd
? onvoldoende gekend A achteruitgaand
3 kwetsbaar
2 bedreigd
1 met uitsterven bedreigd
De dagroofvogels scoren, behalve in de eerste Atlasperiode, bijzonder goed. Wespendief was in elke periode broedvogel evenals Buizerd. Havik en Sperwer waren in de jaren 60 en 70 zeer zeldzaam in de provincie. Na het verbod op het gebruik van gechloreerde koolwaterstoffen in de landbouw kwam herstel van beide soorten maar langzaam op gang. Pas in de tweede helft van de jaren 80 en de eerste helft van de jaren 90 werden de meeste geschikte broedplaatsen bezet (Gabriëls et al., 1994). Nochtans was de Buizerd in Voeren en ook elders in Limburg in die periode al een regelmatig verspreide broedvogel. Het eerste met zekerheid vastgesteld broedgeval van deze soort was in het Stamprooierbroek in 1958. In de periode van het veldwerk voor de eerste Atlas werd een explosieve toename vastgesteld waarbij in de geïnventariseerde gebieden van de provincie minstens 110 geregistreerde broedparen werden genoteerd (Gabriëls, 1985). De Buizerd heeft in de jaren 70 aan areaaluitbreiding gedaan en dit mede de positievere houding van de jagers. Boomvalk en Torenvalk zijn er jaarlijks regelmatige broedvogels.
Dat de Voerense hellingbossen geschikt zijn voor zeldzame dagroofvogels bewijst eveneens de vestiging van Rode Wouw in 1995. Drie opeenvolgende jaren (1995, 1996 en 1997) nestelde deze dagroofvogel in het Veursbos en ook te Altenbroek (’ s-Gravenvoeren). Door afschot en vergiftiging zijn beide oudervogels gedood (med. D. Zeevaert). Te Altenbroek daarentegen werd in 1997 de nestboom
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
in volle broedseizoen omgezaagd ! De nachtroofvogels zijn in dit bosgebied goed vertegenwoordigd door Bosuil en Ransuil. Het aantal broedparen van de Bosuil verdubbelde in het Veursbos maar de Ransuil nam gevoelig af. Dit zou kunnen betrekking hebben op mogelijke predatie door overige roofvogels (Havik, Bosuil) uit het gebied. Het aantal jaarlijks broedende roofvogels in het Veursbos is bijzonder hoog: 13 dagroofvogels en 8 nachtroofvogels. Nergens in de provincie wordt een zo hoge roofvogelsamenstelling bereikt in één bosgebied. Alle spechtensoorten in Vlaanderen zijn actueel als broedvogel aanwezig in dit bosgeheel. Daarbij is Zwarte Specht broedvogel vanaf begin jaren 90 en actueel zelfs met twee koppels. De hoge aantallen van Grote Bonte Specht zijn mede te wijten aan de ouderdom van dit lichtrijk bos waarbij veel dood hout aanwezig is. Opvallend was de ontdekking van de Middelste Bonte Specht met twee koppels in 2002, het laatste jaar van het veldwerk van het Vlaamse Atlasproject (Xxxxxxx et al., 2007). Deze Vogelrichtlijnsoort verkiest oude lichtrijke Eiken-beuken en Eiken-berkenbossen. In 2004 werden hier nog twee extra territoria ontdekt en te Obsinnich (ten zuiden van Teuvenerberg) zelfs drie. Daarmee waren er in 2004 al zeker 8 vaste territoria van de Middelste Bonte Specht in oostelijk Voeren, waarvan 4 in Veursbos (Xxxxxxx et al., 2007). In 2006 werd een grote inventarisatiecampagne van Middelste Bonte Specht in heel Limburg uitgevoerd. Daaruit bleek dat de soort niet alleen Voeren maar ook Haspengouw en in mindere mate de Kempen veroverde. In totaal werden er 26 territoria in kaart gebracht, waarvan 14 in Voeren op acht verschillende plaatsen en 12 in de rest van Limburg, vooral in Haspengouw, en dit op 11 locaties. De grote aantalstoename en sterke verspreiding duiden op een schoksgewijze vestiging, zoals die in Nederland in 1997 en 2006 en ook elders reeds werd vastgesteld (Xxxxxxx e.a., 2007). In 2007 waren 16 territoria van de Middelste Bonte Specht in Voeren, verspreid over acht locaties: Hoogbos : 2 terr., Altembroek : 2 terr., Ketten : 1 terr., Kattenrot : 1 terr., Veursbos : 5 terr., Vrouwenbos : 1 terr., Gieveld : 1 terr. en Obsinnich : 3 terr. Vermoedelijk zijn nog niet alle territoria op dit ogenblik in Voeren in kaart gebracht. In geschikte bossen kan de dichtheid 1-2 paar per 10 ha bedragen. In het kader van een onderzoek door LIKONA in het voorjaar van 2004 werden in Voeren minimaal zeven Taigaboomkruipers ontdekt, waarvan vier in het Veursbos (en telkens één in het nabijgelegen Konenbos en Vrouwenbos). Voor de Taigaboomkruiper zijn het de eerste zekere broedparen voor Vlaanderen. De territoria van het Veursbos en het Vrouwenbos zijn in 2007 herbevestigd. Daarnaast heeft JVL (Jong Vogelkijkend Limburg) in 2007 een grote inventarisatiecampagne opgezet waarbij op verschillende andere locaties nog zangposten zijn opgetekend. In totaal zijn acht territoria geïnventariseerd, waarvan drie territoria in het Hoogbos (Beckers, 2008, in voorbereiding). Wellicht zijn er dit nog meer. Nergens anders in Vlaanderen is het Vuurgoudhaantje zo talrijk, talrijker zelfs dan het verwante Goudhaantje. Het Vuurgoudhaantje nestelt voornamelijk in bomen waar Klimop tegen groeit en is dus niet onvoorwaardelijk gebonden aan naaldhout. Dit in tegenstelling met het Goudhaantje waarvan vele broedparen aanwezig waren in Fijnsparren. Het Goudhaantje is wellicht recent afgenomen door het elimineren van de naaldhoutaanplanten. Andere bijzondere bosvogels zijn Boompieper, Gekraagde Roodstaart, Kramsvogel, Fluiter, Vuurgoudhaantje, Bonte Vliegenvanger, Glanskop, Matkop, Boomklever, Kruisbek, Goudvink en | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
36 | |
Appelvink. De Gekraagde Xxxxxxxxxx was gedurende het eerste atlasonderzoek vrij algemeen in Voeren en dit niet alleen in de hellingbossen maar ook langs de Voerense snelstromende beken waar voldoende bomen met nestholten aanwezig waren (knotbomen). Nadien wijzigde dit verspreidingsbeeld drastisch en verdween deze langs de rivieren en is actueel nog een zeer zeldzame broedvogel van de hellingbossen. Uit dit bosgeheel is de soort als regelmatige broedvogel verdwenen. Ze is kwetsbaar in Vlaanderen (Vermeersch et al., 2004). De Kramsvogel, inmiddels bijna verdwenen uit onze provincie en Vlaanderen, werd in 1976 voor het eerst als broedgeval opgetekend te Sint-Martens-Voeren. Van dan af is de Voerstreek verder bevolkt en breidde de soort zich verder uit naar Nederlands Zuid-Limburg en de rest van onze provincie. Vanaf de jaren 80 kwam deze kolonisatie massaal op gang in Limburg en bereikte een hoogtepunt begin jaren 90. De populatie in Limburg werd toen op 1500-3000 paren geschat (Stevens, 1994). Vanaf het midden van de jaren 90 begon deze lijsterachtige als broedvogel overal snel af te nemen. Vergelijking van de drie atlasperioden in Limburg gaf het volgend percentage van het aantal bezette km-hokken: 8,4 % in [1983], 34,7 % in [1992] en 12,9 % in [2002]. De Limburgse populatieschattingen bedroegen respectievelijk:100, 1500-3000 en 130-260 broedparen (Stevens, 2004). Vermits Vlaanderen op het grensgebied van het verspreidingsareaal gelegen is, zou dit een normale populatieschommeling na een hoogtepunt van expansie kunnen zijn. In het grensgebied vallen deze sterker op dan in de kerngebieden. De aanwezigheid van de Fluiter is een jaarlijks wisselend verschijnsel. Nochtans is dit bosgebied ideaal broedgebied voor deze kleine zangvogel vermits er voldoende open plekken onder de boomkruinen aanwezig zijn. Hierdoor kan het mannetje zijn baltsvluchten ongehinderd uitvoeren. Gedurende de Vlaamse Atlasperiode waren er opvallend veel territoria in het Veursbos. De Tuinfluiter is aanwezig in de zoomvegetaties, vooral aan de beneden helling. Glanskop en Boomklever maar ook Appelvink op zijn echte indicatoren van deze hellingbossen. Ze komen er in opmerkelijke aantallen voor ! De Kruisbek is in de hellingbossen van Voeren een jaarlijkse broedvogel in sterk wisselende aantallen. In topjaren, na invasies, worden hoge aantallen broedende Kruisbekken genoteerd. In daljaren komen nog altijd Kruisbekken in de Fijnsparren op het plateau nestelen. In topjaren van broedende Kruisbekken is ook de Grote Kruisbek regelmatig broedvogel in het Roodbos. Gedurende de eerste Atlasperiode was de Goudvink in Limburg een niet talrijke maar verspreide broedvogel in een aantal gebieden waaronder Voeren. De populatie werd toen in de provincie op 100- 370 broedparen geschat (Verstraeten, 1994). Daarna daalde de aantallen tot 75-100 in de tweede Atlasperiode, een vermindering van de broedaantallen met 25 % tot 63 %. Vooral de kleinere kernen verdwenen terwijl het aantal broedparen in de grotere kernen verminderde. Nadien bleef de populatie afnemen en verdween deze zelfs uit grotere kernen, zelfs Voeren (Vermeersch, 2004). De laatste vijf jaar is er sprake van een stabilisatie tot licht herstel. Op 27 maart 2006 zagen we een koppeltje Xxxxxxxx in het noordwestelijk deel van Veursbos. Mogelijk betrof het hier nog doortrekkers. De vastgestelde afname van Xxxxxxxx is wellicht te wijten aan een combinatie van factoren: het afnemen van de jonge Sparrenaanplanten (oudere naaldbossen bieden geen geschikt alternatief), het verdwijnen van het hakhoutbeheer, het kappen van vele hoogstamboomgaarden en verdroging in structuurrijke loofhoutbossen. Het kerngebied van de Appelvink in Vlaanderen ligt in de Voerstreek, onder andere Veursbos, en in mindere mate langs de steilrand van het Kempens plateau en ten zuiden van Leuven. In de Voerstreek | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
37 | |||||
3 | komen piekdensiteiten tot 30 broedparen per atlashok (25 vierkante kilometer) voor. De Appelvink is in Limburg in de voorbije 30 jaar opmerkelijk toegenomen, van ca. 50 paren naar 300-600 broedparen, dit in tegenstelling tot een afname in Vlaams-Brabant (Herremans in Vermeersch et al., 2004). In 2006 zagen we meermaals Sijs tijdens het broedseizoen. Op 27 juni liet een koppeltje zich mooi zien in de top van een berk, in een eikenberkenbestand in het noordoosten van Veursbos. Op 12 juli zagen we hier vlakbij 3 exemplaren. Speciaal te vermelden zijn de hellinggraslanden ten westen van het boscomplex. Door aanwezigheid van bijzondere vegetaties ten oosten van Veurs, door de vele houtkanten, de hoogstamboomgaard e.a. komt hier een met uitsterven bedreigde soort voor Vlaanderen jaarlijks tot broeden: Grauwe Klauwier. Samen met een kleine populatie aan de rand van de Mechelse Heide te Maasmechelen en op de Sint- Maartensheide in Bree gaat het hier om de laatste populatie in Vlaanderen. Eveneens is de Geelgors, een bedreigde soort in Vlaanderen, hier een jaarlijks broedvogel (Rutten, 2004). .2.2.1.4 MONITORING VAN BOSVOGELS IN VEURSBOS IN 1994 - 1996 Dit project werd in 1993 opgestart en in overleg met de Afdeling Bos en Groen uitgewerkt. In elk bostype waren er percelen van verschillende ouderdom met of zonder verticale structuur, al of niet omgevormd door spontane ontwikkeling. In een eerste rapport werden de resultaten van de broedvogelinventarisaties van 1994 in 18 bossen, verspreid over de provincie Limburg, besproken. Hieruit werd een relatie tussen de avifauna, de bosstructuur en de bossamenstelling afgeleid. In het onderzoek werden diverse bosbestanden en bostypen geïnventariseerd en werd de vegetatiestructuur er eveneens bij betrokken. De oppervlakte van de verschillende gebieden varieert tussen 10 ha en 80 ha. De verzamelde gegevens vormen een referentiekader voor de broedvogelsamenstelling van de bossen in de provincie. In Voeren werden het Alsbos (Sint-Pieters-Voeren) en een groot deel van het Veursbos (73 ha) in dit onderzoek opgenomen. Voor de resultaten verwijzen we naar het rapport van Xx Xxxxxx et al. (1996). Na vier jaar inventarisatie kwam er een tweede rapport dat de broedvogelsamenstelling en fluctuaties aangeeft (De Ridder et al., 1998). Een deel van het Veursbos (73 ha) werd vanaf 1994 drie opeenvolgende jaren naar alle soorten onderzocht. In dit Parelgras-beukenbos (met veel kenmerken van het Eiken-haagbeukenbos) op de helling en Veldbies-beukenbos (met veel kenmerken van het Eiken-berkenbos) op het plateau komen ook percelen uitheems naaldhout (vooral Fijnspar) en een weinig Corsikaanse en Grove dennenaanplanten voor. Naargelang hun nestplaatskeuze worden de bosvogels in vier groepen onderverdeeld: holenbroeders, kruinbroeders, struikbroeders en grondbroeders. Tabel 3.2.2.1.4a: Overzicht diversiteit en aantal territoria en/of broedparen in het Veursbos (73 ha) | ||||
Veursbos | 0000 | 0000 | 0000 | ||
Aantal soorten | 42 | 43 | 42 | ||
Aantal terr/bp | 720 | 610 | 625 | ||
Holenbroeders | |||||
Aantal soorten | 14 | 16 | 15 | ||
Aantal terr/bp | 166 | 153 | 169 | ||
Kruinbroeders | |||||
Aantal soorten | 13 | 14 | 14 | ||
Aantal terr/bp | 213 | 177 | 198 | ||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
38
Struikbroeders | |||
Aantal soorten | 11 | 10 | 10 |
Aantal terr/bp | 000 | 000 | 000 |
Grondbroeders | |||
Aantal soorten | 4 | 3 | 3 |
Aantal terr/bp | 33 | 22 | 24 |
Het aantal territoria en/of broedparen ligt in 1994 veel hoger dan de volgende jaren ofschoon de soortenrijkdom nagenoeg dezelfde blijft. Dit is echter niet te wijten aan fluctuaties bij de standvogels als gevolg van een koudeperiode. Holenbroeders, die nagenoeg allemaal echte standvogels zijn, bleken in een goed ontwikkeld oud bos weinig onderhevig te zijn aan klimaatschommelingen. Dit bleek niet het geval in bossen met een slechte of geen verticale structuur.
Er zijn wel duidelijk veranderingen bij soorten die gedeeltelijk of volledig wegtrekken zoals Roodborst, Zwartkop, Fluiter, Tjiftjaf en Vink. Voor deze schommelingen zijn er verschillende oorzaken. Door de grote oppervlakte gaan in een dergelijk rijk bos algemene soorten onvolledig geteld kunnen worden. Van de Fluiter is bekend dat er jaarlijks sterke fluctuaties in aantallen in eenzelfde gebied optreden.
De diversiteit is zowel globaal als in de onderscheiden groepen bosvogels voor de drie jaar hetzelfde gebleven. Vermits het Veursbos (+ Roodbos) een relatief grote oppervlakte inneemt, is het logisch dat ook het aantal soorten toeneemt met de oppervlakte en dit gebeurt logaritmisch (De Ridder et al., 1996).
De meeste holen- en kruinbroeders nestelen in het Parelgras-beukenbos terwijl de struik- en grondbroeders een voorkeur hebben voor het Veldbies-beukenbos waar de verticale structuur meer uitgesproken is.
Opvallend is ook dat het aantal territoria van holen-, kruin- en struikbroeders niet zoveel verschilt in dit oud bos.
Goudhaantje, Vuurgoudhaantje (gedeeltelijk), Kuifmees, Zwarte Mees en ook Houtduif verkiezen de aanplanten van Fijnspar om in te nestelen (uitheems naaldhout).
Volgende tabel geeft de relatie weer tussen broedvogeldichtheid en bostype Tabel 3.2.2.1.4b Relatie broedvogeldichtheid en bostype in het Veursbos
Oppervlakte (ha) | Aantal soorten | Dichtheid/ha | |
Uitheems naaldhout | 9,69 | 20 | 12,7 |
Grove dennenbos | 0,37 | 2 | 5,4 |
Corsikaanse dennenbos | 0,87 | 9 | 11,5 |
Veldbies-beukenbos | 3,56 | 14 | 12,1 |
Parelgras-beukenbos | 58,79 | 42 | 9 |
Uit de tabel blijkt dat uitheems naaldhout weinig soorten bevat maar ze komen wel in hoge aantallen voor.
3.2.2.1.5 BESLUITEN
De diversiteit aan broedvogels nam in de verschillende onderzoeksperioden toe van 45 naar 52.
Nochtans verdwenen (of namen sterk af) een aantal belangrijke indicatoren in dit bosgeheel: Rode Wouw, Gekraagde Roodstaart, Kramsvogel, Wielewaal en Goudvink. Een neerwaartse trend van deze
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
39
soorten is in heel Vlaanderen aan de orde.
De meeste typische bosvogels blijven het goed doen en gaan meestal, qua aantal broedparen, vooruit.
Er zijn ook een aantal belangrijke indicatoren bijgekomen: Zwarte Specht, Middelste Bonte Specht, Bonte Vliegenvanger, Grauwe Klauwier (randgebied), Taigaboomkruiper en Kruisbek.
De hoge soortenrijkdom, de vele indicatoren van bossen en de goede bezetting van de belangrijke ecologische groepen maken van dit bosgeheel op ornithologisch vlak één van de voornaamste bosreservaten in Vlaanderen.
De recente omvorming van naaldhoutaanplanten naar (op termijn) loofhout is heel positief. Aanvankelijk zullen hier vogelsoorten van open plekken en bosranden van profiteren (Boompieper, Gekraagde roodstaart, Groene specht, misschien zelfs Nachtzwaluw), vervolgens tal van bijzondere ‘struweel’ soorten (Tuinfluiter, Zomertortel, Goudvink, …) en tenslotte, op lange termijn, de oud- bossoorten.
Slechts een viertal soorten, met name Zwarte mees, Kuifmees, Goudhaantje en Kruisbek worden sterk benadeeld door omvorming van naaldhout. Het zijn in Vlaanderen -en vooral in de Kempen- algemene soorten of soorten die recent niet afnamen, wel integendeel. Deze soorten vinden elders in Voeren nog voldoende geschikt habitat (vb. westelijk deel Vrouwenbos).
3.2.2.1.6 SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK
Gezien de hoge avifanistische waarde van het gebied, zou het waardevol zijn het Veursbos te monitoren, ten minste op alle Vlaamse Rode Lijst-soorten aangevuld met een selectie aan kensoorten van deze bossen.
Daarnaast is gericht onderzoek naar Nachtzwaluw aangewezen op de huidige kapvlaktes van naaldhout.
In het Veursbos komen tal van kleine tot grote zoogdieren voor (met populaties of als zwerver). Insecteneters (Insectivora)
• Spitsmuizen (Soricidae): Dwergspitsmuis en Bosspitsmuis
• Egels (Erinaceidae): West-Europese egel
• Mollen (Talpidae): Europese mol Vleermuizen (Chiroptera)
Zie volgend hoofdstuk
Knaagdieren (Rodentia)
• Ware muizen (Muridae): Gewone bosmuis en Huismuis;
• Woelmuizen (Arvicolidae/microtidae): Rosse woelmuis ;
• Slaapmuizen (Gliridae): Hazelmuis, ook Eikelmuis ?
• Eekhoorns (Sciuridae): Rode eekhoorn Haasachtigen (Lagomorpha)
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
40 | |
• Hazen en konijnen (Leporidae): Haas, Konijn Roofdieren (Carnivora) • Marterachtigen (Mustelidae): Das, wellicht ook Steenmarter, Bunzing, Hermelijn en Xxxxx; • Hondachtigen (Canidae): Vos • Katachtigen (Felidae): Lynx Evenhoevigen (Artiodactyla) • Herten (Cervidae): Ree, Edelhert; • Zwijnen (Suidae): Everzwijn Diverse grote zoogdieren duiken in Voeren op of nemen toe in aantal. Het Everzwijn (Sus scrofa) is van oudsher aanwezig in Voeren. Xxx Xxxxxxxx zag de soort er frequent, tijdens de inventarisatieperiodes voor de verschillende vogelatlasprojecten de voorbije 30 jaren. Reeds in 1995 werd de populatie in Voeren op een 50 tal dieren geschat (med. A. Zeevaert in Bonne, 1995). Gezien de aanwas van de populatie aanzienlijk groter is dan de sterfte (afschot, verkeersslachtoffers en natuurlijke dood) bedraagt de populatie anno 2007 nog steeds vele tientallen dieren. Het Veursbos is een belangrijk gebied voor het Everzwijn, wellicht dankzij zijn uitgestrektheid. De dieren liggen overdag vaak in de dichte Hulst-struwelen in het roodbos, omdat die een goede beschutting bieden (med. D. Zeevaert). De dieren kunnen plaatselijk flink wat schade aanrichten, bijvoorbeeld in de nazomer in maïsakkers. Enkele relevante mededelingen van Xxxx Xxxxxxxx in verband met Xxxxxxxxx: • 7 Everzwijnen als verkeersslachtoffer in heel Voeren in 2005; • 2 Everzwijnen als verkeersslachtoffer op de weg van Sint-Pieters-Voeren naar Remersdaal in 2005; • 2 Everzwijnen als verkeersslachtoffer op de N648 (Aubel-Maastricht) in 2005; • Waarneming van groep van 12 Evers aan de zuidwestzijde van Veursbos (steile zuidwest georiënteerde helling) in januari 2006; Edelhert (Cervus elaphus) wordt slechts af en toe waargenomen in Veursbos, meestal solitaire dieren maar soms ook mannetje en wijfje. De meest recente waarneming dateert van 2004 (med. D. Zeevaert). Er komt een grote populatie Ree (Capreolus capreolus) voor in Veursbos evenals in heel Voeren. Getuige daarvan zijn de 15 verkeersslachtoffers van Ree (voor heel Voeren) en de hoge graasdruk in het Veursbos, wat een aanzienlijke impact op de verjonging van bomen heeft (med. Xxxx Xxxxxxxx). We zagen de soort geregeld tijdens veldwerk, onder andere een groep van 5 dieren in februari in deelgebied Vossenaerde. In het voorjaar van 2006 is regelmatig de natuurlijke predator van Ree waargenomen, namelijk de Lynx (Lynx lynx). Er liggen diverse zichtwaarnemingen voor uit het voorjaar van 2006 (med. D. Zeevaert): • in de vroege ochtend (rond 4 uur) is meermaals een overstekend dier waargenomen waar de weg van Sint-Pieters-Voeren naar Remersdaal door het Veursbos gaat; • er zijn enkele dode schapen gevonden met typische sporen van vraat van Lynx; • er zijn roepende Lynxen gehoord door D. Zeevaert vanuit zijn huis, zelfs 2 simultaan (1 uit | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
41 | |
Veursbos en een tweede uit Vrouwenbos); De Voerstreek behoort wellicht tot (de rand van) het jacht- en verspreidingsgebied van de Lynx (K. Xxx Xxx Xxxxx in Verkem et al., 2003). De Lynx is opgenomen in de Habitatrichtlijn, bijlage II. De hypothese wordt geopperd dat het om ontsnapte Lynxen gaat, omdat de dieren zich frequent laten zien. In de Eifel en andere gebieden waar ze voorkomt, wordt de soort zelden waargenomen (med. D. Zeevaert; Groot Bruinderink et al., 2006). Maar wellicht is de versnippering van het landschap en de veelvuldige bebouwing de reden dat de Lynx zich hier frequent laat opmerken… Volgende relevante gegevens haalden we uit Groot Bruinderink et al. (2006): Tot de jaren ’60 was het voorkomen van de Eurazische of Europese lynx beperkt tot bepaalde delen van Scandinavië, de Karpaten, Griekenland en Rusland. Tegenwoordig komen daar de uitgestrekte bosgebieden van Tsjechië, Zwitserland, Oostenrijk, Kroatië, Slovenië, Frankrijk, België en Duitsland bij. De Lynx is in vele natuurgebieden van Midden- en West-Europa een betrekkelijke nieuwkomer, soms aantoonbaar het gevolg van herintroducties, soms met onduidelijke herkomst. Zichtwaarnemingen van Lynxen zijn zeldzaam. Krabsporen, prenten, uitwerpselen en prooiresten kunnen zijn aanwezigheid kenbaar maken en dit type waarnemingen wordt anno 2006 veel verricht in het grensgebied Frankrijk – België – Duitsland en noordelijker in Duitsland. Er is een populatie in de Harz op 300km van Nederland en in het gebied Eifel – Hoge Venen. Lynxen leven vooral van Xxxxx (stapelvoedsel), jonge Edelherten en Wilde zwijnen en voorts worden ook Hazen, Konijnen, Vossen, Katten en …schapen gegeten. De aanwezigheid van beschutting (een goed ontwikkelde ondergroei) is zeer belangrijk, zowel voor de jacht, als dagrustplaats en als nestplaats. Naast grote oude bossen wordt ook open gebied met verspreid liggende bosjes bewoond. Lynxen populaties kunnen snel groeien, tot 140% / jaar. De dispersie-afstand van jonge mannetjes varieert van 0 tot 400km, met een snelheid van 20 tot 36 km/maand. De home ranges aan het dispersiefront zijn klein omdat de prooi niet vertrouwd is met de Lynx en dus relatief makkelijk te vangen. Lynxen zijn beschermd door de Conventie van Bern (Appendix III) de Habitatrichtlijn (Xxxxx XX en IV) en CITES (appendix II). Specifieke maatregelen zullen nodig zijn om de Lynx te behouden: opheffen verkeersbarrières, afspraken met jagers en schadevergoedingen aan gedupeerde eigenaren van (landbouw)huisdieren. Daarnaast is er nog een tweede zeer bijzondere katachtige, de Wilde kat (Felis sylvestris), die zou kunnen voorkomen in het Veursbos, maar waarvan voorlopig elk bewijs ontbreekt. De Wilde kat is opgenomen in de Habitatrichtlijn, bijlage IV. In Nederlands Limburg, vlakbij Voeren, werd op 12 januari 2007 een Wilde kat gefotografeerd. De waarneming gebeurde in het Bovenste Bos, dat aansluit op Teuvenerberg. Van de Wilde kat wordt aangenomen dat ze in Vlaanderen voorkwam tot in de tweede helft van de 18e eeuw, en nog enkele decennia langer in het Zoniënwoud. Het areaal in Wallonië komt tot dicht tegen de Voerstreek en het is mogelijk dat hier (af en toe) Wilde kat zou voorkomen. Er ontbreken tot nu toe echter zekere waarnemingen van de soort in deze streek (Verkem et al., 2003). Er zijn meerdere burchten van Das (Meles meles) aanwezig in Veursbos (zie kaart 3.2.3). Tijdens de nachtelijke terreinbezoeken voor het vleermuizenonderzoek zijn éénmaal 4 overstekende dassen waargenomen, op de weg van Sint-Pieters-Voeren naar Remersdaal. In oktober namen we een dier | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
42 | |
waar aan de zuidwestrand van Veursbos. De Das neemt nog steeds toe in Voeren en er zijn steeds meer meldingen van overlast door bewoners (med. D. Zeevaert). In 2005 zijn er in heel Voeren 37 dode Dassen (verkeersslachtoffers) opgehaald door D. Zeevaert. Anno 1995 waren er in Voeren een 30 tal bewoonde burchten van Das. In het Roodbos is Vos waargenomen bij een voormalige Dassenburcht, die de grootste van Voeren was, maar destijds is vernield (med. D. Zeevaert). Op een JNM-kamp in 1995 werden sporen en uitwerpselen van Vos gevonden in Veursbos (Bonne, 1995) Voor de Voerstreek zijn er meerdere, absoluut betrouwbare zichtwaarnemingen bekend van Xxxxxxxxxx (Martes martes) uit de periode rond 1980. Voor 1979 worden tenminste 6 dieren gerapporteerd. De laatste waarneming dateert van 1982. Belangrijk is nog wel een waarneming van 1995 uit Lontzen (Land van Herve), ca. 10 km ten zuidoosten van het Veursbos (Van Den Berge & De Pauw, 2004). De 2 gebiedskenners bij uitstek, A. en D. Zeevaert, hebben de soort nooit waargenomen in Veursbos. De Voerstreek behoort tot het ‘historisch bolwerk’ van de Steenmarter (Martes foina). Deze soort heeft zich sterk aan menselijke omgeving aangepast, maar kan desalniettemin ook diep in het bos voorkomen (Verkem et al., 2003). De soort komt overal in Voeren vrij talrijk voor, terwijl de Bunzing een stuk zeldzamer is. De Xxxxxxxxx blijkt in Voeren veel algemener dan Xxxxx, wat ook omgekeerd is vergeleken met de rest van Vlaanderen (Bonne, 1995). Eikelmuis (Eliomys quercinus) is door D. Zeevaert (pers. med.) nooit waargenomen in Veursbos of directe omgeving. De soort blijkt merkwaardigerwijs zeldzaam in Voeren, maar ze komt er plaatselijk wel voor zoals in boomgaarden in ’s Gravenvoeren (Bonne, 1995). In het najaar van 2007 zijn sporen van eikelmuis gevonden langs de zuidwestrand van Stroevenbos (Vrouwenbos) en mogelijk ook Lobos (med. G. Verbeylen). De Haas (Lepus europaeus) is in 2006 meermaals waargenomen, in februari zelfs 3 dieren in deelgebied Vossenaerde. Het bodemvalonderzoek toonde aan dat de Dwergspitsmuis (Sorex minutus) wijdverspreid en talrijk voorkomt in het Veursbos. De Gewone bosspitsmuis (Sorex araneus) is minder frequent gevonden. De Bosmuis (Apodemus sylvaticus) is éénmaal door ons waargenomen (een juveniel dier), maar komt talrijk in het bos voor. Dat blijkt uit de talrijke vondsten van aangeknaagde hazelnoten en kersenpitten op vele plaatsen in Veursbos in de periode 2005 – 2007 (med. G. Verbeylen). Mogelijk komt ook de Grote bosmuis (Apodemus flavicollis) voor. Deze soort is in Vlaanderen enkel bekend van 2 vondsten (Verkem et al., 2003), in Vrouwenbos (1995) en Alserbos (1999). Gericht onderzoek met vallen, zoals in 1995 (Bonne, 1995) leverde geen vangsten op. De Huismuis en Rosse woelmuis zijn in 1999 gevangen in Veursbos (med. G. Verbeylen, Zoogdierendatabank). De Woelrat (Arvicola terrestris) is zeer talrijk in Voeren en zou er plaatselijk zelfs schade aanrichten, onder andere in jonge bosaanplant en op akkers (Bonne, 1995). Het gaat om de landvorm (X. x. xxxxxxx) die een kortere staart en meer molachtige pels heeft dan de gewone Woelrat. Besluit: Uit deze bespreking blijkt duidelijk dat het Veursbos en omgeving een zeer rijk gebied is voor zoogdieren. Diverse soorten komen enkel hier in Vlaanderen voor, al dan niet enkel als zwerver (Edelhert, Lynx) of hebben hier hun zwaartepunt voor Vlaanderen (Hazelmuis, Das, Everzwijn). | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
3.2.2.3 ZOOGDIEREN : HAZELMUIS Inleiding Deze soort wordt apart besproken vermits het onderzoek en de rapportage volledig is uitgevoerd door een team onderzoekers van Natuurpunt Studie vzw en de Vlaamse Zoogdierenwerkgroep (Goedele Verbeylen, Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxx Xxxx, e.a.). Goedele Verbeylen verzorgde de rapportage, waarvoor van harte dank. De volledige rapportage over de Hazelmuis met beschrijving van de soort, bedreigingen en voorstel van specifieke maatregelen in het bos en de omgeving ervan is terug te vinden in bijlage 18. Deze tekst is overgenomen uit Verbeylen & Nijs (2007). De maatregelen die weerhouden worden voor het bosreservaat werden bepaald in overleg met de adviescommissie en worden gegeven in hoofdstuk 4.2.2. Interessant gegeven: het Veursbos beschikt over 9,18 km bosrand. Historische waarnemingen in Veursbos en omgeving Voor de regio Voeren dateert de oudst gekende historische waarneming van 1969: een nestje dat gevonden werd in het Veursbos. In hetzelfde bos werd in 1992 een dode hazelmuis gevonden. In 1973 werd een hazelmuisschedel gevonden in een kerkuilbraakbal afkomstig van de zolder van het kasteel van Sinnich, vlakbij het boscomplex Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich. In het Vrouwenbos werden in 1995 door hazelmuis aangeknaagde hazelnoten gevonden. In dezelfde periode, midden de jaren ’90, werd in Altenbroek een hazelmuis gezien. Voorkomen in Voeren in 2003 - 2006 Wat actuele waarnemingen voor de regio Voeren betreft, is het verdict gelukkig meer positief dan voor de andere regio’s in Vlaanderen. Omdat er in Teuvenerberg in 2003 meerdere hazelmuizen, hazelmuisnesten en door hazelmuis aangeknaagde hazelnoten gevonden zijn, was het de doelstelling voor de volgende jaren om een inventarisatie van de ganse Voerstreek te maken, om na te gaan tot waar deze populatie zich juist uitstrekt. In 2004-06 slaagden we erin om het gedeelte van de gemeente Voeren ten oosten van de N627 volledig te inventariseren. We vonden sporen (nesten, hazelnoten en zichtwaarnemingen) in vijf bossen (Broekbos, Konenbos, Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich, Veursbos/Roodbos/Vossenaerde en Vrouwenbos/Stroevenbos/Sint-Gillisbos) en langs gans de spoorwegberm ten oosten van het centrum van Sint-Martens-Voeren. Ook in het Lobos vonden we mogelijke sporen van hazelmuis (twee aangeknaagde kersenpitten). Alle overige bossen leverden geen enkel spoor van hazelmuis (meer) op. Los van deze inventarisaties werd in Altenbroek in 2005 een hazelmuis gezien, op exact dezelfde plaats als in de jaren ’90. Deze Voerense hazelmuispopulatie sluit aan bij de Nederlandse hazelmuispopulatie, die beperkt is tot het uiterste zuiden van Nederlands Limburg (Verheggen & Boonman 2006). Het is anno 2006 duidelijk dat de Hazelmuis in Vlaanderen enkel nog in het oostelijk deel van Voeren voorkomt, terwijl ze vroeger veel ruimer verspreid was ! Voorkomen in het Veursbos in 2006 We overlopen en beschrijven deze locaties, die op onderstaande Figuur 3.2.2.3 gesitueerd liggen. Voor de beschrijving van de habitatplekken hebben we de classificatie gevolgd die opgesteld werd door onze Nederlandse collega’s (Foppen & Nieuwenhuizen 1997, zie ook Verbeylen 2006). Er werd een onderscheid gemaakt tussen niet-geschikte, marginale en optimale randen (bosranden, randen van open plekken en bospaden en storm- of kapvlakten), percelen (bospercelen of storm- en kapvlakten) en kleine landschapselementen (hagen, houtsingels, graften, holle wegen, …) op basis van de | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
44 | |
structuur en de aanwezigheid van een braamstruweel of ander dicht vervangend bes- en vruchtendragend struweel (bosrank, adelaarsvaren, meidoorn, hondsroos, brem, rode kornoelje, kardinaalsmuts, …). (1) Langsheen de noordwestrand van het Veursbos lijkt momenteel maar weinig optimaal geschikt habitat voor hazelmuis aanwezig. Het bosbestand is er voornamelijk opgebouwd uit loofhout, waarbij beuk maar ook zomereik en es voor de kroonsluiting zorgen. Ook staat er plaatselijk zeer veel zoete kers, waaronder vraatsporen van hazelmuis gevonden werden. De ondergroei is er doorgaans zeer open. In de struiklaag bepaalt vooral hazelaar het aspect, naast weinig hulst, lijsterbes, hondsroos, meidoorn, Gelderse roos, haagbeuk en spontane opslag van es en esdoorn. Op deze plek staat in de bosrand vrij veel hazelaar, maar het struweel bezit een matig tot ongeschikte structuur doordat het zeer open en laag is. Op enkele plaatsen komt bosrank voor. Door de afwezigheid van dicht struweel biedt dit echter nauwelijks enige meerwaarde. (2) In deze omgeving vinden we verschillende marginaal tot optimaal geschikte stukken bosrand en houtkanten, met o.a. bosrank, meidoorn, zoete kers, sleedoorn, braam, hazelaar en hondsroos. Het braamstruweel in de bosrand is doorgaans lager dan 50 cm, haalt nergens een hoge bedekking en is niet sterk aaneengesloten. Adelaarsvaren bepaalt plaatselijk het aspect in de kruidlaag. De boomlaag wordt in hoge mate gedomineerd door beuk. Het bos heeft een zeer open ‘doorkijkstructuur’, eigen aan oude mesofiele eik- en beukenbossen. Ook al lijkt deze rand maar matig geschikt, toch werd net hier een dode hazelmuis gevonden in 1992. Ook wij vonden in deze omgeving op verschillende plaatsen vraatsporen van hazelmuis. (3) Op verschillende plaatsen in het bos zijn recente naaldhoutkapvlaktes aanwezig, die momenteel bijna volledig bedekt worden door een adelaarsvaren- en/of braamstruweel. Op sommige plaatsen is het varenstruweel wel minder dan 1 m hoog, maar mogelijk toch geschikt omdat het een vrij hoge dekkingsgraad haalt. (4) Enkel hier vonden we een optimale bosrand. Overal staat hier bosrank die verspreid hoog opgaande, dichte zuilmassieven vormt. Bes- en vruchtdragende struiken zijn talrijk aanwezig, met naast bosrank ook vlier, kardinaalsmuts, veel hazelaar, rode kornoelje en weinig braam, samen goed voor een mooi ontwikkelde mantelvegetatie. Beschaduwing door de maïs op de naastliggende akker kan wel nadelig zijn voor een optimale vruchtzetting en ontwikkeling van braamstruweel in de zoomvegetatie, die nu hoofdzakelijk uit brandnetel bestaat. Ook in deze bosrand vonden we vraatsporen van hazelmuis. (5) Deze fraaie graft staat vol hazelaar, sleedoorn, hondsroos, vlier, weinig meidoorn, braam, zomereik, zoete kers en opslag van es. In een aantal struiken klimt bosrank hoog op (> 3 m) en reiken de slingers tot op de grond. Dit is zondermeer een van de betere habitatplekken in de directe omgeving van het Veursbos. In 2005 werd de graft gesnoeid, waarbij het snoeihout aan de voet van het talud werd achtergelaten en plaatselijk op opstaande braamstruiken werd gelegd. De noordwestrand van de graft staat via een ijle meidoornhaag in verbinding met de mantelvegetatie en ten zuidoosten van de graft staat een sleedoornhaag. We vonden hier twee hazelmuisnestjes. (6) Op het talud langsheen de weg, aansluitend op en in het verlengde van de bosrand, komt een mooie maar vrij korte houtwal voor, opgebouwd uit veel hazelaar, meidoorn, vlier, wilg, hondsroos en zoete kers. In de houtwal zit veel bosrank verweven en een aantal bomen is sterk begroeid met klimop. Deze optimaal geschikte houtwal gaat over in een lage meidoornhaag, die de perceelsgrens vormt met de aangrenzende weide. Deze meidoornhaag werd recent gesnoeid, waardoor ze tijdelijk ongeschikt is. Ook de begrazing verhindert een verdere ontwikkeling van de houtwal en meidoornhaag. Aan de overzijde van de weg vinden we eveneens een kort stukje optimale randvegetatie. Aan beide zijden van de weg vonden we een hazelmuisnestje. Ook troffen we hier vraatsporen van hazelmuis aan. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
(7) Tussen het Veursbos en het Konenbos en de spoorwegberm bevinden zich verschillende mooie graften. Deze graft bevat optimaal habitat, maar is op verschillende plaatsen onderbroken. Ondanks dit en de geïsoleerde ligging vonden we hier vraatsporen van hazelmuis. (8) Ook hier bevindt zich een optimaal ontwikkelde graft, met meidoorn, hazelaar, hondsroos, bosrank, sleedoorn en braam. Hier en daar is er wel een opening in de graft en hij is net niet verbonden met het bos. (9) Dit weiland is aan het verruigen, waardoor zich meerdere plekken braamstruweel ontwikkeld hebben. Ook groeit hier bosrank in de bosrand. Hier vonden we twee hazelmuisnestjes. Ook meer noordelijk werden ter hoogte van een houtkant twee hazelmuisnestjes in de bosrand gevonden. (10) In 2005 werd hier streekvreemd naaldhout (sparren) en robinia verwijderd. Al kan dit in het kader van het concept van een bosreservaat een verantwoorde beheeringreep zijn, toch kan hierbij een aantal vragen worden gesteld. Door de kapping werd de meidoornhaag die het weiland afzoomt, geïsoleerd van de nieuwe ‘verplaatste’ bosrand. Mogelijk is hierdoor de afstand tussen de haag en de nieuwe rand te groot geworden en zou deze door hazelmuizen (tijdelijk, tot er zich voldoende braamstruweel ontwikkeld heeft) niet meer kunnen worden overbrugd, waardoor een zeer interessante strook haar functie als optimaal geschikte habitatplek zou kunnen verliezen. Ook het recent gedeeltelijk maaien van de meidoornhaag zorgt voor een tijdelijke afname van de hoeveelheid optimaal habitat. Bij de kapping werd ook veel bosrank verwijderd. Vermoedelijk had dit in enige mate kunnen worden beperkt indien men tijdens de beheeringreep omzichtiger te werk was gegaan. Vooral het niet opruimen en ter plaatse achterlaten van veel van het resterend kruinhout, vaak op opstaande braam en bosrank, moet in de toekomst absoluut worden vermeden. (11) In deze bosrand groeit hier en daar marginaal ontwikkeld braamstruweel, naast vlier, hazelaar en haagbeuk. We vonden er een bewoond hazelmuisnestje. De begrazing door koeien verhindert de verdere ontwikkeling van de randvegetatie. Na een periode van slecht weer bleek deze bosrand grondig vernield door de koeien en was de prikkeldraad zelfs op twee plaatsen doorgebroken. (12) Aan de oostzijde van het beukenbos groeit er zeer veel hulst in de bosrand en hier en daar ook adelaarsvaren en braam. Ook hier vonden we een hazelmuisnestje. (13) Het caravanpark wordt afgeboord met een houtkant van o.a. braam, meidoorn, hazelaar en adelaarsvaren, die voor een groot gedeelte optimaal geschikt is. (14) Hier bevinden zich jonge aanplantingen van beuk en zomereik, die nog zeer open zijn en waaronder braam en adelaarsvaren zich plaatselijk ontwikkeld hebben tot optimale habitatplekken. (15) Langs de noordoostelijke bosrand komen hier en daar marginaal en optimaal geschikte habitatplekken voor. In een van deze plekken vonden we een hazelmuisnest. (16) Aan de noordzijde van het bos bevindt zich een oude kapvlakte met braamstruwelen en adelaarsvaren. Ook hier vonden we weer een hazelmuisnestje. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
46
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
Figuur 0.0.0.0: Situering vindplaatsen en (potentieel) geschikte locaties voor Hazelmuis in 2006. Legende : zie vorige blz.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
48
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
49
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
Algemene beheermaatregelen voor Hazelmuis
In bijlage 18 vindt men een gedetailleerde beschrijving van de habitatvereisten van Hazelmuis en van alle beheermaatregelen die hiervoor moeten zorgen.
In onderstaande tabel geven we een samenvattend overzicht.
De Hazelmuis heeft nood aan: | De beheerder zorgt hiervoor, door: |
Continu voedselaanbod van bloemen en vruchten van april tot oktober | sparen van voedselbronnen bij beheerwerken: bramen, bosrank, kamperfoelie, Hazelaar, Vlier, Sleedoorn, Meidoorn, Gelderse roos, Rode kornoelje, Hondsroos |
Beheer steeds kleinschalig : gespreid in tijd en ruimte | |
Rust tijdens de voortplantingsperiode (juli - november) | beheermaatregelen enkel in periode 1 december - 1 april (deze periode is korter als het langer warm blijft in najaar of al vroeg warm is in de lente) |
Mooi ontwikkelde bosranden | te streven naar brede mantelzoomvegetaties |
Waar mogelijk: externe bosrand. Raster 5 tot 15 m verplaatsen weg van bosrand. | |
indien interne bosrand: dunnen in de boomlaag langs de bosrand (25 m) ==> betere struweelvorming | |
Bosrand nooit volledig afzetten, maar gefaseerd. Jaar 1: 100 tot 150 m, Jaar 5 de volgende 100m, Jaar 10 de volgende 100m, enz. | |
snoeihout nooit op de bosrand-vegetatie achterlaten, maar afvoeren of er een dichte takkenhoop of takkenril mee aanleggen | |
Middelhoutbeheer | Beperkt aantal overstaanders van verschillende leeftijd nastreven ==> breed uitgegroeide bomen met ook lage, horizontale takken en met boomholtes |
Goed ontwikkelde kruid- en struiklaag (voedsel) laten ontwikkelen | |
Hakhoutbeheer | maximaal 30 are aaneengesloten per jaar |
voldoende lange cyclus (ca. 15 jaar) in functie van voldoende vruchtzetting | |
Verbindingen tussen bossen | aanleg van nieuwe, ongeveer 10 m brede houtkanten of hagen tussen bossen, met minstens 5 soorten van bovenvermelde voedselbronnen |
houtkanten zo weinig mogelijk snoeien. Max. om de 3 jaar en niet aan beidezijden tegelijkertijd, of gefaseerd: het ene jaar 20 of 50m wel, 20 – 50 m niet, enz. ; en enkele jaren later omgekeerd; | |
gaten in bestaande houtkanten dichten door gerichte aanplant | |
Verbindingen binnen bossen | waar een weg door bos gaat: oude bomen aan weerszijden laten staan ==> verbinding via kruinen; streven naar veel ondergroei (met veel horizontale takken) |
3.2.2.4 ZOOGDIEREN : VLEERMUIZEN
3.2.2.4.1 METHODIEK
Het onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd door Xxx Xxx xxx Xxxxxx. Aanpak van de inventarisaties
De prospecties gebeurden in de regel van zonsondergang tot zonsopgang, tenzij er wegens slecht weer (sterke regenval of temperaturen < 8°C) vroegtijdig moest gestopt worden. In totaal werden er gedurende 10 nachten inventarisaties verricht in de drie bosgebieden (Broekbos, Veursbos en Teuvenerberg). De inventarisaties werden gegroepeerd in drie rondes: mei (nachten van 11/05, 12/05 en 13/05), juli (nachten van 14/07, 15/07 en 16/07) en september (nachten van 05/09, 06/09, 07/09 en 09/09). Er werd getracht om de drie gebieden in elke ronde gebiedsdekkend te inventariseren (i.e. alle
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
begaanbare paden af te lopen).
Gezien de erg moeilijke toegankelijkheid van de hellingsbossen werd het leeuwendeel van de inventarisaties te voet uitgevoerd langs kleine paden. De omgeving van de bossen en de berijdbare boswegen werden met de wagen geïnventariseerd.
De prospecties gebeurden met simultaan gebruik van twee ultrasoondetectoren: enerzijds een Petterson D240 (tijdsexpansie / heterodyne systeem), voorzien van een iRiver iFP-899 mp3-recorder en anderzijds een Stag Electronics Batbox III (heterodyne systeem). De D240-detector (toestel met bandbreedte 8 kHz) werd in heterodyne mode gezet op een frequentie van ongeveer 40 kHz en regelmatig verdraaid naar 90 kHz. De Batbox III detector (bandbreedte 16 kHz) werd op 25 kHz geschakeld. Op deze manier worden de meeste inheemse soorten simultaan hoorbaar gemaakt. Wanneer een signaal werd opgepikt, werd getracht de soort auditief te determineren. Indien dit niet onmiddellijk mogelijk was, werd een opname gemaakt in tijdsexpansie en het signaal opgeslagen op mp3-recorder. De opnames werden na afloop van de inventarisatie ingelezen via de USB-poort van de computer. Alle opnames werden aan de hand van het programma Batsound grafisch uitgezet tot een zgn.. 'sonogram', dat te beschouwen is als de akoestische 'signatuur' van de vleermuis. De waarnemingen werden tijdens de inventarisatie gepositioneerd met behulp van een GPS (Garmin Map 60 C). Een overzicht van de waarnemingen en van de afgelegde route wordt weergegeven op kaart 3.2.6.
Volledigheid van de gegevens – leemten in de kennis
In Nederland en Duitsland wordt voor grondige vleermuisstudies in de regel voor de toepassing van inventarisaties met de bat - detector (methoden 1, 2 en 3: geluid- en zichtwaarneming detector, zoeken zwermende vleermuizen, paarterritoria en –verblijven) een bemonsteringsintensiteit van 7 mannachten per 50 (in bossen) à 100 ha (in open gebieden) gerekend, gespreid van maart tot oktober. Een overzicht van de bestaande methoden in het vleermuizenonderzoek en hun aanbevolen timing wordt weergegeven in bijlage 6.
In het voorliggende geval werden methoden 1 t/m 3 toegepast gedurende minder dan 9 nachten (t.g.v. van de weersomstandigheden) voor een totale oppervlakte van 224,5 ha. De verzamelde gegevens zijn bijgevolg slechts een momentopname van de aanwezige vleermuizen en zijn als dusdanig niet representatief voor de populaties in het gebied. Deze gegevens moeten dan ook met zeer grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
3.2.2.4.2 RESULTATEN
In en rond het Veursbos werden 7 vleermuissoorten en 2 soortengroepen met zekerheid aangetroffen. Het onderscheid tussen een aantal Myotis-soorten en tussen de Gewone en de Grijze grootoorvleermuis is niet mogelijk zonder de dieren te vangen, zodat de akoestische determinatie wordt beperkt tot het niveau van de soortengroep. Het onderscheid tussen de Nyctalus-soorten (Rosse – en Bosvleermuis) en de Laatvlieger is uitsluitend mogelijk in open milieu, wat – gezien het gesloten karakter van het bos - het relatief hoge aantal contacten die werden genoteerd als “Laatvlieger of Nyctalus sp.” verklaart. In sommige gevallen is bovendien nog verwarring met Vale vleermuis mogelijk. Een overzicht van de aangetroffen soorten wordt weergegeven in tabel 3.2.1 en op kaart 3.2.6.
Tabel 3.2.1: Vleermuissoorten, waargenomen in het Veursbos. Het onderscheid tussen een aantal Myotis-soorten en tussen de Gewone en de Grijze grootoorvleermuis is niet mogelijk zonder de dieren te vangen. Status
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
Xxxxxxxxxx0000 = status volgens Criel et al., 1994 en status Xxxxxxxxxx 0000 = status volgens Verkem et al. (2003)
Wetenschappelijke naam | Naam | Status Vlaanderen 1994 | Status Vlaanderen 2003 | Status Habitat- richtlijn |
Eptesicus sp. | Geslacht Eptesicus | |||
Eptesicus serotinus | Laatvlieger | niet opgenomen | Bijlage IV | |
Myotis sp. | Geslacht Myotis | |||
Myotis myotis | Vale vleermuis | ernstig bedreigd | Met uitsterven bedreigd | Bijlage II / IV |
Myotis nattereri | Franjestaart | vermoedelijk bedreigd | Kwetsbaar | |
Bijlage IV | ||||
Nyctalus sp. | Geslacht Nyctalus | |||
Nyctalus leisleri | Bosvleermuis | ernstig bedreigd | Met uitsterven bedreigd | Bijlage IV |
Nyctalus noctula | Rosse vleermuis | niet opgenomen | Bijlage IV | |
Pipistrellus sp. | Dwergvleermuizen | |||
Pipistrellus nathusii | Ruige dwergvleermuis | vermoedelijk bedreigd | Kwetsbaar | |
Bijlage IV | ||||
Pipistrellus pipistrellus | Gewone dwergvleermuis | niet opgenomen | Bijlage IV | |
Plecotus sp. | Grootoorvleermuizen | Vermoedelijk bedreid/bedreigd | Kwetsbaar / Bedreigd | Bijlage IV |
3.2.2.4.3 DISCUSSIE
Algemeen
Ondanks het verkennende karakter van het voorliggend onderzoek en de beperkingen van de toegepaste methodiek (limieten van akoestische determinatiemogelijkheden) werden 7 soorten en 2 soortengroepen aangetroffen in het Veursbos. Naar Vlaamse normen is dit aantal hoog te noemen. Vooral de waarnemingen van Vale vleermuis zijn opmerkelijk, vermits het hier de eerste zomerwaarnemingen betreft in de laatste 20 jaar (Verkem et al., 2003).
De afwezigheid van waarnemingen in de westelijke helft van het centrale deel van het massief is te wijten aan de moeilijke toegankelijkheid en is bijgevolg een bemonsteringsartefact (cfr. kaarten met afgelegde weg tijdens de inventarisaties).
Bespreking per soort
Hieronder worden de aangetroffen soorten afzonderlijk besproken. Elke soortbespreking begint met een korte kadertekst over de ecologie van de soort. De kaderteksten werden overgenomen uit Haarsma et al. (2003) en aangepast aan de Vlaamse situatie op basis van Xxxxxxx & Xxxxxxxxxxx (2001) en Verkem et al. (2003).
De Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
De Gewone dwergvleermuis is de kleinste en de meest algemene vleermuissoort in Vlaanderen. Ze verblijft zomer en winter in gebouwen, maar het bos vormt een belangrijk jachtgebied. Vooral bosranden, paden, dreven en open
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
plekken in het bos worden door de Gewone dwergvleermuis als jachtgebied gebruikt. Mannetjes bezetten in de nazomer een territorium in een gebouw, boom of vleermuiskast, waar ze luid roepend vrouwtjes naartoe proberen te lokken om te paren. De Gewone dwergvleermuis werd bijna overal in en rond het bos aangetroffen. Vermeldenswaardig is de aanwezigheid van een kolonie in één van de huizen van het gehucht Roodbos (mond. med. Xxx. Xxxxxxxx) en van solitaire individuen in een aantal stacaravans van camping “Haciënda” aan de oostrand van het bos. Meer dan waarschijnlijk zijn er nog andere kolonies in de bebouwing in de buurt, maar het opzoeken ervan viel buiten het kader van deze studie. De Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) De Ruige dwergvleermuis is iets forser dan de Gewone dwergvleermuis en in tegenstelling tot de Gewone dwergvleermuis vormt ze zomerkolonies in bomen. Het jachtgedrag lijkt op dat van de Gewone dwergvleermuis. In Vlaanderen is de Ruige dwergvleermuis het meest waargenomen bij kanalen, rivieren en vijvers en in bossen. Uit bat-detector onderzoek blijkt dat er in Vlaanderen in het voor- en najaar meer Ruige dwergvleermuizen aanwezig zijn dan in de zomer, wat op doortrek wijst. Mannetjes van deze soort bezetten eveneens een najaarsterritorium in een boom. De Ruige dwergvleermuis werd aangetroffen aan de oostrand van het Veursbos in het gehucht Roodbos tijdens de nacht van 11 mei 2006 en centraal in het bos op 16 juli 2006. De soort werd eveneens aangetroffen in Krindaal op 13/05 en langs de baan Remersdaal – Teuven op 07/09. De Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) De Rosse vleermuis is een grote vleermuis, vergelijkbaar met de Laatvlieger, maar met smallere vleugels. Het is een uitgesproken boombewoner, zowel ’s zomers als 's winters. Zijn verblijfplaats vinden we voornamelijk in dikke bomen zoals eik en beuk. Een Rosse vleermuis jaagt op grote hoogte boven open plekken in bos en langs bosranden. Ook nemen we de soort hoog boven watervlaktes en weilanden waar. Het is een uitstekende vlieger die tot op tientallen kilometers van het dagverblijf jaagt. Mannetjes van deze soort bezetten eveneens een najaarsterritorium in een boom en proberen via baltsroepen vrouwtjes aan te trekken. Rosse vleermuizen worden regelmatig overwinterend in bomen aangetroffen. Vaak zitten ze met een grote groep (tot 900 dieren) dicht opeengepakt in een boomholte. Xxxxx vleermuizen zijn hierdoor één van de kwetsbaarste vleermuissoorten in de winter. De Rosse vleermuis werd geregeld aangetroffen in het Veursbos. De waarnemingen concentreren zich vooral aan de noord- en zuidoostzijde van het bos. Bovendien zijn er talrijke waarnemingen van het type “Laatvlieger of Nyctalus sp.”, die mogelijk voor een deel ook Rosse vleermuis betreffen, verspreid over de oostzijde van het bos. Op de ochtend van 16/07/06 werd sociale interactie tussen Nyctalus-vleermuizen waargenomen centraal in het bos. Er kon geen uitsluitsel over de precieze soort gegeven worden, daar dit voor Nyctalus-soorten enkel in open terrein mogelijk is. Evenmin kon de exacte kolonieplaats bepaald worden. Dit gedrag wijst er in ieder geval op dat de kolonie zich niet veraf bevindt. In het najaar werd een baltsend mannetje aangetroffen in één van de grote beuken op het plateau in het zuidelijk deel van het Veursbos. Beide waarnemingen wijzen op een residente populatie van deze soort in het Veursbos. Paradoxaal genoeg werd de soort niet eerder aangetroffen in de Voerstreek in het kader van het bossenproject van Natuurpunt (Willems et al., 2004). De Bosvleermuis (Nyctalus leisleri) | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
Xx Xxxxxxxxxxxx is een kleinere verwant van de Rosse vleermuis. Deze soort treffen we maar heel sporadisch aan. Ze werd vooral waargenomen in de buurt van het Zoniënwoud en het Meerdaalwoud en éénmalig in West- Vlaanderen en de Voerstreek. In ons land bewonen de dieren bomen. Het jachtgedrag is vrijwel gelijk aan dat van de rosse vleermuis. De Bosvleermuis is een relatief zeldzame soort in Vlaanderen. Ze werd voor het eerst aangetroffen in de Voerstreek in 2001 (Willems et al., 2004). De soort werd éénmaal aangetroffen in het noordelijk deel van het Veursbos. Mogelijk zitten nog andere waarnemingen van de soort vervat in de observaties van het type “Laatvlieger of Nyctalus sp.”. In het najaar werd minutenlang een vleermuis geobserveerd die in het stammenbereik van het beukenbos in de noordpunt van het Veursbos aan het jagen was. De opnames geven geen uitsluitsel over de exacte soort (Rosse, Bosvleermuis of Laatvlieger), maar dit specifieke gedrag wordt in de literatuur vaak beschreven voor de Bosvleermuis. De Laatvlieger (Eptesicus serotinus) In de vlucht lijkt de Laatvlieger op de Rosse vleermuis, maar deze vliegt iets vroeger uit. Vandaar dat de Rosse vleermuis vroeger “vroegvlieger” werd genoemd en de Laatvlieger dus “laatvlieger”. Met een spanwijdte van ongeveer 35 cm is het een grote vleermuis. De Laatvlieger is voornamelijk gebouwbewonend en overwintert zelden of nooit in onderaardse objecten. Het bos is een belangrijk jachtgebied. De Laatvlieger jaagt graag langs bosranden en in open bos tussen de bomen, waar hij o.a. op kevers jaagt. Deze soort jaagt ook geregeld bij lantaarnpalen, waarvan het licht insecten aantrekt. De Laatvlieger werd op twee plaatsen in het Veursbos met zekerheid aangetroffen, namelijk in de kapvlakte ten oosten van de baan Aubel – De Plank en op de baan zelf iets zuidelijker. Mogelijk zitten nog andere waarnemingen van de soort vervat in de observaties van het type “Laatvlieger of Nyctalus sp.” In gesloten milieu is het onderscheid tussen Rosse vleermuis, Bosvleermuis en Laatvlieger namelijk zeer moeilijk (determinatie gebeurt voornamelijk op basis van de typische signalen die in open milieu worden gebruikt). Myotis spec. Ongedetermineerde vleermuizen van het geslacht Myotis werden verspreid over het bos aangetroffen. In mei en juli werden vrij veel jagende Myotis – vleermuizen aangetroffen in het bos zelf. Op basis van het jachtgedrag zou kunnen verondersteld worden dat het om Baard- of Brandts vleermuizen ging, maar in afwezigheid van vangstgegevens kan hierover niet met zekerheid een uitspraak worden gedaan. Ook de aanwezigheid van Watervleermuis is waarschijnlijk, maar kon niet aangetoond worden bij gebrek aan grote, open wateroppervlakten in de buurt van het bos, waarboven de soort op basis van haar jachtgedrag kan worden gedetermineerd. In het najaar werden Myotis-vleermuizen vooral aangetroffen in de bosranden. Deze verschuiving van de jachtgebieden is niet abnormaal, aangezien de open milieus (grasland, weiland,…) pas later op het jaar hun piek van insectenproductie kennen. In het voorjaar en de vroege zomer is het bos dan weer een sleutelhabitat wat betreft insectenproductie. Dit wijst meteen op het belang van de verwevenheid tussen het bos en de perifere, kleinschalige milieus. Dit is een belangrijk aandachtspunt voor het beheer. De Vale vleermuis (Myotis myotis) De Vale vleermuis is met een spanwijdte tot 43 cm onze grootste inheemse vleermuis. Tegenwoordig is ze erg zeldzaam. Vroeger leefde de soort in een groter deel van Vlaanderen. De Vale vleermuis jaagt vaak – net als de Bosvleermuis – op grote kevers en plukt ze van de bosbodem af. Haar typische jachtbiotoop is parklandschap en | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
xpen bos of ‘kathedraalbeukenbos’ met zeer weinig ondergroei. Zomerverblijfplaatsen zijn er in Vlaanderen niet gekend. In Wallonië zijn dit meestal groeves of gebouwen. Zeer opmerkelijk is de waarneming op 16/07/2006 en op 7/09/2006 van de Vale vleermuis Myotis myotis in het centrale deel van het Veursbos. Deze soort wordt in Vlaanderen als “ernstig bedreigd” beschouwd en staat in Bijlage II van de Europese Habitatrichtlijn. In België werd de soort in de winter gedurende de periode 1930-1964 op 241 plaatsen waargenomen. In 1985-1995 was het aantal plaatsen teruggelopen tot 109. In 1995 waren er nog 10 zomerkolonies gekend in België, Luxemburg en de aangrenzende gebieden in Frankrijk. Tijdens de atlasperiode 1987-2002 werden er in Vlaanderen geen zomerwaarnemingen verricht. In de winter werd de soort slechts op twee plaatsen waargenomen, nl. éénmaal in Groenendaal en geregeld in de Limburgse mergelgrotten. Jaarlijks worden 1 à 2 overwinterende exemplaren aangetroffen (Verkem et al., 2003). In de winter 2004-2005 werden er in Vlaanderen geen geteld (resultaten uit Boers, 2005) en werden 42 exemplaren geteld in 17 van de 87 Waalse sites, geïnventariseerd door de werkgroep Plecotus (Nyssen & Calberg, 2005). In het Waalse dorp Lontzen (nabij Kelmis – La Calamine) bevindt zich een kolonie van een zestigtal Vale vleermuizen (Van der Wijden & Verkem, 2005). Gezien de hoge mobiliteit van de soort, die nachtelijke verplaatsingen tot 25 km kan maken (hoewel de gemiddelde afstand tot de jachtgebieden 7 à 8,5 km kan bedragen), is het niet onmogelijk dat de in het Veursbos aangetroffen dieren tot deze kolonie behoren. Dit voorbeeld illustreert het belang van een globale (in dit geval interregionale) aanpak voor het garanderen van een duurzame instandhouding van deze soort. Franjestaart (Myotis nattereri) De Franjestaart is nauw verwant aan de Watervleermuis. De zomerverspreiding is slecht gekend, maar lijkt zich te beperken tot de bosrijke delen van Vlaanderen. Boomholten vormen de verblijfplaats, maar in het buitenland worden ook nestkasten, schuren en gebouwen gebruikt. De Franjestaart overwintert o.a. in ijskelders, forten en bunkers. In het buitenland werd de soort ook overwinterend in bomen gevonden. Over het jachtbiotoop is weinig gekend. Recent bleek dat de soort vrij veel jaagt boven kleinschalige gras- en hooilanden buiten het bos. De connectiviteit tussen het bos en de perifere milieus is dan ook zeer belangrijk voor het behoud van deze soort. De Franjestaart gebruikt een fluistersonar, waardoor de detectiekans van de soort laag is. Anderzijds is het één van de weinige kleine Myotis-soorten die gemakkelijk te determineren is aan de hand van opnames in tijdsexpansie. De soort werd driemaal met zekerheid aangetroffen in het Veursbos. De eerste twee waarnemingen gebeurden in het noordoostelijke deel van het bos op 14 mei, kort voor zonsopgang. Dit doet vermoeden dat de verblijfplaats wellicht niet veraf ligt. Een derde waarneming werd verricht achter de bebouwing van het gehucht Roodbos in juli. Gewone of Grijze grootoorvleermuis (Plecotus spec.) De Gewone (synoniem: Bruine) grootoorvleermuis vinden we verspreid over het land. Deze vleermuis is het talrijkst in parkachtig landschap. Bos vormt een belangrijk jachtgebied, vooral wanneer het een open structuur heeft waar de grootoorvleermuis tussen de bomen en struiken kan jagen. Grootoorvleermuizen jagen ook in naaldhout. Een grootoorvleermuis is vrij klein en heeft brede vleugels, die het mogelijk maken om langzaam en wendbaar te vliegen en zelfs in de lucht te blijven stilhangen. De oren zijn zeer groot en kunnen zeer zachte geluiden opvangen. Het dier is in staat om insecten van de bladeren te plukken. Verblijfplaatsen zijn in de zomer zowel gebouwen als holle bomen. ’s Winters verblijft een grootoorvleermuis in vorstvrije donkere ruimten, maar mogelijk ook in holle bomen. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
56 | |
De Grijze grootoorvleermuis lijkt zeer sterk op de Gewone grootoorvleermuis en is in sommige gevallen uitsluitend via DNA-analyse met zekerheid te determineren. Zomerverblijfplaatsen werden tot nog toe alleen maar in gebouwen aangetroffen. De jachttechnieken en -biotopen zijn gelijkaardig aan die van de Gewone grootoorvleermuis. Toch vangt de Xxxxxx grootoor in verhouding meer vliegende prooien dan de Gewone. In de winter verblijft de Grijze grootoor op gelijkaardige plaatsen als de Gewone. Bij de wintertellingen kan er echter niet tot op soort worden gedetermineerd, wat het beeld vermoedelijk vertekent. De Bruine en de Grijze grootoorvleermuis gebruiken een fluistersonar, waardoor de detectiekans van deze soortengroep relatief laag is. Toch werd de soort relatief vaak (n = 16) aangetroffen, verspreid over het bos. Dit wijst erop dat er zich wellicht een relatief grote kolonie grootoorvleermuizen in of in de buurt van het bos ophoudt. C. Aanbevelingen voor het beheer Voor wat het bos zelf betreft, zijn de voorliggende beheervoorstellen, die voorzien om het merendeel van het bos te onderwerpen aan “niets doen”- beheer, monotone naaldhoutaanplantingen gefaseerd te verwijderen en in bepaalde randzones een gericht botanisch beheer te voeren, positief voor vleermuizen. Het nietsdoen beheer garandeert namelijk de voorziening van voldoende holle bomen en staand dood hout als verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen, alsook een voldoende structuurrijkdom van de bosbestanden, die door jagende vleermuizen kan geëxploiteerd worden. Via een gefaseerde kapping van de naaldhoutbestanden kunnen enerzijds de behoeften voor vleermuizen, die in open, halfopen of randmilieus jagen vervuld worden en kan anderzijds via hun geleidelijke verbossing het toekomstige aanbod aan holle bomen en staand dood hout veilig gesteld worden. In het kader van de veiligheidskappingen langs randen en wandelpaden, dient bij de velling van grote loofbomen rekening gehouden te worden met hun potentiële waarde als verblijfplaats voor vleermuizen, maar ook voor andere holtebewonende diersoorten. Wanneer gekende holle bomen geveld moeten worden, stelt zich de vraag of er mitigerende maatregelen (toppen,...) mogelijk zijn. Zoniet dient de boom best geveld te worden in de periode van 1 september tot eind oktober, om de verstoring van de boombewonende fauna minimaal te houden. Aangezien er voorzien wordt het hout van de veiligheidskappingen te laten liggen, vormt deze timing in principe geen praktisch probleem. Eén van de knelpunten in het Veursbos is het feit dat het een relatief droog bos is. Vochtige zones zijn vaak heel belangrijk als foerageergebied voor vleermuizen en bijna alle soorten komen er drinken. De meeste vleermuissoorten foerageren boven water op Chironomidae (= dansmuggen). Alle mogelijke vochtige structuren (o.a. vochtige zones, veedrinkpoelen, plas-dras situaties op voormalige exploitatiewegen,…) dienen daarom maximaal behouden en indien mogelijk uitgebreid te worden. Ook de verbindingen met de beekvallei van de Veurs en eventuele wateroppervlakten in de buurt zijn cruciaal. Bovendien mag niet de fout worden gemaakt om het bos los te zien van zijn omgeving. De verwevenheid van het bosgebied met zijn omgeving is zelfs cruciaal voor veel vleermuizen. Het omringende kleinschalige landbouwgebied -dat zo typisch voor Voeren is- en bestaat uit een mozaïek van bos, boomgaarden, weilanden en akkers, is waarschijnlijk een belangrijke verklarende factor voor de hoge soortendiversiteit aan vleermuizen die werd waargenomen. Uit recent onderzoek blijkt namelijk dat een aantal vleermuissoorten, die klassiek tot de bossoorten werden gerekend, een groot deel van hun prooien boven weilanden vangen. In dit habitattype worden kevers of vliegen gevangen die gebonden zijn aan dierlijke mest, zoals bepaalde Muscidae en Calliphoridae, Geotrupes sp. en Aphodius sp. Ook andere insecten zijn typisch voor deze zones zoals de Meikever (Melolontha melolontha). De aanwezigheid van vee is dan ook belangrijk voor vleermuizen, omdat de uitwerpselen belangrijk zijn als voedingsbodem voor veel insecten, maar ook omdat extensieve begrazing voor een hoge variatie in vegetatie zorgt. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
57
Een groot probleem hierbij is het toenemende gebruik van ontwormingsmiddelen in de veeteelt. Het gebruik van producten zoals Avermectine, Ivermectine, Abamectine en andere antibiotica houdt in principe het vee wormvrij. Tegenwoordig worden deze producten zelfs standaard toegevoegd aan het krachtvoer. Een groot percentage van de toegediende middelen (tot 50 %) wordt terug uitgescheiden via de uitwerpselen. De actieve stoffen binden zich gedeeltelijk aan de organische stoffen in de mest, maar een deel verdwijnt ook in de bodem. Het gevolg hiervan is dat de dierlijke mest ongeschikt wordt als voedingsbodem voor de bovengenoemde insecten. Onrechtstreeks worden hierdoor de vleermuizenpopulaties van het gebied getroffen. Indien praktisch haalbaar (e.g. in het geval er omringende, begraasde, terreinen zijn in eigendom van ANB) kan in dergelijke gebieden geopteerd worden voor het uitvaardigen van een verbod op het gebruik van avermectines. Het is het overwegen waard om de pachters – eventueel mits één of andere compensatie – ertoe aan te zetten terug te keren naar klassieke ontwormingstechnieken (die arbeidsintensiever zijn, aangezien elk stuk vee afzonderlijk behandeld moet worden).
Wat graslanden betreft, is het beheer als hooiland, dat twee maal per jaar wordt gemaaid met afvoer van het maaisel, zeker een interessante optie. Verschillende vleermuizen jagen namelijk in dergelijke graslanden. Het fixeren van bepaalde verbossingsstadia kan echter ook interessant zijn. Belangrijk is om de maaibeurten zoveel mogelijk te faseren.
Tenslotte nog even vermelden dat enerzijds het behoud van de bestaande structuren en anderzijds het verder ontwikkelen van bosranden (mantel- en zoomvegetaties), lokale struwelen en lineaire landschapselementen (houtkanten, hagen,…) tot aanbeveling strekt in de periferie van het bosgebied.
3.2.2.4.4 AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK
Zoals hoger vermeld is het voorliggend onderzoek beperkt tot een verkennende inventarisatie. De resultaten zijn dan ook te beschouwen als onvolledig. Door de tijdsdruk en de moeilijke toegankelijkheid van het terrein werd bovendien minimaal aandacht besteed aan de ligging van vliegroutes en het lokaliseren van kolonieplaatsen. Om deze gegevens te vervolledigen zijn de inzet van de volgende methodes aan te bevelen:
• Verdere inzet van bat-detectoronderzoek. Om tot een volledige inventarisatie te komen, zijn nog minstens 9 mannachten nodig in het Veursbos. Het is aan te bevelen om dit verdere onderzoek te combineren met de installatie van een basismonitoring met behulp van punt-transecttellingen.
• Xxxxxxxx met mistnetten zijn wenselijk en zelfs noodzakelijk om een licht te werpen op de ongedetermineerde Myotis – vleermuizen die in mei en juli talrijk in het bos jagen.
• Indien tijdens de vangsten soorten van Bijlage II worden gevangen, is het aangewezen deze dieren uit te rusten met een lichtgewicht zender (radio-telemetrie) om zo de kolonieplaats, vliegroutes en jachtgebieden efficiënt te kunnen lokaliseren en in een tweede tijd te beschermen. Ook een grensoverschrijdend project met het Waals Gewest i.v.m. de Vale vleermuis behoort hier tot de mogelijkheden. De kolonie van Lontzen wordt namelijk door de X.X.X.X.X. xxx Xxxxxxxx van nabij opgevolgd.
3.2.2.4.5 CONCLUSIE
Ondanks de beperkte steekproef in suboptimale omstandigheden (hevige regen in mei en nachtelijke koude in september) blijkt dat het bosreservaat “Roodbos-Veursbos-Vossenaerde” een bijzonder rijke chiropterofauna herbergt. 7 soorten en 2 soortengroepen, waaronder de zeer zeldzame Vale vleermuis (Bijlage II – soort) werden aangetroffen. Samen met de waarnemingen in Teuvenerberg betreft het hier de eerste zomerwaarnemingen in Vlaanderen in 20 jaar. Verder onderzoek is aangewezen, alsook de installatie van een monitoring met behulp van
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
58
punt-transecttellingen. De voorliggende beheersvoorstellen voor het bosreservaat zijn positief voor vleermuizen, mits er ook voldoende aandacht wordt besteed aan de verwevenheid van het bosgebied met het perifere kleinschalige landschap.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
Hazelworm (Anguis fragilis) en Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) komen voor in het Veursbos. Onze waarnemingen worden weergegeven op Kaart 3.2.7. De Levendbarende hagedis is in 2006 vijfmaal door ons waargenomen. Aan de noordwestrand van het bos is de hagedis 2 keer gezien, in april en oktober, in het bestand dat beheerd wordt ten behoeve van orchideeën. Wellicht is het beheer, dat resulteert in een open en vrij lichtrijke situatie, positief voor de hagedissen. Hier in de omgeving zijn nog 2 plaatsen waar we de soort zagen en waar ze geregeld door derden gezien wordt: namelijk in de holle weg (achter de boswachterwoning van Zeevaert) en in de aanpalende bosrand. Net buiten het Veursbos, aan de zuidwestrand van het bos, is een exemplaar waargenomen nabij de paardenstal (grasland in beheer bij ANB) langs de weg St-Pieters-Voeren -Remersdaal. De recente kappingen van naaldhoutbestanden hebben gezorgd voor verspreide open plekken in het bos, wat een tijdelijk zeer gunstige situatie is voor Levendbarende hagedis ! In het ideale geval ontwikkelt zich er –na ruimingen van het takhout- een droge-heidevegetatie die langzaam verbost. Pas bij volledige verbossing, als er geen open plekjes meer zijn om te zonnen, wordt het terrein weer ongeschikt voor de hagedis. De hoogste aantallen zullen in het tussenstadium bereikt worden, als er verboste heide aanwezig is. Als men het takhout en strooisel na de kaalkap grondig opruimt, zal het vertrekpunt een meer voedselarme situatie zijn en zal de vegetatiesuccessie trager verlopen (en de kans op woekering van Adelaarsvaren verkleinen ?). De Hazelworm wordt in het voorjaar vaak waargenomen in de holle weg achter de boswachterwoning van Zeevaert, soms 5 tot 10 ex. samen (med. Xxxx Xxxxxxxx). In het Veursbos stelden we de aanwezigheid van 3 amfibieën vast. de Gewone pad (Bufo bufo) is op 3 plaatsen waargenomen en de Bruine kikker (Rana temporaria) op 4 plaatsen. Eénmaal namen we een Alpenwatersalamander (Triturus alpestris) waar in het Veursbos, nabij de hoogstamboomgaard achter de boswachterwoning van Zeevaert (Veurs 38). Volgens gegevens van het INBO komen 5 soorten amfibieën voor in het Veursbos of directe omgeving: Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans), Bruine kikker, Alpenwatersalamander, Vinpootsalamander (Triturus helveticus) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris). De Vroedmeesterpad is bekend van een poel achter de boswachterwoning van Zeevaert. Deze soort is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De Vuursalamander (Salamandra salamandra) is bekend van een poel tussen het Konenbos en het Veursbos, nabij een boerderij (med. D. Zeevaert). Deze soort staat als ‘kwetsbaar’ op de Rode Lijst en is in Vlaanderen beperkt tot grote oude boscomplexen. Het is bij ons een bewoner van oude beuken- en eiken-haagbeukenbossen, bij voorkeur in heuvelachtige gebieden, waarin bronnen en beekjes voorkomen (Bauwens & Claus, 1996). De larven worden gevonden in brongebieden en beekjes (in de Vlaamse Ardennen) of in karresporen of bospoelen (zelfs diegene die grotendeels gevuld zijn met rottende bladeren) in Meerdaalwoud (bij Leuven). Zelfs in een met water gevulde hoefafdruk van een paard zijn enkele larven gevonden. Er was daar een voorkeur voor relatief koele, vrij kleine en sterk beschaduwde plasjes met weinig of geen watervegetatie (Van Beek, 1992). | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
Xoor een gebrek aan vochtige zones in Veursbos komt Vuursalamander wellicht niet voor in Veursbos. We namen 11 dagvlindersoorten waar in 2006, in het Veursbos en het aanpalende grasland van ANB. Bont zandoogje, Dagpauwoog, Gehakkelde aurelia en Klein geaderd witje zijn te karakteriseren als algemene bosvlinders in Vlaanderen. De andere 7 soorten zijn trekvlinders (Atalanta, Distelvlinder en Oranje luzernevlinder) of typische graslandsoorten: Icarusblauwtje, Kleine vuurvlinder, Koninginnepage en Kleine parelmoervlinder. De genoemde soorten zijn momenteel niet bedreigd in Vlaanderen, uitgezonderd de Kleine parelmoervlinder, die ‘met uitsterven bedreigd’ is (Maes & Van Dyck, 1999). Het ging hier evenwel om een zwervend exemplaar, afgaande op het gedrag. De vlinder foerageerde op Beemdkroon in het grasland van ANB aan de westrand van Veursbos, maar vloog plots zonder directe aanleiding hoog en ver weg over het bos. De Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia) was vroeger vrij algemeen in Vlaanderen maar is in de jaren ’90 uitgestorven als standvlinder. Recent vestigde ze zich in de duinen aan de Westkust, waar ze anno 2006 in de meeste duingebieden veel voorkomt. Het is een weinig honkvaste en heel zwerflustige soort. In Nederland is de soort op veel plaatsen in de duinen talrijk, terwijl in het binnenland (ook in Limburg) enkel zwervers of tijdelijke populaties worden vastgesteld (Akkermans et al., 2001). De soort bewoont diverse types droge, schrale graslanden (duingrasland, kalkgrasland, zinkgrasland, pioniergraslanden op zandbodem bijvoorbeeld op industrieterreinen) en braakliggende graanakkers. De eitjes worden afgezet op diverse soorten viooltjes, aan de kust op duinviooltje en in het binnenland vooral Akkerviooltje en Driekleurig viooltje. We namen via veldwaarnemingen (bijlage 12) 10 sprinkhaansoorten waar in 2006, in het Veursbos en enkele aanpalende graslanden. Vangsten met bodemvallen leverden nog 2 extra soorten op. Deze 12 soorten zijn als volgt verdeeld over de families: • Sabelsprinkhanen (Tettigoniidae): Boomsprinkhaan, Bramensprinkhaan, Grote groene sabelsprinkhaan, Sikkelsprinkhaan, Struiksprinkhaan en Zuidelijk spitskopje; • Krekels (Gryllidae): geen • Doornsprinkhanen (Tetrigidae): Gewoon doorntje en Zanddoorntje; • Veldsprinkhanen (Acrididae): Bruine sprinkhaan, Gouden sprinkhaan, Krasser en Ratelaar; De databank van Saltabel meldt 8 soorten voor Veursbos en directe omgeving, die alle 8 ook door ons zijn waargenomen. Van deze 12 soorten zijn 3 soorten opgenomen in de Rode Lijst van Decleer et al. (2000). Gouden sprinkhaan en Struiksprinkhaan zijn ‘zeldzaam’ en Zanddoorntje is ‘kwetsbaar’. We bespreken deze soorten wat meer in detail. Het Duindoorntje of Zanddoorntje (Tetrix ceperoi) is een onopvallende soort die op de bodem leeft en geen geluid maakt. Het is een echte pioniersoort met een goed vliegvermogen en een snelle ei-ontwikkeling. Vochtige plaatsen met schaarse vegetatie, bijvoorbeeld oevers van (recent gegraven) plassen, natte laagtes in grasland, genieten de voorkeur (Kleukers et al., 1997). De soort is tevens in staat om op of onder water te zwemmen. Het Zanddoorntje is erg algemeen aan de kust, vrijwel op elk plekje dat geschikt habitat is. De soort breidt uit in West-Europa en er zijn recent veel nieuwe vindplaatsen in het binnenland ontdekt in Vlaanderen. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
61 | |
Het Zanddoorntje is in mei en juni 2006 herhaaldelijk gevonden op de kapvlakte in het noordwesten van Veursbos (in bodemvalreeks VEB02). Op die locatie komt ook het Gewoon doorntje abundant voor. De Struiksprinkhaan (Leptophyes punctatissima) maakt een geluid dat voor de mens nauwelijks hoorbaar is en dat maakt haar moeilijk inventariseerbaar. Men kan een bat-detector gebruiken of slepen met een net. De soort is verspreid over Vlaanderen en Wallonië aanwezig en komt voor in allerlei biotopen met verspreid staande bomen en struiken (ruigtes, struwelen, in en aan de rand van bos, parken en tuinen) (Decleer et al., 2000). De soort hoort waarschijnlijk in de categorie ‘momenteel niet bedreigd’ thuis in plaats van ‘zeldzaam’, wat ons inziens enkel een gevolg is van ‘onderbemonstering’. Intensieve sleepvangsten in de rand van Xxxxxxxx leverden niets op, maar tenslotte is een zingend mannetje met de bat-detector geregistreerd in een ruig grasland tegen de noordwestrand van het bos (zie Kaart). De Gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar) heeft een eerder lokaal voorkomen in Vlaanderen, vooral in natte gebieden. Ten zuiden van Samber en Maas is ze algemeen, ook in (heel) droge ecotopen (kalkgraslanden, droge wegbermen) (Decleer et al., 2000). In Nederland heeft de soort, net als in Vlaanderen, een versnipperde verspreiding en ze is vermoedelijk afgenomen. Ze is als ‘kwetsbaar’ in de Rode Lijst opgenomen (Kleukers et al., 1997). Recent is er een toename in natuurontwikkelingsgebieden langs de grote rivieren en in Zuid-Limburg (Kleukers, 2005). De Gouden sprinkhaan zet haar eieren af in beschadigde plantenstengels (braam, lisdodde, russen,...) of vermolmd hout aan de rand van dichte, hogere vegetaties. De dieren voeden zich met grassen en cypergrassen en niet met kruiden. Op 2 plaatsen ontdekten we populaties Gouden sprinkhaan: in het soortenrijk grasland van ANB ten westen van Veursbos en in een verruigd grasland aan de noordwestrand van Veursbos. De Boomsprinkhaan (Meconema thalassinum) is een zeer algemene soort in Vlaanderen, die bijvoorbeeld ook frequent in tuinen wordt waargenomen. Het is een moeilijk waarneembare soort (maakt geen voor de mens hoorbaar geluid en leeft onopvallend in de vegetatie). We vingen in augustus 2006 driemaal een Boomsprinkhaan met bodemvallen. De Bramensprinkhaan (Pholidoptera griseoaptera) is in de leemstreek één der algemeenste sprinkhaansoorten. Ze komt wijdverspreid voor in de bosranden en op open plekken in Veursbos. Opvallend was tenslotte nog de enorme dichtheden aan Ratelaar (Chorthippus biguttulus) in het grasland van ANB aan de westrand van Veursbos. Voor het studiegebied en directe omgeving zitten er geen libellenwaarnemingen in de databank van Gomphus. Zelf namen we 2 soorten waar: Blauwe glazenmaker en Bruinrode heidelibel. Een interessante waarneming is die van een Bruine winterjuffer (Sympecma fusca) op 19 september 2006 op een kapvlakte in het Veursbos (mededeling Xxxxx Xxxxxxxxx). De Bruine winterjuffer is een onopvallend gekleurde juffer die makkelijk over het hoofd kan gezien worden. Het is de enige libel in Vlaanderen die in het adulte stadium overwintert. Doordat de soort al vliegt voor enige andere juffer uitgeslopen is, valt ze op dat moment voor de aandachtige waarnemer wél erg op. April is een goede inventarisatiemaand. De eitjes worden afgezet in ondermeer vennen, waarbij de aanwezigheid van een rietzone met biezen en russen en drijvende afgestorven stengels belangrijk is, evenals zones met ondiep water dat snel opwarmt. De ontwikkelingsduur van eieren en larven is immers slechts 3 maanden, wat zeer kort is vergeleken met andere libellen. De overwintering | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
62 | |
gebeurt in bossen (vaak in dennenbos), dikwijls verscheidene kilometers van het water! De meeste dieren worden vanaf april actief en zoeken dan snel opwarmende plaatsen op. Van half juni tot eind juli zijn er geen adulten, maar vanaf begin augustus sluipen de eerste adulten weer uit die op hun beurt overwinteren. Deze soort kan over aanzienlijke afstanden zwerven. De soort is momenteel niet bedreigd in Vlaanderen, maar is enkel in de Kempen algemeen. In de Rode Lijst van 2006 is ze opgenomen als ‘zeldzaam’ terwijl ze in 1996 nog als bedreigd beschouwd werd. Aanleg van ondiepe plassen of poelen met ondiepe delen, in de omgeving van Veursbos, kunnen zorgen voor permanente vestiging van deze soort. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
3.2.2.10 LOOPKEVERS
Alvorens we de volgende diergroepen bespreken, overlopen we de methodieken waarmee alle groepen ongewervelden onderzocht zijn die in de hierna volgende tekst nog aan bod komen.
3.2.2.10.1 Methodiek onderzoek bodembewonende ongewervelden en dood-houtkevers
De onderzoekslocaties zijn op kaart 3.2.5 gesitueerd. Hieronder beschrijven we de plaatsen. De locaties zijn op foto worden weergegeven in een fotoreportage in bijlage (bijlage 10).
Op 27 maart (VEB01, XXX00, XXX00, XXX00; VEL01, VEL02, VEL06), 30 maart 2006 (VEB04,
VEB05; XXX00, XXX00, XXX00, XXX00) en 5 april 2006 (VEB06, VEB08, VEL05) zijn volgende vallen geplaatst in het Veursbos:
▪ op 8 locaties bodemvallen, telkens 2 vallen per locatie (om voldoende materiaal te hebben);
▪ op 8 locaties lokvallen, waarvan 6 met Scheerpeltz-oplossing als lokstof en 2 met duivenmest als lokstof;
▪ 2 raamvallen
▪ 1 stameclector
De vallen zijn om de 14 dagen leeggemaakt, mer bepaald op 19 april, 3 mei, 16 mei, 30 mei, 13 en 14
juni, 27 juli, 11 juli, 22 juli, 1 augustus, 22 augustus, 5 september, 19 september, 9 oktober en 31 oktober 2006. Op 31 oktober 2006 zijn de bodemvallen opgehaald. De lokvallen en raamvallen zijn opgehaald op 19 en 20 september 2006.
Bodemvallen
Bij de selectie van de bodemvallocaties hielden we rekening met een locatie die door De Koninck et al. (2005) is onderzocht, in het uiterste noorden van het Veursbos.
VEB01: kalkrijk bos met veel orchideeën
De vallen staan op de open plek die beheerd wordt in functie van orchideeën. Op 27 maart was de bodem nog kaal op verspreide rozetten van orchideeën na.
VEB02: open plek
Het terrein is er hellend met zuidwest-oriëntatie. Het ligt in de noordwestelijke bosrand. UTM: GS0124
De vallen staan op een open plek in het noordwesten. Dit is een voormalige aanplant van (12 jaar oude) Douglasspar die in 2003 gekapt is, meteen na aankoop van het perceel (med. Xxxxx Xxxxxxxx). Het terrein is vlak (boven op plateau).
Anno 2006 is er veel onbegroeide bodem met dikke strooisellaag (dus niet afgeschraapt) en een begroeiing van Brem, Struikheide (weinig) en Boskruiskruid (veel). Op deze open plekken zijn de bodemvallen gezet. De rest van de kapvlakte wordt gedomineerd door een hoge Adelaarsvaren- vegetatie.
UTM: GS0125
VEB03: Eiken-Berkenbos
Dit is een vlak perceel op het plateau. Opvallend volgens A. Zeevaert is dat de bomen hier zeer traag groeien, blijkbaar zeer arme bodem. Er is de voorbije 40 jaar slechts 1 keer gehamerd. Hier is dus
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
sprake van zeer weinig antropogene verstoring. Het is een lichtrijk Eiken-Berkenbos met dominantie van Adelaarsvaren. Vlakbij de bodemvallen staat een relatief dikke oude Lijsterbes. In de zomer vormt Adelaarsvaren hier een hoge en dichte vegetatie. In de directe omgeving van de vallen staan desondanks toch Dalkruid en Kamperfoelie. UTM: GS0125 VEB04: oud Fijnsparbos Dit is het oudste naaldbos van het Veursbos, vlakbij het ‘graf van de Canadees’ gelegen, net ten westen van de N648 (Aubel – Plank). Het is een open, lichtrijk bos met Fijnspar in de boomlaag. Er is geen kruid- of struiklaag aanwezig uitgezonderd een beetje Brede stekelvaren en jonge Fijnsparren. UTM: GS0125 VEB05: open plek in Vossenaerde Deze locatie ligt in deelgebied Vossenaerde, dus ten oosten van de N648 (Aubel – Plank). Hier zijn Fijnsparren gekapt en er is een kleine open plek ontstaan met Vingerhoedskruid, IJle zegge en Witte veldbies. De bodemvallen staan aan de rand van de open plek. Er is daar veel ‘kale bodem’ aanwezig, waar geen kruidlaag aanwezig is, maar wel een strooisellaag. De vallen staan ‘in de schaduw van’ een dikke Beuk. Op de plaats waar de vallen stonden was het vrij droog maar in de directe omgeving (oostwaarts) is een valleitje (waar ook elzen en populieren staan). UTM: GS0125 VEB06 oud Beukenbos in Roodbos Gelegen net ten zuiden van het gehucht Roodbos. De locatie situeert zich aan de (voormalige) bronnen van de Veurs, maar momenteel is het er nauwelijks nog nat. De boomlaag wordt gedomineerd door Beuk en het is een donker bos. Er staan verspreide struiken Hulst in de struiklaag en er is geen kruidlaag aanwezig. De bodem wordt bedekt door een zeer dikke strooisellaag. In de omgeving zijn dichte Hulst-struwelen waar de Everzwijnen zich overdag in ophouden. Deze bodemvalreeks is in elk geval frequent verstoord door gewroet van zwijnen. (Een deel van) de grotere loopkevers kunnen dan meestal nog gerecupereerd worden, maar de spinnenvangsten gaan verloren… UTM: GS0223 VEB07: Eiken-Haagbeukenbos Deze locatie ligt op een steile helling, zuidwest georiënteerd, nabij de weg Veurs – Remersdaal. De boomlaag in de nabijheid van de bodemvallen bestaat uit dikke Zomereiken, enkele smalle Haagbeuken, en Berken. In de struiklaag staat slechts een enkele Hulst. Het bos is bijgevolg erg open. De bodem is voor de helft enkel bedekt met een dikke strooisellaag, voor de andere helft begroeid met Braam. UTM: GS0123 VEB08 Situering ten noordoosten van boswachterwoning Zeevaert. De vangpotten stonden onder een zeer | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
dikke beuk die is aangetast door ziekte gezien de vele bezems tot tegen de stam. De bodem is hier volledig onbegroeid. Op deze locatie zijn de koudste temperaturen opgemeten. Zelfs in de zomer is er nooit zonneschijn. UTM: GS0124 Lokvallen met alcohol VEL01: alcoholval De val hangt tegen een staande dode Beuk (op 1m70 hoogte). Er staan 2 dode bomen vlakbij elkaar (0,5 m). Opvallend is dat de bomen direct er rond sterk met Klimop begroeid zijn. Er is ook veel liggend dood hout voorhanden. Deze locatie ligt nabij VEB01, waar de struik- en kruidlaag gemaaid worden als beheermaatregel voor orchideeën. UTM: GS0024 VEL02: alcoholval De vallen hangen tegen een liggende dode Beuk, die opengespleten is en in 2 richtingen gevallen is. De kroon is overwoekerd door bramen. UTM: GS0125 VEL03: alcoholval Op een zeer forse, staande, stervende (zwammen, veel gaatjes in stam) Beuk in een Eiken-Berkenbos. De kruidlaag wordt gedomineerd door stekelvarens en er is veel Kamperfoelie aanwezig. UTM: GS0125 VEL04: alcoholval Vossenaerde. De val staat tegen een dunne dode eik, langs een Esdoorn. Ook in de omgeving staat veel Esdoorn en braam. Vlakbij staan Mestval 3 (op ca. 20 m) en Raamval Vossenaerde (op ca. 40 m) opgesteld. UTM: GS0125 VEL05: alcoholval Roodbos, nabij VEB06. De val hangt tegen een klein dood boompje langs een voormalig pad. Ten noorden van het pad ligt een bos met zeer veel Hulst in de struiklaag. Ten zuiden van het pad is er nauwelijks een struik- of kruidlaag aanwezig. UTM: GS0223 VEL06: alcoholval De vallen hangen op 1,5 m hoogte tegen een staande dode Beuk. De boom staat op 15 m van de rand van een zuidwest georiënteerde bosrand, waarin Purperorchis voorkomt. In de directe omgeving staat een groep Beuken, verspreide forse Eiken en Haagbeuken. De locatie ligt nabij VEB07. UTM: GS0123 | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
Lokvallen met Duivenmest
Mestval 1:
Omgeving waar Raamval Veursbos, VEL06 en VEB07 staan, maar hoger op de helling.
De val hangt op anderhalve meter boven de grond aan een dode tak van een eik. De tak is afgebroken en heeft een flinke omvang. De boom zelf leeft nog. In de directe omgeving bestaat de ondergroei enkel uit bramen.
Mestval 2:
De val hangt op twee meter hoogte tegen een dikke levende Veldesdoorn met een armdikke bosrank. Ook hier is de ondergroei in hoofdzaak braam De boom staat in een valleitje dat afloopt van oost naar west, enkele honderden meters verder noordwaarts van Mestval 1.
Mestval 3
Vossenaerde. Opgesteld tegen een dode Fijnspar, in de bosrand, tussen Adelaarsvaren. De val staat op ca. 20 m van de raamval.
Raamvallen
Raamval Veursbos
Deze locatie ligt op een steile helling, zuidwest georiënteerd, in het zuidelijk deel van het Veursbos, in de nabijheid van de bodemvallen VEB07 en de lokval VEL06 De boomlaag bestaat voornamelijk uit dikke bomen (Zomereiken, Berken, beuken). In de struiklaag staat slechts een enkele Hulst. Het bos is bijgevolg erg open en dat is erg positief voor de werking van een raamval want we kunnen vermoeden dat veel kevers zich vliegend doorheen het bos verplaatsen. De bodem is voor de helft enkel bedekt met een dikke strooisellaag, voor de andere helft begroeid met Braam.
Raamval Vossenaerde
Deze raamval staat in het deelgebied Vossenaerde. Ze staat opgesteld nabij de rand van een kapvlakte, die gedomineerd wordt door Adelaarsvaren. De val staat dus heel open opgesteld. Ze staat tegen een 5m hoge boomstronk en langs een eenzame levende beuk.
Eclectorval
Deze val staat in deelgebied Vossenaerde opgesteld, op een dikke dode boom. In de omgeving staan forse eiken en beuken.
Aan de bovenzijde van de eclector hangen 4 vallen opgesteld (‘Eclector-boven’ ) en aan de onderzijde ook 4 (‘Eclector-onder’), die respectievelijk dieren vangen die aan de bovenzijde en onderzijde van de stam actief zijn.
3.2.2.10.2 LOOPKEVERS: ALGEMENE RESULTATEN
Loopkevers zijn onderzocht middels bodemvallen en middels handvangsten. We bespreken eerst de algemene resultaten en vervolgens bespreken we enkele soorten.
In Bijlage 7 wordt per locatie aangegeven welke loopkeversoorten met bodemvallen gevangen zijn.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
Ook staat de Rode-lijststatus en de habitatvoorkeur (volgens Desender et al., 1995) vermeld. De afkortingen van de habitats zijn: ▪ DH en VH: droge resp. habitaten ▪ HH: heide en hoogveen ▪ RA: ruigtes en akkers ▪ BO: bossen Soms staat er (e) of (s) toegevoegd. Dat betekent eurytoop resp. stenotoop. Een soort met vermelding DH(e) is eurytoop in droge habitats, dwz ze komt in een brede range aan droge habitats voor (stenotoop: in een beperkt aantal habitats). In de tabel in Bijlage 8 geven we een overzicht van de handvangsten. Er is 1 extra soort via handvangsten bekomen vergeleken met de bodemvallen: de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor). Dit is meteen de meest bijzondere loopkeversoort van het onderzoek. Het bodemvalonderzoek leverde 1700 loopkevers op, verdeeld over 26 soorten. Gezien de grootte van het gebied en de omvang van het onderzoek is dat een eerder laag aantal, maar er zijn relatief weinig loopkevers met een voorkeur voor bos. Als er natte zones in het bos aanwezig zouden zijn, zou het soortenaantal (veel) hoger liggen. Zo is het heel opvallend dat in het nabijgelegen bosreservaat Teuvenerberg meer loopkevers (2600), meer soorten (34) en meer Rode Lijst-soorten (11) zijn gevonden, hoewel hier slechts 4 locaties met bodemvallen zijn onderzocht !! In totaal zijn dus 27 loopkeversoorten gevonden in Veursbos, waarvan 7 soorten zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst (Desender et al., 1995) en deze worden hieronder besproken. Ze behoren tot de Rode-lijstcategorieën: ▪ ‘Bedreigd’: Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor); ▪ ‘Kwetsbaar’: Lederloopkever (Carabus coriaceus); ▪ ‘Achteruitgaand’: Tuinschallebijter (Carabus nemoralis) en Groene zandloopkever (Cicindela campestris); ▪ ‘Zeldzaam’: Abax parallelus, Bembidion deletum en Trichotichnus laevicollis; Alle bijzondere loopkevers zijn gecontroleerd door Xxxxxx Xxxxxxxx (KBIN). Vier van de gevonden soorten behoren tot het genus Carabus (‘schallebijters’). Deze soorten zijn bij wet beschermd in Vlaanderen, evenals de Groene zandloopkever (Cicindela campestris) en de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor). De 4 Carabus-soorten zijn belangrijk, omdat het ongevleugelde soorten betreft, die zich dus enkel lopend verbreiden. Voor Carabus-soorten die aan bos gebonden zijn, geldt dus dat ze gevoelig zijn voor versnippering van bosgebieden. De verdeling van de 27 loopkeversoorten naar voorkeurshabitat (volgens Xxxxxxxx et al., 1995) levert het volgende resultaat op: • Bos(soorten): 10 (eurytoop) + 3 (stenotoop); • Heide en hoogveen: 2 • Ruigtes en akkers: 1 • Diverse droge habitats: 7 • Diverse vochtige habitats: 4 (eurytoop); Hierbij merken we op dat de 2 soorten van ‘heide en hoogveen’ nogal ongelukkig gekarakteriseerd zijn en eigenlijk ook (in de Kempen) of zelfs vooral (in de Leemstreek) in bossen voorkomen (Carabus violaceus en C. problematicus). Aldus besluiten we dat we 15 soorten als typische bosbewoners kunnen beschouwen terwijl de 12 overige eerder ‘indringers’ uit omliggende habitats zijn. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
Zes soorten domineren de aantallen quasi volledig: Abax ater, Carabus problematicus en C. violaceus, Nebria brevicollis, Pterostichus madidus en P. oblongopunctatus. Van deze soorten zijn (veel) meer dan 100 exemplaren gevangen.
Slechts 4 soorten, waaronder de drie talrijkst gevangen, zijn op alle 8 bodemval-locaties aangetroffen:
Abax ater, Pterostichus madidus, Carabus violaceus en Nebria brevicollis.
3.2.2.10.3 AANVULLENDE GEGEVENS ANDER ONDERZOEK
Dekoninck et al. (2005) onderzochten in 2003 een locatie in het noorden van Veursbos en vonden daar 17 loopkeversoorten (274 ex.). Hiervan zijn volgende 5 soorten niet door ons aangetroffen: Bembidion properans, Carabus monilis (1ex.), Pterostichus melanarius, P. nigrita en T. obtusus. Dit zijn in Vlaanderen zeer algemene soorten, behalve de Fijngestreepte loopkever (C. monilis) die als ‘achteruitgaand’ is opgenomen. Deze heeft nog flinke populaties in Altenbroek en komt in lage aantallen in het Alserbos voor, zo blijkt uit onderzoek door dezelfde auteurs.
Voorts is het vermeldenswaard dat ze 19 ex. Carabus coriaceus vingen met hun bodemvallen in het noorden van Veursbos.
3.2.2.10.4 BESPREKING LOCATIES
Op de noordwestgeoriënteerde helling (VEB08) zijn de minste loopkevers gevonden, slechts 67 ex. Hier vonden we namelijk enkel de 4 loopkeversoorten die op elke locatie voorkomen, de dominante soorten !
De open plek in Vossenaerde (VEB05) leverde het hoogste aantal dieren op (438 ex.). Dit is niet terug te brengen tot één enkele soort, hoewel Xxxx ater hier erg talrijk is, maar er zijn veel soorten die hier in aanzienlijke aantallen zijn gevonden. Het is immers ook met verre voorsprong de meest soortenrijke locatie (17 soorten) én er zijn het hoogste aantal Rode Lijst-soorten gevonden (4) ! Heeft dit te maken met de nabijheid van een vochtige zone iets verder oostwaarts ?
Op de overige 6 locaties is een vergelijkbaar aantal soorten gevonden (8 – 12 soorten). Het aantal Rode Lijst-soorten varieert er tussen 1 en 3.
Opvallend zijn de lage aantallen of ontbreken van de typische bossoorten (Abax ater, Carabus coriaceus, C. problematicus en Pterostichus oblongopunctatus) in het perceel dat voor orchideeën beheer wordt (VEB01), uitgezonderd Nebria brevicollis die hier net heel abundant is. Het afschrapen van strooisel, een gunstige en noodzakelijke maatregel voor orchideeën, is dus sterk negatief voor enkele typische bossoorten ! Gezien deze soorten veelal algemeen zijn in bossen in Vlaanderen en de rest van Veursbos, stelt zich hier geen probleem !
Zeer opmerkelijk is dat we op laatstgenoemde locatie (VEB01) niet meer indringers uit omringende ecotopen vonden, evenmin als populaties van bijzondere soorten die de strooiselarme omstandigheden weten te benutten. In het Konenbos leverde de ‘orchideeënzone’ bijzondere vangsten op, zoals een erg grote populatie Gouden loopkever (Carabus auratus) en zelfs 1 ex. Carabus arvensis. Er is wel 1 exemplaar van een zeldzame bosrandsoort gevonden, namelijk Trichotichnus laevicollis.
Ook vermeldenswaard: een oud fijnsparrenbestand zonder ondergroei scoorde iets beter dan een oud eikenberkenbestand met Adelaarsvaren (12 vs. 8 soorten; 2 vs. 1 RL-soort).
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
3.2.2.10.5 SOORTBESPREKINGEN
1. Rode Lijst-soorten
Calosoma inquisitor, de Kleine poppenrover, is één der fraaiste inheemse loopkevers. De soort kende een enorme achteruitgang, van 30 UTM-hokken voor 1950 naar 6 in de periode 1950- 1995, en is daarom als ‘bedreigd’ opgenomen in de Rode Lijst (Desender et al., 1995). De soort leeft in oude loofbossen meestal eik, maar ook beuk en in Midden-Europa in fruitboomgaarden. De dieren zijn vooral actief in juni, waarna ze ondergronds overzomeren. De adulten zoeken overdag voedsel op bomen (vooral rupsen en poppen van spanners Geometridae en bladrollers Tortricidae), terwijl de larven op de grond leven. De soort is macropteer en beschikt over functionele vliegspieren (Desender et al., 1995). Het is dus een goede vlieger maar ook goede loper en uitstekende klimmer. Opvallend (maar niet echt verbazingwekkend) is dat de soort vaak in dezelfde gebieden als Vliegend hert wordt aangetroffen (Turin, 2000).
Er zijn geen waarnemingen van Limburg bekend in de periode 1950 – 1995, maar recent is de soort wel op tal van plaatsen aangetroffen:
• in Noord-Limburg (bosreservaat Jagersborg, Stamprooierbroek)
• in Voeren: 1 ex. in Altenbroek in 2003 in oud eikenberkenbos (Xxxxxxxxx et al., 2005) en in Xxxxxxxxxxxx 0 ex. in een bodemval in Gieveld (2006).
In Nederland is de soort ook sterk afgenomen, maar sedert 1994 geleidelijk toegenomen, waarschijnlijk ten gevolgde van enkele grote rupsenplagen van kleine wintervlinder (Operophtera brumata) en eikenbladroller (Tortrix viridana). Hij was vooral op de Veluwe plaatselijk zeer talrijk in 1998 en 1999 (Turin, 2000).
In Veursbos is Calosoma inquisitor enkel met de eklektor gevangen, in Vossenaerde.
Carabus coriaceus, de Lederloopkever, is één der grootste inheemse loopkevers. Er is een vrouwtje met een lengte van 41 mm aangetroffen in het onderzoek, wat volgens literatuur de bovengrens is qua grootte.
De soort bewoont loof- en naaldbossen op humusrijke, matig vochtige bodem. In Nederlands Limburgse hellingbossen zou de soort meer in de bosranden voorkomen dan in het bos zelf. Ze is brachypteer (kortvleugelig). Volgens Turin (2000) oriënteert de soort zich bij verbreiding buiten bossen sterk op lijnvormige landschapselementen.
Voor 1950 waren er veel waarnemingen in het centrum van Vlaanderen. De soort is zeer sterk achteruit gegaan en na 1950 slechts in 11 UTM-hokken van 5x5 km aangetroffen (Desender et al., 1995). Een uitgebreid recent onderzoek in 56 Vlaamse bossen (De Bakker et al., 2000) kon enkel het voorkomen in Meerdaalwoud (bij Leuven) aantonen. In 2003 is de soort nog op het vliegveld van Malle gevangen (5 tal ex.), in een bosrand. De bossen bestaan er uit open naaldhout op voormalige stuifduinen, met in de depressies heiderelicten. In een ander bosgebied te Malle is de soort met 1 ex. gevonden (med. X. Xxxxxx). Uit een analyse van Turin (2000) blijkt dat de soort achteruit gaat in het zuidelijk deel van haar areaal (België, Nederlands Noord-Brabant) en plaatselijk toeneemt in noordelijkere streken (ook in Noord-Nederland), waaruit hij afleidt dat het om een verschuiving door klimatologische omstandigheden zou kunnen gaan.
In Limburg zijn van oudsher weinig waarnemingen, enkel in het zuidoosten van de provincie en vooral in Voeren. Er zijn waarnemingen uit 6 hokken in Limburg, waarvan slechts 1 na 1950, in het westelijk deel van Voeren.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde
70 | |
In onderzoek in de Voerstreek in 2004 vonden we 17 ex. in het Vrouwenbos en 2 ex. in het Konenbos. Het onderzoek in Veursbos leverde 34 exemplaren op, verspreid over 6 van de 8 onderzochte bodemval-locaties. De hoogste aantallen (20 ex.) zijn gevonden op een kleine open plek in het deelgebied Vossenaerde (VEB05). Abax parallelus is een zeldzame (8 UTM-hokken van 5X5 km voor 1950, 12 na 1950) bossoort in Vlaanderen (Desender et al., 1995). In Nederland is ze vrij zeldzaam en komt ze vooral in Zuid-Limburg en op de Veluwe voor. Daar leeft ze vooral in Eiken-Haagbeukenbossen resp. in dichte naaldbossen of Eiken-Berkenbossen met dichte ondergroei van Adelaarsvaren. De soort wordt zelden buiten het bos aangetroffen en is brachypteer, maar wel een goede loper. Ze is gevoelig voor versnippering van bossen en een goede indicator van oude stabiele bossen (Turin, 2000). In eerder onderzoek in de Voerstreek vonden we in het Vrouwenbos 3 ex., waarvan 2 in het deel met voorjaarsflora, en 2 in het Konenbos, op het perceel dat voor orchideeën beheerd wordt. Ook in het Veursbos blijkt de soort spaarzaam aanwezig: 3 exemplaren in Vossenaerde (VEB05) en 1 exemplaar in het nabijgelegen oude fijnsparrenbestand (VEB04). Bembidion deletum is voor 1950 op 16 locaties in Vlaanderen aangetroffen en na 1950 op 21. In Nederland bijna uitsluitend in Zuid-Limburg, daar wijd verspreid. De soort wordt in literatuur vooral genoemd van rivieroevers en kleiputten, soms op matig beschaduwde open plekken in loofbossen. De soort is macropteer, maar er treedt vleugelreductie op bij deze soort, wat geweten wordt aan het feit dat ze stabielere ecotopen verkiest dan de meeste Bembidion-soorten (Turin, 2000). Er is over het hele onderzoek in Veursbos maar 1 exemplaar gevonden, op de kleine open plek in Vossenaerde (VEB05). Trichotichnus laevicollis is voor 1950 in 9 UTM-hokken van 5x5 km in Vlaanderen aangetroffen en na 1950 op 13. In Nederland enkel in Zuid-Limburg en daar wél achteruitgegaan. In tegenstelling tot T. nitens betreft het hier geen uitgesproken bossoort. Hij verkiest wel min of meer beschaduwde plaatsen, maar eerder de overgang van bos naar open terrein. Het is één der weinige soorten met seksgebonden vleugeldimorfie. De mannetjes zijn steeds macropteer en de vrouwtjes steeds brachypteer. In zuidelijker streken is deze Europese soort tot het (hoog)gebergte beperkt (Turin, 2000). Het enige exemplaar uit het hele onderzoek is gevangen in het bestand dat voor orchideeën beheerd wordt (VEB01). De soort is op 6 van de 8 onderzochte locaties in Alserbos aangetroffen, vaak in flinke aantallen (vele tientallen dieren) (Dekoninck et al., 2005). Carabus nemoralis, de Tuinschallebijter, is in Nederland en de meeste omliggende landen in aantal toegenomen, dit in tegenstelling tot de Vlaamse situatie. De soort bereikt in Nederland de hoogste dichtheden in beboste terreinen en in mindere mate in heide en cultuurland, maar is wel talrijk in kruidenrijk grasland. Op de kalkgraslanden met schrale vegetatie heeft de soort een voorkeur voor noordgeoriënteerde hellingen, waar steeds een voldoende hoog vochtgehalte is. De soort is kortvleugelig, maar wel een goede loper (Turin, 2000). De soort is spaarzaam aanwezig, enkel op de 2 open plekken: 7 exemplaren op de open plek in Vossenaerde (VEB05) en 1 exemplaar op de open plek in het noorden van Veursbos (VEB02). De Groene zandloopkever (Cicindela campestris) is helemaal geen typische bossoort. De hoogste aantallen vindt men in heidegebieden. Daar zijn open, weinig begroeide plekken belangrijk (de soort mijdt uniform dichte struikheidevegetaties). Het is de meest eurytope zandloopkeversoort die in hoogveen, natte en droge heide en op paden in lichte bossen voorkomt en soms ook op zeer open, onbegroeide, zwarte turfbodem (Turin, 2000). In Haspengouw koloniseert de soort vooral stenige plaatsen (bijvoorbeeld een steile oever van de Berwijn nabij de monding in de Maas, een voormalige | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
71
zandgroeve op de Tiendeberg, een verlaten perron in het station van Tongeren). De soort verscheen in 2001 in het Wijngaardbos in Alt-Hoeselt op open plekken bij een pas aangelegde poel. Het is een soort die zich blijkbaar snel kan verspreiden en zich goed kan handhaven in dynamische milieus. Daar kunnen hoge dichtheden gehaald worden (med. X. Xxxxxxx).
De Groene zandloopkever is in hoge aantallen aanwezig op de open plek met heide-achtige vegetatie in het noorden van Veursbos (VEB02). Er zijn 31 exemplaren gevangen met bodemvallen. Deze populatie kan lange tijd behouden blijven als de vegetatiesuccessie (verbossing) traag verloopt. Afschrapen van de strooisellaag is hiervoor een vereiste. Daarnaast is de soort ook waargenomen op de open plek in Vossenaerde waar de vallen VEB05 staan.
2. Momenteel niet-bedreigde soorten
We bespreken enkele loopkeversoorten die niet op de Rode Lijst staan, maar óf toch een beperkte verspreiding hebben in Vlaanderen, óf een specifieke habitatvoorkeur.
Abax ater (=Abax parallelepipedus) is een eurytope bossoort, met hoogste dichtheden in matig vochtige bossen, minder in vochtige tot natte bossen. Daarbuiten kan men de soort in diverse beschaduwde terreintypes zoals heide en grasland aantreffen, soms als zwerver vanuit bossen waar de reproductie plaatsvindt. De soort is brachypteer, maar kan goed lopen. Ze is vermoedelijk gevoelig voor versnippering van bossen, tenzij deze door hagen of houtkanten verbonden zijn (Turin, 2000).
Dit is de talrijkste soort in het onderzoek. Ze is op alle locaties gevonden maar de lage aantallen in het bos dat voor orchideeën beheerd wordt (VEB01) en op de kapvlakte VEB02 wijzen erop dat dit de minst geschikte locaties zijn. Nochtans leverde een ander open plekje, in Vossenaerde (VEB05), net de hoogste aantallen (175 ex. !).
Carabus violaceus komt in Nederland zowel in bossen als vrij open terreinen voor: in Zuid-Limburg op kalkgrasland en bosranden van het Eiken-Haagbeukenbos (hellingbossen) en op de Veluwe hoofdzakelijk in lichte bostypen (Turin, 2000).
De soort is vrij talrijk in alle percelen in het Veursbos, minst op de kapvlakte VEB02.
Pterostichus madidus is in Nederland een eurytope bossoort, die vooral in warme, lichte bossen voorkomt of aan de randen van koelere bostypes. De hoogste densiteiten vindt men er op de overgang van Eiken-Haagbeukenbos naar kalkgrasland. De noordgrens van het areaal loopt door Nederland. Opmerkelijk is dat het in Groot-Brittannië de meest waargenomen loopkeversoort is, in zeer diverse biotopen, maar meest in droge bossen en droge graslanden (Turin, 2000).
In dit onderzoek is het de tweede talrijkst aangetroffen soort, met de hoogste aantallen op een zuidwest gerichte helling (VEB07; 242 ex.).
Pterostichus oblongopunctatus is een bossoort met een slechte dispersiecapaciteit, net als Abax ater (Turin & den Boer, 1988). De soort is op 6 van de 8 locaties gevangen, maar was slechts talrijk op 3 plaasten: het fijnsparrenbestand (VEB04), het open plekje in Vossenaerde (VEB05) en het dichte beukenbos (VEB06).
3.2.2.10.6 SAMENVATTING EN BESLUITEN
De combinatie van eigen onderzoek en dat van Xxxxxxxxx et al. (2005) resulteerde in 32 loopkeversoorten, waarvan slechts een 12 tal duidelijk populaties hebben. Op basis hiervan, en met ‘slechts’ 8 Rode Lijst-soorten, is het Veursbos eerder soortenarm te noemen.
Zes typische, in Vlaanderen algemene, bossoorten domineren de aantallen.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
Er zijn drie bijzondere bosloopkevers aangetroffen. Het meest waardevolle gegeven is dat de Lederloopkever (Carabus coriaceus) wijd verspreid en vrij talrijk in Veursbos voorkomt. De Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor) en Abax parallelus (zeer kenmerkende oud-bossoort) zijn helaas slechts in heel lage aantallen gevonden. Ondanks dat we 2 open plekken bemonsterden is de Groene zandloopkever de enige bijzondere soort van open ecotopen die is aangetroffen. Blijkbaar zijn er weinig heide-achtige open ecotopen in de omgeving vanwaaruit kolonisatie kan plaatsvinden. Het nabijgelegen bosreservaat Teuvenerberg is veel soortenrijker, met enkele bijzondere soorten die ontbreken in Veursbos. Opvallende afwezigen zijn beide Cychrus-soorten. Dat zijn grote en typische bosbewonende loopkevers. Ze zijn in bossen in het westen van Vlaanderen vaak beter vertegenwoordigd in aantal. Het zijn op slakken gespecialiseerde predatoren. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | ||||
Naast loopkevers zijn er nog 145 keversoorten uit 44 verschillende families gedetermineerd. De nadruk lag hierbij op houtbewonende (xylobionte) soorten Dit zijn soorten die gedurende hun leven minstens 1 periode (als larve, imago) hout nodig hebben. Dit is slechts een voorlopige soortenlijst vermits er nog veel materiaal ter sortering en determinatie klaar ligt. De resultaten hiervan zullen opgenomen worden in het bestand van de kevers van Limburgse bosreservaten. Anno 2007 zijn er 746 keversoorten recent waargenomen in de Limburgse bosreservaten (onderzoek vanaf 1999). Uit Limburg zijn er in deze periode 380 soorten xylobionten genoteerd, in Voeren voorlopig 100. Het werkelijk aantal voor de Voerstreek zal zeker veel hoger liggen. Door de intensiteit van de staalnames, het gebruik van extra vangstechnieken (lijmringen; vallen in holle bomen, autonet) moet het aantal soorten voor de Voerense bossen op meer dan 500 soorten geschat worden. Momenteel zijn er meer dan 300 soorten kevers gekend uit heel Voeren. Een overzicht van de determinaties door Xxx Xxxxxxxxxx vindt men in bijlage 11, die van X. Xxxxxxx in bijlage 9. Per soort wordt aangegeven wat hun ecologie is, evenals nog bepaalde andere parameters. • SQI Engeland is een maat voor de ecologische waarde die in Engeland aan deze soort gehecht wordt en waarmee de ‘totaalwaarde’ van een bos berekend wordt (door de waardes van alle keversoorten op te tellen). Hoe hoger de waarde, hoe meer bijzondere de keversoort (en het bos). • Habitatvoorkeur: tr: schors; tp: paddenstoelen; tm: molm; tn: nesten; ts: sappen; In onderstaande tabel geven we aan hoeveel vertegenwoordigers van elke familie er in deze studie gevonden zijn. Tabel 0.0.0.00: aantal aangetroffen keversoorten per familie in het Veursbos en Teuvenerberg (ter referentie); | ||||
Keverfamilie | # soorten Veursbos | # soorten Teuvenerberg | ||
Alleculidae: Zwartkevers | 2 | 1 | ||
Anobiidae: Klopkevers | 1 | 1 | ||
Anthribidae: Boksnuitkevers | 3 | 1 | ||
Apionidae | 1 | |||
Biphyllidae | 1 | |||
Buprestidae: Prachtkevers | 1 | |||
Byrrhidae | 2 | |||
Cerambycidae: Boktorren | 8 | 11 | ||
Cerylonidae | 2 | |||
Cholevidae: mestkevers | 1 | 1 | ||
Cleridae: Mierkevers | 2 | 1 | ||
Coccinellidae: Lieveheersbeestjes | 9 | 6 | ||
Colydiidae: Knopsprietkevers | 1 | 1 | ||
Curculionidae: Snuitkevers | 3 | 2 | ||
Dermestidae: Spektorren | 1 | |||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
74 | ||||
Elateridae: Kniptorren | 8 | 2 | ||
Endomychidae: Zwamkevers | 1 | 1 | ||
Erotylidae: Tonderkevers | 1 | |||
Eucnemidae | 1 | |||
Histeridae: Spiegelkevers | 6 | 4 | ||
Laemophloeidae | 1 | 2 | ||
Lagriidae: Wolkevers | 1 | |||
Lampyridae: Glimwormen | 3 | 3 | ||
Lathridiidae: Dwergspektorren | 3 | |||
Leiodidae: Truffelkevers | 2 | 2 | ||
Lucanidae: Vliegende herten | 2 | 2 | ||
Lymexylonidae: Werfkevers | 1 | 1 | ||
Malachiidae | 1 | |||
Melandryidae | 2 | |||
Monotomidae: Xxxxxxxxxxxxxxxxx | 0 | 0 | ||
Xxxxxxxxxxx: Spartelkevers | 1 | |||
Mycetophagidae: Boomzwamkevers | 2 | |||
Nitidulidae: Glanskevertjes | 6 | 4 | ||
Omalisidae | 1 | |||
Pselaphidae: Xxxxxxxxxxx | 0 | 0 | ||
Xxxxxxxxxxxx: Vuurkevers | 2 | |||
Pythidae: Glansschorskevers | 1 | 2 | ||
Salpingidae | 2 | 1 | ||
Scarabaeidae: Bladsprietkevers | 4 | 3 | ||
Scolytidae: Schorskevers | 7 | 1 | ||
Scydmanidae: Mieren-kevertjes | 1 | |||
Silphidae: Aaskevers | 4 | 4 | ||
Silvanidae | 2 | 1 | ||
Sphindidae | 1 | |||
Staphilinidae: Kortschildkevers | 44 | 21 | ||
Tenebrionidae: Zwartlijven | 2 | 2 | ||
Throscidae | 1 | |||
Totaal aantal soorten | 145 | 90 | ||
Totaal aantal families | 44 | 31 | ||
NB: Uleiota planata wordt hier tot Silvanidae gerekend (en niet Cucujidae) Boksnuitkevers (Anthribidae) We vingen 1 ex. Choragus sheppardi in de eklektorval in Vossenaerde. De soort is recent nog gevonden op een oude wilg in Tommelen (Hasselt). De larven leeft in het kernhout (med. Xxx Xxxxxxxxxx). Biphyllidae Biphyllus lunatus is wellicht de zeldzaamste kever van dit onderzoek. De soort is in Duitsland maar gekend van 5 bosreservaten op 54 intense bemonsterde gebieden en staat op de Rode Lijst als klasse 1 (met uitsterven bedreigd). De soort is in Vlaanderen enkel gekend van een bosje in Riemst. De soort | ||||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
is er gevonden in staand dood hout van Es, aangetast met de Kogelhoutskoolzwam (Daldina concentrica). De soort leeft van paddenstoelen. In Wallonië is de soort enkel gekend uit Warsage (ten zuiden van Voeren !) en in Nederland uit Zuid-Limburg (Crevecoeur, 2007). We vingen in mei 1 exemplaar in een lokval met duivenmest. Prachtkevers (Buprestidae) Ondanks gericht zoeken, vingen we slechts 1 prachtkever, namelijk Agrilus sulcicollis, bij het kloppen van een Zomereik. Prachtkevers zitten graag op bloemen op zonnige plekken en die zijn weinig voorhanden in het bos, wél in de omgeving. Boktorren (Cerambycidae) De Voerstreek is het soortenrijkste gebied van Vlaanderen voor boktorren (Muylaert, 1984). Zeer opmerkelijk is het samen aantreffen van de 4 Rhagium-soorten in 1 bosgebied: R. bifasiatum (Gevlekte dennenbok), R. inquisitor, R. mordax (Gemarmerde eikebok) en R. sycophanta. Spijtig genoeg konden we de Lederboktor (Prionus coriaceus) niet aantreffen. Deze soort vonden we slechts in 1 van de 5 door ons onderzochte bosreservaten in oostelijk Voeren, namelijk in het Vrouwenbos. Mierkevers (Cleridae) De Mierenkever (Thanasimus formicarius) is een mooi getekende kever die op kleine insecten jaagt, vooral op schorskeverlarven (Chinery, 1986). We vonden de soort regelmatig en wijd verspreid over het Veursbos, in totaal een 30 tal exemplaren. Lieveheersbeestjes (Coccinellidae) In totaal zijn 9 verschillende soorten lieveheersbeestjes waargenomen, zowel via veldwaarnemingen als via vallen. De lieveheersbeestjes uit de vallen zijn gedetermineerd door Xxxx-Xxxxxx Xxxxx. Volgens de recent verschenen verspreidingsatlas (Adriaes & Xxxx, 2004) zijn deze soorten in Vlaanderen: • Zeer algemeen: Tweestippelig lvhb (Adalia bipunctata), 14-stippelig lvhb (Propylea 00- xxxxxxxx) xx 0-xxxxxxxxx xxxx ( Xxxxxxxxxx 7-punctata); • Algemeen: Aziatisch lvhb (Harmonia axyridis), Viervleklvhb (Exochomus quadripustulatus), 22-stippelig lvhb (Psyllobora 22-punctata), Meeldauwlvhb (Halyzia 16-guttata), Tienvleklvhb (Calvia 10-guttata) Daarnaast is ook Rhizobius chrysomeloides gevonden, maar die behoort tot de Nepkapoentjes (Coccidulinae) en zijn niet systematisch onderzocht in Vlaanderen. Twee typische en algemene bossoorten die niet gevonden zijn, zijn Tienstippelig lvhb (Adalia 10- punctata) en Roomvleklvhb (Calvia 14-guttata). We ondernamen vooral veel gerichte sleepvangsten langs bosranden om zoveel mogelijk soorten te ontdekken. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
76 | |
Kniptorren (Elateridae) Ampedus nigroflavus wordt hier voor de eerste maal in Limburg gemeld. We vingen 1 exemplaar in de eerste helft van juni in de stameklektor in Vossenaerde. Glimwormen (Lampyridae) Opmerkelijk is dat in het Veursbos de 3 inheemse glimwormsoorten gevangen zijn. Dat was ook in het Vrouwenbos in 2004 het geval, terwijl in het Konenbos de Kleine glimworm ontbrak. De Kortschildglimworm (Phosphaenus hemipterus) is in 6 van de 8 bodemval-locaties, dus verspreid over het hele Veursbos, aangetroffen (enkel met bodemvallen). In totaal zijn niet minder dan 27 exemplaren gevangen. Enkel in het fijnsparrenbestand (VEB04) en op de kleine open plek in Vossenaerde (VEB05) is ze niet gevonden. Deze soort kan dus als talrijk in het studiegebied beschouwd worden. De hoogste aantallen noteerden we in het lichtrijk eikenberkenbestand (VEB03; 16 mannetjes en 1 larve). Op de open plek VEB02 is de soort het vaakst gevonden (op 4 data). Tot voor kort dacht men dat deze soort zeer zeldzaam was in Vlaanderen, maar gericht onderzoek (met vrouwtjes al ‘lokmiddel’) wees uit dat ze op heel wat plaatsen voorkomt. Uit ons eerder onderzoek bleek dat ze talrijk is in Vrouwenbos en Konenbos. Het is een dagactieve, doch onopvallende soort. De Gewone (Grote) glimworm (Lampyris noctiluca), de meest gekende soort van deze familie, is slechts 1 keer gevangen, met bodemvallen: een larve in VEB01, het bestand waar beheer voor orchideeën gebeurt. De Kleine glimworm (Lamprohiza splendidula), ook wel het “vuurvliegje” genoemd is een soort die niet algemeen voorkomt in Vlaanderen. Het is bij ons de enige soort die gloeit terwijl ze vliegt (de mannetjes toch) en dat meestal enkel tussen ca 22u30 en 23u. Ze vliegen van begin juni tot ca de 1e week van juli met een piek rond de 20ste juni. Sinds jaren is er een populatie bekend uit delen van het Zoniënbos ten zuiden van Brussel en de soort komt hier en daar voor langs de Maas (die eigenlijk een areaalbegrenzing lijkt te vormen: aan de oostkant van de Maas is de soort relatief algemeen, vb. te Voeren, Nederlands Limburg, het Luikse, etc.). In 2006 is een populatie ontdekt vlakbij Diest-Lummen, te Zelem (Zwarte Beek ter hoogte van de Loboshoeve - spoorweg) en in 2005 werd een mannetje gevangen in een gemengd bos aan de E314 afritcomplex 28 Heusden-Zolder. In 2007 ook een nieuwe locatie bij Hoegaarden/Tienen. De soort lijkt een sterke voorkeur te hebben voor (oude) vochtige (haagbeuk-eiken)bossen met dikke strooisellaag (– of zelfs lanen) in een landschap met ietwat reliëf of geslotenheid (med. Xxxxxxx Xx Xxxx). De Kleine glimworm is 5 keer gevangen, op 5 verschillende locaties verspreid over Xxxxxxxx, 0 keer met bodemvallen en 1 keer in de raamval in Vossenaerde. Vliegende herten (Lucanidae) Gerichte avondbezoeken in juli en augustus ten behoeve van het Vliegend hert (Lucanus cervus) leverden niets op. Het Vliegend hert is een Europees bedreigde soort (Habitatrichtlijn bijlage II). Het Veursbos maakt deel uit van een habitatrichtlijngebied dat afgebakend is voor deze soort. De Voerstreek als geheel herbergt nog een populatie Vliegend hert zoals blijkt uit tientallen waarnemingen in de verschillende bossen. Deze sluit aan bij (grote) populaties in het zuiden van Nederlands Limburg, het noorden van de provincie Luik (beste regio in Wallonië voor deze soort) en | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
Xxxxxxxxx (Thomaes & Vandekerkhove, 2004). A. Zeevaert (schrift. med. 9 april 2005) meldt dat de soort veel voorkomt in Veursbos en Roodbos, en in zijn lange carrière slechts occasioneel elders door hem gezien is, onder andere aan de rand van het Broekbos, op stervende eiken. De meest recente waarneming is van augustus 2005, in de tuin van de boswachterwoning van Xxxx Xxxxxxxx nabij het Veursbos. Deze boswachter meldt dat hij predatie van Vliegend hert door ‘zeer grote vleermuizen’ vermoedt. We namen meermaals het Klein vliegend hert (Dorcus parallelepipedus) waar, verspreid over het bos. Eén mannetje is op de bodem gevangen in de ‘orchideeënzone’ in het noordwestelijk deel van het bos (VEB01), 1 exemplaar is in de vlucht gevangen met de raamval in het westelijk deel van het bos. Tevens vonden we een dood exemplaar in het grasland ten westen van Veursbos. Stassen (2003) bespreekt het voorkomen van deze soort in Limburg. In de periode 1990 – 2002 is de soort een 40 tal keer gevonden in 27 kilometerhokken. De meeste vindplaatsen liggen in de nochtans bosarme gemeentes Riemst en Tongeren. Gericht onderzoek toonde daar aan dat het Xxxxx vliegend hert daar frequent in holle wegen voorkomt, graag in oude iepenstobben. In de vallei van de Jeker, meer bepaald in de Kevie bleken oude populieren belangrijk te zijn. Buiten Zuidoost-Limburg is er een waarneming uit de Teut in Zonhoven en (slechts) 1 uit het uiterste westen van de Voerstreek. Vermoedelijk is de soort algemeen in de bossen van de Voerstreek. Voldoende dood hout is in elk geval een voorwaarde. Het Rolrond vliegend hert (Sinondendron cylindricum) is enkel in deelgebied Vossenaerde gevangen, in totaal 6 exemplaren. We vingen 3 dieren in de raamval en 3 in de eklektor. Op een kaart van 1973 worden slechts enkele vindplaatsen van na 1950 vermeld voor Vlaanderen, onder andere in Voeren, Meerdaalwoud en rond Herentals. Voor 1950 zouden er ook waarnemingen zijn gedaan in de omgeving van de Sint-Pietersberg en het Zoniënwoud. Recent is de soort opnieuw waargenomen in Zoniënwoud (med. X. Xxxxxxxxxxxxxx). Het Rolrond vliegend hert is een uitstekende vlieger met zeer grote vleugels. De kever vliegt graag bij warm weer 's avonds. Werfkevers (Lymexylonidae) Hylecoetus dermestoides is een echte houtkever. Tot voor kort leek de soort zeldzaam, maar gericht onderzoek leverde veel nieuwe vindplaatsen op. De soort is geregeld met de raamval gevangen (12 ex. in Vossenaerde en 2 in Veursbos), wat aantoont dat ze frequent rondvliegt. In de meest nabijgelegen lokval (VRL01) noteerden we de soort niet , maar in de overige 3 lokvallen wel. Glanskevers (Nititulidae) In het studiegebied zijn 2 soorten van het geslacht Cryptarcha gevonden. Ze leven meestal op eiken met boomwonden waarheen de sappen ze lokken. Er zijn in de literatuur nauwelijks meldingen van deze soort in België. Bij het systematisch onderzoek in de bosreservaten en handvangsten werd de soort al in Voeren, Dilsen-Stokkem, Hechtel-Eksel, Maaseik en Genk aangetroffen. (Pers. med. Xxx Xxxxxxxxxx). Opvallend was de waarneming van Crytarcha undata, de eerste melding voor Limburg en Vlaanderen. We vingen 1 exemplaar in een lokval met duivenmest. Van C. strigata vingen we 11 ex. waarvan 10 in | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
78 | |
mestvallen en 1 in de raamval van Veursbos. Bladsprietkevers (Scarabaeidae) Er zijn 4 soorten van deze familie waargenomen, waarvan 2 mestkevers. De Rondkopveldmestkever (Aphodius rufipes) is waarschijnlijk enkel in de vlucht gevangen, want we vonden de soort enkel in de raamvallen: 2 ex. in Vossenaerde en 3 ex. in Veursbos. Naar biomassa is de Bosmestkever (Geotrupes stercorosus) de belangrijkste keversoort ! De soort is enorme aantallen waargenomen in de bodemvallen in Vossenaerde (VEB05), namelijk 1049 exemplaren. Daarbuiten zijn slechts 3 exemplaren gevangen: telkens 1 in de raamval en de eklektorval, eveneens in Vossenaerde, wat erop wijst dat deze soort veel meer bodemactief is dan rondvliegt. Ten slotte is er 1 ex. gevangen in het fijnsparrenbos, net aan de overzijde van de N486. We vingen de soort doorlopend van mei tot eind oktober, maar in de hoogste aantallen in de maanden augustus-september-oktober. In het Vrouwenbos was de soort in 2004 nog talrijker. Daar vingen we 1475 dieren, vrij mooi verspreid over de 5 met bodemvallen onderzochte locaties: Deze aantallen mestkevers vormen ongetwijfeld een belangrijke voedselbron voor de Das. De Bosmestkever wordt gevonden in bossen, bosranden en heide. Ze leven van uitwerpselen van verschillende dieren, maar ook van aas, paddenstoelen in ontbinding en uitlopend boomsap. Van de Meikever (Melolontha melolontha) is slechts 1 mannetje gevonden in de raamval in Vossenaerde. Er is speciaal uitgekeken naar een verwante soort, de ‘Bosmeikever’ (M. hippocastani), maar tevergeefs. Schorskevers (Scolytidae) Een soort die we niet vingen maar waarvoor speciale vallen opgesteld staan in Veursbos is de Letterzetter (Ips typographus). Deze cylindrische kever zet eitjes af in het hout van Spar en de larven boren zich verder een weg, waarbij typische (soortspecifieke) patronen van boorgangen ontstaan. Wel werden er andere houtkevers aangetroffen welke schadelijk kunnen zijn voor beuk (Xyloterus signatus). Aaskevers (Silphidae) We noteerden 4 soorten waarvan de 3 eerstgenoemde doodgravers zijn. De Zwarte doodgraver (Necrophorus humator) is één der weinige geheel zwarte soorten. Ze zou vooral op vogellijken voorkomen. We vingen 2 ex., 1 in een mestval en 1 in de eklektor. Necrophorus vespilloides heeft 2 oranje banden zoals heel wat soorten. Van deze soort vingen we 64 ex. in Veursbos, vooral in 2 van de 3 mestvallen. De Krompootdoodgraver (Necrophorus vespillo) vingen we enkel in de eklektor in Vossenaerde. Phosphuga (=Silpha) atrata jaagt op huisjesslakken. We vingen ze éénmaal in VEB04. Kortschildkevers (Staphilinidae) Van deze soortenrijke groep determineerde Xxx Xxxxxxxxxx voorlopig niet minder dan 44 soorten, | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
maar het werkelijke aantal zal nog hoger liggen. De makkelijk herkenbare Stinkende kortschild Staphylinus (= Ocyphus) olens was net als in het Vrouwenbos zeer prominent aanwezig. Van deze grote soort zijn niet minder 225 ex. gevangen, verspreid over de 8 bodemvallocaties én de raamval van Veursbos (7 ex.). De hoogste aantallen zijn gevangen in september in Vossenaerde (VEB05). Gezien de grote aantallen kan men er vanuit gaan dat deze carnivore soort een belangrijke predator is. Een belangrijke soort is Velleius dilatatus. Zowel de grote kever (15 tot 24 mm) als de larven leven in hoornaarnesten in boomholten waar ze zich voeden met de resten van het hoornaarbroed. ‘s Nachts verlaat de kever het nest om aan sappen van gewonde bomen te likken. Recent is er een toename van de Hoornaar in heel Vlaanderen (warme zomers, minder gebruik van sproeistoffen, meer dood hout in bossen). Deze trend is ook merkbaar bij de kever. Van deze kortschildkever werden in de afgelopen jaren in meerdere bosreservaten exemplaren aangetroffen (Pers. med. Xxx Xxxxxxxxxx). De soort is in Veursbos herhaaldelijk aangetroffen in de stameklektor van Vossenaerde (5 ex.). | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
3.2.2.12 SPINNEN
3.2.2.12.1 INLEIDING
Spinnen zijn vooral onderzocht middels bodemvallen. Kleinere aantallen zijn bekomen via een eklektorval, 2 raamvallen, 6 lokvallen en handvangsten (situering zie kaart 3.2.5). We bespreken eerst de algemene resultaten, vervolgens de Rode Lijst-soorten, gebaseerd op de resultaten van alle methodes. Alle onderzochte locaties zijn beschreven onder § 3.2.2.10.1 (Methodiek Loopkevers) en het is aangewezen deze eerst grondig door te nemen vooraleer men onderstaande spinnentekst leest.
In bijlage 13 en 14 wordt per locatie aangegeven welke spinnensoorten gevangen zijn met respectievelijk bodemvallen en overige methodes. Ook staat de Rode-lijststatus en voor de Rode Lijst- soorten de habitatvoorkeur (volgens Xxxxxxxx et al., 1998) vermeld. De afkortingen van de habitats zijn:
• God: droog, oligotroof (voedselarm) grasland (+b: met plekken kale bodem; +r: met plekken ruige vegetatie; +t : met graspollen);
• Fdd: droog loofbos (+d: met veel dood hout; v: randen)
• Fdmo: open moerasbos
• Fdw: nat loofbos (+o: open; +v: randen)
• Hw: natte heide (+s: op veenmostapijten)
• N (voor zeldzame soorten): aan de Noordrand van hun areaal;
3.2.2.12.2 ALGEMENE BEVINDINGEN
Met bodemvallen zijn 2318 spinnen gevangen, verdeeld over 95 soorten. 23 soorten zijn opgenomen op de Vlaamse Rode Lijst (Maelfait et al., 1998). De overige vangstmethodes leverden 42 soorten op, waarvan 18 soorten niet via bodemvallen gevangen zijn. Hieronder zijn 6 Rode Lijst-soorten waarvan enkel Labulla thoracica niet met bodemvallen is gevangen. Daarnaast is er nog 1 soort enkel visueel waargenomen op een open plekje in het bos: de Tijgerspin.
Dit brengt het totaal op 124 spinnensoorten, waarvan niet minder dan 24 Rode Lijst-soorten:
• ‘Met uitsterven bedreigd’: Pirata uliginosus;
• ‘Bedreigd’: 5 soorten: Apostenus fuscus, Dysdera erythrina, Haplodrassus silvestris, Philodromus albidus en Trachyzelotes pedestris;
• ‘Kwetsbaar’: 11 soorten: Alopecosa cuneata, Coelotes terrestris, Euryopis flavomaculata, Pachygnatha listeri, Pardosa lugubris, P. saltans, Saloca diceros, Tegenaria silvestris, Trematocephalus cristatus, Walckenaeria corniculans en Xerolycosa nemoralis;
• ‘Onvoldoende gekend’: 2 soorten: Labulla thoracica, Hahnia pusilla;
• ‘Zeldzaam’: 5 soorten: Centromerus serratus, Coelotes inermis, Histopona torpida, Monocephalus castaneipes en Xysticus ferrugineus;
Daarenboven zijn volgende 3 soorten niet vermeld in de Vlaamse Rode Lijst van Xxxxxxxx et al. (1998).
• Saaristoa firma: 5de waarneming voor Vlaanderen, alle na 1998 (o.a. in het Vrouwenbos in 2004);
• Troxochrus nasutus wordt hier nieuw voor Vlaanderen vermeld, samen met Xxxxxxxxxxxx. Het gaat slechts om de tweede Belgische waarneming ons bekend.
• Xxxxxxx xxxxxxx was anno 1998 nog niet in België waargenomen. Het is een trechterspin (familie Agelenidae) die op boomstammen leeft en zelden op de bodem gevangen wordt.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |||||||||||||||
Recent is veel onderzoek op bomen uitgevoerd en blijkt deze soort niet zo zeldzaam in Vlaanderen te zijn, vooral in oude bossen ! In onderstaand tabelletje geven we voor het Veursbos een overzicht van het aantal soorten dat met een bepaald aantal exemplaren is gevonden (enkel bodemvalonderzoek), dit als maat voor de frequentie waarmee de soorten zijn aangetroffen. | |||||||||||||||
# ex. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 – 20 | 21 - 50 | 50 - 100 | > 100 | ||
# soorten | 23 | 16 | 9 | 9 | 6 | 2 | 1 | 2 | / | 12 | 7 | 1 | 7 | ||
3.2.2.12.3 | Hieruit blijkt dat één vierde van de soorten (23 van de 95) slechts met 1 ex. is gevangen. Er zijn 7 soorten waarvan gedurende de loop van het onderzoek meer dan 100 exemplaren gevangen zijn. Opvallend is dat 4 hiervan Rode Lijst-soorten zijn: Coelotes terrestris, C. inermis, Histopona torpida en Xerolycosa nemoralis. Dat is al een indicatie dat er een specifieke, zeldzame, nauw aan bos gebonden fauna aanwezig is. De drie overige talrijke soorten zijn Pardosa amentata, Tenuiphantes tenebricola en T. flavipes. Dit wordt bevestigd door de voorkeurshabitat van de Rode Lijst-soorten te beschouwen: • Fddd = droog loofbos met veel dood hout: 5 soorten; • Fddv = randen van droog loofbos: 5 soorten; • Fdmo / Fdwo = open, moerassig/nat loofbos: 3 soorten; • Hws = natte heide: 1 soort; • God = droge, voedselarme graslanden: 3 soorten; De soorten uit de categorie 'Zeldzaam’ (randareaalsoorten) en ‘onvoldoende gekend’ zijn niet gekarakteriseerd naar habitatvoorkeur door Maelfait et al. (1998), maar uit literatuur weten we dat het om een 5tal bossoorten gaat en 1 graslandsoort. Hieruit blijkt zeer duidelijk dat het merendeel van de Rode Lijst-soorten bossoorten of bosrandsoorten zijn. Het gaat dus niet om zwervers uit andere (open) ecotopen die toevallig zijn gevangen en die dus geen indicatie zouden geven voor de waarde van het bos. VERGELIJKING VAN DE LOCATIES Er zijn opmerkelijke verschillen tussen de locaties wat betreft het aantal met bodemvallen gevangen soorten. Op 5 van de 8 locaties ligt het tussen de 26 en 34 gevangen soorten. Het lichtrijke loofbos VEB03 steekt hier sterk boven uit met 49 soorten ! Hiervan zijn wel 23 soorten waarvan maar 1 exemplaar is gevangen…Dit is een bosperceel waar al zeer lange tijd geen beheer (en dus verstoring) meer plaatsvond (med. D. & A. Zeevaert). Omgekeerd zijn er 2 locaties waar opvallend weinig soorten zijn gevangen: het beukenbestand aan de bronnen van de Veurs (VEB06), met slechts 12 soorten, en de NW georiënteerde locatie VEB08, met 19 soorten. Een andere parameter, het aantal Rode Lijst-soorten per locatie (enkel bodemvallen), loopt niet parallel met vorige. De open plek VEB02 scoort met 13 soorten het beste. Hiervan zijn een aantal gevangen soorten wellicht als zwervers te beschouwen gezien de lage vangstaantallen (A. cuneata, H. silvestris, H. torpida, P. listeri, T. pedestris en X. ferrugineus), hoewel de eerstgenoemde en 2 laatste soorten van open ecotopen zijn en dus niet uit het omliggende bos afkomstig ! Vooral de bosrandsoorten doen het hier goed, met een grote populatie X. nemoralis en aanwezigheid van P. saltans, P. lugubris en T. cristatus. | ||||||||||||||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
82 | ||||
De andere open plek, VEB05 (in Vossenaerde), scoorde tweede best met 10 Rode Lijst-soorten. Hier zijn dat toch vooral bossoorten aangevuld met 4 bosrandsoorten (P. lugubris, P. saltans, P. albidus en T. cristatus) en géén enkele soort die gebonden is aan open ecotopen ! | ||||
Vervolgens zijn er drie locaties waar 8 Rode Lijst-soorten zijn gevangen. Dat geldt zowel voor VEB08, waar in totaal slechts 19 soorten voorkomen (en dus bijna 50% van de gevangen soorten op de RL staat) als voor VEB03 met zijn 49 soorten. | ||||
Het donkere beukenbestand aan de Veurs-bronnen leverde slechts 4 Rode Lijst-soorten op. Op deze plek komen slechts 3 spinnensoorten in aantal voor: beide Coelotes-soorten en Tenuiphantes zimmermanni. Het is wel de enige vindplaats van Xxxxxx diceros. | ||||
3 | 2.2.12.4 VERGELIJKING VAN DE METHODES | |||
We gebruikten voor het eerst een eklektorval en dit leverde voor spinnen mooie resultaten op. We vingen 34 soorten waarvan 17 soorten niet met bodemvallen zijn bekomen ! Dit zijn vooral boombewonende soorten. Opvallend zijn de hoge aantallen Huiskaardespin (Amaurobius fenestralis): 50 ex. en Boomstamwever (Lepthyphantes minutus): 27 ex.. Daarnaast is het vinden van zeer zeldzame soorten als Labulla thoracica (4 ex. ), Troxochrus nasutus (3 ex.), Tuberta maerens, Monocephalus castaneipes en P. albidus een illustratie van het belang van deze vangstmethodiek. | ||||
De mestvallen leverden alle 3 lage aantallen spinnen op, maar wel telkens 1 ex. Labulla thoracica en Troxochrus nasutus. De overige lokvallen leverden helemaal geen resultaat. De raamvallen resulteerden in uiterst lage aantallen van enkele algemene soorten. | ||||
Dit doet ons besluiten dat een eklektor eigenlijk onmisbaar is als men een bos volledig wil bemonsteren op zijn spinnenfauna en dat de methodes lokvallen en raamvallen niet de moeite waard lonen voor spinnen. | ||||
3 | 2.2.12.5 SPINNEN GEVONDEN DOOR XXXXXXXXX ET AL. (2003) | |||
Dekoninck et al. (2005) onderzochten 1 locatie in het noorden van Veursbos in 2003, een vlak eiken- beukenbestand in het volledige noorden (ten westen van de N648). Ze vingen er volgende 13 Rode- lijstspinnen in vermelde aantallen: | ||||
Rode Lijst | Aantallen | |||
Histopona torpida | Z | 124 | ||
Coelotes inermis | Z | 11 | ||
Coelotes terrestris | K | 105 | ||
Walckenaeria corniculans | K | 3 | ||
Hahnia candida * | Z | 1 | ||
Hahnia helveola * | K | 2 | ||
Hahnia pusilla | OG | 77 | ||
Hahnia ononidum * | OG | 7 | ||
Asthenargus paganus * | OG | 8 | ||
Apostenus fuscus | B | 22 | ||
Pardosa lugubris | K | 0 | ||
Xxxxxxx xxxxxxx | X | 0 | ||
Xxxxxxxxxxx listeri | K | 1 | ||
De soorten met een asterix zijn niet door ons aangetroffen in Veursbos. Het gaat om 4 van de 13 soorten, waarvan 3 Hahnia-soorten. Let voor de rest vooral op de hoge aantallen X. xxxxxxx en H. | ||||
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
83
pusilla, vergeleken met onze vangsten van deze soorten.
3.2.2.12.6 SOORTBESPREKINGEN
We bespreken eerst de niet in Maelfait et al. (1998) vermelde soorten en vervolgens een aantal Rode Lijst-soorten.
Saaristoa firma, de Driehoekhangmatspin, is pas recent voor het eerst in Vlaanderen gemeld, en wel op 4 verschillende locaties, 1 in Xxxxxx-Xxxxxxx (Xxxxxxxxxxxx, beukenbos) en 3 in Limburg (Zijpbeekvallei te Lanaken, moerasvegetatie; Munsterbos te Munsterbilzen; Vrouwenbos te Voeren, Parelgras-Beukenbos).
We vonden 1 mannetje in de tweede helft van juni 2006 in VEB04, een oud sparrenbos zonder ondergroei (struik- noch kruidlaag).
Troxochrus nasutus is in mei 1994 voor het eerst in België gevangen, een wijfje bij een sleepvangst in oevervegetatie langs een riviertje te Achouffe (Prov. Luxemburg) (Janssen, 1994). Baert (1996) vermeldt geen andere waarnemingen.
We vingen met bodemvallen 1 vrouwtje in de tweede helft van april 2006 in VEB04, het oud sparrenbos zonder ondergroei (struik- noch kruidlaag). Voorts vingen we een wijfje in ‘mestval 2’ en 2 mannetjes en 1 wijfje in de bovenzijde van de eklektorval, allen in april. Hieruit kunnen we volgende besluiten trekken:
• T. nasutus komt vrij wijdverspreid voor in het Veursbos.
• Het is een soort die vroeg op het jaar actief is (alle 5 dieren in april gevangen).
• Het is een soort die wellicht vooral op vegetatie / bomen leeft. Vier exemplaren zijn op boomstammen gevangen (mestval, eklektor) en slechts 1 exemplaar op de bodem van een bosbestand zonder ondergroei.
Xxxxxxx xxxxxxx wordt door Xx Xxxxxx & Xxxxx (1999) als nieuwe soort voor de Belgische fauna gemeld. Ze vonden een vrouwtje in een Grove-dennenbos van ca. 70 jaar oud in Schilde, in januari 1998. Volgens literatuur zou de soort een voorkeur hebben voor relatief open en zonnige bossen. Ze komt vooral voor op bomen die permanent in de zon staan. De 8 vindplaatsen in Groot-Brittannië situeerden zich vooral op Zomereik. Het zou een erg slechte kolonisator zijn wegens een trage reproductie en een gering dispersievermogen. Het zou één van de langst levende Europese spinnen zijn (tot 32 maanden in gevangenschap).
Xxxxx Xx Xxxxxx (pers. med.) meldt ons nog volgende vindplaatsen sinds 1998:
• Zoniënwoud: 1 MM, 10 FF (in raamvallen (1 FF) en eklektoren)
• Rodebos (Sint-Agatha-Rode): 5 FF (in eklektoren)
• Meerdaalwoud: 4 FF (eklektoren)
• Wijnendalebos: 1MM, 3 FF (eklektoren)
Crevecoeur (2004) meldt de soort uit het bosreservaat Jongenbos in Vliermaalroot (6 wijfjes in 2002- 2003).
De soort is in het Veursbos éénmaal met de eklektor gevangen: een vrouwtje in de tweede helft van april 2006.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
Met uitsterven bedreigd Pirata uliginosus, de Heidepiraat, heeft als voorkeursbiotoop natte heide met veenmossen (Maelfait et al., 1998), maar zou in tegenstelling tot andere Pirata-soorten soms ook op vrij droge plaatsen voorkomen (Roberts, 1998). De soort komt lokaal voor, maar daar wel vaak talrijk (indien ecotoop geschikt is). Wat betreft vindplaatsen in bossen kennen we de soort van meerdere plaatsen in een uitgestrekt naaldboscomplex in Genk en Zutendaal (Bodembossen) waarin ook een ven met veenmostapijten (Steleven) ligt (Lambrechts et al, 2000b). Van de Heidepiraat vonden we in 2004 in het Vrouwenbos al een kleine populatie, enkel op de vochtige locatie met voorjaarsflora (Parelgras-Beukenbos) aldaar. In het Veursbos is de soort enkel op locatie VEB03 gevangen (lichtrijk bos). De soort is er herhaaldelijk gevangen (1 mannetje op 16 mei, 2 mannetjes op 30 mei én 1 wijfje op 22 augustus), wat een kleine populatie in dit perceel of vlakbij indiceert. Dit is erg vergelijkbaar met de situatie in Vrouwenbos. Xxxxxxxxx et al. (2005) vonden P. uliginosus in 7 van de 8 bemonsterde sites in Alserbos, soms in aanzienlijke aantallen (tientallen dieren) ! Deze zijn merendeels recent beboste (deels natte) graslanden en akkers met bosgeschiedenis tot de jaren 60. Daarnaast vonden ze 2 keer een exemplaar in Altenbroek. Bedreigd Apostenus fuscus, de Mossluiper, leeft op de bodem in bossen, maar ook op heides en kalkgrasland. In Nederland is de soort beperkt tot Zuid-Limburg en de bossen bij Nijmegen (Roberts, 1998). Onze vondsten in 2004 (2 ex. in het Vrouwenbos en 1 ex. in het Konenbos) waren de eerste voor Limburg. Kort voordien was de soort wel in 9 bosgebieden in andere Vlaamse provincies aangetroffen (De Bakker et al., 1998), vooral in Beukenbossen met weinig ondergroei op lemige bodem. De Mossluiper is met bodemvallen op 7 van de 8 locaties gevonden, uitsluitend mannetjes en in lage aantallen (1 – 4 ex.). Hier vallen dus weinig besluiten uit te trekken. De soort ontbrak in het beukenbos met weinig ondergroei (VEB06) waar ze door De Bakker net vooral werd gevonden… Dysdera erythrina, de Boscelspin, komt vooral voor op plaatsen waar veel pissebedden zitten: onder dood hout, op vochtige en tegelijk warme plaatsen (Roberts, 1998). We vingen 3 mannetjes met bodemvallen in het Veursbos, waarvan 2 op de ZW-georiënteerde helling. Haplodrassus silvestris, de Bosmuisspin, heeft volgens Xxxxxxxx et al. (1998) een voorkeur voor droog loofbos met veel dood hout. Xxxxxxx (1998) noemt het eveneens een soort van bossen. We vonden slechts 2 keer een –zwervend ?- mannetje in Veursbos, op de meest open locatie (VEBO2) en op de noordgeoriënteerde helling (VEB08). Philodromus albidus, de Bleke renspin, leeft op struiken en lage boomtakken en zou lokaal vrij algemeen zijn in België en Zuid-Nederland (Roberts, 1998). De soort is eenmaal gevangen in het Konenbos via een sleepvangst. In het Veursbos s.l. vingen we de soort enkel in Vossenaerde: 1 mannetje in de eerste helft van juni aan de rand van een klein open plekje (VEB05) én 1 vrouwtje in juli in de hiervlakbij gelegen eklektorval. Trachyzelotes pedestris, de Stekelkaakkampoot, komt in Nederland vooral op kalkgraslanden voor, maar in België is ze algemener verspreid (Roberts, 1998). De voorkeur voor droge, schraal begroeide (warme) graslanden (Maelfait et al., 1998) kwam mooi naar voor in een recent onderzoek in de bermen van het Albertkanaal in Zuidoost-Limburg. Net als we reeds voordien vaststelden (in E314- | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
85 | |
snelwegbermen), bleken kleine oppervlakten geschikt terrein daar al goede populaties te kunnen herbergen (Lambrechts & Janssen, 2005). Net als in Konenbos in 2004, vingen we slechts 1 exemplaar in het Veursbos, een vrouwtje in de eerste helft van juni op de open plek VEB02. Als er een schrale heide-achtige vegetatie zou ontstaan op deze kapvlakte, zouden we hier een populatie mogen verwachten. Kwetsbaar Alopecosa cuneata, de Dikpootpanterspin, is een soort van voedselarme graslanden en heide. Er zijn 3 –wellicht zwervende- mannetjes gevangen, 1 op een open plek in het bos (VEB02) en 2 nabij de bosrand, in de ‘orchideeënzone’ (VEB01). Op beide locaties was de Gewone panterspin (A. pulverulenta) in hogere aantallen aanwezig. Het al dan niet opruimen van takhout op de open plekken (in casu VEB02) resulteert in het verschil tussen een schrale heide-achtige vegetatie versus een ruige (bramen, varens) en betekent het verschil tussen het voorkomen van Rode Lijst-soorten of eerder algemene cultuurvolgers op deze open plekken…. Coelotes terrestris, de Gewone bostrechterspin, is ondanks zijn Rode-lijststatus vaak zeer talrijk in bossen. Ze heeft een voorkeur voor een dikke strooisellaag en veel dood hout (Xxxxxxx, 1998). De Gewone bostrechterspin is de talrijkst gevangen soort in het Veursbos. Dat was ook zo in het Vrouwenbos, terwijl in het Konenbos enkel de ‘storingssoort’ P. amentata talrijker was (vooral op 1 plaats). Het talrijkst is ze in het fijnsparrenbestand zonder ondergroei (VEB04), 2 donkere locaties (beukenbestand aan bronnen Veurs – VEB06 en NW georiënteerd hellingbos-VEB08) en de steile ZWgeoriënteerde helling (VE07). Net als bij Coelotes inermis liggen de aantallen op de open plekken (VEB02, VEB05) en de orchideeënzone waar het strooisel verwijderd wordt (VEB01) veel lager. Pachygnatha listeri, de Bosdikkaak, heeft een voorkeur voor open, moerassig loofbos. Er is een populatie aanwezig in het lichtrijke loofbos (VEBO3). Hoewel deze locatie boven aan de helling ligt, wijst het voorkomen van deze soort én de Heidepiraat (P. uliginosus) op vochtige omstandigheden. Voorts is er enkel een –zwervend ?- wijfje gevangen op de kapvlakte VEB02, wat in rechte lijn slechts op enkele honderden meters ligt van VEB03. Pardosa lugubris, de Zwartstaartboswolfspin, en Pardosa saltans, de Zwarthandboswolfspin, zijn 2 ‘bosrandsoorten’ waarvan er in Limburg een relatief groot aantal vindplaatsen bekend zijn. P. lugubris is abundant in de bossen op zandbodem, op het Kempens plateau. P. saltans zou de tegenhanger zijn in bossen op voedselrijkere bodem. In het Vrouwenbos was P. saltans talrijker (56 ex.) dan P. lugubris (6 ex.), hoewel er eigenlijk slechts op 1 plek een goede populatie P. saltans zat: in een lichtrijk Eiken-Berkenbos met veel Kamperfoelie en Adelaarsvaren (50 ex.), en dat was net ook de plaats waar de meeste (5 ex.) P. lugubris zaten. In het Konenbos zijn enkel lage aantallen Pardosa saltans (3 mannetjes) gevangen. In het Veursbos komen beide soorten voor. P. saltans is talrijker met in totaal 49 ex. op 4 locaties vergeleken met 6 ex. P. lugubris op 2 plaatsen. Dit zijn de 2 plaatsen waar P. saltans het talrijkst voorkomt, namelijk het open plekje in Vossenaerde (VEB05) en de open plek in Veursbos (VEB02). Naaldbos (VEB04) en donkere / koude locaties (VEB06 / VEB08) worden gemeden. Enkel het ontbreken op VEB07, de ZW-georiënteerde helling is raadselachtig. Xxxxxx diceros, het Gehoornd sierkopje, is in België het vaakst gevonden in West- en Oost- Vlaanderen. Baert (1996) geeft 1 vindplaats voor Limburg (Alken, Lampse Beemden, 1992) en 4 voor | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
86 | |
de provincie Luik. Het is een soort van duinpannen, venen en bronbossen. Xxxx Xxxxxxx vond de soort in Limburg buiten Alken nog in Alt-Hoeselt (9 mannetjes in 2000). We vingen 1 mannetje in mei 2006 in het beukenbos VEB06. Is dit het laatste relict van de bronnen van de Veurs die hier vroeger voor een veel grotere nattere zone zorgden (med. D. Zeevaert) ? Tegenaria silvestris, de Steentrechterspin, is volgens Xxxxxxx (1998) niet zeldzaam in de Benelux, meestal in bossen. We vingen slechts 1 exemplaar, in VEB08, de enige bodemvallocatie waar de Spiraaltrechterspin (Tegenaria picta) niet is gevonden. Trematocephalus cristatus, het Doorkijkkopje, is een bosrandsoort en dat weerspiegelt zich in de vindplaatsen: 2 open plekken (VEB02 en VEB05) en het lichtrijk loofhoutbestand VEB03. Daarnaast is de soort ook in de eklektorval aan de rand van de grote open plek in Vossenaerde gevonden. Walckenaeria corniculans, het Harig knobbelsierkopje, heeft een voorkeur voor open moerasbossen (Maelfait et al., 1998). Toch vingen we in 2004 2 ex. in het Konenbos en 2 ex. in het Vrouwenbos. In het Veursbos lijkt het open plekje VEB05 (6 ex.) de uitverkoren plek te zijn. Ten oosten daarvan liggen vochtige bosbestanden ! Voorts is ze nog op 2 andere plekken gevonden o.a. de ‘koude’, NW georiënteerde helling (VEB08). Opvallend is het ontbreken ter hoogte van de bronnen van de Veurs (VEB06). Xerolycosa nemoralis, de Bosrandwolfspin, heeft zoals zijn naam laat uitschijnen, een gelijkaardige habitatvoorkeur als P. saltans. De soort is enkel op de open plek VEB02 gevonden maar daar zit wel een grote populatie (120 ex. gevangen !). Zeldzaam Vier zeldzame soorten (de eerste 3 en de laatste) komen hier aan de noordrand van hun areaal voor. De vierde soort komt bij ons aan de zuidgrens van haar areaal voor (is dus een meer noordelijke soort). De eerste 4 zijn bossoorten, de laatste is een soort van open ecotopen. Centromerus serratus, het Fijn zaagpalpje, is slechts éénmaal gevangen: 1 mannetje in de eerste helft van april op de meest ‘koude’ locatie (VEB08). De soort is in België bekend van 5 locaties (med. X. Xxxxxxxxx – Arabel), waarvan 1 in Wallonië (Buzenol) en 4 in Vlaanderen (Neigembos te Ninove, Brakelbos te Brakel, Walenbos te Tielt-Winge en Lanklaarbos te Dilsen-Stokkem). Het is duidelijk een bossoort. Coelotes inermis, de Leemtrechterspin, komt vooral op leembodems voor en is in Nederland enkel algemeen in Zuid-Limburg. In het Vrouwenbos en Konenbos kwam de soort in 2004 op quasi elke onderzochte locatie voor. In Veursbos is het de derde talrijkst gevangen soort (188 ex.). Ze is op alle 8 met bodemvallen onderzochte locaties gevangen, steeds in lagere aantallen dan Coelotes terrestris. In 5 bosbestanden zijn de aantallen vergelijkbaar (20 – 30 ex.), enkel op de meest ‘koude’ locatie (VEB08) zijn opvallend meer dieren gevangen, en op de open plek (VEB02) en de orchideeënzone waar het strooisel verwijderd wordt (VEB01) veel minder (<10). Histopona torpida, de Slanke bostrechterspin, is zeldzaam in Limburg, met tot voor kort slechts 2 vangsten, maar in het Vrouwenbos en het Konenbos was het in 2004 één der talrijkste soorten, verspreid over de verschillende locaties. In het Veursbos is het samen met beide Coelotes-soorten de enige Rode Lijst-soort die op alle 8 | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
bodemval-locaties gevonden is. De soort is wijdverspreid en vrij talrijk in het hele bos, met de hoogste aantallen op de hellende westzijde, zowel op een zonnige ZW-georiënteerde plek (VB07; 39 ex.) als op een ‘koude’ NW georiënteerde helling (VB08; 30 ex.). Toch leverde ook de kleine open plek in Vossenaerde (VEB05) 25 ex. op. Monocephalus castaneipes, het Breed groefkopje, komt bij ons aan de zuidgrens van haar areaal voor. Toch is ze in België bijna uitsluitend ten zuiden van Samber en Maas gevonden (wellicht omwille van het koudere microklimaat in noordgerichte hellingbossen). De enige vindplaats in Vlaanderen is Knokke (Baert, 1996). Xxxx Xxxxxxx bevestigt dat de soort niet bekend is van Limburg. Het is volgens deze auteur een bossoort. Het Veursbos leverde 2 mannetjes van deze soort op, 1 met bodemvallen (eerste helft juni 2006) op de kleine open plek in Vossenaerde (VEB05), en 1 met de hier vlakbij gelegen eklektorval. Xysticus ferrugineus, de Roestkrabspin, is een soort van warme, open ecotopen zoals xxxxx xxxxx, xxxxxxxxxxxx en terrils (Xxxxxxx, 1998). Ze is enkel op de open plek VEB02 gevonden. Het gaat slechts om 1 mannetje in de eerste helft van april. ‘Onvoldoende gekend’ Hahnia pusilla, het Kleinste kamstaartje, is wijd verspreid in de Benelux, maar wordt slechts plaatselijk aangetroffen, soms wel in hoge aantallen. Meestal op vochtige plekken (Xxxxxxx, 1998). De soort is in Limburg enkel gevangen in een loofbos in Diepenbeek en in het Konenbos waar ze op 3 van de 5 onderzochte locaties voorkwam, telkens in lage aantallen (1-2 ex., allen mannetjes). In het Veursbos is slechts 1 mannetje gevonden (tweede helft april) in het oude Fijnsparrenbestand zonder ondergroei (VEB04). Labulla thoracica, de Schaduwhangmatspin, was nog niet bekend van Limburg tot de vangst van 1 mannetje in het Vrouwenbos in 2004. In de Benelux heeft ze een lokaal voorkomen, in de Ardennen en Nederlands Zuid-Limburg. De soort maakt haar web laag bij de grond (vb. tussen boomwortels of aan steilkantjes), meestal op donkere plekken in bossen (Roberts, 1998). In het Veursbos vingen we de soort enkel via de eklektorval in Vossenaerde (1 mannetje en 3 wijfjes in oktober 2006) en een mestval centraal in Veursbos (1 mannetje eind augustus – begin september). Momenteel niet bedreigd De dominante wolfspin is de Tuinwolfspin (Pardosa amentata), een cultuurvolger. De soort heeft flinke populaties op de open plekken VEB02 en VEB05 en ook in het perceel nabij de bosrand waar beheer voor orchideeën gebeurt (VBO1), was ze talrijk (net als in Konenbos !). Hier geldt dezelfde opmerking als voor A. cuneata en A. pulverulenta. De cultuurvolgers lijken het in aantal te winnen van de schraalhanzen op de open plekken, wellicht ten gevolge van onvoldoende goede ecotoopomstandigheden door het niet verwijderen van strooisel na kappingen (te ruige vegetatie). Het Zwart wevertje (Tenuiphantes flavipes) en het Schaduw-wevertje (T. tenebricola) zijn de 4de en 5de talrijkst gevangen soorten (resp. 147 en 143 ex.). Opmerkelijk is dat beide soorten niet gelijkmatig over de verschillende bosbestanden zijn verdeeld, maar een uitgesproken voorkeur vertonen voor een lichtrijk, vochtig loofbos met veel adelaarsvaren (VEB03) en vooral het Fijnsparrenbos (VEB04), die overigens onderling weinig gemeen hebben qua ecotoopkarakteristieken… | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00
3.2.2.12.7 SAMENVATTING EN BESLUITEN
Zeven maanden onderzoek (begin april – eind oktober 2006) in Veursbos leverde 124 spinnensoorten op, waarvan niet minder dan 24 Rode Lijst-soorten. In 2003 zijn hier door Xxxxxxxxx et al. (2005) op 1 locatie nog 4 Rode Lijst-soorten gevonden die wij niet aantroffen.
We vonden een aantal in België zeer zeldzame soorten, met name Troxochrus nasutus, Tuberta maerens, Centromerus serratus, Saaristoa firma, Monocephalus castaneipes en Labulla thoracica. Daarnaast zijn er ook een aantal min of meer sterk bedreigde soorten gevonden, waarvan de Heidepiraat (Pirata uliginosus) de meest bijzondere is.
De soortendiversiteit aan spinnen was het hoogste in een lichtrijk eikenberkenbestand met ondergroei van Adelaarsvaren en het laagst in een dicht beukenbos zonder ondergroei. De aantallen Rode Lijst- soorten waren dan weer duidelijk het hoogst op de 2 bemonsterde open plekken. Enkel daar vonden we de kenmerkende ‘bosrandsoorten’. Voldoende licht in het bos is dus een aandachtspunt.
Opmerkelijk is dat bijna alle Rode Lijst-soorten uit het onderzoek in Vrouwenbos en Konenbos voorkomen in Veursbos, maar dat daarnaast nog een flink aantal extra soorten zijn gevonden. Dit heeft onder andere met de onderzoeksmethodiek te maken. We gebruikten voor het eerst een eklektorval en dit leverde voor spinnen mooie resultaten op. We vingen hiermee 34 soorten waarvan 17 soorten niet met bodemvallen zijn bekomen. Met andere woorden, als men een bos volledig wil bemonsteren op zijn spinnenfauna, is een eklektor (in aanvulling op bodemvallen) onmisbaar.
Opvallend is dat er weinig kenmerkende soorten van voedselarme open ecotopen zijn aangetroffen. De bemonsterde, recent ontstane kapvlaktes worden vooral gedomineerd door algemene cultuurvolgers. Dit is een indicatie dat:
1. het bos lange tijd heel gesloten was zonder veel open plekken, zodat de doelsoorten ontbreken;
2. de kapvlakte veel te ruig begroeid is.
We pleiten dan ook sterk voor het grondig verwijderen van takhout en strooisel na verwijderen van naaldhout, opdat de voedselarme condities, die kenmerkend zijn voor het gebied en o zo zeldzaam worden in Vlaanderen, maximaal behouden blijven, ook al is het geen doelstelling de ecotopen open te houden.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00
3.2.2.13 MIEREN
Deze diergroep maakte geen
deel
uit van de onderzoeksopdracht. Alle gevangen dieren zijn
gedetermineerd door Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx. Het resultaat vindt men in onderstaande Tabel 3.2.2.13.
Tabel 0.0.0.00: gevangen mieren met bodemvallen (VEB01 tot VEB08) en lokvallen (VEL03) in het Veursbos in 2006
Latijnse naam | Nederlandse naam | kaste | VEB01 | VEB02 | VEB03 | VEB04 | VEB05 | VEB06 | VEB07 | VEB08 | VEL03 | Totaal |
Formica cunicularia | Bruine baardmier | w | 1 | 1 | ||||||||
Formica fusca | Grauwzwarte mier | w | 1 | 1 | ||||||||
Lasius brunneus | Boommier | w | 2 | 1 | 1 | 4 | 8 | |||||
Lasius fuliginosus | Glanzende houtmier | ogy | 1 | 1 | ||||||||
Lasius niger | Wegmier | ogy | 1 | 1 | ||||||||
Myrmecina graminicola | Oprolmier | w | 8 | 8 | ||||||||
Myrmica microrubra* | Gaststeekmier | ogy | 1 | 1 | ||||||||
Myrmica rubra | Gewone steekmier | w | 1916 | 1916 | ||||||||
Myrmica ruginodis | Bossteekmier | ggy | 1 | 1 | ||||||||
man | 2 | 2 | ||||||||||
ogy | 3 | 2 | 3 | 1 | 1 | 10 | ||||||
w | 68 | 68 | 155 | 24 | 46 | 1 | 22 | 384 | ||||
Myrmica sabuleti | Zandsteekmier | ogy | 1 | 1 | ||||||||
Myrmica scabrinodis | Moerassteekmier | ogy | 1 | 1 | ||||||||
Stenamma debile | Gewone drentelmier | ggy | 1 | 1 | ||||||||
man | 2 | 1 | 3 | |||||||||
ogy | 2 | 2 | ||||||||||
w | 6 | 1 | 5 | 7 | 3 | 3 | 25 | |||||
Aantal individuen | 2009 | 74 | 166 | 34 | 51 | 2 | 7 | 23 | 1 | 2367 | ||
Aantal soorten | 7 | 3 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 11 |
In totaal zijn 11 mierensoorten gevangen. Immers, de Gaststeekmier (M. microrubra) wordt niet langer als aparte soort beschouwd, maar als conspecifiek met M. rubra. We vonden 1 koninginnetje in de ‘bosrand’ waar gericht beheer in functie van orchideeën uitgevoerd wordt (VEB01). Dat is de enige plaats waar de Gewone steekmier (M. rubra) gevonden is, in hoge aantallen.
Eén soort is opgenomen in de Rode Lijst (Xxxxxxxxx et al., 2003), namelijk de Oprolmier (M. graminicola). Ze is ‘kwetsbaar’ in Vlaanderen.
De Oprolmier is overal in Europa te vinden in thermofiele terreinen. Ze vormt zeer kleine kolonies van maximaal 50 werksters. Deze situeren zich diep onder de grond en de werksters zouden enkel na zeer hevige regenbuien naar de oppervlakte komen. Dit alles maakt dat het geen makkelijk waarneembare soort is. De soort is anno 2003 van een tiental plaatsen in Vlaanderen bekend, vooral in stenige habitats, zowel urbaan als op mijnterrils en halfnatuurlijke plaatsen. Daarnaast is ze merkwaardigerwijs ook al in natte graslanden gevonden (Dekoninck et al., 2003).
We vonden 8 werksters in de ‘bosrand’ waar gericht beheer in functie van orchideeën uitgevoerd wordt.
De Bossteekmier en de Gewone drentelmier zijn de meest wijdverspreide soorten die resp. op 7 en op
6 van de 8 plaatsen met bodemvallen zijn gevangen. Dit was ook het geval in de bosreservaten Vrouwenbos en Konenbos in 2004.
De derde meest verspreide soort is de Boommier, met 4 locaties.
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx
00 | |
Opvallend is het ontbreken van Rode bosmieren (Formica rufa, F. polyctena en F. pratensis). Nochtans zijn 2 ‘dienaarmieren’, F. cunicularia en F. fusca, wel aanwezig. Dit zijn soorten die door de Rode bosmieren ‘gebruikt worden’ om een nest te stichten. Op alle locaties zijn 1 tot 3 mierensoorten gevonden, behalve in de ‘bosrand’ waar gericht beheer in functie van orchideeën uitgevoerd wordt (VEB01), daar zijn 7 soorten gevonden ! Hiertoe behoren 4 Myrmica-soorten (steekmieren) en tevens de meest interessante vondsten uit deze studie: de Oprolmier en Gaststeekmier. Dekoninck et al. (2005) onderzochten in 2003 een locatie in het noorden van Veursbos en vonden daar 4 mierensoorten, die allen ook door ons zijn aangetroffen: Lasius brunneus, Myrmica rubra, X. xxxxxxxxx en Stenamma debile. Daarnaast vonden ze ook nog een microgyne van M. ruginodis. Dat is de kleine variant van de koningin van deze soort, waar dus ‘koninginpolymorfisme’ voorkomt. 3.2.2.14 OVERIGE ONGEWERVELDEN Er zijn tal van ongewervelden uit diverse groepen gedetermineerd. Een overzicht vindt men in bijlage 9. De wespen zijn gedetermineerd door Xxxx Xxxxx en de slakken door Xxxx Xxxxxx. Een bijzondere soort is de Mierenpissebed (Plathyarthrus hoffmannseggii), die we vonden in een nest Bossteekmieren in de noordwestelijke bosrand van Veursbos. De Wijngaardslak (Helix pomatia) is waargenomen aan de noordwestelijke bosrand. Twee soorten kakkerlakken zijn frequent waargenomen: • De Noordse kakkerlak (Ectobius lapponicus) is op 5 plaatsen met bodemvallen gevangen (VEB01 – VEB05) evenals in de raamval in Vossenaerde. • De Boskakkerlak (Ectobius sylvestris) is op 3 plaatsen in bodemvallen gevangen, evenals in de eklektorval. Bijna alle exemplaren (20 ex.) zijn op de open plek in Veursbos (VEB02) bekomen. Twee soorten oorwormen zijn abundant aanwezig, de Gewone oorworm (Forficula auricularia) en Chelidurella acanthopygia. De eklektor leverde heel wat vangsten van wespen op, van drie soorten. De Hoornaar (Vespa crabro), onze grootste inheemse wesp, is het meest gevangen (30 tal ex.) en is daarnaast nog verspreid over het bos waargenomen. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Xxxxxxx-Xxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx |
00 | |
3.2.2.15 SAMENVATTING FAUNAGEGEVENS De voornaamste soorten per diergroep zijn: • Vogels: 5 soorten die in het bos broeden of recent gebroed hebben zijn opgenomen in de Vogelrichtlijn: Wespendief, Middelste Bonte Specht, Zwarte specht en als onregelmatige broedvogel ook Rode wouw en in de bosrand Grauwe klauwier. 11 soorten broedvogels zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst: Grauwe klauwier in de categorie ‘met uitsterven bedreigd’, Wielewaal, Kramsvogel, Geelgors, Goudvink en Boompieper als ‘bedreigd’, Gekraagde roodstaart en Matkop als ‘kwetsbaar’, Rode wouw als ‘zeldzaam’ en Koekoek als ‘achteruitgaand’. Middelste Bonte Specht en Taigaboomkruiper zijn niet opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst daar ze zich slechts zeer recent vestigden. Ze zullen bij herziening wellicht in de categorie ‘zeldzaam’ terechtkomen of eerstgenoemde zelfs als ‘momenteel niet bedreigd’. Opmerking: Rode Wouw, Gekraagde Roodstaart, Kramsvogel, Wielewaal en Goudvink zijn inmiddels uitgestorven als (regelmatige) broedvogel in Veursbos. Tenslotte zijn er nog tal van broedvogels te vermelden die op Vlaams niveau zeker waardevol zijn voor het natuurbehoud, zonder dat ze in de Rode Lijst zijn opgenomen: Havik, Boomvalk, Houtsnip, Kleine Bonte Specht, Fluiter (soms hoge aantallen), Vuurgoudhaan (hoge aantallen !), Bonte vliegenvanger, Kruisbek en Appelvink (aanzienlijke aantallen). • Zoogdieren: 11 soorten opgenomen in de Habitatrichtlijn: Lynx en Vale vleermuis op Bijlage II en IV, Wilde kat, Hazelmuis, Laatvlieger, Franjestaart, Bosvleermuis, Rosse vleermuis, Ruige en Gewone dwergvleermuis en Grootoorvleermuis species op Bijlage IV. Volgende 9 soorten zijn opgenomen in de Vlaamse Rode Lijst: Edelhert en Wilde kat worden als ‘uitgestorven in Vlaanderen’ beschouwd, Vale vleermuis en Bosvleermuis zijn ‘met uitsterven bedreigd’, Hazelmuis en Das zijn ‘bedreigd’, Gewone grootoorvleermuis, Franjestaart en Ruige dwergvleermuis zijn ‘kwetsbaar’. Vermeldenswaard is voorts ook Everzwijn. • Reptielen: de 2 aanwezige soorten, Hazelworm en Levendbarende hagedis, zijn beide als ‘zeldzaam’ opgenomen in de Rode Lijst. • Amfibieën: 6 soorten in het bos of directe omgeving. Vroedmeesterpad is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn; Bruine kikker is opgenomen in Annex V. Drie soorten staan op de Vlaamse Rode Lijst: Vroedmeesterpad is bedreigd, Vuursalamander is kwetsbaar en Vinpootsalamander zeldzaam. • Dagvlinders: geen populaties van Rode Lijst-soorten in het bos. • Sprinkhanen: populaties van 3 Rode Lijst-soorten in het bos of in de bosrand: Gouden sprinkhaan, Struiksprinkhaan en Zanddoorntje. • Libellen: 1 Rode Lijst-soort, mogelijk enkel als zwerver: Bruine winterjuffer (‘zeldzaam’); • Loopkevers: 8 Rode Lijst-soorten met als meest bijzondere de Kleine poppenrover (Calosoma inquisitor), ‘bedreigd’, de Lederloopkever (Carabus coriaceus), ‘kwetsbaar’, en Abax parallelus, ‘zeldzaam’; • Overige kevers: 1 soort is opgenomen in de Habitatrichtlijn op Bijlage II: Vliegend hert. Er is naast de loopkevers voor geen enkele andere keverfamilie een Rode Lijst beschikbaar voor Vlaanderen. We vonden tal van bijzondere keversoorten die op Rode Lijsten thuishoren. Zo is Rolrond vliegend hert (Sinodendron cylindricum, familie Lucanidae) zeer zeldzaam in Vlaanderen, Kleine glimworm (Lamprorhiza splendidula) zeldzaam terwijl de Grote glimworm (Lampyris noctiluca) sterk afgenomen is in aantal (beide soorten behoren tot de Lampyridae). | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
92 | |
Ampedus nigroflavus (Elateridae of kniptorren) en Crytarca undata (Glanskevers of Nitidulidae) worden hier voor het eerst in Vlaanderen gemeld. Biphyllus lunatus (Biphyllidae) wordt voor de 2e maal in Vlaanderen genoteerd maar blijkt in Duitsland een zeldzame bossoort te zijn. • Spinnen: 28 Vlaamse Rode Lijst-soorten en 3 zeldzame soorten die in Vlaanderen pas na 1998 voor het eerst gemeld zijn; • Mieren: 1 Rode Lijst-soort: de Oprolmier (Myrmecina graminicola) is ‘kwetsbaar’; • Overige: de Wijngaardslak is opgenomen in Annex V van de Habitatrichtlijn. 3.2.2.16 Conclusies naar het beheer op basis van fauna Na het overzicht van bijzondere soorten per diergroep, maken we een overzicht van ‘kenmerken’ van bosbestanden en we geven aan welke soorten daar bij horen. 1. Aanwezigheid van veel oude bomen met holtes: Kenmerkende diersoorten: holenbroedende vogels (Middelste Bonte Specht, Zwarte Specht, Kleine Bonte Specht, Glanskop, Bosuil, Spreeuw, …), roofvogels (maken nest graag in oude forse boom), vleermuizen (Bosvleermuis, Rosse vleermuis, …). Vooral eiken en Beuken hebben een grote betekenis. Beheer: nulbeheer 2. Behoud van liggend en staand dood hout: Kenmerkende diersoorten: voor bijna alle bosbewonende dieren is dit van belang ! Staand dood hout voor onder andere spechten, vleermuizen en de zeer uitgebreide dood-houtkeverfauna. Liggend dood hout voor reptielen, amfibieën, mieren, spinnen, … Beheer: nulbeheer 3. Voldoende licht in het bos Kenmerkende diersoorten: veel van de soorten die als ‘bossoorten’ beschouwd worden, hebben baat bij of zijn gebonden aan open plekken in bossen of goed ontwikkelde waardevolle ectopen aan de rand van het bos. Belangrijk bij dit laatste is vooral dat de percelen niet in intensief agrarisch beheer zijn. Dan valt er doorgaans weinig te rapen voor de kritische doelsoorten. We vermelden als aanwezige soorten die open plekken of erg lichtrijke bosbestanden vereisen Boompieper, Gekraagde roodstaart, Geelgors, Houtsnip, Groene specht, Levendbarende hagedis, alle vlindersoorten, Gouden sprinkhaan, Groene zandloopkever en een aantal typische bosrandspinnen. Beheer: omvormen naaldhoutbestanden en afschrapen strooisellaag is een manier om open plekken te krijgen die recent is toegepast in Veursbos. In zones met gericht beheer: sterk dunnen. 4. Aandacht voor geleidelijke overgangen tussen bos en open terrein: mantel-zoomvegetaties Kenmerkende diersoorten: de ambassadeursoort voor mantelzoomvegetaties in Veursbos is natuurlijk de Hazelmuis. Daarnaast zijn ook Tuinfluiter, Struiksprinkhaan en vrijwel alle dagvlinders gebaat bij mooi ontwikkelde mantelzoomvegetaties. Beheer: Zie specifieke maatregelen voor Hazelmuis | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |
93 | |
5. Aanwezigheid vochtige zones Kenmerkende diersoorten: ‘Water is leven’ geldt voor veel fauna. Voor amfibieën (Vroedmeesterpad ! Vuursalamander !) en libellen (Bruine winterjuffer) is het onmisbaar. De aanwezigheid van waterpartijen in ecologisch beheerde graslanden nabij de bosrand zou daarnaast een enorme meerwaarde betekenen voor vleermuizen (jachtgebied) Plassen stagnerend water op brede, open (voor verkeer afgesloten) boswegen kunnen al geschikt zijn voor Vuursalamander. De belangrijkste beheersuggesties zijn: • het grondig verwijderen van takhout en strooisel na verwijderen van naaldhout, opdat de voedselarme condities maximaal behouden blijven en de vegetatiesuccessie zo traag mogelijk verloopt (via droge heide). • Aankoop aanpalende gronden en omzetten naar extensieve begrazingsblokken met afwisseling bloemrijk grasland en struweel. | |
Basisinventaris en beheerplan bosreservaat Roodbos-Veursbos-Vossenaerde |