nr. 256 013 van 9 juni 2021 in de zaak RvV X / II
nr. 256 013 van 9 juni 2021 in de zaak RvV X / II
In zake: X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat M. VAN DEN BROECK Xxxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 XXXXXXX
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X die verklaart van onbepaalde nationaliteit te zijn, op 3 maart 2021 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van 2 februari 2021 tot beëindiging van het verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13octies).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 10 maart 2021 met refertenummer X
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 12 april 2021, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 28 april 2021. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken C. VERHAERT.
Gehoord de opmerkingen van advocaat P. DELGRANGE, die loco advocaat M. VAN DEN BROECK verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat C. VANBEYLEN, die loco advocaten X. DECORDIER & T. XXXXXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Xxxxxxxxx werd als vluchteling erkend op 21 november 2007. Op 19 december 2019 wordt een beslissing tot opheffing van de vluchtelingenstatus genomen. Bij arrestnummer 241 906 van 6 oktober 2020 oordeelde de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) dat verzoeker geen blijk gaf van het rechtens vereiste actueel belang en werd verzoekers beroep tegen deze beslissing verworpen.
1.2. Op 2 februari 2021 wordt een beslissing genomen tot beëindiging van het verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13octies). Dit is de bestreden beslissing, die als volgt gemotiveerd is:
“(…)
Krachtens artikel 22, § I, 3°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een einde gemaakt aan uw verblijf en krachtens artikel 7, eerste lid, 3°, wordt u bevolen het grondgebied van België te verlaten, alsook het grondgebied van de Staten die het Schengenacquis volledig toepassen, tenzij u beschikt over de documenten die vereist zijn om die Staten binnen te komen, om de volgende ernstige redenen van openbare orde:
U diende op 16.02.2000 een eerste verzoek om internationale bescherming in en verklaarde hierbij het Rijk te zijn binnengekomen op 12.02.2000. Dit eerste verzoek om internationale bescherming werd definitief negatief afgesloten op 05.12.2005. Zonder België te verlaten diende u op 21.02.2007 een volgend verzoek om internationale bescherming in. Op 26.11.2007 werd u door het Commissariaat- Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) de vluchtelingenstatus toegekend. Op heden beschikt u over een verblijf van onbeperkte duur en bent u in het bezit van een B-kaart, geldig tot 12.12.2023.
Tussen uw aankomst in België en de toekenning van uw vluchtelingenstatus werd u reeds drie maal correctioneel veroordeeld. Op 27.10.2004 werd u door de Correctionele rechtbank van Antwerpen definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met uitstel van drie jaar voor volgende feiten: onwettige operaties met betrekking tot patrimoniale voordelen, die rechtstreeks uit een misdrijf voortvloeien, met betrekking tot goederen en waarden die in ruil daarvoor werden verkregen of met betrekking tot de inkomsten uit deze geïnvesteerde voordelen, het omzetten of overdragen van vermogens voordelen die rechtstreeks uit een misdrijf zijn verkregen, de goederen en woorden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen, of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden en het verhelen of verbergen van de aard, de oorsprong, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing of de eigendom van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit een misdrijf zijn verkregen, de goederen en woorden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, ofschoon de dader de oorsprong ervan kende of had moeten kennen.
Op 16.04.2007 werd u door de Correctionele rechtbank te Antwerpen definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden omwille van feiten van oplichting.
Op 21.09.2007 werd u door de Correctionele rechtbank te Mechelen definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar met uitstel van driejaar, behalve de voorlopige hechtenis, voor volgende feiten, die in het vonnis als uitzonderlijk laakbaar gekwalificeerd werden: ontvoering van een kind door geweld, list of bedreiging en wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving.
Bijgevolg werd u nog vóór de toekenning van uw vluchtelingenstatus al drie maal definitief correctioneel veroordeeld, waaronder voor feiten die door de rechtbank als bijzonder laakbaar gekwalificeerd w'erden. Bovendien werd u door de politierechtbank van Gent in tussentijd ook als eens veroordeeld tot een geldboete omwille van onopzettelijke slagen en verwondingen op 09.11.2007.
Ook na de toekenning van uw vluchtelingenstatus volgden nog verschillende veroordelingen. Zo werd u op 13.12.2007 door de Correctionele rechtbank te Antwerpen definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met uitstel van drie jaar omwille van schuldig verzuim.
Op 06.04.2011 werd u opnieuw door de Correctionele rechtbank te Antwerpen definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor volgende feiten die door de rechtbank als ernstig gekwalificeerd werden: wapen(s) (vuurwapen(s) herhaling) en wapen(s) (verweerwapen(s)): het voorhanden hebben van/het opslaan zonder vergunning/inschrijving (herhaling).
Op 29.09.2011 werd u definitief veroordeeld door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van acht maanden voor volgende feiten, die in het vonnis als ernstig gekwalificeerd werden: inkomensbelasting (niet-indienen van aangifte), mededader, economische aangelegenheden (handelswerkzaamheid zonder inschrijving in het handelsregister) en BTW inbreuken op het wetboek over BTW of uitvoeringsbesluiten.
Op basis van deze informatie werd door de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) op 16.02.2018 op grond van artikel 49, § 2, tweede lid, en artikel 55/3/1, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een vraag tot intrekking van uw vluchtelingenstatus overgemaakt aan het CG VS.
In tussentijd werd u nogmaals definitief correctioneel veroordeeld voor feiten die door de rechtbank als zeer ernstig werden gekwalificeerd. Op 03.04.2019 werd u immers door de Correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden met probatie-uitstel van vijf jaar omwille van: onmenselijke behandeling op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft en aanzetten tot ontucht, bederf en prostitutie van een minderjarige van 14 tot 16 jaar.
In het kader van de heroverweging van uw vluchtelingenstatus werd u op 21.11.2019 gehoord bij het CGVS, teneinde u de mogelijkheid te bieden alle argumenten aan te brengen die het behoud van uw vluchtelingenstatus kunnen rechtvaardigen.
Op 20.12.2019 heeft het CGVS vervolgens besloten om uw vluchtelingenstatus op te heffen met toepassing van artikel 55/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, een beslissing waarvan u op 23.12.2019 in kennis werd gesteld. Het CGVS was van oordeel dat de redenen die geleid hebben tot uw erkenning als vluchteling opgehouden hebben te bestaan. Het stelde dat op grond van de duurzaam gewijzigde situatie in uw land van herkomst u niet langer bescherming nodig heeft.
U diende tegen voormelde beslissing op 21.01.2020 een schorsend beroep in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RVV). Op 09.10.2020 werd het beroep door de RVV verworpen. Bijgevolg werd de beslissing van het CGVS door de RVV bevestigd en is de opheffing van uw vluchtelingenstatus definitief geworden.
Gezien uw vluchtelingenstatus definitief werd opgeheven op grond van artikel 55/3 van de wet van 15 december 1980, staat het vast dat de minister of zijn gemachtigde kan beslissen om uw verblijf te beëindigen en u een bevel om het grondgebied te verlaten te geven.
Op 20.10.2020 werd u via een aangetekend schrijven, dat door de DVZ verzonden werd naar het laatste adres vermeld in het Rijksregister, uitgenodigd om alle documenten en elementen aan te brengen waarvan u het nodig acht dat de DVZ hiervan kennis heeft teneinde uw situatie correct in te schatten, zodoende een beslissing tot intrekking of beëindiging van uw verblijfsrecht te verhinderen of beïnvloeden (artikel 62, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980).
U gaf gevolg aan dit schrijven en bezorgde de DVZ via uw raadsman een ingevulde vragenlijst, samen met enkele opmerkingen van uw raadsman, op datum van 01.12.2020, waardoor de termijn om gevolg te geven aan dat hoorrecht reeds ruimschoots overschreden was. Uw raadsman beweerde dat u de aangetekende zending slechts twee dagen daarvoor ontvangen had, dus op 29.11.2020, terwijl volgens de Track&Trace-code van Bpost de aangetekende zending met de vragenlijst op 23.10.2020 werd afgeleverd aan uw woonplaats (de ontvangstbevestiging werd geklasseerd in het administratief dossier). Dit betekent dat u pas meer dan een maand later in actie schiet, wat getuigt van nalatigheid en van een beperkte interesse om de DVZ in het bezit te stellen van documenten en elementen waarvan u het nodig acht dat de DVZ hiervan kennis heeft teneinde uw situatie correct in te schatten, zodoende een beslissing tot intrekking of beëindiging van uw verblijfsrecht te verhinderen of beïnvloeden. Daarnaast ontving de DVZ op 08.12.2020 en 16.12.2020 nog twee aanvullingen van uw raadsman met volgende documenten: een medisch getuigschrift; documenten i.v.m. uw erkenning van invaliditeit; attesten van schoolbezoek van de minderjarige kinderen; documenten in verband met uw medische problemen; twee attesten van gezinssamenstelling en een historiek met adressen.
Bij het nemen van deze beslissingen tot beëindiging van uw verblijf en het bevel om het grondgebied te verlaten zal door de DVZ rekening worden gehouden met al deze elementen, evenals met alle andere actueel in uw dossier aanwezig elementen.
Bij het nemen van deze beslissingen tot beëindiging van uw verblijf en het bevel om het grondgebied te verlaten wordt bovendien in toepassing van artikel 23, § 2, van de wet van 15 december 1980 rekening gehouden met de ernst of de aard van de inbreuk op de openbare orde of de nationale veiligheid die u heeft begaan of met het gevaar dat van u uitgaat en met de duur van uw verblijf in het Rijk. Er wordt ook rekening gehouden met het bestaan van banden met uw land van verblijf of met het ontbreken van banden met uw land van oorsprong, met uw leeftijd en met de gevolgen voor uw familieleden.
In het kader van uw eerste verzoek om internationale bescherming verklaarde u België te zijn binnengekomen op 12.02.2000.
U was op dat ogenblik een volwassen man die dat jaar 22 jaar zou worden en u was hierbij vergezeld door uw echtgenote en uw kind. Bovendien merken we op dat u pas sinds uw volgend verzoek om internationale bescherming dd. 21.02.2007 - dat aanleiding gaf tot toekenning van de vluchtelingenstatus - op ononderbroken en regelmatige wijze in het Rijk verblijft. Bijgevolg stellen we vast dat u meer dan de helft van uw leven in uw land van herkomst woonde. Het loutere feit dat u op heden 14 jaar op ononderbroken en regelmatige wijze in België verblijft, volstaat op zich dan ook niet om van een doorgedreven integratie of hechte sociale of culturele banden met de Belgische samenleving te spreken.
In het kader van het hoorrecht verklaarde u in de door u ingevulde vragenlijst Nederlands te kunnen lezen en schrijven en dat u naast een inburgeringscursus ook opleidingen volgde tot ruitenwasser, opleiding groendienst en een opleiding koken te hebben gevolgd. U stelde de DVZ echter niet in het bezit van documenten waaruit zou kunnen blijken dat u effectief dergelijke cursussen gevolgd heeft. Bijgevolg berust dit enkel op verklaringen. Daarnaast verklaarde u gedurende de volgende periodes tewerkgesteld te zijn geweest: in 2008 in Schoten, 2010 bij de groendienst, als ruitenwasser en voor het onderhoud van sociale appartementen, in 2014 als keukenmedewerker, in 2017 ergens in Aartselaar en 2018-2019 ergens in Londerzeel. Opnieuw zijn dit louter verklaringen zonder dat dit gestaafd wordt met eventuele documenten. Bijgevolg blijkt nergens uit dat u tijdens die periodes effectief tewerkgesteld was, noch hoeveel dagen u gewerkt zou hebben. Xxxxx verklaarde u niet tewerkgesteld te zijn, gezien u invalide bent. Dit wordt wel gestaafd door een attest van arbeidsongeschiktheid sinds 24.07.2020 (ten gevolge van een beslissing van 25.06.2020).
We wijzen er bovendien op dat het volgen van opleidingen, inburgerings- en taalcursussen en het genieten van tewerkstelling slechts enkele aspecten zijn die blijk kunnen geven van integratie. Het behoort tot een normale attitude dat u na een ononderbroken en regelmatig verblijf van 14 jaar tewerkgesteld was of daar ten minste ernstige pogingen toe ondernomen heeft vóór uw arbeidsongeschiktheid, de taal spreekt en opleidingen heeft gevolgd. We herhalen dat u de DVZ geen enkel document heeft voorgelegd waaruit blijkt dat u dergelijke inspanningen tot integratie heeft gedaan. Enkel uit de vonnissen van 06.04.2011, 29.09.2011 en 03.04.2019 blijkt dat u op die ogenblikken effectief tewerkgesteld was. Het loutere feit dat u toen tewerkgesteld was, vormt allesbehalve een afdoend bewijs van een diepgewortelde integratie in de Belgische samenleving.
In het kader van het hoorrecht verklaarde u in de door u ingevulde vragenlijst Nederlands te kunnen lezen en schrijven. Uit een medisch attest van 28.10.2019 stelt de behandelende arts echter dat er sprake is van een taalbarrière en dat u bij uw volgende afspraak diende terug te keren in aanwezigheid van een tolk. Ook in een ander medisch attest (dd. 29.08.2019) maakt de arts gewag van een taalbarrière. We wijzen er dan ook op dat het van een totaal gebrek aan integratie getuigt dat u na een ononderbroken en regelmatig verblijft van op dat moment meer dan 12 jaar, niet in staat bent om bij de dokter te gaan zonder aanwezigheid van een tolk.
Bovendien wijzen we erop dat zelfs indien u enige andere inspanning deed om zich in de Belgische samenleving te integreren, dit geen afbreuk doet aan de verschillende veroordelingen die u doorheen uw verblijf in België heeft opgelopen. U werd gedurende uw verblijf niet minder dan zeven keer definitief correctioneel veroordeeld voor verschillende feiten.
Op 27.10.2004 werd u voor een eerste keer definitief veroordeeld door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van zes maanden met uitstel van driejaar omwille van feiten van witwaspraktijken en op 16.04.2007 werd u opnieuw definitief veroordeeld door de Correctionele rechtbank te Antwerpen tot een gevangenisstraf van drie maanden, ditmaal voor feiten van oplichting, namelijk het ontvangen van OCMW-steun voor een periode waarin een beroepsactiviteit werd uitgeoefend.
Vóór de toekenning van uw vluchtelingenstatus door het CGVS op 26.11.2007 werd u reeds een derde maal veroordeeld. De Correctionele rechtbank van Mechelen heeft u namelijk op 21.09.2007 definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar met uitstel van drie jaar, behalve de voorlopige hechtenis omwille van ontvoering van een kind door geweld, list of bedreiging en wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving.
Zo heeft u op 06.06.2005 samen met uw twee broers een minderjarige persoon ontvoerd, met het oog op een gedwongen uithuwelijking van die minderjarige persoon met een van uw broers. Op een zeer brutale wijze heeft u het slachtoffer vastgegrepen aan een bushalte in het bijzijn van getuigen en haar met geweld in een bestelwagen gesleurd. Nadien heeft u het slachtoffer drie dagen vastgehouden, namelijk tot 08.06.2005.
De rechtbank stelde dan ook dat deze feiten uitzonderlijk laakbaar zijn en dat bewezen werd dat u niet het minste respect kunt opbrengen voor ‘de persoonlijke vrijheid’ van een andere mens, en u er geen graten in ziet om een minderjarig meisje, zonder enige toestemming, te ontvoeren voor eigen bevrediging. Dit getuigt van een voor de samenleving zeer gevaarlijke ingesteldheid en druist volledig in tegen alle normen en waarden van de Belgische samenleving. De rechtbank stelde dat deze feiten gepleegd werden met de miskenning van alle elementaire regels inzake het huwelijk, de wettelijke samenwoning of de relatievorming, meebepaald de ‘vrij toestemming van de andere, die daartoe bekwaam is’.
Bovendien is deze veroordeling alles behalve een alleenstaand feit. Op 13.12.2007 werd u immers opnieuw veroordeeld, ditmaal door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van zes maanden omwille van schuldig verzuim. Uit het vonnis van 13.12.2007 blijkt hoe u zich niet bekommerde om de situatie van uw eigen kind op het moment dat de gezondheidstoestand van de baby almaar verslechterde en dat u ondanks het verzoek van uw echtgenote haar niet bijstond tijdens de moeilijke momenten.
Vervolgens werd u op 06.04.2011 door de Correctionele rechtbank te Antwerpen opnieuw definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor volgende feiten, die door de rechtbank als ernstig gekwalificeerd werden: wapen(s) (vuurwapen(s) herhaling) en wapen(s) (verweerwapen(s)): het voorhanden hebben van/het opslaan zonder vergunning/inschrijving (herhaling).
Minder dan twee jaar na uw defmitieve veroordeling voor de brutale ontvoering en vasthouding van een minderjarige, pleegde u dus opnieuw ernstige feiten van openbare orde. Uit het vonnis van 06.04.2011 blijkt hoe u op 30.06.2009 op uw werk verscheen in het bezit van een vuurwapen. Als verklaring hiervoor gaf u aan dat u enkele dagen voordien een schermutseling zou hebben gehad en dat u bijgevolg dat wapen uit voorzorg had meegenomen. Het getuigt wederom van een voor de samenleving zeer gevaarlijke ingesteldheid, dat u ervoor kiest om gewapend in de publieke ruimte rond te lopen met het oog op het oplossen van conflicten aan de hand van een vuurwapen. De rechtbank was dan ook van oordeel dat de feiten ernstig zijn en dat wapenbezit leidt tot maatschappelijke onveiligheid.
Op 29.09.2011 werd u nogmaals definitief veroordeeld door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van acht maanden voor volgende feiten, die in het vonnis als ernstig gekwalificeerd werden: inkomensbelasting (niet-indienen van aangifte), mededader, economische aangelegenheden (handelswerkzaamheid zonder inschrijving in het handelsregister) en BTW inbreuken op het wetboek over BTW of uitvoeringsbesluiten.
Uit het vonnis van 29.09.2011 blijkt hoe u tussen 2007 en 2011 - na de toekenning van uw vluchtelingenstatus en dus op het moment dat u regelmatig kon werken en bijdragen aan de Belgische samenleving - ervoor gekozen heeft om snel winst te vergaren door auto’s te kopen en te verkopen, zonder dat u ingeschreven was als handelaar en zonder geldig BTW nummer. De rechtbank was van oordeel dat deze feiten ernstig en laakbaar zijn. De door u opgezette handel heeft een ernstige schade toegebracht aan het legitiem handelsverkeer. U heeft zich hierbij aan geen enkel voorschrift gestoord en enkel makkelijke winst beoogd. Bovendien wordt opnieuw door de rechtbank benadrukt dat u vóór deze veroordeling al verschillende keren definitief correctioneel werd veroordeeld en dat dit er u niet van weerhouden heeft om nieuwe inbreuken te plegen. Dit blijkt tevens uit het feit dat u ook na deze veroordeling ernstige feiten van openbare orde heeft gepleegd.
Op 03.04.2019 werd u door de Correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden met probatie-uitstel van vijfjaar omwille van: onmenselijke
behandeling op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft en aanzetten tot ontucht, bederf en prostitutie van een minderjarige van 14 tot 16 jaar.
Uit het vonnis van 03.04.2019 blijkt hoe u in oktober 2017 het slachtoffer - uw 14-jarige zoon - heeft meegenomen naar Kroatië om hem voor te stellen aan een persoon die vier jaar ouder was dan hij en waarmee hij volgens u diende te huwen. Uw zoon maakte hierbij duidelijk kenbaar dit niet te wensen. U hield hierbij duidelijk geen enkele rekening met de persoonlijke vrijheid van uw kind. Zo werd uw zoon in januari 2018 herhaaldelijk slagen toegebracht, soms werd hierbij zelfs een stok of een riem gebruikt. Ook op 18.06.2018 en 19.06.2018 maakte u om dezelfde reden ruzie met uw zoon, die hierbij wederom slagen toegebracht kreeg.
Het toebrengen van slagen en verwondingen aan uw kind was niet eenmalig. Op 20.06.2018 stuurde u iedereen - behalve uw oudste zoon - de keuken uit en deed u de deur op slot. In het vonnis staat over wat daarna gebeurde het volgende: ‘Het slachtoffer kreeg vervolgens twee slagen in het aangezicht van zijn broer. Ondertussen had vader een bezemsteel genomen en sloeg zijn zoon op de benen, rug en linkerhand. Na ongeveer 10 minuten en nadat de stok kapot was geslagen op de rug van het slachtoffer, stopten zijn vader en broer met slagen. Eerste beklaagde zei dat zijn zoon zijn vriendin moest verlaten. Wanneer het slachtoffer weigerde dit te doen, sloeg zijn vader hem opnieuw waardoor hij toegaf.
De rechtbank was van oordeel dat deze bewezen verklaarde feiten zeer ernstig en laakbaar zijn en getuigen van een verregaande normvervaging. U kunt uw driften geenszins onder controle houden en heeft onvoldoende rekening gehouden met de fysische en psychische integriteit van het minderjarige kind.
Zelf verklaarde u dat uithuwelijking een traditie is en dat in de Roma cultuur al op zeer jonge leeftijd wordt gehuwd. De rechtbank stelde echter dat uithuwelijking maatschappelijk onaanvaardbaar is en indruist tegen de Westerse normen en waarden. Bovendien betekent dit een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Ook al verklaarde u deze slagen toegebracht te hebben omwille van ‘culturele redenen’, doet dit geenszins afbreuk aan het feit dat dit haaks staat op de universele waarden en nonnen. Met andere woorden geeft u zelf aan dat de tradities van de Roma cultuur voor u primeren op de algemene normen en waarden van de Belgische samenleving. Wc merken dan ook op dat dit geenszins getuigt van een diepgaande integratie in de Belgische samenleving.
Het ontvoeren van een minderjarige en het toebrengen van slagen en verwondingen aan een minderjarige - beiden met het opzet tot gedwongen uithuwelijking - hebben dan ook niets te maken met tradities, maar zijn zeer ernstige feiten van openbare orde die een dreiging vormen voor de samenleving. Opnieuw blijkt hoe u geen enkel respect heeft voor de persoonlijke vrijheid van een andere persoon.
Bovendien is er sprake van een duidelijke continuïteit in deze voor de maatschappij gevaarlijke criminele ingesteldheid. We herhalen dat u op 21.09.2007 door de Correctionele rechtbank van Mechelen veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van twee jaar voor de ontvoering en wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving van een minderjarige die plaatsvond tussen 06.06.2005 en 08.06.2005, met het oog op een gedwongen uithuwelijking met uw broer. De rechter stelde bij vonnis van 03.04.2019 dan ook vast dat u reeds diverse veroordelingen opliep en hieruit geen enkele lering heeft getrokken. Na een ononderbroken en regelmatig verblijf van bijna veertien jaar in de Belgische samenleving en elf jaar na de veroordeling voor de ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarige, blijkt opnieuw hoe u vasthoudt aan een voor de samenleving gevaarlijke ingesteldheid. U heeft geen enkel respect voor de fysieke integriteit en de persoonlijke vrijheid van een andere persoon en u verkiest om uw kinderen slagen toe te brengen en hen gedwongen uit te huwelijken, tegen hun wil in.
Het ontbreekt u dan ook duidelijk in alle opzichten aan enig normbesef wanneer u een minderjarige ontvoert om te huwen met uw broer of wanneer u gewapend naar uw werk gaat om een conflict op te lossen. Dit getuigt niet alleen van een gebrek aan integratie in de Belgische samenleving, maar zelfs aan een manifest gebrek aan de wil daartoe. Dit zijn geenszins gebruiken die hun plaats hebben in de Belgische samenleving, maar vormen net een ernstige bedreiging voor diezelfde samenleving.
Uit het geheel van definitieve veroordelingen, de aard van de feiten en de conclusies van de verschillende rechters, kan enkel worden geconcludeerd dat uw persoonlijk gedrag doorheen de jaren systematisch blijk geeft van een voor de samenleving gevaarlijke criminele en gewelddadige ingesteldheid.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen oordeelde reeds dat het niet kennelijk onredelijk is om uit het feit dat eerdere veroordelingen betrokkene niet hebben tegengehouden om nieuwe strafbare feiten te plegen, af te leiden dat er een actueel recidiverisico is (RvV 28 maart 2018, nr. 201.814) of verder nog: “De vaststelling van een actuele bedreiging vereist in regel dat de betrokken vreemdeling een neiging vertoont om een crimineel gedrag in de toekomst voort te zetten, vol te houden of te herhalen” (HvJ 22 mei 2012, C-348/09, P.I., pt. 30; Memorie van toelichting, Xxxx.Xx. Kamer 2016-2017, DOC 54 2215/001, p. 24).” (RvV 22 december 2017, nr. 197.311).
De DVZ kan dan ook niet anders dan vaststellen dat u manifest weigert om zich in de Belgische samenleving te integreren. U vergoelijkt het ontvoeren en vasthouden van een minderjarige en het toebrengen van slagen aan uw kind als het vasthouden aan bepaalde tradities, terwijl het hierbij louter om zeer ernstige inbreuken op de openbare orde gaat.
Daarnaast blijkt uit het geheel aan veroordelingen dat u in tussentijd eveneens veroordeeld werd omwille van het opstarten van een clandestiene handel en wapendracht. Dit getuigt slechts van het feit dat u weigert om uw rol in de Belgische samenleving op een regelmatige manier op te nemen, zonder enkele poging de gangbare waarden en normen van de Belgische samenleving u eigen te maken. Het feit dat u in 2019 - na een ononderbroken en regelmatig verblijf van ruim 12 jaar - niet in staat bent om zonder tolk een doktersbezoek af te leggen, staaft enkel deze conclusie.
U blijft nieuwe criminele feiten plegen, wat wijst op een gebrek aan schuldinzicht, het feit dat u geen lessen trekt uit het verleden en van een blijvende criminele ingesteldheid. Derhalve staat vast dat uit uw persoonlijk gedrag blijkt dat u een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Wat uw gezins- en familieleven in België betreft, verklaarde u in de door u ingevulde vragenlijst thans in België te verblijven samen met uw echtgenote en uw negen kinderen, waarvan twee kinderen reeds meerderjarig zijn geworden. De twee meerderjarige kinderen behoren evenwel niet tot uw gezinskem. Er wordt immers niet automatisch een gezinsleven vermoed tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat er bijkomende banden van afhankelijkheid worden aangetoond. Het loutere feit dat u samenwoont met uw meerderjarige kinderen is onvoldoende om van een gezinsleven te getuigen.
Daarnaast verklaarde u in de vragenlijst dat eveneens uw ouders en een zus in België verblijven. Deze familieleden behoren echter evenmin tot uw gezinskem. Er worden immers geen banden van afhankelijkheid bewezen die een gezinsleven aannemelijk kunnen maken. Bovendien verklaarde u tijdens uw gehoor bij het CGVS 21.11.2019 dat uw moeder in België begraveii zou zijn. Bij de ingevulde vragenlijst, door de DVZ ontvangen op 01.12.2020, verklaarde u echter opnieuw dat uw moeder in België verblijft. Nazicht van het rijksregister toont dan ook aan dat uw moeder zich zeer recent - op 15.09.2020 - inschreef in de gemeente Antwerpen. Het feit dat u tijdens uw gehoor bij het CGVS verklaarde dat uw moeder overleden is, dient niet enkel als bijzonder vreemd te worden beschouwd, maar getuigt ons inziens opnieuw van een manifest gebrek aan wil om een accuraat zicht te verschaffen op uw actuele familiale situatie en een persoonlijkheid die er niet voor terugdeinst om valse verklaringen af te leggen.
Tevens verklaarde u in de vragenlijst dat twee xxxx, xxxxx, nichten en verschillende andere familieleden in België verblijven, maar die behoren allen niet tot uw gezinskern.
Daarnaast verbleven eerder uw beide broers - waarmee u in 2005 een minderjarige ontvoerd heeft - in België, maar ook hun verblijfsrecht werd beëindigd. Zij kregen hierbij beiden eveneens een bevel om het grondgebied te verlaten en worden dus verondersteld - net zoals u - terug te keren naar het land van herkomst. Bijgevolg kan u niet voorhouden geen familie te hebben in uw land van herkomst. Bovendien kan hun aanwezigheid uw herintegratie in het land van herkomst faciliteren: uit uw administratief dossier blijkt immers dat u in het verleden effectief contact met hen onderhield.
Wat betreft uw gezinsleden, meer bepaald uw echtgenote en uw zeven minderjarige kinderen, merken wij op dat ze allen op hetzelfde adres als u verblijven en over een wettig verblijf in België beschikken.
Op heden beschikken zij allen over de vluchtelingenstatus en een verblijfsrecht van onbeperkte duur. Hoewel het vaststaat dat u een gezinsleven in België onderhoudt en deze beslissing een impact op uw gezinsleven en uw gezinsleden kan hebben, merken we op dat dit gezinsleven u er klaarblijkelijk niet van weerhouden heeft om herhaaldelijk strafbare feiten van openbare orde te plegen.
U pleegde doorheen uw verblijf verschillende feiten waarvan u redelijkerwijs kon verwachten dat deze een impact konden hebben op uw verblijfsrechtelijke situatie en bijgevolg eveneens gevolgen kon hebben voor uw gezinsleden.
Indien deze beslissing een zekere negatieve impact heeft op uw gezinsleven of op uw gezins- en familieleden, merken we dan ook op dat deze volledig toe te wijzen zijn aan uw eigen persoonlijk gedrag waarvoor u de volledige verantwoordelijkheid draagt. U heeft zichzelf bezondigd aan bijzonder ernstige feiten die geleid hebben tot de situatie waarin u nu verkeert. Bovendien heeft deze beslissing enkel betrekking op u en niet op uw echtgenote of kinderen. Het is in het hoger belang van uw minderjarige kinderen om in België bij de moeder te blijven. Zij behouden hun vluchtelingenstatus en bijgevolg ook hun verblijfsrecht van onbeperkte duur. Uw kinderen kunnen hun recht op onderwijs en alle andere kinderrechten onverminderd blijven uitoefenen.
Daarnaast merken we op dat uit artikel 8, tweede lid, van het EVRM blijkt dat een inmenging in het privé- en gezinsleven mogelijk is wanneer er een wettelijke basis is en een maatregel nodig is om bepaalde doelstellingen, zoals de bescherming van de openbare orde te verzekeren. Gezien uw strafrechtelijk verleden worden uw familiale belangen ondergeschikt geacht aan de vrijwaring van de openbare orde.
Bij de afweging van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, wordt immers niet betwist dat er sprake is van een gezinsleven in de zin van datzelfde artikel 8 van het EVRM. Dat een beëindiging van uw verblijf en een verwijdering naar uw land van herkomst een negatieve impact kan hebben op het welzijn van uw echtgenote en uw minderjarige kinderen is mogelijk. Hiermee wordt evenwel voorbijgegaan aan het feit dat uw persoonlijk gedrag, waar u de volledige verantwoordelijkheid voor draagt, aan de grondslag ligt van de huidige situatie waarin uw echtgenote en uw kinderen momenteel verkeren, evenals de potentiële bijkomende negatieve impact op hun welzijn.
Bovendien wijzen we er andermaal op dat verschillende feiten die aanleiding gaven tot diverse veroordelingen net gepleegd werden ten aanzien van verschillende gezinsleden. U bracht zelf rechtstreeks en onrechtstreeks ernstige schade toe aan het fysieke en psychische welzijn van uw gezinsleden en vervulde op geen enkele manier de rol die van u kan verwacht worden. Zo overleed een van uw kinderen nadat u verzaakte aan uw plicht als ouder om medische hulp voor uw kind te zoeken. Uw echtgenote verklaarde dat u zich niet bekommerde om uw kind en dat ze zich machteloos en alleen gelaten voelde. Tevens herhalen we dat u op 03.04.2019 definitief veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van veertien maanden nadat u uw zoon mishandeld had met een bezemsteel omdat hij niet wou ingaan op zijn gedwongen uithuwelijking.
Er kan in het kader van artikel 8, tweede lid, van het EVRM slechts besloten worden dat u niet alleen een actueel en reëel gevaar vormt voor de openbare orde in het algemeen, maar tevens voor uw gezins- en familieleden in het bijzonder. De loutere aanwezigheid van uw echtgenote en negen kinderen in België doet dan ook geen afbreuk aan het gevaar dat u vormt voor de openbare orde en rechtvaardigt uw verblijf geenszins. De contacten met uw echtgenote en uw minderjarige kinderen kunnen ook op andere manieren worden onderhouden, bijvoorbeeld door moderne communicatiemiddelen. Bovendien maakt u niet aannemelijk dat er onoverkomelijke hinderpalen zijn om regelmatig contact te onderhouden met uw gezin. Uw echtgenote en uw kinderen kunnen op volkomen regelmatige wijze het land in- en uitreizen. We wijzen erop dat deze ontmoetingen kunnen plaatsvinden in elke andere staat waartoe jullie allen toegang hebben. Bijgevolg is er geen familiaal beletsel voor het nemen van deze beslissingen.
Betreffende uw medische situatie, verklaarde u rugproblemen te hebben en dat u reeds vier keer geopereerd werd aan de rug en thans invalide te zijn. U verklaarde pijn te hebben en last te hebben van beperkte mobiliteit. Tevens verklaarde u thans herstellende te zijn van een Covid-19 besmetting en hierdoor problemen met de ademhaling te hebben en vermoeid te zijn. Het antwoord van de arts- adviseur van de Dienst Vreemdelingenzaken, op 19.01.2021 overgemaakt aan de Cel Opvolging Internationale Bescherming, attesteert hij/zij dat er op basis van de hem/haar op 04.01.2021 voorgelegde medische informatie geen tegenaan wij zing is om te reizen, en dat de (noodzakelijke) medische behandeling beschikbaar is in het land van herkomst.'
Tot slot, betreffende een terugkeer naar uw land van herkomst was het CG VS bij haar beslissing tot opheffing van uw vluchtelingenstatus op 20.12.2019 reeds van oordeel dat op grond van de duurzaam gewijzigde situatie in uw land van herkomst, bescherming niet langer nodig is en dat bijgevolg uw vluchtelingenstatus opgeheven diende te worden.
Bij het CGVS verklaarde u tijdens uw persoonlijke gehoor op 21.11.2019 dat u niet terug kan keren naar Servië, noch Kosovo, omwille van uw gezondheidsproblemen, uw familie in België, het feit dat u niets meer zou hebben in Kosovo, het feit dat uw kinderen de Belgische mentaliteit hebben en dat uw moeder en één van uw kinderen in België begraven zijn. Het CGVS stelde dat u geen overtuigende elementen aanhaalde die erop wijzen dat uw leven, vrijheid of fysieke integriteit heden in gevaar zijn bij een terugkeer naar Servië en/of Kosovo.
Bij de DVZ verklaarde u niet te kunnen terugkeren naar Servië, noch Kosovo, omwille van medische problemen, de aanwezigheid van uw kinderen en andere familieleden in België, discriminatie van Roma in uw land van herkomst, een (zeer) beperkt strafblad in België te hebben en geen gevaar voor de openbare orde te vormen en ten slotte dat er in uw hoofde sprake is van een zeer verregaande integratie in België en dat u perfect Nederlands spreekt, u steeds gewerkt heeft en dat u schoolgaande kinderen heeft.
Wat betreft de verklaarde medische problemen en de aanwezigheid van gezins- en familieleven in België, herhalen we dat hierboven reeds werd aangetoond dat er geen tegenaanwijzing is om te reizen, en dat de (noodzakelijke) medische behandeling beschikbaar is in het land van herkomst en dat wat betreft uw gezins- en familieleven in België er geen familiaal beletsel is voor het nemen van deze beslissing.
We benadrukken bovendien dat de verklaring dat u slechts een zeer beperkt strafblad zou hebben bijzonder cynisch is en dat hierboven aangetoond werd dat uit het geheel van definitieve veroordelingen, de aard van de feiten en de conclusies van de verschillende rechters, enkel geconcludeerd kan worden dat uw persoonlijk gedrag doorheen de jaren systematisch blijk geeft van een voor de samenleving gevaarlijke criminele en gewelddadige ingesteldheid en van een manifest gebrek aan integratie.
Het loutere feit dat u verklaarde de taal te spreken en dat u tewerkgesteld bent, is dan ook onvoldoende om van een diepgewortelde integratie in de Belgische samenleving te spreken. Bovendien herhalen we nogmaals dat u na een ononderbroken en regelmatig verblijf van ruim 12 jaar in België niet in staat bent om een doktersbezoek af te leggen zonder tolk. De verklaring dat u perfect Nederlands zou spreken, kan dan ook ernstig in vraag gesteld worden.
Wat de verklaarde discriminatie van Rom a in uw land van herkomst betreft, merken we op dat uw raadsman hierbij verwijst naar Wikipedia, het rapport: World Directory of Minorities and Indigenous Peoples - Kosovo : Roma, Ashkali and Egyptians van maart 2018 en de COI-focus : Kosovo Algemene Situatie van 10 juli 2018. We wijzen erop dat het CGVS - in haar beslissing tot opheffing van uw vluchtelingenstatus van 20.12.2019 - zich eveneens baseerde op de COI-focus : Kosovo Algemene Situatie van 10 juli 2018 en bovendien op de COI-focus : Servië Algemene Situatie van 14 augustus 2018 en dat het van oordeel was dat bescherming niet langer nodig is gezien de duurzaam gewijzigde situatie in uw land van herkomst. Uw raadsman bracht dan ook geen recentere informatie aan in het kader van het hoorrecht, die noopt tot een heroverweging van het advies van het CGVS. Bovendien werd het beroep tegen de beslissing van het CGVS tot opheffing van uw vluchtelingenstatus verworpen door de RVV op 09.10.2020. Bijgevolg werd de beslissing van het CGVS door de RVV bevestigd en is de opheffing van uw vluchtelingenstatus definitief geworden.
In het kader van het hoorrecht wordt door uw raadsman verwezen naar het arrest van de RVV van 09.10.2020 waarin het beroep tegen de opheffing van uw vluchtelingenstatus verworpen wordt. Volgens uw raadsman wordt in dit arrest door de RVV uw beroep onontvankelijk verklaard, gezien er geen enkele mogelijkheid zou zijn dat u uw verblijfsrecht zou kunnen verliezen. We wensen er echter op te wijzen dat artikel 22, § 1, 3°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen stipuleert dat: “De minister kan een einde maken aan het verblijf van de volgende onderdanen van derde landen [...] om ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid: de onderdaan van een derde land die gemachtigd of toegelaten is tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk sinds ten minste tien jaar en die er sindsdien ononderbroken verblijft.” Bijgevolg staat het vast dat gezien uw strafrechtelijk verleden en de ernstige feiten van openbare orde die u heeft gepleegd, de minister een einde kan maken aan uw
verblijf krachtens artikel 22, § 1, 3°, van de wet van 15 december 1980 en u krachtens artikel 7, eerste lid, 3°, een bevel om het grondgebied van België te verlaten te geven.
In toepassing van artikel 74/14, § 3, 3°, van de wet van 15 december 1980 wordt u hierbij geen termijn toegekend om het grondgebied vrijwillig te verlaten, gelet op het feit dat u door uw persoonlijk gedrag als een bedreiging voor de openbare orde dient te worden beschouwd.
We brengen dienaangaande in herinnering dat u sinds aankomst in België herhaaldelijk definitief veroordeeld werd: op 27.10.2004 werd u veroordeeld door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van zes maanden met uitstel van driejaar omwille van feiten van witwaspraktijken; op 16.04.2007 door de Correctionele rechtbank te Antwerpen tot een gevangenisstraf van drie maanden omwille van feiten van oplichting; op 21.09.2007 door de Correctionele rechtbank te Mechelen tot een gevangenisstraf van twee jaar met uitstel van drie jaar, behalve de voorlopige hechtenis, omwille van de ontvoering van een kind door geweld, list of bedreiging en wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving; op 13.12.2007 door de Correctionele rechtbank te Antwerpen tot een gevangenisstraf van zes maanden met uitstel van driejaar omwille van schuldig verzuim; op 06.04.2011 door de Correctionele rechtbank te Antwerpen tot een gevangenisstraf van vier maanden omwille van vvapen(s) (vuurwapen(s) herhaling) en wapen(s) (verweerwapen(s)), het voorhanden hebben van/het opslaan zonder vergunning/inschrijving (herhaling); op 29.09.2011 door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van acht maanden omwille van inkomensbelasting (niet-indienen van aangifte), mededader, economische aangelegenheden (handelswerkzaamheid zonder inschrijving in het handelsregister) en BTW inbreuken op het wetboek over BTW of uitvoeringsbesluiten en tot slot op 03.04.2019 door de Correctionele rechtbank van Antwerpen tot een gevangenisstraf van veertien maanden met probatie-uitstel van vijfjaar omwille van onmenselijke behandeling op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft en aanzetten tot ontucht, bederf en prostitutie van een minderjarige van 14 tot 16 jaar.
Derhalve kan enkel geconcludeerd worden dat, na zorgvuldige afweging van de in uw dossier aanwezige elementen, uit uw persoonlijk gedrag blijkt dat u een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De duur van uw verblijf in het Rijk en eventueel andere elementen rechtvaardigen een behoud van uw verblijf in België niet.
Bijgevolg wordt er omwille van ernstige redenen van openbare orde en krachtens artikel 22, § 1, 3°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een einde gemaakt aan uw verblijf en krachtens artikel 7, eerste lid, 3°. wordt u bevolen het grondgebied van België te verlaten, alsook het grondgebied van de Staten die het Schengenacquis volledig toepassen, tenzij u beschikt over de documenten die zijn vereist om die Staten binnen te komen.
(…)”
2. Onderzoek van het beroep
2.1. Xxxxxxxxx voert een enig middel aan dat hij uiteenzet als volgt:
“Schending van artikel 22 §3, 3e lid en artikel 23 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: Vreemdelingenwet), schending van artikel 8 EVRM, schending van het zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel, schending van artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, het hoger belang van het kind, gewaarborgd door art. 22bis van de Grondwet, artikelen 3, § Ier, 9, § Ier en 1 0, § Ier, van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het Europees handvest)
De algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel en de manifeste appreciatiefout ;
- Met betrekking tot het gevaar voor de openbare orde
De noties "ernstige redenen van openbare orde en nationale veiligheid" werden niet in de wet gedefinieerd.
Xxxxxxxxx stelt dat hij weliswaar verschillende keren werd veroordeeld door de correctionele rechtbank, doch dat er geen 'ernstige redenen van openbare orde en nationale veiligheid' voorhanden zijn.
Om na te gaan wat er juist bedoeld wordt met deze 'ernstige redenen van openbare orde en nationale veiligheid', wordt men uit de wettekst niet veel wijzer.
In de memorie van toelichting van de wet, leest men dat het moet gaan om "de aantasting van het functioneren van instellingen en essentiële openbare diensten, alsook het overleven van de bevolking, het risico van een ernstige verstoring van de externe betrekkingen of van de vreedzame co-existentie van de volkeren, evenals de aantasting van militaire belangen" .
Zulks is hier geenszins het geval.
Verzoeker wijst erop dat er bij een veroordeling steeds gesteld wordt dat de feiten 'ernstig' en 'laakbaar' zijn. Dit zegt dus eigenlijk niets.
Interessanter is om te gaan kijken naar de effectieve straffen. Daar dient men vast te stellen dat, hoewel de feiten op papier ernstig lijken, verzoeker in totaal slechts enkele weken in de gevangenis heeft gezeten. Hij genoot steeds van een gunstmaatregel, of van een beperkte straf, die niet effectief wordt uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het gevaar voor de openbare orde weldegelijk beperkt is. Zo werd uiteindelijk geoordeeld door de rechters die gespecialiseerd zijn in het beoordelen van openbare orde: de strafrechters.
Naast de opgelegde straffen door de gespecialiseerde rechters, komt de huidige straf van verlies van verblijf na een lang verblijf in België (21 jaarl), wel geheel disproportioneel over.
Zeker wanneer men probeert een evenwicht te zoeken tussen het recht op gezinsleven van zowel verzoeker als van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen, en zijn ouders langs de ene kant en de bescherming van de openbare orde aan de andere kant.
Xxxxxxxx werd verzoeker veroordeeld tot:
- Drie maanden met volledig uitstel (0 dagen in de gevangenis) (Corr. Antwerpen 27.10.2004)
- Drie maanden met volledig uitstel (0 dagen in de gevangenis) (Corr. Antwerpen 16.04.2007
- Twee jaar met uitstel (slechts voorlopige hechtenis (2 weken) in de gevangenis (Corr. Mechelen 21.07.2007)
- 6 maanden met volledig uitstel (0 dagen in de gevangenis) (Corr. Antwerpen, 1 3.1 2.2007)
- 4 maanden (0 dagen in de gevangenis) (Corr. Antwerpen 06.04.201 1)
- 8 maanden (0 dagen in de gevangenis) (Corr Antwerpen 29.09.201 1)
- 14 maanden met volledig uitstel ( Corr. Antwerpen 03.04.201 9) De feiten mogen ernstig lijken, maar de straffen spreken voor zich.
Bovendien blijkt dat verzoeker geen recidivist is. Hij maakte zich schuldig aan verschillende, door de strafrechter niet zeer ernstig beoordeelde feiten (zo blijkt uit de gegeven straffen, namelijk geen enkele keer een effectief uitvoerbare gevangenisstraf), waarvan velen te wijten zijn aan (hem aanrekenbare) onwetendheid van verzoeker.
Zo wist verzoeker bij voorbeeld niet dat als hij OCMW-steun genoot hij zijn oom niet kon helpen bij het verkopen van wagens. Of dat hij een BTW-nummer moest hebben om wagens tweedehands te verkopen.
Het feit dat geen enkele strafrechter het nodig achtte om de maatschappij te beschermen tegen verzoeker door hem effectief in de gevangenis te plaatsen, is een belangrijk element.
Hiermee werd geen enkele rekening gehouden bij de belangenafweging, die verwerende partij moet maken.
Of er hier sprake is van ernstige redenen van openbare orde, kan dan ook, gelet op de oordelen van de strafrechters, weldegelijk betwist worden.
Het is in de eerste plaats via het strafrecht dat de openbare orde dient beschermd te worden, en pas in secundaire orde door toepassing van de vreemdelingenwetgeving. Wanneer het strafcontentieux duidelijk niet oordeelt dat er een ernstig gevaar is voor de openbare orde, dient de Dienst Vreemdelingenzaken daarnaar te schikken of ten minste dit in overweging te nemen in de motivering waarom er wél sprake zou zijn van een ernstig gevaar voor de openbare orde.
De Dienst Vreemdelingenzaken is geen strafrechtbank. Men gaat enkel af op de veroordeling, en beschouwt niet de verzachtende omstandigheden of de context van de zaak. Dit wordt wel behandeld voor de strafrechtbank. Zo is het dat in bepaalde gevallen men voor een ogenschijnlijk ernstig feit toch een zeer beperkte straf kan krijgen. Xxxxxx houdt men rekening met heel wat elementen.
Het is uiteindelijk deze eindbeoordeling die ertoe doet, en niet de naam van de strafbaarstelling in het strafwetboek.
De helft van de bestreden beslissing bestaat uit het volledig hernemen van deze strafbaarstelling, waarvan vele elementen iet eens pertinent zijn. De straf, en de reden waarom slechts een beperkte straf (nooit een uitvoerbare gevangenisstraf) werd opgelegd, maakte geen enkele overweging uit. Nochtans is ze ten hoogste relevant, ter beoordeling van het gevaar dat verzoeker zou uitmaken voor de openbare orde. Ze dient dan ook meegenomen te worden in de belangenafweging.
Dat gebeurde in casu niet.
Dat toont aan dat de proportionaliteitsafweging, het afwegen van het belang van het beschermen van de openbare orde, met de belangen van verzoeker: zijn belang op een gezinsleven en een privéleven, zijn fysieke integriteit, en die van zijn familieleden (recht op contact met echtgenoot, vader, grootvader, zoon etc), niet correct tot stand is gekomen.
- Met betrekking tot het familieleven van verzoeker
De bestreden partij is op de hoogte van het familieleven van verzoeker.
Xxxxxxxxx heeft negen kinderen in België, zijn ouders, zijn broers en zussen en verdere familieleden. Hij heeft intussen zelfs meerdere kleinkinderen (in België), waarvan er twee bij hem wonen.
Xxxxxxxxx is samen met zijn ouders naar België gekomen twintig jaar geleden. De ouders van verzoeker wonen ook nog steeds in België. Verwerende partij is daarvan op de hoogte. Ook zij hebben een dossier bij de Dienst Vreemdelingenzaken.
Bovendien verwijst verzoeker ook naar zijn privéleven in België.
Verzoeker verblijft nu twintig jaar in België. Hij heeft zich geïntegreerd, gewerkt en heeft hier een ruim netwerk.
Indien hij het land moet verlaten, zal hij dit alles verliezen en gedwongen worden om naar een land te gaan, waar hij geen band mee heeft.
In casu rept de bestreden beslissing echter met geen woord over het privé-leven van verzoeker in België en de gevolgen hierop ingeval van terugkeer.
Verwerende partij had, overeenkomstig paragraaf 2 van artikel 8 EVRM, een afweging moeten maken tussen het privé- en familieleven van verzoeker en het noodzakelijk belang om verzoeker te dwingen naar Servië te gaan, waar hij nog nooit gewoond heeft. Verzoeker is immers afkomstig van Mitrovice (Kosovo), maar wordt omwille van zijn etnische origine door deze staat niet erkend als onderdaan.
Gelet op het feit dat een bevel om het grondgebied te verlaten een beslissing is die de illegaliteit van het verblijf van een vreemdeling vaststelt én een terugkeerverplichting oplegt, vormt dit een manifeste schending uit van artikel 8 EVRM evenals het zorgvuldigheidsbeginsel gezien geen rekening werd gehouden met het privéleven van verzoeker.
De zorgvuldigheidsplicht bij de feitenvinding vereist dat het bestuur slechts na een behoorlijk onderzoek van de zaak met kennis van alle relevante gegevens een beslissing mag nemen.
Aan deze plicht is hier overduidelijk niet voldaan.
De criteria ontwikkeld door het EHRM in het arrest Boultif t. Zwitserland worden niet gewaarborgd, waardoor de bepaling in strijd is met artikel 8 EVRM.
De criteria waarmee rekening dient gehouden te worden, zijn:
1. De aard en ernst van het misdrijf
2. De duur van het verblijf van de klager in het gastland
3. De tijd die is verstreken sinds het misdrijf is begaan en het gedrag van de klager gedurende die periode
4. De nationaliteiten van de betrokken personen
5. De familiesituatie van de klager
6. Of de partner wist van het misdrijf toen hij of zij de relatie begon met de klager
7. Of er kinderen zijn, en wat hun leeftijd is
8. De ernst van de moeilijkheden die de partner zal ondervinden in het land waarheen de klager zal worden uitgewezen.
De Grote Kamer verfijnde deze rechtspraak in het arrest Xxxx v. Nederland van 2006.
Het Hof voegde aan het lijstje uit het arrest Xxxxxxx twee criteria toe die al impliciet in de bestaande criteria zouden vervat zitten.
1 . het belang en het welzijn van de kinderen, namelijk de ernst van de moeilijkheden voor de kinderen in het land waarheen de klager zal worden uitgewezen
2. de sterkte van de sociale, culturele en gezinsbonden met het gastland en het land van herkomst .
De bovenstaande criteria werden niet allemaal afgetoetst aan het belang van het beschermen van de openbare orde.
Waar verwerende partij stelt dat de twee meerderjarige kinderen van verzoeker, niet tot zijn gezinskern behoren, is dit foutief.
Verzoeker verwijst naar de vaste rechtspraak van het EVRM, die stelt dat ook de relatie tussen ouder en meerderjarige kinderen beschermd wordt.
Teneinde een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen tussen ouders en meerderjarige kinderen of meerderjarige broers/zussen, dient er sprake te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. In het arrest Xxxxxxx (XXXX 0 0 xxxxxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxxxxx x. Xxxxxxxxx, par. 33) stelt het EHRM dat betrekkingen tussen ouders en meerderjarige kinderen "ne bénéficieront pas nécessairement de la protection de l'article 8 de la Convention sans que soit démontrée l'existence d'éléments supplémentaires de dépendance, autres que les liens affectifs normaux" (vrije vertaling: niet noodzakelijk de bescherming van artikel 8 van het Verdrag genieten zonder dat het bestaan is aangetoond van bijkomende elementen van afhankelijkheid die anders zijn dan de gewone affectieve banden).
Xxxxxxxxxx zoon en diens twee minderjarige kinderen wonen bij verzoeker in. Het gaat om een jongeman, die nog afhankelijk is van zijn ouders en bij hen woont.
Er is weldegelijk een gezinsbond tussen verzoeker en zijn oudste zoon I.
Verwerende partij kan zelf vaststellen dat de ouders en broers en zussen van verzoeker nog steeds in ons land verblijven. Zij heeft alle informatie daarover in haar bezit.
Bij het CGVS verklaarde verzoeker dat zijn grootmoeder in België is gestorven en begraven. De moeder van verzoeker heeft intussen de Belgische nationaliteit en woont in Schoten. Dit heeft uiteraard meer
belang in de zin van zijn band met haar als wanneer zij gestorven zou zijn. Er is geen enkele reden waarom verzoeker dan ook hierover zou liegen. Het gaat om een vergissing of verkeerde vertaling.
De broers van verzoeker, die hun verblijfsrecht verloren, verblijven niet in het land van herkomst. Zij hebben immers hier hun gezin, hetgeen voor hen (begrijpelijk) belangrijker is dan de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken, die stelt dat zij moeten terugkeren.
De kinderen en echtgenote van verzoeker beschikken allemaal over de vluchtelingenstatus en het verblijfsrecht van onbeperkte duur.
Met de impact van de bestreden beslissing op de echtenote en de kinderen van verzoeker werd geen rekening gehouden.
De loutere vermelding
"Hoewel het vaststaat dat u een gezinsleven in België onderhoudt en deze beslissing een impact op uw gezinsleven en uw gezinsleden kan hebben, merken we op dat dit gezinsleven u er klaarblijkelijk niet van weerhouden heeft om herhaaldelijk strafbare feiten van openbare orde te plegen. " kan niet gelden als rekening houden met het belang van de echtgenote en kinderen van verzoeker en met de gevolgen van de bestreden beslissing op hen.
Ook de volgende paragraaf:
"Indien deze beslissing een zekere negatieve impact heeft op uw gezinsleven of op uw gezins- en familieleden, merken we dan ook op dat deze volledig toe te wijzen zijn aan uw eigen persoonlijk gedrag waarvoor u de volledige verantwoordelijkheid draagt. U heeft zichzelf bezoldigd aan bijzonder ernstige feiten die geleid hebben tot de situatie waarin u nu verkeert. Bovendien heeft deze beslissing enkel betrekking op u en niet op uw echtgenote of kinderen. Het is in het hoger belang van uw minderjarige kinderen om in België bij de moeder te blijven. Zij behouden hun vluchtelingenstatus en bijgevolg ook hun verblijfsrecht van onbeperkte duur. Uw kinderen kunnen hun recht op onderwijs en alle andere kinderrechten onverminderd blijven uitoefenen."
toont niet aan dat er nagegaan is wat de gevolgen van de bestreden beslissing zijn op het leven van de echtgenote en de kinderen van verzoeker.
Er dient dan ook vastgesteld te worden dat de bestreden beslissing met hun belang en met de impact van de bestreden beslissing op hun leven, geen rekening heeft gehouden.
Verzoeker verwijst naar de overwegingen in de zaak Xxxxxxxxxx x. Duitsland van het Hof van Justitie (HvJ 23 november 201 0, nr. C-l 45/09 Duitsland/Xxxxxxxxxxx (Grote Kamer)).
Dit arrest vraagt om een rigoureus onderzoek naar de evenredigheid van de maatregel ten opzichte van integratie, familieleven en andere bindingen met het land.
"48 Daarnaast wordt in artikel 27, lid 2, van richtlijn 2004/38 benadrukt dat het gedrag van de betrokkene een reële en actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving of van de betrokken lidstaat moet vormen, dat eerdere strafrechtelijke veroordelingen als zodanig geen reden vormen voor om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen, en dat motiveringen die losstaan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen niet mogen worden aangevoerd.
49 Een verwijderingsmaatregel moet derhalve gebaseerd zijn op een individueel onderzoek van het voorliggende geval (zie met name arrest Xxxxxx e.a., reeds aangehaald, punt 74) en kan slechts gerechtvaardigd zijn om dwingende redenen van openbare veiligheid in de zin van artikel 28, lid 3, van richtlijn 2004/38, indien een dergelijke maatregel, gelet op de uitzonderlijke ernst van de bedreiging, noodzakelijk is voor de bescherming van de belangen die hij veilig wil stellen, mits dit doel niet kan worden bereikt met minder stringente maatregelen, gelet op de duur van het verblijf van de burger van de Unie in de gastlidstaat en in het bijzonder de ernstige negatieve consequenties die een dergelijke maatregel kan meebrengen voor burgers van de Unie die werkelijk in de gastlidstaat zijn geïntegreerd.
50 Bij de toepassing van richtlijn 2004/38 moet meer in het bijzonder een afweging plaatsvinden tussen enerzijds het uitzonderlijk karakter van de dreiging van aantasting van de openbare veiligheid wegens
het persoonlijke gedrag van de betrokkene, zo nodig beoordeeld ten tijde van het verwijderingsbesluit (zie met name arrest van 29 april 2004, Xxxxxxxxxxxx en Xxxxxxx, X-482/01 en C- 493/01, Jurispr. blz. 1- 5257, punten 77-79), afgemeten aan met name de opgelegde en de ten uitvoer gelegde straffen, de mate van betrokkenheid bij de criminele activiteiten, de omvang van de schade en eventueel het recidivegevaar (zie in die zin met name arrest van 27 oktober 1977, Xxxxxxxxxx, 30/77, Jurispr. blz. 1999, punt 29), en anderzijds het risico dat de sociale herintegratie van de burger van de Unie in de lidstaat waar hij daadwerkelijk is geïntegreerd in gevaar wordt gebracht, terwijl deze herintegratie niet alleen in het belang van die burger is maar ook in dat van de Europese Unie in het algemeen, zoals door de advocaat-generaal in punt 95 van zijn conclusie is opgemerkt.
51 De opgelegde straf moet in aanmerking worden genomen als een van de factoren in dit geheel. Een veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf jaar kan niet automatisch leiden tot een verwijderingsbesluit zoals in de nationale wetgeving voorzien, zonder dat de in het vorige punt beschreven factoren worden afgewogen, en het is aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is geweest.
52 In het kader van die beoordeling moet rekening worden gehouden met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, aangezien redenen van algemeen belang slechts dan kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van een nationale maatregel die de gebruikmaking van het vrije personenverkeer belemmert, wanneer de betrokken maatregel rekening houdt met dergelijke rechten (zie met name arrest Xxxxxxxxxxxx en Xxxxxxx, reeds aangehaald, punten 97-99), in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de individuele vrijheden (zie met name arrest van 5 oktober 2010, Meß, C-400/10 PPU, nog niet gepubliceerd in de Xxxxxxxxxxxxxx, xxxx 00, xx XXXX, xxxxxx Xxxxxx xxxxx Xxxxxxxxxx [GC] van 23 juni 2008, Recueil des arrêts et décisions 2008, § 61 e.vj.
53 Om te beoordelen of de voorgenomen inmenging evenredig is aan het nagestreefde legitieme doel, in casu de bescherming van de openbare veiligheid, moet met name rekening worden gehouden met de aard en de ernst van het gepleegde strafbare feit, de duur van het verblijf van de belanghebbende in de gastlidstaat, de tijd die is verstreken sinds het strafbare feit is gepleegd en het gedrag van de belanghebbende in die periode, alsook de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden met de gastlidstaat. Waar het een burger van de Unie betreft die zijn kindertijd en jeugd grotendeels, zo niet geheel, in de gastlidstaat heeft doorgebracht, zullen zeer gegronde redenen moeten worden aangevoerd om de verwijderingsmaatregel te rechtvaardigen (zie in die zin met name arrest Xxxxxx tegen Oostenrijk, reeds aangehaald, § 71-75).
54 Hoe dan ook, daar het Hof heeft verklaard dat een lidstaat in verband met de handhaving van de openbare orde het gebruik van verdovende middelen als een zodanig gevaar voor de samenleving kan beschouwen dat ten aanzien van buitenlanders die de wetgeving inzake verdovende middelen overtreden, bijzondere maatregelen gerechtvaardigd zijn (zie arrest van 19 januari 1 999, Xxxxx, X- 348/96, Jurispr. blz. 1-1 1, punt 22, en arrest Xxxxxxxxxxxx en Xxxxxxx, reeds aangehaald, punt 67), moet worden geconcludeerd dat de georganiseerde drugshandel a fortiori onder het begrip openbare orde valt, zoals bedoeld in artikel 28, lid 2, van richtlijn 2004/38.
55 Het is aan de verwijzende rechter om met inaanmerkingneming van alle vorengenoemde factoren na te gaan of het gedrag van Xxxxxxxxxxx binnen de „ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid" in de zin van artikel 28, lid 2, van richtlijn 2004/38, dan wel binnen de „dwingende redenen van openbare veiligheid" van artikel 28, lid 3, van deze richtlijn valt, en of de voorgenomen verwijderingsmaatregel eerdergenoemde voorwaarden in acht neemt. "
De belangenafweging gebeurde niet afdoende in casu.
- Met betrekking tot het hoger belang van het kind
Xxxxxxxxx heeft bij zijn hoorrecht ingeroepen dat hij nodig is om voor de kinderen te zorgen. Xxxxxxxxx heeft 9 kinderen, waarvan er 8 thuis wonen. De vrouw van verzoeker is analfabete en kan de kinderen niet helpen met hun huiswerk. Verschillende van de kinderen gaan naar het buitengewoon onderwijs, omdat zij leerproblemen hebben. Ondersteuning bij schoolwerk van een ouder is onontbeerlijk.
Er is op geen enkel moment geantwoord op deze bezorgdheid van verzoeker. Xxxxxxxxx kan zijn vrouw niet alleen laten met zeven minderjarige kinderen en twee kleinkinderen.
Verweerder is gehouden rekening te houden met de concrete omstandigheden van de betrokken kinderen. Hier gebeurde dat niet. De leeftijden of specifieke medische of leerproblemen van de kinderen worden niet gemeld. De kinderen zijn uiteraard ook niet gehoord.
Verweerder dient rekening te houden met de concrete omstandigheden van de kinderen, zoals hun leeftijd, hun situatie in het gastland, eventuele moeilijkheden die zij zullen ondervinden in het land van herkomst en de mate waarin zij afhankelijk zijn van verzoeker.
In casu zijn alle kinderen erkend als vluchteling. Zij kunnen niet terugkeren om eventueel hun vader te gaan bezoeken.
Er is geen onderzoek gebeurd naar de concrete situatie van de kinderen en de problemen die zij zouden ondervinden bij terugkeer van hun vader naar het land van herkomst. De impact hiervan op het hoger belang van de kinderen werd niet onderzocht.
De belangen van minderjarige kinderen moeten in concreto worden afgewogen. Dit volgt uit de internationale verplichtingen, waartoe België zich engageerde wanneer het Kinderrechtenverdrag werd ondertekend. Die afweging gebeurde hier niet.
De noodzaak tot een onderzoek naar de familiale belangen dringt zich tevens op op grond van artikel 23
§2 van de Vreemdelingenwet.
In casu gaat het om 7 minderjarige kinderen, waarvan de jongste zes jaar is. Bovendien zijn er ook de twee kleinkinderen die in het gezin wonen.
Het is onmogelijk om vanuit Servië of Kosovo die rol nog verder te zetten of zelfs een relatief normaal contact te hebben met alle kinderen.
De bestreden beslissing heeft een grote invloed op het leven van de kinderen en kleinkinderen van verzoeker.
Xxxxxxxxx neemt zijn plichten als vader zeer serieus, ook al heeft hij inderdaad zijn zoon geslagen. Hij heeft spijt van deze feiten en dit is sindsdien nooit meer voorgevallen.
Vastgesteld dient te worden dat ondanks de twee correctionele veroordelingen (schuldig verzuim en slagen) met betrekking tot zijn kinderen, het gezin van verzoeker nooit in aanraking is gekomen met het jeugdparket. Het parket heeft nooit geoordeeld dat de situatie van de kinderen van verzoeker problematisch is of dat de ouders hun ouderlijke plicht niet naleven.
Dit mag verbazen gelet op de veroordelingen en gelet op de gedurende 7 jaar zeer precaire situatie van het gezin, dat zonder papieren leefde en dus in bittere armoede, met al hetgeen dit veroorzaakt.
Daaruit kan men redelijkerwijs afleiden dat het openbaar ministerie is gerustgesteld door de instelling van de ouders, die hun kinderen zo goed mogelijk ondersteunen .
Uit de beslissing blijkt niet dat er gezocht is naar een evenwicht tussen het recht op gezinsleven van verzoeker én van zijn gezinsleden, en van het hoger belang van het kind langs de ene kant, en de bescherming van de openbare orde aan de andere kant.
Nochtans is België verdagspartij bij het Kinderrechtenverdrag, dat ook aan minderjarige onmiskenbaar rechten verleent, wanneer een beslissing wordt genomen die hen nadeel bezorgt.
Verzoeker verwijst naar de relevante artikelen van het Kinderrechtenverdrag, getekend te New York op 20 november 1 989 en geratificeerd door België.
In de preambule staat:
"The States Parties to the present Convention, ...
Convinced that the family, as the fundamental group of society and the natural environment for the growth and well-being of all its members and particularly children, should be afforded the necessary protection and assistance so that it can fully assume its responsibilities within the community Recognizing that the child, for the full and harmonious development of his or her personality, should grow up in a family environment, in an atmosphere of happiness, love and understanding, ...
Have agreed as follows: ... Artikel 3 stelt:
1. In all actions concerning children, whether undertaken by public or private social welfare institutions, courts of law, administrative authorities or legislative bodies, the best interests of the child shall be a primary consideration.
2. States Parties undertake to ensure the child such protection and care as is necessary for his or her well¬being, taking into account the rights and duties of his or her parents, legal guardians, or other individuals legally responsible for him or her, and, to this end, shall take all appropriate legislative and administrative measures.
3. States Parties shall ensure that the institutions, services and facilities responsible for the care or protection of children shall conform with the standards established by competent authorities, particularly in the areas of safety, health, in the number and suitability of their staff, as well as competent supervision.
Artikel 6 stelt:
2. States Parties shall ensure to the maximum extent possible the survival and development of the child.
Artikel 7 stelt:
1. The child shall... have the right from birth... to know and be cared for by his or her parents...
Artikel 9 stelt:
1. States Parties shall ensure that a child shall not be separated from his or her parents against their will, except when competent authorities subject to judicial review determine, in accordance with applicable law and procedures, that such separation is necessary for the best interests of the child. ...
Artikel 18 stelt:
I. States Parties shall use their best efforts to ensure recognition of the principle that both parents have common responsibilities for the upbringing and development of the child. Parents or, as the case may be, legal guardians, have the primary responsibility for the upbringing and development of the child. The best interests of the child will be their basic concern. ...
Artikel 27 stelt:
1. States Parties recognize the right of every child to a standard of living adequate for the child's physical, mental, spiritual, moral and social development.
2. The parent(s) or others responsible for the child have the primary responsibility to secure, within their abilities and financial capacities, the conditions of living necessary for the child's development.
3. States Parties, in accordance with national conditions and within their means, shall take appropriate measures to assist parents and others responsible for the child to implement this right. "
Er is in de bestreden beslissing slechts een summiere motivering te vinden over het belang van het kind.
Deze motivering gaat echter niet na in hoeverre de verwijdering van verzoeker een invloed heeft op de kinderen en of deze invloed redelijk.
Het Kinderrechtenverdrag maakt echter deel uit van de Belgische rechtsorde, en heeft wat betreft de bovenstaande artikelen directe werking. Het Kinderrechtenverdrag gaat verder dan art 8 EVRM en stelt voorop dat kinderen bij hun ouders horen. Scheiding van beide, gezien de kwetsbare positie van kinderen, kan alleen als dit in hun belang is.
Bij alle maatregelen die kinderen betreffen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
Het Kinderrechtenverdrag hecht veel belang aan het recht van kinderen om door beide ouders opgevoed te worden. Een andere beslissing kan maar indien deze in het belang van het kind zou zijn.
De bestreden beslissing schendt duidelijk artikel 1 8 van het Kinderrechtenverdrag.
Er is geen enkele rekening gehouden met de gevolgen die de bestreden beslissing heeft op de kinderen en kleinkinderen van verzoeker.
Zij zullen van hun vader en grootvader gescheiden zijn en zullen elkaar slechts zeer beperkt kunnen zien.
Dit is in strijd met de artikelen 7, 9 en 18 van het Kinderrechtenverdrag. De hechte band tussen vader en kinderen zal verloren gaan.
Dit is uiteraard niet in het belang van het kind.
Dat het hoger belang van het kind in rekening genomen dient te worden bij beslissingen tot weigering van verblijf, blijkt ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Verzoeker verwijst naar de zaak Xxxxxx t. Oostenrijk ((Verzoekschrift no. 1638/03 van 13 juni 2008):
"58. The Court would wish to make explicit two criteria which may already be implicit in those identified in the Boultif judgment:
- the best interests and well-being of the children, in particular the seriousness of the difficulties which any children of the applicant are likely to encounter in the country to which the applicant is to be expelled;
- the solidity of social, cultural and family ties with the host country and with the country of destination.
As to the first point, the Court notes that this is already reflected in its existing case law (see, for example, §en v. the Netherlands, no. 31465/96, § 40, 21 December 2001, and Tuquabo-Tekle and Others v. the Netherlands, no. 60665/00, § 47, 1 December 2005) and is in line with the Committee of Ministers' Recommendation Rec(2002)4 on the legal status of persons admitted for family reunification (see paragraph 38 above)."
Xxxxxxxxx brengt zijn kinderen naar school en helpt hen met het schoolwerk. Hij is een zeer betrokken vader.
Een einde stellen aan de band tussen vader en kind is in strijd met het Kinderrechtenverdrag, waar België partij bij is en dat, wat betreft de hier relevante artikelen, directe werking heeft.
De bestreden beslissing dient om deze reden vernietigd te worden.
Met betrekking tot de banden van verzoeker met het land van oorsprong Verzoeker verblijft sinds 2000 in België met zijn gezin.
Hij is afkomstig van Mitrovice in Kosovo.
Xxxxxxxxx heeft echter niet eens de nationaliteit van Kosovo. Dit land bestond niet op moment dat hij vertrokken is. Verzoeker is er niet geregistreerd. Hij heeft geen verblijfsrecht in zijn land van herkomst.
Dat betekent dat verzoeker dient 'terug te keren' naar een land waar hij nooit woonde, waarvan hij de taal niet spreekt en waar hij bovendien deel uitmaakt van een vervolgde minderheid, (cfr. Infra)
De heer S. heeft geen enkel contact meer met zijn land van herkomst. Hij verliet het land in 1 998- 1 999. Sindsdien is er heel wat veranderd in ex-Yougoslavië. De heer S. heeft nooit gevraagd om de Servische of Kosovaarse nationaliteit. Hij is niet langer staatsburger.
Het land van herkomst van de heer S. bestaat niet meer.
Hij werd geboren in Mitrovice in het huidig Kosovo en verliet de regio alvorens Kosovo (opnieuw) een onafhankelijke staat werd.
Over de situatie in Servië kan hetzelfde gezegd worden als over Kosovo. De COI-focus toont niet aan dat de situatie duurzaam veranderde, en al zeker niet in vergelijking met 2007.
Xxxxxxxxx woonde nooit in Servië. Hij had de Joegoslavische nationaliteit wanneer hij werd geboren.
Tenslotte is er de bestaande discriminatie van Roma, die nog steeds zeer ernstig is. De groep leeft gemarginaliseerd, zonder uitzicht op verbetering. Verzoeker verwijst deze keer naar de situatie in Servië. Er is bij voorbeeld geen kans dat hij hulp zal krijgen een woning te vinden. Hij verwijst naar een rapport van de organisatie Civil Rights Defenders van 2017.
Op pagina 18-19 van dit rapport vinden we een algemeen beeld van het onbestaande huisvestingsbeleid in Servië aangaande Roma gezinnen en leest men dat ondanks de ontwikkelde beleidsplannen, er geen verandering is:
"Many of the stipulations in policies and laws referring to the improvement of the housing situation of Roma have not been implemented. Further, available funds earmarked for the improvement of the housing situation have not been fully used and the information on proposed measures and available opportunities do not always reach the local level - the local authorities and Romani communities On
the other hand, "forward looking" planning of social housing programmes for very vulnerable families, including Roma, do not exist, and in general the criteria and eligibility scoring established for the selection of beneficiaries makes it more difficult for vulnerable families, in particular Roma, to receive social housing apartments. (. )
Het rapport stelt specifiek over "terugkeerders": "Many returnees might have no accommodation upon return and will have problems in generating sufficient income to survive"(eiaën onderlijning)
Ook in de (nabije) toekomst is geen verandering te verwachten: op pagina 1 9-20 leest men:
"The Action Plan for Chapter 23 (in the framework of the accession process to the European Union) foresees only activities in the field of education for children who were returned from Western Europe, however, not in the field of housing. "
In de waaier maatregelen die Servië moet nemen om te kunnen toetreden tot de Europese Unie, zijn dus zaken opgenomen betreffende het onderwijs van kinderen die terugkeren uit West-Europa, maar er wordt niets voorzien inzake huisvesting.
Zonder woning, kan men niet op een menswaardige wijze leven: er zal geen toegang zijn tot gezondheidszorg, basishygiëne, noch onderwijs. Dit is manifest een situatie in de zin van de artikelen 48/3 en 48/4 Vreemdelingenwet.
Op pagina 23 vinden we hierover het volgende:
"The health status of Roma is very much determined by their housing situation and the environment of most of the neighbourhoods. CAHROM [Ad hoc committee of Expert on Roma Issues] emphasises in the 2013 report that "environmental problems (lack of sewerage system, solid waste disposal, air pollution, lack of open space/ ventilation of the settlement space, etc.) of not legalised settlements have a consequence on the health and life expectancy of Roma, (eigen onderlijning)
Het rapport onderstreept uitdrukkelijk dat de hulpprogramma's gevraagd door de Europese Unie, in de praktijk niet worden toegepast. Op pagina's 25-26 lezen we dat de hulpprogramma's in de praktijk voor terugkerende kinderen dat de hulpprogramma's manifest onvoldoende zijn en dat in het bijzonder het lot van terugkerende kinderen bijzonder verontrustend is:
"NGOs working on the issue of readmission note the gap between the legal and policy framework and its implementation in reality. Returnees still face problem with access to housing and to education. The situation of children who are returned to Serbia is particularly worrying. Many children were born or socialised in Western Europe and often do not speak Serbian at all and there are only a few support programmes for the returning children in place. The lack of implementation of the Law on Management of Migration is not least demonstrated by a report on Vojvodina which analyses in detail the application of the policies for returnees at local level. While 31 municipalities adopted local action plans for the integration of returnees (out of 44 municipalities participating in the survey), only thirteen provided funds from the municipal budget." (eigen onderlijning)
En tweede belangrijk rapport omtrent de opvolging van de hulpprogramma's is deze van de Europese Commissie zelf daterend van 1 7.04.201 8. Dit rapport kadert in de vraag van Servië om te kunnen toe treden tot de Europese Unie. Servië is volgens de EU echter nog niet in orde met haar bescherming van fundamentele rechten en kan dus nog steeds niet toe treden.
Het rapport stelt in zijn inleiding het volgende:
"Since the opening of Serbia's accession negotiations in January 201 4, 1 2 out of 35 chapters have been opened, two of which provisionally closed. The overall pace of negotiations will continue to depend on Serbia's progress in reforms and in particular on a more intense pace of reforms on rule of law and in the normalisation of its relations with Kosovo.
The European Council granted Serbia the status of candidate country in 2012. The Stabilisation and Association Agreement (SAA) between Serbia and the EU entered into force in September 201 3. Serbia continued to implement the SAA, although a number of new compliance issues have emerged over the last year."
Dit rapport stelt duidelijk dat Servië weliswaar zijn wetgeving heeft aangepast, maar dat de implementatie in de praktijk aangaande de fundamentele rechten van de Roma bevolking vaak dode letter is.
Op pagina 23 staat het volgende te lezen, aangaande fundamentele rechten (algemeen):
The legislative and institutional framework for upholding human rights is in place. However, consistent and efficient implementation of legislation and policies throughout the country is urgently needed. In addition to making substantial efforts to uphold freedom of expression, Serbia needs to address the shortcomings outlined below and in particular:
- strengthen human rights institutions and guarantee their independence, including via the allocation of the necessary financial and human resources;
- step up actions to protect the rights of the groups facing discrimination, including lesbian, gay, bisexual, transgender and intersex (LGBTI) persons, persons with disabilities, people with HIV/AIDS and other vulnerable groups: actively pursue investigation, prosecution and convictions for hate- motivated crimes;
- give higher priority to the rights of the child: develop a national action plan for children and a national action plan to address violence against children; improve coordination and oversight of the child protection system and ensure that existing legislation and policies are effectively implemented; address the violations taking place in institutions;
- develop a comprehensive approach for the protection of national minorities by implementing its action plan on national minorities consistently across the country and amending the legal framework by means of an inclusive, transparent and efficient process;
- efficiently implement and monitor the strategy and action plan for Roma inclusion.
Over de non discriminatie leest men op de pagina 27 het volgende:
Non-discrimination legislation: Concerns remain on the implementation of the national anti- discrimination strategy (2014-2018), which has now expired and a new one has not been adopted yet.
(…)
The groups most discriminated against are women, persons with disabilities, Roma, LGBTI persons, people with HIV/AIDS and the elderly. Human rights defenders, together with LGBTI persons, often face hate speech, threats and violence. These abuses should be promptly and properly investigated, prosecuted and sanctioned.
Over het wettelijk kader over de bescherming van minderheden staatt te lezen op p.28:
"Some regions inhabited predominantly by national minorities remain among the most underdeveloped. The implementation of the action plan for the realisation of the rights of national minorities must be sped up and coordination and inclusion of stakeholders improved. "
Op pagina 28 staat het volgende inzake kinderrechten:
"On the rights of the child, the National Plan of Action for Children expired in 2015. The functioning of the National Council for Child Rights has been erratic. Ensuring more effective coordination and oversight of the child protection system should be prioritised and efforts made to ensure that policies are uniformly implemented. Statistical data on vulnerable groups are still not disaggregated, particularly on Roma children and children with disabilities. Violence against children remains a concern and a national strategy on this issue is lacking."
Op pagina 29 wordt ingegaan op de socio-economische situatie van de Roma bevolking:
A strategy for social inclusion of Roma 201 6-2025, together with an action plan has been adopted. A body was set up to monitor the implementation of the strategy but it rarely meets.
However, they still face barriers and lack adequate support in education. In 201 7, only 1 7 % of marginalised Roma children attended kindergartens. Drop outs remain high, especially for Roma girls and only 1 4 % of Roma youth complete secondary education, one of the lowest rates in the Western Balkans.
The percentage of those completing tertiary education remains extremely low. Segregation in education needs to be addressed. Marginalised Roma have low employment rates and the situation is worsening since 2011. Informal employment continues to be high among the marginalised Roma population, and the informality gap is the highest in the region. Further measures to facilitate the transition from education to the labour market are thus needed. In addition, Roma, are still underrepresented in public administration. The Law on Housing and Building Maintenance, regulating evictions and relocations, has come into force. An assessment for the legalisation of existing settlements should be carried out. The Ministry of Construction has provided some improvement of living conditions in informal settlements in 1 1 municipalities. These efforts should increase as many Roma households have no access to drinking water or connection to the sewage system."
Dat een terugkeer zeer moeilijk is gezien het om een gezin van 4 kinderen met alleenstaande moeder gaat, blijkt ook uit de erkende discriminatie van vrouwen in het rapport, pagina 27: "Women with disabilitiesolder, rural and Roma women continued to be among the most discriminated against in society. The role of the media in perpetuating gender stereotypes and minimising gender-based violence remains a source of concern. Greater efforts should be made to change social attitudes to the roles and responsibilities of women and men." 8 (eigen onderlijning)
Verzoeker kan niet terugkeren omwille van de ernstige discriminatie van Roma.
De blijvende discriminatie, rechteloosheid en marginalisering van Roma in Servië en Kosovo verzetten zich ertegen dat de heer S. zou terugkeren.
Met de bovenstaande elementen werd bij het nemen van de bestreden beslissing geen rekening gehouden.
- Met betrekking tot de integratie van verzoeker
Xxxxxxxxx vraagt om gehoord te worden op de zitting van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in het Nederlands.
Verzoeker spreekt Nederlands.
Dit neemt niet weg dat hij moeilijke zaken niet altijd gemakkelijk begrijpt. Hij is een man die geen opleiding genoten heeften beperkt gealfabetiseerd is. Men moet verzoeker zaken verschillende keren uitleggen vooraleer hij ze begrijpt.
Het is wellicht in dat kader dat de dokter van verzoeker vraagt om bijstand van een tolk.
Verzoeker wenst de kans te krijgen om voor Uw Raad te demonstreren dat hij het Nederlands weldegelijk machtig is.
Verzoeker is een man afkomstig uit een cultuur die het schrift niet kent. Hij hecht geen enkel belang aan documentatie.
Xxxxxxxxx verhuisde recent en heeft bij die gelegenheid al zijn documentatie weggegooid. Dat is de reden waarom verzoeker geen enkel document kan voorleggen met betrekking tot zijn tewerkstelling, zijn opleidingen en zijn integratie.
Uit het dossier blijkt echter dat verzoeker weldegelijk geïntegreerd is in de Belgische samenleving.
- Met betrekking tot de medische problemen van verzoeker
De heer S. heeft ernstige rugklachten. Deze hebben onder meer te maken met de discriminatie en rechteloosheid die hij gekend heeft als jongere. Hij heeft te weinig vitaminen gekregen, waardoor hij een zwakke gezondheid heeft.
De heer S. heeft gezondheidszorg nodig. Deze zal hij niet krijgen in Kosovo of in Servië. De discriminatie bij gezondheidszorg is groot en verzoeker heeft geen enkel recht op gebouwd in de sociale zekerheid van deze landen.
De heer S. is intussen invalide geworden. Hij kan moeilijk lopen en heeft veel pijnklachten. Hij moet veel rusten omdat hij uitgeput is van de pijn en de medicatie.
Daarbij komt dat hij recent Corona opliep. Hij is daar niet van genezen. Hij is zeer snel moe en heeft nog steeds ademhalingsproblemen.
De heer S. kan niet reizen, omdat hij niet lang mag en kan stilzitten.
Bij terugkeer in Kosovo of Servië zal de heer S. dubbel gediscrimineerd worden: als Roma en als invalide.
In het rapport The Wall of Anti-Gypsyism-Roma in the Republic of Serbia van Civil rights Defenders (2018), kan men lezen:
"The health situation in Romani communities is poor and Roma experience unequal access to health care sen/ices due to a combination of ethnic discrimination, poverty and social exclusion factors."
Dit maakt een dwingende reden uit om te weigeren naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had terug te keren.
Met betrekking tot het privéleven van verzoeker
Bij de evenredigheidstoets dient rekening gehouden te worden met het privéleven van verzoeker.
Verzoeker verblijft sedert 21 jaar in België. Hij heeft hier zijn familieleden, vrienden en kennissen. Hij werkte hier en volgde hier opleidingen.
Verzoekers privéleven is dus eveneens geschonden door de bestreden beslissing. Verzoeker verwijst naar de rechtspraak van het EHRM, bij voorbeeld in de zaak Xxxxxx t. Oostenrijk (Verzoekschrift no. 1638/03), 23 juni 2008), waarin wordt gesteld met betrekking tot privéleven:
"However, as Article 8 also protects the right to establish and develop relationships with other human beings and the outside world and can sometimes embrace aspects of an individual's social identity, it must be accepted that the totality of social ties between settled migrants and the community in which they are living constitutes part of the concept of "private life" within the meaning of Article 8. Regardless of the existence or otherwise of a "family life", the expulsion of a settled migrant therefore constitutes an interference with his or her right to respect for private life.
It will depend on the circumstances of the particular case whether it is appropriate for the Court to focus on the "family life" rather than the "private life" aspect (see Uner, cited above, § 59).
64. Accordingly, the measures complained of interfered with both the applicant's "private life" and his "family life".
65. Such interference will be in breach of Article 8 of the Convention unless it can be justified under paragraph 2 of Article 8 as being "in accordance with the law", as pursuing one or more of the legitimate aims listed therein, and as being "necessary in a democratic society" in order to achieve the aim or aims concerned."
En verder:
58. (...)
As to the second point, it is to be noted that, although the applicant in the case of Xxxxxxx was already an adult when he entered Switzerland, the Court has held the 'Boultif criteria' to apply all the more so (à plus forte raison) to cases concerning applicants who were born in the host country or who moved there at an early age (see Xxxxxxx v. France, no. 52206/99, §31, 15 July 2003). Indeed, the rationale behind making the duration of a person's stay in the host country one of the elements to be taken into account lies in the assumption that the longer a person has been residing in a particular country the stronger his or her ties with that country and the weaker the ties with the country of his or her nationality will be. Seen against that background, it is self-evident that the Court will have regard to the special situation of aliens who have spent most, if not all, of their childhood in the host country, were brought up there and received their education there.
(...)
73. In turn, when assessing the length of the applicant's stay in the country from which he or she is to be expelled and the solidity of the social, cultural and family ties with the host country, it evidently makes a difference whether the person concerned had already come to the country during his or her childhood or youth, or was even born there, or whether he or she only came as an adult. This tendency is also reflected in various Council of Europe instruments, in particular in Committee of Ministers Recommendations Rec(2000) 15 and Rec(2002)4 (see paragraphs 34-35 above).
74. Although Article 8 provides no absolute protection against expulsion for any category of aliens (see Uner, cited above, § 55), including those who were born in the host country or moved there in their early childhood, the Court has already found that regard is to be had to the special situation of aliens who have spent most, if not all, of their childhood in the host country, were brought up there and received their education there (see Uner, § 58 in fine).
75. In short, the Court considers that for a settled migrant who has lawfully spent all or the major part of his or her childhood and youth in the host country very serious reasons are required to justify expulsion. This is all the more so where the person concerned committed the offences underlying the expulsion measure as a juvenile."
Verzoeker was in het bezit van een verblijfskaart van onbepaalde duur Verzoeker verblijft dus meer dan twintig jaar lang in België.
Het wordt niet betwist dat hij in deze lange periode sociale relaties in België heeft aangeknoopt en het centrum van zijn belangen hier heeft gevestigd.
Om de noodzakelijkheid van de beslissing na te gaan, moet men een evenredigheidstoets doen.
De RvV moet aan de hand van de bestreden beslissing kunnen onderzoeken dat de administratieve overheid heeft afgewogen of er een evenwicht bestaat tussen de belangen van de verzoekende partij en de belangen van de Belgische staat.
Noch uit de voorgelegde stukken, noch uit de motivering van de beslissing blijkt dat zo'n afweging op een ernstige wijze is gebeurd.
Op basis van alle inlichtingen die de verwerende partij had gekregen, mocht verwacht worden dat dit nauwgezet zou gebeuren.
Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dienen alle belangen met elkaar afgewogen te worden, om zo tot een evenredige beslissing te komen.
Verzoeker verwijst naar de rechtspraak in Jeunesse t. Nederland (EHRM, Jeunesse v. the Netherlands, application no. 1 2738/1 0 van 3 oktober 201 4 (Grote Kamer):
115. The Court first and foremost takes into consideration the fact that all members of the applicant's family with the exception of herself are Netherlands nationals and that the applicant's spouse and their three children have a right to enjoy their family life with each other in the Netherlands. The Court further notes that the applicant held Netherlands nationality at birth. She subsequently lost her nationality when Suriname became independent. She then became a Surinamese national, not by her own choice but pursuant to Article 3 of the Agreement between the Kingdom of the Netherlands and the Republic of Suriname concerning the assignment of nationality (see paragraph 62 above). Consequently, her position cannot be simply considered to be on a par with that of other potential immigrants who have never held Netherlands nationality.
116. The Court considers that a second important feature of the instant case is the fact that the applicant has been in the Netherlands for more than sixteen years and that she has no criminal record. Although she failed to comply with the obligation to leave the Netherlands, her presence was nevertheless tolerated for a considerable period of time by the Netherlands authorities, while she repeatedly submitted residence requests and awaited the outcome of appeals. The tolerance of her presence for such a lengthy period of time, during which for a large part it was open to the authorities to remove her, in effect enabled the applicant to establish and develop strong family, social and cultural ties in the Netherlands. The applicant's address, where she has been living for the last fifteen years, has always been known to the Netherlands authorities.
117. Thirdly, the Court accepts, given the common background of the applicant and her husband and the relatively young age of their children, that there would appear to be no insurmountable obstacles for them to settle in Suriname. However, it is likely that the applicant and her family would experience a degree of hardship if they were forced to do so. When assessing the compliance of State authorities with their obligations under Article 8, it is necessary to take due account of the situation of all members of the family, as this provision guarantees protection to the whole family.
118. The Court fourthly considers that the impact of the Netherlands authorities' decision on the applicant's three children is another important feature of this case. The Court observes that the best interests of the applicant's children must be taken into account in this balancing exercise (see above § 109). On this particular point, the Court reiterates that there is a broad consensus, including in international law, in support of the idea that in all decisions concerning children, their best interests are of paramount importance (see Xxxxxxxxx and Xxxxxx v. Switzerland, cited above, § 135, and X v. Latvia, cited above, § 96). Whilst alone they cannot be decisive, such interests certainly must be afforded significant weight. For that purpose, in cases concerning family reunification, the Court pays particular attention to the circumstances of the minor children concerned, especially their age, their situation in the country or countries concerned and the extent to which they are dependent on their parents (see Xxxxxxx- Xxxxx and Others v. the Netherlands, cited above, § 44).
119. Noting that the applicant takes care of the children on a daily basis, it is obvious that their interests are best served by not disrupting their present circumstances by a forced relocation of their mother from the Netherlands to Suriname or by a rupturing of their relationship with her as a result of future separation. In this connection, the Court observes that the applicant's husband provides for the family by working full-time in a job that includes shift work. He is, consequently, absent from the home on some evenings. The applicant - being the mother and homemaker - is the primary and constant carer of the children who are deeply rooted in the Netherlands of which country - like their father - they are nationals.
The materials in the case file do not disclose a direct link between the applicant's children and Suriname, a country where they have never been.
120. In examining whether there were insurmountable obstacles for the applicant and her family to settle in Suriname, the domestic authorities had some regard for the situation of the applicant's children (see paragraphs 23 (under 2.19 and 2.21), 28 and 34 (under 2.4.5) above). However, the Court considers that they fell short of what is required in such cases and it reiterates that national decision- making bodies should, in principle, advert to and assess evidence in respect of the practicality, feasibility and proportionality of any such removal in order to give effective protection and sufficient weight to the best interests of the children directly affected by it (see above § 109). The Court is not convinced that actual evidence on such matters was considered and assessed by the domestic authorities. Accordingly, it must conclude that insufficient weight was given to the best interests of the applicant's children in the decision of the domestic authorities to refuse the applicant's request for a residence permit.
121. The central issue in this case is whether, bearing in mind the margin of appreciation afforded to States in immigration matters, a fair balance has been struck between the competing interests at stake, namely the personal interests of the applicant, her husband and their children in maintaining their family life in the Netherlands on the one hand and, on the other, the public order interests of the respondent Government in controlling immigration. In view of the particular circumstances of the case, it is questionable whether general immigration policy considerations of themselves con be regarded as sufficient justification for refusing the applicant residence in the Netherlands.
122. The Court, whilst confirming the relevant principles set out above (see paragraphs 106- 109), finds that, on the basis of the above considerations (see paragraphs 115-120) and viewing the relevant factors cumulatively, the circumstances of the applicant's case must be regarded as exceptional. Accordingly, the Court concludes that a fair balance has not been struck between the competing interests involved. There has thus been a failure by the Netherlands authorities to secure the applicant's right to respect for her family life as protected by Article 8 of the Convention.
123. There has accordingly been a violation of Article 8 of the Convention.
Deze rechtspraak is ten zeerste relevant, daar ook hier er sprake was van een person die reeds jarenlang gevestigd was in een lidstaat (Nederland), heel haar familie daar had, kinderen met de Nederlandse nationaliteit had, en zou verwijderd worden op grond van openbare orde.
Het Hof maakt de afweging, en komt tot een resultaat dat stelt dat er sprake is van een schending van artikel 8 EVRM.
In casu is duidelijk dat de Belgische overheid de belangenafweging niet afdoende maakte. Met name werd noch het belang van het kind, noch het privéleven van verzoeker en zijn lang verblijf in België, zijn hechte banden met België, zijn gebrek aan banden met Servië en de onmogelijkheid om een familieleven uit te bouwen in Servië met zijn vrouw en negen kinderen, in de weegschaal gelegd.
Verzoeker verwijst in deze naar een arrest van Uw Raad van 20 mei 201 4 dat stelt:
"De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen stelt immers in het arrest 49.830 dd. 22.04.2010 onder andere dat uit artikel 8, tweede lid van het EVRM blijkt dat een inmenging in het privé- en gezinsleven mogelijk is wanneer er een wettelijke basis is en een maatregel nodig is om bepaalde doelstellingen, zoals de bescherming van de openbare orde, te verzekeren.11 Dat de bestreden beslissing een wettelijke basis kent en een legitiem doel nastreeft, wordt niet betwist. Dat er rekening wordt gehouden met de aard en ernst van de strafrechtelijke inbreuken, evenmin. De gemachtigde gaat evenwel geheel voorbij aan het gegeven dat er, aan de hand van de criteria die het EHRM in zijn rechtspraak aangeeft, een correcte en concrete billijke afweging moet worden gemaakt tussen de individuele belangen van de verzoeker, die in het verzoekschrift nader worden geduid, enerzijds, en hef algemeen belang, anderzijds. Uit de bestreden beslissing blijkt een concrete afweging van het algemeen belang van de Belgische staat. Daarentegen kan noch uit de bestreden beslissing noch uit het administratief dossier worden afgeleid dat er voor verzoeker eveneens een concrete afweging van zijn individuele belangen, zoals vereist door artikel 8 van het EVRM, heeft plaats gehad. De gemachtigde beperkte zich tot een zeer algemene stelling ('het familiale en persoonlijke belang van verzoeker is hier dan ook ondergeschikt') die overigens enkel is gesteund op een zeer selectieve lezing van een arrest van de
Raad. Uit dit arrest blijkt immers dat in de betrokken zaak ook de proportionaliteit van de maatregel in concreto, d.i. rekening houdend met de individuele omstandigheden, werd onderzocht. Gezien de vastgestelde eenzijdigheid, Is van een concrete en dus correcte billijke belangenafweging is in deze zaak geen sprake. Een schending van artikel 8 van het EVRM wordt aangetoond.
Ook hier gebeurde de afweging van belangen zeer eenzijdig, waardoor er een schending is van artikel 8 EVRM.
Met betrekking tot de onterechte intrekking van de vluchtelingenstatus
De vluchtelingenstatus van de heer S. werd onterecht ingetrokken. Het beroep tegen de intrekking werd onontvankelijk verklaard, daar er geen enkele mogelijkheid is dat de heer S. zijn verblijfsrecht zou verliezen.
Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan. Een intrekking van verblijf zou dus betekenen dat de Dienst Vreemdelingenzaken het gezag van gewijsde van het arrest van de RW schendt.
Desondanks is de situatie in het land van herkomst niet verbeterd en is de heer S. nog steeds in gevaar. Immers worden Roma nog steeds gediscrimineerd en slecht behandeld.
De heer S. verwijst in eerste plaats naar Wikipedia, waar men leest:
"Romani in Kosovo, today live in constant fear of further ethnic unrest. Romani displaced in North Kosovo are today housed in lead-infested camps in North Kosovska Mitrovca.[9] There is ongoing campaign for rehousing and proper health provisions for the families affected, and a fatality estimate ranges from 27 to 81.
Today, persecution of members of these Roma communities continues, manifested in their systematic exclusion from access to fundamental human rights. Racial discrimination against RAE communities in Kosovo is pervasive, depriving tens of thousands of their dignity. Anti-Gypsy sentiment among the ethnic Albanian majority is widespread. Today, XXX and others considered Gypsies in Kosovo live in a state of pervasive fear, fostered by routine intimidation, verbal harassment, and periodic racist assaults.[4]"[2]
Roma zijn nog steeds slachtoffer van etnische spanningen, die vaak genoeg zeer agressief zijn en waar de politie niet tegen wil en kan beschermen.
Alle internationale beloftes en verklaringen ten spijt, is de situatie niet beter dan in 2007, toen de heer S. werd erkend als politiek vluchteling.
De heer S. verwijst naar het rapport: World Directory of Minorities and Indigenous Peoples - Kosovo : Roma, Ashkali and Egyptians
Roma, Xxxxxxx and Egyptians in Kosovo today are still mired in poverty, lack physical security and freedom of movement. In their makeshift settlements, they lack access to education and public services, including health care, justice, and employment. Unemployment is also a pressing problem for these three communities, with some estimates suggesting levels of more than 90 per cent. For Roma, Xxxxxxx and Egyptians in general, and women in particular, low basic education and high levels of illiteracy also continue to be a problem, compounded by poverty, a lack of resources and long-held cultural views on the role of women. They also face particular disadvantages as they lack political influence and do not, unlike Kosovo's Serbs, have the backing of a kin state. Poverty amongst this group is widespread. Though Roma, Xxxxxxx and Egyptians have a total of four reserved seats in the Kosovo Assembly, they remain excluded from real participation in political life and discussions on the future status of Kosovo.
According to some estimates, as many as 100,000 Roma, Ashkali and Egyptians were displaced during the period of the conflict. Returns have been obstructed as there is no clear framework for resettlement, no housing to replace destroyed homes, and no reintegration policies. Even though in 2013 the Municipal Offices for Communities and Return were established to help in creating the conditions for sustainable return of refugees, displaced persons and repatriated persons, those who have been repatriated are still struggling to access employment, education and health care.
(...)
Research by the ERRC in 201 7 has shown that, despite efforts to support Roma inclusion, many community members still face problems obtaining fundamental rights such as healthcare and social assistance.
Access to education continues to be a major problem, with low attendance, high drop-out rates, limited participation in higher education (especially among girls) and a lack of study materials in their native languages. In addition, many Roma children are enrolled in schools using the curriculum funded by the Republic of Serbia, even though many students may not even able to speak or understand the Serbian language well enough to attend classes. Many children are also discriminated against based on cultural stereotypes and prejudices. "[3]
In een andere update, schrijft dezelfde NGO:
"Many smaller minorities, such as Roma, Ashkali and Egyptians, who were displaced from their homes, have faced severe difficulties in returning. Smaller minorities like Roma also suffer from lack of access to information or to tertiary education in their own languages, and face discrimination, violence and lack of security. Even though the Offices for Communities and Return were established at the municipal level in 2013 to help facilitate the safe return of refugees and displaced persons, those who have been repatriated are still struggling with finding employment, education and health care. These smaller communities face particular issues around social exclusion, discrimination and lack of political representation that remain unaddressed. Following the failure of the 2009-2015 Strategy and Action Plan for the integration of Roma, Askhali and Egyptian communities, a new plan was introduced in 2016 which focuses on improving civil registration, access to housing and public services.
Discrimination, poverty and economic stagnation have meant that many members of minority communities are now leaving Kosovo altogether. Unless reversed, this trend could see the steady migration of minority groups who have other states to migrate to, such as Bosniaks and Turks, who have lived in Kosovo for hundreds of years. For Xxxxxxx, Xxxxxx and Roma, who have no such options of escape, these trends are likely to lead to ingrained poverty and further marginalization for future generations.[4]"
Ook uit de COI-focus : Kosovo Algemene Situatie van 1 0 juli 201 8 van het CGRA blijkt dat de situatie niet verbeterd is sinds 2007. Daarin staat te lezen dat:
Corruptie en omkooppraktijken een groot probleem zijn bij de politie De politie er niet in slaagt om georganiseerde misdaad te vervolgen
Informele machtsstructuren de eigenlijke macht in handen hebben, en de formele macht hier niets tegen kan doen
De rechterlijke macht is kwetsbaar voor politieke beïnvloeding
Fundamentele rechten bestaan formeel, maar zijn in de praktijk niet afdwingbaar omdat er niet voldoende middelen en politieke prioriteit tegenover staat
Elke vooruitgang inzake rechtsbescherming bevindt zich in een beginstadium
De rechtsstaat, met onder meer de onafhankelijkheid van justitie, en de beperkte resultaten van de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie, blijven in 2014 een groot probleem.
Er is enorme gerechtelijke achterstand
De onafhankelijkheid van de Kosovaarse rechters en openbare aanklagers is nog steeds niet gewaarborgd
Zeer concreet is er een groot verschil tussen de wet en de praktijk:
"Volgens het jaarlijkse mensenrechtenrapport van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken (201 7) zijn er burgerlijke rechtsmiddelen voor inbreuken tegen de mensenrechten maar zijn de
slachtoffers niet in staat om zich ervan te bedienen door bureaucratische procedures en de grote gerechtelijke achterstand. 1 1 1 "[5]
Met betrekking dot de situatie van de Roma-minderheid in Kosovo, leest men in de COI-focus het volgende:
" In het Voortgangsrapport van de EC uit 2015 staat dat, ondanks de goede wil van de Kosovaarse autoriteiten, XXX geconfronteerd blijven met verschillende problemen, zoals moeilijke sociaal- economische levensomstandigheden, een gebrek aan onderwijs, slechte gezondheidszorg en discriminatie. "
(…)
De economische toestand in Kosovo blijft ook anno 201 6 precair. De levensomstandigheden van de RAE (Roma, Xxxxxxx en Egyptenaren) blijven moeilijk. Ze krijgen vaak te maken met sociale uitsluiting en discriminatie. Kinderarbeid en kindhuwelijken blijven voorkomen. De toegang tot de arbeidsmarkt is moeilijk en het merendeel van de RAE overleeft via informele werkgelegenheid. 156
(…)
In 2018 schrijft HRW dat er nog steeds Roma-families in informele woonsituaties verblijven. Ze genieten hierbij niet van basisvoorzieningen en lopen het risico uitgezet te worden. HRW schrijft ook over aanhoudende discriminatie en aanhoudende problemen om identiteitsdocumenten te verkrijgen.
"Roma, Ashkali, and Egyptian communities continue to face discrimination [...]. Roma, Xxxxxxx, and Egyptians continue to face problems acquiring personal documents, affecting their ability to access health care, social assistance, and education. There was slow implementation of a new strategy for the integration of Roma, Ashkali, and Egyptian communities. The strategy was adopted in 2016 and focused on improving civil registration, access to housing, education, health care, and employment. Public funds to finance the strategy's programs were lacking." 165
In het Kosovo 201 8 Report van de EC staat dat de situatie van Roma en Ashkali moeilijk blijft
"The situation of Roma and Ashkali communities remains difficult. The new strategy and action plan for 201 7-2021 for their inclusion in Kosovo society was not adopted until April 201 7, 1 6 months after the previous strategy expired. Just before its adoption by the government, the strategy was amended to exclude from its scope the Egyptian community. The European Commission and civil society organisations have expressed concern that this could lead to a further marginalisation of Egyptian community members. Coordination mechanisms at all levels as foreseen in the strategy need to be fully operational and politically supported."166"
Er zijn wetgevende initiatieven genomen om de leefsituatie van de Roma te verbeteren, maar deze worden niet of slechts met mondjesmaat geïmplementeerd. In de praktijk is de situatie niet verbeterd sinds 2007, zoals blijkt uit de COI-focus.
Dit is geen duurzame verandering.
Dit blijkt ook uit de bewoordingen van de beslissing tot opheffing van de vluchtelingenstatus: "Om tot de erkenning van de status van vluchteling te leiden moeten het ontzeggen van rechten en de discriminatie van die aard zijn dat zij aanleiding geven tot een toestand die gelijkgeschakeld kan worden met een vrees in vluchtelingenrechtelijke zin. Zulks houdt in dat de gevreesde problemen dermate systematisch en ingrijpend zijn dat fundamentele mensenrechten worden aangetast waardoor het leven in het land van herkomst ondraaglijk wordt. Eventuele problemen van discriminatie in Kosovo hebben echter niet die aard, intensiteit en draagwijdte om als vervolging te worden beschouwd, tenzij eventueel in bijzondere, zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarvan aangenomen kan worden dat er over bericht wordt en/of dat deze gedocumenteerd kunnen worden. Bovendien kan geenszins zonder meer afgeleid worden dat de Kosovaarse autoriteiten niet bij machte of onwillig zijn om in deze problematiek op te treden en bescherming te bieden. Om dezelfde redenen is er ook geen sprake van een reëel risico op het lijden van ernstige schade in de zin van artikel 48/4§2 van de Vreemdelingenwet."
Men heeft dus niet getoetst of de situatie duurzaam veranderd is sinds 2007, zoals artikel 55/3 van de Vreemdelingenwet vereist.
Men gaat doen alsof men de toets van artikel 48/4 dient te maken. Verzoeker echter, deed geen aanvraag tot het bekomen van internationale bescherming.
Op grond van het bovenstaande, dient de intrekking als niet bestaande gezien te worden.”
2.2. Op 19 december 2019 besloot de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen op grond van artikel 55/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet) dat verzoekers vluchtelingenstatus dient opgeheven te worden omwille van de duurzaam gewijzigde situatie in het land van herkomst waardoor bescherming niet langer nodig is.
In zijn arrest nr. 241 906 van 6 oktober 2020 oordeelde de Raad ten aanzien van deze beslissing:
“(…)
Artikel 11, § 3, eerste lid, 1°, van de Vreemdelingenwet bepaalt dat, na de opheffing van de internationale beschermingsstatus overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/5, de minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die op grond van deze status tot een verblijf van beperkte duur in het Rijk werd toegelaten, niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en hem een bevel kan geven om het grondgebied te verlaten. De parlementaire werkzaamheden verduidelijken de draagwijdte van deze bepaling als volgt:
“In geval van opheffing van de internationale beschermingsstatus op basis van de artikelen 55/3 of 55/5 van de wet, kan de minister of zijn gemachtigde enkel tijdens het beperkt verblijf van de vreemdeling (dus tijdens de eerste 5 jaar verblijf, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag) overgaan tot beëindiging van het verblijf en hem een bevel om het grondgebied te verlaten afgeven. De rechtsbasis is terug te vinden in het nieuw artikel 11, § 3, eerste lid, 1°, van de wet. Eenmaal deze vreemdelingen als begunstigden van internationale bescherming reeds waren toegelaten tot een verblijf van onbeperkte duur of tot een meer duurzaam verblijf (vestiging of status van langdurig ingezetene), voorziet de wet geen specifieke rechtsgrond om hun verblijf te beëindigen na de opheffing van de internationale beschermingsstatus. Het verblijf kan dan enkel worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet” (Parl. St. Kamer, 2015-2016, nr. 54-1730/001, 6).
2.3. Gelet op het gegeven dat aan verzoeker blijkens de stukken opgenomen in het dossier de vluchtelingenstatus werd toegekend op 21 november 2007, beschikte verzoeker op het ogenblik van de bestreden opheffingsbeslissing, op 19 december 2019, overeenkomstig artikel 49, § 1, derde lid van de Vreemdelingenwet, over een recht op onbeperkt verblijf in België. Verzoeker valt bijgevolg onder het toepassingsgebied van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, luidens hetwelke de minister of zijn gemachtigde een einde kan maken aan het verblijf van een onderdaan van een derde land die voor een beperkte of onbeperkte duur tot verblijf is toegelaten en hem het bevel geven om het grondgebied te verlaten, om redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
2.4. Gelet op het voorgaande, werden partijen ter terechtzitting uitgenodigd standpunt in te nemen over het belang van verzoeker bij huidige vordering. Verweerder stelt zich te schikken naar de wijsheid van de Raad, verzoeker werpt op dat hij nog steeds een belang heeft daar hij niet weet in welke zin de Belgische wetgeving in de toekomst mogelijk zou kunnen evolueren.
2.5. Xxxxxxxxx brengt geen enkel concreet argument bij waaruit zou blijken dat de opheffing van de vluchtelingenstatus in casu aanleiding kan of zou kunnen geven tot een beëindiging van het verblijf en een bevel om het grondgebied te verlaten zoals bedoeld in artikel 11, § 3 van de Vreemdelingenwet. Dit is enkel mogelijk om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, waarvoor geen indicaties voorhanden zijn.
(…)”
De Raad oordeelde aldus dat, vermits verzoeker reeds meer dan vijf jaar de vluchtelingenstatus had, artikel 11, §3, van de vreemdelingenwet niet van toepassing was. Verzoekers recht op onbeperkt verblijf kon enkel op grond van artikel 21 of 22 worden beëindigd en op dat ogenblik was daar geen aanwijzing voor.
De thans bestreden beslissing werd genomen op grond van artikel 22, §1, 3°, van de vreemdelingenwet, dat bepaalt dat het verblijf van een vreemdeling die reeds meer dan tien jaar gemachtigd of toegelaten is tot verblijf op het grondgebied, kan worden beëindigd om ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
Artikel 23 van de vreemdelingenwet bepaalt nader de voorwaarden binnen welke een dergelijke beëindigingsbeslissing kan worden genomen:
Ҥ1. Het gedrag van de betrokkene moet een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving zijn. Motiveringen die los staan van het betrokken individuele geval of met algemene preventieve redenen verband houden, mogen niet worden aangevoerd.
§ 0.Xx wordt bij het nemen van de beslissing rekening gehouden met de ernst of de aard van de inbreuk op de openbare orde of de nationale veiligheid die hij heeft begaan, of met het gevaar dat van hem uitgaat, en met de duur van zijn verblijf in het Rijk.
Er wordt ook rekening gehouden met het bestaan van banden met zijn land van verblijf of met het ontbreken van banden met zijn land van oorsprong, met zijn leeftijd en met de gevolgen voor hem en zijn familieleden.”
In de voorbereidende werken van de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het doel de bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid te versterken (B.S., 19 april 2017) waarbij de hierboven aangehaalde artikelen van de vreemdelingenwet werden gewijzigd, wordt gesteld dat ‘openbare orde’ veronderstelt “als het tot doel heeft een afwijking van een principe te rechtvaardigen, “[…] hoe dan ook, naast de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, […] dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.” (arrest Z. Zh., van 11 juni 2015, C-554-13, EU:C:2015:377, punten 48 en 50 en vermelde rechtspraak; arrest H.T., van 24 juni 2015, C 373-13, EU:C:2015:413, punt 79; arrest Xxxxxxx, C-249/11, EU:C:2012:608, punt 40 en
vermelde rechtspraak) (MvT bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het doel de bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid te versterken, Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54 2215/001, p. 20). Daarnaast wordt in de voorbereidende werken het volgende gesteld:
“(…) (O)m te weten of de betrokkene door zijn persoonlijk gedrag een actuele en werkelijke, en voldoende ernstige bedreiging is voor de openbare orde of de nationale veiligheid, gelet op zijn verblijfssituatie, (moet) rekening worden gehouden met elk feitelijk gegeven of gegeven van juridische aard betreffende zijn situatie die deze kwestie zou kunnen ophelderen (arrest ZH. en O., van 11 juni 2015 C-554/13, EU:C:2015:377, punt 61). Het Hof van Justitie van de Unie heeft al aangenomen dat het feit dat een strafrechtelijke veroordeling niet definitief is, niet verhindert te besluiten tot het bestaan van een dergelijk bedreiging, zodra andere gegevens aangaande de persoonlijke situatie van de betrokkene een dergelijke vaststelling mogelijk maken. Het Hof heeft ook aangenomen dat ook een eenvoudige verdenking een strafbaar feit te hebben gepleegd dat volgens de nationale wet een wanbedrijf of misdaad is, als grondslag kan dienen voor het bestaan van een dergelijk bedreiging, indien ze samen met andere omstandigheden die specifiek zijn voor het geval in aanmerking wordt genomen. (arrest ZH. et O., du 11 juni 2015, C-554/13, ECLI:EU:C:2015:377, punten 51 en 52). Ten slotte heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat “[…] een specifieke beoordeling van de belangen verbonden met de handhaving van de openbare orde […] niet noodzakelijkerwijze samen(valt) met de beoordeling die ten grondslag lag aan een strafrechtelijke veroordeling.” (arrest ZH. en O., van 11 juni 2015, C-554/13, ECLI:EU:C:2015:377, punt 59)” (Ibid., p. 26-27).
Volgens de memorie van toelichting houdt het begrip ‘ernstige gevaar voor de openbare orde’ in dat de omstandigheden die het einde van het verblijf rechtvaardigen een hogere graad van ernst moeten bezitten dan de graad van ernst die vereist is om een einde te maken aan het beperkt of onbeperkt verblijf op grond van het nieuwe artikel 21 (memorie van toelichting, pagina 22): “Al naargelang de beschouwde verblijfsstatus moeten de redenen van openbare orde of nationale veiligheid die aan het verblijf een einde kunnen maken een meer of minder hoge graad van ernst hebben. Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen “redenen”, “ernstige redenen” en “dwingende redenen”, welke redenen overigens hetzij de openbare orde of de nationale veiligheid, hetzij enkel de nationale veiligheid kunnen betreffen. Aangezien de begrippen “redenen van openbare orde of nationale veiligheid”, “ernstige redenen” of “dwingende redenen” uit de Europese akten zijn gehaald, dienen zij conform de rechtspraak van het Hof van Justitie te worden geïnterpreteerd. Zoals hierboven vermeld, houdt het begrip “redenen van openbare orde of nationale veiligheid” het bestaan in van een voldoende ernstige bedreiging voor
een fundamenteel belang van de samenleving, waarbij dit belang moet worden begrepen als ook de binnenlandse en buitenlandse veiligheid van de Staat omvattend (arrest P.I., 22 mei 2012, C 348/09, EU:C:2012:300, punt 34; arrest J.N., 1 5 februari 2016, C-601/15 PPU, EU:C:2016:84, punt 67). De
“ernstige redenen” vertalen het idee dat de omstandigheden van het geval een belangrijkere graad van ernst moeten vertonen, en de “dwingende redenen” vereisen dat de omstandigheden van het geval nog ernstiger zijn. Daaruit volgt dat het begrip “ernstige redenen” breder is dan het begrip “dwingende redenen” (arrest P.I., 22 mei 2012, C- 348/09, EU:C:2012:300, punt 19, en vermelde rechtspraak).” (memorie van toelichting, pagina 22-23).
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie moeten maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid uitsluitend berusten op het persoonlijk gedrag van de betrokkene. Volgens het Hof “vormt het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf geen motivering van deze maatregelen. Het bestaan van een strafrechtelijke veroordeling doet bijgevolg slechts ter zake voor zover uit de omstandigheden die tot deze veroordeling hebben geleid, blijkt dat sprake is van persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt” (HvJ 7 juni 2007, Commissie/Nederland, C-50/06, punt 41). Dit principe wordt ook expliciet overgenomen en verduidelijkt in de memorie van toelichting: “Wanneer zij overweegt een einde te maken aan het verblijf om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, moet de bevoegde overheid dus, geval per geval, nagaan of de bedreiging die de betrokkene vertegenwoordigt wel voldoende ernstig is om dat te doen, gelet op zijn verblijfsstatus. Daartoe moeten alle relevante gegevens, feitelijke en juridische, die specifiek zijn voor het geval in aanmerking worden genomen. Verscheidene factoren kunnen zo van invloed zijn op de ernst van de bedreiging, zoals de aard of de omvang van de feiten, de aard en de ernst van de opgelopen of uitgesproken sancties, de juridische en/of politieke context van de feiten, zowel op nationaal als op internationaal vlak, de status van het slachtoffer, de graad van verantwoordelijkheid of betrokkenheid van de betrokkene, de sociale of beroepsstatus van de betrokkene, zijn neiging tot herhaling of tot volhouden van zijn gedrag, de modus operandi, enzovoort. Zo kan, conform de rechtspraak van het Hof van Justitie, het begrip “ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid” het deelnemen aan of ondersteunen van terroristische activiteiten of van een terroristische organisatie (arrest H.T., 24 juni 2015, C- 373/13, ECLI:EU:C:2015:413), de aan de drugshandel gerelateerde criminaliteit (arrest Xxxxxxxxxxx, 23 november 2011, C-145/09, EU:C:2010:708; arrest Xxxxx, 19 januari 1999, C-348/96, EU:C:1999:6; arrest Xxxxxxxxxxxx en Xxxxxxx, 29 april 2004, C-482/01 en C-493/01, EU:C:2004:262), de daden van seksueel misbruik of verkrachting jegens een minderjarige, de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, de illegale handel in drugs, de illegale wapenhandel, het witwassen van geld, de corruptie, de vervalsing van betaalmiddelen, de cybercriminaliteit en de georganiseerde misdaad (arrest P.I., 22 mei 2012, C-348/09, EU:C:2012:300), of nog de fiscale fraude (arrest Xxxxxxxx, 17 november.2011, C-434/10, EU:C:2011:750), dekken.
Toch dient erop gewezen dat zelfs bij dergelijke feiten de bevoegde overheid elke situatie in zijn geheel moet onderzoeken, zodat er niet automatisch een einde aan het verblijf kan worden gemaakt om “ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid”. Het kan immers voorkomen dat de omstandigheden van de zaak niet de graad van ernst hebben die vereist is om als zodanig te worden gekwalificeerd. In het licht van de bovenvermelde arresten kunnen daarentegen de feiten die toelaten te besluiten tot het bestaan van “ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid” ook heel goed vallen, in bijzonder ernstige omstandigheden, onder het begrip “dwingende redenen van nationale veiligheid”.” (memorie van toelichting, pagina 24-25).
Bij de bepaling van het gevaar voor de openbare orde dient er dus gekeken te worden naar het gedrag dat een vreemdeling heeft gesteld waardoor hij een werkelijk, actueel en dreigend gevaar is, gelet op al de omstandigheden die hoger vermeld werden.
Zoals hoger reeds vastgesteld, is de beslissing tot opheffing van de vluchtelingenstatus door het Commissariaat-generaal niet gesteund op redenen van openbare orde of het plegen van een misdrijf, maar op de vaststelling dat de situatie in het land van herkomst veranderd zou zijn.
In de thans bestreden beslissing wordt verwezen naar zeven veroordelingen. Hierover kan in eerste instantie worden opgemerkt dat de drie veroordelingen die dateren van vóór verzoekers erkenning als vluchteling in 2007, geen reden zijn geweest om verzoeker uit te sluiten van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus overeenkomstig artikel 55/2 of artikel 55/4 van de vreemdelingenwet. Hoewel kan rekening gehouden worden met deze voorgeschiedenis om de attitudes van verzoeker in te schatten, zijn dit dan ook geen elementen die actueel nog aanleiding kunnen geven tot een ernstige bedreiging van de openbare orde. De drie volgende veroordelingen, waar naar wordt verwezen, zijn correctionele veroordelingen van 13 december 2007, 6 april 2011 en 29 september 2011. Ook hier blijkt
niet dat deze veroordelingen door de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of door de Raad werden beschouwd als een bijzonder ernstig misdrijf of een gevaar voor de nationale veiligheid, die zou toestaan de vluchtelingenstatus in te trekken overeenkomstig artikel 55/3/1 van de vreemdelingenwet. Hoewel de verwerende partij er in de bestreden beslissing op wijst dat de twee laatste veroordelingen als ernstig werden gekwalificeerd, merkt de Raad op dat de meest recente van deze veroordelingen op het ogenblik van de bestreden beslissing reeds tien jaar oud was.
Aangezien de ernstige bedreiging voor de openbare orde ook een actueel karakter moet hebben, is de Raad van oordeel dat in hoofdorde moet gekeken worden naar de veroordeling van 3 april 2019. Waar de bestreden beslissing motiveert dat verzoeker een recidivist is, merkt verzoeker terecht op dat de laatste veroordeling een verschillende kwalificatie heeft dan de veroordelingen uit 2011. De bestreden beslissing motiveert evenwel dat er continuïteit is tussen de misdrijven omdat verzoeker in 2007 veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van twee jaar voor de ontvoering en wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving van een minderjarige met het oog op een gedwongen uithuwelijking met zijn broer. Hoewel dit feit inderdaad zeer ernstig is, kan er niet aan worden voorbijgegaan dat er een tijdsverloop van twaalf jaar is tussen beide veroordelingen. De feiten die aanleiding gaven tot de veroordeling uit 2007, waren op het ogenblik van de bestreden beslissing zestien jaar oud. De recente veroordeling van 3 april 2019 situeert zich volstrekt binnen de familiale sfeer. Xxxxxxxxx heeft gepoogd zijn veertienjarige zoon tot een gearrangeerd huwelijk te dwingen en hem hiertoe heeft mishandeld. Hoe laakbaar deze gedraging ook is, er moet worden vastgesteld dat verzoeker hier strafrechtelijk voor werd veroordeeld en dat administratiefrechtelijke beslissingen met betrekking tot zijn verblijfsstatus niet tot doel mogen hebben de betrokkene een tweede maal te bestraffen, maar enkel kan worden genomen indien de betrokkene een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Hoewel het vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen van 3 april 2019 zich niet in het administratief dossier bevindt, merkt verzoeker terecht op dat hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met volledig uitstel. Bij gebreke aan een kopie van het vonnis in het administratief dossier, dat zou toelaten na te gaan hoe de strafrechter het gevaar voor de openbare orde heeft ingeschat, is de Raad van oordeel dat het uitstel van de strafuitvoering een pertinent element is. De Raad herinnert er ook aan dat de voorbeelden, waar in dit verband werd verwezen in de memorie van toelichting, feiten betreffen als het deelnemen aan of ondersteunen van terroristische activiteiten of van een terroristische organisatie, de aan de drugshandel gerelateerde criminaliteit, de daden van seksueel misbruik of verkrachting jegens een minderjarige, de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, de illegale handel in drugs, de illegale wapenhandel, het witwassen van geld, de corruptie, de vervalsing van betaalmiddelen, de cybercriminaliteit en de georganiseerde misdaad of fiscale fraude. De feiten die aanleiding gaven tot de veroordeling uit 2019, zijn geen feiten, zoals bedoeld in de memorie van toelichting. Deze feiten hebben betrekking op de gedwongen uithuwelijking van een minderjarige en mishandelingen in dit verband. Hoewel onmiskenbaar ernstig, betreft het feiten die zich situeren in de familiale sfeer en in een welbepaalde socio-culturele context. De feiten lijken aldus een specifieke en beperkte draagwijdte te hebben, zodat er thans niet vanuit kan worden gegaan dat verzoeker hierom een ernstige bedreiging zou vormen voor de openbare orde.
De Raad is dan ook van oordeel dat niet op afdoende wijze uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, zoals bedoeld in de artikelen 22, §1, en 23, §1, tweede lid, van de vreemdelingenwet.
In de nota met opmerkingen herhaalt de verwerende partij het standpunt in de bestreden beslissing, doch zij weerlegt daarmee niet hogerstaande vaststellingen met betrekking tot het actuele karakter van de vroegere misdrijven en de werkelijke bedreiging die zou uitgaan van het meest recente misdrijf.
Het middel is in de aangegeven mate gegrond.
3. Korte debatten
De verzoekende partij heeft een gegrond middel aangevoerd dat leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing. Er is grond om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van
21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, is zonder voorwerp. Er dient derhalve geen uitspraak gedaan te worden over de exceptie van onontvankelijkheid van de vordering tot schorsing, opgeworpen door de verwerende partij.
4. Kosten
Gelet op het voorgaande past het de kosten van het beroep ten laste te leggen van de verwerende partij.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De beslissing van 2 februari 2021 tot beëindiging van het verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13octies) wordt vernietigd.
Artikel 2
De vordering tot schorsing is zonder voorwerp.
Artikel 3
De kosten van het beroep, begroot op 186 euro, komen ten laste van de verwerende partij.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op negen juni tweeduizend eenentwintig door: xxx. X. XXXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
dhr. K. VERKIMPEN, griffier.
De griffier, De voorzitter,
K. VERKIMPEN C. VERHAERT