RETAILMARKTEN VOOR VASTE TELEFONIE *** *** - Ontwerpbesluit betreffende het opleggen van verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht als bedoeld in hoofdstuk 6A. van de Telecommunicatiewet -
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
RETAILMARKTEN VOOR VASTE TELEFONIE *** *** |
- Ontwerpbesluit betreffende het opleggen van verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht als bedoeld in hoofdstuk 6A. van de Telecommunicatiewet - |
OPTA/IBT/2005/201849
1 juli 2005 Openbare versie
2.3 Beleidsregels voor OPTA 13
2.4 De Europese regelgeving 13
2.4.2 De Aanbeveling betreffende relevante producten en dienstenmarkten 14
2.4.3 De ‘Common Position’ van de European Regulators Group inzake verplichtingen 15
2.5.1 De nationale consultatie 16
2.5.2 De Europese consultatie en notificatie 16
3 Gehanteerde benadering bij de marktanalyses 18
3.2 Bepaling van de relevante markten 18
3.4 Het opleggen van passende verplichtingen 23
5 De retailmarkten voor vaste telefonie in afwezigheid van wholesaleregulering 30
5.2 Algemene beschrijving van de huidige situatie 31
5.3 Marktsituatie in afwezigheid van wholesaleregulering 39
5.4 Afbakening van de relevante retailmarkt(en) in afwezigheid van regulering 40
5.4.1 Vormt mobiele telefonie een substituut voor vaste telefonie via het vaste aansluitnetwerk? 42
5.4.2 Vormt SMS over het vaste net een substituut voor vaste telefonie? 47
5.4.3 Is telefonie via andere vaste netwerken een substituut voor telefonie via het vaste aansluitnetwerk van KPN? 47
5.4.4 Behoren spraak over breedband (Voice over Broadband) en spraak over IP (Voice over IP) tot dezelfde markt als traditionele vaste telefonie? 49
5.4.5 Is verkeer een substituut voor telefonieaansluitingen en vice versa? 58
5.4.6 Is er binnen telefonieaansluitingen een nader onderscheid te maken naar type gebruikers en/of capaciteit?. 61
5.4.7 Vormen laagcapacitaire aansluitingen een aparte productmarkt? 62
5.4.8 Vormen hoogcapacitaire aansluitingen een aparte productmarkt? 65
5.4.9 Is er sprake van substitutie binnen hoogcapacitaire aansluitingen? 66
5.4.10 Andere technologieën dan ISDN15, ISDN20 en ISDN30 66
5.5 Relevante geografische markten 68
5.7 Relatie tot Aanbeveling Commissie 68
5.8 Conclusie retailmarkten op het gebied van vaste telefonie in afwezigheid van regulering 69
6.2.3 Potentiële concurrentie 76
6.3 Evaluatie en conclusie dominantieanalyse 80
6.4.6 Contractuele voorwaarden om overstapkosten van eindgebruikers te verhogen 88
6.4.7 Conclusie mededingingsbeperkende gedragingen 88
7 Marktafbakening in aanwezigheid van wholesaleregulering 90
7.1 Samenvatting van de wholesaleverplichtingen vaste telefonie 90
7.2 Marktsituatie in aanwezigheid van wholesaleregulering 91
7.3 Vormt mobiele telefonie een substituut voor vaste telefonie via het vaste aansluitnetwerk? 92
7.5 Marktonderscheid tussen telefonieaansluitingen en verkeer? 93
7.5.1 In afwezigheid van regulering 93
7.5.2 In aanwezigheid van regulering 93
7.6 Marktonderscheid tussen laag- en hoogcapacitaire aansluitingen? 95
7.6.1 In afwezigheid van regulering 95
7.6.2 In aanwezigheid van regulering 96
7.7 Verkeer: onderscheid naar type gebruiker? 96
7.7.3 Zienswijzen marktpartijen 99
7.7.4 Tussenconclusie 99
7.8 Verkeer: nader onderscheid naar verkeerstype? 99
7.8.1 Vormen lokaal geografisch verkeer en nationaal geografisch verkeer aparte relevante markten? 101
7.8.2 Is internationaal verkeer een substituut voor lokaal / nationaal geografisch verkeer? 101
7.8.3 Vormt internationaal verkeer een afzonderlijke relevante markt (naast de markt voor
lokaal / nationaal verkeer)? 102
7.8.4 Vormen afzonderlijke internationale bestemmingen aparte relevante markten? 103
7.8.5 Conclusie 104
7.8.6 Relatie tot Aanbeveling Commissie 104
7.8.7 Verkeer naar bedrijfsnummers (088) 105
7.8.8 Marktonderscheid tussen geografisch verkeer en verkeer naar mobiele bestemmingen? 105
7.8.9 Verkeer naar semafoonaansluitingen 107
7.8.10 Verkeer naar toegevoegde- waardediensten: Internetverkeer via inkiesverbindingen (06760) en informatienummers 0800 en 090x 108
7.8.11 Verkeer naar datanetwerken (067) 112
7.8.12 Tussenconclusie 112
7.8.13 Verkeer naar persoonlijke assistentdiensten (084 en 087) 113
7.9 Relevante geografische markten 114
7.10 Conclusie 114
8 Dominantieanalyse van de retailmarkten voor vaste telefonieaansluitingen en verkeer in aanwezigheid van wholesaleregulering 115
8.1 Gebruikte criteria bij de beoordeling van AMM 115
8.1.1 Marktaandelen 116
8.1.2 Tussenconclusie dominantieanalyse 126
8.1.3 Potentiële concurrentie 126
8.1.4 Prijsdruk 126
8.1.5 Toetredingsdrempels 129
8.1.6 Technologische voorsprong of superioriteit 131
8.1.7 Kopersmacht. 131
8.1.8 Schaalvoordelen 132
8.1.9 Verticale integratie 132
8.2 Evaluatie en conclusie dominantieanalyse 132
8.3 Potentiële mededingingsproblemen op de wholesale gereguleerde retailmarkten 134
8.3.1 Buitensporige tarieven 134
8.3.2 Marge-uitholling, roofprijzen en prijsdiscriminatie 135
8.3.3 Koppelverkoop 139
8.3.4 Contractuele voorwaarden als gevolg waarvan overstapkosten voor eindgebruikers verhoogd worden 140
8.4 Conclusie mededingingsbeperkende gedragingen 140
9 Verplichtingen 141
9.1 Inleiding 141
9.2 Prioritaire doelstelling 141
9.3 Opgelegde verplichtingen 142
9.4 Tariefregulering. 143
9.4.1 Verplichtingen ter zake van het door KPN te hanteren kostentoerekeningssysteem . 144
9.4.2 Verplichtingen ter zake van ex-ante goedkeuring van tarieven 145
9.4.3 Ondergrenstariefregulering 145
9.4.4 Bovengrenstariefregulering 149
9.4.5 Ex-ante tarieftoetsing 156
9.5 Non-discriminatie 159
9.6 Transparantie. 160
9.7 Conclusie 162
9.8 Effecten van de verplichtingen (effectenrapportage) 162
9.8.1 Directe reguleringskosten 163
9.8.2 Statische markteffecten 165
9.8.3 Dynamische markteffecten 177
9.8.4 Conclusie effectenanalyse 178
9.9 Conclusie passende verplichtingen 179
10 Besluit 180
Bijlage 1 - Overzicht van typen verkeer 184
Bijlage 2 - Voice over Broadband 187
Bijlage 3 - Kwantitatieve analyse van het welvaartseffect en consumentensurplus door regulering 193
1 Vraagfunctie. 193
2 Verandering van welvaart en consumentensurplus 194
3 Critical loss analyse 196
4 Prijselasticiteit in een markt met meerdere aanbieders 196
Bijlage 4 - Tarief annexen 198
Annex A KOSTENTOEREKENING EN FINANCIËLE RAPPORTAGES: ALGEMEEN 198
Annex B KOSTENTOEREKENING EN FINANCIËLE RAPPORTAGES: WHOLESALE 198
Xxxxx E GESCHEIDEN BOEKHOUDING 198
Annex F TARIEFREGULERING RETAIL: ONDERGRENSREGULERING 198
Annex G TARIEFREGULERING RETAIL: BOVENGRENSREGULERING 198
Annex H TARIEFREGULERING RETAIL: STOPLICHTMODEL 198
Bijlage 5 - Tarief annexen 199
1 Inleiding en samenvatting
1.1 Inleiding
1. Op grond van hoofdstuk 6a van de Telecommunicatiewet (hierna: Telecommunicatiewet of Tw)1 dient het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: college) de markten in de elektronische communicatiesector te analyseren, de relevante markten af te bakenen en vast te stellen of op die markten sprake is van daadwerkelijke concurrentie. Indien het college vaststelt dat een afgebakende markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt hij vast welke ondernemingen op die markt beschikken over een aanmerkelijke marktmacht (hierna: AMM) en legt hij, voor zover passend, verplichtingen op.
2. Dit besluit betreft de relevante retailmarkten voor vaste telefonie. Het besluit bestaat uit een algemeen deel (hoofdstukken 2 en 3), dat voor alle marktanalyse besluiten vrijwel identiek is, en een deel dat specifiek ziet op de relevante retailmarkten voor vaste telefonie (hoofdstukken 4 tot en met 9). In dit hoofdstuk (hoofdstuk 1) is een beknopte samenvatting van het besluit opgenomen, waarin het college de belangrijkste onderwerpen van dit besluit - marktafbakening, dominantieanalyse en verplichtingen - kort toelicht.
3. Het college beschrijft in hoofdstuk 2 het relevante juridische kader, zowel op nationaal als op Europees niveau. In hoofdstuk 3 licht het college de uitgangspunten en de benadering van het college bij het bepalen van relevante markten, het vaststellen van AMM en het opleggen van verplichtingen, in algemene zin nader toe. Hierbij betrekt het college een aantal begrippen en concepten uit het algemene mededingingsrecht. In hoofdstuk 4 werkt het college vervolgens de gevolgde procedure ter voorbereiding van dit besluit uit. In de hoofdstukken 5 tot en met 9 voert het college de feitelijk marktanalyse uit, bakent hij de relevante markten af, analyseert hij de dominantie van ondernemingen op die markten en bepaalt hij de verplichtingen die worden opgelegd.
1.2 Marktdefinitie
- retailmarkt voor laagcapacitaire aansluitingen;
- retailmarkt voor hoogcapacitaire aansluitingen;
- retailmarkt voor lokaal en nationaal verkeer (inclusief verkeer naar bedrijfsnummers);
- retailmarkt voor internationaal verkeer;
- retailmarkt voor vast naar mobiel verkeer (inclusief verkeer naar semafoonaansluitingen);
- retailmarkt voor smalbandig dataverkeer;
- retailmarkt voor verkeer naar informatienummers en
- retailmarkt voor verkeer naar persoonlijke assistentdiensten.
5. Deze relevante markt omvat geheel Nederland, en beperkt zich tot Nederland.
1 Stb. 2004, 189, inwerking getreden op 19 mei 2004, Stb 2004, 207.
1.3 AMM
6. Het college stelt op grond van een dominantie-analyse vast dat KPN over AMM beschikt op de markten genoemd in randnummer 4, met uitzondering van de markt voor internationaal verkeer. Als gevolg hiervan kunnen zich op de overige markten de volgende mededingingsbeperkende gedragingen voordoen:
- roofprijzen;
- buitensporige prijzen;
- marge-uitholling;
- prijsdiscriminatie;
- koppelverkoop; en
- contractuele voorwaarden om overstapkosten van eindgebruikers te verhogen.
1.4 Verplichtingen
7. Ter voorkoming van de geconstateerde mededingingsbeperkende gedragingen legt het college KPN, op die markten waarop KPN over AMM beschikt, de volgende verplichtingen op.
8. De tarieven van KPN voor aansluitingen en verkeer dienen te voldoen aan een onder- en bovengrens. De ondergrens wordt bepaald door een combinatorische prijssqueezetoets, die voorkomt dat de tarieven anticompetitief zijn, terwijl voor de bovengrens een tariefplafond geldt. De hoogte van het tariefplafond is mede afhankelijk van de invoering van Wholesale Line Rental door KPN.
9. Tarieven die aan de hierboven beschreven grenzen voldoen kunnen door KPN worden ingevoerd zonder een voorafgaande toets door het college. Indien tarieven niet aan de hierboven beschreven ondergrens voldoen, maar KPN van mening is dat de tarieven desalniettemin niet-anticompetitief zijn, kan KPN deze tarieven aan het college voor goedkeuring voorleggen. KPN kan deze tarieven slechts na een goedkeuring toepassen.
10. Het is KPN niet toegestaan tarieven zodanig te differentiëren dat hierdoor selectieve prijsonderbieding plaats vindt of loyaliteitskortingen worden gegeven. Differentiatie gebaseerd op aantoonbare onderliggende kostenvoordelen is geoorloofd
00. KPN dient informatie over haar diensten, in ieder geval door middel van publicatie hiervan op haar website, aan alle zakelijke en particuliere eindgebruikers bekend te maken. Deze informatie betreft criteria die van belang zijn voor de consument om een afgewogen keuze te kunnen maken voor één of meerdere aanbieders van vaste telefonie.
2 Xxxxxxxxx xxxxxx
2.1 Inleiding
12. De Telecommunicatiewet is als gevolg van de implementatie van het Europese regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en –diensten ingrijpend gewijzigd. De gewijzigde Telecommunicatiewet is op 19 mei 2004 in werking getreden.2 De voor die datum geldende wet wordt hierna aangeduid als Tw oud of oude Telecommunicatiewet.
13. Het college neemt het onderhavige besluit op grond van de bepalingen van hoofdstuk 6a van de Telecommunicatiewet. Daarbij wordt uitvoering gegeven aan het juridisch kader zoals dat ook op Europees niveau door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement en de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) is vormgegeven. Dit Europese kader wordt onder meer gevormd door de volgende relevante richtlijnen:
1. Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn), PbEG L 108/51 van 24 april 2002;
2. Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten (machtigingsrichtlijn), PbEG L 108/21 van 24 april 2002;
3. Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevend kader voor elektronische-communicatienetwerken en - diensten (kaderrichtlijn), PbEG L 108/33 van 24 april 2002;
4. Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische- communicatienetwerken en –diensten (universeledienstrichtlijn), PbEG L 108/51 van 24 april 2002;
5. Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), PbEG L 201/37 van 31 juli 2002.
14. Een nadere uitwerking van het relevante Europese kader wordt hierna in paragraaf 2.3 gegeven.
15. Het college heeft in dit besluit de relevante markten afgebakend, onderzocht of er op deze markten ondernemingen actief zijn die beschikken over een AMM en, indien dit het geval is, aan deze ondernemingen passende verplichtingen opgelegd. De daartoe door het college gehanteerde benadering is in algemene zin verder uitgewerkt in hoofdstuk 3 van dit besluit.
16. Hierna wordt allereerst ingegaan op de Telecommunicatiewet zoals deze als gevolg van de genoemde wijziging is komen te luiden, voor zover het de marktanalyse en het in dat verband opleggen van verplichtingen aan ondernemingen met AMM betreft (hoofdstuk 6a van de Tw) (paragraaf 2.2). Vervolgens wordt het hieraan ten grondslag liggende Europese kader kort besproken (paragraaf 2.3). Ten slotte zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de voor de
2 Stb. 2004, 189, inwerkingtreding: Stb. 2004, 207.
2.2 De Telecommunicatiewet
17. De belangrijkste wijziging van de Telecommunicatiewet ten opzichte van de oude Telecommunicatiewet betreft de toegenomen betekenis van algemeen mededingingsrechtelijke beginselen. Zo worden de relevante markten niet langer benoemd in de Telecommunicatiewet, maar dient het college op grond van de uit het mededingingsrecht voortvloeiende systematiek de relevante markten ex-ante te analyseren en af te bakenen. Voorts is bij de beoordeling of een onderneming een AMM heeft, aangesloten bij het mededingingsrechtelijke begrip “economische machtspositie”.
18. Hoofdstuk 6a van de Tw bevat een regeling inzake verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over AMM. Over de achtergronden van dit hoofdstuk merkt de wetgever in de memorie van toelichting bij de Tw het volgende op:
“Dit wetsvoorstel heeft onder andere tot doel om op alle relevante markten van de elektronische communicatiesector daadwerkelijke concurrentie te bevorderen, zodat er voor eindgebruikers voldoende keuzevrijheid bestaat, ook voor wat betreft prijs en kwaliteit. Teneinde te bevorderen dat markten, waarop nog geen sprake is van daadwerkelijke concurrentie, daadwerkelijk concurrerend worden, kan het college op grond van hoofdstuk 6a verplichtingen opleggen. (…) Net als op grond van hoofdstuk 6 van de huidige Telecommunicatiewet kunnen deze verplichtingen alleen worden opgelegd aan aanbieders met aanmerkelijke marktmacht. (…) Van belang is dat het college een aantal procedurele stappen moet doorlopen voordat hij een aanbieder met aanmerkelijke marktmacht verplichtingen kan opleggen. In een notendop zijn deze stappen:
- het bepalen van relevante markten waarop asymmetrische ex-ante verplichtingen gerechtvaardigd kunnen zijn,
- het onderzoeken van deze markten teneinde vast te stellen of hierop aanbieders actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht en, zo ja,
- welke verplichtingen, gelet op de omstandigheden op de desbetreffende markt, voor deze aanbieders passend zijn”.3
19. Het college bepaalt, in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht, op grond van artikel 6a.1, eerste lid, van de Tw allereerst de relevante markten. De bepaling van de relevante markt speelt een fundamentele rol bij het beantwoorden van de vraag of een onderneming AMM bezit, omdat daadwerkelijke mededinging enkel kan worden beoordeeld in relatie tot de aldus omschreven relevante markt.4
3 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 851, nr. 3, blz. 18.
4 Richtsnoeren, randnummer 34, alsmede zaak nr. C-209/98, EntreprenØrforenings Affalds, Jurispr. 2000, blz. I- 3743, r.o. 57 en zaak nr. C-242/95, GT-Link, Jurispr. 1997, blz. I-4449. r.o. 36. Volgens de Commissie dient te worden erkend dat de marktomschrijving geen doelstelling op zich is, maar deel uitmaakt van een proces, namelijk het nagaan hoe groot de marktmacht van een onderneming is.
20. Het college kan op grond van artikel 6a.1, tweede lid, van de Tw in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht andere relevante markten bepalen, indien hier naar zijn oordeel aanleiding toe is, of indien dit voortvloeit uit artikel 6a.4 of uit artikel 27 van de kaderrichtlijn. Indien het college een markt bepaalt die afwijkt van de markten die in de aanbeveling van de Commissie (hierna: Aanbeveling) worden genoemd, dient het college te toetsen of deze markt zodanige kenmerken heeft dat het opleggen van wettelijke verplichtingen op deze markten gerechtvaardigd kan zijn. Dat dient hij te doen aan de hand van de hierna onder 2.3.2 beschreven criteria.
21. Vervolgens onderzoekt het college deze markten (artikel 6a.1, derde of vierde lid, van de Tw) en stelt hij vast of de desbetreffende markten al dan niet daadwerkelijk concurrerend zijn en of hierop ondernemingen actief zijn die beschikken over een AMM (artikel 6a.1, vijfde lid, onder a, van de Tw).
22. Indien uit het hiervoor genoemde marktonderzoek blijkt dat een markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, onder a, van de Tw vast welke ondernemingen beschikken over een AMM.
23. Het begrip AMM, dat gedefinieerd is in artikel 1.1, onder s, van de Tw sluit aan bij het in het mededingingsrecht gehanteerde begrip “economische machtspositie” en kan daaraan, aldus de wetgever, in deze wet worden gelijkgesteld. Van een economische machtspositie is in het mededingingsrecht sprake als een onderneming alleen, of samen met andere ondernemingen, een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen.5 De wetgever heeft hiermee gekozen voor een functioneel criterium in plaats van voor een getalscriterium. Bepalend is of een onderneming zich onafhankelijk op de markt kan gedragen, bijvoorbeeld door duurzaam haar prijzen te verhogen, zonder daarvan (per saldo) negatieve effecten te ondervinden. Bij de vaststelling van een economische machtspositie zal het college, in overeenstemming met het mededingingsrecht, rekening houden met meer factoren dan alleen marktaandeel.6
24. Nadat het college heeft onderzocht of er op de relevante markt ondernemingen actief zijn die beschikken over een AMM, onderzoekt hij op grond van artikel 6a.1, vijfde lid, onder a, van de Tw welke verplichtingen passend zijn voor deze ondernemingen. Vervolgens legt het college, voor zover passend, de in hoofdstuk 6a van de Tw genoemde verplichtingen op.7 Anders dan onder de oude Telecommunicatiewet, volgen verplichtingen voor een AMM-partij dus niet meer rechtstreeks uit de Telecommunicatiewet.
5 Zaak nr. 27/76, United Brands tegen de Commissie, Jurispr. 1978, blz. 207.
6 Kamerstukken II, 2002-2003, 00 000, xx. 0, xxx. 00; zie ook hoofdstuk 4.3.
7 Indien een markt niet daadwerkelijk concurrerend is, houdt het college volgens artikel 6a.2, eerste lid, onder b, van de Tw eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen in stand. Artikel 6a.2, eerste lid, onder c, van de Tw bepaalt dat eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen worden ingetrokken, indien deze niet langer passend zijn.
25. In het derde lid van artikel 6a.2 van de Tw is beschreven wat onder “passend” in de hiervoor bedoelde zin moet worden verstaan. Een verplichting is passend, indien deze gebaseerd is op de aard van het op de desbetreffende markt geconstateerde probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 proportioneel en gerechtvaardigd is. De in artikel 1.3, eerste lid, van de Tw genoemde doelstellingen zijn het bevorderen van concurrentie bij het leveren van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, of bijbehorende faciliteiten, de ontwikkeling van de interne markt en het bevorderen van belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit.
26. Volgens de wetgever moet het college aan de hand van een analyse van de concrete marktomstandigheden bepalen welke verplichtingen passend zijn. Dit blijkt uit de hiervoor weergegeven invulling van het begrip “passend” die stelt dat een verplichting moet zijn gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem. Door deze aanpak kan maatwerk worden geleverd waardoor overregulering kan worden voorkomen. Door het opleggen van verplichtingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat zich problemen zullen voordoen die de ontwikkeling van de concurrentie op de betrokken markt in ernstige mate kunnen schaden of ertoe kunnen leiden dat de belangen van eindgebruikers ernstig worden geschaad. Ook indien het college op grond van de uitgevoerde marktanalyse tot de conclusie komt dat het aannemelijk is dat dergelijke gedragingen zich in de toekomst zullen voordoen, kunnen bepaalde verplichtingen worden opgelegd om dergelijke gedragingen zoveel mogelijk te voorkomen, aldus de wetgever.8
27. Het college kan op grond van hoofdstuk 6a van de Tw verplichtingen opleggen op groothandels- en eindgebruikersniveau. Bij verplichtingen op groothandelsniveau gaat het om toegangsverplichtingen en daarmee samenhangende verplichtingen. Voor verplichtingen op eindgebruikersniveau geldt dat deze betrekking hebben op de levering van eindgebruikersdiensten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de verplichting om kostengeoriënteerde eindgebruikerstarieven in rekening te brengen.9 Het college kan slechts eindgebruikersverplichtingen opleggen voor zover verplichtingen op wholesaleniveau ontoereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen (artikel 6a.2, tweede lid, onder b, van de Tw).
28. Op grond van artikel 6a.6 van de Tw gelden bijzondere voorwaarden voor het opleggen van toegangsverplichtingen. Een verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken tot bepaalde vormen van toegang kan worden opgelegd, indien het weigeren van toegang of het stellen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte eindgebruikersmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
29. Voor het opleggen van verplichtingen betreffende de beheersing van tarieven of kostentoerekening geldt op grond van artikel 6a.7 van de Tw als aanvullende voorwaarde dat moet worden aangetoond dat de betrokken exploitant de prijzen door het ontbreken van
8 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 851, nr. 3, blz. 21 - 22.
9 Kamerstukken II, 2002-2003, 00 000, xx. 0, xxx. 00.
30. Bij amendement10 is in artikel 1.3, vierde lid, van de Tw bepaald dat het college, indien hij een besluit neemt dat aanzienlijke gevolgen voor de desbetreffende markt heeft, onderbouwt, onder andere op basis van een verantwoording van de voorzienbare gevolgen, zowel in kwalitatieve als voor zover redelijkerwijs mogelijk in kwantitatieve zin, dat de maatregel noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid genoemde doelstellingen en dat een andere minder ingrijpende maatregel niet effectief is. De achtergrond van het amendement is dat vanwege de verdere uitbreiding van beleidsbevoegdheden van het college en de impact van de door het college op te leggen verplichtingen het noodzakelijk werd geacht een kenbaar en toetsbaar controlemiddel in het leven te roepen.
31. Het amendement is, voorzien van een gewijzigde toelichting, door de Tweede Kamer aangenomen. Vervolgens heeft de Minister van Economische Zaken (hierna: minister) in de memorie van antwoord gesteld dat in verband met dit amendement van het college geen “wetenschappelijk” waterdicht bewijs kan worden verlangd. Het college zal volgens de minister in voldoende mate aannemelijk moeten maken dat de voorgenomen maatregelen noodzakelijk zijn om de doelstellingen van artikel 1.3 van de Tw te bevorderen. Voor zover een kwantitatieve onderbouwing daarbij redelijkerwijs mogelijk is, zal het college een dergelijke onderbouwing moeten geven, aldus de minister.
2.3 Beleidsregels voor OPTA
32. Op 9 juni 2005 heeft de minister de “Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken over de door het college uit te oefenen taken in de elektronische communicatiesector” (hierna: beleidsregels) gepubliceerd.11 Dit zijn beleidsregels in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.12 De beleidsregels hebben enerzijds betrekking op de wijze van interpretatie van de in de beleidsregels aangehaalde wetsartikelen (artikel 3 inzake efficiënte kosten en 5 inzake tarieftransparantie) en anderzijds op de wijze waarop het college in zijn besluitvorming om dient te gaan met verschillende belangen (artikel 2 inzake duurzame concurrentie en 4 inzake kwaliteit en toegang). Deze beleidsregels worden nader besproken in paragraaf 3.4 van dit besluit.
2.4 De Europese regelgeving
33. Bij de marktafbakening door het college en door de nationale regelgevende instanties in andere lidstaten van de Europese Unie (hierna tezamen: nri’s) moet rekening worden gehouden met de door het Europese regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en –diensten beoogde harmonisering en rechtszekerheid. Het college dient op grond van artikel 15, derde lid, van de kaderrichtlijn zowel bij de marktafbakening als bij de aanwijzing van ondernemingen met AMM rekening te houden met het daartoe door de Commissie ontwikkelde beleid. De
10 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 851, nr. 9, gewijzigd bij Kamerstukken II, 2002-2003, 28 851, nr. 38 en
Kamerstukken II, 2002-2003, 00 000, xx. 00.
00 Staatscourant 9 juni 2005, nr. 109, p. 11
12 Stb. 1997, 320.
Commissie heeft in overeenstemming met de relevante richtlijnen13 het Europese reguleringskader nader uitgewerkt in de hierna te bespreken richtsnoeren en aanbeveling. Voorts dient het college rekening te houden met het door de European Regulators Group (hierna: ERG), waar OPTA zitting in heeft, en de Commissie gezamenlijk opgestelde “ERG Common Position on the approach to appropriate remedies in the new regulatory framework” (hierna: Common Position).14
2.4.1 Richtsnoeren
34. Krachtens artikel 15, tweede lid, van de kaderrichtlijn heeft de Commissie richtsnoeren gepubliceerd voor de marktanalyse en de beoordeling van AMM (hierna: richtsnoeren) .15 In de richtsnoeren worden de beginselen geformuleerd die de nri’s dienen toe te passen bij de analyse van de markten en daadwerkelijke mededinging in het bestek van het nieuwe regelgevingskader.16
35. Volgens de Commissie dienen de richtsnoeren als gids voor de nri’s bij de uitoefening van hun nieuwe bevoegdheden bij het bepalen van de relevante markten en het beoordelen van AMM.17 Het doel van de richtsnoeren is onder meer de nri’s te helpen de geografische dimensie af te bakenen van die product- en dienstenmarkten die in de Aanbeveling18 worden genoemd en met behulp van de methode van hoofdstuk 3 van de richtsnoeren een marktanalyse te maken van de mededingingsomstandigheden op de genoemde markten.19 Op grond van artikel 15, derde lid, van de kaderrichtlijn moeten de nri’s zoveel mogelijk rekening houden met de richtsnoeren.
36. De volgende onderwerpen komen in de richtsnoeren aan bod: a) marktdefinitie, b) beoordeling van AMM, c) aanwijzing van ondernemingen met AMM, en d) procedurele kwesties in verband met deze onderwerpen.20
2.4.2 De Aanbeveling betreffende relevante producten en dienstenmarkten
37. De Commissie heeft op 11 februari 2003 de Aanbeveling van de Commissie betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronischecommunicatiesector die overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en –diensten aan regelgeving ex-ante kunnen worden onderworpen (hierna: Aanbeveling) goedgekeurd. De Aanbeveling is tot stand gekomen op grond van artikel 15, eerste lid, van de kaderrichtlijn.
13 Zie hoofdstuk 2.1.
14 ERG, “Common Position on the approach to appropriate remedies in the new regulatory framework”, ERG(03)30rev1, April 2004.
15 Richtsnoeren van de Commissie voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en –diensten, PbEG C 165/6 van 11 juli 2002.
16 Richtsnoeren, randnummer 1.
17 Richtsnoeren, randnummer 6.
18 Zie hierna onder 2.3.2.
19 Richtsnoeren, randnummer 9.
20 Richtsnoeren, randnummer 8.
i is de markt onderhevig aan aanzienlijke toegangsbelemmeringen die niet van voorbijgaande aard zijn;
ii beschikt de markt over kenmerken waardoor deze na verloop van tijd een ontwikkeling richting daadwerkelijke concurrentie zal vertonen; en
iii een afweging van de relatieve doeltreffendheid van het mededingingsrecht en aanvullende regelgeving ex-ante.
39. De Commissie zal voornoemde drie criteria gebruiken bij toekomstige herzieningen van de Aanbeveling en verwacht dat nri’s dezelfde basiscriteria en principes volgen bij het vaststellen van andere markten dan die welke in de Aanbeveling worden genoemd.
2.4.3 De ‘Common Position’ van de European Regulators Group inzake verplichtingen
40. Op 1 april 2004 heeft de ERG de eerdergenoemde Common Position goedgekeurd. De Common Position beoogt een consistente en geharmoniseerde aanpak te verzekeren bij het opleggen van verplichtingen door de nri’s. Dit is in lijn met het proportionaliteitsbeginsel en de doelstellingen van artikel 8 van de kaderrichtlijn22. In het bijzonder gaat het hier om de doelstelling genoemd in artikel 8, derde lid, onder d, van de kaderrichtlijn, dat de nri’s bijdragen aan de ontwikkeling van de interne markt, en wel door met elkaar en met de Commissie op transparante wijze samen te werken om de ontwikkeling van een consistente regelgevende praktijk en de consistente toepassing van de relevante richtlijnen te waarborgen. Bovendien geven de Commissie en de nri’s hiermee uitvoering aan artikel 7, tweede lid, van de kaderrichtlijn, waarin deze zelfde doelstelling is neergelegd. In dit document worden standaard mededingingsproblemen op de markten voor elektronische communicatie geïdentificeerd en onderverdeeld. Verder bevat de Common Position een catalogus van de beschikbare (standaard)verplichtingen, beginselen om de nri’s te leiden in de keuze voor passende verplichtingen en een onderdeel waarin de op te leggen verplichtingen worden gekoppeld aan de genoemde standaard mededingingsproblemen (zie verder hoofdstuk 3).
2.5 De Consultatie
41. Hoofdstuk 6b van de Tw heeft als titel “Consultatie”. Ingevolge dit hoofdstuk dient het college de besluiten waarin verplichtingen aan een onderneming met AMM worden opgelegd - en de daaraan ten grondslag liggende bepaling van de relevante markt(en)- zowel nationaal als Europees ter consultatie voor te leggen.
21 Aanbeveling, overweging 9 tot en met 16.
22 Kort gezegd luiden deze doelstellingen als volgt: bevorderen van de concurrentie bij de levering van elektronische-communicatienetwerken en –diensten en de bijbehorende faciliteiten en diensten, bijdragen aan de ontwikkeling van de interne markt en het bevorderen van de belangen van de burgers van de Europese Unie.
2.5.1 De nationale consultatie
42. Overeenkomstig artikel 6b.1, eerste lid, van de Tw is op de voorbereiding van een besluit van het college als bedoeld in artikel 6a.2 van de Tw, paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.23 Deze paragraaf maakt deel uit van Afdeling 3.5 van de Awb, die ziet op de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
43. Het college stelt op grond van artikel 3:30, eerste lid, van de Awb een ontwerpbesluit inzake de marktafbakening, het onderzoek van de betrokken markt en de op te leggen (dan wel in te trekken) verplichtingen, op. Vervolgens doet het college hiervan mededeling door genoemd ontwerpbesluit ter inzage te leggen (artikel 6b.1, derde lid, onder a, van de Tw in samenhang met artikel 3:19, tweede lid, onder a, van de Awb), waarna een ieder schriftelijk bedenkingen kan inbrengen. In afwijking van artikel 3:32, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het inbrengen van schriftelijk bedenkingen ten hoogste een maand.24 Het college vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens, waaronder in ieder geval de ingebrachte bedenkingen.25
2.5.2 De Europese consultatie en notificatie
44. Indien een op grond van artikel 6a.2 van de Tw genomen besluit van invloed is op de handel tussen de lidstaten, legt het college op grond van artikel 6b.2, eerste lid, van de Tw een ontwerp van het desbetreffende besluit, en de gronden die daaraan ten grondslag liggen, voor aan de Commissie. Voorts dient het college ook de nri’s, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de kaderrichtlijn, te raadplegen, aldus hetzelfde artikel 6b.2, eerste lid, van de Tw. Zowel de Commissie als deze nri’s kunnen gedurende een maand opmerkingen maken. Op grond van artikel 6b.2, tweede lid, van de Tw neemt het college het besluit niet eerder dan nadat deze termijn is verstreken.26
45. Ingevolge artikel 6b.2, derde lid, van de Tw dient het college bij het nemen van het besluit zoveel mogelijk rekening te houden met de opmerkingen die de hiervoor genoemde instellingen over het ontwerp aan het college hebben medegedeeld.
46. Indien de Commissie van mening is dat het voorgelegde ontwerpbesluit een belemmering vormt voor de interne Europese markt of indien zij ernstige twijfels heeft over de verenigbaarheid van het genoemde ontwerp met het Gemeenschapsrecht, deelt zij dit mee aan het college binnen de hiervoor genoemde termijn van een maand.27 In het geval dat de Commissie de hierboven genoemde mededeling doet, wacht het college op grond van artikel 6b.2, vierde lid, van de Tw ten minste twee maanden vanaf de datum van die mededeling met het vaststellen van zijn besluit.
23 Met dien verstande dat de artikelen 3:30, tweede lid, en 3:33 van de Awb volgens artikel 6b.1, derde lid, onder c, van de Tw van toepassing zijn uitgezonderd.
24 Artikel 6b.1, derde lid, onder b, van de Tw. In artikel 3:32, eerste lid, van de Awb is een termijn van twee weken opgenomen.
25 Artikel 6b.1, derde lid, onder a, van de Tw in samenhang met artikel 3:21, tweede lid, van de Awb.
26 Artikel 6b.2, tweede lid, van de Tw.
27 Artikel 7, vierde lid, van de kaderrichtlijn.
47. De Commissie kan een beschikking geven waarin het college wordt gelast het ontwerpbesluit in te trekken. Een dergelijke beschikking gaat vergezeld van een gedetailleerde en objectieve analyse van de redenen waarom de Commissie van mening is dat het ontwerpbesluit niet moet worden genomen, tezamen met specifieke voorstellen tot wijziging.28 Als de Commissie een dergelijke beschikking heeft gegeven, brengt het college het ontwerp met betrekking tot de door de Commissie in de beschikking aangegeven voorstellen in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, of besluit het college het desbetreffende ontwerpbesluit niet vast te stellen (artikel 6b.2, vijfde lid, onder a en b, van de Tw).
48. De procedure die nri’s dienen te volgen indien zij op grond van artikel 7 van de kaderrichtlijn ontwerp maatregelen ter consultatie voorleggen aan andere nri’s en de Commissie is beschreven in de Aanbeveling betreffende kennisgevingen, termijnen en raadplegingen als bedoeld in artikel 7 van de kaderrichtlijn.29
28 Artikel 7, vierde lid (slot), van de kaderrichtlijn.
29 Aanbeveling van de Commissie van 23 juli 2003 betreffende kennisgevingen, termijnen en raadplegingen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten, PbEG L 190/13 van 30 juli 2003.
3 Gehanteerde benadering bij de marktanalyses
3.1 Inleiding
49. In dit hoofdstuk worden de uitgangpunten en de benadering van het college bij het bepalen van relevante markten, het vaststellen van AMM en het opleggen van verplichtingen in algemene zin nader toegelicht.30 Hierbij betrekt het college een aantal begrippen en concepten uit het algemene mededingingsrecht.
3.2 Bepaling van de relevante markten
50. Bij de bepaling van relevante markten ten behoeve van dit besluit houdt het college rekening met de door de Commissie opgestelde en in hoofdstuk 2 kort besproken richtsnoeren en de Aanbeveling.
51. Een relevante markt kent twee dimensies: de productdimensie en de geografische dimensie. Bij de vaststelling van de relevante productmarkt wordt bezien welke producten en diensten met elkaar in concurrentie staan en daarom tot dezelfde relevante productmarkt behoren. Bij de vaststelling van de relevante geografische markt wordt bezien binnen welk geografisch gebied aanbieders van de relevante producten en/of diensten in concurrentie met elkaar staan.
52. De relevante markt voor een product of dienst omvat alle producten of diensten die daarmee substitueerbaar of voldoende uitwisselbaar zijn, niet alleen op grond van hun objectieve kenmerken, waardoor ze geschikt zijn om in een constante behoefte van de consumenten te voorzien, de prijs of beoogde toepassing ervan, maar ook op grond van de mededingingsvoorwaarden en/of de structuur van vraag en aanbod op de betrokken markt. Producten die alleen in beperkte of relatief beperkte mate onderling uitwisselbaar zijn, behoren niet tot dezelfde markt.31
53. De relevante geografische markt omvat het gebied waarbinnen de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar en het aanbod van de betrokken goederen of diensten, waarbinnen de concurrentievoorwaarden op elkaar lijken of voldoende homogeen zijn en dat van aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden doordat er duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden bestaan.32
54. De grenzen van een relevante markt worden bepaald door de mate van concurrentiedruk op de prijsstelling van de producent(en) of dienstverlener(s) die de betrokken producten of diensten aanbieden. Bij de bepaling van relevante markten zijn er twee belangrijke bronnen van concurrentiedruk die onderzocht moeten worden: i) substitutie aan de vraagzijde en ii) substitutie aan de aanbodzijde. Een derde bron van concurrentiedruk is potentiële concurrentie. Het verschil tussen aanbodsubstitutie en potentiële concurrentie schuilt in het feit dat bij
30 De uitgangspunten van het college met betrekking tot het opleggen van verplichtingen zijn voorts nader uitgewerkt in het ‘Afwegingskader proportionaliteit van verplichtingen’ van 22 december 2004 (kenmerk: OPTA/EGM/2004/204404).
31 Richtsnoeren, randnummer 44.
32 Richtsnoeren, randnummer 56.
aanbodsubstitutie onmiddellijk wordt gereageerd op een prijsverhoging, terwijl potentiële concurrenten mogelijk meer tijd nodig hebben om tot de markt te kunnen toetreden. Om die reden wordt de concurrentiedruk die uitgaat van potentiële markttoetreding onderzocht in het kader van de vaststelling of op een afgebakende relevante markt partijen zijn met AMM.33
55. Substitueerbaarheid aan de vraagzijde is een maatstaf voor de bereidheid van de consument om de betrokken dienst of het betrokken product te vervangen door andere diensten of producten. Substitueerbaarheid aan de aanbodzijde geeft aan in hoeverre andere leveranciers dan die welke de betrokken diensten of producten aanbieden, bereid zijn hun productlijn op zeer korte termijn om te schakelen dan wel de betrokken producten of diensten kunnen aanbieden zonder aanzienlijke extra investeringen.34
56. Een methode om na te gaan of er sprake is van vraag- en/of aanbodsubstitutie is de zogenaamde “hypothetische monopolist test” die in het mededingingsrecht wordt gebruikt.35 Een set van producten wordt verondersteld een aparte relevante markt te zijn, indien een hypothetische monopolistische aanbieder van die producten een kleine maar significante36, duurzame prijsverhoging door kan voeren zonder daarbij zoveel verkopen te verliezen dat de prijsverhoging niet meer winstgevend is. Indien een prijsverhoging niet winstgevend zou zijn doordat vragers overstappen naar andere producten (vraagsubstitutie) of doordat aanbieders van andere producten zouden beginnen met het aanbieden van de betrokken producten (aanbodsubstitutie), moet de marktafbakening worden verbreed door de andere producten en/of de andere aanbieders tot de markt te rekenen.
57. In dit besluit worden markten in eerste instantie afgebakend op basis van overwegingen met betrekking tot vraagsubstitutie. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre andere producten beschouwd kunnen worden als substituten door afnemers, indien een hypothetische monopolist een kleine maar significante, duurzame prijsverhoging boven het concurrerende niveau doorvoert. Daarna zal worden bezien in hoeverre mogelijkheden voor aanbodsubstitutie extra beperkingen aan het prijsgedrag van de hypothetische monopolist opleggen die niet reeds zijn meegenomen in de analyse van vraagsubstitutie. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat aanbodsubstitutie alleen een effectieve beperking aan het gedrag van een hypothetische monopolist oplegt, indien de toetreding van andere aanbieders op zeer korte xxxxxxx00 en zonder significante investeringen kan plaatsvinden en dat deze toetreding ook waarschijnlijk is.38
58. Er kunnen zich situaties voordoen waarin aanbieders van andere producten ook aanbieder zijn van vraagsubstituten voor de betrokken producten waarvoor een hypothetische monopolist een kleine maar significante, duurzame prijsverhoging heeft doorgevoerd. Deze aanbieders zijn niet relevant in het kader van de analyse van aanbodsubstitutie, aangezien zij reeds actief zijn in het aanbod van de betrokken producten. De concurrentiedruk die uitgaat van hun aanwezigheid is
33 Richtsnoeren, randnummer 38.
34 Richtsnoeren, randnummer 39.
35 Deze test wordt ook wel SSNIP (Small but Significant Non-transitory Increase in Price) test genoemd.
36 Doorgaans wordt daarmee een prijsverhoging van 5 tot 10 procent bedoeld.
37 Doorgaans maximaal één jaar.
38 Richtsnoeren, randnummer 52.
reeds meegewogen in de analyse van vraagsubstitutie en levert geen additionele concurrentiedruk op. Wel is het zo dat de effecten van een mogelijke expansie van hun productie van de betrokken producten kan worden meegewogen in de analyse van AMM.
59. In bepaalde gevallen kunnen producten of diensten, afnemers of geografische gebieden die op grond van alleen vraag- en aanbodsubstitutie-overwegingen tot aparte markten gerekend zouden worden, toch tot een zelfde relevante markt behoren. Hiervan kan sprake zijn, indien in meerdere op grond van vraag- en aanbodsubstitutie afgebakende markten een gemeenschappelijke overheersende factor zorgt voor prijsdruk.39 Dit wordt over het algemeen een gemeenschappelijke prijsbeperking genoemd.
60. De afbakening van de relevante eindgebruikersmarkten gaat logischerwijs vooraf aan de bepaling van de relevante groothandelsmarkten, aangezien de vraag naar groothandels diensten een afgeleide vraag is van de vraag naar eindgebruikersdiensten. Een onderneming die diensten aanbiedt op een eindgebruikersmarkt dient daarvoor immers de noodzakelijke bestanddelen zelf te produceren dan wel in te kopen bij een aanbieder op de groothandelsmarkt. Om die reden worden eerst de relevante markten op eindgebruikersniveau afgebakend teneinde op basis daarvan de relevante markten op groothandels (wholesale) niveau te bepalen. Deze benadering is in overeenstemming met overweging 7 van de Aanbeveling. Deze benadering wordt niet gehanteerd indien er geen directe relatie bestaat tussen de betrokken groothandels- en eindgebruikersmarkten.
62. Indien bij de afbakening van de eindgebruikersmarkt zou worden uitgegaan van een situatie waarin er wel verplichtingen op de betrokken wholesalemarkt zouden bestaan, zou de beoordeling van aanwezigheid van marktmacht en daarmee de noodzaak van het opleggen van verplichtingen op die betrokken wholesalemarkt afhankelijk zijn van een afbakening van de eindgebruikersmarkt die is gestoeld op de aanwezigheid wholesaleverplichtingen. Dit zou een onzuivere en circulaire benadering zijn van het bepalen van relevante markten.40
63. Bij de bepaling van de relevante markt ten behoeve van de beoordeling van AMM op lager gelegen niveaus moet echter wel rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de
39 Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan situaties waarin een en dezelfde grote partij op verschillende geografische markten actief is of situaties waarin het voor een aanbieder niet mogelijk of niet rendabel is prijzen voor verschillende afnemers te differentiëren.
40 Zie hiervoor ook bijvoorbeeld: OFCOM, Review of the retail leased lines, symmetric broadband origination and wholesale trunk segments markets, Explanatory Statement and Notification, 18 December 2003, paragraaf 2.15.
64. De hierboven beschreven benadering is in overeenstemming met artikel 6a.2, tweede lid, van de Tw, waarin is bepaald dat het college alleen verplichtingen kan opleggen aan ondernemingen met AMM op de eindgebruikersmarkt, indien wholesalemaatregelen en verplichtingen met betrekking tot carrier(voor)keuze ontoereikend zijn. De effecten van wholesalemaatregelen moeten dus worden meegewogen in de analyse van AMM op de eindgebuikersmarkt.
65. Het is logisch deze benadering ook toe te passen in de relatie tussen meerdere verticaal gerelateerde wholesalemarkten. De verplichtingen op een hoger gelegen wholesalemarkt zullen namelijk tot doel hebben om de concurrentie op een lager gelegen wholesalemarkt te faciliteren. Bij de beoordeling van de noodzaak om verplichtingen op het lager gelegen wholesaleniveau op te leggen dient dus de aanwezigheid van verplichtingen op het hoger gelegen niveau te worden meegewogen.
66. Gelet op het voorgaande volgt het college bij de bepaling van relevante markten de volgende werkwijze:
I. het college bakent alle relevante markten af in de afwezigheid van regulering, beginnend bij de laagst gelegen markt (de eindgebruikersmarkt) via eventuele tussengelegen markten, met als doel de bepaling van de hoogst gelegen relevante markt (de hoogst gelegen wholesalemarkt);
II. het college onderzoekt de mate van concurrentie op de betrokken eindgebruikersmarkt die zou bestaan indien wordt geabstraheerd van bestaande AMM verplichtingen;
III. het college onderzoekt de hoogst gelegen wholesalemarkt op de aanwezigheid van AMM en bepaalt, indien noodzakelijk, welke passende verplichtingen worden opgelegd op de hoogst gelegen wholesalemarkt;
IV. het college bepaalt een lager gelegen markt in de aanwezigheid van verplichtingen op de hoger gelegen markt;
V. het college onderzoekt die lager gelegen markt op de aanwezigheid van AMM en bepaalt, indien noodzakelijk, welke passende verplichtingen worden opgelegd op die lager gelegen markt;
VI. het college herhaalt stap vier en vijf tot op het niveau van de eindgebruikersmarkt.
3.3 De beoordeling van AMM
68. Het college dient op grond van artikel 6a.1, derde lid, van de Tw de bepaalde relevante markten zo spoedig mogelijk te onderzoeken. Het onderzoek dient er in ieder geval op gericht te zijn om vast te stellen of de desbetreffende markten al dan niet daadwerkelijk concurrerend zijn en of hierop ondernemingen actief zijn die beschikken over een AMM.
69. Het bovenstaande impliceert niet dat het college eerst moet vaststellen of een bepaalde relevante markt daadwerkelijk concurrerend is en daarna pas kan vaststellen of er op die markt ondernemingen AMM hebben. De conclusie dat een bepaalde markt daadwerkelijk concurrerend is, is equivalent aan de conclusie dat geen enkele onderneming individueel of gezamenlijk met een andere onderneming over een AMM op die markt beschikt. Dat betekent andersom gezien ook dat, indien op een bepaalde relevante markt één of meer ondernemingen individueel dan wel gezamenlijk over een AMM beschikken, die relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is.41
70. Uit de definitie van het begrip AMM blijkt dat op een bepaalde relevante markt één onderneming AMM kan hebben (een enkelvoudige machtspositie), maar ook dat meerdere ondernemingen gezamenlijk een positie van AMM op een bepaalde relevante markt kunnen innemen. De laatstgenoemde situatie wordt een collectieve machtspositie genoemd. In beide gevallen kunnen ondernemingen op grond van de Tw worden aangewezen als ondernemingen met AMM.
71. Verder kan er sprake zijn van AMM op een bepaalde markt indien een onderneming een dominante positie heeft op een nauw verbonden markt en deze positie aanwendt om haar marktmacht op de eerstgenoemde markt te vergroten.42 Dit kan zich voordoen bij een verticaal geïntegreerde onderneming die een sterke marktpositie heeft op de betrokken netwerkmarkt en die positie gebruikt om zijn positie op de dienstenmarkt te versterken. In dat geval kan de onderneming met AMM worden aangewezen als onderneming met AMM op beide markten gezamenlijk.
72. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van ondernemingen met AMM gaat het om de vraag of een onderneming, alleen of samen met andere, een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen. Het bestaan van een AMM kan worden aangetoond aan de hand van een aantal criteria. De belangrijkste criteria voor de beoordeling van de aanwezigheid van ondernemingen met AMM zijn beschreven in paragraaf 3.1 van de richtsnoeren.
73. Het marktaandeel van een onderneming wordt vaak gebruikt als indicatie van de marktmacht. Alhoewel het marktaandeel alleen veelal niet volstaat om AMM te constateren kan grofweg worden gesteld dat in het mededingingsrecht er in het algemeen van wordt uitgegaan dat er sprake kan zijn van een economische machtspositie indien een bedrijf een marktaandeel heeft van meer dan 40% en dat daarvan vaak sprake zal zijn indien het marktaandeel groter is dan 50%.43
a. De totale omvang van de onderneming;
b. De controle over niet gemakkelijk te dupliceren infrastructuur;
41 Zie hiervoor: richtsnoeren, randnummers 19 en 112, en memorie van toelichting bij de Tw, Kamerstukken II, 2002-2003, 28 851, nr. 3, blz. 113.
42 Zogenaamde “hefboomwerking”, artikel 14, derde lid, van de Kaderrichtlijn.
43 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 851, nr. 3, blz. 20.
c. De technologische voorsprong of superioriteit;
d. Het ontbreken van kopersmacht die een tegenwicht kan vormen;
e. Gemakkelijke of bevoorrechte toegang tot kapitaalmarkten/financiële middelen;
f. Product-/dienstendiversificatie (bijvoorbeeld bundeling van producten of diensten);
g. Schaalvoordelen;
h. Breedtevoordelen;
i. Verticale integratie;
j. Een sterk ontwikkeld distributie- en verkoopnetwerk;
k. Het ontbreken van potentiële concurrentie;
l. Grenzen aan de expansie.
75. De in de richtsnoeren genoemde criteria kunnen niet worden beschouwd als een eenvoudige checklist om te beoordelen of er sprake is van AMM of van daadwerkelijke concurrentie. Een marktanalyse omvat in het onderhavige kader een algehele, toekomstgerichte analyse van de economische kenmerken van een bepaalde relevante markt , waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke feiten van het individuele geval. Derhalve zal AMM alleen kunnen worden geconstateerd door toepassing van en toetsing aan de hand van meerdere van de genoemde criteria. Om deze reden en vanwege de diversiteit van de betrokken markten, acht het college het niet passend om aan de verschillende criteria vooraf een bepaald gewicht toe te kennen. Welke criteria het college met name van belang acht, zal hij bekijken in de context van een bepaalde markt, daarbij rekening houdend met de specifieke kenmerken van die markt.44
76. De bepaling van AMM in een toekomstgerichte analyse betekent dat niet alleen wordt gekeken naar de bestaande concurrentiesituatie, maar dat ook wordt bezien of een eventueel gebrek aan daadwerkelijke concurrentie blijvend is.45 De marktanalyse in dit besluit is uitgevoerd op een prospectieve wijze, waarbij toekomstige ontwikkelingen die de concurrentiesituatie op de onderzochte markten significant zullen beïnvloeden zijn meegewogen, voorzover zij redelijkerwijs voorzienbaar zijn in de periode tot de volgende marktanalyse. Gelet op artikel 6a.4 van de Tw hanteert het college daarvoor een periode van maximaal drie jaar.
3.4 Het opleggen van passende verplichtingen
77. Artikel 6a.2, eerste lid, van de Tw bepaalt dat het college, indien hij heeft vastgesteld dat een onderneming op een bepaalde relevante markt beschikt over een AMM:
a. aan die onderneming, voor zover passend, de relevante verplichtingen oplegt;
b. eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand houdt indien zij nog steeds passend zijn, of
c. eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, intrekt indien zij niet langer passend zijn.
78. Het college is van oordeel dat het best kan worden voldaan aan de vereisten van de Tw inzake passendheid van verplichtingen46 door de Europeesrechtelijke proportionaliteitsnorm als
44 Zie ook: ERG Working paper on the SMP concept for the new regulatory framework, May 2003, paragraaf 6, xxx.xx.xxx.
45 Richtsnoeren, randnummer 20.
46 Zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.
uitgangspunt te hanteren. Dit algemene beginsel van gemeenschapsrecht is onder meer nader ingevuld door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof).47 Toepassing van deze norm ligt voor de hand om een aantal redenen. De norm is relatief duidelijk ingevuld door het Hof, de vereisten van artikel 6a.2. van de Tw zijn gebaseerd op bepalingen in de Europese richtlijnen (artikel 8 van de toegangsrichtlijn en artikel 17 van de universeledienstrichtlijn) die expliciet spreken over proportionaliteit, en de norm omvat in ieder geval het evenredigheidsbeginsel van de Awb.
79. Met het hanteren van de Europese proportionaliteitsnorm voldoet het college in ieder geval aan de vereisten van artikel 6a.2 van de Tw en aan de kwalitatieve motiveringsvereisten van artikel 1.3, vierde lid, van de Tw. Ten aanzien van de kwantitatieve motivering geldt dat ter onderbouwing van de proportionaliteitstoets “waar redelijkerwijs mogelijk” een kwantificering van de verwachte relevante gevolgen dient plaats te vinden. Naar het oordeel van het college vormt deze aanvullende motiveringseis een integraal onderdeel van de proportionaliteitstoets.
80. Dit betekent dat de door het nieuwe kader voorgeschreven proportionaliteitstoets een motivering vereist die aantoont dat het toegepaste instrument voor het bereiken van de doelstellingen van het beleid:
i geschikt is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 1.3, eerste lid, van de Tw; en ii noodzakelijk is, dus dat:
a: zonder aanwending van het middel het doel hetzij in het geheel niet hetzij in onvoldoende mate zou worden bereikt; en bovendien
b: indien verschillende geschikte middelen bestaan, het gekozen instrument het minst zware effectieve middel is; en
iii de voordelen die volgen uit de toepassing van het middel in termen van het bereiken van de doelstellingen opwegen tegen de mogelijke nadelen daarvan.
81. Daar waar redelijkerwijs mogelijk baseert het college de motivering van de bovengenoemde aspecten op beschikbare kwantitatieve informatie.
82. Om de hierboven beschreven toets goed te kunnen uitvoeren, acht het college het noodzakelijk om een aantal uitgangspunten te formuleren met betrekking tot de verhouding van de in artikel 1.3, eerste lid, van de Tw genoemde doelstellingen tot elkaar. Op basis daarvan wordt in het concrete geval een keuze gemaakt voor een prioritaire doelstelling. Deze uitgangspunten worden in dit hoofdstuk kort weergegeven.
83. Het college heeft het ERG-standpunt gebruikt als raamwerk om te bepalen welke mededingingsproblemen te verwachten zijn op de onderzochte relevante markt en welke
47 Zie bijvoorbeeld HvJEG, Zaak C-331/88 van 13 november 1990, FEDESA, Jur 1990 I p. 4023: Ingevolge het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, zijn maatregelen waarbij economische activiteiten worden verboden, slechts wettig wanneer zij geschikt en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande, dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel.
verplichtingen mogelijkerwijs geschikt zijn om de problemen te voorkomen dan wel op te lossen.48 Op dit standpunt wordt in dit hoofdstuk eveneens kort ingegaan.
84. In deze fase heeft het college aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek van de relevante markt bepaald aan welke van de drie doelstellingen van artikel 1.3 van de Tw in het onderhavige geval prioriteit wordt gegeven. Concreet gaat het daarbij om de vraag of de maatregelen van het college zich richten op de bevordering van op infrastructuur gebaseerde concurrentie, op de bevordering van dienstenconcurrentie dan wel de directe bescherming van de consument.
85. De sleutel in deze afweging vormt het begrip duurzame concurrentie. Het uiteindelijke doel van het reguleringskader is het tot stand brengen van een situatie van duurzame concurrentie, ofwel effectieve concurrentie die voor haar bestaan en effectiviteit niet (meer) afhankelijk is van het bestaan van sectorspecifieke regulering. Een situatie waarbij diverse ondernemingen met elkaar concurreren met gebruikmaking van eigen infrastructuur (infrastructuurconcurrentie) is zo bezien duurzamer dan een concurrentiesituatie die afhankelijk is van het bestaan van bijvoorbeeld toegangsverplichtingen.49
86. In de toelichting bij artikel 2 van de beleidsregels wordt het volgende over duurzame concurrentie gesteld: 50
“De doelstelling van nieuwe kader is om in de gehele elektronische communicatiesector daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken, zodat op termijn specifieke regels kunnen worden afgeschaft en volstaan kan worden met het algemene mededingingsrecht. Om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken is het noodzakelijk dat aanbieders van alternatieve infrastructuur, dat wil zeggen andere infrastructuur dan die van de onderneming met AMM gestimuleerd blijven om te investeren.”
87. Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat een situatie van duurzame concurrentie het best kan worden bereikt door, daar waar mogelijk, in de keuze van verplichtingen voorrang te geven aan maatregelen die infrastructuur concurrentie bevorderen. Deze lijn wordt ook in het gezamenlijk standpunt van de ERG over verplichtingen gekozen en wordt ondersteund door de afwegingen van de Commissie in de toelichting bij de Aanbeveling:51
48 ERG, “Common position on the approach to appropriate remedies in the new regulatory framework”, ERG(03)30rev1, April 2004.
49 Zie hiervoor bijvoorbeeld: OPTA, “Economic considerations on balancing infrastructure and services based competition”, Economic policy note No 1, December 2003, p 8: “An alternative infrastructure tackles competitive problems at their source, i.e. the market power held by the (fixed) network owner. Therefore, competition on services resulting from competition between infrastructures is preferable to competition on services delivered over the same infrastructure.” Zie ook: de ERG “Common Position”, paragraaf 4.2.3, blz. 66-70, “supporting feasible infrastructure investment”.
50 Zie toelichting bij de beleidsregels, Staatscourant 9 juni 2005, nr. 109, p. 11
51 Toelichting bij Aanbeveling van de Europese Commissie van 11 februari 2003 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten, Publicatieblad EG 203, L114/45, blz. 29.
“Het doel van het nieuwe regelgevende kader is uiteindelijk een situatie tot stand te brengen waarbij sprake is van een volledige infrastructuurconcurrentie tussen een aantal verschillende infrastructuren. Dit kan plaatsvinden binnen of tussen platforms. Regelgeving die de verplichte toegang tot bestaande netwerken oplegt, dient als overbruggingsmaatregel om te zorgen voor concurrentie tussen diensten en keuzemogelijkheden voor de consument, totdat er voldoende infrastructuurconcurrentie bestaat. Investeringen in nieuwe netwerkinfrastructuur zullen ervoor zorgen dat des te sneller regelgeving ex-ante betreffende deze markt kan worden ingetrokken”.
88. Alleen waar de infrastructuur waarover concurrerende diensten kunnen worden geleverd binnen de termijn van de herziening niet repliceerbaar is en waar niet spontaan wholesale-markten ontstaan, zodat op basis hiervan effectieve dienstenconcurrentie mogelijk is, wordt dienstenconcurrentie bevorderd en geïntroduceerd door middel van toegangsverplichtingen. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden. In de situatie waarin op in de voorstelbare toekomst na de termijn van de herziening de infrastructuur niet repliceerbaar zal zijn, is dienstenconcurrentie noodzakelijk om de effecten van duurzame concurrentie te helpen nabootsen. In de situatie waarin in de voorzienbare toekomst na de termijn van de herziening wel sprake kan zijn van repliceerbaarheid, zullen verplichtingen als toegang en prijsregulering zodanig worden vormgegeven dat investeringsprikkels jegens marktpartijen niet negatief worden beïnvloed en zo mogelijk het beklimmen van de “investeringsladder” wordt bevorderd.52 In dat geval kan dienstenconcurrentie een opstap vormen naar infrastructuurconcurrentie. Op deze wijze geeft het college invulling aan artikel 2 van de beleidsregels.
89. Waar infrastructuur- en dienstenconcurrentie tekort schieten in het disciplineren van de AMM- aanbieder geldt ten slotte de doelstelling van consumentenbescherming, dat wil zeggen het bevorderen van de belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijzen en kwaliteit. Dit betreft die gevallen waarin infrastructuurconcurrentie noch dienstenconcurrentie afdoende zijn om te verzekeren dat consumenten de voordelen van concurrentie genieten en waarin direct regulerend ingrijpen dus optreedt als een substituut voor marktdiscipline.
90. De in artikel 1.3 van de Tw genoemde doelstelling van de ontwikkeling van de interne markt is niet leidend bij de afweging van de keuze tussen infrastructuur- en dienstenconcurrentie en/of wholesale- en retail-maatregelen op bepaalde markten. Deze keuzes vloeien voort uit de analyse van de specifieke situatie op een nationale markt. De ontwikkeling van de interne markt vormt wel een belangrijke randvoorwaarde bij deze keuzes in de zin dat een nri geen maatregelen mag nemen die belemmeringen voor de interne Europese markt opwerpen. De Commissie ziet hierop toe in de Europese consultatie en notificatie. 53 Naar het oordeel van het college vergt daarom de interne markt geen afzonderlijke maatregelen, maar de effecten daarop van de keuze tussen verschillende reguleringsmogelijkheden worden bij de afweging wel meegenomen.
91. Op basis van het onderzoek van de relevante markt bepaalt het college de prioritaire doelstelling voor die betreffende relevante markt. Daarbij spelen met name de hoogte van de
52 Zie ook: de ERG “Common Position”, paragraaf 4.2.3, blz. 66-70, “supporting feasible infrastructure investment”.
53 Zie paragraaf 2.4.2 van dit besluit.
toetredingsbarrières, de mate van repliceerbaarheid van de infrastructuur waarover de diensten in de relevante markt geleverd worden en de mate van concurrentie een rol.
92. Nadat de mogelijke mededingingsproblemen zijn geconstateerd en de prioritaire doelstelling is vastgesteld, heeft het college de mogelijke verplichtingen gekozen, gebaseerd op de aard van het geconstateerde mededingingsprobleem. In de situatie dat er geen bestaande AMM- verplichtingen gelden op de betrokken markt heeft het college, waar redelijkerwijs mogelijk, de omvang van het probleem getracht te kwantificeren (in elk geval in termen van orde van grootte). In andere gevallen heeft het college een beoordeling gemaakt van de waarschijnlijkheid waarmee een potentieel mededingingsprobleem zich zal voordoen.
93. In het gemeenschappelijk standpunt van de ERG over verplichtingen wordt een viertal typische marktconstellaties beschreven. Het document beschrijft vervolgens voor elk van deze typische marktsituaties het te verwachten marktgedrag door dominante marktpartijen en de potentiële mededingingsproblemen die daaruit voortvloeien.
94. Deze situaties zijn:
I. Het overhevelen van marktmacht in een wholesale-markt naar een verticaal gerelateerde wholesale-markt of retail-markt (“vertical leveraging”): problemen kunnen ontstaan door gedrag dat de kosten van concurrenten opdrijft en/of de verkoopmogelijkheden van concurrenten inperkt, met als doel de concurrentie op de betreffende wholesale- of retail-markt uit te sluiten (“foreclosure”);
II. Het overhevelen van marktmacht naar een – niet verticaal gerelateerde – andere markt (“horizontal leveraging”): problemen die ontstaan uit gedrag dat er op gericht is concurrentie op de betreffende markt uit te sluiten;
III. Het gebruik van enkelvoudige marktdominantie (“single market dominance”) in de AMM markt zelf: problemen kunnen ontstaan door gedrag gericht op het belemmeren van markttoetreding, door het gebruik van uitbuitingsprijzen en door het bestaan van productieve inefficiënties, in de betreffende AMM-markt;
IV. Specifieke situatie van “two-way access” oftewel afwikkelen van verkeer: problemen kunnen ontstaan doordat (1) netwerken, als de facto monopolies voor het afwikkelen van verkeer op hun eigen netwerk, buitensporige prijzen hanteren; (2) wederzijds afhankelijke partijen samenspannen ten koste van eindgebruikers (negatieve welvaartseffecten); of (3) door uitsluitingsgedrag.
Enige overlap tussen deze vier situaties is niet uitgesloten.
95. Voorts geeft het gezamenlijke standpunt van de ERG voor elk van de benoemde situaties aan welke maatregelen geschikt kunnen zijn om de in die situatie waarschijnlijke mededingingsproblemen te voorkomen dan wel op te lossen.
96. Het college heeft de benadering in het gezamenlijke standpunt van de ERG als startpunt van de analyse gebruikt. Daarbij is bepaald met welke van de vier beschreven constellaties de daadwerkelijke marktsituatie de meeste overeenkomst vertoont. Daarnaast is voor de bepaling
van potentiële mededingingsproblemen gebruik gemaakt van een aantal policy notes en externe studies.54
97. Bij de vaststelling van passende verplichtingen houdt het college voorts rekening met de door de minister vastgestelde beleidsregels.55 Met name artikel 2 inzake duurzame concurrentie en artikel 4 inzake kwaliteit en toegang zijn van belang bij het opleggen van verplichtingen omdat de minister in deze artikelen ingaat op de wijze waarop het college in zijn besluitvorming om dient te gaan met de afweging van verschillende belangen. De wijze waarop het college rekening houdt met artikel 2 inzake duurzame concurrentie is hiervoor reeds besproken.56
98. Het college begrijpt de beleidsregel kwaliteit en toegang zo dat deze relevant is in situaties waarin cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de kwaliteitsniveaus op het niveau van eindgebruikersmarkten zijn in concurrentie dan wel op grond van wettelijke vereisten ontstaan;
- de kwaliteit op wholesaleniveau kan worden gedifferentieerd (“ontbundeld”) van de kwaliteit op eindgebruikersniveau; en
- het college is voornemens wholesalemaatregelen te nemen die tot effect zouden hebben dat ondernemingen beperkt worden in hun mogelijkheden om op eindgebruikersniveau te concurreren op kwaliteit (bijvoorbeeld doordat een onderneming met AMM niet de werkelijk door hem gemaakte kosten voor het bestaande kwaliteitsniveaus in zijn wholesaleprijzen mag doorberekenen).
99. Voor zover de hierboven beschreven situatie relevant is voor de in dit besluit behandelde relevante markten wordt daarop in dit besluit bij de vormgeving van de verplichtingen expliciet ingegaan.
54 Zie voor de policy notes de producten van EAT en voor verdere verwijzing naar externe studies de verschillende onderdelen van dit besluit.
55 Zie randnummer 32.
56 Zie randnummer 86.
4 Verloop van de procedure
[Een uitwerking van de gevolgde procedure ter voorbereiding van dit besluit wordt opgenomen in het definitieve besluit]
100. Het college heeft op grond van artikel 18.3 van de Telecommunicatiewet het voorliggende ontwerpbesluit voorgelegd aan de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. De directeur-generaal heeft bij brief van 30 juni 2005 gereageerd. Dit advies is opgenomen in bijlage 5 van het besluit.
5 De retailmarkten voor vaste telefonie in afwezigheid van wholesaleregulering
5.1 Inleiding
101. In dit hoofdstuk zal het college de markt(en) voor vaste telefonie afbakenen in een situatie zonder regulering57, conform de methodologie zoals deze werd beschreven in hoofdstuk 3. In combinatie met de dominantieanalyse in hoofdstuk 6 vormen deze twee hoofdstukken de uitgangspunten voor de besluiten betreffende de wholesalemarkten van vaste telefonie. Dit is in figuur 1 grafisch weergegeven.
Besluit 'wholesale markt voor gespreksopbouw'
Analyse wholesale verkeersmarkten
zonder AMM-regulering
Besluit 'retailmarkten voor vaste telefonie' (hoofdstuk 7, 8 en 9)
Analyse retailmarkten in aanwezigheid van AMM-regulering
Besluit 'retailmarkten voor vaste telefonie' (hoofdstuk 5 en 6)
Analyse retailmarkten
in afwezigheid van AMM-regulering
Besluit 'wholesale markten voor telefonieaansluitingen'
Besluit 'wholesale markten voor gespreksafgifte'
Besluit 'wholesale markten voor gespreksdoorgifte'
Figuur 1. Onderling verband van de marktanalysebesluiten voor de vaste verkeersdiensten.
102. Eerst zal een globale beschrijving gegeven worden van het begrip vaste telefonie. Vervolgens zal in paragraaf 5.2 de huidige situatie van vaste telefonie worden beschreven wat betreft producten, aanbieders, afnemers en bestaande regulering. In paragraaf 5.3 zal worden bekeken hoe een situatie zonder regulering er uit ziet. In paragrafen 5.4 tot en met 5.8 zal het college de afbakening motiveren en aangeven hoe deze afbakening zich verhoudt tot de Aanbeveling.
103. In de Aanbeveling zijn zes markten opgenomen voor vaste telefoniediensten aan eindgebruikers. De in de Aanbeveling genoemde eindgebruikersmarkten voor ‘openbare telefoondiensten geleverd op een vaste locatie’ (markten 1 en 2) betreffen het verzorgen van een verbinding naar of toegang tot het openbare telefoonnetwerk (op een vaste locatie of een vast adres) met als doel het initiëren of ontvangen van telefoongesprekken en verwante
57 Zie randnummers 61 en 62.
104. ‘Openbare telefoondiensten geleverd op een vaste locatie’ (markten 3 tot en met 6) betreffen diensten die voor het publiek beschikbaar zijn voor uitgaande en binnenkomende gesprekken58 en die worden aangeboden via een elektronisch communicatienetwerk dat de overdracht tussen abonneenamen of -nummers van communicatievormen zoals spraak, fax en data op een vast adres ondersteunt.59 In het hiernavolgende zal verkort gesproken worden van “vaste telefonie”. Onder vaste telefonie verstaat het college in dit besluit de volgende diensten die in Nederland worden aangeboden via vaste telefonienetten en die kunnen worden gebruikt met algemeen verkrijgbare randapparaten:
• spraaktelefonie (lokale gesprekken, nationale gesprekken, internationale gesprekken, piek- en dalgesprekken, gratis gesprekken en gesprekken naar betaalnummers);
• internettoegang via inbellen;
• het versturen van een fax naar nationale en internationale bestemmingen;
• oproepen naar mobiele telefoon of semafoon en
• S(hort) M(essage) S(ervice) vanaf een vast netwerk.
105. De Aanbeveling maakt ten aanzien van de eindgebruikersmarkten die ‘openbare telefoondiensten geleverd op een vaste locatie’ omvatten een onderscheid tussen het verzorgen van toegang tot het openbare telefoonnetwerk (de telefonieaansluiting) en het verzorgen van uitgaande gesprekken (verkeer).60
106. Alvorens wordt nagegaan op welke relevante markt(en) deze vaste telefoniediensten worden aangeboden, zal in het hiernavolgende een beschrijving worden gegeven van de belangrijkste vraag- en aanbodfactoren die een rol spelen bij voornoemde diensten uit de Aanbeveling.
5.2 Algemene beschrijving van de huidige situatie
5.2.1 Inleiding
107. In het hiernavolgende wordt de huidige situatie op de te onderzoeken markten beschreven. Hierbij wordt allereerst ingegaan op de diensten die worden aangeboden en de infrastructuren door middel waarvan deze diensten worden aangeboden. Daarna worden de aanbieders en afnemers van de diensten belicht. Ten slotte wordt de huidige regulering beschreven. Deze beschrijving van de huidige situatie vormt de opmaat voor de afbakening van de relevante eindgebruikersmarkten voor vaste telefoniediensten.
58 Artikel 1.1, onder x, Tw.
59 Artikel 1.1, onder w, Tw.
60 Zie blz. 19 aanbeveling.
5.2.2 Producten/diensten
108. Momenteel worden in Nederland de volgende vaste telefoniediensten aan eindgebruikers geleverd:
1) Toegang tot een openbaar elektronisch communicatienetwerk (‘de telefonieaansluiting’) op een vaste locatie ten behoeve van spraak en toegang tot het internet. Deze wordt via verschillende netwerken aangeboden die onderstaand verder worden beschreven. Deze telefonieaansluitingen komen overeen met de door de Commissie aanbevolen markten 1 en 2.
2) Diensten (met name verkeersdiensten) die door middel van deze netwerken worden aangeboden. Verkeersdiensten worden door de Commissie omschreven in de markten 3 tot en met 6.
In het onderstaande zullen de verschillende producten die thans worden geboden, worden beschreven.
Toegang tot een openbaar telefoonnetwerk op een vaste locatie
109. Teneinde verkeersdiensten te kunnen afnemen, heeft een eindgebruiker toegang tot een openbaar telefoonnetwerk (of: elektronisch communicatienetwerk) nodig. De belangrijkste functie van deze toegang is het mogelijk maken van het initiëren of ontvangen van telefoongesprekken en verwante diensten.61 Verwante diensten zijn bijvoorbeeld nummerweergave, doorschakelen, wisselgesprek en groepsnummers.
110. De toegang wordt, voor vaste telefoondiensten, gerealiseerd via een telefonieaansluiting op het vaste openbare telefoonnetwerk. Deze telefonieaansluiting is op verschillende infrastructuren mogelijk. Het aansluitnetwerk van KPN is veruit het grootst. Het bestaat voor het grootste deel uit telefonieaansluitingen op basis van koperen aderparen. Daarnaast is een aantal op coax- kabel gebaseerde kabel-netwerken gedeeltelijk geschikt gemaakt voor het leveren van vaste telefoniediensten. Verder zijn er in Nederland aansluitnetwerken die voornamelijk bestaan uit telefonieaansluitingen op basis van glasvezel. Hieronder volgt een korte beschrijving van de belangrijkste infrastructuren. Vervolgens wordt verder ingegaan op de verschillende technologieën, zoals analoog, ISDN, Voice over DSL ofwel VoDSL en VoIP.
111. Hieronder worden de verschillende typen aansluitnetwerken beschreven, te weten het koperen aansluitnetwerk van KPN, kabel-aansluitnetwerken en glasvezelnetwerken.
A) Koperen aansluitnetwerk van KPN
112. Het koperen aansluitnetwerk van KPN ontsluit praktisch ieder adres in Nederland. Deze telefonieaansluitingen bestaan uit koperen aderparen. Het koperen aansluitnetwerk van KPN is oorspronkelijk aangelegd voor het leveren van telefonie. Tegenwoordig wordt over dit aansluitnetwerk ook andere diensten zoals huurlijnen en breedbandtoegang geleverd.
113. Nederland is van oudsher een relatief dicht bekabeld land. Circa 90 procent van de huishoudens kan beschikken over een kabelaansluiting ten behoeve van radio en televisie. Deze
61 Paragraaf 4.2.1 van de toelichting bij de aanbeveling
aansluitingen worden gerealiseerd door middel van coax-kabel. Om gebruik te kunnen maken van vaste telefonie dient additioneel nog apparatuur te worden geplaatst laag in het netwerk. Voor ongeveer de helft van Nederland geldt dat de kabel-netwerken geschikt zijn gemaakt voor het leveren van vaste telefoniediensten. Het gaat hierbij met name om Rotterdam en randgemeenten, Amsterdam en randgemeenten, Arnhem, Den Haag, Eindhoven en Leeuwarden. Gedurende 2005 zal de beschikbaarheid nog verder toenemen doordat bijvoorbeeld Casema heeft aangekondigd ook telefonie over kabel te gaan leveren.
114. Het overgrote deel van de glasvezelnetwerken in Nederland is uitgerold na de liberalisering van de telecommunicatiemarkten in 1998. Na de liberalisering ontstond de mogelijkheid voor andere aanbieders dan KPN om vaste telefoniediensten aan te gaan bieden. Deze aanbieders hebben glasvezelnetwerken aangelegd. Hiermee waren hoge investeringen gemoeid waardoor een telefonieaansluiting over een glasvezelnetwerk vele malen duurder is dan een telefonieaansluiting over het koperen aansluitnetwerk van KPN.62 In de praktijk zijn dergelijke telefonieaansluitingen alleen rendabel gebleken bij het aanbieden van meerdere diensten over dezelfde glasvezelverbinding. Dit betekent in de praktijk dat alleen naar locaties wordt uitgerold met grote zakelijke eindgebruikers. Het gaat hierbij met name om ISDN30 telefonieaansluitingen waarop hieronder verder zal worden ingegaan. Naast nieuwe toetreders heeft ook KPN glasvezelnetwerken.
D) Overige typen telefonieaansluitingen
115. Er bestaat op dit moment een draadloze technologie waarmee een gelijkwaardige vormen van toegang tot openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie kan worden aangeboden, namelijk WiMax63 over de Wireless Local Loop (WLL). Uit de gegevens die het college van marktpartijen heeft ontvangen, blijkt dat hiermee momenteel echter maximaal [ aansluitingen worden gerealiseerd.
116. Bovenstaand zijn een aantal typen aansluitnetwerken beschreven. Om telefonie over deze netwerken te leveren dient gebruik te worden gemaakt van een aansluittechniek. Hieronder worden verschillende typen aansluittechnieken beschreven, te weten analoge telefonieaansluitingen, digitale telefonieaansluitingen, kabelaansluitingen, vaste telefonieaansluitingen via breedbandverbindingen en overige telefonieaansluitingen.
A. Analoge telefonieaansluitingen
117. Een veel voorkomende vorm waarin toegang geleverd wordt, is de analoge verbinding. Dit is de traditionele vorm van vaste telefonie. Analoge verbindingen worden doorgaans alleen geleverd over tweepaars koperdraad telefonieaansluitingen. Hierbij wordt een fysieke verbinding gebruikt om een signaal in analoge vorm door te geven. Voor een extra communicatiekanaal moet daarom altijd een extra tweepaars koperdraad worden gebruikt.
62 Ter vergelijking; een ISDN30-aansluiting bij KPN kost 199 euro per maand terwijl een glasvezelaansluiting van KPN geleverd wordt vanaf 1200 euro per maand en daar nog extra kosten voor apparatuur bijkomen.
118. Er zijn naast KPN geen noemenswaardige andere aanbieders van analoge telefonieaansluitingen.
A) Digitale telefonieaansluitingen (ISDN)
119. De toegang tot het openbare telefoonnet via gepaard koperdraad kunnen naast analoge verbindingen ook digitaal worden aangeboden. Door deze digitale aansluittechniek kunnen er meerdere communicatiekanalen (ISDN1, 2, 15, 20, 30) over de aansluitlijn geleverd worden. ISDN2 biedt bijvoorbeeld twee kanalen, waardoor het mogelijk is tegelijkertijd twee telefoongesprekken te voeren.
120. De beschikbare digitale producten zijn op dit moment alle gebaseerd op ISDN2 of ISDN30. Het is mogelijk om ISDN-verbindingen met een verschillend aantallen communicatiekanalen te krijgen, gebaseerd op ISDN2 (combineren van meerdere ISDN2 verbindingen tot bijvoorbeeld virtuele ISDN4, ISDN6 of ISDN8) of op ISDN30 (door het blokkeren van kanalen terug te voeren tot bijvoorbeeld een ISDN15 of ISDN20 verbinding).
121. Er zijn naast KPN geen noemenswaardige andere aanbieders van ISDN2. Hogere capaciteiten, met name ISDN30, worden wel door een aantal aanbieders aangeboden op basis van eigen infrastructuur (zelf aangelegd of gehuurd). Deze telefonieaansluitingen zijn veelal rechtstreeks gekoppeld met het eigen netwerk (dus zonder gebruikmaking van het netwerk van KPN). Daarnaast kan ISDN in diverse capaciteiten ‘gesimuleerd’ worden over een breedbandverbinding. Zie hiervoor randnummer 124.
122. Kabelmaatschappijen leveren via hun netwerk telefonieaansluitingen met behulp van het EuroDOCSIS protocol. Een aanbod voor kabeltelefonie bestaat doorgaans uit één of twee verbindingen. Kabelmaatschappijen gaan in toenemende mate over tot het aanbieden telefonie over een kabel-breedband verbinding. Dit wordt beschreven in randnummer 125.
C) Vaste telefonieaansluitingen via breedbandverbindingen
123. Het is ook mogelijk een telefonieaansluiting te realiseren op een breedbandaansluiting door middel van pakketgeschakelde technologieën. Hieronder wordt kort ingegaan op VoDSL en VoIP, als de belangrijkste toepassingen van dergelijke technologieën. Het is mogelijk om op basis van dergelijke technologieën vaste telefoniediensten te realiseren die vergelijkbaar zijn met de bovenstaand beschreven technologieën.
124. Met VoDSL64 worden telefonieaansluitingen aangeduid die gebruik maken van de xDSL aansluittechniek. Met deze dienst kan de gebruiker telefoongesprekken en verwante diensten initiëren of ontvangen. Doorgaans wordt via dezelfde xDSL-verbinding tevens breedbandtoegang tot het internet geboden waarbij het telefonieverkeer voorrang heeft op het
64 In de huidige praktijk wordt met VoDSL “Voice over ATM over DSL” bedoeld en is VoDSL de productnaam. Hierbij staat ATM voor Asynchronous Transfer Mode en is een vorm van pakketschakeling waarmee via virtuele kanalen data kunnen worden overgebracht.
internetverkeer.65 Bij VoDSL kan een eindgebruiker alleen van de telefoniedienst gebruik maken die door de DSL-leverancier wordt aangeboden. VoDSL wordt pas sinds halverwege 2004 door KPN, bbned en Versatel geleverd. KPN levert VoDSL van 4 tot 30 kanalen.
126. In de praktijk ontstaat vaak begripsverwarring omtrent de termen VoIP en VoDSL. Zoals in het voorgaande beschreven is XxXX een telefoniedienst die op meerdere typen toegang tot internet kan worden gebaseerd, zonder gebonden te zijn aan een locatie en bij iedere binnen- of buitenlandse VoIP aanbieder kan worden afgenomen. Bij VoDSL gaat het om verkeersdiensten die met een vaste DSL-aansluiting worden gerealiseerd. Voor VoDSL wordt in praktijk het ATM- protocol66 gebruikt. Dit protocol heeft op dit moment meer mogelijkheden om te garanderen dat voldoende capaciteit beschikbaar is voor de spraaktoepassing dan het IP-protocol.
127. VoIP kent verschillende verschijningvormen, variërend van het bellen van een PC naar een andere PC tot een gesprek dat via ‘gebruikelijke’ telefoons en telefoonnumers wordt gevoerd en waarbij de eindgebruiker geen weet heeft dat (een gedeelte van) het gesprek over IP- technologie wordt vervoerd. Het college heeft in randnummer 189, criteria benoemd waarmee onderscheid kan worden gemaakt tussen deze typen van VoIP. Het college zal zich in dit besluit beperken tot die variant van VoIP die wat betreft functionaliteit en productkenmerken met bestaande PSTN-telefonie overeenkomt. Dit zal in het vervolg van dit besluit Voice over Breedband (VoB) genoemd worden. In bijlage 2 wordt VoB nader omschreven.
65 Er wordt een specifiek kanaal over het ATM-netwerk, dat tussen de aanbieder van de xDSL dienst en (via de breedbandverbinding) tot de eindgebruiker reikt, gebruikt om deze eindgebruiker aan te sluiten op het telefonienetwerk.
66 Zie voetnoot 65.
• Lokaal verkeer (piek/dal/weekend)
• Nationaal verkeer (piek/dal/weekend)
• Internationaal verkeer(piek/dal/weekend)
• Verkeer naar mobiele telefonieaansluitingen (piek/dal/weekend)
• Verkeer naar bedrijfsnummers
• Verkeer naar informatienummers
• Internetinbelverkeer (via 06760)
• Verkeer naar nummers voor persoonlijke assistentiediensten
• Verkeer naar semafoonnummers
• Overig verkeer
129. Voor een toelichting op de diensten die hierboven worden opgesomd, verwijst het college naar bijlage 1. Behalve uitgaand verkeer is toegang tot het openbare telefoonnet ook geschikt om gesprekken en verwante diensten te ontvangen. In Nederland hoeft voor het ontvangen van gesprekken niet per tijdseenheid betaald te worden.
5.2.3 Type aanbieders
130. Aanbieders van vaste openbare telefoondiensten kunnen naar verschillende kenmerken worden getypeerd en gecategoriseerd. Meest onderscheidend kenmerk is het al dan niet bezitten van een (volledig uitgerold) eigen netwerk. Hieronder beschrijft het college KPN, kabelaanbieders, andere aanbieders met een eigen aansluitnetwerk, aanbieders die gebruikmaken van breedbandinternettoegang en aanbieders zonder eigen aansluitnetwerk.
132. Daarnaast biedt KPN op grond van de universele dienstverlening ook een bereikbaarheidsabonnement67 aan. De minister van Economische Zaken stelt hiervoor de maximale tarieven vast. Dit bereikbaarheidsabonnement kent een relatief laag abonnementstarief en relatief hoge verkeerstarieven. KPN biedt niet de mogelijkheid aan om over deze dienst C(P)S-verkeer af te nemen.
133. Een aantal kabelaanbieders sluit eindgebruikers aan op het eigen aansluitnetwerk. Het gaat hierbij met name om particuliere en kleinzakelijke eindgebruikers. Deze aanbieders bieden alle typen verkeer aan. Thans zijn dit Essent, UPC en Casema. Kabelaanbieders verzorgen slechts een klein deel van het totale vaste telefonieverkeer, namelijk minder dan [1-5] procent.
67 Door KPN wordt deze dienst ‘BelBudget’ genoemd.
Andere aanbieders met een eigen aansluitnetwerk.
134. Naast kabelaanbieders zijn er nog andere aanbieders die vaste telefoniediensten leveren. Deze maken gebruik van eigen glasvezelnetwerken of ingekochte huurlijnen bij KPN. Deze aanbieders richten zich primair op de zakelijke markt en leveren ISDN30-aansluitingen. Het gaat om BT, Colt, EnerTel, Versatel en MCI. Hun afnemers zijn hoofdzakelijk zakelijke klanten. Veruit de meeste ISDN30-aansluitingen worden door KPN geleverd. De andere netwerken hebben minder dan [10-20] procent van het totale aantal ISDN30-aansluitingen in handen. Deze aanbieders bieden alle typen verkeer aan.
135. De eerdergenoemde aanbieders zijn vrijwel allemaal volledig geïnterconnecteerd met KPN op regionaal niveau, dat wil zeggen op alle 20 EVKC’s68. Naast direct access bieden ze vaak ook carrier (pre) selectie (hierna: C(P)S) diensten aan via eigen centrales die geschikt zijn voor het afhandelen van C(P)S-verkeer. Omdat ze beschikken over een dergelijke centrale kunnen ze ook een ‘intermediairfunctie’ vervullen. Dat wil zeggen dat ze de wholesale-diensten die ze inkopen bij KPN kunnen wederverkopen aan C(P)S-aanbieders zonder eigen centrale. Deze C(P)S-aanbieders voegen waarde toe in de vorm van marketing, klantbeheer en facturering. Al de genoemde aanbieders zijn ook actief als wholesale-aanbieder voor internationale diensten.
Aanbieders die gebruikmaken van breedbandinternettoegang
Aanbieders zonder eigen aansluitnetwerk
137. Aanbieders zonder eigen aansluitnetwerk (of met een zeer beperkt aansluitnetwerk) zijn aangewezen op de inkoop van wholesale-diensten bij anderen. Afhankelijk van de vraag of een dergelijke partij een eigen centrale heeft, kunnen ze diensten inkopen bij aanbieders met een intermediairfunctie of rechtstreeks bij KPN. Het merendeel van de partijen zonder eigen aansluitnetwerk zijn aanbieders van zogenaamde C(P)S-diensten.
138. Het is voor C(P)S-aanbieders momenteel alleen mogelijk om verkeer naar geografische nummers, mobiele nummers en internationaal aan te bieden. Er bestaat thans geen wholesale- dienst van KPN die verkeer naar andere nummers standaard aflevert op basis van C(P)S. Nagenoeg alle C(P)S-aanbieders bieden de complete portfolio aan verkeersdiensten aan die KPN wholesale aan hen door kan geven. Ook het 0800-, 090x- en 06760-verkeer dient KPN op
68 EVKC staat voor Eerste orde VerKeersCentrale en vormt een knooppunt in het netwerk van KPN op nationaal niveau. Deze centrales zijn zowel onderling verbonden als met de lagere orde centrales richting het aansluitnetwerk.
grond van een recent besluit van het college69 als C(P)S-verkeer te leveren. Dit is echter bij dagtekening van dit besluit nog niet geïmplementeerd.
139. De C(P)S-aanbieders hebben inmiddels een deel van het retailverkeer overgenomen: ongeveer [20-30] procent van het retailverkeer wordt via C(P)S-aanbieders afgenomen. De verreweg grootste C(P)S-aanbieder is Tele2. In totaal zijn er circa 35 C(P)S-aanbieders actief.
5.2.4 Type afnemers
140. Ten aanzien van de afnemer van een telefonieaansluiting en de oproepen die daarmee, al dan niet via een C(P)S-aanbieder, worden gedaan, kan een onderscheid worden gemaakt op basis van behoefte van bepaalde (groepen) afnemers. Hieronder beschrijft het college wat onder respectievelijk particuliere, kleinzakelijke en middenzakelijke en grootzakelijke eindgebruikers wordt verstaan.
141. Particuliere eindgebruikers nemen in de regel analoge en ISDN2-verbindingen af en zijn verantwoordelijk voor de afname van circa [60-70]% van de telefonieaansluitingen in Nederland.
Kleinzakelijke en middenzakelijke eindgebruikers
142. De “onderkant” van deze eindgebruikerscategorie vertoont veel overlap met particuliere eindgebruikers. Ook deze eindgebruikers hebben in de regel voldoende aan een beperkt aantal spraakkanalen, afhankelijk van het aantal werknemers en het soort bedrijf. Middenzakelijke eindgebruikers zullen in de regel voldoende hebben aan veelvouden van ISDN2. Deze groep van afnemers is verantwoordelijk voor circa [20-30]% van de afname van telefonieaansluitingen.
143. Grootzakelijke eindgebruikers nemen voornamelijk ISDN30-aansluitingen af. Daarnaast beschikken zij door hun omvang over meer mogelijkheden om met aanbieders van telefoniediensten te onderhandelen. Naast vaste telefonie nemen grootzakelijke aanbieders tevens een groot aantal verschillende communicatiediensten af, zoals huurlijnen, en kunnen daardoor doorgaans kiezen tussen verschillende aanbieders. Grootzakelijke eindgebruikers zijn verantwoordelijk voor de afname van minder dan [0-1]% van de telefonieaansluitingen.
5.2.5 Bestaande regulering
144. Op KPN rusten op dit moment verschillende toegangsverplichtingen. De belangrijkste wholesale-maatregelen zijn verplichtingen die samenhangen met interconnectie en bijzondere toegang. Interconnectie en bijzondere toegang zijn aangevuld met verplichtingen tot kostenoriëntatie, non-discriminatie en transparantie. Deze verplichtingen maken het onder meer mogelijk dat C(P)S-aanbieders de vereiste wholesalediensten om retailverkeersdiensten aan te kunnen bieden, kunnen inkopen.
145. De belangrijkste retailverplichting is de verplichting om kostengeoriënteerde eindgebruikerstarieven te hanteren en deze non-discriminatoir en transparant toe te passen.
69 Besluit van 23 december 2004 met referentie OPTA/IBT/2004/203801.
Deze tarieven dienen altijd aan het college ter goedkeuring te worden voorgelegd. Een andere retailverplichting behelst de plicht voor KPN aan de eindgebruikers de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van een C(P)S-aanbieder. Tot slot rust op KPN nog een verplichting tot de ontbundeling van producten.70
5.3 Marktsituatie in afwezigheid van wholesaleregulering
147. Indien de huidige regulering wordt weggedacht, betekent dit dat de bestaande wholesaleverplichtingen zoals de verplichting tot toegang (met name C(P)S) en de verplichting deze toegang tegen kostengeoriënteerde tarieven te leveren niet langer gelden. Daarnaast zal niet langer sprake zijn van de plicht tot non-discriminatie en transparantie en het voeren van een gescheiden boekhouding. Dit heeft gevolgen voor de bestaande marktsituatie. Een aantal gevolgen kan hierbij worden onderscheiden.
148. Ten eerste zal er geen sprake meer zijn van aanbieders die verkeersdiensten leveren zonder een eigen aansluitnetwerk. Het college verwacht dat KPN geen C(P)S-aanbieders meer op haar netwerk zou toelaten72, althans niet onder voorwaarden waarmee deze aanbieders economisch verantwoord de markt zouden kunnen betreden73. Daarmee zou vaste telefonie uitsluitend aangeboden worden door verticaal geïntegreerde partijen74 met een eigen aansluitnetwerk (zie randnummers 131 tot en met 136). Tevens rusten op KPN dan geen retailverplichtingen hetgeen ondermeer betekent dat KPN vrij is de tarieven aan eindgebruikers vast te stellen.
70 Deze verplichtingen volgen onder meer uit het Besluit ONP Huurlijnen en Telefonie (BOHT).
71 In de afbakening wordt wel uitgegaan van de verplichtingen inzake ULL en huurlijnen zoals beschreven in de besluiten “Analyse van de markt voor ontbundelde toegang op wholesale-niveau (inclusief gedeelde toegang) tot metalen netten en subnetten, voor het verzorgen van breedband- en spraakdiensten” en “Marktanalyse huurlijnen”, omdat de diensten uit deze markten bouwstenen vormen voor het produceren van vaste telefonie.
72 Het college verwacht dit gelet op onder andere de vele geschillen tussen C(P)S-aanbieders en KPN die door het college zijn beslecht en bijvoorbeeld de juridische procedures tussen KPN en Tele2 betreffende reclame- uitingen.
73 Het is mogelijk dat KPN, onder druk van onder meer civielrechtelijke verbintenissen met C(P)S aanbieders, niet van het ene op het andere moment zijn dienstverlening aan deze partijen kan beëindigen, of zodanig kan veranderen dat de dienstverlening onaantrekkelijk wordt voor deze partijen. Echter, ook in dat geval kan worden gesteld dat de dienstverlening uiteindelijk, op een termijn die de overeenkomst toelaat, zal worden gestaakt.
74 Partijen die bedrijfsactiviteiten ontwikkelen op markten die zich op verschillende niveaus in de bedrijfskolom bevinden.
5.4 Afbakening van de relevante retailmarkt(en) in afwezigheid van regulering
149. In deze paragraaf zal het college de markt afbakenen in afwezigheid van wholesaleregulering. Figuur 2 geeft de samenhang van deze afbakening met de overige stappen weer. Zoals in de inleiding reeds werd gesteld, moeten immers eventuele mededingingsproblemen op betrokken eindgebruikersmarkten geadresseerd worden met verplichtingen op wholesalemarkten.75 Gegeven dit wettelijk voorschrift is het noodzakelijk om bij de afbakening van de eindgebruikersmarkten uit te gaan van een situatie waarin geen wholesale- en retailverplichtingen aanwezig zijn. Om die reden worden de mogelijkheden voor vraag- en aanbodsubstitutie op eindgebruikersmarkten alleen in de marktafbakening meegenomen voorzover het mogelijkheden betreft die niet afhankelijk zijn van gereguleerde wholesale- en retailproducten.
3
4
5
6
Dominantieanalyse retailmarkten zonder AMM-regulering
Afbakening, dominantieanalyse en verplichtingen wholesalemarkten zonder AMM- regulering
Afbakening retailmarkten met wholesaleverplichtingen
Dominantieanalyse retailmarkten met wholesaleregulering
Verplichtingen retailmarkten met wholesaleregulering
Afbakening retailmarkten zonder AMM-regulering
1
Figuur 2. Samenhang van de marktafbakening (stap 1) in relatie tot de overige stappen.
150. In de Aanbeveling wordt het college aanbevolen verschillende in de Aanbeveling nader omschreven producten- en dienstenmarkten te analyseren. Voor zover het retailmarkten betreft, wordt er in het kader van de Aanbeveling een algemeen onderscheid gemaakt tussen diensten die op een vaste locatie worden geleverd en diensten die op een niet-vaste locatie worden geleverd.
151. In de Toelichting op de Aanbeveling wordt aangegeven dat de lijst van markten in bijlage I bij de Aanbeveling het startpunt voor het vaststellen van markten is. Om die reden zal in het onderstaande bekeken worden op welke relevante productmarkt(en) een aanbieder van vaste telefonie actief is en welke producten tot deze relevante productmarkt(en) dienen te worden gerekend. Vervolgens zullen de relevante productmarkt(en) waarop een aanbieder van vaste telefonie actief is ook geografisch worden afgebakend.
75 Verplichtingen op eindgebruikersniveau kunnen eerst worden opgelegd als verplichtingen op groothandelsniveau ontoereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen, zie artikel 6a.2 tweede lid, onder b, Telecommunicatiewet.
153. Voordat begonnen wordt met de analyse van diensten die op een vaste locatie geleverd worden, dienen eerst de vragen te worden beantwoord of diensten die op een niet-vaste locatie worden geleverd substituten zijn voor diensten die op een vaste locatie worden geleverd en of de dienst SMS over het vaste net een substituut vormt voor vaste telefonie. Derhalve zal in het onderstaande met die vragen worden gestart. Waar nodig en mogelijk is in onderstaande marktafbakening gebruik gemaakt van kwantitatieve gegevens. Het meeste cijfermateriaal is verkregen naar aanleiding van de door het college aan marktpartijen in het kader van onderhavige marktanalyse gestelde vragen in zijn verzoek om informatie op grond van artikel IVa van de wet van 17 december 2003 (Stb. 2004, 23), maart 2004 (hierna verkort aangeduid als “het informatieverzoek”). Het college baseert de hiernavolgende retailmarktafbakening tevens op kwalitatieve argumenten en methoden, onder andere gebaseerd op door marktpartijen naar voren gebrachte feiten en zienswijzen en op marktstudies.
154. Daarnaast zal het college onderzoeken of in afwezigheid van wholesaleregulering sprake is van concurrentie tussen diensten die worden geleverd via verschillende netwerkinfrastructuren. Vanuit dit uitgangspunt zal bij de afbakening van de relevante markt in onderhavig besluit in eerste aanleg de vraag worden gesteld of vaste telefoniediensten geleverd via het aansluitnetwerk van KPN (als het voor dit doel meest gebruikte netwerk) concurrentiedruk ondervindt als gevolg van vraag- en aanbodsubstitutie vanuit andere netwerken. Dit aansluitnetwerk wordt hierna kortweg aangeduid met de term “vast aansluitnetwerk”. Daar waar vaste netwerken van andere (potentiële) aanbieders van vaste telefoniediensten in de analyse aan de orde zijn, zullen deze netwerken als zodanig nader worden aangeduid.
155. Achtereenvolgens zullen hierbij de volgende vragen worden beantwoord:
1. Behoort mobiele telefonie tot dezelfde relevante markt als vaste telefonie?
2. Behoort SMS tot dezelfde relevante markt als vaste telefonie?
3. Behoren vaste telefoniediensten over de verschillende alternatieve infrastructuren (kabel, glasvezel, WLL) tot dezelfde relevante markt als vaste telefoniediensten over het aansluitnetwerk van KPN?
4. Behoren verkeer en telefonieaansluitingen tot dezelfde relevante markt?
5. Behoren laagcapacitaire aansluitingen en hoogcapacitaire aansluitingen tot dezelfde relevante markt?
6. Op welke relevante geografische markt(en) is een aanbieder van vaste telefonie actief?
156. De hiernavolgende analyse zal niet ingaan op het ontvangen van gesprekken en verwante diensten, maar slechts tot het gebruik van verbindingen voor uitgaande gesprekken en verwante
5.4.1 Vormt mobiele telefonie een substituut voor vaste telefonie via het vaste aansluitnetwerk?
157. Het college is van oordeel dat de groep van gebruikers die bij een geringe duurzame verhoging van het tarief van vaste telefonie zal overstappen naar mobiele telefonie zodanig klein is dat aanbieders van vaste telefonie winstgevend een verhoging kunnen doorvoeren. Het college baseert zich hierbij op verschillen in functionaliteit en in tarieven, die gezamenlijk er voor zorgen dat van vraagsubstitutie geen sprake is. Het college zal eerst ingaan op verschillen in functionaliteit en daarna op de tariefverschillen.
158. Vooraleerst merkt het college op dat de Commissie in haar Aanbeveling heeft aangegeven dat vaste telefonie en mobiele telefonie tot aparte relevante markten behoren. De Commissie heeft in haar Aanbeveling aparte markten voor vaste telefonie (zie randnummer 152) en mobiele telefonie als uitgangspunt genomen.
159. Het onderzoeksbureau Ovum dat in opdracht van het college een onderzoek heeft uitgevoerd naar vast-mobiel substitutie in Nederland76, heeft in het betreffende onderzoek aangegeven dat zij verwacht dat slechts enkele gebruikers/consumenten hun vaste telefoons zullen opgeven ten gunste van mobiele telefonie77 en dat de meerderheid van de consumenten in Nederland hun vaste telefoons zal blijven gebruiken78. Volgens Ovum zijn voor consumenten het gemak van mobiele telefonie en de “handset” functionaliteit veel minder belangrijk dan de prijs van mobiele telefonie en de noodzaak om een vaste lijn te behouden voor internetgebruik. Het college merkt op dat voor internettoegang weliswaar meerdere alternatieven bestaan, maar aangezien 60% van de breedband internettoegang en bijna al het smalbandig internetverkeer via de koperen aansluitlijn van KPN wordt afgenomen, zou de eindgebruiker voor twee diensten gelijktijdig dienen over te stappen, hetgeen een verhoging van de overstapdrempel inhoudt. Dit geldt nog sterker voor ondernemingen; volgens Ovum is het niet waarschijnlijk dat zakelijke gebruikers hun vaste telefoons volledig zullen opzeggen.79 Ook een onderzoek van Xxxxxxx Xxxxx00 uit juni 2004 bevestigt dat mobiel bellen voornamelijk wordt gebruikt om naar andere mobiele gebruikers te bellen en in mindere mate naar vaste of internationale nummers. Daarnaast volgt ook uit dit onderzoek81 dat de groei van breedband internet over DSL ervoor zorgt dat eindgebruikers het gevoel hebben hun telefonieaansluiting op het koperen aansluitnetwerk minder snel te kunnen opzeggen, met name omdat mobiele telefonie in de nabije toekomst geen
76 Fixed Mobile Substitution in the Netherlands, Market Research and High Level strategic Analysis for OPTA, OVUM, 5 December 2003. Alhoewel dit rapport uit 2003 dateert heeft het college dit rapport met gegevens uit het informatieverzoek aangevuld. Zie ook randnummer 163.
77 Zie voetnoot 76, blz. 5.
78 Zie voetnoot 76, blz. 21.
79 Zie voetnoot 76, blz. 5 en 23.
80 Marktpositie KPN voor vast telefonie, Xxxxxxx Xxxxx / Centrum, juni 2004, in opdracht van KPN.
81 Pagina 20.
alternatief vormt voor DSL. Een vaste telefonieaansluiting is derhalve vooralsnog beter geschikt voor internet dan mobiele telefonie.82 Tevens wordt in dit onderzoek aangegeven dat ook sociale overwegingen er toe leiden dat vaste telefonie niet zonder meer wordt vervangen voor mobiele telefonie.
160. Ook het feit dat circa 90% van de gebruikers van mobiele telefonie nog steeds over een vaste telefoon beschikt 83, is een aanwijzing dat mobiele telefonie geen substituut voor vaste telefonie vormt. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat eindgebruikers op grote schaal voor twee producten betalen terwijl deze producten substitueerbaar zijn.
161. Marktpartijen hebben in antwoord op het informatieverzoek aangegeven dat er consumenten zijn die een vaste telefoon zullen behouden vanwege het feit dat binnenshuis bellen met een mobiele telefoon lang niet altijd van dezelfde kwaliteit is als binnenshuis bellen met een vaste telefoon (in bepaalde gevallen is er binnenshuis niet eens bereik met de mobiele telefoon) waardoor een vaste telefoon noodzakelijk blijft.84 Alhoewel met name voor zakelijke gebruikers de kwaliteit85 van spraak over het vaste net een belangrijke reden lijkt om niet te substitueren, geven ook consumenten aan de kwaliteit van spraak op het vaste net een factor van belang te vinden.86
162. Het college is van mening dat het aannemelijk is dat binnen de komende twee tot drie jaar geen significante verandering zal optreden in bovenstaande bevindingen die aangeven dat mobiele telefonie door de functionaliteit slechts een beperkt substituut kan vormen voor vaste telefonie.
163. Daarnaast is er voor de eindgebruiker een aanzienlijk prijsverschil in het oproepen vanaf een mobiele telefoon ten opzichte van het oproepen vanaf een vaste telefoon. Uit het in randnummer 159 genoemde onderzoek van Ovum komt naar voren dat mobiele telefonie in het algemeen twee keer duurder is dan vaste telefonie87. Xxxxxxxx dit onderzoek de situatie in 2002 beschrijft, blijkt uit de bij het college bekende cijfers dat ook voor 2004 dezelfde factor 2 geldt. Dit wordt bevestigd door marktpartijen die in antwoord op het informatieverzoek aangeven dat de hoge(re) kosten van mobiel momenteel vraagsubstitutie verhinderen.88 Dit is ook een verklaring waarom, zoals gesteld in randnummer 159, mobiele telefonie het meeste wordt gebruikt voor gesprekken naar mobiele eindgebruikers. De tarieven voor dit type gesprek zijn voor vaste telefonie en mobiele telefonie ongeveer gelijk. De grote tariefverschillen tussen vaste telefonie en mobiele telefonie zijn wel aanwezig bij de overige verkeerstypen. Vast-mobiel verkeer maakt minder dan
82 Dit wordt bevestigd door marktpartijen in antwoord op het informatieverzoek, met name door Xxxxxx en T- Mobile.
83 Zie voetnoot 80.
84 Dit wordt ook door T-Mobile aangedragen.
85 De lagere geluidskwaliteit komt voort uit de gebruikte techniek om het spraaksignaal te comprimeren. De kwaliteit wordt uitgedrukt met de MOS (Mean Opinion Score) waarbij 5 de beste kwaliteit is en 1 de slechtste. Vaste telefonie kent een MOS score van 4.4 en GSM kent scores tussen 3 en 3.5.
86 Heliview, 2004.
87 Fixed Mobile Substitution in the Netherlands, Market Research and High Level strategic Analysis for OPTA, OVUM, 5 December 2003, blz. 6 en 19.
88 Aldus Orange, Solcon en T-Mobile in antwoord op het informatieverzoek.
10% van het overige vaste verkeer uit, waardoor voor het hele palet van verkeersdiensten mobiele telefonie een factor 2 duurder is dan mobiele telefonie. Zoals reeds eerder aangegeven, wordt een set van producten verondersteld een aparte relevante markt te zijn indien een hypothetische monopolistische aanbieder van die producten een kleine maar significante duurzame prijsverhoging (van 5 tot 10 procent) door kan voeren zonder daarbij zoveel omzet te verliezen dat de prijsverhoging niet meer winstgevend is (‘hypothetische-monopolist test’ of SSNIP-test). In het geval van een verhoging van 5 à 10 procent van de prijs voor vaste telefonie (ceteris paribus) wordt mobiel bellen relatief gezien goedkoper en derhalve aantrekkelijker.
Gegeven het genoemde aanzienlijke prijsverschil tussen mobiele en vaste telefonie is een dergelijke prijsaanpassing echter relatief gezien marginaal. Het is derhalve waarschijnlijk dat het aantal vertrekkende afnemers in geval van een geringe maar significante en duurzame prijsverhoging (ceteris paribus) vooralsnog beperkt blijft en de prijsverhoging voor vaste telefonie derhalve winstgevend zal blijken.
164. Ook de geringe afname van aansluitingen van KPN geeft dit aan. KPN heeft de abonnementstarieven voor vaste telefonie over de afgelopen twee jaar met circa 10 procent verhoogd en deze prijsverhogingen zijn gepaard gegaan met een afname van het aantal aansluitingen met [1-5]%.89 Een gedeelte van de klanten is overgestapt naar mobiele abonnementen die in deze periode goedkoper zijn geworden, een ander gedeelte van hen naar telefonie over kabel. De mobiele tarieven zijn in deze periode circa 10% gedaald.90 De tarieven van vaste telefonie zijn daarom ten opzichte van mobiele telefonie circa 20% gestegen, waarbij [1-5]% overstap heeft plaatsgevonden. Vanuit een hypothetische-monopolist test is een dergelijke overstap niet voldoende om een tariefverhoging van 10% verlieslatend te laten zijn. Daar komt zelfs nog bij dat ook bij een gelijkblijvend tariefverschil tussen vaste en mobiele telefonie een gedeelte van deze [1-5]% gebruikers die zijn overgestapt, het vaste telefonie abonnement toch zouden hebben opgezegd wegens het verschil in functionaliteit tussen mobiele en vaste telefonie. Dit maakt de prijsdruk van mobiele telefonie op vaste telefonie zelfs nog kleiner. Dit vormt een belangrijke indicatie die leidt tot de conclusie dat mobiele en vaste telefonie niet tot dezelfde relevante productmarkt behoren.
165. Volgens marktpartijen kan de concurrentiedruk van mobiele telefonie op vaste telefonie in de toekomst groter worden en niet uit te sluiten is dat er een moment komt dat deze als één markt beschouwd kunnen worden.91 Ovum stelt in het eerder genoemde rapport dat volgens de meeste van de Nederlandse aanbieders die zij ten behoeve van dit rapport hebben geïnterviewd substitutie van vaste naar mobiele telefonie eerst een issue wordt over 5 tot 7 jaar92 (dit is vanaf 2008)93, met name voor zover het consumenten betreft. Deze aanbieders zien geen aanwijzingen dat binnen de komende twee tot drie jaar substitutie van vaste naar mobiele telefonie een niveau zal hebben bereikt waarbij de vaste telefoon alleen voor internet zal worden gebruikt en de mobiele telefoon alleen voor spraak. Zij verwachten voor de komende twee tot
89 Dit is afgeleid uit het antwoord van KPN op het informatieverzoek.
90 Door de verscheidenheid aan bundels en voorwaarden van mobiele aanbieders is niet een exacte prijsvergelijking te maken.
91 Met name Vodafone in antwoord op het informatieverzoek.
92 In antwoord op het informatieverzoek ondersteunt Tele2 deze conclusie.
93 De interviews hebben in 2003 plaatsgevonden
drie jaar een geleidelijke toename van mobiel bellen.94 Ovum meent dat dit het meest waarschijnlijke scenario is voor de ontwikkeling van het voor gesprekken overstappen naar mobiel en dat dit zal resulteren in een lichte toename van mobiel bellen.95 Er blijven volgens Ovum in Nederland op de korte tot middellange termijn echter sterke belemmeringen voor het door gebruikers daadwerkelijk inruilen van de vaste telefoon voor een mobiele telefoon, gekoppeld aan de perceptie bij gebruikers van de slechte kwaliteit van mobiele telefonie alsmede het waargenomen inerte gedrag van gebruikers om de (vertrouwde) vaste telefonieaansluiting bij de incumbent in te ruilen voor een nieuwe mobiele telefonieaansluiting.96
166. Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat mobiele telefonie geen vraagsubstituut voor vaste telefonie is.
167. Het is voor aanbieders van mobiele telefonie op korte termijn niet mogelijk om met behulp van een mobiel netwerk vaste telefonie te leveren in reactie op een geringe maar significante duurzame prijsverhoging. Een belangrijke reden hiervoor is dat hiermee hoge (verzonken) kosten97 gemoeid zijn, die samenhangen met investeringen in het netwerk. Aanbieders van mobiele telefonie kunnen derhalve niet beschouwd worden aanbodsubstitutie voor vaste telefonie te realiseren.
168. Reacties van marktpartijen in antwoord op het informatieverzoek ondersteunen de stelling dat de prijsverschillen tussen vaste en mobiele telefonie nu nog te groot zijn om een significante overstap naar mobiele telefonie te verwachten bij een prijsverhoging voor vaste telefonie.
169. KPN stelt dat een groeiend aantal (met name particuliere) afnemers zijn vaste telefoon inruilt voor een mobiele telefoon. Volgens KPN98 is in Nederland het gevolg van deze ontwikkeling dat reeds 9 procent (status ultimo Q1 2004) van de huishoudens geen vaste telefoon meer heeft. Naar verwachting van KPN zal deze ontwikkeling de komende jaren verder doorzetten, zeker ook gezien soortgelijke ontwikkelingen in andere Europese landen waar het percentage “mobile only99” al hoger is dan in Nederland.100 De genoemde migratie kent volgens KPN echter slechts één richting en is derhalve niet symmetrisch: van vast naar mobiel en niet (of nauwelijks) andersom. KPN veronderstelt dat een beperkte maar substantiële en blijvend doorgevoerde prijsverhoging van vaste telefonie door een veronderstelde monopolist zal leiden tot een versnelling van het opzeggen van vaste telefonieaansluitingen ten gunste van xxxxxx. Na een daaropvolgende prijsverlaging zullen deze afnemers volgens KPN niet “terugmigreren” naar vaste telefonie; het effect is asymmetrisch. Bovenbedoelde prijsstijging van vaste telefonie zal
94 Zie voetnoot 76, blz. 5.
95 Zie voetnoot 76, blz. 39.
96 Zie voetnoot 76, blz. 6, 9, 17 en 21.
97 Het betreft enkele miljarden euro’s.
98 In antwoord op het informatieverzoek.
99 Gebruikers die alleen een mobiele telefoon gebruiken.
100 KPN verwijst hier naar het artikel ‘Mobieltje rukt op ten koste van vaste lijn’ in Volkskrant van 11 november 2003.
volgens KPN derhalve weinig winstgevend101 zijn vanwege de versnelling van de uitstroom van vast naar mobiel. Dit betekent dat de migratie van vast naar mobiel een concurrentiedruk legt op de prijsontwikkeling van vaste telefonie, aldus KPN.
170. Uit voorgaande twee punten lijkt volgens KPN te volgen dat vaste telefonie thans reeds in elk geval enige concurrentiedruk ondervindt van mobiele telefonie. Van de [5-10] procent van de huishoudens die geen vaste telefoon meer heeft, gaat volgens KPN concurrentiedruk op vast uit. Het is echter in de ogen van het college niet op voorhand aannemelijk dat het hier substitutie betreft als gevolg van prijsdruk van mobiele op vaste telefonie. Het is namelijk niet duidelijk of deze 9 procent daadwerkelijk gemigreerd is van vaste telefonie naar mobiele telefonie. Daarnaast heeft een gedeelte van deze [5-10] procent van de huishoudens nooit een vaste telefonieaansluiting gehad. De afname van het aantal vaste telefonieaansluitingen is over de afgelopen 3 jaar bij KPN 6 procent van het totaal aantal aansluitingen geweest. Ruim 1 procent heeft echter een telefonieaansluiting bij een kabelaanbieder afgenomen. Het aantal huishoudens dat in de afgelopen 3 jaar een vaste telefonieaansluiting heeft opgezegd, bedraagt daarmee 5 procent. Het college heeft in randnummer 164 overwogen dat een dergelijk verlies aan klanten niet voldoende is om te spreken van vraagsubstitutie.
172. Telfort heeft in antwoord op het informatieverzoek aangegeven dat bij een prijsverhoging voor vaste telefonie wel degelijk een significante overstap naar mobiele telefonie zal worden gemaakt, aangezien gebruikers vrijwel allemaal reeds een mobiele telefoon bezitten. Op het moment dat vaste telefonie significant duurder wordt, zal de gemiddelde gebruiker van een vaste en mobiele telefoon volgens Telfort zijn keuze voor beide telefonieaansluitingen heroverwegen en Telfort verwacht dat hij dan in een groot aantal gevallen zal kiezen voor zijn mobiele telefoon. Telfort geeft echter niet exact aan hoe groot het aantal eindgebruikers is dat bij een prijsverhoging voor vaste telefonie zal overstappen. Het college deelt de mening van Telfort dat te verwachten is dat bepaalde eindgebruikers over zullen stappen in reactie op een dergelijke prijsverhoging, maar acht deze overstap, gelet op het voorgaande, onvoldoende om de prijsverhoging niet winstgevend te laten zijn.
173. Gelet op het voorgaande concludeert het college dat er onvoldoende concurrentiedruk van mobiele op vaste telefonie uit gaat zodat mobiele en vaste telefonie niet tot dezelfde productmarkt behoren. Alhoewel niet uitgesloten kan worden dat er in de toekomst enige
101 Aldus het antwoord van KPN op vraag 121 van het informatieverzoek.
102 Aldus het antwoord van KPN op vraag 115.
5.4.2 Vormt SMS over het vaste net een substituut voor vaste telefonie?
174. SMS over het vaste net kan niet als reëel substituut worden aangemerkt voor het doen van spraakoproepen op vaste netwerken. De Commissie constateert103 met betrekking tot SMS over mobiele netwerken dat deze dienst in voorkomende gevallen een substituut zou kunnen vormen voor korte telefoongesprekken, maar dat deze substitutie onvoldoende is om op basis van de hypothetische monopolist test tot de conclusie te komen dat beide diensten deel uitmaken van dezelfde relevante markt.104
175. Ook aanbodsubstitutie lijkt niet reëel. Aanbieders dienen te investeren in apparatuur om het voor eindgebruikers mogelijk te maken SMS over het vaste net te versturen en ontvangen.
176. Op grond van deze overwegingen en gelet op de geringe afname van SMS over het vaste net ten opzichte van telefonieverkeer, komt ook het college tot de conclusie dat SMS over het vaste net dat momenteel wordt aangeboden en vaste telefonie geen deel uitmaken van dezelfde relevante productmarkt. Gelet op de huidige marginale betekenis van SMS over het vaste net ten opzichte van de spraakdiensten zal SMS over het vaste net in de navolgende analyse verder buiten beschouwing blijven.
5.4.3 Is telefonie via andere vaste netwerken een substituut voor telefonie via het vaste aansluitnetwerk van KPN?
Openbare telefonie via glasvezelnetwerken van andere aanbieders
178. Telefonie via glasvezel richt zich voornamelijk op gebruikers die hoge capaciteiten nodig hebben voor het afnemen van toegang tot meerdere typen diensten en netwerken. Ten behoeve van het aansluiten van zakelijke klanten op het openbare telefoonnetwerk wordt steeds meer gebruik gemaakt van glasvezelverbindingen. Deze netwerktechnologie wordt door alternatieve aanbieders gebruikt om eindgebruikers met grote verkeersvolumes aan te sluiten. Daarentegen worden glasvezelverbindingen niet of slechts zeer beperkt aan particuliere eindgebruikers
103 Onder andere de Europese Commissie in het besluit COMP/M.2803 – Telia/Sonera.
104 Zie Toelichting op de Aanbeveling van de Europese Commissie, p. 41.
geleverd (Fibre to the home). Via glasvezelnetwerken kan een eindgebruiker een telefoniedienst afnemen die identieke kenmerken heeft als een telefoniedienst die hij via koper kan afnemen.105
179. Het college heeft in randnummer 177 aangegeven dat vaste telefonie van KPN het uitgangspunt voor de afbakening van de markt voor vaste telefonie vormt. Hierdoor bevat vaste telefonie als uitgangspunt ook telefonie over het glasvezelnetwerk van KPN. Gelet hierop vormt telefonie over glasvezelnetwerken van andere aanbieders dan KPN ook tot de markt voor vaste telefonie, omdat het niet in de rede ligt om een product van een alternatieve aanbieder dat gelijk is aan een product van de incumbent, niet tot de markt te rekenen terwijl het product van de incumbent wel tot de markt behoort. Telefonie via glasvezel en telefonie over het vaste aansluitnetwerk zijn daarom vraagsubstituten en behoren daarom tot dezelfde productmarkt.106
Openbare telefonie via kabelnetwerken
180. Toegang tot het openbare telefoonnetwerk via kabelnetwerken is een andere infrastructuur waarmee telefoniediensten aan eindgebruikers geleverd worden. Via kabelnetwerken kan een eindgebruiker een telefoniedienst afnemen die identieke kenmerken heeft als een telefoniedienst die hij via de traditionele vaste netwerkverbindingen kan afnemen.107 Daarnaast is in randnummer 113 vermeld dat in het grootste gedeelte van Nederland een dergelijke verbinding ook beschikbaar is.
181. Omdat telefonie via de kabel voor de gebruiker dezelfde functie vervult en dezelfde productkenmerken heeft als telefonie via het vaste aansluitnetwerk kan geconcludeerd worden dat telefonie via de kabel een substituut is voor telefonie via het koperen aansluitnetwerk.108 Bij een verhoging van het tarief van vaste telefonie over het aansluitnetwerk van KPN zou daarom telefonie over kabelnetwerken een alternatief vormen. Telefonie via de kabel behoort derhalve tot dezelfde markt als telefonie via het aansluitnetwerk.
182. Toegang tot het openbare telefoonnetwerk kan in de toekomst ook via WLL109 worden aangeboden. Marktpartijen geven aan dat telefonie via WLL thans (nog) niet aangeboden wordt in Nederland. Naar verwachting zal dat binnen de komende drie jaar ook (nog) niet op grote schaal gebeuren.110 Pas na de huidige reguleringsperiode wordt verwacht dat WLL gebruikt kan
105 In de bewoordingen van Priority in antwoord op het informatieverzoek: “Een afnemer wil ISDN30 en vraagt niet om een bepaald type infrastructuur.”
106 Omdat in deze paragraaf reeds is geconstateerd dat vraagsubstitutie aan de orde is, behoeft de vraag of er sprake is van aanbodsubstitutie niet meer beantwoord te worden. In het vervolg zal het college deze consequentie van de methodologie als gegeven beschouwen.
107 Volgens KPN in antwoord op het informatieverzoek is het voor de eindgebruiker niet van belang of de aansluiting via kabelnetwerken of via het vaste aansluitnetwerk wordt geleverd.
108 Uit de antwoorden van marktpartijen op het informatieverzoek blijkt dat telefonie via de kabel in de perceptie van de aanbieders ervan een substituut is voor telefonie via het vaste aansluitnetwerk.
109 Enertel en Versatel hebben in 2004 vergunningen bemachtigd voor het leveren van aansluitingen met behulp van radiofrequenties (WLL).
110 Alleen Enertel heeft in antwoord op het informatieverzoek aangegeven binnen één jaar in één regio zowel zakelijke als particuliere klanten via WLL te gaan bedienen en is van mening dat er snel uitgerold zal worden. De
Tussenconclusie relevante productmarkten
183. Gelet op het voorgaande concludeert het college dat er in een ongereguleerde omgeving sprake is van concurrentiedruk van vaste telefoniediensten via glas en de kabel op de telefoondiensten die worden geleverd via het vaste aansluitnetwerk van KPN. De relevante productmarkt omvat daarmee de telefoniediensten geleverd via het vaste netwerk van KPN, via glasvezelnetwerken, en via kabelnetwerken, derhalve spraaktelefonie op een vaste locatie.
5.4.4 Behoren spraak over breedband (Voice over Broadband) en spraak over IP (Voice over IP) tot dezelfde markt als traditionele vaste telefonie?
184. Onderstaand zal het college ingaan op de vraag of VoB en traditionele telefonie tot dezelfde markt behoren. Eerst zal het college ingaan op de vraag in welke mate de technologie waarmee telefonie wordt gerealiseerd invloed heeft op de afbakening van de markt.
De rol van voortbrengingstechnologieën bij het afbakenen van de markt
185. Bij het afbakenen van de markt is het gebruikelijk om te beginnen met een specifiek product, en vervolgens na te gaan of een hypothetische monopolist ten aanzien van dit product door andere soorten producten in voldoende mate wordt gedisciplineerd om beperkte prijsverhogingen (SSNIP) door de hypothetische monopolist tegen te gaan.
186. Het overgrote deel van alle vaste telefoniediensten in Nederland wordt geleverd via het netwerk van KPN. Hiermee en in het licht van de Aanbeveling, vormen deze diensten het logische startpunt van een analyse op basis van functionele productkenmerken.
187. Vaste telefoniediensten kunnen op velerlei wijzen worden voortgebracht. Deze onderliggende technologie hoeft niet bepalend te zijn voor de functionele productkenmerken van de dienst voor de eindgebruiker. Daar waar deze technologische verschillen in de voortbrenging niet wezenlijk doorwerken in de geboden functionaliteit van een dienst, kan het zijn dat deze onderliggende technologie beschouwd wordt als niet terzake doende voor het afbakenen van de markt.
188. Het college gaat in de onderstaande analyse na in hoeverre andere diensten of vergelijkbare diensten op basis van een andere technologie dan traditionele vaste telefonie als onderdeel kunnen worden beschouwd van de relevante markten voor vaste telefonie111. Hierbij wordt zowel ingegaan op de disciplinerende werking die uitgaat van deze diensten als de overeenkomstigheden in prijs, prijsstructuur en productkenmerken.
189. Indien diensten in zeer hoge mate vergelijkbaar zijn vanuit de beleving van de eindgebruiker doch op een andere wijze worden geproduceerd, zou het kunnen zijn dat deze diensten
overige marktpartijen zijn het in antwoord op het informatieverzoek met het college eens dat deze nieuwe infrastructuren binnen de komende drie jaren nog niet noemenswaardig zullen worden uitgerold.
111 Vaste telefonie is strikt genomen geen dienst, maar omvat een veelheid aan diensten (aansluiting, verkeer). Het al dan niet onderscheiden van deze veelheid aan diensten is voor de doeleinden van de onderhavige analyse, althans in dit stadium daarvan, niet relevant.
tezamen de beginset aan diensten vormen die worden aangeboden door de hypothetische monopolist. Hiermee kunnen deze diensten tezamen het startpunt van de SSNIP-test vormen en behoren deze diensten in beginsel tot dezelfde relevante markt. Het college kan zich voorstellen dat diensten die voldoen aan de onderstaande kenmerken onder bepaalde omstandigheden reeds op grond van vergelijkbare producteigenschappen tot de relevante markten voor vaste telefonie zouden kunnen worden gerekend:
- De mogelijkheid tot het bellen en gebeld worden op dezelfde manier als eindgebruikers gewend zijn van hun traditionele telefonieaansluiting (analoog of ISDN);
- Het aankiesbaar zijn van de klant op basis van een nummer uit het nummerplan
- De mogelijkheid om telefoons aan te sluiten met een standaardfunctionaliteit;
- Niet meer dan een beperkt kwaliteitsverschil ten opzichte van gangbare vormen van vaste telefonie aangeboden over een PSTN/ISDN-netwerk;
- Een beperkte mobiliteit tijdens het gesprek.112
190. Behalve bovenstaande functionele productkenmerken zijn hierbij tevens de prijzen van verschillende diensten en hun tariefstructuren van belang. Als algemeen uitgangspunt wordt gehanteerd dat zowel prijzen als tariefstructuren niet significant dienen af te wijken van die van traditionele vaste telefonie. In randnummer 214 wordt hierop nader ingegaan.
191. Het college constateert in bijlage 2 dat een VoB-dienst in termen van productkenmerken, functionaliteiten en tarieven in beginsel als een vaste telefoniedienst kan worden beschouwd die vergelijkbaar is met vaste telefoniediensten op basis van traditionele telefonie.
192. Het college stelt echter vast dat over het al dan niet meenemen van VoB als onderdeel van de relevante vaste telefoniemarkt in de zin van de Aanbeveling uiteenlopende denkbeelden kunnen bestaan. De Aanbeveling beschrijft markten voor vaste telefoniediensten in het algemeen, zonder hierbij een onderscheid te maken op grond van onderliggende voortbrengingstechnologieën. Hoewel het college, zoals hiervoor uiteengezet, zich zeer wel kan voorstellen dat er op grond van de overeenkomstige productkenmerken niet onder alle omstandigheden aanleiding is om vaste telefoniediensten te onderscheiden aan de hand van onderliggende technologieën, zal het college voor marktanalysedoeleinden uitgaan van de premisse dat VoB ondanks overeenkomstige productkenmerken toch als een andere categorie diensten dient te worden beschouwd dan traditionele vaste-telefoniediensten. Indien VoB- diensten, in weerwil van de overeenkomst met traditionele vaste telefonie, als fundamenteel andere diensten zouden worden beschouwd dan traditionele vaste-telefoniediensten dient een SSNIP-test uitgevoerd te worden om na te gaan of VoB-diensten voldoende prijsdruk leveren op traditionele telefonie om deze diensten als onderdeel van dezelfde relevante markt te beschouwen.
112 Met een beperkte mobiliteit worden hier functionaliteiten bedoeld zoals deze tevens door DECT telefoons (Digital Enhanced Cordless Telecommunications) worden geboden. In en rondom de aansluiting is een beperkte mobiliteit mogelijk van enkele honderden meters. Dit is een andere functionaliteit dan bij mobiele telefonie zoals GSM waarbij landelijke dekking bestaat en er dus geen locatiegebondenheid bestaat.
onderdeel vormen van dezelfde relevante markten voor vaste telefonie. Bij het onderzoeken van deze prijsdruk wordt allereerst uitgegaan van de huidige situatie, en wordt vervolgens onderzocht hoe deze prijsdruk zich naar de verwachting van het college gedurende de komende reguleringsperiode zal ontwikkelen.
194. Indien een SSNIP-test wordt gebruikt om na te gaan of VoB onderdeel is van de markten waarin traditionele telefonie valt dient de volgende vraag beantwoord te worden: kan een hypothetische monopolist van traditionele telefonie zijn prijzen met 5 tot 10 procent verhogen, zonder dat sprake is van een zodanig verlies aan klanten dat de prijsverhoging verlieslatend is. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, en de hypothetische monopolist zijn prijzen dus winstgevend kan verhogen, beperkt de markt zich tot traditionele telefonie. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend is, en de hypothetische monopolist kennelijk wordt gedisciplineerd, dient te worden onderzocht of de relevante markt moet worden uitgebreid met het meest aannemelijke alternatief. Het college beschouwt VoB als het meest aannemelijke alternatief. Dit impliceert dat de SSNIP-test wordt herhaald, dit maal uitgaande van een hypothetische monopolist van zowel traditionele telefonie als VoB.
195. Na nadere vragen van het college aan UPC113 blijkt dat UPC114 in relatief beperkte tijd 5 maanden ongeveer eindgebruikers heeft aangesloten op haar VoB-telefoniedienst en in dat het aantal nieuwe abonnees in hetzelfde tempo toeneemt. Dit komt overeen met ongeveer [1-5]% van het aantal huishoudens in het dekkinggebied van UPC waar VoB van UPC werd aangeboden. De relatief grote maandelijkse toename in het aantal aansluitingen geeft het college de verwachting dat deze groei voorlopig niet zal afvlakken.
196. Doordat het aantal daadwerkelijke waarnemingen van substitutie tussen traditionele telefonie en VoB-diensten en vice versa in Nederland beperkt is, is het vaststellen van daadwerkelijke substitutie op basis van meetbare gegevens praktisch niet uitvoerbaar.115 Door de geringe marktpenetratie is het thans tevens onaannemelijk dat VoB, gegeven de zeer kleine schaal waarop deze dienst wordt afgenomen, een zodanige prijsdruk uitoefent op traditionele telefonie, dat hierdoor traditionele telefonie gedisciplineerd wordt. Het aantal huishoudens dat op dit moment VoB-diensten afneemt bedraagt minder dan circa 150.000. Deze beperkte schaal kan worden toegeschreven aan de zeer recente commerciële lancering van VoB en de onbekendheid van eindgebruikers met het aanbod.
197. Hierdoor kan thans niet op grond van een SSNIP-test gesteld worden dat VoB op dit moment onderdeel is van de relevante markt waarin traditionele telefonie valt.
198. Echter, voor het afbakenen van de markt dient het college zich niet te beperken tot een analyse van de huidige stand van zaken. Naast een dergelijke analyse dient het college immers tevens vast te stellen hoe de situatie zich gedurende de komende reguleringsperiode zal ontwikkelen. In het onderstaande zal deze prospectieve analyse worden beschreven.
113 Bij brief van 14 april 2005.
114 Bij brief van 21 april 2005.
115 Oxera, Competing Ideas, The SSNIP-test: Some common misconceptions, March 2005.
200. Gegeven het karakter van de antwoorden van marktpartijen heeft het college als aanvulling op de prognoses die door marktpartijen zijn gemaakt tevens het onderzoeksbureau Verdonck, Klooster & Associates (VKA) opdracht gegeven een inschatting te maken van de ontwikkelingen ten aanzien van IP-telefonie in het algemeen en VoB in het bijzonder. Het primaire doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de mate waarin IP-technologie de traditionele technologie zal gaan vervangen, en welke impact deze ontwikkelingen zullen hebben op de positie van KPN. Hiertoe heeft VKA een drietal scenario’s opgesteld gebaseerd op ontwikkelingen in het buitenland (waaronder de Verenigde Staten) en de door marktpartijen aan OPTA aangeleverde data met betrekking tot VoB: een scenario met een minimum daling van KPN, met een maximum daling en een scenario hier tussen in. Deze scenario’s geven aan binnen welke bandbreedte deze ontwikkelingen zich afspelen. Uit de analyse van VKA volgt dat het ‘marktaandeel’, gemeten in aantallen aansluitingen, van op IP-technologie gebaseerde vaste telefonie ten opzichte van traditionele telefonie zich eind 2007 tussen 10 en 30 procent bevindt. Het aantal laagcapacitaire aansluitingen van KPN zal volgens deze analyse uitkomen tussen 6 en 7 miljoen, op een totaal van minder dan 8 miljoen. Voor hoogcapacitaire aansluitingen verwacht VKA dat de markt aanmerkelijk zal krimpen, waarbij het marktaandeel van KPN grosso modo gelijk blijft. Op de verkeersmarkten zullen de marktaandelen van KPN zich eind 2007 tussen 50 en 55 procent bedragen, met uitzondering van internationaal verkeer, dat zich richting 45 procent zal bewegen. Voor de exacte data verwijst het college naar bijlage 2.
201. Hoewel de bandbreedte van de verwachte penetratie van op IP-technologie gebaseerde aansluitingen tamelijk groot is, namelijk tussen de 10 en 30 procent, geldt dat zelfs in het minimum scenario (10 procent) sprake is van een zeer aanzienlijke penetratiegraad. Zelfs op grond van dit conservatieve minimum scenario geldt dat een substantiële prijsdruk van vaste- telefoniediensten op basis van VoB uit moet gaan op traditionele vormen van vaste telefonie. Dit is eens te meer het geval omdat VoB-aanbiedingen naar verwachting voor een groot deel van de Nederlandse huishoudens als alternatief beschikbaar zullen zijn. In de eerste plaats zijn er eind 2007 naar verwachting meer dan 5 miljoen huishoudens die breedbandinternet afnemen.116
116 Zie besluit “analyse van de markt voor ontbundelde toegang op wholesale-niveau (inclusief gedeelde toegang) tot metalen netten en subnetten, voor het verzorgen van breedband- en spraakdiensten”.
In de tweede plaats verwacht het college dat kabelaanbieders op grote schaal VoB-diensten zullen aanbieden, los van breedbandinternettoegang, zoals UPC dit thans reeds doet.
203. Op basis van de verwachte penetratie van VoB over de komende reguleringsperiode geldt dat traditionele telefonie door VoB gedisciplineerd zal worden. Op grond hiervan kan worden gesteld dat VoB deel uitmaakt van de relevante markt waarin zich traditionele telefonie bevindt.
Wat is de invloed van bundeling van VoB-diensten met andere diensten op de marktafbakening?
204. Veelal wordt VoB aangeboden in combinatie met een breedbandinternetaansluiting (Wanadoo en Tiscali) of een ander product zoals (analoge) televisie (UPC). Deze bundeling van producten is ook wel bekend onder de naam “double play” of “triple play”. Bundeling van producten kan invloed hebben op de marktafbakening.
206. In het geval VoB tezamen met andere diensten wordt afgenomen, bijvoorbeeld televisie of breedbandinternet zou onder bepaalde omstandigheden kunnen worden gesteld dat sprake is van een markt voor de bundel. Hierbij zijn criteria van belang, zoals de mate waarin de diensten gezamenlijk worden aangeboden en afgenomen, de mate waarin eindgebruikers de verschillende diensten als bundel percipiëren, de mate waarin de diensten complementair, substitueerbaar of onafhankelijk van elkaar zijn, het prijsverschil tussen de bundel en losse componenten en of er een vaste verhouding bestaat waarin de diensten worden afgenomen . Om vast te stellen of sprake is van een marktafbakening op het niveau van een bundel zal het college deze criteria verder uitwerken.
Mate waarin de diensten gezamenlijk worden aangeboden en afgenomen
207. Op dit moment is moeilijk aan te geven in welke mate VoB in een bundel met bijvoorbeeld breedbandinternettoegang, kabeltelevisie of andere diensten zal worden afgenomen. Hoewel gebundelde aanbiedingen zoals ‘triple play’ bepaalde eindgebruikers zullen aanspreken is het de vraag of een brede groep van eindgebruikers al binnen de komende periode van 3 jaar een vraag zal ontwikkelen naar de bundel. Dit blijkt tevens uit verwachtingen van Tele2, Digitenne en KPN. Tele2 stelt: 'Triple play moet zich nog bewijzen. Het duurt jaren voordat de consument internet, televisie en telefonie als één product ziet. Vraag honderd klanten of ze zo'n pakket willen en negentig zullen vragen wat triple play precies is.' 117 Digitenne stelt: ‘Voorlopig zullen veel consumenten televisie, internet en telefonie apart blijven inkopen.’ 118 Ook KPN verwacht dat triple-play zich vooralsnog langzaam ontwikkelt: "Het tempo hangt van de belangstelling af, al denk ik dat het in het begin langzaam zal gaan.‘ 119 De verwachting is wel dat de komende jaren een substantieel deel van VoB zal worden aangeboden door aanbieders die de fysieke aansluiting van de eindgebruiker controleren (zoals kabelbedrijven en DSL-aanbieders). Dit enkele gegeven is echter onvoldoende aanleiding om de verregaande conclusie te trekken dat sprake is van een markt voor een bundel van VoB, breedbandinternettoegang en/of televisie, zolang de elementen van de bundel tevens op grote schaal afzonderlijk blijven worden afgenomen.
208. Daarnaast blijft er ruimte bestaan om VoB af te nemen bij een andere aanbieder dan bij de infrastructuuraanbieder van bijvoorbeeld de coax-kabel (voor kabel-televisie) of de koperlijn (DSL). De grootste aanbieder van VoB-diensten in de Verenigde Staten, Vonage, biedt VoB- diensten aan zonder tevens leverancier te zijn van breedbandinternetaansluitingen.120
209. Het is aannemelijk dat in de komende drie jaar de vraag naar gebundelde aanbiedingen zich sterker zal ontwikkelen ten opzichte van de vraag naar de losstaande componenten. Het enkele gegeven dat diensten vaker gebundeld worden afgenomen is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een markt voor de bundel. Het grote aantal eindgebruikers dat de komende drie jaar breedbandinternettoegang, kabel-televisie en vaste-telefoniediensten los van elkaar zal afnemen maakt het veel aannemelijker dat de gebundelde aanbiedingen in concurrentie zullen staan met de afzonderlijke diensten waar ze uit zijn opgebouwd, en dat aanbieders derhalve niet de tarieven voor de bundel kunnen vaststellen zonder rekening te houden met de afzonderlijke tarieven van aanbieders die de diensten ‘los’ aanbieden.
De mate waarin eindgebruikers de verschillende diensten als bundel percipiëren
210. Het is aannemelijk dat voor de - omvangrijke - groep eindgebruikers121 die reeds over een breedbandinternetaansluiting beschikt, geldt dat het aankoopmoment van een breedbandinternetaansluiting voorafgaat aan het aankoopmoment van een VoB abonnement.
117 Zie Financieel Dagblad, Scepsis over het bundelen van internet, tv en telefoon, 29 maart 2005. 118 Zie Financieel Dagblad, ‘Consument vraagt niet om triple play', vrijdag 8 April 2005, pagina 15. 119 Zie Haagsche Courant, KPN twijfelt enkel over snelheid van hervormingen, 13 april 2005.
120 Vonage Holdings Corporation, Fast Facts, xxxx://xxx.xxxxxx.xxx/xxxxxxxxx/xxxxxxx_xxxxxxxxx.xxx, April 2005. Number of Active Lines: 550.000+.
121 Uit de marktanalyse voor de breedbandmarkten blijkt dat op dit moment 3,5 miljoen eindgebruikers over een breedband aansluiting beschikken op een potentieel totaal van 6 miljoen gebruikers.
Voor de eveneens omvangrijke groep eindgebruikers die reeds over een kabeltelevisieaansluiting beschikt, geldt eveneens dat het aankoopmoment van het kabeltelevisieabonnement voorafgaat aan het aankoopmoment van een VoB abonnement. Voor de groep eindgebruikers die op dit moment traditionele telefonie afnemen en niet beschikken over een breedbandinternetaansluiting is niet eenduidig aan te geven of het aankoopmoment van VoB en een breedbandinternetaansluiting samenvalt of dat het aankoopmoment voor VoB anders is dan van breedbandinternet. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat de afweging van eindgebruikers die reeds een gecombineerd aanbod van telefonie en breedband of telefonie en kabeltelevisie afnemen hun beslissing om over te stappen waarschijnlijk zullen nemen op basis wat zij na hun overstap voor de bundel van diensten kwijt zullen zijn. Indien afnemers die VoB in combinatie met breedbandinternettoegang afnemen niet op significante schaal overstappen op VoB in combinatie met televisie of vaste telefoniediensten apart met breedband en kabeltelevisie zou dit kunnen wijzen op afzonderlijke markten per bundel. Immers, in een dergelijke situatie oefenen de diverse bundels onderling geen concurrentiedruk uit. Het college beschikt echter niet over aanwijzingen en acht het onaannemelijk dat vaste-telefoniediensten die onderdeel zijn van double- en triple-play-aanbiedingen de komende drie jaar niet langer aanbiedingen met uitsluitend vaste-telefoniediensten disciplineren.
211. De verwachting van het college is dat eindgebruikers hun keuze zullen baseren op het verschil tussen de tariefstelling van VoB en de prijs voor traditionele telefonie. Voor de bijna drie miljoen eindgebruikers die thans breedbandinternettoegang zonder VoB afnemen geldt dat zij de afweging om naast breedbandinternettoegang ook VoB af te nemen in sterke mate af laten hangen van de tariefvergelijking tussen VoB en traditionele telefonie. Voor zover het gaat om de perceptie van eindgebruikers ten aanzien van de vraag of zij verschillende diensten als bundel percipiëren, is er thans geen indicatie dat er een grote groep eindgebruikers is die breedbandinternet en VoB als gebundeld product beschouwt. Op basis hiervan kan in ieder geval niet tot een markt voor gebundelde aanbiedingen (waarvan VoB onderdeel uitmaakt) worden geconcludeerd. Indien wel sprake zou zijn van een markt voor gebundelde aanbiedingen is het overigens de vraag of deze bundel dan bestaat uit VoB met kabeltelevisie, breedbandinternettoegang of een combinatie van de drie diensten.
De mate waarin de diensten complementair, substitueerbaar of onafhankelijk van elkaar zijn
212. VoB en breedbandinternettoegang/kabeltelevisie voorzien in een verschillende behoefte van de eindgebruiker. VoB vervult immers dezelfde behoefte als traditionele telefonie: spraaktelefonie. Televisie en breedbandinternettoegang, evenals telefonie en breedbandinternettoegang zijn onafhankelijke producten. Het bestaan van sterk complementaire producten in een gebundelde aanbieding zou er op kunnen duiden dat veel consumenten beide producten afnemen en dat er hierdoor een markt voor de bundel bestaat. Dit is echter bij telefonie, breedbandinternet of televisie niet het geval. Daarmee wijst ook dit element niet op het bestaan van een markt voor gebundelde aanbiedingen waarvan VoB deel uitmaakt.
Prijsverschil bundel en losse componenten
213. Op dit moment is sprake van prijsverschillen tussen enerzijds de afzonderlijke componenten telefonie en breedbandinternet en anderzijds het pakket van deze diensten. De (off net) verkeerstarieven voor VoB die partijen als UPC, Wanadoo en Tiscali hanteren, zijn veelal enigszins lager dan C(P)S, terwijl ook de aansluiting goedkoper is dan die van KPN (tot de helft
goedkoper).Dit verschil in tariefstelling is enerzijds toe te schrijven aan dalende gemiddelde vaste kosten indien aanbieders de aansluiting voor meerdere diensten inzetten. Een aanbieder kan immers in een dergelijke situatie de vaste kosten voor het netwerk over meerdere diensten verdelen. Anderzijds is het een bekend gegeven dat nieuwe toetreders op de markt significant lagere tarieven moeten hanteren om eindgebruikers te bewegen over te stappen van de incumbent (penetratieprijs); het is daarom goed mogelijk dat deze lage prijs slechts tijdelijk van aard is.
Markt voor bundels doordat diensten in vaste verhoudingen worden afgenomen
215. Op grond van de economische theorie is een markt voor bundels waarschijnlijker indien de diensten in de bundel veelal in vaste verhoudingen worden afgenomen. In het geval dat sprake is van flat fee-aanbiedingen waarbij tegen één vaste maandelijkse vergoeding onbeperkt gebeld, televisie gekeken en toegang tot internet kan worden verkregen, kan dit wijzen op het bestaan van een economische markt voor een bundel. Het college verwacht echter dat de komende reguleringsperiode niet algemeen sprake zal zijn van volledige flat fee-aanbiedingen voor VoB, omdat een groot deel van het verkeer dat origineert op VoB-aansluitingen blijft termineren op mobiele en traditionele binnenlandse of buitenlandse vaste telefonienetwerken; dit verkeer zal vaak per minuut worden afgerekend. Daarnaast zullen de gebundelde diensten ook afzonderlijk afgenomen kunnen blijven worden. Bovendien is er ten aanzien van traditionele vaste- telefoniediensten ook een tendens waarneembaar naar meer flat fee georiënteerde tarieven. Dit wijst niet op het bestaan van een markt voor gebundelde aanbiedingen waarvan VoB deel uitmaakt.
216. Hoewel in het dagelijkse spraakgebruik de term ‘bundel’ vrij gemakkelijk wordt gehanteerd, geldt dat dit niet verward moet worden met een economische markt voor een bundel. Hiervan kan slechts in een beperkt aantal gevallen, onder strikte voorwaarden worden gesproken. 122 Het college is op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat er onder de huidige omstandigheden onvoldoende aanwijzingen zijn om te spreken van een relevante markt voor een bundel waar VoB onlosmakelijk onderdeel van is.
217. Ten aanzien spraaktelefonie op basis van VoB geldt dat andere aanbieders dan KPN vrijwel unaniem zijn in hun standpunt dat deze dienst in de relevante markten voor vaste telefonie dient te worden begrepen, met name vanwege de functionele productkenmerken. In reactie op schriftelijke vragen ten aanzien van VoB gaven de meeste marktpartijen aan dat zij eveneens van mening zijn dat diensten op basis van VoB in beginsel evenzeer als onderdeel van de relevante markt(en) voor vaste telefonie beschouwd kunnen worden als bijvoorbeeld analoog en ISDN. Uitsluitend KPN is van mening dat spraaktelefonie op basis VoB niet onder de markt voor vaste telefonie dient te worden begrepen.
218. In een in opdracht van KPN vervaardigd rapport van Lexecon ten aanzien van VoB wordt betoogd dat traditionele telefoniediensten geen onderdeel uitmaken van de markten voor VoB- diensten. Over de vraag of VoB-diensten deel uitmaken van de markten voor traditionele telefonie laat Lexecon zich niet expliciet uit. Lexecon stelt dat het zeer lastig is in deze fase van de ontwikkeling om aan te geven of er sprake is van een afzonderlijke markt voor VoB, of dat deze deel uitmaken van de markten voor traditionele telefonie. Wat volgens Lexecon met name van belang is, is het vaststellen in hoeverre KPN in staat is om ‘leveraging’ van haar marktmacht op bestaande markten of onderdelen van markten toe te passen bij het aanbieden van VoB- diensten. Daarbij gaat het er volgens Xxxxxxx specifiek om te onderzoeken of KPN de mogelijkheden en de prikkels heeft om dit te doen.
219. Het college deelt de notie uit het rapport van Lexecon dat het niet eenvoudig is om, gegeven de dynamiek van de ontwikkelingen ten aanzien van VoB, te komen tot een marktafbakening. Het college is echter wel van oordeel, zoals hij in het voorgaande heeft gemotiveerd, dat het mogelijk is om te komen tot een conclusie ten aanzien van de vraag of VoB onderdeel is van de markten voor vaste telefonie. Het college staat in beginsel ook niet afwijzend tegenover de (pragmatische) benadering van Lexecon om de marktanalyse in zekere zin ondergeschikt te maken aan het analyseren van mogelijke mededingingsproblemen die zouden kunnen optreden als gevolg van de positie van KPN ten aanzien van breedbandtoegang en traditionele telefonie. Echter, de bestuurlijke zorgvuldigheid en het systeem van de Tw vereist van het college dat hij relevante markten afbakent alvorens hij onderzoekt of sprake is van een AMM-positie en in hoeverre sprake is van mededingingsproblemen. Bij het beschrijven van de mededingingsproblemen zal het college nader ingaan op hetgeen door Xxxxxxx naar voren wordt gebracht ten aanzien van de mogelijkheden en de prikkels die KPN heeft voor gedragingen met een mededingingsbeperkend karakter.
122 Zie randnummer 206.
220. Gelet op het bovenstaande concludeert het college dat spraak over breedband (Voice over Broadband) en spraak over IP (Voice over IP) tot dezelfde markt als traditionele vaste telefonie behoren.
5.4.5 Is verkeer een substituut voor telefonieaansluitingen en vice versa?
221. Binnen de retailmarkt voor vaste telefonie wordt in de Aanbeveling een nader onderscheid gemaakt tussen het bieden van toegang (telefonieaansluitingen) enerzijds en uitgaande verkeersdiensten anderzijds.123 In het hiernavolgende zal worden nagegaan of dit onderscheid van toepassing is.
222. Verkeer en telefonieaansluitingen voorzien voor een afnemer in een verschillende behoefte. Immers, het beschikken over een telefonieaansluiting vormt slechts de voorwaarde voor de afnemer om te bellen en gebeld te worden. Om daadwerkelijk uitgaande gesprekken te kunnen voeren, dient een afnemer naast deze telefonieaansluiting tevens verkeersdiensten af te nemen. De telefonieaansluiting en verkeer zijn complementen. Verkeersdiensten zijn derhalve niet als vraagsubstituut voor telefonieaansluitingen aan te merken en vice versa, maar als complementaire producten.
223. Ook vanuit de aanbodzijde is er geen sprake van substitueerbaarheid tussen beide diensten. Zo biedt een aanbieder van aansluitdiensten gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de vaste telefonie in een ongereguleerde omgeving meestal ook reeds verkeersdiensten aan; de aanbieder van verkeersdiensten en de aanbieder van telefonieaansluitingen zijn dezelfde partij. Er is derhalve geen sprake van dat een aanbieder van aansluitdiensten in reactie op een geringe maar significante, blijvende prijsverhoging van verkeer verkeersdiensten zál gaan aanbieden; hij doet dat doorgaans al. Hierdoor is effectieve concurrentiedruk vanuit telefonieaansluitingen niet te verwachten.
224. Ook de omgekeerde mogelijkheid van concurrentiedruk op telefonieaansluitingen via aanbodsubstitutie vanuit vast verkeer is in een ongereguleerde situatie niet aan de orde. Indien een aanbieder van verkeer en telefonieaansluitingen verschillende partijen zouden zijn dan heeft de aanbieder van verkeer toegang tot het aansluitnetwerk van de aanbieder van de telefonieaansluitingen. De eigenaar van het lokale aansluitnetwerk kan vanuit die positie elke effectieve concurrentiedruk op de prijs van een telefonieaansluiting op zijn eigen netwerk vanuit aanbieders van verkeer die door hem (vrijwillig) tot dit netwerk zijn toegelaten, blokkeren. De resterende mogelijkheid is dat de aanbieder van verkeersdiensten besluit om zelf een vast aansluitnetwerk aan te leggen waardoor er concurrentie tussen netwerken ontstaat. Gelet op de hiermee gepaard gaande hoge verzonken investeringen en de daarvoor benodigde schaalgrootte kan ervan uit worden gegaan dat deze optie niet realistisch is. Indien de eigenaar van het lokale aansluitnetwerk uitsluitend zelf verkeersdiensten zou aanbieden, is
123 Zie blz. 19 Aanbeveling: “Hoewel ondernemingen die toegang verzorgen, concurreren op de markt voor uitgaande gesprekken, lijkt het niet zo te zijn dat ondernemingen die uitgaande gesprekken via carrierselectie of - preselectie verzorgen, systematisch de toegangsmarkt betreden in reactie op geringe maar significante blijvende prijsverhogingen voor toegang. Hierdoor is het mogelijk afzonderlijke retail-markten voor toegang en voor uitgaande verkeer vast te stellen.”
concurrentiedruk vanuit andere aanbieders van verkeer niet mogelijk. De eigenaar van het lokale aansluitnetwerk biedt zelf reeds aansluitdiensten aan wat substitutie aan de aanbodzijde uitsluit.
225. Door een aantal marktpartijen wordt in antwoord op het informatieverzoek het argument naar voren gebracht dat aansluitingen voor telefonie en uitgaand verkeer beide onderdeel uitmaken van een pakket (bundel) van diensten die door de eindgebruiker als één geheel wordt gezien.124 De diensten zouden om die reden tot dezelfde relevante markt dienen te worden gerekend.
226. Wil er in economische zin daadwerkelijk sprake zijn van een dergelijke bundel dan betekent dat onder andere dat de eindgebruiker zijn afnamepatroon in sterke mate zou baseren op basis van de totaalprijs van, in dit geval, aansluitings- en verkeersdiensten. Indien een afnemer zou kiezen op de totaalprijs van een bundel dan zou een aanbieder die de prijs van één van de elementen in de bundel125 verhoogt deze prijsverhoging moeten laten volgen door een navenante prijsverlaging van het andere element in de bundel teneinde de relatieve prijs van de bundel gelijk te houden. Indien een aanbieder een prijsverhoging van één van de elementen in de bundel niet zou laten volgen door een navenante prijsverlaging van het andere element in de bundel dan zou een dergelijke prijsverhoging moeten leiden tot een duidelijke afname van de vraag naar andere elementen in de bundel wil er daadwerkelijk sprake zijn van een bundel als hiervoor bedoeld.126
227. Het college acht het bestaan van dit soort mechanismen thans niet significant genoeg om een relevante markt voor bundels te rechtvaardigen, onder andere gelet op het feit dat een vaste telefonieaansluiting noodzakelijk is voor het afnemen (en het ontvangen) van alle vaste uitgaande verkeersdiensten. Indien een aanbieder zijn prijzen van uitgaand verkeer127 verhoogt, dan is het aldus niet waarschijnlijk dat een substantiële groep afnemers in reactie hierop op korte termijn de telefonieaansluiting zal opzeggen. Het opzeggen van de telefonieaansluiting impliceert immers dat de afnemer zijn mogelijkheid om via de vaste telefoon te bellen geheel kwijt is. Eerder is het denkbaar dat (een deel van) de afnemers uitsluitend minder verkeersdiensten zal/zullen afnemen in reactie op de prijsverhoging van de verkeersdienst. Daarnaast gebruikt een substantieel deel van de afnemers zijn telefonieaansluiting inmiddels ook voor internettoegang. Door deze omstandigheid is het nog minder aannemelijk dat een substantieel deel van die afnemers zijn telefonieaansluiting zal opzeggen in reactie op een prijsverhoging van verkeersdiensten. Daar komt bij dat consumenten (nog) niet naar de totale bundel kijken. Uit een recent in opdracht van het college door EIM uitgevoerde consumentenonderzoek naar de afname van gebundelde communicatieproducten in Nederland blijkt dat veel huishoudens zich er niet van bewust zijn dat communicatiediensten gebundeld afgenomen kunnen worden. Als reden geven ze op dat ze er nooit echt over hebben nagedacht. Daarnaast speelt ook de verwachting dat de opbrengst niet zal opwegen tegen de inspanningen
124 Met name Tele2 in antwoord op het informatieverzoek.
125 Onder overige gelijkblijvende voorwaarden.
126 Zie ook Economic Policy Note, no. 4, September 2004, inzake “Bundling, The economic theory and a framework for ex-ante regulatory assessment”.
127 Zie vorige voetnoot.
die nodig zijn om de verschillende alternatieven af te wegen. Hierbij speelt naar verwachting ook mee dat men in grote mate tevreden is met de huidige situatie.128
229. Ook de Commissie is van mening dat telefonieaansluitingen en verkeer aparte relevante markten vormen. De Commissie heeft in haar Aanbeveling (zie randnummer 152) aparte markten voor verkeer en voor telefonieaansluitingen aanbevolen als uitgangspunt voor de marktanalyse.
230. In het algemeen zijn marktpartijen in antwoord op het informatieverzoek het eens met de stelling dat verkeer en telefonieaansluitingen verschillende markten zijn. Zoals hiervoor aangegeven, wordt door een aantal marktpartijen echter het argument naar voren gebracht dat verkeer doorgaans gebundeld met een telefonieaansluiting wordt geboden. Uit het voorgaande blijkt echter dat beide diensten juist niet altijd geïntegreerd worden afgenomen.
Tussenconclusie relevante productmarkten
231. Gelet op het voorgaande vormen in een ongereguleerde situatie vaste telefonieaansluitingen enerzijds en verkeer vanaf een vaste telefonieaansluiting anderzijds aparte relevante productmarkten. Het betreft hier de vaste telefonieaansluitingen en uitgaande verkeersdiensten via het vaste netwerk van KPN, via glasvezelnetwerken en via kabelnetwerken.
128 Blz. 6 van het door EIM uitgevoerde en door OPTA gefinancierde consumentenonderzoek afname van gebundelde communicatieproducten in Nederland, december 2004.
129 Welke aanbieders in tegenstelling tot KPN in de praktijk reeds niet gereguleerd worden en derhalve in het kader van een beoordeling zonder regulering een juiste referentie vormen.
5.4.6 Is er binnen telefonieaansluitingen een nader onderscheid te maken naar type gebruikers en/of capaciteit?
232. De Commissie hanteert het onderscheid tussen particuliere en zakelijke afnemers als uitgangspunt voor de bepaling van relevante markten. Het college heeft bij het stellen van vragen aan marktpartijen in het kader van onderhavige marktanalyse eerder aangegeven dat een mogelijk onderscheid tussen het leveren van toegang aan particuliere en zakelijke gebruikers niet op een op voorhand eenduidige wijze te maken is.130 Op grond van deze bevinding heeft het college in zijn informatieverzoek aan marktpartijen de hypothese voorgelegd dat ten aanzien van toegang tot het openbare telefoonnet op een vaste locatie een onderscheid op basis van de door de afnemer van diens gewenste functionaliteit (maximaal of meer dan 2 spraakkanalen) geschikter is dan een onderscheid tussen telefonieaansluitingen geleverd aan particuliere en zakelijke gebruikers.
233. Er bestaat een grote verscheidenheid aan aansluitcapaciteiten. KPN levert analoge enkele telefonieaansluitingen, ISDN1, ISDN2 (twee telefonieaansluitingen), XXXX00, XXXX00 en ISDN30. De eindgebruiker zal een telefonieaansluiting afnemen die voldoet aan zijn specifieke behoeften. ISDN2-aansluitingen kunnen tevens in grotere hoeveelheden worden afgenomen. Dit kan in de vorm van zogenaamde meervoudige131 ISDN2-aansluitingen waarbij iedere telefoon hetzelfde nummer heeft. Met name ISDN30-aansluitingen worden naast KPN ook door andere aanbieders zoals bijvoorbeeld BT, MCI, Priority, Casema en Essent aangeboden. Uit de antwoorden van marktpartijen op voornoemde vragen concludeert het college dat een scherp onderscheid in de productmarktdefinitie op basis van de hoedanigheid van een afnemer (zakelijk of particulier) als zodanig niet is te maken. Dit geldt onder andere vanwege een gedeeltelijke overlap in behoefte van afnemersgroepen die hun vaste telefonieaansluiting voor zakelijke respectievelijk particuliere doeleinden gebruiken. Uit het informatieverzoek blijkt dat meer dan 98 procent van de zogenaamde zakelijke gebruikers gebruik maakt van een vaste telefonieaansluiting met één of hooguit twee spraakkanalen. Telefonieaansluitingen met een capaciteit van één of twee kanalen (hierna: laagcapacitair) worden ook door nagenoeg alle particuliere afnemers afgenomen. Het feit dat een grote groep zakelijke afnemers132 een laagcapacitaire aansluitvorm afneemt, wordt bevestigd door KPN in antwoord op het informatieverzoek133. De zakelijke en particuliere klanten nemen dezelfde producten, onder dezelfde voorwaarden, af. Een onderscheid naar particuliere en zakelijke gebruikers voor dezelfde laagcapacitaire aansluitingen is daarom niet gerechtvaardigd.
234. De telefonieaansluitingen met meer dan twee kanalen zal het college in het vervolg met de term “hoogcapacitair” aanduiden. In het hiernavolgende zal aldus worden nagegaan of het eerder in het informatieverzoek door het college voorgestelde marktonderscheid, te weten een markt voor
130 Zie het informatieverzoek, pagina 19.
131 Deze benaming is een productnaam die door KPN is ingesteld.
132 Analyse van KPN gegevens toont aan dat bijna 30% van laagcapacitaire aansluitingen door zakelijke afnemers wordt gebruikt.
133 Doordat KPN de belangrijkste aanbieder is van vaste telefonie vormt een analyse van haar afnemers een juiste maatstaf.
5.4.7 Vormen laagcapacitaire aansluitingen een aparte productmarkt?
Analoge en ISDN2-aansluitingen vs. ISDN15 en hogere aansluitingen
235. Er bestaat een aanzienlijk verschil in het productaanbod tussen enerzijds analoge en ISDN2- aansluitingen en anderzijds telefonieaansluitingen met meer dan twee kanalen. Bezien vanuit een analoge/ISDN2-aansluiting is de eerst grotere aansluitvorm een zogenaamde ISDN15- aansluiting.134 Daarnaast kan een afnemer die meer capaciteit nodig heeft, kiezen voor het nemen van meerdere ISDN2-aansluitingen, een meervoudige ISDN2-aansluiting.
236. ISDN15-aansluitingen worden bezien vanuit de kosten voor de afnemer eerst interessant indien een afnemer meer dan vijf ISDN2-aansluitingen of negen gewone telefoonlijnen afneemt.135 Er zijn derhalve naar verwachting nauwelijks klanten die zes ISDN2-aansluitingen of negen gewone telefoonlijnen afnemen. Een beperkte hoeveelheid gebruikers neemt ISDN8 of ISDN10 aansluitingen af. Hierdoor zal de omvang van een eventuele switch naar ISDN15 (bij een prijsstijging van ISDN2 meervoudig) zo klein zijn dat dit geen effectieve concurrentiedruk op ISDN2 oplevert. Onderstaande tabel geeft de verdeling van de afname van de verschillende producten van alle aanbieders weer. Een geringe prijsverhoging door een aanbieder van analoge of ISDN2-aansluitingen kan winstgevend worden doorgevoerd. Immers, [99-100] procent van de gebruikers van telefonieaansluitingen heeft slechts behoefte aan één of twee telefonieaansluitingen (zie tabel 1). Deze [99-100] procent zal daarom niet naar een ISDN15- aansluiting overstappen. Daarnaast zal het overstappen naar een ISDN15, 20 of 30 aansluiting verder ontmoedigd worden door de zeer aanzienlijke eenmalige entreekosten (bij KPN respectievelijk EUR 1599 tot EUR 2999)136.
Product | Afname |
analoog | [80-90]% |
ISDN2 | [10-20]% |
ISDN15 | [0-1]% |
ISDN20 | [0-1]% |
ISDN30 | [0-1]% |
134 Zie randnummer 243 waaruit blijkt dat het gecombineerd aanbieden van meerdere ISDN2-aansluitingen niet of nauwelijks technische verschillen oplevert ten opzichte van één ISDN2 en meervoudige ISDN2-aansluitingen derhalve tot dezelfde relevante productmarkt behoren als analoge en ISDN2-aansluitingen.
135 Bron: website KPN.
136 Hoewel deze entreekosten onder invloed van regulering zijn ontstaan, is het aannemelijk dat deze de marktafbakening in een ongereguleerde situatie niet veel anders zouden doen zijn aangezien zij gebaseerd zijn op onderliggende kosten.
237. Op grond van het bovenstaande is het aannemelijk dat de groep afnemers die in geval van een beperkte, maar significante en duurzame prijsverhoging van een ISDN2 of een analoge telefonieaansluiting zal overstappen naar het afnemen van een ISDN15-aansluiting zodanig klein is dat een ISDN15-aansluiting niet als vraagsubstituut van een ISDN2-aansluiting of een analoge telefonieaansluiting is aan te merken. Deze visie wordt gedeeld door KPN.137
238. Tussen enerzijds de categorie van telefonieaansluitingen van vijftien of meer kanalen en anderzijds de categorie van losse138 telefonieaansluitingen met hooguit twee kanalen bestaan technische verschillen als gevolg waarvan telefonieaansluitingen met vijftien of meer kanalen niet zonder substantiële aanpassingen zijn om te zetten in telefonieaansluitingen met hooguit twee kanalen en vice versa.
239. Hoewel het bestaan van technische verschillen tussen categorieën van telefonieaansluitingen op zichzelf niet hoeft te betekenen dat er geen sprake is van substitutiemogelijkheden aan de aanbodzijde van de markt, geldt dat analoge en ISDN2 telefonieaansluitingen worden aangeboden door aanbieders die reeds over een fijnmazig lokaal aansluitnetwerk beschikken. Deze fijnmazigheid is nodig, gelet op het kunnen bereiken van voldoende klantenaantallen om dit soort telefonieaansluitingen rendabel te kunnen aanbieden. Met de aanleg van deze netwerken zijn aanzienlijke investeringen gemoeid en bovendien is er sprake van een zeer lange bouwtijd met betrekking tot deze netwerken.139 Op grond hiervan kan in ieder geval worden geconcludeerd dat er geen sprake is van concurrentiedruk via aanbodsubstitutie bij het aanbieden van analoge of ISDN2-aansluitingen vanuit andere netwerken die thans niet door deze fijnmazigheid worden gekenmerkt. De aanbieders (met uitzondering van KPN) van ISDN15 of hoger beschikken niet over een fijnmazig netwerk, maar over een grofmazig netwerk waarop vooral klanten zijn aangesloten waarmee zij een relatief grote omzet genereren (en derhalve geen klanten die ISDN2 of analoge telefonieaansluitingen afnemen). Deze aanbieders zijn niet zonder aanzienlijke investeringen in staat hun netwerk uit te breiden (fijnmaziger te maken) teneinde klanten aan te sluiten die laagcapacitaire aansluitingen (ISDN2 en analoge telefonieaansluitingen) wensen. Ook indien een toetredende partij de aansluitlijn bij de eigenaar van een bestaand netwerk zou inkopen dan zijn hiervoor aanzienlijke investeringen in apparatuur nodig die niet rendabel zijn als ze uitsluitend voor telefonie worden gemaakt. Diegene die wel over een fijnmazig netwerk beschikt en ISDN15 of hoger levert, namelijk KPN, is al toegetreden en vormt eveneens geen aanbodsubstituut.
137 In antwoord op het informatieverzoek.
138 In tegenstelling tot veelvouden van ISDN2-aansluitingen oftewel ISDN2-aansluitingen in wisselende hoeveelheden.
139 Het bouwen van een dergelijk netwerk kost vele jaren en kost miljarden euro’s.
Analoge versus ISDN2-aansluitingen
240. Tegenover het feit dat een ISDN2-aansluiting per maand op grond van de huidige KPN tarieven circa 40 procent duurder is dan een analoge telefonieaansluiting140 staat dat ISDN2- aansluitingen aanzienlijk meer en betere gebruiksmogelijkheden hebben dan analoge telefonieaansluitingen. Deze mogelijkheden bestaan in het gebruik van één telefoonnummer voor meerdere kanalen, doorkiesfaciliteiten, gratis nummerweergave141 en wisselgesprek142, groepsnummerfaciliteiten en een snellere internettoegang. Het betreft hier een aantal voordelen. Het is aannemelijk dat deze voordelen zodanig groot zijn dat de prijs-kwaliteitsverhouding van een ISDN2-aansluiting nauwelijks verschilt van een analoge telefonieaansluiting. Het tariefsverschil is in elk geval in verhouding met de perceptie van de consument van het kwaliteitsverschil. Dit wordt bevestigd doordat eindgebruikers zijn overgestapt van analoge telefonieaansluitingen naar ISDN2. Ook het door KPN recentelijk ingevoerde ISDN1 abonnement is wat tarief betreft afgestemd op de functionaliteit van de analoge aansluitlijn en ISDN2. Bij ISDN1 krijgt de gebruiker één telefonieaansluiting maar wel de overige extra functionaliteiten van ISDN2. In de praktijk zullen daarom vraagsubstitutiemogelijkheden tussen analoge, ISDN1 en ISDN2 telefonieaansluitingen bestaan. Tevens presenteert KPN deze PSTN en ISDN2 als alternatieven van elkaar op haar website.
241. Ook het, via de analoge techniek aangeboden bereikbaarheidsabonnement (‘BelBudget’, zie randnummer 132) vormt een vraagsubstituut voor de ‘normale’ analoge aansluiting, ISDN1 en ISDN2. Gedurende 2004 is er een overstap van [1-5]% van deze laatste type aansluitingen naar BelBudget geweest. Opgemerkt dient te worden dat het feit dat het college geen volledige bevoegdheid heeft over de bereikbaarheidsdienst geen betekenis kent in de marktafbakening; dit kan er hoogstens toe leiden dat, voor zover van toepassing, het college geen verplichtingen kan opleggen.
242. Voorgaande analyse rechtvaardigt de conclusie dat analoge telefonieaansluitingen, ISDN1 en ISDN2 tot dezelfde relevante productmarkt behoren.
140 Volgens de EG-Richtsnoeren van de Commissie voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en –diensten (2002/C 165/03),
randnummer 46: “Het is evenwel niet noodzakelijk dat een product, om te worden beschouwd als een substituut aan de vraagzijde, ook tegen dezelfde prijs wordt aangeboden. Een goedkoop product of goedkope dienst van lage kwaliteit kan best een doeltreffend substituut vormen voor een product van hogere kwaliteit dat voor een hogere prijs wordt aangeboden.”; Een analoge aansluiting kost (inclusief BTW) € 18,16 en een ISDN2-aansluiting
€ 26,13. Hoewel deze tarieven onder invloed van regulering zijn ontstaan, is het aannemelijk dat de prijs van ISDN2 in een ongereguleerde situatie in elk geval hoger zou zijn dan analoog als gevolg waarvan de marktafbakening in een ongereguleerde situatie niet veel anders zou zijn.
141 Nummerweergave kost bij analoog € 1,15. Hoewel dit tarief onder invloed van regulering is ontstaan, is het aannemelijk dat dit tarief in een situatie zonder regulering niet anders zou zijn, aangezien KPN dit tarief zelf voorgesteld had.
142 Wisselgesprek kost bij analoog € 1,15. Hoewel dit tarief onder invloed van regulering is ontstaan, is het aannemelijk dat dit tarief in een situatie zonder regulering niet anders zou zijn, aangezien KPN dit tarief zelf voorgesteld had.
Meervoudige telefonieaansluitingen
243. Het college acht een marktonderscheid naar veelvouden van ISDN2-aansluitingen niet aan de orde omdat het gecombineerd afnemen van ISDN2-aansluitingen in wisselende hoeveelheden niet of nauwelijks functionele en technische verschillen oplevert. Derhalve behoren meervoudige telefonieaansluitingen tot dezelfde relevante productmarkt als analoge en ISDN2-aansluitingen.
Andere technologieën dan ISDN2 of analoog
244. Over telefonieaansluitingen die gebaseerd zijn op andere technologieën dan ISDN of analoog, zoals pakketgeschakelde technologieën (bijvoorbeeld VoB of VoDSL), kan een eindgebruiker dezelfde telefoniedienst afnemen als over de meer traditionele analoge en ISDN aansluitingen. Derhalve behoren dergelijke telefonieaansluitingen, afhankelijk van het aantal kanalen dat zij aan de eindgebruiker bieden, tot de laag- of hoogcapacitaire aansluitingen. Gelet op het feit dat telefonie over bepaalde telefonieaansluitingen op basis van VoB die bestaan uit één of twee kanalen voor afnemers qua prijs en kwaliteit een alternatief vormt voor telefonie over de meer traditionele analoge en ISDN2-aansluitingen behoren dergelijke telefonieaansluitingen tot dezelfde productmarkt als laagcapacitaire aansluitingen als ISDN2 of analoog.
245. Op grond van het voorgaande stelt het college vast dat er een aparte relevante productmarkt is voor laagcapacitaire aansluitingen. Hieronder worden telefonieaansluitingen verstaan die los aangeboden niet meer dan twee spraakkanalen omvatten. Deze conclusie geldt ongeacht de vraag of en zo ja in welke hoeveelheidscombinaties van losse telefonieaansluitingen deze telefonieaansluitingen worden afgenomen143 en ongeacht op welke technologie deze telefonieaansluitingen zijn gebaseerd.
5.4.8 Vormen hoogcapacitaire aansluitingen een aparte productmarkt?
246. De overgrote meerderheid ([95-99] procent) van alle telefonieaansluitingen met een hoge capaciteit van 15, 20 of 30 kanalen bestaat uit telefonieaansluitingen met 30 kanalen. Telefonieaansluitingen met een dergelijke capaciteit zijn bij intensief gebruik doorgaans voordeliger dan laagcapacitaire aansluitingen. De abonnementskosten van ISDN2 zijn per kanaal aanzienlijk hoger dan ISDN15 en hogere capaciteiten.
247. Zoals aangegeven, gebruiken de meeste afnemers van hoogcapacitaire aansluitingen ISDN30- aansluitingen. Voor een grote groep afnemers geldt aldus dat meervoudige laagcapacitaire aansluitingen bij een kleine, maar significante en duurzame prijsstijging geen alternatief zijn, gegeven de aanzienlijk lagere capaciteit die met dit soort telefonieaansluitingen wordt geboden. Daar komt bij dat indien een afnemer van ISDN15 naar 8 ISDN2 kanalen zou overstappen dit een stijging in de maandelijkse abonnementskosten van circa 30 procent oplevert. Alleen al op grond van de abonnementskosten kan worden gesteld dat een aanbieder van ISDN15 en hogere capaciteiten genoeg ruimte heeft om zijn prijzen ceteris paribus te verhogen voordat er vraagsubstitutie zou optreden.
143 In de praktijk zal het gaan om een maximum van vijf ISDN2 lijnen aangezien bij een groter aantal ISDN15 aantrekkelijker is.
249. Ook bezien vanuit het standpunt van een denkbeeldige monopolist die uitsluitend hoogcapacitaire aansluitingen aanbiedt, is het in de praktijk niet realistisch om concurrentiedruk door aanbodsubstitutie te verwachten door aanbieders van telefonieaansluitingen met hooguit twee spraakkanalen. In de praktijk geldt dat KPN als grote aanbieder van laagcapacitaire telefonieaansluitingen eveneens actief is als belangrijke aanbieder van hoogcapacitaire telefonieaansluitingen. Om die reden is concurrentiedruk vanwege aanbodsubstitutie hooguit theoretisch van aard en in de praktijk niet reëel.
5.4.9 Is er sprake van substitutie binnen hoogcapacitaire aansluitingen?
250. Of een nader onderscheid tussen ISDN15, 20 en 30 aan de orde is, is op basis van vraagsubstitutie niet eenduidig te beantwoorden. De prijs- en functionaliteitsverschillen tussen ISDN20 en ISDN30 zijn zodanig dat het onduidelijk is of een beperkte maar substantiële en blijvend doorgevoerde prijsverhoging van de kleinste telefonieaansluiting winstgevend zal zijn of dat de overstap naar ISDN30 dit voorkomt144. Of er tussen ISDN15 en ISDN20 ook onvoldoende vraagsubstitutiemogelijkheden zijn, is ook niet op voorhand duidelijk145.
251. Vanwege de geringe kostenverschillen tussen het aanbieden van telefonieaansluitingen met 15, 20 of 30 kanalen zijn er nagenoeg gelijke concurrentie-omstandigheden aan de aanbodkant. Met andere woorden een aanbieder van telefonieaansluitingen met 30 kanalen kan eenvoudig overstappen op het aanbieden van telefonieaansluitingen met 20 of 15 kanalen.
252. Op basis van het bovenstaande is een nader marktonderscheid tussen de hoger gelegen capaciteiten niet aan de orde.
5.4.10 Andere technologieën dan ISDN15, ISDN20 en ISDN30
253. Gelet op het feit dat telefonie over bepaalde telefonieaansluitingen op basis van VoDSL die bestaan uit meer dan twee kanalen voor afnemers qua prijs en kwaliteit een goed alternatief vormt voor telefonie over de meer traditionele hoogcapacitaire aansluitingen behoren dergelijke
144 De prijs van ISDN30 is 25% hoger dan van ISDN20. Bij een prijsverhoging van 10% van ISDN20 wordt het prijsverschil 15% waardoor een bepaalde overstap zal plaatsvinden van ISDN20 naar ISDN30. Er kan echter niet met zekerheid gesteld worden dat ISDN20 en ISDN30 als gevolg daarvan vraagsubstituten zijn.
145 De prijs van ISDN20 is 18% hoger dan van ISDN15. Bij een prijsverhoging van 10% van ISDN15 wordt het prijsverschil 8% waardoor een bepaalde overstap zal plaatsvinden van ISDN15 naar ISDN20. Er kan echter niet met zekerheid gesteld worden dat ISDN15 en ISDN20 als gevolg daarvan vraagsubstituten zijn.
telefonieaansluitingen tot dezelfde markt als hoogcapacitaire aansluitingen als ISDN15, 20 en 30.146
254. Aangezien over kabelnetwerken enkelvoudige telefonie wordt aangeboden en voornamelijk (particuliere) afnemers worden bereikt die over het algemeen slechts behoefte hebben aan één of twee gelijktijdige gesprekken, behoort telefonie over kabelnetwerken tot de laagcapacitaire markt.
255. Zoals aangegeven in randnummer 178 richt telefonie via glasvezel zich voornamelijk op gebruikers die hoge capaciteiten nodig hebben voor het afnemen van toegang tot meerdere typen diensten en netwerken. Ten behoeve van het aansluiten van zakelijke klanten op het openbare telefoonnetwerk wordt steeds meer gebruik gemaakt van glasvezelverbindingen. Daarentegen worden glasvezelverbindingen niet of slechts zeer beperkt aan particuliere eindgebruikers geleverd (Fibre to the home). Deze technologie wordt in de komende reguleringsperiode voornamelijk gebruikt om hoge capaciteiten aan te bieden. Derhalve behoort telefonie over glasvezelverbindingen tot de hoogcapacitaire markt.
256. Tenslotte kan nog worden betoogd dat er hoogcapacitaire aansluitingen worden gesubstitueerd door bedrijfsnetwerken (bijvoorbeeld Virtual Private Networks gebaseerd op huurlijnen of IP- technologie, hierna: VPN). In plaats van een situatie waarbij iedere vestiging van een bedrijf een eigen hoogcapacitaire aansluiting afneemt wordt verkeer naar één bedrijfscentrale gebracht dat verbonden is met een hoogcapacitaire aansluiting. Het college is van mening dat van deze mogelijkheid geen prijsdruk uitgaat op hoogcapacitaire aansluitingen. De migratie van hoogcapacitaire aansluitingen naar telefonie over VPN’s is een autonoom proces dat niet afhangt van de tariefstelling van hoogcapacitaire aansluitingen, aangezien de aanschaf van een VPN voornamelijk voor data-doeleinden zal worden uitgevoerd en er nauwelijks extra kosten zijn verbonden om een VPN geschikt te maken voor telefonie. Een verhoging van het tarief van hoogcapacitaire aansluitingen doet hier niet aan af; zelfs een verlaging van het tarief van hoogcapacitaire aansluiting zal een dergelijke migratie naar verwachting niet voorkomen. Een verhoging van 5 tot 10 % van het tarief van hoogcapacitaire aansluitingen zal daarom geen invloed hebben op het gebruik van VPN’s. Derhalve gaat er van VPN’s niet voldoende prijsdruk
146 Doordat KPN nu een range VoDSL aansluitingen aanbiedt die loopt van 4 tot 16 kanalen lijkt er ook een overlap te bestaan met meervoudige ISDN2-aansluitingen als gevolg waarvan het eerder gemaakte onderscheid tussen laag- en hoogcapacitaire aansluitingen mogelijk minder scherp gemaakt zou kunnen worden. Als gevolg van aanzienlijke prijsverschillen tussen VoDSL aansluitingen met 4 kanalen en meervoudige ISDN2-aansluitingen is het echter nog steeds aannemelijk dat er afzonderlijke markten bestaan voor laagcapacitaire aansluitingen enerzijds en hoogcapacitaire aansluitingen anderzijds. De laagste huidige VoDSL variant (ISDN4) kost immers € 180 per maand, ex BTW. Dit is op zich derhalve nooit een substituut voor ISDN2 of een meervoudige ISDN2 (respectievelijk € 22 en € 44). Bij VoDSL ISDN4 krijgt men wel een DSL internet verbinding. Echter, Office DSL van KPN kost ongeveer € 30. Een meervoudige ISDN2 met een DSL internet verbinding zou maximaal € 74 kosten. Dit is substantieel lager dan ISDN4. Een prijsverhoging van het ISDN2 tarief zal derhalve nog steeds niet tot een substantiële overstap naar VoDSL leiden. Hoewel bovengenoemde tarieven onder invloed van regulering zijn ontstaan, is het aannemelijk dat deze de marktafbakening in een ongereguleerde situatie niet veel anders zouden doen zijn.
5.4.11 Conclusie
257. Op grond van het voorgaande komt het college tot de conclusie dat er twee aparte relevante productmarkten zijn voor telefonieaansluitingen, namelijk een laagcapacitaire markt en een hoogcapacitaire markt. De laagcapacitaire markt omvat telefonieaansluitingen met niet meer dan twee spraakkanalen. De hoogcapacitaire markt omvat telefonieaansluitingen met meer dan twee spraakkanalen. Deze conclusie geldt ongeacht de vraag of, en zo ja in welke hoeveelheidcombinaties van losse telefonieaansluitingen deze telefonieaansluitingen worden afgenomen en ongeacht de vraag op welke technologie deze telefonieaansluitingen zijn gebaseerd.
5.5 Relevante geografische markten
258. Op het landelijk uitgerolde vaste netwerk van KPN wordt een landelijk uniform tariefbeleid gehanteerd voor de diensten op de markten voor vaste telefonieaansluitingen en verkeersdiensten, dit mede gelet op de regulering van telefonie via vaste netwerken. Aangezien de telefonieaansluitingen en verkeersdiensten die worden geleverd via regionale kabelnetwerken eveneens tot de relevante productmarkten worden gerekend, is het, gelet op de gevestigde positie van de landelijk opererende speler, waarschijnlijk dat het prijsniveau van de aanbieders van telefonieaansluitingen en verkeersdiensten via regionale kabelnetwerken in belangrijke mate zal worden bepaald door het prijsniveau van de speler met een landelijk uitgerold netwerk.
259. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de onderscheiden productmarkten voor het leveren van telefonieaansluitingen op een vaste locatie respectievelijk verkeersdiensten geleverd op een vaste locatie geografisch samenvallen met Nederland.
5.6 Verdere analyse
260. Zoals ook zal blijken uit de hierna volgende paragraaf 6.1 is het doel van voorgaande marktafbakening in afwezigheid van regulering ten eerste om de juiste wholesalemarkt(en) te bepalen en ten tweede om te bepalen hoe de concurrentiesituatie er in een ongereguleerde omgeving uit zou zien. De voorgaande afbakening van retailmarkten in afwezigheid van regulering is derhalve ten behoeve van de afbakening van de wholesalemarkt(en) verricht. In het licht daarvan acht het college voorgaande afbakening in afwezigheid van regulering voldoende gedetailleerd om te komen tot een afbakening van (een) wholesalemarkt(en). Een eventueel nader marktonderscheid binnen de in het voorgaande gedefinieerde markten zal aan de orde komen bij de afbakening van de markt(en) in aanwezigheid van regulering en in paragraaf 7.8 worden uitgevoerd.
5.7 Relatie tot Aanbeveling Commissie
261. De Commissie stelt in de toelichting op de Aanbeveling (p. 23): “Derhalve dienen de volgende specifieke markten met betrekking tot het leveren van openbare telefoondiensten op een vaste locatie in de Aanbeveling te worden opgenomen:
Retail-niveau
1. Toegang tot het openbare telefoonnet op een vaste locatie voor particuliere gebruikers.
2. Toegang tot het openbare telefoonnet op een vaste locatie voor zakelijke gebruikers.
3. Openbaar beschikbare locale en/of nationale telefoondiensten geleverd op een vaste locatie voor particuliere gebruikers.
4. Openbaar beschikbare locale en/of nationale telefoondiensten geleverd op een vaste locatie voor zakelijke gebruikers.
5. Openbaar beschikbare internationale telefoondiensten geleverd op een vaste locatie voor particuliere gebruikers.
6. Openbaar beschikbare internationale telefoondiensten geleverd op een vaste locatie voor zakelijke gebruikers.
262. Bij de afbakening van de relevante retailmarkten in afwezigheid van regulering sluit het college zich wat betreft de eerste twee bovengenoemde markten aan bij de marktafbakening van de Commissie met dien verstande dat vanwege de in paragraaf 5.4 genoemde redenen het onderscheid tussen particuliere en zakelijke gebruikers uitgewerkt wordt in een onderscheid tussen laag- en hoogcapacitaire aansluitingen. Voorts concludeert het college dat er in elk geval in een situatie zonder regulering sprake is van een markt voor openbaar beschikbare telefoondiensten geleverd op een vaste locatie. Zoals blijkt uit hoofdstuk 5.6 is het echter niet uitgesloten dat een nader onderscheid binnen een dergelijke markt al dan niet conform de laatste vier bovengenoemde door de Commissie onderscheiden markten bij de afbakening van de markt(en) onder invloed van regulering zal blijken te bestaan. Hier wordt in de retailafbakening in aanwezigheid van wholesaleregulering nader op teruggekomen.
5.8 Conclusie retailmarkten op het gebied van vaste telefonie in afwezigheid van regulering
• Nederlandse retailmarkt voor laagcapacitaire aansluitingen147 en
• Nederlandse retailmarkt voor hoogcapacitaire aansluitingen148.
264. Op het gebied van verkeer kunnen verschillende verkeerstypen worden onderscheiden. Mogelijk kunnen er even zo vele relevante productmarkten worden afgebakend. Zoals uit paragraaf 6.1 zal blijken, wordt voor de bepaling van eventuele dominantie een mogelijk nader onderscheid in meerdere verkeersmarkten in afwezigheid van regulering echter niet van belang xxxxxx000. In paragraaf 7.8 zal deze analyse echter wel worden uitgevoerd. Derhalve zal in de situatie zonder regulering op de twee voornoemde telefonieaansluitingenmarkten, alsmede op een overkoepelende Nederlandse retailmarkt voor verkeer worden bekeken of sprake is van aanbieders met een dominante positie.
147 Via kabelnetwerken en het vaste aansluitnetwerk.
148 Via glasvezelnetwerken, WLL en het vaste aansluitnetwerk.
149 Zoals ook blijkt uit randnummer 260, paragraaf 5, van dit besluit.
Het college concludeert dat er, indien de huidige wholesaleregulering wordt weggedacht, een nationale retailmarkt voor laagcapacitaire aansluitingen en een nationale retailmarkt voor hoogcapacitaire aansluitingen bestaan. Tevens bestaat er een nationale overkoepelende retailmarkt voor verkeer die mogelijk verder onderverdeeld kan worden naar verkeerstype.
6 Dominantieanalyse van de niet-gereguleerde retailmarkten voor vaste telefonieaansluitingen en verkeer
6.1 Inleiding
265. In dit hoofdstuk zal het college onderzoeken of op de in het vorige hoofdstuk afgebakende markten aanbieders aanwezig zijn met aanmerkelijke marktmacht. Figuur 3 geeft de samenhang van deze analyse met de overige stappen weer. In paragraaf 6.2 en 6.3 zal het college aan de hand van een aantal criteria bekijken of één of meerdere partijen met aanmerkelijke marktmacht aanwezig zijn op de afgebakende markten. In paragraaf 6.4 zal het college ten slotte de potentiële mededingingsproblemen beschrijven die de AMM-positie van een dominante aanbieder met zich mee kan brengen.
Afbakening retailmarkten zonder AMM-regulering
3
4
5
6
Afbakening, dominantieanalyse en verplichtingen wholesalemarkten zonder AMM- regulering
Afbakening retailmarkten met wholesaleverplichtingen
Dominantieanalyse retailmarkten met wholesaleregulering
Verplichtingen retailmarkten met wholesaleregulering
Dominantieanalyse retailmarkten zonder AMM-regulering
2
Figuur 3. Samenhang van de dominantieanalyse (stap 2) in relatie tot de overige stappen.
266. Voor de uitvoering van de dominantieanalyse op de niet-gereguleerde retailmarkten voor vaste telefonie is allereerst de hieraan voorafgaande afbakening van deze markten in afwezigheid van wholesaleregulering van belang. In een situatie zonder wholesaleregulering zouden er relevante productmarkten zijn voor laagcapacitaire aansluitingen en hoogcapacitaire aansluitingen en tevens een overkoepelende verkeersmarkt aanwezig zijn.
6.2 Beoordeling van AMM
267. Bij de in dit ontwerpbesluit gemaakte beoordeling van de aanwezigheid van AMM maakt het college gebruik van de systematiek zoals deze is beschreven in paragraaf 3.3. Voor de dominantieanalyse op de retailmarkten van vaste telefonie voor zowel telefonieaansluitingen als verkeer dient te worden uitgegaan van de situatie in afwezigheid van wholesale- en retailregulering. Deze hypothetische situatie wordt benaderd door uit te gaan van de huidige situatie, waarbij vervolgens wordt geabstraheerd van de huidige regulering. In deze hypothetische situatie zouden de volgende verplichtingen moeten worden weggedacht: toegang voor met name C(P)S aanbieders, de verplichting tot non-discriminatie, transparantie en kostenoriëntatie (zie paragraaf 5.2.5).
6.2.1 Marktaandelen
269. De hieronder weergegeven marktaandelen voor de retailmarkten van laag- en hoogcapacitaire aansluitingen worden gemeten in afzet150. De marktaandelen voor de retailmarkt van verkeer worden gemeten in omzet151. De weergegeven marktaandelen beslaan de periode 2001 - 2004.
Retailmarkt voor laagcapacitaire aansluitingen
270. Op grond van de gegevens die marktpartijen hebben aangeleverd, kan worden vastgesteld dat KPN152 op de markt voor laagcapacitaire aansluitingen, uitgaande van een situatie met huidige regulering en uitgedrukt in afzet, een marktaandeel van [95-99] procent heeft en de aanbieders van telefoniediensten via de kabel gezamenlijk de resterende [1-5] procent.153 Hoewel er geen exacte data zijn over welk percentage van de kabel geschikt is gemaakt voor vaste telefonie beschikken de aanbieders van telefoniediensten via de kabel wel over netwerken waarbij 88-90 procent van de kabelaansluitingen in Nederland tweeweg-geschikt is. Om hierover ook daadwerkelijk vaste telefoniediensten te kunnen leveren, dient er op een laag niveau in de netwerken nog additionele apparatuur te worden geplaatst.
150 Het college heeft als maatstaf afzet gekozen omdat de tarifering van de aansluiting in sommige gevallen niet te vergelijken is. Telefonie via de kabel wordt bijvoorbeeld voornamelijk afgenomen in combinatie met een televisiepakket. Het televisiepakket dekt een aanzienlijk gedeelte van de kosten van de aansluiting. Indien het tarief van slechts telefonie zou worden genomen, worden de inkomsten van een kabelaanbieder uit het telefoniegedeelte onderschat. Zou het college de omzet als maatstaf hebben genomen, dan zou KPN hogere marktaandelen hebben gerealiseerd hetgeen in de ogen van het college geen juiste afspiegeling van de verhoudingen op deze markten is.
151 De marktaandelen in omzet geven de economische kracht van een onderneming weer om een bepaalde hoeveelheid kapitaal aan een markt te ontrekken, hetgeen een goede indicatie geeft van een eventuele dominante positie.
152 Met KPN wordt in dit besluit Koninklijke KPN N.V. bedoeld inclusief alle groepsmaatschappijen.
153 Het marktaandeel van KPN op de markt van laagcapacitaire aansluitingen bedroeg in 2001: circa [95-99]%, 2002: circa [95-99]%, 2003: circa [95-99]% en eerste kwartaal 2004: circa [95-99]%.
[Grafiek bedrijfsvertrouwelijk]
Aanbieder | 2001 | 2002 | 2003 | 2004Q1 |
KPN | [95-99%] | [95-99%] | [95-99%] | [95-99%] |
UPC | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Overig | [0-1%] | [0-1%] | [0-1%] | [0-1%] |
Figuur 4. Marktaandelen (afzet) op de markt voor laagcapacitaire aansluitingen
Situatie in afwezigheid van wholesaleregulering
271. Op de markt voor laagcapacitaire aansluitingen zouden er in een situatie zonder wholesaleregulering geen noemenswaardige veranderingen plaatsvinden. C(P)S-aanbieders leveren onder de huidige wholesaleregulering geen laagcapacitaire aansluitingen en partijen met een eigen netwerk zouden dit in afwezigheid van de huidige wholesaleregulering naar alle waarschijnlijkheid blijven doen. Immers ook in de huidige situatie worden partijen met een eigen netwerk niet gehinderd door de bestaande wholesaleregulering; het wegvallen daarvan zal in hun opereren derhalve geen wijziging brengen. Hierdoor zouden marktaandelen niet veranderen.
272. Het college stelde eerder in paragraaf 5.4.4 vast dat VoB de komende reguleringsperiode naar verwachting op dermate grote schaal zal worden toegepast dat VoB mede hierom dient te worden beschouwd als onderdeel van de relevante retailmarkten voor vaste telefonie. Het college sprak in randnummers 199 de verwachting uit dat eind 2007 tussen de 600-duizend en de 2 miljoen aansluitingen op basis van VoB zouden zijn gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling zou in potentie in de loop van de reguleringsperiode de AMM-positie van KPN kunnen beïnvloeden. Echter, een groot gedeelte van deze aansluitingen zal bij KPN worden afgenomen. In het onderzoek van VKA naar de ontwikkelingen ten aanzien van VoB wordt uitgegaan van meerdere scenario’s. Het college merkt hierbij ten overvloede op dat het hierbij gaat om inschattingen, waarbij bij het maken van een aantal vooronderstellingen onvermijdelijk is. In het scenario met de meest extreme daling van het marktaandeel is de hoogste inschatting dat het marktaandeel van andere aanbieders dan KPN ten aanzien van laagcapacitaire aansluitingen eind 2008 circa 22% bedraagt. Het college constateert dat in het geval van de meest extreme daling van het marktaandeel van KPN weliswaar sprake is van een aanzienlijke daling van het marktaandeel, maar dat de hoogte van het resterende marktaandeel nog steeds een sterke indicatie vormt voor een AMM-positie. De verwachte ontwikkeling van het marktaandeel van KPN op de markt voor laagcapacitiare aansluitingen geeft derhalve in zichzelf geen aanleiding om in de loop de reguleringsperiode tot een andere beoordeling van de AMM- positie van KPN te komen.
Retailmarkt voor hoogcapacitaire aansluitingen
273. Op grond van de gegevens die marktpartijen hebben aangeleverd, kan worden vastgesteld dat KPN op de markten voor hoogcapacitaire aansluitingen, uitgaande van een situatie met huidige
regulering en uitgedrukt in aantallen, een marktaandeel van meer dan [80-90] procent heeft.154 De overige aanbieders van hoogcapacitaire aansluitingen hebben gezamenlijk een aandeel van ongeveer [10-20] procent en bieden deze aansluitingen voornamelijk via glasvezelnetwerken en huurlijnen aan.
[Grafiek bedrijfsvertrouwelijk]
Aanbieder | 2001 | 2002 | 2003 | 2004Q1 |
KPN | [90-95%] | [90-95%] | [80-90%] | [80-90%] |
MCI | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Priority | [0-1%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Versatel | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Casema | [0-1%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Colt | [0-1%] | [0-1%] | [1-5%] | [1-5%] |
Enertel | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Overig | [0-1%] | [0-1%] | [0-1%] | [1-5%] |
Figuur 5. Marktaandelen (afzet) op de markt voor hoogcapacitaire aansluitingen
Situatie in afwezigheid van wholesaleregulering
274. Op de markt voor hoogcapacitaire aansluitingen zouden er in een situatie zonder wholesaleregulering geen noemenswaardige veranderingen plaatsvinden. C(P)S-aanbieders leveren onder de huidige wholesaleregulering geen hoogcapacitaire aansluitingen en partijen met een eigen netwerk zouden dit in afwezigheid van de huidige wholesaleregulering naar alle waarschijnlijkheid blijven doen. Immers ook in de huidige situatie worden partijen met een eigen netwerk niet gehinderd door de bestaande wholesaleregulering; het wegvallen daarvan zal in hun opereren derhalve geen wijziging brengen. Hierdoor zouden marktaandelen niet veranderen.
154 Marktaandeel van hoogcapacitaire aansluitingen van KPN was in 2001: circa [90-95]%, 2002: circa [90-95]%,
2003: circa [80-90]% en eerste kwartaal 2004: circa [80-90]%.
hoogcapacitaire aansluitingen geeft derhalve in zichzelf geen aanleiding om in de loop de reguleringsperiode tot een andere beoordeling van de AMM-positie van KPN te komen.
Overkoepelende retailmarkt voor verkeer
276. Uit de feitelijke gegevens die marktpartijen hebben aangeleverd, blijkt dat het aandeel van KPN, uitgedrukt in omzet, op de gereguleerde retailmarkten voor verkeer circa [70-80] procent bedraagt. De C(P)S-aanbieders hebben gezamenlijk een marktaandeel van circa [20-30] procent, de aanbieders van telefoniediensten via de kabel hebben gezamenlijk minder dan [1-5] procent marktaandeel en andere aanbieders van telefonie (met name de aanbieders met een glasvezelnetwerk) hebben gezamenlijk circa [1-5] procent van de overkoepelende verkeersmarkt in handen.155
[Grafiek bedrijfsvertrouwelijk]
Aanbieder | 2001 | 2002 | 2003 | 2004Q1 |
KPN Telecom | [80-90%] | [70-80%] | [70-80%] | [70-80%] |
Xxxx0 | [0-00%] | [5-10%] | [10-20%] | [10-20%] |
Versatel | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Scarlet | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
UPC | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
MCI | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] | [1-5%] |
Pretium | [0-1%] | [0-1%] | [0-1%] | [1-5%] |
ACN | [0-1%] | [0-1%] | [0-1%] | [1-5%] |
Overig | [1-5%] | [5-10%] | [5-10%] | [5-10%] |
Figuur 6. Marktaandelen (omzet) op de overkoepelende verkeersmarkt
Situatie in afwezigheid van wholesaleregulering
277. In een situatie zonder wholesaleregulering op de overkoepelende retail verkeersmarkt zou de verplichting om andere partijen toegang tot het netwerk te bieden niet (langer) bestaan. Zoals het college in paragraaf 5.3 heeft gesteld, is het niet aannemelijk dat KPN in een dergelijke situatie vrijwillig toegang zou leveren aan haar retailconcurrenten. In deze denkbeeldige situatie maakt het college de inschatting dat er in dat geval geen aanbieders zouden bestaan die C(P)S kunnen afnemen op het KPN-netwerk. De verkeersomzetten die C(P)S-aanbieders thans voor hun rekening nemen, zouden derhalve toevallen aan KPN. Dit zou betekenen dat KPN op deze overkoepelende markt een marktaandeel zou hebben van meer dan [90-95] procent.
278. Ten aanzien van de retailverkeersmarkten geldt dat VoB een duidelijke invloed heeft op het marktaandeel van KPN. Uit het in randnummer 272 beschreven onderzoek blijkt dat het marktaandeel van KPN ongeveer even veel zal afnemen als de aansluitingenmarkten tot eind 2008. Een (niet nader door VKA gespecificeerd) gedeelte van het verkeer zal echter door C(P)S-
155 Het marktaandeel van KPN bedroeg in 2001: [80-90]%, 2002: circa [70-80]%, 2003: circa [70-80]% en het
eerste kwartaal van 2004: circa [70-80]%.
6.2.2 Tussenconclusie
279. Hoewel de hoge marktaandelen van KPN op de retailmarkten van vaste telefonie in afwezigheid van wholesaleregulering een zeer sterke indicatie vormen voor het beschikken van KPN over AMM,156 wordt hieronder nagegaan of op basis van een aantal criteria uit de richtsnoeren aanleiding bestaat om tot een andere conclusie te komen. Het gaat hierbij om de criteria: potentiële concurrentie, de hoogte van toetredingsdrempels en de aanwezigheid van kopersmacht. Deze criteria spelen een rol op elk van voornoemde markten, tenzij hierna uitdrukkelijk anders aangegeven.
6.2.3 Potentiële concurrentie
280. Het college komt tot de conclusie dat er voor de komende reguleringsperiode geen potentiële concurrentie aanwezig is. In paragraaf 5.4.1 en 5.4.3 zijn mobiele telefonie en WLL beschreven als technologieën die potentieel concurrentiedruk kunnen uitoefenen op de markten voor vaste telefonie. Er is echter aangeven dat niet verwacht kan worden dat deze technieken al gedurende deze reguleringsperiode concurrentiedruk zullen uitoefenen. Belangrijkste reden hiervoor is de verwachte aanzienlijke kostenverschillen tussen telefonie via WLL en mobiele telefonie enerzijds in verhouding tot vaste telefonie anderzijds. Daarom vormen deze technieken geen potentiële concurrentie voor vaste telefonie.
6.2.4 Toetredingsdrempels
281. De dreiging van potentiële toetreding tot een markt kan een dominante aanbieder ervan weerhouden zijn prijzen te verhogen tot (aanzienlijk) boven het competitieve niveau. In een markt met (zeer) hoge toetredingsdrempels is deze dreiging niet of nauwelijks aanwezig. In een situatie zonder wholesaleregulering geldt dat nieuwe toetreders uitsluitend actief kunnen zijn op de retailmarkten indien zij kunnen beschikken over een eigen aansluitnetwerk. Nieuwe toetreders tot de markten voor telefonieaansluitingen worden met hoge drempels geconfronteerd als gevolg van hoge investeringen om een aansluitnetwerk aan te leggen. De investeringen voor een aansluitnetwerk bedragen miljarden euro’s en de terugverdientijd van deze investeringen is relatief lang. Het feit dat de afschrijvingstermijnen in de telecommunicatiesector 15-25 jaar zijn, geeft dit onder meer aan. Ook kunnen aanbieders gebruik maken van een ontbundelde aansluitlijn van KPN. Deze dienst is gereguleerd.157 Echter, hiervoor moeten partijen telefoniecentrales plaatsen. De kosten van deze centrales maken een aanzienlijk deel uit van de
156 Uit de richtsnoeren blijkt dat volgens de jurisprudentie een zeer groot marktaandeel - meer dan 50% - op zichzelf reeds het bewijs van een machtspositie vormt, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, en dat een onderneming met een groot marktaandeel geacht mag worden over aanmerkelijke marktmacht te beschikken wanneer haar marktaandeel over langere tijd stabiel is gebleven.
157 Zie besluit “Analyse van de markt voor ontbundelde toegang op wholesale-niveau (inclusief gedeelde toegang) tot metalen netten en subnetten, voor het verzorgen van breedband- en spraakdiensten”
totale kosten van het telefonieaansluitnetwerk.158 Deze relatief hoge investeringskosten en relatief lange terugverdientijd vormen een hoge toetredingsdrempel.
284. Xxxxxxx noemt het gegeven dat KPN beschikt over kennis van het uitgavenpatroon van haar eindgebruikers als enige bron van asymmetrie tussen KPN en andere aanbieders van VoB. Zoals het college reeds aangaf is dit echter maar één van de immateriële activa waarover KPN beschikt, en andere aanbieders niet of in veel mindere mate. Lexecon geeft daarbij aan dat het belang van een dergelijke asymmetrie niet overschat moet worden gegeven de mate waarin C(P)S-aanbieders erin zijn geslaagd ondanks deze asymmetrie een substantieel deel van de markt te veroveren. Het college ziet in de huidige positie van C(P)S-aanbieders juist een
158 Bij KPN maken deze kosten circa
van de kosten van het aansluitnetwerk uit.
bevestiging van de grote asymmetrie in de markt. Ondanks omvangrijke marketinginspanningen en significant lagere tarieven zijn C(P)S-aanbieders er slechts beperkt in geslaagd een positie op de Nederlandse markt in te nemen, zonder dat zij de AMM-positie van KPN teniet hebben kunnen doen. De businesscases van C(P)S-aanbieders, waaronder Tele2, staan onder druk, hetgeen in schril contrast staat met de hoge rendementen van KPN. Daarbij komt dat C(P)S- aanbieders eindgebruikers niet hebben hoeven te bewegen over te gaan naar een ander netwerk dan het vertrouwde KPN-netwerk, hetgeen nog een extra drempel vormt voor VoB- aanbieders.
285. Lexecon stelt voorts in het in opdracht van KPN opgestelde rapport tevens dat de retailbreedbandmarkt concurrerend is, en dat het gegeven dat VoB bijna altijd gebundeld is met breedbandtoegangsdiensten impliceert dat derhalve ook ten aanzien van VoB sprake is van effectieve mededinging. Het college kan deze redenering niet volgen en acht deze redenering niet voldoende economisch onderbouwd. Het college kan zich uitsluitend vinden in de stelling van Xxxxxxx in het geval breedbandaanbieders allen eenzelfde positie zouden hebben ten aanzien van traditionele telefoniediensten dat hun positie ten aanzien VoB een spiegeling zouden zijn van de verhoudingen op de retailbreedbandtoegangsmarkt. Het college constateert echter dat van een dergelijke gelijke uitgangspositie ten aanzien van vaste telefonie geen sprake is. Immers, KPN heeft voor vaste telefonie-aansluitingen een marktaandeel van [95-99] procent. Lexecon besteedt in haar analyse met name aandacht aan de breedbandtoegangsmarkt maar negeert de situatie op de markten van vaste telefonie. Anders dan Lexecon, verwacht het college echter dat eventuele mededingingsproblemen ten aanzien van VoB niet primair voortkomen uit de positie van KPN ten aanzien van retail breedbandtoegang, maar met name uit de huidige positie van KPN ten aanzien van vaste telefoniediensten.
286. Voor het aanbieden van diensten aan eindgebruikers die gebruik maken van hoogcapacitaire aansluitingen wordt door alternatieve aanbieders hoofdzakelijk gebruik gemaakt van glasvezelverbindingen en huurlijnen. Het bereik van de glasvezelnetwerken van alternatieve aanbieders is slechts beperkt tot een gedeelte van de afnemers van hoogcapacitaire aansluitingen. Voor hoogcapacitaire aansluitingen over huurlijnen geldt dat deze vorm duurder is dan ISDN30 van KPN.159 Deze vorm van telefonieaansluitingen is alleen zinvol voor een aanbieder om een pakket van diensten aan een eindgebruiker te kunnen leveren. Zoals uit randnummer 273 blijkt, is het aandeel van de alternatieve aanbieders op de markt voor hoogcapacitaire aansluitingen gedurende de laatste jaren echter toegenomen van circa [5-10]% naar circa [10-20]%. In de praktijk blijkt daarom dat de toetredingsdrempel voor het aanbieden van hoogcapacitaire aansluitingen lager is dan voor laagcapacitaire aansluitingen, waar in dezelfde periode het marktaandeel van circa [1-5] % naar [1-5] % is toegenomen. Tevens zijn, in tegenstelling tot laagcapacitaire aansluitingen waar voor een groot gedeelte van de eindgebruiker slechts één aanbieder aanwezig is en voor de overige gebruikers twee (namelijk KPN en de kabel), meerdere aanbieders actief die hoogcapacitaire aansluitingen aan een eindgebruiker te kunnen leveren. In sommige gebieden kan dit oplopen tot wel vijf verschillende aanbieders. Dit zou te maken kunnen hebben met de hogere economische waarde van een
159 Het periodieke tarief van een wholesale-huurlijn met vergelijkbare capaciteit als een ISDN30 is circa 2 maal hoger dan een ISDN30 (199 vs. 380 euro per maand). Daarbij komen voor huurlijnen additionele kosten die afhankelijk zijn van de schaal van de afname.
hoogcapacitaire aansluiting ten opzichte van een laagcapacitaire aansluiting. Dit wordt ook bevestigd doordat door aanbieders eerst een dienst gebaseerd op VoDSL is ontwikkeld, waar hoogcapacitaire aansluitingen mee mogelijk zijn. Een laagcapacitaire dienst gebaseerd op VoB is pas later op grote schaal ontwikkeld.160 Concluderend kan worden gesteld dat de toetredingsdrempels voor hoogcapacitaire aansluitingen lager zijn dan de toetredingsdrempels voor laagcapacitaire aansluitingen.
287. Naast de toetredingsdrempel die wordt gevormd door het aansluitnetwerk (zie randnummer 281) dienen aanbieders, alhoewel in mindere mate, ook aanzienlijke investeringen te plegen, bijvoorbeeld in telefoniecentrales en transmissie, voor afhandelen van het verkeer. Het betreft hier enkelen honderden miljoenen euro’s. Daarnaast beschikt KPN om historische redenen over een zeer omvangrijk klantenbestand (dat praktisch alle huishoudens en organisaties in Nederland omvat), een grote naamsbekendheid, een aanzienlijke reputatie en een uitgebreid verkoop- en distributiekanaal. Gekoppeld aan het feit dat consumenten ten aanzien van het afnemen van vaste telefoniediensten relatief moeilijk zijn te bewegen om van aanbieder te veranderen,161 betekent dit dat toetreders met hoge kosten worden geconfronteerd om eindgebruikers ‘los te weken’ van KPN. Dit wordt ook wel de ‘inertie’ van de eindgebruikers genoemd.
288. Samenvattend bestaan de toetredingsdrempels enerzijds derhalve uit omvangrijke investeringen in de voornoemde activa en de hieraan verbonden relatief lange afschrijvingstermijnen, anderzijds moeten nieuwe toetreders vaak hun tarieven significant onder die van KPN vaststellen om eindgebruikers te bewegen over te stappen, gelet op de historisch gegroeide positie van KPN ten aanzien het zeer omvangrijk klantenbestand, een grote naamsbekendheid, een aanzienlijke reputatie en een uitgebreid verkoop- en distributiekanaal.
289. Concluderend kan gesteld worden dat door de genoemde hoge toetredingsdrempels tot de retailmarkten voor telefonieaansluitingen en verkeer KPN geen wezenlijke concurrentiedruk ondervindt door potentiële toetreding.
6.2.5 Kopersmacht
290. Kopersmacht geeft de mate van invloed weer die afnemers van diensten op een aanbieder kunnen uitoefenen. Kopersmacht is afhankelijk van zowel de grootte van de afnemer als de structuur van de vraagzijde van de markt. De vraagzijde van de markt is weinig geconcentreerd. Dit betekent dat KPN voor haar omzet niet afhankelijk is van een beperkt aantal grote afnemers. Individuele consumenten en kleine organisaties hebben geen individueel en rechtstreekse invloed op de prijs die KPN rekent voor haar telefonieaansluiting en/of verkeer vanwege het relatief geringe volume dat een individuele eindgebruiker, op het totaal, afneemt. Op de relevante markt voor hoogcapacitaire aansluitingen zou de indruk kunnen bestaan dat bepaalde
160 Bijvoorbeeld KPN, bbned/Colt en Versatel hebben gedurende 2004 VoDSL aanboden en hebben pas gedurende 2005 VoIP-diensten aangeboden.
161 Fixed Mobile Substitution in the Netherlands, Market Research and High Level strategic Analysis for OPTA, OVUM, 5 December 2003, blz. 6 en 17 over het inerte gedrag van gebruikers om de vertrouwde vaste aansluiting bij de incumbent in te ruilen voor een aansluiting bij een andere(, nieuw toegetreden,) aanbieder van vaste aansluitingen.
van de afzet van KPN voor hoogcapacitaire aansluitingen uitmaakt. Ook voor alle contracten die onder de raamovereenkomst162 van de inkoopcombinatie BTG worden afgesloten, geldt dat zij tezamen minder dan [ van de afzet van KPN voor hoogcapacitaire aansluitingen uitmaken. Van enige kopersmacht is daarom ook voor hoogcapacitaire aansluitingen geen sprake.
291. Zoals hiervoor blijkt, zouden er qua marktaandeel van KPN op de markt voor hoogcapacitaire aansluitingen in een situatie zonder wholesaleregulering geen noemenswaardige veranderingen plaatsvinden. Het college concludeert hieruit dat een eventuele kopersmacht bij bepaalde afnemers op de markt voor hoogcapacitaire aansluitingen onvoldoende aanwezig is om de marktmacht van KPN zodanig te verminderen dat zij niet langer beschikt over een economische machtspositie. Voorts is er geen of zeer beperkt sprake van kopersmacht bij individuele consumenten en kleine organisaties. Het college concludeert derhalve dat op de retailmarkten voor telefonieaansluitingen en verkeer kopersmacht ontbreekt omdat de meeste eindgebruikers geen invloed op de tarieven kunnen uitoefenen.
6.3 Evaluatie en conclusie dominantieanalyse
292. In de onderzochte markten voor telefonieaansluitingen en verkeer in afwezigheid van wholesaleregulering zou KPN een marktaandeel hebben van meer dan [90-95] procent op de overkoepelende verkeersmarkt en op de markt voor laagcapacitaire aansluitingen en meer dan [80-90] procent op de markt voor hoogcapacitaire aansluitingen. Dergelijke zeer aanzienlijke marktaandelen wijzen reeds op zichzelf op een economische machtspositie.163 Het college is nagegaan of niettemin sprake is van potentiële toetreding en kopersmacht. Hieruit blijkt dat er hoge toetredingsdrempels zijn en geen sprake van kopersmacht. Op grond van deze analyse stelt het college vast dat, in een situatie zonder regulering, op zowel de retailmarkten voor verkeer en laagcapacitaire aansluitingen als op de retailmarkt voor hoogcapacitaire aansluitingen sprake is van AMM van KPN.
Het college concludeert dat KPN in de situatie zonder wholesaleregulering AMM heeft op de retailmarkten voor laag- en hoogcapacitaire aansluitingen alsmede op de overkoepelende retailmarkt voor verkeer. Het college wijst KPN derhalve aan als onderneming als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, juncto 6a.16, eerste lid, Tw.
293. Ten overvloede merkt het college op dat door bovenstaande aanwijzing, KPN op grond van artikel 6a.17, eerste lid, Tw er voor dient te zorgen dat voor haar abonnees de voorzieningen beschikbaar zijn die het hen mogelijk maken om per oproep door middel van een keuzecode of standaard door middel van een voorkeuze de diensten af te nemen van aanbieders die toegang hebben tot haar openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en de openbare telefoondienst, of een substantieel onderdeel daarvan, op een vaste locatie aanbieden. Tevens moet op grond
162 Leden van BTG kunnen door middel van een raamovereenkomst die tussen KPN en BTG is overeengekomen, diensten af nemen.
163 Zie voetnoot 156.
6.4 Potentiële mededingingsproblemen op de niet-gereguleerde retailmarkten voor telefonieaansluitingen en verkeer
294. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke mededingingsproblemen als gevolg van de aanwezigheid van een partij met AMM op de retailmarkten voor vaste telefonie kunnen ontstaan. Bij de analyse van welke mededingingsproblemen te verwachten zijn op de onderzochte relevante markt(en) heeft het college gebruik gemaakt van het gemeenschappelijk standpunt van de ERG, zoals is beschreven in paragraaf 3.4. Het college benadrukt dat de in dit hoofdstuk beschreven mededingingsproblemen potentiële problemen zijn die zich voor kunnen doen als gevolg van de aanwezigheid van een partij met AMM op de relevante markt, het gaat dus niet om daadwerkelijk geconstateerde gedragingen. Het college zal voor elk van de in dit hoofdstuk beschreven mededingingsproblemen aangeven waarom hij het waarschijnlijk acht dat deze gedraging zich op de betrokken markt voor zal doen en, indien de gedraging zich voordoet, welke effecten daarvan kunnen uitgaan. Het college houdt hierbij rekening met antwoorden van marktpartijen op vragen over welke mededingingsproblemen zij verwachten op deze markten.164
295. Een economische machtspositie van een aanbieder op de relevante markt brengt met zich mee dat deze aanbieder in staat is tot mededingingsbeperkende gedragingen en/of uitbuiting. In bovengenoemde markten in afwezigheid van regulering zou de dominante aanbieder in staat zijn om zijn economische machtspositie te gebruiken om de concurrentie te beperken. Dit hoofdstuk richt zich op de mogelijke mededingingsbeperkende gedragingen van de dominante aanbieder op de bovengenoemde markten. Dit type gedraging is er in het algemeen op gericht om concurrenten van de markt te verdrijven, toetreding te weren of om welvaart te onttrekken aan eindgebruikers.165
164 Bij deze vragen aan marktpartijen werd echter uitgegaan van bestaande wholesale verplichtingen. Waar nodig is toegelicht hoe de antwoorden van de marktpartijen samenhangen met potentiële mededingingsproblemen op de ongereguleerde retailmarkten voor vaste telefonie.
165 Zie ook: het gemeenschappelijk standpunt van de ERG.
6.4.1 Xxxxx-uitholling
297. Door middel van de gespreksafgifte heeft KPN controle over de marges van andere aanbieders. KPN heeft namelijk het grootste klantenbestand op haar PSTN/ISDN netwerk. De meeste gesprekken zullen daarom bij KPN afgegeven dienen te worden. Daartoe dienen concurrerende aanbieders op de retailmarkt gespreksafgifte in te kopen bij KPN Wholesale. KPN ontvangt hierdoor voor iedere afgegeven minuut een wholesalevergoeding. Gegeven de zeer sterke positie van KPN op de markten voor vaste telefonie kan het voor KPN aantrekkelijk zijn om lagere prijzen te hanteren dan andere aanbieders bij het aanbieden van vaste telefonie op basis van bijvoorbeeld VoB; met name wanneer deze concurrerende aanbieders het retailmarktaandeel van KPN onder druk zetten. Een dergelijke strategie maakt het voor andere aanbieders lastig om zich een positie te verwerven ten aanzien van VoB naast KPN. Juist in de beginfase van VoB valt er voor KPN veel te winnen en te verliezen. De eerste aanbieders die er in slagen om succesvolle VoB-diensten in de markt te zetten zullen over ‘first mover advantages’ beschikken die van doorslaggevend belang kunnen zijn bij de verdere ontwikkeling van de concurrentieverhoudingen. In onderstaande randnummers zal het college hier verder op in gaan.
298. Lexecon stelt in het in opdracht van KPN opgestelde rapport dat xxxxx-uitholling ten aanzien van VoB door hoge wholesaletarieven niet aannemelijk is gegeven de voldoende beschikbaarheid van de nodige wholesale-bouwstenen tegen concurrerende tarieven. Het college kan zich bij deze zienswijze dat margeuitholling door buitensporige wholesale-tarieven niet aannemelijk is aansluiten - zolang deze wholesale-bouwstenen worden gereguleerd. Xxxxxxx stelt daarnaast dat ook margeuitholling door middel van roofprijzen voor VoB niet aannemelijk is, gegeven het ontbreken van toetredingsbarrières, waardoor een strategie van roofprijzen niet effectief is. Volgens Xxxxxxx zou KPN na het verdrijven van retailconcurrenten niet haar verliezen kunnen goedmaken, omdat nieuwe toetreding zou volgen. Zoals het college onder randnummer 282 reeds stelde, is dit een te eenvoudige voorstelling van zaken, die geen recht doet aan het belang van immateriële activa. Het aanbieden van vaste telefonie omvat meer dan het uitsluitend aanleggen van of beschikken over infrastructuur. Bovendien kunnen first-mover-advantages een belangrijke rol spelen, hetgeen erop neer komt dat een eenmaal genomen voorsprong concurrenten duurzaam op achterstand kan zetten. Anders dan Lexecon doet voorkomen geldt dat het onaannemelijk is dat aanbieders op korte termijn en tegen geringe investeringen op substantiële schaal eindgebruikers voor vaste telefoniediensten aan kunnen trekken. Indien andere aanbieders door te lage retailtarieven van KPN op achterstand worden gezet, of zelfs van de markt worden geweerd betekent dit dat KPN de concurrentie over een langere termijn kan beperken, waardoor zij haar huidige, zeer sterke positie op de markten voor vaste telefonie kan behouden (KPN heeft hier immers veel te verliezen), en meer specifiek haar positie ten aanzien van VoB kan versterken. Het college acht KPN op grond van het voorgaande in staat om roofprijzen vast te stellen, en stelt vast dat KPN hiertoe ook een duidelijke prikkel heeft.
6.4.2 Roofprijzen
299. Het zetten van roofprijzen behoort tot prijsgerelateerd strategisch gedrag om toetreding te voorkomen of om concurrenten van de markt te weren. Een dominante aanbieder hanteert roofprijzen wanneer hij zijn retailprijzen voor een langere tijd tot onder de gemiddelde variabele kosten (dat wil zeggen de kosten die variëren naar gelang van de geproduceerde
hoeveelheden)166 verlaagt en hiermee zijn marktmacht vergroot om concurrenten uit de markt te drukken teneinde na het verlaten van de markt van de concurrent(en) de prijzen te kunnen verhogen of toetreders van de markt te weren. Het hanteren van roofprijzen is een strategie die erop is gericht op lange termijn juist de prijzen te verhogen om zo de verloren opbrengsten door de tijdelijke lage prijsstelling goed te maken. In een situatie zonder wholesaleregulering is de dominante aanbieder vrij zijn prijzen te bepalen en derhalve bestaat de mogelijkheid tot roofprijzen op de retailmarkten voor telefonieaansluitingen en verkeer. De mogelijkheid tot het hanteren van roofprijzen kan in sommige gevallen gerelateerd zijn aan de mogelijkheid van kruissubsidiëring tussen bijvoorbeeld de wholesale- en de retailmarkten. KPN kan haar wholesaletarieven verhogen en daarmee haar retailtarieven subsidiëren als gevolg waarvan aanbieders die wholesalediensten van KPN betrekken in verhouding tot KPN hogere retailtarieven zullen moeten hanteren. Een niet-verticaal geïntegreerde aanbieder zal minder mogelijkheden hebben tot het hanteren van roofprijzen. Omdat toetreding op de vaste telefoniemarkten substantiële investeringen en een substantiële hoeveelheid tijd vergt, heeft KPN een prikkel om roofprijzen te hanteren. Immers, na het verdrijven van concurrenten zal KPN gedurende langere tijd kunnen profiteren van het ontbreken van concurrentie. Door de hoge toetredingsdrempels wordt directe toetreding belemmerd en wordt het hanteren van roofprijzen een aantrekkelijke strategie.
300. Opgemerkt dient te worden dat KPN niet alleen roofprijzen kan hanteren voor diensten die niet gebundeld zijn, maar ook voor diensten die als onderdeel van een bundel worden aangeboden.
301. Met betrekking tot VoB zijn er tevens extra prikkels voor KPN om roofprijzen te hanteren. Deze worden onderstaand besproken.
Uitsluiting door zeer grote netwerkeffecten in relatie tot VoB
302. Veel van de VoB-diensten, zoals deze op dit moment in de markt staan, kennen een gratis of zeer laag retailverkeerstarief voor het bellen naar andere eindgebruikers die tevens op hetzelfde VoB-netwerk zijn aangesloten. Deze zogenaamde ‘on net tarieven’ kunnen een belangrijke invloed hebben op de concurrentieverhoudingen in de markt.
303. Hoe meer eindgebruikers een aanbieder heeft, hoe meer on net-verkeer deze aanbieder heeft. Een grote hoeveelheid on net-verkeer ten opzichte van andere aanbieders kan een vliegwiel op gang brengen dat leidt tot een steeds toenemende vergroting van het marktaandeel. Eindgebruikers die veel onderling met elkaar bellen zullen geneigd zijn zich op hetzelfde netwerk aan te sluiten (zelfselectie); hoe meer eindgebruikers op hetzelfde netwerk worden aangesloten, hoe groter deze netwerkeffecten. Door de zelfselectie zullen eindgebruikers van een groter netwerk die goedkoop on net kunnen bellen naar verhouding steeds minder gesprekken buiten het netwerk voeren, terwijl eindgebruikers die wel veel off net-gesprekken voeren zullen achterblijven op kleinere netwerken. Het grote netwerk wordt derhalve steeds attractiever, het kleine steeds minder attractief.
166 C-62/86 AKZO.
van relatief hoge retailtarieven voor het bellen naar concurrerende aanbieders (off net), het hanteren van zeer lage of gratis tarieven voor het on net bellen.
305. Op de wholesalemarkten kan bovenstaande ontwikkeling een onbalans in de gespreksafgifteverkeersstromen in de hand werken: het kleine netwerk moet (in verhouding) meer verkeer termineren bij het grote netwerk, dan vice versa. Op het moment dat de aanbieders relatief hoge gespreksafgiftetarieven (ten opzichte van de werkelijke kosten) aan elkaar in rekening brengen, resulteert dit in een hoge netto betaling van het kleine netwerk aan het grote netwerk. Dit zou de concurrentiepositie van de kleine aanbieder nog extra onder druk zetten.
306. Deze mechanismen kunnen ertoe leiden dat grote netwerken steeds groter worden, en kleine netwerken steeds kleiner. Indien een aanbieder met een sterke positie besluit om enerzijds hoge retailtarieven te vragen voor gesprekken naar concurrerende netwerken, in combinatie met zeer lage on net-retailtarieven, en anderzijds relatief hoge terminating tarieven vraagt in verhouding tot de onderliggende kosten, ontstaat een zeer reëel risico op tipping en als gevolg daarvan uitsluiting van concurrerende aanbieders.
Het effect van flat fee aanbiedingen in relatie tot VoB
307. Los van het gegeven dat KPN over voldoende slagkracht beschikt, gegeven haar (huidige) positie ten aanzien van vaste telefonie, om op korte termijn verliezen te accepteren om op de langere termijn haar AMM-positie te behouden of te versterken – en op grond daarvan hogere marges kan behalen – heeft KPN bovendien mogelijkheden om roofprijzen te hanteren zonder daadwerkelijke verliezen. Dit komt het duidelijkst naar voren ten aanzien van flat fee- aanbiedingen. Andere aanbieders van VoB die flat fee-aanbiedingen willen doen aan hun eindgebruikers voor bijvoorbeeld geografische gesprekken, moeten de komende jaren op grote schaal PSTN/ISDN-gespreksafgifte inkopen bij KPN, omdat immers veruit de meeste van deze gesprekken termineren op het netwerk van KPN167. Voor externe VoB-aanbieders zijn deze kosten daadwerkelijke, out-of-pocket uitgaven. Deze aanbieders betalen de gereguleerde gespreksafgiftetarieven. Voor het VoB-aanbod van KPN geldt echter dat KPN in het geval van een flat fee-aanbieding niet of nauwelijks met extra kosten wordt geconfronteerd als eindgebruikers door een flat fee-aanbod langer gaan bellen dan in het verleden. Voor KPN zijn aan deze extra minuten die zij zichzelf levert niet of nauwelijks kosten verbonden, omdat de onderliggende marginale kosten van KPN zeer beperkt zijn. Dit is eens te meer zo indien sprake is van toenemende overcapaciteit op het PSTN-netwerk. Op deze manier kan KPN met name flat fee-aanbiedingen doen die door anderen niet te matchen zijn, zonder dat dit gepaard gaat met verliezen.
167 Het is zeer aannemelijk dat dit in de komende drie jaar het geval zal zijn. Dit wordt veroorzaakt doordat er in Nederland ongeveer 7,5 miljoen vaste telefonieaansluitingen op het PSTN/ISDN-netwerk zijn. Langzamerhand zal een aantal hiervan worden omgezet in VoB-aansluitingen. Echter, de kans dat een VoB-gebruiker een andere VoB-gebruiker wil bereiken – en hierdoor niet op het PSTN/ISDN-netwerk hoeft te termineren – zal vele malen kleiner zijn dan de kans dat een VoB-gebruiker een PSTN/ISDN-gebruiker wil bereiken.
onverlet dat er in een situatie waarin asymmetrie bestaat tussen aanbieders in de mogelijkheden om dergelijke aanbiedingen te doen het nodig is om deze asymmetrie te verminderen.
309. Het college constateert dat KPN in staat is om roofprijzen toe te passen en dat KPN hiertoe een economische prikkel ondervindt door de mogelijkheid korte termijn verliezen op de lange termijn meer dan goed te maken. Het college beschouwt het hanteren van roofprijzen derhalve als een potentiële gedraging op de retailmarkten voor verkeer en telefonieaansluitingen met belangrijke mededingingsbeperkende effecten.
6.4.3 Excessieve prijzen
310. KPN kan bij gebrek aan concurrerende aanbieders excessieve prijzen voor zijn producten of diensten hanteren op de markten van vaste telefonie. De prijzen zijn excessief als zij (ruim) boven het niveau liggen dat zij zouden hebben in een concurrerende markt. Nu deze markten, gegeven de AMM van KPN, niet daadwerkelijk concurrerend zijn, bestaat de mogelijkheid om excessieve prijzen te hanteren. Doordat snelle toetreding tot de retailmarkten van vaste telefonie moeilijk is (zoals beschreven in paragraaf 6.2.4), zullen bij excessieve prijzen weinig eindgebruikers (kunnen) veranderen van aanbieder en hierdoor kan KPN deze prijsverhoging winstgevend doorvoeren. In een marktsituatie zonder wholesaleregulering is dit type gedrag daarom economisch aantrekkelijk.
6.4.4 Prijsdiscriminatie
311. De partij past prijsdiscriminatie toe indien hij dezelfde dienst tegen afwijkende tarieven aan verschillende eindgebruikers aanbiedt. KPN kan in staat worden geacht succesvol prijsdiscriminatie toe te passen in zijn prijsstelling aan eindgebruikers. Prijsdiscriminatie is in het algemeen mogelijk indien wordt voldaan aan drie voorwaarden168. De aanbieder heeft controle over zijn eigen prijsstelling. In het geval van een dominante aanbieder is dit per definitie het geval. Ten tweede moet de aanbieder in staat zijn onderscheid te maken tussen verschillende (groepen) eindgebruikers met een meer of minder elastische vraag169 naar de diensten van de dominante aanbieder. Het is aannemelijk dat de dominante aanbieder over een grote hoeveelheid informatie beschikt zodat de aanbieder zijn prijsstelling kan variëren tussen deze verschillende groepen eindgebruikers. In de praktijk blijkt dit uit verschillende varianten/pakketten van telefonieabonnementen voor bijvoorbeeld veelbellende eindgebruikers en (groot)zakelijke klanten. De derde en laatste voorwaarde is dat er geen mogelijkheid is tot arbitrage170: doorverkoop van het verkeer of de telefonieaansluiting tussen eindgebruikers/bedrijven onderling. In een markt zonder wholesaleregulering bestaat deze mogelijkheid niet; immers doordat er in een dergelijke markt geen sprake is van C(P)S en KPN dat ook niet op vrijwillige basis zal aanbieden (zie randnummer 148), noch van Wholesale Line Rental (WLR) zal er geen doorverkoop van verkeer noch van telefonieaansluitingen plaatsvinden.
312. Prijsdiscriminatie is niet per definitie nadelig voor concurrentie. Echter, prijsdiscriminatie in samenhang met hierboven genoemde excessieve prijzen of roofprijzen kan leiden tot een situatie waarin bepaalde eindgebruikers (bijvoorbeeld de eindgebruikers met een laagcapacitaire aansluiting) worden geconfronteerd met excessieve prijzen terwijl andere specifieke eindgebruikers (de eindgebruikers met een hoogcapacitaire aansluiting) juist roofprijzen krijgen aangeboden. Hierdoor worden concurrenten van de markt geweerd of uitgesloten (zie randnummer 299).
313. De combinatie van roofprijzen, excessieve prijzen en prijsdiscriminatie kan voor KPN winstgevend zijn. Een voorbeeld hiervan zijn specifieke kortingen. KPN is in staat om op basis van het type telefonieaansluiting onderscheid te maken in type eindgebruiker. Hierdoor zou KPN in een situatie zonder regulering bijvoorbeeld grote kortingen kunnen geven aan gebruikers die eens gebruik hebben gemaakt van aanbieders van telefonie via alternatieve infrastructuren (en daarmee roofprijzen hanteren). KPN kan deze kortingen financieren door gebruikers die (door de eerder beschreven inertie) niet geneigd zijn over te stappen hogere (excessieve) tarieven te berekenen. Hiermee wordt de concurrentie verstoord.
314. Een ander voorbeeld is het verhogen van de wholesaleafgiftevergoedingen en met de extra opbrengsten de retail tarieven te subsidiëren. Door de afhankelijkheid van alternatieve
168 Zie tevens: OPTA, Economic Analysis Team, EPN, price discrimination, 2004.
169 Is sprake van als bij een prijsverandering de vraag meer dan evenredig (= relatief meer) veranderd. Luxe goederen hebben bijvoorbeeld een elastische vraag. Bij een elastische vraag zal bijvoorbeeld ingeval van een prijsverhoging de omzet dalen, omdat prijsverhoging gevolgd wordt door een meer dan evenredige afzetdaling. Bij prijsdaling zal de omzet stijgen.
170 Handel op grond van gelijktijdige prijsverschillen op twee of meer markten.
315. Nog een ander voorbeeld betreffende prijsdiscriminatie is om gebruikers die makkelijk overstappen naar telefonie via nieuwe technieken te bevoordelen. Ook dit is een vorm van prijsdiscriminatie. Dit zijn immers de gebruikers die makkelijker via andere aanbieders kunnen telefoneren met behulp van bijvoorbeeld VoDSL of VoB. KPN kan deze gebruikers met behulp van roofprijzen behouden. KPN zou nog steeds meer winst maken door VoB onder de (gemiddelde) kostprijs te verkopen dan de klant volledig te verliezen. Immers, de marginale kosten zijn voor KPN veel lager dan de gemiddelde kosten, terwijl andere aanbieders voor delen van het verkeer afhankelijk zijn van inkoop (tegen gemiddelde kosten) bij KPN. Door deze gedraging kan KPN concurrentie door aanbieders van telefonie via alternatieve infrastructuren frustreren.
316. Het college concludeert dat KPN op de meeste retailmarkten op het gebied van vaste telefonie in staat zou zijn zich strategisch te gedragen door excessieve prijzen te hanteren en prijsdiscriminatie toe te passen. In een situatie zonder wholesaleregulering is dit type gedrag bovendien economisch aantrekkelijk. Deze gedragingen hebben een negatief effect op de concurrentie. Excessieve prijzen, prijsdiscriminatie en roofprijzen, als aparte gedraging dan wel in combinatie, kunnen derhalve worden beschouwd als gedragingen met belangrijke mededingingsbeperkende effecten.
6.4.5 Koppelverkoop
317. Koppelverkoop houdt in dat een dominante aanbieder bepaalde producten slechts gekoppeld aanbiedt (de zogenaamde pure bundel). Afnemers worden hierdoor verplicht de verschillende producten gezamenlijk af te nemen. Hierdoor wordt toetreding tot één van de productmarkten bemoeilijkt indien het voor concurrenten minder eenvoudig is de componenten aan te bieden. Omdat KPN, in tegenstelling tot bepaalde concurrenten, op een groot aantal markten actief is, heeft KPN vele mogelijkheden tot koppelverkoop. In een ongereguleerde situatie zou het voor KPN bijvoorbeeld aantrekkelijk kunnen zijn om op grote schaal vaste telefonie in combinatie met een breedbandtelefonieaansluiting aan te bieden tegen gereduceerd tarief. Door middel van koppelverkoop kan KPN, afhankelijk van de specifieke karakteristieken van het aanbod en de markt, hiermee haar positie op bijvoorbeeld zowel de markten voor vaste telefonie als voor breedband verstevigen. Tevens kan KPN contractueel bepalen dat afnemers van een breedbandtelefonieaansluiting van KPN uitsluitend vaste telefonie van KPN over deze breedbandverbinding mogen afnemen. Omdat het voor bepaalde concurrenten moeilijker is deze producten gezamenlijk aan te bieden, worden deze concurrenten door een dergelijke strategie van de markten voor verkeer en telefonieaansluitingen gedrukt en kan KPN haar AMM op de retailmarkten voor verkeer en telefonieaansluitingen beschermen.
318. In een ongereguleerde situatie zou het voor KPN aantrekkelijk kunnen zijn om op grote schaal vaste telefonie in combinatie met een breedbandtelefonieaansluiting of digitale televisie aan te bieden tegen gereduceerd tarief. Door middel van koppelverkoop kan KPN, afhankelijk van de specifieke karakteristieken van het aanbod en de markt, hiermee haar positie op bijvoorbeeld zowel de markten voor vaste telefonie als voor breedband of digitale televisie verstevigen. KPN
319. Opgemerkt dient te worden dat uit artikel 9.1 van de Tw en het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (hierna BUDE), artikel 2.4, volgt dat KPN voor verkeer en voor de eenmalige respectievelijk maandelijkse kosten voor de aansluiting aparte tarieven dient te hanteren.
320. Het college constateert dat KPN in staat is tot het koppelen van retailproducten, dat dit voor KPN tot positieve resultaten leidt en dat het koppelen van retailproducten door KPN derhalve wordt beschouwd als een potentiële gedraging met significante mededingingsbeperkende effecten door het uitsluiten en/of weren van concurrenten op zowel markten waar KPN dominant is als op markten waar KPN niet dominant is.
6.4.6 Contractuele voorwaarden om overstapkosten van eindgebruikers te verhogen
321. Contractuele voorwaarden die door de dominante aanbieder worden opgelegd, kunnen net als de voornoemde gedraging - strategisch ontwerp van diensten - de overstapkosten van eindgebruikers verhogen. In een situatie zonder wholesaleregulering kan dit ervoor zorgen dat eindgebruikers minder snel overstappen van de verticaal geïntegreerde dominante aanbieder naar een andere verticaal geïntegreerde aanbieder voor telefonieaansluitingen en verkeer. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om boetes bij vroegtijdige beëindiging van een contract of barrières voor nummerportabiliteit171. Concurrerende aanbieders zullen hoge kosten moeten maken om eindgebruikers te bewegen over te stappen. In (een) markt(en) zonder wholesaleregulering maar met eventuele verticaal geïntegreerde concurrenten zal de dominante aanbieder een prikkel ondervinden om overstapkosten voor eindgebruikers hoog te houden. Hierdoor zullen er, zelfs bij een beter of goedkoper aanbod van concurrenten, minder eindgebruikers overstappen. Hierdoor is de dominante aanbieder in staat opbrengsten op de retailmarkten hoger te houden dan zonder deze contractuele voorwaarden. Het college constateert dat KPN in staat is om contractuele voorwaarden op te leggen als gevolg waarvan overstapkosten voor eindgebruikers worden verhoogd en dat dit bovendien voor KPN tot positieve resultaten leidt.
322. In een situatie zonder wholesaleregulering zorgen contractuele voorwaarden die door de dominante aanbieder worden opgelegd en de overstapkosten van eindgebruikers verhogen, bijvoorbeeld boetes bij vroegtijdige beëindiging van een verplicht langlopend contract, ervoor dat eindgebruikers minder snel overstappen van de dominante aanbieder naar een andere aanbieder. Het college beschouwt het strategisch hanteren van contractuele voorwaarden als een gedraging met belangrijke mededingingsbeperkende effecten op de retailmarkten op het gebied van vaste telefonie.
6.4.7 Conclusie mededingingsbeperkende gedragingen
323. Gelet op de in de dominantieanalyse genoemde criteria zoals hoge marktaandelen, hoge toetredingsdrempels en een gebrek aan kopersmacht, in samenhang met de hiervoor genoemde potentiële mededingingsbeperkende gedragingen, concludeert het college dat KPN op de onderzochte retailmarkten in staat is tot een aantal mededingingsbeperkende gedragingen en
171 Het meenemen van het eigen telefoonnummer naar een nieuwe aanbieder.
dat KPN bovendien voldoende prikkels ondervindt om dergelijke gedragingen daadwerkelijk toe te passen.
Het college concludeert dat, indien de huidige wholesaleregulering niet zou bestaan, zowel op de retailmarkten voor laag- en hoogcapacitaire aansluitingen als op de overkoepelende retailmarkt voor verkeer KPN in staat is om de mededingingsproblemen kruissubsidiëring, roofprijzen, excessieve prijzen, prijsdiscriminatie, koppelverkoop en contractuele voorwaarden om overstapkosten van eindgebruikers te verhogen uit te oefenen en tevens economische prikkels ondervindt om dergelijke mededingingsbeperkende gedragingen daadwerkelijk toe te passen.
324. Zoals volgt uit de methodologie beschreven in randnummers 61 tot en met 67, zal het college met behulp van wholesalemaatregelen de geconstateerde mededingingsproblemen willen opheffen. Deze wholesalemaatregelen zijn in aparte besluiten172 aan KPN opgelegd. In de navolgende hoofdstukken zal het college beschouwen of deze wholesalemaatregelen voldoende zijn om alle hiervoor geconstateerde potentiële mededingingsproblemen op te heffen.
172 Zie paragraaf 7.1.
7 Marktafbakening in aanwezigheid van wholesaleregulering
325. In dit hoofdstuk zal het college opnieuw de retailmarkten voor vaste telefonie afbakenen, maar thans in aanwezigheid van wholesaleremedies, zoals volgt uit de methodologie beschreven in randnummers 61 tot en met 67. Figuur 7 geeft de samenhang van deze afbakening met de overige stappen weer. Het college zal bekijken of de opgelegde wholesaleremedies effect hebben op vraag- en aanbodsubstitutie als gevolg waarvan de marktafbakening in aanwezigheid van wholesaleregulering zou moeten wijzigen ten opzichte van de marktafbakening in afwezigheid van wholesaleregulering. Alvorens deze afbakening uit te voeren, zal het college een samenvatting geven van de wholesaleverplichtingen die in separate besluiten aan KPN zijn opgelegd (paragraaf 7.1) en de situatie beschrijven zoals die er uit zou zien in een situatie waarin uitsluitend wholesaleverplichtingen gelden (paragraaf 7.2).
1 Afbakening retailmarkten zonder AMM-regulering
2 Dominantieanalyse retailmarkten zonder AMM-regulering
Afbakening, dominantieanalyse en
3 verplichtingen wholesalemarkten zonder AMM-
regulering
5
6
Dominantieanalyse retailmarkten met wholesaleregulering
Verplichtingen retailmarkten met wholesaleregulering
Afbakening retailmarkten met wholesaleverplichtingen
4
Figuur 7. Samenhang van de marktafbakening (stap 4) in relatie tot de overige stappen.
7.1 Samenvatting van de wholesaleverplichtingen vaste telefonie
326. In deze paragraaf zal het college een samenvatting geven van de besluiten betreffende de wholesalemarkten van vaste telefonie.
327. In vier afzonderlijke besluiten173 heeft het college de wholesalemarkten voor vaste telefonie afgebakend. Hieruit volgen zeven aparte relevante markten:
- Wholesalemarkt voor laagcapacitaire aansluitingen;
- Wholesalemarkt voor hoogcapacitaire aansluitingen;
- Wholesalemarkt voor gespreksopbouw;
- Wholesalemarkt voor lokale gespreksdoorgifte;
- Wholesalemarkt voor interregionale gespreksdoorgifte;
173 “Wholesalemarkt voor gespreksopbouw op het vaste openbare telefoonnetwerk”, “Wholesalemarkten voor doorgiftediensten op het vaste openbare telefoonnetwerk”, “De markten voor gespreksafgifte op vaste openbare telefoonnetwerken” en “Wholesalemarkten voor toegang tot het openbare vaste telefoonnetwerk”
- Wholesalemarkt voor transitgespreksdoorgifte en
- Wholesalemarkten voor gespreksafgifte.
328. Op de markten voor laagcapacitaire wholesale-telefonieaansluitingen, gespreksopbouw en lokale doorgifte blijkt uit de analyse dat KPN een AMM heeft. Aan KPN is op deze markten de toegangsverplichting, verplichting tot non-discriminatie, transparantieverplichting in de vorm van een referentieaanbod, tariefregulering (kostenoriëntatie op basis van een meerjarig tariefsysteem), verplichting tot niet-causale toerekening van wholesalespecifieke kosten en de verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhoudingtoegang opgelegd. De verplichtingen betreffende laagcapacitaire wholesale-telefonieaansluitingen zal het college in het vervolg de WLR-verplichting noemen.
329. Op de markt voor hoogcapacitaire wholesale-telefonieaansluitingen blijkt uit de analyse dat KPN een AMM heeft. Aan KPN zijn geen verplichtingen op deze markt opgelegd.
330. Op de markt voor interregionale gespreksdoorgifte blijkt uit de analyse dat KPN een AMM heeft en is haar de tariefregulering in de vorm van ondergrensregulering op basis van een meerjarig tariefsysteem, ter voorkoming van roofprijzen, opgelegd. Tevens geldt voor 6 maanden een overgangsperiode waarin KPN de toegangsverplichting en de verplichting tot non-discriminatie opgelegd.
331. Op de markt voor transitgespreksdoorgifte blijkt uit de analyse dat KPN een AMM heeft en is haar de toegangsverplichting, verplichting tot non-discriminatie, transparantieverplichting in de vorm van een referentieaanbod en tariefregulering in de vorm van een verbod op gestaffelde tarieven opgelegd.
332. Wat betreft gespreksafgifte vormt ieder telefonienetwerken een aparte relevante markt. Hierbij wordt nog onderscheid gemaakt tussen verkeer naar verschillende bestemmingen.174 Voor dit besluit is van belang dat KPN beschikt over AMM op de afgiftemarkten voor geografische nummers, 088-nummers en 084/087-nummers. KPN heeft voor deze markten de verplichting tot toegang175, transparantie (in de vorm van een referentie-aanbod), non-discriminatie, tariefregulering (in de vorm van een wholesale price cap) en gescheiden boekhouding opgelegd gekregen.
333. Zoals in randnummer 293 is aangegeven, dient KPN, kort gezegd, het voor haar abonnees mogelijk te maken C(P)S-aanbieders aan te kiezen.
7.2 Marktsituatie in aanwezigheid van wholesaleregulering
334. Als gevolg van voornoemde wholesaleverplichtingen, ook wel wholesaleregulering genoemd, zullen C(P)S-aanbieders vaste telefoniediensten aanbieden. Deze C(P)S-aanbieders kunnen zowel laagcapacitaire telefonieaansluitingen (als gevolg van de WLR-verplichting) als verkeer (als gevolg van de overige remedies) leveren aan eindgebruikers. De eindgebruikers krijgen de
174 Te weten: geografische nummers, 088-nummers, 084/087-nummers, 112, 0676-nummers en 067-nummers en 0800/090x-nummers
175 Met uitzondering van 084/087-nummers.
335. In het navolgende zal worden nagegaan welke consequenties de marktsituatie met wholesaleregulering heeft voor de marktafbakening. Achtereenvolgens wordt bekeken of mobiele telefonie een substituut vormt voor vaste telefonie (paragraaf 7.3), of telefonie over andere netwerken dan die van KPN een substituut vormt voor telefonie over het netwerk van KPN (paragraaf 7.4), of er een marktonderscheid is tussen telefonieaansluitingen en verkeer (paragraaf 7.5), er een marktonderscheid bestaat tussen laag- en hoogcapacitaire aansluitingen (paragraaf 7.6) en of er binnen verkeer onderscheid is te maken naar gebruikersgroep (paragraaf 7.7) of naar bepaalde verkeerscategorieën (paragraaf 7.8). Tot slot wordt/worden de relevante geografische markt(en) bepaald (paragraaf 7.9).
7.3 Vormt mobiele telefonie een substituut voor vaste telefonie via het vaste aansluitnetwerk?
336. Het college heeft geconstateerd in paragraaf 5.4.1 dat in afwezigheid van wholesaleregulering mobiele telefonie niet tot de relevante productmarkt van vaste telefonie behoort. Argumenten daarvoor zijn de verschillen in functionaliteit en kwaliteit, de benodigde investeringen en het tariefverschil.
337. De verschillen in functionaliteit en kwaliteit tussen vaste en mobiele telefonie worden verklaard door factoren van technische aard en zijn niet afhankelijk van wholesaleregulering. Hetzelfde geldt voor de hoge investeringen voor vaste telefonie. De wholesaleregulering heeft op deze punten geen invloed op de marktafbakening.
338. Ten aanzien van het tariefverschil overweegt het college het volgende. C(P)S-aanbieders oefenen prijsdruk uit op de vaste telefonietarieven en niet op mobiele telefonietarieven. De verwachting is dat hierdoor het verschil tussen de vaste en mobiele telefonietarieven door C(P)S-aanbieders eerder zal toenemen dan afnemen. De aanwezigheid van wholesaleregulering heeft daarom geen invloed op de vraagsubstitutie.
339. Het college concludeert derhalve dat ook in aanwezigheid van wholesaleregulering mobiele en vaste telefonie tot aparte relevante markten behoren.
7.4 Is telefonie via andere vaste netwerken een substituut voor telefonie via het vaste aansluitnetwerk van KPN?
340. Zoals eerder is vermeld in paragraaf 5.2, kan vaste telefonie over verschillende vaste netwerken worden aangeboden, zoals het vaste aansluitnetwerk van KPN, kabel-, en glasvezelnetwerken. Vergeleken met de analyse in afwezigheid van wholesaleregulering zullen er als gevolg van de WLR-verplichting meerdere ondernemingen in staat zijn om laagcapacitaire telefonieaansluitingen aan te bieden over het netwerk van KPN. Toetreding wordt daarom mogelijk.
341. In paragraaf 5.4.3 heeft het college geconcludeerd dat telefonie via glasvezel-, kabelnetwerken en draadloze verbindingen substituten vormen voor telefonie via het vaste aansluitnetwerk
7.5 Marktonderscheid tussen telefonieaansluitingen en verkeer?
7.5.1 In afwezigheid van regulering
342. In paragraaf 5.4.5 heeft het college geconcludeerd dat in afwezigheid van regulering telefonieaansluitingen en verkeer niet tot dezelfde relevante productmarkt behoren. Vanuit de vraagzijde bezien, voorzien verkeer en telefonieaansluitingen voor een afnemer in een verschillende behoefte; het beschikken over een telefonieaansluiting vormt slechts de voorwaarde voor de afnemer om te bellen en gebeld te worden. De telefonieaansluiting en het verkeer zijn complementen. Ook vanuit de aanbodzijde is er geen sprake van substitutie tussen telefonieaansluitingen en verkeer. Een aanbieder van aansluitdiensten biedt doorgaans al verkeersdiensten aan. Er gaat derhalve geen concurrentiedruk uit van telefonieaansluitingen op verkeer. Indien de aanbieder van aansluitdiensten niet dezelfde is als de aanbieder van verkeersdiensten, heeft de aanbieder van verkeersdiensten toegang tot het aansluitnetwerk van de aanbieder van aansluitdiensten. De eigenaar van het lokale aansluitnetwerk kan vanuit die positie elke effectieve concurrentiedruk op de prijs van een telefonieaansluiting op zijn eigen netwerk vanuit aanbieders van verkeer die door hem (vrijwillig) tot dit netwerk zijn toegelaten, blokkeren. Indien de aanbieder van verkeersdiensten dit zou willen omzeilen, moet hij zelf een vast aansluitnetwerk aanleggen. Dit is echter niet mogelijk zonder aanzienlijke kosten en risico’s. Er gaat derhalve ook geen concurrentiedruk uit van verkeer op telefonieaansluitingen.
7.5.2 In aanwezigheid van regulering
343. In aanwezigheid van wholesaleregulering voorzien telefonieaansluitingen en verkeer nog steeds in verschillende behoeften waardoor er ook in deze situatie geen vraagsubstitutie plaatsvindt. Telefonieaansluiting en verkeer blijven complementen en de wholesaleregulering verandert daar weinig aan.
Aanbodsubstitutie: concurrentiedruk vanuit verkeer op telefonieaansluitingen
344. Aangezien op hoogcapacitaire aansluitingen geen wholesaleregulering van toepassing is, verandert de conclusie ten aanzien van dit type aansluitingen niet door aanwezigheid van wholesaleregulering.
.
345. Voor aanbodsubstitutie is het van belang dat C(P)S-aanbieders in aanwezigheid van wholesaleregulering met WLR wel laagcapacitaire telefonieaansluitingen kunnen aanbieden. Er is sprake van concurrentiedruk door aanbodsubstitutie indien een aanbieder die nog niet actief is op het gebied van het aanbieden van een bepaald product in reactie op een prijsverhoging door
een denkbeeldige monopolist van dat product op korte termijn176 en zonder aanzienlijke extra investeringen daartoe kan overgaan.
347. Naast het feit dat de netwerkoperator zijn systeem moet aanpassen - waar hij naar verwachting ten minste een half jaar177 voor nodig zal hebben -, moeten C(P)S-aanbieders zelf ook de nodige aanpassingen verrichten om telefonieaansluitingen te kunnen gaan aanbieden. C(P)S- aanbieders dienen te investeren in marketing; eindgebruikers zijn immers gewend dat KPN de telefonieaansluiting levert. Eindgebruikers moeten geïnformeerd worden dat telefonieaansluitingen dan ook bij C(P)S-aanbieders kunnen worden afgenomen. Hierdoor zal de acceptatie door het publiek aanzienlijke tijd in beslag nemen. Bovendien dienen C(P)S- aanbieders te investeren in de aanschaf en/of het aanpassen van systemen. C(P)S-aanbieders dienen hun databases uit te breiden ten behoeve van WLR. Zowel het systeem voor het verwerken van wholesalefacturering als het systeem voor het factureren van de eindgebruikers dienen te worden aangepast. Daarnaast dienen zij te investeren in de scholing van de klantenservice, die dan immers ook klanten te woord dient te staan bij onder meer de levering van en storingen aan de telefonieaansluitingen. Tot slot dienen er personele uitbreidingen plaats te vinden voor het verwerken van contracten; het verkeer kan immers door middel van automatische aanmelding via KPN tot stand komen, terwijl voor het afnemen van telefonieaansluitingen via WLR een ander type contracten nodig zal zijn. De kosten voor deze
176 De Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht, PB C 372 van 9 december 1997, blz. 5, (hierna: de Bekendmaking) geeft een nadere invulling van het begrip “korte termijn”. Het dient te gaan om een periode waarvoor geen aanzienlijke aanpassing van de bestaande materiële en immateriële activa vereist is. Ingeval substitueerbaarheid aan de aanbodzijde een aanzienlijke aanpassing van de bestaande materiële en immateriële activa, bijkomende investeringen, strategische beslissingen of tijd zou vergen, wordt bij de bepaling van de markt met deze substitueerbaarheid geen rekening gehouden, aldus de Bekendmaking. Als voorbeeld noemt de Commissie in de Bekendmaking de situatie dat met het aanbieden kosten en aanlooptijd (voor reclame, het testen van het product en de distributie ervan) gemoeid zijn voordat de producten daadwerkelijk kunnen worden afgezet. In een dergelijk geval neemt de Commissie geen aanbodsubstitutie aan.
177 Het college leidt dit af uit de tijd die aanbieders in het verleden nodig hadden om nieuwe diensten te introduceren.
van het tarief uit.178 Ook indien de netwerkoperator zijn
systeem heeft aangepast en de WLR-verplichting is geïmplementeerd, moeten C(P)S- aanbieders die gebruik wensen te maken van WLR nog steeds investeren om telefonieaansluitingen te kunnen aanbieden; ook na WLR-implementatie zijn er geen of in elk geval onvoldoende aanbodsubstitutiemogelijkheden. Gelet op het voorgaande kan niet gesteld worden dat C(P)S-aanbieders via WLR op korte termijn en zonder aanzienlijke extra investeringen telefonieaansluitingen kunnen gaan aanbieden. Derhalve is er geen of in elk geval onvoldoende sprake van substitueerbaarheid aan de aanbodzijde vanuit verkeer op telefonieaansluitingen.
Aanbodsubstitutie: concurrentiedruk vanuit telefonieaansluitingen op verkeer
349. Gelet op het voorgaande worden de markten voor telefonieaansluitingen enerzijds en verkeer anderzijds als twee afzonderlijke markten aangemerkt.
7.6 Marktonderscheid tussen laag- en hoogcapacitaire aansluitingen?
7.6.1 In afwezigheid van regulering
350. In randnummer 5.4.11 heeft het college geconcludeerd dat er in een situatie zonder regulering twee aparte relevante productmarkten zijn voor telefonieaansluitingen, namelijk een laagcapacitaire markt en een hoogcapacitaire markt.179 Hierbij omvat de laagcapacitaire markt telefonieaansluitingen met niet meer dan twee spraakkanalen en de hoogcapacitaire markt telefonieaansluitingen met meer dan twee spraakkanalen.
351. Het college baseert het onderscheid tussen een laagcapacitaire markt enerzijds en een hoogcapacitaire markt anderzijds op de constatering dat ISDN2 en ISDN15 geen vraag- en aanbodsubstituten zijn. Het ontbreken van vraagsubstitutie wordt veroorzaakt door het verschil in behoefte van de ISDN2- en ISDN15-gebruikers, terwijl het ontbreken van aanbodsubstitutie door de onderliggende techniek en beschikbaarheid van een fijnmazig netwerk wordt bepaald.
178 Volgens het vertrouwelijke rapport ‘De business case van Carrier PreSelect (CPS) aanbieders in Nederland’, januari 2004, uitgevoerd in opdracht van OPTA door Dialogic.
179 In randnummer 87 is aangegeven waarom een onderscheid op basis van de door de afnemer van diens gewenste functionaliteit (maximaal of meer dan 2 spraakkanalen) passender is dan een onderscheid tussen aansluitingen geleverd aan particuliere en zakelijke gebruikers.
7.6.2 In aanwezigheid van regulering
352. In een situatie met wholesaleregulering zal de behoefte van de gebruikers niet veranderen. Daardoor zijn laag- en hoogcapacitaire aansluitingen ook in aanwezigheid van wholesaleregulering geen vraagsubstituten. Vanuit de aanbodzijde bekeken zou een aanbieder van hoogcapacitaire aansluitingen in aanwezigheid van wholesale-regulering de mogelijkheid krijgen om laagcapacitaire aansluitingen via WLR te gaan leveren. Hiervoor geldt echter de overwegingen die gegeven zijn in randnummers 346 en 347. Hieruit volgt dat voor het leveren van laagcapacitaire aansluitingen investeringen noodzakelijk zijn en minimaal een half jaar benodigd is, waardoor van aanbodsubstitutie geen sprake meer kan zijn.
353. Het college beschouwt analoge en ISDN2-aansluitingen in een situatie zonder wholesaleregulering als vraagsubstituten aangezien beide producten aan dezelfde behoeften van de eindgebruikers voldoen. Wholesaleregulering zal hieraan niets afdoen. Dus ook in een situatie met wholesaleregulering omvat de laagcapacitaire markt telefonieaansluitingen met niet meer dan twee spraakkanalen.
354. Het college beschouwt ISDN15-, ISDN20- en ISDN30-aansluitingen in een situatie zonder wholesaleregulering in ieder geval als aanbodsubstituten, aangezien deze producten technisch gelijkwaardig zijn en aanbieders van de ene soort telefonieaansluitingen derhalve relatief eenvoudig ook de andere soort kunnen aanbieden. Omdat wholesaleregulering hieraan niet afdoet, omvat de hoogcapacitaire markt ook in een dergelijke situatie telefonieaansluitingen met meer dan twee spraakkanalen.
355. Zo geeft KPN aan dat met name grootzakelijke afnemers beide diensten vaak geïntegreerd afnemen. Op basis hiervan acht KPN het aannemelijk dat er sprake is van een markt voor grootzakelijke afnemers. Uit het voorgaande blijkt echter dat beide diensten door veel huishoudens juist niet geïntegreerd worden afgenomen via C(P)S. Ook zakelijke afnemers nemen bij KPN de diensten ongebundeld af. Het argument dat KPN aandraagt, is volgens het college niet significant genoeg om een markt voor bundels te rechtvaardigen.
7.6.3 Tussenconclusie
356. Concluderend zal de afbakening in een markt voor laagcapacitaire aansluitingen enerzijds en een markt voor hoogcapacitaire aansluitingen anderzijds in een situatie van wholesaleregulering hetzelfde zijn als in een situatie zonder regulering.
7.7 Verkeer: onderscheid naar type gebruiker?
357. In paragraaf 5.6 concludeert het college dat het niet uitgesloten is dat een nader onderscheid binnen de markt voor verkeer al dan niet conform de door de Commissie onderscheiden verkeersmarkten bij de afbakening van de markt(en) onder invloed van regulering zal blijken te bestaan. In het navolgende wordt bekeken of hier sprake van is. Er wordt begonnen met beantwoording van de vraag of, net als bij telefonieaansluitingen, er reden is om verkeer gericht op particuliere eindgebruikers te onderscheiden van verkeer gericht op zakelijke eindgebruikers.
358. De Commissie gaat in de toelichting bij de Aanbeveling (pagina 19) uit van aparte relevante zakelijke en particuliere retail-telefoniemarkten. Volgens de Commissie kunnen de concurrentiële omstandigheden op deze twee segmenten verschillen. De Commissie stelt: ‘het is gangbaar onderscheid te maken tussen zakelijke en particuliere markten, aangezien de contractvoorwaarden voor toegang en diensten kunnen afwijken. Daarnaast zal het gewoonlijk onmogelijk zijn voor een leverancier op de zakelijke markt om te reageren op prijsverhogingen van een hypothetische monopolist op de particuliere markt, omdat het economisch rendement voor het verzorgen van diensten aan klanten op deze twee gebieden aanmerkelijk kan verschillen. Het is dan ook terecht om onderscheid te maken tussen de soorten eindgebruikers op de gedefinieerde markten’.180
7.7.1 Vraagsubstitutie
359. Verkeer bestaat uit ’belminuten’. Belminuten zijn homogene producten die voor particuliere en zakelijke eindgebruikers gelijk zijn. Sommige C(P)S-aanbieders van verkeer richten zich op zowel particuliere als zakelijke eindgebruikers, andere C(P)S-aanbieders uitsluitend op particuliere of uitsluitend op zakelijke gebruikers. In hun marketinguitingen maken zij een dergelijk onderscheid naar doelgroep. Dit doet echter niet af aan de homogeniteit van verkeer. De C(P)S-aanbieders die zich op particuliere eindgebruikers richten, worden gedisciplineerd door de aanbieders die zich zowel op de particuliere als zakelijke gebruikers richten. Eveneens worden de C(P)S-aanbieders die zich op zakelijke eindgebruikers richten, gedisciplineerd door de aanbieders die zich zowel op de particuliere als zakelijke gebruikers richten. Hierdoor zullen de tarieven voor zakelijk verkeer gedisciplineerd worden door de tarieven voor consumentenverkeer en vice versa. Ingeval een C(P)S-aanbieder van verkeer die zowel particuliere als zakelijke eindgebruikers bedient, besluit om de prijs van het verkeer aan één van deze doelgroepen te verhogen, zal de particuliere of zakelijke eindgebruiker overstappen op een C(P)S-aanbieder die zich uitsluitend op particuliere of zakelijke eindgebruikers richt en vice versa.
360. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van het college verkeer aan particuliere gebruikers een vraagsubstituut voor verkeer aan zakelijke gebruikers en vice versa.
7.7.2 Aanbodsubstitutie
361. In het voorgaande heeft het college beargumenteerd dat verkeer aan particuliere gebruikers en verkeer aan zakelijke gebruikers vraagsubstituten zijn. Derhalve is de vraag of deze twee type producten ook aanbodsubstituten zijn minder relevant. De Commissie baseert haar aanname dat er sprake kan zijn van aparte relevante markten voor verkeer aan particuliere gebruikers en verkeer aan zakelijke gebruikers echter alleen op haar stelling dat deze producten geen aanbodsubstituten zijn; een gebrek aan netwerkdekking (en het economisch rendement van het uitbreiden van netwerken om vaste locaties in andere geografische gebieden van dienst te zijn,) beperkt volgens de Commissie een dergelijke aanbodsubstitutie.181 Het college is echter van mening dat deze producten naast vraagsubstituten ook aanbodsubstituten zijn.
180 De Commissie maakt hierbij geen expliciet onderscheid tussen aansluitingen enerzijds en verkeer anderzijds.
181 Zie de toelichting bij de aanbeveling, p. 19 en p. 34.
362. Vanwege het feit dat belminuten homogene producten zijn, kan elke aanbieder van verkeersdiensten zowel aan zakelijke als aan particuliere gebruikers het gehele pakket aan verkeersdiensten leveren. Dit geldt weliswaar met name voor C(P)S-aanbieders en niet zo zeer voor andere aanbieders van infrastructuur welke structuur alleen geschikt is voor levering van hoogcapacitare aaansluitingen, maar de C(P)S-aanbieders zijn dan ook naast KPN de belangrijkste aanbieders van verkeer. Van de alternatieve aanbieders leveren zij namelijk meer dan de helft van het verkeer aan zakelijke afnemers. Ingeval van een prijsverhoging van verkeer aan zakelijke gebruikers zal een aanbieder van verkeer, gericht op particuliere gebruikers, op korte termijn en zonder aanzienlijke extra investeringen verkeer, gericht op zakelijke gebruikers, kunnen aanbieden.
363. Dus hoewel de stelling van de Commissie voor aanbieders met een eigen infrastructuur correct zou kunnen zijn, is het college van mening dat er voor C(P)S-aanbieders die van de andere verkeersaanbieders dan KPN het merendeel van het zakelijk verkeer afhandelen wel sprake is van aanbodsubstitutie. Er zijn immers C(P)S-aanbieders die in de praktijk alleen particuliere gebruikers bedienen, andere die alleen zakelijke gebruikers bedienen en weer andere die zowel particuliere gebruikers als zakelijke gebruikers182 bedienen (zie randnummer 361). Het gaat hierbij om verschillende abonnementsvormen (met verschillende dienstenpakketten) die aangepast worden aan de behoeften van de vragers. Voorzover het de verkeersmarkt(en) in Nederland betreft, is er ook ingeval van een prijsverhoging van verkeer aan particuliere gebruikers vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat een aanbieder van verkeer gericht op zakelijke gebruikers vanwege een te groot verschil in economisch rendement niet op korte termijn en zonder aanzienlijke extra investeringen verkeer gericht op particuliere gebruikers zal (kunnen) aanbieden. Bovendien verschilt de productie van belminuten bestemd voor particuliere gebruikers kostentechnisch niet van de productie van belminuten bestemd voor zakelijke gebruikers en vice versa. De concurrentieomstandigheden aan de aanbodkant van de markt zijn derhalve gelijk.
365. Gelet op het voorgaande gaat er zowel als gevolg van vraag- als aanbodsubstitutie concurrentiedruk uit van aanbieders van verkeer, gericht op particuliere gebruikers, op aanbieders van verkeer, gericht op zakelijke gebruikers en vice versa. Aldus is er geen aanleiding om een aparte markt voor particuliere gebruikers en een aparte relevante markt voor zakelijke gebruikers binnen de verkeersmarkt(en) te onderscheiden.
182 Inclusief ondernemingen met 200 of meer werknemers.