VOORWAARDEN VOOR LANDBOUW, VERWERKING EN ETIKETTERING
VOORWAARDEN VOOR LANDBOUW, VERWERKING EN ETIKETTERING
GEBASEERD OP DE INTERNATIONALE DEMETER PRODUCTION, PROCESSING AND LABELLING STANDARDS VAN OKTOBER 2022
Stichting Demeter | Xxxxxxxxxxxxxx 00x x 0000 XX Xxxxxxxxxx
2 DEMETER VOORWAARDEN
Het Demeter-merk is een privaatrechtelijk geregistreerd merk. Demeter International heeft het ei- gendom van het Demeter-merk (en de aanverwante merken) en het beeldmerk (en de aanverwan-te beeldmerken) ondergebracht bij de onafhankelijke vereniging International BioDynamic Associ-ation. De merken staan geregistreerd bij het World Intellectual Property Organisation in Zwitser-land onder nummer IRN/248829 (Demeter) en nummer IRN/786315 (logo), op naam van de Forschungsring für Bio- logisch-Dynamische Wirtschaftsweise e.V..
Demeter International is de wereldwijd werkende vereniging van nationale Demeter-certificeerders, die licentiehouders controleren en certificeren. Stichting Demeter is lid van Biodynamic Federation Demeter International (BFDI) en controleert en certificeert biologisch-dynamische landbouwbedrijven en ver- werkers in Nederland en Vlaanderen.
De verschillende documenten worden regelmatig bijgewerkt of gewijzigd door de Demeter Voorwaarden Commissie en of het Bestuur (Reglement Demeter-certificering, Bijdragereglement en Tarievenblad).
Het actuele Demeter Handboek staat op de website!
Wijzigingen worden geaccordeerd door de Demeter Voorwaarden Commissie of het Bestuur. Wijzigingen op gebied van de Demeter-normen worden vermeld in de Demeter-info.
Waar mogelijk worden betrokken licentiehouders direct op de hoogte gebracht van normwijzigin-gen. De actuele documenten zijn altijd op te vragen bij het bureau.
De actuele documenten staan gepubliceerd op de website van de Stichting. (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx).
Voor vragen over het Handboek Demeter kan contact worden opgenomen met de coördinator Demeter- certificering op het bureau van de Stichting (tel. 0000-000000).
DEMETER VOORWAARDEN 3
VERSIEBEHEER
Versienr. | Datum | Status | Opmerkingen | Auteurs |
2.0 | Juli 2023 | Goedgekeurd DVC | Aanpassingen moties 2021/2022 met akkoord DVC | Xxxx Xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxx |
1.1 | Dec 2021 | Goedgekeurd DVC | Samenvoeging van het Inter- nationale handboek en het Nederlandse handboek | Xxx xx Xxx, Xxxxxxxxxxx xx Xxxx, Xxxx Xxxxxxxxx |
Het (verlopen) Nederlandse handboek is op te vragen bij Stichting Demeter
INHOUD
1 Inleiding 11
1.1 Algemeen 11
1.2 Toepassingsgebied en Missie 11
1.3 Verkopen van Demeter producten 12
1.4 Structuur 12
2 Grondbeginselen en Principes 15
2.1 Grondbeginselen 15
2.2 Kwaliteit 15
2.3 Principes van sociale verantwoordelijkheid 15
2.4 Ecologie 16
2.4.1 Afval management 16
2.5 Wijzigingen van voorwaarden en ontheffingen 16
2.6 Residubeleid 17
2.7 Procedures 17
2.8 Ontheffingen 17
2.8.1 Landbouw 17
2.8.2 Verwerking 17
2.9 Distributievoorwaarden 18
3 Fundamentele vereisten 21
3.1 Kwaliteit en verkrijgbaarheid van Demeter grondstoffen 21
3.1.1 Herkomst van de grondstoffen en halffabricaten 21
3.2 Verwerkingsmethoden 21
3.2.1 Toegestane en beperkt toegestane verwerkingsmethoden 22
3.2.2 Niet toegestane en verboden verwerkingsmethoden 22
3.3 Hulpstoffen en additieven 24
3.4.Proceswater 28
3.4.1 Definitie van proceswater en scope 28
3.4.2 Toegestane maatregelen – proceswater 29
3.5 Transport 29
4 Etiketteringsvoorwaarden 33
4.1 Toepassingsgebied 33
4.2 Wettelijke vereisten 33
4.2.1 Producten in omschakeling naar Demeter 33
4.3 Het gebruik van het Demeter keurmerk 33
4.3.1 Gebruik van het woord Demeter 34
4.4 Recepturen en etiketering 34
4.5 Het Demeter beeldmerk 34
4.6 Plaatsing op producten 35
4.7 Aanvullende voorwaarden voor etikettering 35
4.8. Etiketering van Productgroepen 38
4.8.1 Etikettering van gedistilleerde dranken 38
4.8.2 Etikettering van wijn 38
4.8.3 Etikettering van andere producten met alcoholische ingrediënten 38
4.8.4 Cosmetica 38
4.8.5 Textiel 38
4.8.6 Producten uit de biodynamische veredeling 38
4.8.7 Etikettering van producten van legkippen en van broederhaantjes 38
4.8.8 Etikettering van honing en andere producten afkomstig van bijen 38
4.8.9 Etikettering van cannabisproducten 39
5 Ongediertebestrijding en reiniging van opslag- en productieruimten 43
5.1 Inleiding 43
5.2 Toepassingsgebied 43
5.3 Preventie 43
5.4 Ongediertebestrijding 43
5.5 Reinigingsmiddelen 44
6 Landbouw 47
6.1 Akkerbouw en plantaardige productie 47
6.1.1 Toepassingsgebied 47
6.1.2 Zaad en plantgoed 47
6.1.2.1 Algemene principes – Zaad en plantgoed 47
6.1.2.2 Xxxxx en pootaardappelen 47
6.1.2.3 Teeltmateriaal voor bomen en meerjarige gewassen 48
6.1.3 Bemesting - Algemeen 48
6.1.3.1 Bemesting - hoeveelheden, typen boerenbedrijven en bronnen 49
6.1.4 Plantverzorging en gewasbescherming 51
6.1.5 Vruchtwisseling 51
6.1.6 Tuinbouw en vollegrondsgroenten 52
6.1.6.1 Meststoffen, bodem en potgrond 52
6.1.6.2 Teelttechnieken 52
6.1.6.3 Plantverzorging en gewasbescherming 53
6.1.6.4 Onkruidbestrijding 53
6.1.6.5 Productie onder glas of kunststof 53
6.1.6.6 Kiemen en scheuten 56
6.1.7 Meerjarige gewassen (fruitteelt en wijnbouw) 57
6.1.7.1 Steunpalen 57
6.1.8 Paddenstoelen 57
6.1.9 Biodiversiteit en milieu 57
6.1.9.1 Het kappen van ongerept regenwoud 57
6.1.9.2 Xxxxxxxxxxxxxx 00
6.1.9.3 Behoud van biodiversiteit 58
6.1.10 Biodynamische plantenveredeling 59
6.2 Biodynamische preparaten (zie ook Bijlage 11) 59
6.3 Veehouderij 60
6.3.1 Toepassingsgebied 60
6.3.2 Vereisten voor het houden van vee 60
6.3.3 Dierbezettingsgraad 60
6.3.4 Samenwerking tussen boerenbedrijven 61
6.3.5 Management 61
6.3.5.1 Xxxxxxxxxxxxxxx 00
6.3.5.2 Schapen-, geiten- en paardenhouderij 63
6.3.5.3 Varkenshouderij 63
6.3.5.4 Pluimveehouderij - basisregels 64
6.3.5.5 Pluimveehouderij - specifieke regels 65
6.3.6 Voeren 65
6.3.6.1 Productie op het boerenbedrijf / Demeter-aandelen voor alle dieren 66 6.3.6.2 Voer-in-omschakeling 66
6.3.6.3 Het voeren van runderen, schapen, geiten en paarden 67
6.3.6.4 Het voeren van vleesvee 67
6.3.6.5 Het voeren van opfokkalveren, mestkalveren, veulens, lammeren
en jonge geitjes 67
6.3.6.6 Nomadisch vee en begrazing op niet-landbouwgrond 67
6.3.6.7 Gastdieren 68
6.3.6.8 Gemeenschappelijke weide 68
6.3.6.9 Het voeren van varkens 68
6.3.6.10 Het voeren van pluimvee 68
6.3.7 Fokken en identificatie 69
6.3.7.1 Fokken 69
6.3.7.2 Identificatie van vee en bijhouden van administratie 69
6.3.8 Oorsprong van dieren, ingebracht vee en marketing 69
6.3.8.1 Ingebrachte dieren voor de fokkerij of uitbreiding van de veestapel 69
6.3.8.2 Ingebrachte dieren voor mesterij 70
6.3.8.3 Melk, melkkoeien en kalveren, mestrunderen 70
6.3.8.4 Schapen en geiten 70
6.3.8.5 Varkens 71
6.3.8.6 Pluimvee 71
6.3.9 Veterinaire behandeling van dieren 72
6.3.9.1 Algemene vereisten voor alle dieren 72
6.3.9.2 Gebruik van remedies voor grote en kleine runderen (Bovideae), kameelachtigen (Camelidae), paardachtigen (Equideae), herten
en zeugen 73
6.3.9.3 Aanvullende vereisten voor pluimvee, mestvarkens, konijnen
en andere kleine dieren 73
6.3.10 Transport en slacht van vee 73
6.4 Omschakeling van een boerenbedrijf 74
6.4.1 Omschakelingsplan 74
6.4.2 Omschakeling van het gehele boerenbedrijf 75
6.4.3 Omschakeling van nieuwe agrarische arealen 75
6.4.4 Certificering in omschakeling 75
6.5 Xxxxxxxxxxxxx 00
6.5.1 Principes van biodynamisch bijenhouden 75
6.5.2 Beheer van bijen 76
6.5.2.1 Locatie van de bijenkorven 76
6.5.2.2 Bijenkorven – toegestane en niet-toegestane maatregelen 76
6.5.2.3 Reproductie – toegestane en niet-toegestane maatregelen 77
6.5.2.4 Voeren 77
6.5.3 Verwerking en verpakking 78
6.5.3.1 Principes van verwerking 78
6.5.3.2 Verwerking – toegestane en niet-toegestane maatregelen 78
6.5.3.3 Verpakking 78
6.5.4 Conversie 79
6.5.5 Certificatie, residuen en goederenstroom 79
7 Productvoorwaarden voor Demeter productcategorieën 83
7.1 Verpakkingsmaterialen 83
7.1.1 Toepassingsgebied 83
7.1.2 Algemene principes 83
7.1.3 Expliciet verboden verpakkingsmaterialen 84
7.1.4 Goedgekeurde of beperkt goedgekeurde verpakkingsmaterialen
per productgroep 84
7.2 Groente, fruit en aardappelen 86
7.3 Brood, cake en gebak 87
7.3.1 Algemene principes 87
7.3.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 87
7.3.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 88
7.4 Granen, graanproducten en deegwaren 88
7.4.1 Scope en algemene principes 88
7.4.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 88
7.4.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 89
7.5 Kruiden en specerijen 89
7.6 Vlees en vleesproducten 90
7.6.1 Algemene principes 90
7.6.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 90
7.7 Melk en melkproducten 91
7.7.1 Algemene principes 91
7.7.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 91
7.7.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 91
7.7.4 Kaascoatings 92
7.8 Zuigelingenvoeding 92
7.9 Oliën en vetten 92
7.10 Suiker, zoetmiddelen, snoepgoed, ijs en chocolade 93
7.10.1 Algemene principes 93
7.10.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 93
7.10.3 IJs, snoepgoed en chocolade 93
7.11 Bier 94
7.11.1 Algemene principes 94
7.11.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 94
7.12 Wijn en mousserende wijn 95
7.12.1 Algemene principes 95
7.12.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 96
7.12.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 96
7.13 Cider, vruchtenwijnen en azijn 97
7.13.1 Algemene principes 97
7.13.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 97
7.13.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 97
7.14 Gedistilleerd en alcohol voor verdere verwerking 97
7.15 Cosmetica en persoonlijke verzorging 97
7.16 Textiel 98
7.17 Voedings-, gezondheids- en farmaceutische supplementen 98
7.18 Sojaproducten, graandranken en dranken gemaakt van noten 98
7.18.1 Scope en algemene principes 98
7.18.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 99
7.18.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden 99
Bijlagen 103
Bijlage 1: Berekening van Groot Vee Eenheden 103
Bijlage 2: Toegestane ingevoerde diervoeders 104
Bijlage 3: Veevoer verwerking- voedersupplementen en additieven 106
3.1 Veevoerverwerking 106
3.2 Toegestane aanvullingen en additieven 106
3.3 Hulpstoffen bij de productie van kuilvoer 106
3.4 Verwerkingsmethoden voor diervoeders 107
Bijlage 4: Toegestane/Beperkte meststoffen en bodemverbeteraars 108
Bijlage 5: Toegestane materialen en methoden voor plantverzorging en gewasbescherming 110
Bijlage 6: Lijst van nationale ontheffingen 112
Bijlage 7: Goedkeuring van ontheffingen landbouw 114
Bijlage 8: Minimumslachtleeftijd voor pluimvee 117
Bijlage 9: Ontheffingen Verwerking en aanduiding 118
Bijlage 10: Distributie voorwaarden voor de Demeter licentie voor handelaren
en verwerkers 119
Bijlage 11: Biodynamische preparaten 121
10 DEMETER VOORWAARDEN
1 INLEIDING
1.1 Algemeen
De Demeter voorwaarden leggen het kader vast waarbinnen primaire productie en verwerking onder het Demeter keurmerk dienen plaats te vinden. Alle processen zijn gericht op het verzorgen en optimaal behouden van de kwaliteit van de grondstoffen. Deze voorwaarden vormen de basis voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de Demeter producten. Deze voorwaarden bieden een juridische basis, gelijkelijk bindend voor alle contractpartijen, om de kwaliteit en integriteit van Demeter producten te waarborgen.
Overal waar in de voorwaarden het woord, gestileerde woord, beeldmerk of keurmerk ‘Demeter’ staat, wordt Demeter bedoeld.
In dit document zijn de “vertaalde” internationale voorwaarden beknopt beschreven. De volledige uitvoe- rige beschrijving van de geldende voorwaarden kunt u vinden op de website van Biodynamic Federation Demeter International e.V. (BFDI). Daarnaast gelden aanvullend onze nationale voorwaarden. Deze zijn weergegeven in een kader in dit document. Samen vormen zij de voorwaarden.
Deze Demeter voorwaarden worden vastgesteld door de Demeter Voorwaarden Commissie (DVC). Voor- stellen tot wijziging en verbetering kunnen door iedereen worden ingebracht bij de DVC. Hiertoe kan con- tact worden opgenomen met Stichting Demeter.
De Demeter voorwaarden zijn restrictief opgesteld. Dit houdt in dat alles wat niet specifiek volgens deze voorwaarden is toegestaan verboden is.
Fundamenteel voor alle Demeter activiteiten en -producten is de erkenning dat we als mens vertrouwen op de vrijgevigheid van de natuur en de samenwerking tussen mens en natuur, om de mens te voeden, te verzorgen en te kleden. Deze voorwaarden geven aan hoe dit gedaan kan worden op een manier die mens en natuur ondersteunt.
1.2 Toepassingsgebied en Missie
Stichting Demeter is lid van Biodynamic Federation - Demeter International e.V. (BFDI) en controleert en certificeert biodynamische landbouwbedrijven, handelaren en verwerkers in Nederland en Vlaanderen. Het Demeter keurmerk is een internationaal keurmerk. De internationale voorwaarden gelden wereld- wijd als de minimale voorwaarden en gelden voor alle landbouwers, verwerkers en handelaren in Neder- land en Vlaanderen die Demeter producten produceren, verwerken, aanduiden, verhandelen en/ of onder eigen naam in omloop brengen. De voorwaarden van nationale Demeter-organisaties kunnen op sommi- ge punten strenger zijn of kunnen op een verdergaande manier worden geformuleerd, maar kunnen niet minder streng zijn.
De Demeter Voorwaarden voor de landbouw en verwerking zijn bindend voor alle bedrijven met een licentieovereenkomst met Stichting Demeter. Ook wanneer nog geen Demeter Certificaat is toegekend.
Ieder landbouwbedrijf, verwerkingsproces en ieder verwerkt product dient te zijn geregistreerd en er dient een Demeter Certificaat te zijn afgegeven. Dit wordt geregeld in het Reglement Demeter- certifice- ring.
In Nederland en Vlaanderen is het Biodynamic keurmerk en aanverwante keurmerken niet van toepas- sing. De internationale richtlijnen voor deze keurmerken zijn op te vragen bij Stichting Demeter.
DEMETER VOORWAARDEN 11
Missie van Stichting Demeter:
Landbouwcultuur van de toekomst
Stichting Demeter ziet het bouwen aan een 'levende landbouwcultuur' als een essentiële basis voor zowel persoonlijke als maatschappelijke ontwikkeling.
Dit zal aan belang toenemen, omdat het oplossingen biedt voor de brandende kwesties van deze tijd, wat betreft sociaaleconomische gelijkwaardigheid en ontwikkeling, culturele vrijheid en de ecologische houdbaarheid van onze voedselvoorziening.
We treden aarde, plant en dier tegemoet vol respect en met open bewustzijn. We werken aan een biodynamische landbouwcultuur die zorg draagt voor een toekomst-zekere wereld en een levende aarde. Vitale producten voortbrengend, die lichaam en geest voeden van ons en toekomstige gene- raties.
1.3 Verkopen van Demeter producten
Demeter producten mogen uitsluitend worden aangeduid of verhandeld door leveranciers en aan afne- mers met een geldige overeenkomst met de betreffende nationale Demeter-organisatie. Dit betekent ook dat export producten alleen geleverd mogen worden aan importeurs met een contract bij de eigen nati- onale Demeter organisatie in het betreffende land. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor afne- mers die de producten direct aan de eindverbruiker verkopen (individuele winkels, cateringbedrijven en individuele horeca-aangelegenheden). Tevens geldt een uitzondering van het verhandelen van verpakte consumentenproducten aan landen zonder Demeter distributievoorwaarden.
1.4 Structuur
Dit document bestaat uit een algemeen gedeelte waarin achtereenvolgens de principes, de algemeen gel- dende bepalingen en voorwaarden en de etiketeringsfregels worden beschreven.
Vervolgens worden de landbouwvoorwaarden en de specifieke verwerkingsvoorwaarden, ook per pro- ductgroep beschreven.
De principes, gevormd door de landbouwcursus van Xxxxxx Xxxxxxx vormen de basis voor de uiteindelijke voorwaarden en blijven van groot belang.
12 DEMETER VOORWAARDEN
2 GRONDBEGINSELEN EN PRINCIPES
2.1 Grondbeginselen
De basis van deze Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx is de geesteswetenschap van Xxxxxx Xxxxxxx (1861-1925). En in het bijzonder zijn voordrachten over de landbouw zoals gebundeld in de ‘landbouwcursus’ uit 1924. De ideeën en methoden van de biodynamische landbouw komen hieruit voort, evenals de principes van de antroposofische voeding. Behalve de gebruikelijke kwantitatieve aspecten worden ook kwalitatieve dimensies van het levende, emotionele en geestelijke meegewogen.
Demeter-producten worden vooral gebruikt als levensmiddel, maar ook voor de verzorging van en als kleding van de mens. Daarom staat de mens in het middelpunt en is de mens de maatstaf voor de productievoorschriften. Het doel van de verwerking tot Demeter-producten is het in stand houden en, indien mogelijk, versterken van die kwaliteiten die voortkomen uit de biodynamische landbouwme- thode. Kwaliteit, ecologische en sociale verantwoordelijkheid zijn grondbeginselen van de Demeter voorwaarden.
Demeter producten zijn altijd biologisch gecertificeerd. Productgroepen die niet onder biologische regelgeving vallen, bijvoorbeeld cosmetica en textiel, kunnen aanvullende certificering of ten minste biologische certificering voor de grondstoffen van agrarische oorsprong vereisen. Alle nationale en internationale wettelijke voorschriften met betrekking tot productie, verwerking, etikettering van levensmiddelen, landbouwgrondstoffen, gewasbescherming, veredeling, handel en veevoeder zijn van toepassing. Indien nationale of internationale wetten of richtlijnen over verwerking, productie, distri- butie, opslag of etikettering in strijd zijn met deze voorwaarden, dan dient de nationale of internatio- nale wetgeving voorrang te krijgen. Iedere onderneming is verantwoordelijk voor de eigen aanduidin- gen ten opzichte van bovengenoemde regelgeving. Deze Demeter Voorwaarden omvatten of interpre- teren bovengenoemde regelgevingen niet, ze vormen een aanvulling.
2.2 Kwaliteit
Niet alleen de inhoudsstoffen die gebruikt worden bij technologische ingrepen, maar ook de voortbren- gings- en verwerkingsprocessen beïnvloeden de kwaliteit van het levensmiddel. Daarom worden bij de beoordeling van Demeter levensmiddelen, naast analytische microbiologische en sensorische onderzoe- ken, ook methoden toegepast om de levenskrachten te beoordelen (bijvoorbeeld beeldvormende metho- den). De landbouwer en verwerker dienen alles in het werk te stellen om de kwaliteit van de Demeter producten in deze brede zin zeker te stellen.
2.3 Principes van sociale verantwoordelijkheid
Maatschappelijke verantwoordelijkheid en eerlijke arbeidsvoorwaarden zijn fundamentele principes van de Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx. Om het belang van maatschappelijke verantwoordelijkheid te onderstrepen, zijn de respectievelijke minimale eisen in een apart voorwaarden document geformuleerd.
Voor sociale en eerlijke aspecten van Demeter-certificering verwijzen wij u naar de sociale verantwoorde-
lijkheid Standaard voor de certificering van Xxxxxxx.1
2.4 Ecologie
• De productie, de verwerking en het verkopen van Demeter-producten moet zo milieuvriendelijk mogelijk te worden uitgevoerd met de erkenning dat wij verantwoordelijk zijn voor en afhankelijk zijn van de gezond functionerende ecosystemen die de basis vormen van al het leven op aarde.
• Biodynamische landbouw en verwerking kunnen een praktische bijdrage leveren aan het oplossen van de ernstige meervoudige crises die de levende wereld treffen, waaronder klimaatverandering, bodemaantasting, vervuiling en verlies van biodiversiteit. Daarom dienen Demeter-licentiehouders, wanneer zij nadenken over hun bedrijven en beslissingen nemen over hun activiteiten, rekening te houden met hun verantwoordelijkheid voor lokale en wereldwijde ecologische systemen en het wel- zijn van toekomstige generaties.
• In de praktijk vereist dit een evaluatie van het gebruik van hulpbronnen bij elke stap van de Deme- ter-aanvoerketen, met bijzondere aandacht voor het gebruik van fossiele brandstoffen en niet-her- nieuwbare hulpbronnen.
2.4.1 Afval management
Om het milieu te beschermen en verspilling van hulpbronnen te voorkomen, moeten alle licentiehouders van Xxxxxxx beschikken over een afvalbeheersysteem. Het systeem moet gebaseerd zijn op de volgende volgorde van prioriteiten:
a) Minimaliseer afval door verpakking te verminderen, duurzame materialen en apparatuur te gebrui- ken, reparaties uit te voeren in plaats van nieuwe apparaten te kopen, enz.
b) Waar mogelijk onvermijdelijk afval recyclen. Dit vereist een effectieve scheiding van verschillende afval fracties (organisch, papier, plastic, metaal, glas etc.). Wanneer er een keuze is tussen gemak- kelijk en moeilijk te recyclen materialen, dan moet de gemakkelijk te recyclen materialen worden gekozen – zelfs als ze duurder zijn.
c) Stort afval dat noch vermeden noch gerecycleerd kan worden, op een manier die geen risico vormt voor oppervlaktewater of ondergrondse waterlichamen, bodem, dieren of mensen.
Werknemers moeten voldoende zijn opgeleid om het afvalbeheer te begrijpen en het afvalbeheersysteem toe te passen. Hoewel een geschreven afvalbeheerplan nuttig is voor grotere en complexere bedrijven, is effectieve implementatie belangrijker dan een geschreven plan.2
2.5 Wijzigingen van voorwaarden en ontheffingen
Wijzigingen in de Internationale voorwaarden dienen door de Ledenvergadering van BFDI met absolu- te meerderheid van stemmen te worden goedgekeurd. De verantwoordelijkheid van de interpretatie en ontwikkeling van de nationale voorwaarden ligt bij de Demeter Voorwaarden Commissie van Stichting Demeter. De huidige voorwaarden gaan vergezeld van de statuten van BFDI en de Richtlijnen voor de implementatie van een certificatieprogramma binnen de organisaties van BFDI. In goed gemotiveerde en gedocumenteerde gevallen kunnen ontheffingen voor deze voorwaarden worden goedgekeurd volgens de hierboven beschreven procedures. Ontheffingen voor een nationale voorwaarde kunnen worden goedge- keurd door Stichting Demeter. Ontheffingen voor de internationale voorwaarden kunnen worden goed- gekeurd door de Voorwaardencommissie en de Ledenvergadering van BFDI.
1 Voorwaarde wordt van kracht per 2024
2 Voorwaarde wordt van kracht per 2024
2.6 Residubeleid
Licentiehouders zijn verplicht om positieve residu analyses te melden aan de Demeter Licentie Commis- sie. De Demeter Licentie Commissie voert een residubeleid op basis de ondergrens voor residu onder- zoek zoals gehanteerd door SKAL en op de oriëntatiewaarden van het Duitse Bundesverband Naturkost Naturwaren (xxxx://xxx.x-xxx.xx). Licentiehouders zijn verplicht om spuitdrift op door Xxxxxxx gecer- tificeerde gronden zo goed mogelijk te voorkomen. Stichting Demeter kan om een risicoanalyse en bijbe- horend actieplan vragen.
2.7 Procedures
De certificering is vastgelegd in reglementen en procedures. Deze zijn voor een belangrijk deel als document opgenomen in dit Handboek Demeter Voorwaarden. Enkele reglementen en procedures zijn opvraagbaar bij Stichting Demeter. Een overzicht hiervan is opgenomen in het Handboek Demeter Voor- waarden.
2.8 Ontheffingen
Op sommige Demeter normen kan ontheffing worden aangevraagd bij de Demeter Licentie Commissie. De Demeter Voorwaarden Commissie heeft vastgelegd op welke normen ontheffing mogelijk is. Het kan hierbij gaan om internationale normen (vastgesteld door Demeter International) of om nationale normen (vastgesteld door de Demeter Voorwaarden Commissie).
BFDI heeft voor sommige landen nationale ontheffingsmogelijkheden toegekend op de Internationale Demeter Standards. Deze ontheffingen kunnen uitsluitend in de betreffende landen worden toegekend. Deze staan opgesomd in Bijlage 6.
Een ontheffingsaanvraag dient altijd te worden onderbouwd in de aanvraag.
In Bijlage 7 en 9 staat een overzicht van de ontheffingsmogelijkheden in de landbouw en in verwerking.
2.8.1 Landbouw
De praktijk van de biodynamische landbouw is deels gebaseerd op specifieke nationale omstandighe- den. De Internationale Demeter Voorwaarden worden dan ook het minimale normniveau vastgelegd. De Demeter Voorwaarden Landbouw zijn gebaseerd op dit minimumniveau van de BFDI Standards, aange- vuld met regelgeving specifiek voor de Nederlandse en Vlaamse praktijk.
In het hoofdstuk Demeter Voorwaarden Landbouw is vastgelegd op welke normen een ontheffingsaan- vraag kan worden ingediend.
2.8.2 Verwerking
De Demeter Voorwaarden Verwerking zijn internationaal bindend. In de Voorwaarden is zeer beperkt ruimte gegeven voor het toekennen van ontheffingen. In bepaalde gevallen bestaat echter de mogelijk- heid ontheffing aan te vragen op een Demeter norm. Vanwege het vaak zeer specifieke, technologische karakter van de kwesties heeft Xxxxxxx International een commissie van experts benoemd om dergelijke aanvragen te behandelen.
De aanvraag dient te worden onderbouwd en te worden gericht aan de Demeter Licentie Commissie. Wan- neer het om een internationale kwestie gaat wordt de aanvraag door de Demeter Voorwaarden Commissie overgegeven aan de Standards Committee van Demeter International.
2.9 Distributievoorwaarden
Demeter Nederland hanteert distributievoorwaarden voor handelaren en verwerkers om de kwaliteit en het onderscheidend vermogen ook op sociaaleconomisch vlak inhoud te geven. Deze distributievoor- waarden zijn ook op de website van Demeter Internationaal beschikbaar. Hierdoor dienen ook andere landen die Demeter producten en/of grondstoffen aan of in Nederland aan of in Nederland verkopen deze distributievoorwaarden te respecteren en er aan te voldoen.
Het doel van deze Distributievoorwaarden is:
• Het garanderen van kwalitatief juiste communicatie voor de consument.
• Te zorgen dat Demeter producten als kwaliteitsproducten worden gevoerd.
• Het stimuleren van billijke verhoudingen in de handelsketen.
• Te zorgen dat de biodynamische landbouw zich kan blijven ontwikkelen.
•
De minimale vereisten zijn:
• De licentiehouder respecteert de missie van Stichting Demeter, minimaal voor wat betreft de omgang met Demeter producten
• De licentiehouder heeft bewezen ervaring in werken met biologische producten:
• minimaal 2% boven het gemiddelde van de omzet biologisch in de retail. 1
• De licentiehouder werkt in overeenstemming met alle Demeter voorwaarden.
• Inkoper(s) en alle relevante personen (kwaliteit, assortiment, verkoop) binnen de organisatie moeten relevante kennis hebben / verwerven over Demeter.
• Er is minimaal 1 persoon binnen de organisatie die kennis heeft van de algemene uitgangspunten en richtlijnen en de bedrijfsspecifieke voorwaarden van Demeter.
• Deze primaire contactpersoon geldt als eerste aanspreekpunt en is ook verantwoordelijk voor de periodieke rapportage wat betreft de invulling en de ontwikkeling van de licentiehouder betreffende de distributievoorwaarden.
• Het opstellen en overleggen van een meer-jaren ontwikkelingsplan.
• Het participeren in evaluatie- en ontwikkelingsgesprekken.
• De beschikbaarheid van Demeter grondstoffen en ingrediënten kan niet altijd worden gegarandeerd. In contracten mag het niet kunnen leveren vanwege genoemde grondstoffentekorten niet worden bestraft of worden beboet.
• De licentieovereenkomst wordt getekend door degene die het bedrijf rechtsgeldig vertegenwoordigt.
In Bijlage 11 zijn de volledige distributievoorwaarden voor handelaren en verwerkers opgenomen.
1 Dit gemiddelde % bedraagt nu 3,4% (basisjaar 2018) en wordt jaarlijks aangepast op basis van de gegevens die in opdracht van Bionext worden gemeten / verzameld. Het betreft het gemiddelde van de totale markt in biologische voedingsmiddelen
3 FUNDAMENTELE VEREISTEN
Voor de processen alsook de hulpstoffen en additieven geldt dat alleen wat uitdrukkelijk is toege- staan wordt toegelaten.
3.1 Kwaliteit en verkrijgbaarheid van Demeter grondstoffen
Principieel geldt dat Demeter grondstoffen worden gebruikt voor het bereiden van Demeter producten, dit geldt ook voor Demeter producten gebaseerd op alcoholische fermentatie.
Alleen wanneer grondstoffen, additieven of hulpstoffen niet beschikbaar zijn in Demeter kwaliteit, mogen grondstoffen, additieven of hulpstoffen van biologische of gangbare kwaliteit worden ingezet, voor zover met toestemming en/of ontheffing toegestaan volgens deze voorwaarden, alsmede volgens de Verorde- ning (EU)nr. 2018/848 en de bijbehorende vigerende wijzigingen en uitvoeringsbesluiten.
Als er geen producten van Demeter oorsprong verkrijgbaar zijn, dienen duidelijke prioriteiten te worden gesteld bij de keuze van de ingrediënten die in deze voorwaarden worden vermeld. De verkrijgbaarheid van Demeter-grondstoffen, ingrediënten, veevoeder, dieren, zaden, planten, landbouwproductiemidde- len, etc. wordt door Stichting Demeter bepaald aan de hand van de in internationale voorwaarden vastge- stelde criteria.
Bij de aanmelding van nieuwe of gewijzigde producten wordt de (niet) beschikbaarheid van Demetergrondstoffen beoordeeld. Tevens kan in geval van tijdelijke niet beschikbaarheid vol- gens de procedure een ontheffing worden aangevraagd .
De voorwaarden voor zekerstelling van de Demeter kwaliteit, zoals de ingangscontrole, de goederenschei- ding (fysiek en administratief) en tussentijdse aanduiding zijn vastgelegd in het Reglement Demeter cer- tificering.
3.1.1 Herkomst van de grondstoffen en halffabricaten
In principe dienen alle grondstoffen, ingrediënten, veevoeder, dieren, zaden, planten, landbouwproduc- tiemiddelen, hulpstoffen en additieven voor verwerking en productie afkomstig te zijn van biodynamisch gecertificeerde bedrijven.
Gecertificeerde biologische halffabricaten moeten voldoen aan deze voorwaarden voor wat betreft de ingrediënten, alsmede de bij de bereiding toegepaste processen, additieven en hulpstoffen.
3.2 Verwerkingsmethoden
De bewerking is een veredeling waarbij de biodynamische kwaliteit van de grondstoffen wordt bewaard. Procesbeschrijvingen dienen te worden voorgelegd aan Stichting Demeter bij aanmelding (zoals beschre- ven in het Reglement Demeter Certificering).
3.2.1 Toegestane en beperkt toegestane verwerkingsmethoden
De volgende verwerkingsmetThoden zijn toegestaan:
• Alle fysische behandelingen en methoden zoals wassen, reinigen, zeven, filteren (let op de beper- kingen voor filtermateriaal), mechanisch hakken, mengen, persen, blancheren, decanteren, stomen.
• Extractie met of zonder oplosmiddelen. Toegestane oplosmiddelen zijn CO2, water, oliën en alcohol, evenals alle Demeter ingrediënten zoals honing, suiker, azijn. Let op beperkingen op aroma-extrac- ten (3.3.).
• Centrifugeren (niet voor de productie van bier en weischeiding).
• Koelopslag, opslag met gecontroleerd vochtgehalte en atmosfeer, inclusief CO2 en N2 als koelmid- delen.
• Vriesdrogen is alleen toegestaan voor bepaalde toepassingen en alleen met een ontheffing van de betreffende organisatie.
• Sproeidrogen.
• Gedroogde melkpoeder van paarden en geiten mag worden geëtiketteerd als Demeter-product. Gedroogde melkproducten van koeien (bijv. volle melkpoeder, magere melkpoeder, karnemelkpoe- der, weipoeder) is alleen toegestaan als ingrediënt in verwerkte producten.
• Warmtebehandelingen mogen worden toegepast wanneer dit nodig is voor de microbiële stabiliteit en houdbaarheid. Sterilisatie en pasteurisatie zijn toegestaan voor specifieke productgroepen en binnen de gebruikelijke grenzen. Voor sterilisatie dienen waar mogelijk HTST-methoden (High Tem- perature Short Time) te worden gebruikt.
• Autoclaveren is toegestaan (let op de beperkingen voor melk en melkproducten).
• Invriezen is toegestaan (let op de beperkingen voor brood, bakwaren en groenten). Het invriezen dient zo snel mogelijk te gebeuren, met behulp van snelle vriesmethoden.
• Ethyleen voor de rijping van bananen.
• Extrusietechnieken.
• Vormgevende extrusie is toegestaan - gedefinieerd als elke vorm van milde, koude persing van stof- fen door een matrijs om de stof vorm te geven (met een bovengrens van 75 °C en 90 bar) - zie modifi- cerende extrusie hieronder, deze is niet toegestaan. Modificerende extrusie is niet toegestaan – gede- finieerd als hoge druk en/of hoge temperatuur, waarbij niet alleen de fysieke vorm van het product wordt beïnvloed, maar ook de specificaties en kwaliteiten van het originele materiaal.
• Roken – Het roken van kaas en vlees is toegestaan. Het hout wordt direct in de rookkamer of buiten de rookkamer verbrand in een geschikte ruimte. Koud en warm roken (< 70 °C) zijn toegestaan. Toe- gestane rookmiddelen zijn: Geschikte inheemse houtsoorten (zoals hout, houtsnippers of zaagsel, bijvoorbeeld beuk, eik en plataan), dennenappels, kruiden, andere planten zoals jeneverbes, heide, takken, kegelvruchten en specerijen.
• Bacteriën mogen ook worden verwijderd door middel van bactofugatie, maar het afgescheiden mate- riaal mag niet meer worden gebruikt.
• UV-straling kan alleen worden gebruikt voor het desinfecteren van water of lucht voor verwerking of voor het opsporen van schimmels.
• Het produceren van glutenvrije producten is toegestaan, maar alle ingrediënten, hulpstoffen en pro- cessen niet expliciet toegestaan in deze voorwaarden moeten worden gedocumenteerd en vooraf worden goedgekeurd.
3.2.2 Niet toegestane en verboden verwerkingsmethoden
De volgende verwerkingsmetThoden zijn verboden:
• Hoge frequentie drogen, chemische vochtextractie (behalve zout) en direct drogen door verbranding van fossiele brandstoffen.
• Bakken in hoge frequentie infraroodovens.
• Bakken in folie.
• Verwerkingscomponenten en bakplaten met polytetrafluorethyleen (PTFE) coatings die door of tij- dens het proces aan zware schurende belastingen worden blootgesteld en daardoor sterke slijtage vertonen of die worden blootgesteld aan een temperatuur van meer dan 250°C. Specifieke beoorde-
ling van relevante processen en apparatuur door Demeter Nederland is mogelijk, waarna een onthef- fing kan worden verleend.
• Vloeistofpasteurisatie onder hoge druk of hogedrukverwerking (HPP), ook wel koude pasteurisatie of niet-thermische pasteurisatie genoemd.
• Het merken / branden van producten zoals verse groente / fruit met laserapparatuur
• Chemische conservering zoals oppervlaktebehandeling of fumigatie met chemische conserveermid- delen is verboden.
• Methylbromide om kruiden en specerijen te desinfecteren.
• Extrusie door middel van hoge druk en/of hoge temperatuur, waarbij niet alleen de fysieke vorm van het product wordt beïnvloed, maar ook de specificaties en kwaliteiten van het oorspronkelijke mate- riaal veranderen, zijn niet zijn toegestaan. De productie van geëxtrudeerde/gepofte granen mag niet geëtiketteerd worden met de keurmerken, maar kan wel voldoen aan de richtlijnen voor de etikette- ring van de ingrediënten (zie 5.9 van de etiketteringsvoorwaarden).
• Elk gebruik van genetisch gemodificeerde organismen - dit omvat zowel de producten van gene- tisch gemodificeerde organismen als de organismen zelf. Hulpmiddelen of additieven die afkom- stig kunnen zijn van genetisch gemodificeerde organismen (enzymen, starterculturen, schimmels, gisten, etc.) mogen alleen worden gebruikt met schriftelijke bevestiging dat dit niet het geval is.
• Het gebruik van variëteiten die door celfusietechnologie worden gegenereerd (cytoplasma of protop- lasma). Als biologische ingrediënten worden gebruikt, dan dienen materialen uit de celfusietechnolo- gie te worden uitgesloten. Dit dient te worden gedocumenteerd met een verklaring van de biologische bron. Totdat een maximale verontreinigingsgrens is vastgesteld, vereist BFDI dat de verontreiniging minder dan 3% bedraagt.
• Bestraling met ioniserende straling of röntgenstralen van Demeter-voedsel of -ingrediënten voor Demeter-producten is verboden (door de certificatie-instelling kan een ontheffing worden verleend voor de detectie van vreemde stoffen door middel van röntgenstralen).
• Het gebruik van gemodificeerd zetmeel geproduceerd met behulp van chemicaliën of enzymen.
• ‘Vloeibare’ rook.
• Modificerende extrusie - waarbij zowel de fysieke vorm als de eigenschappen van het oorspronkelij- ke materiaal worden gewijzigd (inclusief extrusie boven 75 °C en/of 90 bar).
• Fumigatie van Demeter-producten ter voorkoming van uitlopen of voor ongediertebestrijding, en gefumigeerde ingrediënten (met uitzondering van CO2 of N2 zoals hierboven).
• Kunstmatige nanodeeltjes - Deeltjes met een grootte van minder dan 100 nanometer dienen, voor zover mogelijk, te worden uitgesloten van de productiemiddelen, ingrediënten, hulpstoffen en addi- tieven van het boerenbedrijf. FFDI staat het gebruik van nanodeeltjes in de biodynamische landbouw en Demeter-producten niet toe. Dit is een voorzorgsmaatregel vanwege de onzekerheid over hun impact op het milieu en de gezondheid van mens en dier. Door de alomtegenwoordigheid van deze stoffen, het ontbreken van etiketteringsvoorschriften en de moeilijkheid om ze te analyseren, wordt echter ook erkend dat het niet altijd mogelijk is om de absolute uitsluiting ervan te garanderen.
• Het gebruik van plantenzaden die behandeld zijn met laagenergetische elektronen is verboden als er alternatieven verkrijgbaar zijn.
• Micro-inkapseling in het algemeen.
• Het verwerken van variëteiten groenten van welke het uitgangsmateriaal tot stand is gekomen met behulp van cytoplasma- en protoplasma cel fusie technieken (CMS en PPF) is verboden.
• Inzet van een magnetron voor warmen, drogen, bakken of enig ander proces is niet toegestaan.
Als een verwerkingsmethode niet in de lijst is opgenomen, neem dan contact op met Stichting Demeter voor verduidelijking alvorens nieuwe producten te produceren.
3.3 Hulpstoffen en additieven
Afkorting | Productgroep |
BB | Brood en bakwaren |
MM | Melk en melkproducten |
Z | Zoetmiddelen, chocolade en ijs |
VV | Vlees en vleesproducten |
COS | Cosmetica |
W | Wijn |
A | Alcohol |
VGS | Voedings- en gezondheidssupplementen |
GF | Groenten en fruit |
Olie | Oliën en vetten |
ZV | Zuigelingenvoeding |
KS | Kruiden en specerijen |
G | Graanproducten, deegwaren en tofu |
B | Bier |
CVA SGND | Cider, vruchtenwijnen en azijn Sojaproducten, Granen- en notendranken |
Tabel 1: Toegestane additieven en technische hulpstoffen voor Demeter-producten
Additief/technische hulpstof | E-nr. | Productgroep* | Beperking/opmerking |
Calciumcarbonaat CaCO3 | E170 | Alle | Als antiklontermiddel voor zout |
W | Zuurteregelaar | ||
MM | Alleen voor kaas van zure melk | ||
KS | Als antiklontermiddel voor kruiden en specerijen | ||
A | |||
Magnesiumcarbonaat MgCO3 | E504 | Alle | Als antiklontermiddel voor zout |
Koolstofdioxide CO2 | E290 | Alle | Als inert gas/technische hulpstof voor alle productgroepen. |
CO2 als ingrediënt in de productie alco- holvrije dranken. | |||
Stikstof N2 | E941 | Alle | Als inert gas/technische hulpstof voor alle productgroepen. |
Additief/hulpstof | E-nr. | Productgroep* | Beperking/opmerking |
Argon Ar | E938 | Alle | Als inert gas/technische hulpstof voor alle productgroepen. |
Ozon O3 | Alleen voor de behandeling van koelop- slagatmosfeer; niet voor gebruik op pro- ducten. | ||
Lecithine | E322 | Z, OLIE, COS | Van biologische kwaliteit |
SGND | Voor gebruik in dranken van noten | ||
Citroenzuur C6H8O7 | E330 | VGS | Van ten minste biologische kwaliteit, alleen van zonnebloemen, alleen voor capsules en omhulsels |
OLIE | alleen voor ontslijmen | ||
Z | Klaren (hydrolyse van zetmeel) | ||
A, COS | |||
Natriumcitraat Na3C6H5O7 | E331 | VV | Alleen voor gepasteuriseerde worst als het niet mogelijk is om het vlees warm te verwerken. |
Kaliumcarbonaat K2CO3 | E501 | BB | Alleen voor ontbijtkoek Cacao productie |
Natriumcarbonaat Na2CO3 | E500 | B | Waterontharding voor brouwen |
Z | Suikerproductie | ||
Magnesiumcarbonaat MgCO3 | E504 | VGS | Losmiddel en antiklontermiddel |
Calciumsulfaat CaSO4 | E516 | G | Graanproducten – tofuproductie |
B | Brouwgips | ||
Magnesiumchloride MgCl2 | E511 | G | Tofuproductie |
Natriumhydroxide (natron- loog) NaOH | E524 | BB | Loog alleen bakwaren - 4% oplossing |
Z | Suikerproductie | ||
G | Voor aanpassen pH in zetmeelproductie | ||
COS | Zeepproductie | ||
Kaliumhydroxide (KOH, kali- loog) | E525 | COS | Zeepproductie |
Kalkwater/Calciumhydroxi- de Ca(OH)2 | E526 | Z | Suikerproductie |
Calciumchloride CaCl2 | E509 | MM | Alleen voor kaasproductie |
CVA | Voor het klaren en klaren van appelsap voor de productie van cider | ||
Koolzuur H2CO3 | Z | Voor het afscheiden van overtollige kalk |
Additief/technische hulpstof E-nr. Productgroep* Beperking/opmerking | |||
Zwaveldioxide SO2 | E220 | W | Pure SO2, als gas of in oplossing, kalium- disulfiet, let op kwantitatieve beperkingen afhankelijk van type wijn |
CVA | SO2 en metabisulfiet, 50 milligram/liter voor fruitwijn / mede en 100 ml/l voor mousserende fruitwijnen | ||
Zout | Alle | Zeezout, steenzout of geraffineerd zout zonder toevoeging van jodium of fluor. Toegestane antiklontermiddellen zijn cal- ciumcarbonaat en magnesiumcarbonaat. | |
Gelatine (ten minste van bio- logische kwaliteit) | BB | Alleen voor bakwaren die yoghurt, kwark of room bevatten | |
GF | Voor het klaren (cosmetische reden) van vruchten- en groentesappen | ||
Alle cat. behal- ve wijn | Als ingrediënt, vermeld op etiket | ||
Native zetmeel, voorverstijf- seld zetmeel | Alle | Ten minste biologische kwaliteit | |
Rook | MM, VV | Van onbehandeld inheems hout, heide- kruid, jeneverbesstruik, conifeer, ook specerijen | |
Aroma-extracten | Alle | Pure etherische oliën of pure extracten, identiek met de naamgevende grondstof en gemaakt met toegestane extractiemid- delen | |
A | Alleen voor likeuren | ||
Bijenwas, carnaubawas, plantaardige olie | BB | Antiklontermiddelen / losmiddelen | |
Plantaardige wassen | VGS | Lijmen en bindmiddelen | |
Stremsel | MM | Lebmaagstremsel of microbieel stremsel (GMO-vrij), vrij van chemische conserve- ringsmiddelen | |
Bijenwas, natuurlijke harde paraffinewas, microkristal- lijne was, kunststoffolie Xxxxxxxx X0X0X0 | MM VV | Als coating alleen op kaas, ongekleurd en zonder schimmelbehandelingen (ook zonder additieven zoals korteketen polyo- lefine, polyisobutyleen, butyl- of cyclisch rubber) Alleen voor preparaten van natuurdarm | |
GF | |||
MM | Als middel voor aanzuring bij de productie van Mozzarella, microbiologisch geprodu- ceerd | ||
Starterculturen | Alle | Geen genetisch gemodificeerde culturen (documentatie vereist), geen chemische conservering |
Additief/technische hulpstof | E-nr. | Productgroep* | Beperking/opmerking |
Ethyleen C2H4 | GF | Alleen voor rijping van bananen en voor productie van ananas | |
Enzymen (geen geïsoleerde enzymen) Alle gebruikte enzymen (inclusief additieven en dragers) dienen vrij te zijn van GGO en conserveermiddelen (een ontheffing kan goedgekeurd worden o.b.v. een niet- verkrijgbaarheidsverklaring van 3 leveranciers). Glycerine mag aan enzymen toegevoegd worden, maar dient geproduceerd te zijn van duurzame bronnen. | GF | Enzymen mogen gebruikt worden voor het persen en klaren van sappen | |
Z | Productie van invertsuiker uit graanzet- meel: Xylose (glucose) isomerase | ||
COS | Alle natuurlijk voorkomende enzymen | ||
A | Alleen voor het mouten van granen en het pureren aardappelen / maïs, beperkt tot pectinasen en amylasen | ||
CVA | Voor het klaren en klaren van appelsap voor de productie van cider | ||
Gist en gistproducten | BB, W, A, B, CVA | GGO-vrij. Waar mogelijk gekweekt op biologische grondstoffen | |
Olie | Z | Ter voorkoming van schuim | |
GF | Als antiplakmiddelen voor gedroogde groenten en vruchten | ||
A | Plantaardige oliën om schuimen te voor- komen | ||
Plantaardige eiwitten | CVA | Voor cosmetische redenen en klaren | |
Filtermaterialen | Alle | Asbestvrij, chloorvrij | |
Diatomeeënaarde | Alle | Voor gebruik bij ongediertebestrijding. Als additief of technische hulpstof in alle productgroepen; zowel actieve als inac- tieve soorten kunnen gebruikt worden. Er dienen tests voor arseenresiduen uit- gevoerd te worden; de gehaltes moeten voldoen aan de wettelijke eisen voor levensmiddelen. | |
Perliet | E599 | Alle | |
Bentoniet | E558 | Alle | |
Actieve koolstof (koolstoffilter) | E153 | Alle | Voor cosmetische redenen en klaring, schriftelijke toestemming van certifica- tie-instelling is vereist |
Plantaardige eiwitten (bijv. erwteneiwit) | GF | ||
W | Doperwt-, aardappel- of tarwe-eiwit als klaringsmiddel | ||
FV | Voor cosmetische redenen, klaren en filteren |
Aanvullende nationale toegestane additieven / technische hulpstoffen | |||
Tannine | Z | Natuurlijke bron | |
A | |||
Biologische suikerester | Z | Biologische kwaliteit | |
Zwavelzuur | Z | pH-beheersing in suikerproductie | |
Inuline en andere oligosac- chariden Alginaten | E400/405 | Z COS | Van biologische kwaliteit, alleen voor ijs |
Allantoin extract (uit smeer- wortel) | COS | ||
Bakferment | Granulaat van honing, graan en zout, eventueel aangevuld met erwtenmeel, als vervanger van gist | ||
Cethyl alcohol | COS | Maximaal 3% in cosmetica | |
Ethanol | COS | ||
Gistextract | Voor de bereiding van soepen en sauzen (de wijze van extraheren dient te worden goedgekeurd). Toevoeging van gist- extract aan vlees is niet toegestaan | ||
Kaliumcarbonaat | E501 | Alleen voor het bereiden van peper- en honingkoek | |
Kiezelzuur | COS | ||
Losmiddelen | Op basis van bijenwas, carnaubawas (E903) of plantaardige oliën en vetten (niet-gehydroliseerd en ongehard) | ||
Stearyl alcohol | COS | ||
Vitamines | COS | ||
Xanthaangom | E415 | COS |
3.4 Proceswater
3.4.1 Definitie van proceswater en scope
Deze paragraaf beschrijft de behandeling van proceswater in productiefabriek en in de landbouw. Proceswater wordt hier gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij de voorbehandeling, de oogst en de nabewerking, de reiniging of het transport van grondstoffen of onbewerkte eindproducten uit de land- bouw. De scope en dus ook de volgende maatregelen zijn niet van toepassing op water dat in welke vorm dan ook wordt gebruikt voor de eindverwerking van producten, met name als water deel uitmaakt van het recept.
3.4.2 Toegestane maatregelen – proceswater
In principe moet proceswater van drinkwaterkwaliteit worden gebruikt zonder aanvullende behandelin- gen. Aangezien deze norm wereldwijd wordt gebruikt en drinkwater in veel regio’s moet worden bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie, zijn de volgende maatregelen toegestaan voor de behandeling van proceswater:
• Alle behandelingen met natuurlijke zuren zoals citroensapconcentraat, azijn of melkzuur zijn toe- gestaan.
• Indien een bepaalde zuurgraad van het proceswater niet anders kan worden bereikt (of vereist is) of indien de microbiologische belasting moet worden verminderd dan is behandeling met citroenzuur, appelzuur en azijnzuur is toegestaan.
• Het gebruik van gechloreerd drinkwater als proceswater is toegestaan in regio’s waar drinkwater is standaard gechloreerd. Dit is in Nederland niet van toepassing. Zie het Internationale handboek voor landen waar de kwaliteit van de beschikbare watervoorziening niet betrouwbaar is.
• Het gebruik van waterstofperoxide (H2O2) is toegestaan.
• UV-straling voor de behandeling van proceswater is toegestaan.
• Gesloten systemen hebben de voorkeur, voor recycling in gesloten systemen is ozonbehandeling of het gebruik van koperionen toegestaan.
Alle bovengenoemde maatregelen moeten zodanig worden toegepast dat de negatieve effecten van ver- vuiling worden tegengegaan. Het gebruik van water in de zin van een extra conserverende werking, pro- fylactische maatregel of om de houdbaarheid van het product te verlengen is niet toegestaan.
3.5 Transport
Het vervoeren van Demeter producten en grondstoffen per luchtvracht is in het algemeen niet toegestaan. Ontheffing kan aangevraagd worden bij de betreffende certificerende organisatie.
Voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing zijn in ieder geval:
• Schriftelijk voldoende motiveren waarom luchtvracht onvermijdelijk is.
• CO2-compensatie in minimaal dezelfde hoeveelheid.
De verantwoordelijkheid voor de aanvraag en toepassing van de ontheffing ligt bij de licentiehouder die de vlucht organiseert of laat organiseren.
4 ETIKETTERINGS- VOORWAARDEN
4.1 Toepassingsgebied
Deze etiketteringsvoorwaarden zijn van toepassing op het Demeter keurmerk en voor het gebruik van het woord Demeter en de term biodynamisch / biologisch-dynamisch bij de etikettering van producten en ingrediënten, alsmede marketingmateriaal en bijbehorende informatie (bijv. prijslijsten, documentatie van goederen, kistkaarten, dekvellen, afgesloten tassen, zakken of dozen etc). Overige biodynamische keurmerken, zoals de Demeter-bloem zijn niet van toepassing in Nederland en Vlaanderen.
Het gebruik van het keurmerk vereist een licentieovereenkomst en een certificeringscontract met Stich- ting Demeter. Over de omzet van producten die onder eigen handelsnaam, onder Xxxxxxx keurmerk (met of zonder Demeter-beeldmerk) worden verhandeld, is licentiebijdrage verschuldigd. Zaken hieromtrent worden geregeld in het Bijdragereglement.
4.2 Wettelijke vereisten
De EU regelgeving voor etikettering en aanduiding nr. 1069/2011 van voedingsmiddelen is bindend even- als (aanvullende) Nederlandse regelgeving.
Verder is de biologische regelgeving in de (EU) nr. 2018/848 en bijbehorende wettelijke regels ten aanzien van de aanduidingen op biologische producten bindend.
Iedere onderneming is verantwoordelijk voor de eigen aanduidingen ten opzichte van bovengenoemde regelgeving. Deze Demeter Voorwaarden Aanduiding omvatten of interpreteren bovengenoemde regel- gevingen niet, ze vormen een aanvulling.
4.2.1 Producten in omschakeling naar Demeter
Producten of ingrediënten die in omschakeling zijn naar Demeter, met volledige biologische status, mogen in Nederland en Vlaanderen niet worden geëtiketteerd worden met het keurmerk. Op internationaal niveau zijn hier wel richtlijnen voor. Voor handel in Demeter producten in omschakeling kan bij Stichting Demeter een ontheffing worden aangevraagd.
4.3 Het gebruik van het Demeter keurmerk
Er zijn duidelijke richtlijnen voor de grootte, de verhouding, de kleur en de plaatsing van het keurmerk. Deze richtlijnen zijn terug te vinden in de Design Manual en in de Demeter Voorwaarden van BFDI.
De volgende tekst mag op etiketten en verpakkingen worden gebruikt om Demeter in context te plaatsen:
Demeter is het kwaliteitskeurmerk voor producten van gecontroleerd biodynamische teelt.
4.3.1 Gebruik van het woord Demeter
Het woord ‘Demeter’ dient zowel op etiketten als overige uitingen altijd met hoofdletter te worden geschreven en typografie mag niet afwijkend zijn van de rest van de tekst. Andere accentueringen van het woord ‘Demeter’ (in lettertype of kleur) in de tekst zijn niet toegestaan.
4.4 Recepturen en etiketering
Alle samengestelde en alle verpakte producten dienen te worden aangemeld en geregistreerd.
Demeter producten dienen als volgt te zijn samengesteld:
• Tenminste 95% van de gebruikte ingrediënten dient gecertificeerd biologisch te zijn.
• Tenminste 90% van de gebruikte ingrediënten dient van Demeter kwaliteit te zijn.
• Bij een aandeel van tussen de 66% en 90% Demeter ingrediënten kan ontheffing worden verkregen op het minimale aandeel van 90% Demeter ingrediënten, wanneer ingrediënten niet verkrijgbaar zijn in Demeter-kwaliteit. Dit dient te worden aangetoond.
• Bij deze producten dient, op een juiste plaats op het etiket, ook vermeld te worden ‘Dit product (of productnaam) bestaat voor x% uit Demeter-ingrediënten’ of de ingrediënten dienen met % te worden aageduid (“geKWIDt”).
• Bij een aandeel van 10% tot 66% kunnen producten worden gecertificeerd, maar mag het Demeter beeldmerk niet worden gebruikt. Demeter ingrediënten mogen worden aangeduid in de ingrediën- tendeclaratie.
• Beneden de 10% Demeter aandeel mag niet worden verwezen naar de Demeter kwaliteit.
• De niet gecertificeerde grondstoffen moeten zijn toegelaten volgens de vigerende biologische Veror- dening.
De processen, additieven en hulpstoffen moeten zijn toegelaten volgens deze Demeter voorwaarden voor verwerking.
Waar Demeter grondstoffen verkrijgbaar zijn, moeten die worden gebruikt boven biologische grondstof- fen.
Waar biologische grondstoffen verkrijgbaar zijn, moeten die worden gebruikt boven niet gecertificeerde grondstoffen.
Niet gecertificeerde grondstoffen (zoals wildvruchten en zeevis) moeten voldoen aan de biologische eisen. Zeevis moet bovendien zijn voorzien van een certificering door het Marine Stewardship Council.
De grondslag voor de berekening van de percentages staat vermeld in de Begrippenlijst. Evenals de defi- nitie van verkrijgbaarheid van grondstoffen.
• Het geregistreerde keurmerksymbool - Biodynamic® - is in Nederland niet van toepassing. Internati- onale eisen voor dit keurmerk symbool zijn terug te vinden in de BFDI voorwaarden.
• Het is in Nederland niet toegestaan om op wijn- en cosmetica-etiketten naar biodynamisch te verwe- zen zonder verwijzing naar Demeter. Internationale eisen voor deze verwijzing zijn terug te vinden in de BFDI voorwaarden.
4.5 Het Demeter beeldmerk
Het Demeter beeldmerk bestaat uit drie grafische elementen: het gestileerde woord-merkbeeld, het ach- tergrondveld en de accentlijn. De verhouding van de individuele elementen, noch van het hele logo mag worden veranderd.
Indien er een wijziging komt in de regelgeving rond de aanduiding van het Demeter beeldmerk dan heeft een gebruiker van het keurmerk maximaal 3 jaar om zijn etiketten aan te passen. Stichting Demeter kan een ontheffing geven voor een langere periode als zij daar in specifieke gevallen redenen toe ziet.
Tabel 2: Grafische elementen van het Demeter-beeldmerk
Accentlijn
Gestileerd woord-merkbeeld Achtergrondveld
Demeter-beeldmerk
4.6 Plaatsing op producten
De productnaam staat onafhankelijk van het Demeter beeldmerk.
Het Demeter beeldmerk is conform de internationale Demeter Standards geplaatst aan de bovenrand van verpakkingen en etiketten, in het bovenste derde deel van het etiket of de verpakking met als doel goede herkenbaarheid aan de voorzijde in het zichtveld. Bij een andere plaatsing in het zichtveld is een schrifte- lijk akkoord van Stichting Demeter noodzakelijk.
De breedte van het logo is tenminste 20mm en maximaal 50mm. Bij zeer kleine etiketten kan een Demeter logo kleiner dan 20mm worden toegestaan. Dit ter beoordeling door de Demeter Licentie Commissie.
In ieder geval dient de naam of het merk van de licentiehouder duidelijk herkenbaar te zijn op de voor- kant van het etiket of de verpakking. Iedere Demeter productaanduiding dient te zijn geregistreerd en goedgekeurd.
4.7 Aanvullende voorwaarden voor etikettering
Voor bijenhouderijproducten, alcoholhoudende producten, cosmetica, textiel, biodynamisch zaadgoed, broederhaanproducten gelden aanvullende voorwaarden. Deze zijn terug te vinden in de BFDI voorwaar- den. Aanvullend zijn voor Nederland en Vlaanderen de volgende aanvullende voorwaarden van toepas- sing:
1. Aanduiding van brood en bakkerijproducten
Brood en bakkerijproducten zonder verpakking dienen te worden aangeduid met een ouwel, waarop de volgende zaken staan vermeld:
• Het Demeter-beeldmerk.
• De naam van de licentiehouder.
Bij de verkooppunten dient een receptuur ter inzage te liggen voor de afnemers van de producten.
2. Aanduiding van Demeter producten in een abonnement systeem
Bij een abonnement systeem kan voor het geheel van producten en verpakking (hierna het abon- nement genoemd) sprake zijn van twee situaties:
a. Het abonnement bestaat voor meer dan 90% uit Demeter producten en de verpakking wordt afgesloten. In dit geval gelden de normen voor normaal gebruik van het Demeter beeldmerk. De tas fungeert als verpakking van een samengesteld product en mag op dezelfde wijze worden voorzien van het Demeter beeldmerk.
b. Het abonnement wordt niet afgesloten en de Eko- en Demeter producten zitten los in de ver- pakking. Dit geheel vormt geen samengesteld product waarbij de normen voor aanduidingen gelden voor normaal gebruik van het Demeter beeldmerk. Eventuele bedrukking op een der- gelijke tas is een algemene reclame-uiting, eventueel met gebruik van het Demeter keurmerk.
Aanduiding van Demeter producten in een abonnement kent in dit geval twee vormen:
Normale aanduiding met het Demeter beeldmerk
Aangezien het abonnement doorgaans uit zowel Demeter-producten als biologische producten bestaat, geldt dat alle Demeter producten afzonderlijk verpakt dienen te worden en te worden voorzien van het Demeter beeldmerk. Voor ieder afzonderlijk product zijn de Demeter-voor- waarden van kracht.
Aanduiding van de Demeter producten via een Nieuwsbrief
Voor abonnementen kan de productaanduiding met het keurmerk via de Nieuwsbrief gedaan worden. De producten hoeven dan niet meer afzonderlijk te worden verpakt en aangeduid. In een bij het abonnement ingesloten Nieuwsbrief dient te worden aangegeven welke producten het abonnement bevat en wat de productiekwaliteit van ieder product is. In de Nieuwsbrief dient tevens te worden vermeld hoe hoog het gemiddeld aandeel Demeter producten op jaarbasis is. Dit gemiddelde wordt berekend op basis van de inkoopprijs. Zowel administratief als fysiek dient gecontroleerd te kunnen worden of de aanduidingen kloppen. De administratie dient hierop ingericht te zijn.
Voor aanduiding van Demeter-producten via de Nieuwsbrief is ontheffing vereist van de Deme- ter Licentie Commissie. Bij het ontheffingsverzoek dient te worden aangegeven hoe de adminis- tratie op dit punt is ingericht en hoe de aanduiding in de Nieuwsbrief zal worden gedaan.
Over het Demeter aandeel van het abonnement is omzetbijdrage verschuldigd.
3. Bijzondere vormen van Demeter aanduiding voor landbouwers
Aanduiden van Demeter producten via een algemene mededeling
Landbouwers hebben de mogelijkheid af te zien van individuele aanduiding van geregistreerde en gecertificeerde producten van het eigen bedrijf. Aanduiding kan worden gedaan door middel van een algemene mededeling in de eigen verkoopruimte (boerderijwinkel of marktkraam).
De tekst van deze algemene mededeling dient als volgt te zijn:
“Alle producten van het eigen bedrijf [bedrijfsnaam] zonder aanduidingen, zijn van Demeter kwaliteit”.
Alle verwerkte producten vallen volledig onder de Demeter productcertificering.
Niet-Demeter gecertificeerde verwerkte producten van een Demeter landbouwbedrijf Wanneer verwerkte producten van een Demeter landbouwbedrijf niet zijn gecertificeerd en ze worden zonder Demeter aanduiding op het eigen Demeter gecertificeerde bedrijf of op bijvoor- beeld een boerenmarkt verkocht, mag niet de suggestie worden gewekt dat het om Demeter pro- ducten zou gaan. Ook een verwijzing naar de biodynamische landbouw is niet toegestaan.
4. Gebruik van het Demeter beeldmerk in reclame-uitingen
Xxxxxxx licentiehouders zijn gerechtigd het Demeter beeldmerk te voeren. Het Demeter beeld- merk kan worden gebruikt om producten aan te duiden als zijnde van Demeter kwaliteit. Het Demeter beeldmerk mag ook worden gebruikt in (algemene) reclame-uitingen. Hieronder wordt onder meer verstaan: advertenties, folders, brochures, informatiemateriaal, reclamemateriaal en dergelijke.
Een zogenoemde “sleeve” om een verpakt product, of een halskraag om een fles is dusdanig ver- bonden aan het betreffende product, dat in deze gevallen geen sprake is van algemene reclame, maar van productaanduiding.
Reclame-uitingen van licentiehouders
Reclame-uitingen, specifiek voor Demeter producten of Demeter producenten
Wanneer de reclame-uitingen uitsluitend gericht zijn op Demeter producten of wanneer pro- ducenten uitsluitend Demeter producten voeren mag met Demeter beeldmerk worden geplaatst volgens de normen voor plaatsing op een productverpakking (midden bovenin, 1/3 van het zichtveld) of gelijkend hierop.
Algemene reclame-uitingen
• In algemene reclame-uitingen over producten of bedrijven die producten leveren in zowel biologische- als Demeter kwaliteit, mag het Demeter beeldmerk niet worden gebruikt zoals dit is toegestaan op een productverpakking. Het dient dan samen met het biologische keur- merk geplaatst te worden in een passende verhouding (dezelfde hoogte als het biologische logo).
• De volgende zin dient te worden toegevoegd indien de kwaliteit van een product niet altijd direct is te herkennen aan een keurmerk (bijvoorbeeld in de Horeca): “Het Demeter keurmerk op het product garandeert dat het betreffende product van gecontroleerd biodynamische kwaliteit is.”
• Zodra in reclame-uitingen de suggestie wordt gewekt dat er sprake is van Demeter producten, terwijl dit niet het geval is, heeft Stichting Demeter het recht de uitingen te laten vernietigen.
• In reclame-uitingen waarin reclame wordt gemaakt voor uitsluitend biologische producten, mag het Demeter beeldmerk niet worden gebruikt.
Algemene reclame-uitingen op losse productverpakkingen
• Op losse productverpakkingen (bijvoorbeeld broodzakken, kaaspapier) mag het Demeter beeldmerk niet worden gebruikt als op een productverpakking, tenzij gegarandeerd kan worden dat altijd uitsluitend Demeter producten worden verpakt en de verpakking wordt afgesloten.
• Het Demeter beeldmerk dient samen met het biologische keurmerk geplaatst te worden in een passende verhouding (dezelfde hoogte als het biologische logo).
• De volgende zin dient duidelijk herkenbaar op de losse verpakking geplaatst te worden: “Het Demeter keurmerk op het product garandeert dat het betreffende product van gecontroleerd biodynamische kwaliteit is.”
Algemene reclame-uitingen van niet-licentiehouders
Uitsluitend met toestemming van de Demeter Licentie Commissie is het mogelijk voor niet-li- centiehouders om het Demeter-keurmerk te gebruiken. Het kan in dergelijke gevallen gaan om algemene reclame (bijvoorbeeld reclame door winkelketens) of om algemene informatiever- strekking (bijvoorbeeld achtergrondinformatie over het keurmerk door belangenorganisaties). Het Demeter beeldmerk dient samen met het biologisch keurmerk geplaatst te worden in een passende verhouding (dezelfde hoogte als het biologische logo)
4.8 Etiketering van Productgroepen
4.8.1 Etikettering van gedistilleerde dranken
Gedistilleerde dranken mogen op dezelfde manier als Demeter wijn (zie hieronder) worden aangeduid en geëtiketteerd.
4.8.2 Etikettering van wijn
Als wijn is gemaakt van Demeter-gecertificeerde druiven en voldoet aan de BFDI-wijnnorm, dan mag dat geëtiketteerd worden met het Demeter-logo conform de algemene etiketteringsvoorwaarden maar mag overal op de voorkant, achterkant of kraag geplaatst en kan verschijnen in goud, zilver of zwart en wit (indien gewenst boven het originele kleurenschema).
Als Demeter-gecertificeerde druiven worden verwerkt door middel van een Demeter-licentie tot wijn met behulp van de EU biologische wijnnormen of normen die als gelijkwaardig worden erkend, kunnen deze worden geëtiketteerd als 'Wijn gemaakt van Demeter Grapes' of 'Wijn gemaakt van biodynamische drui- ven' onder het volgende voorwaarden:
• Het Demeterlogo mag niet worden gebruikt en er mag niet worden gesuggereerd dat de wijn Demeter gecertificeerd is.
• De vermelding van Demeter en/of biodynamisch is beperkt tot alleen het achteretiket, het gebruik van de vermelding 'Wijn gemaakt van Demeter-druiven' of 'Wijn gemaakt van biodynamische drui- ven' in hetzelfde lettertype als de rest van de tekst.
Andere verwijzingen naar de biodynamische methode van druivenproductie zijn alleen toegestaan op het etiket aan de achterkant in de hetzelfde lettertype als de rest van de tekst.
4.8.3 Etikettering van andere producten met alcoholische ingrediënten
Demeter-producten met alcoholische ingrediënten (hetzij Demeter of biologisch) waarin het
alcoholisch ingrediënt geen deel uitmaakt van de naam van het product vereist een aanvullende etiket- tering zoals "product bevat alcohol" of iets dergelijks. Etikettering als onderdeel van de ingrediëntenlijst is niet voldoende. Dit is vooral waar voor producten die normaal gesproken niet geassocieerd worden met alcoholische ingrediënten zoals snoep of bakkerij-producten.
Voor etikettering van de volgende productgroepen, zie het internationale handboek:
4.8.4 Cosmetica
4.8.5 Textiel
4.8.6 Producten uit de biodynamische veredeling
4.8.7 Etikettering van producten van legkippen en van broederhaantjes
Het etiketteren van producten van Xxxxxxx met een omschrijving als 'de broerderhaantjes zijn samen opgefokt met de leghennen' of soortgelijke formuleringen zijn alleen toegestaan als de broers van de leg- hennen zijn opgefokt op een Demeter-bedrijf.
4.8.8 Etikettering van honing en andere producten afkomstig van bijen
De etiketten en etikettering van verpakkingen van producten die voldoen aan de Demeter standaard voor het houden van bijen moet voldoen aan de algemene vereisten van de etiketteringsnorm.
Daarnaast moet op de etiketten de volgende tekst of soortgelijke bewoording worden opgenomen: “De beslissende factor in het houden bijen volgens de Demeter Standaard is de manier waarop de bijen worden verzorgd. Aangezien bijen een groot gebied hebben waarop ze foerageren, kan niet worden verwacht dat ze zich beperken tot land dat wordt beheerd volgens Demeter-normen”
4.8.9 Etikettering van cannabisproducten
Etikettering voor cannabisproducten onder het handelsmerk Demeter is mogelijk met beperkingen:
• Producten voor recreatief gebruik kunnen niet worden geëtiketteerd met het Demeter logo of andere Demeter aanduidingen.
• Producten voor medicinaal gebruik met een THC-gehalte hoger dan 0,5 % kunnen niet worden geëti- ketteerd met het Demeter logo of andere aanduiding.
• Producten met een CBD-gehalte binnen de respectievelijke wettelijke vereisten en een THC-gehalte minder dan 0,5% kunnen wel worden aangeduid met Demeter. Dit betreft zowel de labeling van de grondstof in de vorm van gedroogde bloesems en verwerkte producten zoals cosmetica en oliën, mits wordt voldaan aan de verwerkingsstandaard (zie de Internationale BFDI standaard) en alle andere wettelijke vereisten die met deze producten kunnen samenhangen.
5 ONGEDIERTEBESTRIJDING EN REINIGING VAN OPSLAG- EN
PRODUCTIERUIMTEN
5.1 Inleiding
Zowel de ongediertebestrijding als het gebruik van reinigingsmiddelen in verwerkingsapparatuur en productie-units is maar beperkt geregeld door de biologische wetgeving. Om deze reden is het volgende slechts gericht op een uitsluiting van ongewenste methoden en middelen op beide gebieden.
De operationele optimalisatie van het reinigings- en afvalbeheer, en de ongediertebestrijding vanuit eco- logisch oogpunt, met minimale effecten op Demeter-producten en het milieu, is de centrale verantwoor- delijkheid van xxxx Xxxxxxx-licentiehouder.
5.2 Toepassingsgebied
Deze richtlijn geldt voor alle licentiehouders, dus ook handelaren en boeren, en alle binnen- en buiten- ruimtes van het bedrijf.
5.3 Preventie
Zowel bij ongediertebestrijding als bij het gebruik van reinigingsmiddelen dienen preventieve maatre- gelen en een goede industriële hygiëne altijd prioriteit te hebben. Er is een aantoonbaar in de praktijk functionerend HACCP systeem aanwezig.
5.4 Ongediertebestrijding
De volgende maatregelen mogen worden toegepast in opslagruimten zonder productcontact:
• Vallen (zonder gif, zoals feromoonvallen, klapvallen, catch-alls, vangbakken, vallen met aas, UV-val- len, vallen met alcohol, kleverig papier, inerte atmosfeer).
• Bloedstollingsmiddelen voor knaagdieren (anti-coagulanten) in pastavormig lokaas in beveiligde, afsluitbare en stevige lokaasboxen (om wegslepen te verhinderen).
• Natuurlijke oliën met een afstotende werking (citrus, lijnzaad, dierlijke oliën [dierlijke oliën alleen te gebruiken in ruimten waar geen levensmiddelen opgeslagen zijn).
• Ultrageluidsapparatuur.
• Parasitaire of roofinsecten (bijv. Lariophagus).
• Diatomeeënaarde (kiezelgoer).
• Pyrethrum (zonder Piperonylbutoxide). Een ontheffing kan worden verleent indien PBO aanwezig is in materialen die wettelijk verplicht zijn om te worden gebruikt.
• Bacillus thuringiensis.
DEMETER VOORWAARDEN 43
De volgende maatregelen kunnen zowel in magazijnen als in direct contact met grondstoffen en producten worden toegepast:
• Wassen met water of stoom.
• Zeven of blazen.
• Zuigen.
• Lucht compressie.
• Thermische maatregelen (koelen, snelvriezen, verwarmen).
• Behandeling met inert gas, bijv. met stikstof of CO2.
Bij uitbesteding van ongedierte dient de licentiehouder een contract te hebben met het ongediertebestrij- dingsbedrijf waarin wordt bevestigd dat het bedrijf aan deze voorwaarden zal voldoen. Bij eigen gebruik dient protocol, logboek en up-to-date kennis aantoonbaar te zijn.
Indien deze maatregelen niet voldoende zijn en het gebruik van andere chemische of biotechnische mid- delen vereist is (zoals bij plaaguitbraak) dient vooraf goedkeuring bij Stichting Demeter te worden aange- vraagd voor gebruik in lege ruimten.
5.5 Reinigingsmiddelen
Voor scThoonmaakmiddelen geldt in algemene zin dat er gekozen moet worden voor de meest milieuvriendelijke middelen waarbij wordt aanbevolen:
• Kalium- en natriumzeep.
• Kalkmelk.
• Kalk.
• Ongebluste kalk.
• Natriumhydroxide (NaOH, natronloog).
• Geïoniseerd water.
• Kaliumhydroxide (kaliloog, KOH.
• Waterstofperoxide.
• Natuurlijke plantenextracten.
• Citroenzuur, perazijnzuur, mierenzuur, melkzuur, oxaalzuur en azijnzuur.
• Alcohol.
• Salpeterzuur (melkinstallaties).
• Fosforzuur (melkinstallaties).
• Natriumcarbonaat (soda).
• Ozon.
• Zwavel.
Middelen met de volgende werkzame bestanddelen zijn niet toegestaan:
• QAC (quaternaire ammoniumverbindingen).
• Actief chloor (Stichting Demeter kan een ontheffing verlenen bij vleesverwerking).
• Complexvormers/chelatiemiddelen en zouten daarvan.
• Formaldehyde.
6 LANDBOUW
6.1 Akkerbouw en plantaardige productie
“Bemesten betekent de bodem verlevendigen.” Deze uitspraak leidt ons naar een methode van vruchtbaarheidsopbouw die zijn oorsprong heeß in de verbindingen tussen de levenssferen van plant en dier. In ieder bemestingsprogramma is het juiste gebruik van de biodynamische preparaten van essentieel belang.
6.1.1 Toepassingsgebied
Akkerbouw en plantaardige productie omvat alle landbouwgewassen en -planten, inclusief meerjarige en sierplanten, die normaliter worden geteeld op biologisch beheerde bedrijven.
6.1.2 Zaad en plantgoed
6.1.2.1 Algemene principes – Zaad en plantgoed
Zaden, plantgoed en plantaardig materiaal van genetisch gemodificeerde rassen (GGO’s), inclusief pro- toplasma- en cytoplasmafusietechnieken, mogen niet worden vermeerderd of ingezaaid binnen Deme- ter-bedrijven. Een overzicht van kolen en witlof die zijn geproduceerd zonder gebruik van cytoplasmati- sche mannelijke steriliteit is te vinden als CMS positive list 2023 op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx
Het gebruik van zaad, plantgoed en plantmateriaal geproduceerd door middel van nieuwe gewasverede- lingstechnieken (NPBT’s) is verboden bij de productie binnen een Demeter-bedrijf.
Dit omvat alle nieuwe gewasveredelingstechnieken (NPBT’s) die door IFOAM EU worden beschouwd als genetische modificatietechnieken die leiden tot GGO’s volgens de bestaande wettelijke EU-definitie. Dit zijn:
• Mutagenese met behulp van oligonucleotiden (ODM).
• Zinkvingernucleasetechnologie typen I t/m III (ZFN-I, ZFN-II, ZFN-III, ZFN-III).
• CRISPR/Cas.
• Meganucleases.
• Cisgenese.
• Enten op een transgene onderstam.
• Agro-infiltratie.
• RNA-afhankelijke DNA-methylering (RdDM).
• Terugfokken.
• Synthetische genomica.
Zaaizaad, teeltmateriaal en plantmateriaal dienen bij voorkeur afkomstig te zijn uit de biodynamische landbouw, of anders uit de biologische landbouw, als er geen biodynamisch materiaal verkrijgbaar is.
Het gebruik van plantenzaden die met laagenergetische elektronen behandeld zijn is verboden als er een alternatieve behandeling volgens deze voorwaarden beschikbaar is.
6.1.2.2 Zaden en pootaardappelen
Indien teeltmateriaal niet verkrijgbaar is in biodynamische of biologische kwaliteit, mag teeltmateriaal van gangbare oorsprong worden gebruikt na goedkeuring (APP 1: zie Bijlage 7). Deze ontheffing mag niet
worden verleend voor groentezaden en jonge planten bestemd voor de teelt van groenten en planten met een korte rijpings- en verkooptijd (bijv. sla).
Wanneer geen biologisch zaaizaad beschikbaar is, mag niet-ontsmet gangbaar zaaizaad worden gebruikt indien toegestaan door SKAL. Controleer beschikbaarheid op xxx.xxxxxxxxxxx.xx.
6.1.2.3 Teeltmateriaal voor bomen en meerjarige gewassen
Als teeltmateriaal voor bomen en meerjarige gewassen niet verkrijgbaar is in biodynamische of biologi- sche kwaliteit, dan mag na goedkeuring teeltmateriaal van gangbare oorsprong worden gebruikt (APP 1: zie Bijlage 7). Behandeling na de oogst met chemische synthetische bestrijdingsmiddelen (bijv. ontsmet- tingsmiddelen) is niet toegestaan.
De invoer van maximaal twee bomen per jaar per boerenbedrijf is vrijgesteld.
6.1.3 Bemesting - Algemeen
Een van de voornaamste doelstellingen van biodynamische landbouw is het tot leven brengen van de bodem. Dit betekent het onderhouden en verhogen van de natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem door gepaste maatregelen in teelt, veehouderij en bemesting. Het hoofddoel van bemesting is om humus op te bouwen en daarbij bodemvruchtbaarheid te verhogen, waardoor planten worden gevoed. Niet om de plant direct te bemesten. Om deze redenen zijn de mest(stoffen) en compost van het eigen boerenbedrijf van groot belang in biodynamische landbouw.
De opslag van alle meststoffen moet op een adequate manier gebeuren, zodat verlies van voedingsstof- fen wordt geminimaliseerd en zodat ongecontroleerde verspreiding in de directe omgeving van de opslag wordt voorkomen.
De basis van bemesting voor alle typen boerenbedrijven is compost en vaste mest, geprepareerd met de compostpreparaten. Op extensief beheerde weiden kan Stichting Demeter een bemestingsregime goed- keuren zonder compost, als de compostpreparaten jaarlijks al het land door middel van alternatieve pro- cessen bereiken (bijv. door het koevlatten preparaat). Voor details zie paragraaf 6.2. Biodynamische pre- paraten.
De volgende paragrafen behandelen de minimale bemestingsvoorwaarden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende typen boerenbedrijven:
• Tuinderijen/tuinbouw.
• Meerjarige gewassen/boomgaarden.
• Akkerbouw incl. groenteteelt.
En de verschillende typen bemesting:
• Boerderijmest (zoals vaste mest, compost, vloeibare meststoffen van planten - zie bijlage 4/1.).
• Geimporteerde boerderijmest (zoals stalmest, maar ingebracht van andere biodynamische, biologi- sche of niet-biologische boerenbedrijven - zie bijlage 4/1. en 2.).
• Gerecylclede mest (zoals gecomposteerd gemeentelijk groenafval of substraat van biogas extractie - zie bijlage 4/1. en 2.).
• Commerciële meststoffen (organisch en mineraal - zie bijlage 4/2. en 3.).
Hieronder volgen de internationale minimum voorwaarden. Nationale certificeringskantoren worden aangemoedigd om aanvullende voorwaarden te ontwikkelen die rekening houden met regionale omstan- digheden, traditionele landbouwmethodes en -systemen.
6.1.3.1 Bemesting - hoeveelheden, typen boerenbedrijven en bronnen
In verband met nutriëntenvoorziening aangepast aan de locatie en type bedrijf, is de balans tussen de vraag en het aanbod van nutriënten in wezen doorslaggevend.
Stikstofaanvoer via groenbemesters wordt niet meegenomen in een stikstofbalans.
De stikstoftoevoer wordt hier als oriëntatiewaarde gebruikt, de volgende waarden zijn verplicht gesteld in het kader van de inspectie en certificering met een foutmarge van 5%.
Om de stikstof- en fosforbalans niet onnodig ingewikkeld te maken, vooral voor kleine bedrijven, wordt alleen het aandeel aan commerciële organische meststoffen meeberekend voor de fosfortoevoer (in tegenstelling tot de stikstoftoevoer).
• Akkerbouw en tuinbouw - De totale hoeveelheid toegediende stikstof en fosfor van alle soorten gebruikte meststoffen mogen samen niet hoger zijn dan de hoeveelheid die door die dieren zou worden geproduceerd die de boerderij zou kunnen onderhouden met eigen voederproductie. Dit komt overeen met een stikstoftoevoer van maximaal 112 kg N/ha/jaar (als oriëntatie 43 kg P/ha/jaar) op basis van de totale oppervlakte van de boerderij. Als eigen stalmest (eigen mest of mest uit een voedermestcoöperatie) niet voldoende is om de stikstofvraag te dekken, kunnen andere meststoffen geïmporteerd worden. Hierbij dient met het volgende rekening gehouden te worden:
• Beperkingen op geïmporteerde stalmest van niet-biologische bronnen en rekening houden met het algemene regime.
• Beperkingen op gerecyclede mest.
• Commerciële organische meststoffen moeten minder zijn dan 40 kg/N/ha/jaar op basis van de totaleoppervlakte van de boerderij, en de hoeveelheid stikstof uit commerciële organische mest- stoffen moet lager zijn dan de hoeveelheid stikstof uit geïmporteerde stalmest, groenbemesters en gerecyclede mest.
• Meerjarige gewassen - De totale hoeveelheid toegediende stikstof van alle gebruikte soorten mest- stoffen mag niet meer zijn dan 96 kg N/ha/jaar in het algemeen, 50 kg N/ha/jaar voor wijnbouw (bere- kend als gemiddelde over drie jaar) en 170 kg N/ha/jaar voor meerjarige planten in de (sub)tropen - op basis van het totale areaal van de boerderij. Indien eigen stalmest niet voldoende is om de stikstofbe- hoefte te dekken, mogen andere meststoffen geïmporteerd worden. Hierbij dient met het volgende rekening gehouden te worden:
• Beperkingen op geïmporteerde stalmest van niet-biologische bronnen en rekening houden met het algemene regime.
• Beperkingen op gerecyclede mest.
• Commerciële organische meststoffen moeten minder zijn dan 40 kg N/ha/jaar op basis van de totale oppervlakte van de boerderij, en de hoeveelheid stikstof uit commerciële organische mest- stoffen moet lager zijn dan de hoeveelheid stikstof uit eigen stalmest, geïmporteerde stalmest, groenbemesters en gerecyclede mest.
De maximale bemesting betreft het totaal van alle plantaardige-, dierlijke-, en hulpmeststoffen. Indien de afvoer van stikstof hoger is dan 112 kg N/ha, mogen tuinbouwbedrijven kleiner dan 40 ha tot maximaal 170 kg N/ha aanvoeren. Het tekort dient te worden onderbouwd met een stikstofbalans die door Stichting Demeter moet worden goedgekeurd door middel van een ont- heffing.
Meststoffen zijn van gecertificeerd biologische of Demeter kwaliteit. Er wordt een basisbemes- ting gegeven voor voeding van de bodem (gecomposteerd plantaardig materiaal, of dierlijke mest) van meststoffen van kwaliteit 1 (zie Begrippenlijst en Appendix 4). Aanvullend mag mest worden gebruikt van kwaliteit 2 en of kwaliteit 3 zonder afkomstig te zijn van GMO bronnen volgens de volgende norm:
Tabel 3: Norm op mestkwaliteit
Kwaliteit | Voorbeelden | Aandeel (obv kg N) |
1 | Vaste, gecomposteerde biologische mest of compost | Minimaal 60% |
2 | Biologische drijfmest | Maximaal 40% of 45kg N/ha |
3 | Plantaardige hulpmeststoffen of digestaat van 100% biologische ingrediënten (mest & plantaardige grondstoffen) | Maximaal 20% of 22kg N/ha |
Voor fruitteeltbedrijven met groenstroken met stikstofbinders geldt de eis ‘minimaal 60% mest van kwaliteit 1’ niet.
Indien compost wordt aangekocht dient deze van betrouwbare kwaliteit te zijn. Bij voorkeur met de kwaliteitsgarantie Keurcompost.
Gewasresten worden bij voorkeur op het eigen bedrijf gecomposteerd, uitwisseling in een samenwerking met een veehouder in ruil voor mest is toegestaan.
Bij de berekening van de hoeveelheid N wordt uitgegaan van de forfaitaire waarden zoals gege- ven in de verordening voor biologische landbouwproducten (die hoger liggen dan de internationale mestexcretie, bijv. 89 resp 96kg N voor een melkkoe in plaats van 80 kg N) en wordt geen 30% korting gegeven via de omrekening naar mesteenheden (via 'tabel 4a dierge- bonden normen biologisch van de algemene Nederlandse mestwetgeving).
Eventueel mogen afwijkende mestexcreties worden aangehouden. Onderbouwing hiervoor dient te worden aangetoond met de kringloopwijzer voor melkveehouderij of op basis van ureum gehaltes in melk in combinatie met het melkproductie niveau van de koeien
(via ‘tabel 6 stikstof- en fosfaatproductie per koe’ van de algemene Nederlandse mestwetgeving).
Alle aangevoerde meststoffen dienen te worden opgegeven in de jaarlijkse controledocumenten. In sommige gevallen dient een residutest te worden overlegd (bijvoorbeeld bij aangekochte com- post). Nieuwe meststoffen, of meststoffen die niet in appendix 4 worden genoemd, mogen alleen worden uitgetest na goedkeuring van de Demeter Licentie Commissie.
Tabel 4: Maximale hoeveelheid mest en meststoffen
Boerderijtype | Max. stikstof/ha/jaar | Specificaties | Max. hoeveelheid stikstof en fosfor toedient uit commerciële organische meststoffen |
Landbouw | 112 kg N/ha | 20% | |
Tuinbouw | 112 kg N/ha | Tot 170 kg N met onthef- fing indien noodzaak kan worden aangetoond | 20% |
Kas (gespecialiseerd) | Geen limiet | Stikstofbalans | 80 kg N/ha gemiddeld voor de groentegewassen in wis- selteelt |
Boomgaarden | 96 kg N/ha als voorwaarde | Tot 170 kg N/ha voor tro- pische en subtropische gewassen | 20% |
Wijnbouw | 150 kg N/ha/3 jaar | 20% |
De maximale hoeveelheid commerciele organische meststoffen is in Nederland lager dan inter- nationaal (want max. 20%).
6.1.4 Plantverzorging en gewasbescherming
Elk ingrediënt voor een gewasbeschermingsmiddel dient in Bijlage 5 vermeld te zijn. Bij de aankoop van commerciële middelen dient erop te worden toegezien dat ze vrij zijn van de in deze voorwaarden verbo- den bestanddelen en niet geproduceerd zijn uit genetisch gemodificeerde grondstof noch met behulp van genetisch gemodificeerde organismen, noch zelf genetisch gemodificeerde organismen zijn.
Een belangrijk instrument in de gewasbescherming is een passende vruchtwisseling. Maximaal 50% van het bouwplan mag uit rooivruchten bestaan. Onder rooivruchten worden alle gewassen verstaan waarvan de wortel, dan wel ondergrondse plantdelen, worden geoogst voor productie/ consumptie.
Tevens geldt een gepaste inzet van groenbemesters. Minimaal 30% van het areaal moet met groenbemesters worden ingezaaid. Hetzij als hoofdteelt, hetzij als nateelt.
Een gewas rotatie van 1 op 6 wordt aanbevolen, waarbij met name ziektegevoelige gewassen of gewassen die veel van de grond vragen in een ruime rotatie geteeld moeten worden. Het wordt ook aanbevolen om niet te grote stukken van één gewas te telen.
Elk gebruik van een materiaal dat volgens deze voorwaarden niet is toegestaan, leidt tot decertificatie van het boerenbedrijf, of in ieder geval van de behandelde gewassen en percelen.
6.1.5 Vruchtwisseling
Voor alle bedrijfstypen moet de vruchtwisseling op een specifiek veld gediversifieerd zijn, aangepast aan de lokale omstandigheden, en waar mogelijk moeten groenbemesters toegevoegd worden. De vruchtwis- seling dient minimaal drie verschillende gewassen te omvatten, behorend tot ten minste twee verschil-
lende botanische families. De rotatie zal minimaal 20% bodemvruchtbaarheid bevorderende planten bevatten, bij voorkeur peulvruchten.
Ongeveer 1/3 van de vruchtwisseling in tuinderijen moet groenbemester en/of voederproductie zijn. Deze eis geldt niet voor bedrijven kleiner dan 2 ha (groenteproductie). Door het ontbreken van een eenduidige definitie van groenbemester in het kader van deze norm is de classificatie de verantwoordelijkheid van Stichting Demeter, afhankelijk van de klimatologische omstandigheden en de regionale praktijk.
Vruchtwisseling in gespecialiseerde kassen zie paragraaf 6.1.6.5.
6.1.6 Tuinbouw en vollegrondsgroenten
• Bedrijven van meer dan 40 ha met hoofdzakelijk groenteteelt worden niet beschouwd als tuinbouw- bedrijven. Daarom is de eis om herkauwers of paardachtigen te hebben van toepassing.
• De bodem mag niet het hele jaar door vegetatievrij worden gehouden. Grondbedekking is toegestaan (zie 6.1.5.4.).
6.1.6.1 Meststoffen, bodem en potgrond
De voorschriften in paragraaf 6.1.3.1. - Meststoffen - zijn van toepassing. Overige eisen zijn:
• Teelaarde en potgrond dienen zo mogelijk te worden geproduceerd uit een mengsel van grondstoffen van het boerenbedrijf. Ten minste 25% van het volume van dergelijke grondstoffen dient te bestaan uit geprepareerde compost van plantaardig materiaal of dierlijke mest.
• Commerciële potgrond mag gebruikt worden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• Alle commerciële potgrond moet goedgekeurd zijn voor biologische landbouw.
• De commerciële potgrond moet afkomstig zijn van bedrijven die minimaal 25% geprepareerde compost gebruiken. Als alternatief kan 25% geprepareerde compost worden toegevoegd op de boerderij zelf.
• Om het gebruik van turf vrije potgrond te stimuleren mogen deze zonder extra geprepareerde compost gebruikt worden. De preparaten moeten na het zaaien/planten worden aangebracht.
• Andere potgronden, indien goedgekeurd voor biologische landbouw, zijn alleen toegestaan met goed- keuring van Stichting Demeter. Plantaardig materiaal voor compostering, en afgewerkte compost gemaakt van schors, bladeren, houtkrullen, etc. die afkomstig zijn van gemeenschappelijke gebie- den, mogen worden gebruikt als met een residutest wordt aangetoond dat deze schoon genoeg zijn.
• Turf is alleen toegestaan als bestanddeel van zaaibedden voor plantopkweek en potgrond. Het aan- deel turf dient zo laag mogelijk te worden gehouden en mag niet hoger zijn dan 75%. Het gebruik van synthetische bodemverbeteraars is niet toegestaan. Alle meststoffen dienen te voldoen aan de eisen van deze voorwaarden (zie Bijlage 4).
• Potgrond en groeisubstraten mogen gesteriliseerd worden met stoom. Na sterilisatie dienen de biody- namische compostpreparaten, vloeibare compostextracten, het hoornmestpreparaat of het koeflat- tenpreparaat direct te worden gebruikt om microbiële herkolonisatie van de grond te begeleiden.
6.1.6.2 Teelttechnieken
Bodemloze teelttechnieken (hydrocultuur, dunne grondlaag, etc.), teelt van gewassen op inerte substraten (bijv. lavagranulaat) en containerteelt zijn niet toegestaan. Dunne grondlaagtechnieken (met uitzonde- ring van tuinkers en kiemen die op een basis worden geteeld die samen met de kiemen wordt verkocht) zijn niet toegestaan.
Witlofpennen dienen in de grond te worden getrokken. Bij gebruik van watertechnieken mag het water geen additieven bevatten; dit is verboden in deze voorwaarden. Indien water-trektechnieken worden gebruikt, dient dit te worden vermeld op het etiket.
6.1.6.3 Plantverzorging en gewasbescherming
De voorschriften in paragraaf 6.1.4. - Plantverzorging en gewasbescherming - zijn van toepassing.
De productie onder doek of folie, met name kunststof dat de bodem bedekt, dient tot een minimum te worden beperkt. Geperforeerde materialen die geschikt zijn voor hergebruik hebben de voorkeur.
6.1.6.4 Onkruidbestrijding
De vruchtwisseling, de bodembewerking en de teelt zijn van doorslaggevend belang voor de onkruidbe- strijding. Mechanische maatregelen hebben de voorkeur boven thermische technieken. Het stomen van de grond in het veld is niet toegestaan.
De bodem mag niet het hele jaar door vegetatievrij worden gehouden. Mulchen met organisch materiaal van agrarische oorsprong (van de boerderij of ingevoerd van buitenaf, zoals stro, houtsnippers, bladeren, wol, jute papier) is toegestaan.
Industrieel mulchmateriaal kan alleen worden gebruikt in gewassen met een hoge onkruiddruk, of om zeer hoge verdamping te stoppen ten behoeve van waterbehoud. Vóór het mulchen moet het koehoorn- preparaat worden aangebracht.
Het gebruik van industrieel mulchmateriaal is beperkt onder de volgende voorwaarden:
• Materiaal gemaakt van kunststof op basis van minerale olie, regeneratieve grondstoffen, of combi- naties daarvan zijn niet toegestaan. Zelf niet oxo-biologisch afbreekbare kunststoffen.
• Grondbedekking van biologisch afbreekbare materialen is nu nog toegestaan, maar wordt vanaf 2027 verboden.
Indien andere materialen worden gebruikt, moeten deze meerdere jaren herbruikbaar zijn (anti-wortel- doek) of lokaal gerecycled worden.
6.1.6.5 Productie onder glas of kunststof
In het hiernavolgende wordt hoofdzakelijk de term "kas" gebruikt, daar wordt ook teelt onder plastic of folie mee bedoeld.
De Voorwaarden maken onderscheid tussen kassen als onderdeel van een tuinbouwbedrijf of gespeciali- seerde bedekte teelt. Het onderscheid is gebaseerd op de mate van bemesting. Voor kassen als onderdeel van een bedrijf, zijn de respectievelijke maximumgrenzen van het betreffende bedrijfstype van toepas- sing (6.1.3. Bemesting). In dit geval hoeft het bemestingslimiet niet berekent te worden voor de geïsoleerde kas, maar voor de gehele bedrijfsvoering.
Tabel 5: Voorwaarden glastuinbouw
Categorie Kas als onderdeel van een tuinbouwbedrijf Gespecialiseerde kasteelt | ||
Veehouderij | ||
Worden geclassificeerd als onderdeel van een tuinbouw- (of akkerbouw) bedrijf, dus de algemene vereisten voor de gehele onderneming is van toepassing in overeenstemming met 6.3.2. en 6.3.3. | De algemene eisen over veeteelt zijn van toepassing in overeenstemming met 6.3.2. en 6.3.3. | |
Bemesting (van het beteelde areaal, voor potgrond zie 6.1.6.1.) | ||
Hoeveelheid stikstof - algemeen | De algemene berekening voor tuin- bouw (112 kg N/ha/jaar) geldt. Indien de afvoer van stikstof hoger is kan een onderbouwde ontheffing aangevraagd worden tot maximaal 170 kg N/ha/ jaar. Hogere behoefte in de kassen kan gecompenseerd worden met lagere aanvoer op land dat niet onder glas of plastic ligt. | Geen limiet |
Hoeveelheid commerciële organische meststoffen | 20% | 80 kg N/ha/jaar met de respectievelijke beperkingen genoemd onder 6.1.3.1. |
Hoeveelheid eigen mest | Zie tuinbouw in het algemeen | |
Hoeveelheid aangevoerde mest | Zie tuinbouw in het algemeen | Minstens tweederde van de resterende stikstofbehoefte na aftrek van eigen stalmest) moet zijn bedekt met compost en vaste mest. Het aandeel compost en vaste mest kan worden verlaagd door Stichting Demeter als het gevaar van overbemesting met macronutriënten wordt bewezen. |
Stikstofbalans (om hogere behoefte te onderbouwen) | Vereist bij bemesting boven 112 kg N/ ha/jaar | Vereist - gebaseerd op verwachte opbrengst, totale invoer van kg N is gelijk aan totaal afvoer van kg N met een marge van 5 %, of een alternatieve ana- lyse met betrekking tot humusopbouw van minimaal 1,5 % / jaar |
Categorie Kas als onderdeel van een tuinbouwbedrijf Gespecialiseerde kasteelt | ||
Vruchtwisseling | ||
Groenbemesters | Het areaal onder glas of plastic moet geïntegreerd worden in de mestbere- kening voor tuinbouw (ongeveer 1/3 van de vruchtwisseling – 6.1.5.), maar de groenbemesters hoeven niet per se geteeld te worden in de kas | Het bedrijf moet drie aspecten volgen in de vruchtwisseling: • Groenbemesters tijdens of tussen de cash crops (ongeveer 1/3 van de vruchtwisseling) • Een rotatie van cash crops door de jaren heen • Meerdere variëteiten of gewassen parallel aanwezig tijdens het groei- seizoen |
Zie tuinbouw in het algemeen | ||
Preparaatgebruik | ||
Koehoorn | De algemene voorwaarden (6.2.) zijn van toepassing | Vóór het zaaien en vóór het planten van elke teelt |
Hoornkiezel | De algemene voorwaarden (6.2.) zijn van toepassing | Éénmaal voor transplantatie, éénmaal tijdens de vegetatieperiode, éénmaal tij- dens de rijpingsperiode van elke teelt |
Compostpreparaten | Voor alle organische mest zijn de algemene voorwaarden (6.2.) van toepassing | |
Technische vereisten | ||
Verwarming | Verwarming van kassen op basis van fossiele bronnen is niet meer toegestaan vanaf 0000* | |
Xxxxx bescherming | Voor vorstbescherming (tot 5 °C) kunnen fossiele energiebronnen worden gebruikt | |
Verrijking met CO2 | Niet toegestaan | Systematisch het hele jaar door ver- rijken is niet toegestaan, voor gerichte verrijking om het CO2-aanbod tijdens groeiperiodes met tekorten te optima- liseren van (bijv. herfst), kan Stichting Demeter een ontheffing verlenen. (APP 1E: Bijlage 7) |
Assimilatie Verlichting | Toegestaan voor zaailingen, kruiden, moederplanten en siergewassen | |
Mulch materiaal | • Organisch mulchmateriaal is toegestaan • Biologisch afbreekbaar en oxo-biologisch afbreekbaar materiaal is niet toege- staan • Kunststof mulchmateriaal is alleen toegestaan als het herbruikbaar is voor ten minimaal 5 jaar | |
Sterilisatie | Niet toegestaan (let op uitzonderingen voor potgrond en substraatteelt / 6.1.5.1./ APP 1 C: Bijlage 7) |
Categorie Kas als onderdeel van een tuinbouwbedrijf Gespecialiseerde kasteelt | ||
Solarisatie / Biofumigatie | Bio-Solarisatie als mix van solarisatie (warmteontwikkeling door vochtige grond bedekken onder een transparante film) en bio-fumigatie (toevoeging van verse organische stof aan de bodem) met als doel reductie nematodendruk en compos- tering van gewasresten, kan worden toegestaan door Stichting Demeter op basis van ontheffing onder de volgende voorwaarden: • Onmiddellijke toepassing van koehoornpreparaat en koeflattenpreparaat na gebruik van de methode • Alleen in combinatie met een teeltwisselconcept • Kan op zijn vroegst met tussenpozen van drie jaar opnieuw worden aange- vraagd (APP 1 B, zie bijlage 7) | |
Water beheer | Regenwateropvang uit glazen kassen is verplicht, glazen kassen kleiner dan 50 m2 en plastic tunnels zijn uitgesloten van deze vereiste | |
Biodiversiteit | ||
Biodiversiteit | Het gebied onder glas en plastic moet geïntegreerd worden in het gehele biodiversiteitsconcept van de boerde- rij (6.1.8.3. Biodiversiteit) | De boerderij moet voldoen aan de eisen van paragraaf 6.1.8.3., maar met 20 % biodiversiteit reserve** in plaats van 10 %. De biodiversiteitsreserve moet het gebied onder glas of plastic omvatten. Compensatie gebaseerd op het terrein buiten de kas is niet mogelijk. Er moet speciale aandacht worden besteed aan groenbemesters tijdens de groeiseizoen, bloeiende stroken en zaadvaste rassen |
* Deze voorwaarden zijn vanaf 2028 van toepassing op de huidige gecertificeerde boerderijen.
Voor bedrijven in omschakeling vanaf de landelijke implementatie van deze norm.
** Voor deze eis kan Stichting Demeter bestaande licentiehouders een overgangsregeling verlenen voor een periode van vijf jaar tot 2027. Voor bedrijven in omschakeling zijn deze voorwaarden al van toepassing vanaf 2021.
Er dient een energieplan te worden goedgekeurd door de Demeter Licentie Commissie. Dit plan dient elke drie jaar te worden geëvalueerd en eventueel bijgesteld. Bij elektriciteitsgebruik is groene stroom verplicht.
Na stomen kan de eerste oogst niet als Demeter worden afgezet en dient gedurende tenminste vier jaren een vruchtwisseling te worden gehanteerd van 1:4 of ruimer.
Kunstmatig licht is slechts toegestaan bij de opkweek van plantmateriaal. CO2-bemesting is slechts toegestaan indien de CO2 een restproduct is.
6.1.6.6 Kiemen en scheuten
Voor de productie van kiemen en scheuten dient gebruik te worden gemaakt van zaden, wortels en wortel- stokken die biodynamisch zijn vermeerderd. Materiaal van gangbare oorsprong is niet toegestaan.
Het water dat voor de productie van kiemen en scheuten wordt gebruikt, dient van drinkwaterkwaliteit te zijn. Indien gebruikt, dienen alle substraten en dragers te voldoen aan de eisen van deze voorwaarden.
6.1.7 Meerjarige gewassen (fruitteelt en wijnbouw)
De bodem mag niet het hele jaar door vrij van vegetatie of natuurlijke begroeiing worden gehouden. Het oprichtingsjaar kan zo nodig een uitzondering vormen op deze regel (APP 2: zie Bijlage 7).
De boomstroken mogen eventueel wel (een deel van het jaar) worden vrijgehouden van begroeiing.
De in Bijlage 4 genoemde meststoffen mogen ook worden gebruikt voor bladbemesting (indien vermeld na ontheffing door de Demeter Licentie Commissie).
In appelopstanden mag koper uitsluitend worden gebruikt tot 15 juni volgens Bijlage 4. In perenopstanden mag koper uitsluitend worden gebruikt tot 15 juli volgens Bijlage 4.
6.1.7.1 Steunpalen
In verband met milieuschade, mag voor steunplanen in gematigde klimaat geen tropisch of subtropisch hout worden gebruikt. De tropische grassen, bamboe en pitriet, mogen worden gebruikt.
Stichting Demeter kan ontheffing verlenen om FSC-gecertificeerd tropisch hardhout te gebrui- ken als steunpaal.
Gebruik van nieuwe geïmpregneerde palen is niet toegestaan. Hergebruik van eigen geïmpreg- neerde palen is wel toegestaan. Nieuwe palen kunnen zo nodig volgens een milieuvriendelijk procedé worden verduurzaamd. De milieuvriendelijkheid dient te worden aangetoond.
6.1.8 Paddenstoelen
In Nederland worden tot dusver geen Demeter paddenstoelen geteeld. Internationale normen zijn op te vragen bij Stichting Demeter.
6.1.9 Biodiversiteit en milieu
6.1.9.1 Het kappen van ongerept regenwoud
Het kappen van ongerept regenwoud voor agrarisch gebruik is verboden. Ook andere waardevolle natuur- gebieden dienen te worden beschermd.
6.1.9.2 Irrigatiewater1
6.1.9.2.1 Irrigatiewater - algemeen
Irrigatie moet zo worden gepland dat de hoeveelheid water en/of de frequentie van toepassing niet leidt tot bodemdegradatie (vb. verzilting, erosie). Alle grond- of oppervlaktewater onttrekkingen moeten de vereiste officiële goedkeuring hebben. Het gebruik van fossiel water of het gebruik van niet-hernieuwbare
1 Voorwaarde wordt van kracht per 2024
waterbronnen is niet toegestaan. Stichting Demeter kan een ontheffing verlenen. De ontheffing moet een gedetailleerd plan bevatten waarin
1. de impact van het gebruik wordt beoordeeld en
2. een waterbeheer plan volgens paragraaf 6.1.9.3.3. is opgenomen (APP 5: Bijlage 7).
6.1.9.2.2 Irrigatiewater – kwaliteit en behandeling
Het water mag niet verontreinigd zijn met residuen van bestrijdingsmiddelen, ziekteverwekkende bac- teriën of parasieten, of het eindproduct op enige wijze besmetten. Als oppervlaktewater wordt gebruikt voor professionele irrigatie moet de waterkwaliteit gecontroleerd worden door middel van regelmatige analyses. Speciale aandacht moet worden besteed aan het gebruik van oppervlaktewater waarvan in het zijriviergebied niet-biologische landbouw of industrie wordt bedreven.
• Filtersystemen hebben de voorkeur voor waterbehandeling.
• Het gebruik van chloorwater als irrigatiewater is toegestaan in gebieden waar water standaard gechloreerd is.
• UV-straling en ozonbehandeling van irrigatiewater is toegestaan.
• Elke andere behandeling zoals extra chlorering moet worden goedgekeurd met een ontheffing van Stichting Demeter. (APP 5 A: bijlage 7)
6.1.9.2.3 Irrigatiewater – waterbeheer
Bedrijven waarvan de irrigatiesystemen hun water geheel of gedeeltelijk uit oppervlakte- of grondwater halen moeten hun jaarlijkse waterverbruik op een zinvolle manier documenteren. De documentatie moet verwijzen naar de herkomst van het water, het verbruik per oppervlakte-eenheid en het totaal water- verbruik. Boerderijen die uitsluitend regenwater gebruiken of irrigeren met opgevangen regenwater zijn uitgesloten van deze regeling. In het geval dat:
• het gemiddelde waterverbruik stijgt met de jaren,
• het huidige waterverbruik aanzienlijk hoger is dan de behoefte van de respectievelijke gewassen,
• besparingen via b.v. druppel-, straal- of minisprinklerinstallaties niet ten volle worden benut,
• opvangmogelijkheden voor regenwater niet volledig worden benut,
• het landbouwbedrijf gelegen is in een regio met een bijzonder hoge of extreme waterschaarste,
is Stichting Demeter gerechtigd een gedetailleerd water management systeem te eisen als de certificering wordt voortgezet.
6.1.9.3 Behoud van biodiversiteit
Het boerenbedrijf dient zich in te zetten voor het behoud van biodiversiteit op het bedrijf. Als de bio- diversiteit op het boerenbedrijf en op de direct aangrenzende percelen kleiner dan 10% van het totale oppervlakte van het boerenbedrijf is, dient een biodiversiteitsplan te worden goedgekeurd door Stichting Demeter. In dit plan moet worden gedocumenteerd hoe de biodiversiteit zal worden bereikt, met een dui-
Internationaal toegestaan maar niet in Nederland zijn bijv. muren, paden, ruderale gebieden, kopakkers, zeldzame dier- en plantensoorten. Daarnaast hanteert Nederland licht gewijzigde omschrijvingen van de arealen die mogen worden meegerekend. Dit zijn:
• Extensief begraasde waarin kruiden kunnen bloeien en uitzaaien.
• Bosgebieden (agroforestry), natuurbos en inheemse bomen (individuele bomen geschikt voor de locatie / 100 m2 per boom) en bomenlanen en ongestoord bos.
• Bloemstroken of meerjarige gewassen die niet worden geoogst.
• Houtwallen en stroken oeverbeplanting.
• Sloten, beken en vaarten met natuurlijk oeverbeheer.
• Paddenpoelen.
• Takkenrillen en snoeihopen.
• Groen braakland waarvan niet wordt geoogst en waarvan het gewas tot bloei kan komen.
• Natuurvriendelijke erfbeplanting.
Op elk Demeter bedrijf dient een zelf declaratie en perceelskaarten aanwezig te zijn waarop staat aangegeven welke arealen als biodiversiteit worden aangemerkt. Indien niet is voldaan aan de 10%-norm, dient een Biodiversiteitsplan te worden opgesteld en voorgelegd aan de Demeter Licentie Commissie. In dit plan dient te worden aangegeven welke zaken worden aangepakt, en in welk tijdsbestek, om tot een passende hoeveelheid biodiversiteit op het bedrijf te komen.
delijke tijdsplanning.
6.1.10 Biodynamische plantenveredeling
In Nederland is biodynamische plantenveredeling niet van toepassing. Internationale normen zijn op te vragen bij Stichting Demeter.
6.2 Biodynamische preparaten (zie ook Bijlage 11)
Het bedrijf dient een effectieve methode voor het roeren van de preparaten te hebben, of een contract met een roer- en spuitdienst. Dit moet gecontroleerd worden in het kader van de jaarlijkse inspectie.
De spuitpreparaten dienen te worden gebruikt naar gelang van het gewastype:
• Het koehoornpreparaat dient te worden uitgereden aan het begin van de vegetatieve fase, of na de oogst van het gecertificeerde gewas, maar in ieder geval ten minste één keer per jaar met ten minste 50 gr/ha. Kiezelpreparaat (hoornkiezel) dient te worden gespoten afhankelijk van de ontwikkelings- fase van de plant, bij voorkeur tijdens de intensieve groeifase maar in ieder geval tussen het groei sta- dium en oogst, met een hoeveelheid van minimaal 2,5 g/ha. Meerjarige gewassen: Voor nieuw geplant gewas (eerste plantjaar) wordt het getolereerd om geen hoornkiezel te spuiten. Deze regeling kan alleen worden gebruikt als er in het eerste jaar geen oogst is.
• De spuitpreparaten moeten met schone apparatuur worden aangebracht.
• Alle organische mest (stalmest, compost, etc.) dient te worden behandeld met de compostpreparaten. In het geval dat een boerderij niet zelf composteert of geen compost heeft, bijvoorbeeld bij extensieve weilanden, is het verplicht om een samengesteld preparaat te verspreiden (zoals het koeflattenpre- paraat) als vervanging op die gebieden die in de loop van het jaar geen geprepareerde mest krijgen.
• Alle productieve zones van het boerenbedrijf dienen elk jaar volledig behandeld te worden met de spuitpreparaten. Deze verplichting geldt niet voor ongebruikte of andere permanent niet-produc- tieve zones.
• Een ontheffing kan worden verleend voor steile hellingen in bergachtige gebieden (op voorwaar- de dat deze niet intensief worden beheerd of gemaaid) en voor gebieden waarop niet gereden kan worden. Deze ontheffing kan door de betreffende nationale organisatie in overweging worden geno- men wanneer de licentiehouder een beheersplan voor de preparaten opstelt waarin het geplande gebruik van het preparaat wordt beschreven (gebieden die niet of onvolledig worden behandeld en met welke frequentie, op het bedrijf aanwezige roer- en spuitmachines, voorgestelde verbeteringen van de dekking in de toekomst, etc.). De ontheffing heeft een tijdslimiet, maar kan worden verlengd (APP 4 A: zie Bijlage 7).
Voor gebruik van vegetarische preparaten kan ontheffing worden aangevraagd bij de Demeter Licentie Commissie. De aanvraag dient te worden onderbouwd.
6.3 Veehouderij
6.3.1 Toepassingsgebied
Hier worden regels beschreven voor alle dieren die voor commerciële doeleinden in een Demeter-bedrijf worden gehouden. Dieren die niet biologisch gecertificeerd zijn en waarvan de producten voor eigen gebruik zijn, kunnen buiten de certificering worden gehouden zonder dat dit in strijd is met de omschakeling van het gehele boerenbedrijf. Deze kunnen echter niet onder het Demeter-keurmerk in de handel worden gebracht.
6.3.2 Vereisten voor het houden van vee
Demeter-certificering van landbouwbedrijven zonder dieren is niet mogelijk. Bij voorkeur betreft dit eigen vee, maar het kan ook ingevuld worden met een structurele samenwerking met een ander Demeter veehouderijbedrijf (of eventueel biologisch bedrijf, zie 6.3.4). Waar dit niet mogelijk is, moet ander vee worden opgenomen (zie het volgende paragraaf voor de minimale dierbezettingsgraad). Voor tuinderijen en bedrijven met uitsluitend meerjarige gewassen, is de vereiste om eigen dieren te hebben is niet ver- plicht indien het gebruik van mest, compost, groenbemesters en preparaten bijzonder intensief is. Voor tuinderijen is deze eis afhankelijk van de grootte van de boerderij zie de volgende paragraaf).
6.3.3 Dierbezettingsgraad
Tabel 6: Dierbezettingsgraad
Boerderijtype | 0 – 10 ha | 10 – 20 ha | 20 – 40 ha | > 40 ha |
Akkerbouw | Dierbezettings- graad wordt bepaald door Stichting Demeter | Dierbezettingsgraad moet minimaal 0,1 GVE / ha zijn | Dierbezettings- graad moet mini- maal 0,2 GVE / ha zijn | |
Boomgaarden | Dierbezettingsgraad wordt bepaald door Stichting Demeter | |||
Tuinbouw | Dierbezettings- graad wordt bepaald door Stichting Demeter | Dierbezettings- graad moet mini- maal 0,1 GVE / ha zijn, vanaf de certi- ficerings-campagne van 2032** | Dierbezettings- graad moet mini- maal 0,1 GVE / ha zijn, vanaf de certi- ficerings-ampagne van 2027 | Dierbezettings- graad moet mini- maal 0,2 GVE / ha zijn* |
De berekening van de bezettingsgraad is altijd gebaseerd op het totale productieareaal.
* Deze norm is van toepassing op momenteel gecertificeerde boerderijen vanaf de certificeringscam- pagne van 2024. Voor bedrijven in doorschakeling is de norm van toepassing vanaf de landelijke implementatie van deze norm.
** Deze norm is van toepassing op momenteel gecertificeerde boerderijen vanaf de certificeringscam- pagne van 2032. Voor boerderijen in doorschakeling is de norm van toepassing vanaf de certifice- ringscampagne van 2027.
De dierbezettingsgraad wordt bepaald door de mogelijkheden voor veevoederproductie, afhankelijk van het klimaat en de plaatselijke omstandigheden. Er dient rekening te worden gehouden met de instand- houding en de ontwikkeling van de vruchtbaarheid van de bodem.
Compensatiemaatregelen voor de minimale bezettingsgraad zijn beschreven in paragraaf 6.3.4.; elke verdere nationale compenserende maatregelen of concepten vereisen goedkeuring door de Voorwaarden Commissievan BFDI.
De maximale bezettingsgraad mag niet hoger zijn dan 2,0 grootvee-eenheden/ha. Zie Bijlage 1 voor een berekening van verschillende grootvee-eenheden.
6.3.4 Samenwerking tussen boerenbedrijven
Om te voldoen aan de minimale eisen met betrekking tot veehouderij volgens paragraaf 6.3.3., is een samenwerking tussen twee of meer biodynamisch gecertificeerde boerenbedrijven in de zin van een organische eenheid mogelijk. In gevallen waar geen enkel biodynamisch bedrijf voldoende dichtbij is, kan samenwerking in de zin van een voer-mest uitwisseling worden georganiseerd tussen het biodyna- misch gecertificeerde boerenbedrijf en een biologisch boerenbedrijf. In beide gevallen dient er echter een wettelijk contract te zijn, dat bij Stichting Demeter moet worden ingediend.
Voordat een mest-samenwerking met een biologisch veehouderijbedrijf is toegestaan moet aan de vol- gende voorwaarden worden voldaan:
• De samenwerkende veehouderijbedrijf moet de dieren voeren met 100% biologisch voer.
• Het samenwerkende veehouderijbedrijf is geheel omgeschakeld naar biologische productie.
• De overeenkomstige equivalenten aan voer en mest moeten fysiek worden uitgewisseld.
• De mest dient geprepareerd te worden op het veehouderij bedrijf of 6 weken voor toepassing.
• De mest dient te worden bereid op het bedrijf van oorsprong (bij voorkeur in de stal), of ten minste zes weken voor de toepassing.
• Het equivalente dierbezettingsgraad voor het gehele areaal mag niet meer dan 2 GVE/ha per jaar zijn.
Een veevoeder-samenwerking met een biologische boerderij is toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
• Er moet een wettelijk contract zijn, dat moet worden ingediend bij Stichting Demeter. Voor eenjarige en meerjarige teelt van voedergewassen moet het contract ten minste drie jaar beslaan.
Stichting Demeter kan een ontheffing verlenen op de minimale contractduur bij een onder- bouwd verzoek.
• Het gebruik van preparaten dient ten minste één jaar van tevoren te worden gestart en moet worden uitgevoerd door het veevoederontvangende biologisch-dynamische boerenbedrijf.
• Als de vruchtwisseling het mogelijk maakt om op het samenwerkingsgebied voedingsgewassen te verbouwen, dient het gebruik van preparaten te worden voortgezet als de voederproductie in de daaropvolgende jaren wordt voortgezet. Voedingsgewassen die in samenwerking worden geprodu- ceerd, kunnen niet als Demeter in de handel worden gebracht.
• Voederproductie in samenwerking onder de voorgaande voorwaarden kan worden behandeld als productie op het boerenbedrijf en Demeter-hoeveelheid voor het veevoeder ontvangende biodyna- mische bedrijf.
• Er dient er een ontheffing te worden aangevraagd bij Stichting Demeter (APP 5A: zie Bijlage 7).
6.3.5 Management
Het staltype en de andere beheeromstandigheden dienen zodanig te zijn georganiseerd dat de dieren normale gedragskenmerken en bewegingen kunnen vertonen. Zo moeten zij bijvoorbeeld ongehinderd kunnen staan en liggen en een droge rustplaats hebben. Stallen waarin de dieren zich vrij kunnen bewe- gen hebben daarom de voorkeur.
• Het beheer is zodanig dat de dieren zoveel mogelijk vrij contact hebben met hun natuurlijke omge- ving (zon, regen, aarde om op te lopen, etc.). Dit dient vooral te worden gegarandeerd door toegang tot weiland, of in ieder geval tot de openlucht. Bovendien moet er voldoende licht zijn, een goede stalomgeving en bescherming tegen de wind.
• Het vastbinden van dieren in stallen is verboden. Om veiligheids- of welzijnsredenen kan, na goed-
keuring door Xxxxxxx, voor bepaalde dieren een beperkte ontheffing worden verleend.
De dieren dienen de beschikking te hebben over comfortabele ingestrooide ligplaatsen. Het strooisel dient te bestaan uit biologisch stro of gelijkwaardig natuurlijk materiaal van biologi- sche oorsprong, of uit maaisel van natuurterreinen. Compost, volgens de eisen genoemd in Bij- alge 4 met toegestane Meststoffen, mag worden gebruikt als ligbed in compoststallen.
Bedrijven met een potstal mogen aanvullend gebruik maken van gangbaar stro indien minimaal 2,5 kg biologisch stro per dier (GVE) per staldag wordt gebruikt. Met een ontheffing kan een groter aandeel gangbaar stro worden gebruikt. De Demeter Licentie Commissie kan een bedrag in rekening brengen van maximaal 1 tot 5 maal het prijsvoordeel.
De stallen moeten zodanig voorzien zijn van licht dat onder normale weersomstandigheden goed zicht op de dieren mogelijk is. De minimale hoeveelheid daglicht in de stal dient 25 Lux te zijn. Bij zeer donker weer mag worden bijverlicht met kunstlicht. In pluimveestalen dient kunst- matige TL-verlichting een frequentie te hebben van minimaal 100Hz.
6.3.5.1 Rundveehouderij
Al het rundvee (zoogkoeien, stieren, melkvee, jongvee, en kalveren) dienen in de zomermaanden toegang te hebben tot de weide. Waar dit niet mogelijk is, dient het hele jaar door toegang tot de openlucht te zijn. Het is niet toegestaan om enig soort vee het hele jaar door in stallen vast te binden. Koeien moeten bij het afkalven vrij kunnen bewegen. Bij stalverbouwingen dient een afkalfruimte te worden gecreëerd.
Rundveehouderij zonder toegang tot weiland en uitloop in de openlucht is niet mogelijk.
Koeien dienen tenminste 180 dagen per jaar weidegang te hebben.
Het staltype en de interne indeling en inrichting dienen aan de volgende eisen te voldoen:
• De slaapcabines voor runderen dienen voorzien te zijn van geschikt strooisel.
• Volledige roostervloeren (meer dan 50%) zijn niet toegestaan en de roostervloer mag niet als rust- plaats worden berekend.
• Koetrainers zijn niet toegestaan.
• Er is voldoende ruimte beschikbaar en de kudde kan sociaal gedrag en ongehinderde voeding verto- nen.
• Er moeten minstens evenveel voer-/ligplaatsen zijn als er dieren in de stal aanwezig zijn. In stallen met ad lib-voedering mogen minder voerstations worden aangeboden.
• De kalveren dienen zo snel mogelijk met elkaar in contact te worden gebracht. Ze dienen vanaf de tweede week in groepen te worden gehouden als er voldoende dieren van dezelfde leeftijd zijn. Kal- verboxen zijn alleen toegestaan in de eerste week.
Het onthoornen van dieren en onthoornde dieren zijn niet toegestaan op het boerenbedrijf. In goed gemo- tiveerde gevallen kan een ontheffing worden verleend door Stichting Demeter, maar deze moet jaarlijks worden herzien.
Herkauwersoorten die met behulp van een vorm van gentechnologie onthoornd zijn, mogen niet worden gebruikt voor de productie van Demeter-melk, -vlees en -vezels.
Historische, landras- en erfgoedrassen van natuurlijk hoornloze herkauwers en genetisch hoornloze rassen, die niet langer bestaan in gehoornde vorm (zie de volgende positieven lijst) zijn alleen toegestaan voor de productie van vlees. Die rassen mogen gebruikt worden voor de vervangingskruising:
• Texelaar
Als een bedrijf dat wil doorschakelen genetisch hoornloze rassen heeft, moet het direct na de start van de doorschakelperiode beginnen met een vervangingskruising met gehoornd vee. Tijdens dit overgangspro- ces worden hoornloze runderen getolereerd op het bedrijf, als de voortgang naar gehoornd vee tijdens de inspectie kan worden aangetoond.
Genetisch hoornloze rassen in welke vorm dan ook, en verdringingskruising met genetisch hoornloze rassen of met enige andere vorm van hoornloze rassen of kruisingen in de productie van Demeter-melk is verboden.
Een varkensmesterij met meer dan 20 gemiddeld aanwezige vleesvarkens dient alle biggen uit eigen zeugenhouderij te betrekken.
Verplichte weidegang voor dragende en guste zeugen, zolang de weersomstandigheden dit toe- laten.
Verplichte toegang tot uitloop of open lucht voor vleesvarkens, gedurende de gehele mestperiode. Het strooisel voor de ingestrooide ligruimte dient voor minimaal 50% te bestaan uit stro van minimaal biologische kwaliteit.
Het is toegestaan kalveren te castreren om de gezondheid, het welzijn of de hygiëne van de dieren te ver- beteren. De ingreep dient op de meest geschikte leeftijd te worden uitgevoerd door deskundig personeel. Het lijden van de dieren moet tot een minimum worden beperkt.
6.3.5.2 Schapen-, geiten- en paardenhouderij
De voorwaarden voor runderen zijn ook van toepassing op schapen, geiten en paarden.
• Bovendien mogen in de biodynamische veehouderij geen systematische ingrepen zoals castratie, het aanbrengen van elastische banden aan de staarten en het couperen van de staarten worden uitge- voerd.
• Sommige van deze ingrepen mogen worden uitgevoerd om de gezondheid, het welzijn of de hygiëne van de dieren te verbeteren. Dergelijke ingrepen dienen op de meest geschikte leeftijd te worden uit- gevoerd door deskundig personeel en het lijden van de dieren moet tot een minimum worden beperkt.
• Geiten dienen tenminste 180 dagen per jaar te worden geweid, waarbij tenminste 30% van het dagrantsoen kan worden verkregen uit beweiding.
6.3.5.3 Varkenshouderij
In de slaapstallen dient stro (of ander organisch strooisel) te liggen. Volledige roostervloeren (meer dan 50%) en beheer waarbij de dieren worden vastgebonden, zijn niet toegestaan. Waar mogelijk, dient toe- gang tot de openlucht met mogelijkheid tot wroeten te worden geboden (APP 10: zie Bijlage 7).
• Zeugen dienen voor het werpen zo kort mogelijk te worden ingesloten (maximaal 14 dagen). In de huisvesting mogen ze niet worden vastgebonden. Zeugen dienen toegang te hebben tot de openlucht voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten. Guste zeugen, gelten en jonge zeugen dienen in groepen te worden gehouden.
• Voor gespeende biggen zijn boxen met smalle roostervloeren of kooien niet toegestaan.
• Het knippen of op andere manieren preventief vijlen van de tanden van biggen is niet toegestaan, evenmin als het couperen van staarten of oren.
• Neus- of varkensringen, die voorkomen dat de varkens gaan wroeten, zijn verboden.
• Het is toegestaan om biggen te castreren ten behoeve van gezondheid, welzijn of vleeskwaliteit. De ingreep dient op de meest geschikte leeftijd te worden uitgevoerd door deskundig personeel. Het lijden van de dieren moet tot een minimum worden beperkt.
6.3.5.4 Pluimveehouderij - basisregels
Voor alle pluimveesoorten is een beheer vereist dat het natuurlijke gedrag mogelijk maakt. Om de sociale structuur van pluimveekoppels te verbeteren, dienen twee hanen per 100 legkippen te worden gehouden.
• Voor pluimvee dat normaal gesproken op een zitplaats zit, dienen - voor de soort geschikte - ver- hoogde rustplaatsen aanwezig te zijn. Er dient gezorgd te worden voor voldoende zandbadruimte en zonneweide. Waterpluimvee dient over voldoende watertoevoer te beschikken. Eenden dienen te beschikken over watergebieden om te kunnen zwemmen. Ganzen hebben een voorziening nodig om hun hoofd en nek te kunnen onderdompelen.
• Voor jonge vogels en legkippen zijn openluchtrennenvereist. Ander pluimvee dient toegang te hebben tot een uitloop in de openlucht. Watervogels moeten bovendien toegang hebben tot open water.
• Stallen, gebouwen en huisvesting dienen zo te worden gebouwd en onderhouden dat ze voldoen aan de natuurlijke behoeften van de vogels. Kooisystemen zijn verboden. Voor het leggen van de eieren dienen nestkasten aanwezig te zijn.
• Voldoende daglicht, goede klimatologische omstandigheden in de huisvesting en een lage stofbelas- ting zijn onmisbare voorwaarden voor de gezondheid en het welzijn van pluimvee. Verminkingen van pluimvee, zoals het kappen van snavels, trimmen of castreren, zijn verboden. Het houden van kapoenen is eveneens verboden.
• In de actieve fase gedurende de dag mogen maximaal 4,4 leghennen, ouderdieren of 7,1 jonge leg- hennen of maximaal 16 kg levend gewicht (max. 18 kg levend gewicht in mobiele kippenrennen) per m2 worden gehouden. De minimumslachtleeftijd voor alle pluimveesoorten is vermeld in Bijlage 8.
• In de krabruimte en in de ruimte voor voer- en watervoorziening dient voldoende daglicht te zijn. Voor de verlichting zijn alleen lampen zonder stroboscopische werking toegestaan.
• De huisvesting mag maximaal 3.000 leghennen (bij voorkeur gehouden in koppels van 1.000 hennen), of ouderdieren voor leghennen of mestdieren, 9.600 jonge leghennen en hun broederhaantjes of jonge ouderdieren (opgedeeld in koppels van niet meer dan 4.800 vogels), 10 x 200 legkwartels, max.
1.000 kalkoenen, 2.500 jonge hanen of parelhoenders, 1.000 ganzen, 1.000 eenden en 10 x 500 kwar- tels voor het mesten. Voor bestaande gebouwen, kunnen ontheffingen worden verleend door Stichting Demeter. Alle nieuwe voorzieningen moeten aan deze voorwaarden voldoen (APP 12: zie Bijlage 7).
• Afhankelijk van het klimaat van het land is het zinvol om stallen te bieden met verschillende kli- maatzones, warme binnenruimte en een buitenruimte genaamd wintertuin, met een aangrenzende pluimveestal. Een dergelijke pluimveestal, die geldt als open uitloopruimte (weidegebied), omheind maar niet overdekt, met openingen naar de weide en bedekt met krasbaar, vochtabsorberend materi- aal, beschermt de weide in de buurt van de stal tegen een hoge toevoer van mest.
• Voor de ganzen- en eendenweide is een schuilplaats voldoende.
Voor pluimveebedrijven geldt een maximale stalbezetting van 5 legkippen per vierkante meter. Per 100 leghennen dient 0,5 m2 baadruimte in de stal aanwezig te zijn, met schoon, los zand.
De kippen moeten de beschikking hebben over verhoogde (minimaal 40 cm hoog) zitstokken. Geïntegreerde zitstokken tellen niet mee bij de bepaling van de zitstoklengte.
De daglengte in pluimveeschuren mag worden verlengd met behulp van kunstlicht tot maximaal 14 uur.
Er dienen maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat kippenmest de bodem veront- reinigt bij de overgang van de stal naar de uitloop. Dat kan als volgt worden ingevuld:
• Er wordt vocht absorberend materiaal opgebracht rond de uitgangen van de stal naar de uitloop. Dit materiaal wordt regelmatig afgevoerd en gecomposteerd.
• Er is beton of een andere verharding aangebracht rond de uitgangen van de stal. De mest wordt regelmatig afgevoerd en gecomposteerd.
• Er worden andere maatregelen genomen. Deze dienen ter goedkeuring te worden voorge- legd aan de DLC.
De uitloopruimte in de openlucht dient geschikt te zijn voor de natuurlijke behoeften van de betreffende pluimveesoorten. Voor kippen dient minimaal 40% van de oppervlakte gelijkmatig te worden bedekt met meerjarige planten om bescherming te bieden, bijvoorbeeld met struiken en bomen. Eenjarige gewassen of kunstmatige bescherming kunnen worden gebruikt tot een blijvende gewasbedekking van 40% van het oppervlak is bereikt.
Bovengenoemde eisen zijn verplicht voor alle handelingen, ongeacht de hoeveelheid pluimvee die gehou- den wordt.
6.3.5.5 Pluimveehouderij - specifieke regels
Deze paragraaf is niet verplicht voor boerenbedrijven met in totaal minder dan 100 leghennen, 100 mestkippen, 20 kalkoenen, ganzen of eenden.
• In huisvesting met verschillende klimaatzones is het mogelijk om leghennen ‘s nachts in de warme klimaatzone te houden met een hogere bezettingsgraad.
• Wanneer er een wintertuin is, bedraagt de maximale bezettingsgraad per vierkante meter: 10 leghen- nen of ouderdieren of 16 jonge hennen of 48 kg levend gewicht aan mestpluimvee.
• Wanneer de openingen naar het buitenste deel van de huisvesting (wintertuin) open zijn, kunnen in het binnenste deel van de huisvesting (warme klimaatzone) maximaal 8 leghennen of 13 jonge leghennen of 24 kg levend gewicht aan mestpluimvee per m2 worden gehouden. In dit geval moeten de openingen vanzelf opengaan (geautomatiseerd). Alleen onder deze voorwaarden wordt de winter- tuin als stalruimte gezien.
• De bezettingsgraad, het aantal en de breedte van de openingen, de uitrusting voor voer- en water- voorziening, de hogere zitstokken en nesten met strooisel of met een gladde inleg dienen te worden aangepast aan het gewicht van de dieren.
• Tijdens de actieve fase mogen de dieren niet worden gehinderd in hun toegang tot de verschillende huisvestingszones. Zowel de wintertuin als de huisvesting moeten verlicht zijn.
• De breedte van de openingen tussen de verschillende zones/ruimten dient minimaal 1 m per 150 leg- hennen, 250 jonge leghennen en 500 kg levend gewicht aan mestpluimvee te bedragen. De hoogte van de openingen dient zodanig te worden aangepast dat de dieren rechtop kunnen lopen. De verhoogde roostervloeren dienen voorzien te zijn van mestputten. Er mogen niet meer dan 3 roostervloeren boven elkaar liggen. Ten minste een derde van de toegankelijke huisvestingsruimte dient bedekt zijn met strooisel.
• De minimaal vereiste oppervlakte per vogel is: 4 m2 voor legkippen en fokdieren, 1 m2 per kg levend gewicht aan mestpluimvee maar minimaal 4 m2 per dier, 10 m2 per kalkoen, 5 m2 per eend. Ganzen hebben minimaal 4 m2 weideoppervlak per kg levend gewicht nodig, en minimaal 15 m2 per gans. De weide mag niet verder van de huisvesting verwijderd zijn dan 150 m voor leghennen, mestkippen en kalkoenen en 80 m voor eenden. Voor ganzen zijn de afstanden niet beperkt.
• Jonge leghennen en hun broederhaantjes hebben toegang tot weidegrond nodig (1 m2 per dier).
• Het fokken en uitbroeden dienen te worden opgenomen in het certificeringsproces.
6.3.6 Voeren
Elk bedrijf streeft naar volledige zelfvoorzienendheid. Het krachtvoer bestaat voornamelijk uit granen en peulvruchten. Het voederen van bijproducten van de industriële extractie is niet toegestaan. Dierlijke producten zijn niet toegestaan (behalve melk, melkproducten, wei en eieren).
Antibiotica, sulfonamide-geneesmiddelen, coccidiostatica, hormonen, synthetische verbindingen uit de organische chemie en farmaceutica zijn niet toegestaan als toevoegingen in diervoeders. Geïsoleerde aminozuren, groeibevorderaars, productieverhogers (voederantibiotica en -versterkers) en synthetische chemische toevoegingen (met uitzondering van vitaminen) zijn niet toegestaan.
Er mag geen gangbaar voer worden ingekocht. In noodgevallen mag gangbaar voer worden ingekocht na toestemming van Stichting Demeter (APP 24: zie Bijlage 7).
Elke aankoop van diervoeders, voederbereidingen, toevoegingen voor diervoeders, mineralen- en vita-
minemengsels en technische hulpstoffen voor het maken van kuilvoer dient te worden gedocumenteerd. Ook dient te worden gecontroleerd of er geen genetisch gemodificeerde stoffen of daarvan afgeleide pro- ducten in het product aanwezig zijn. Het bewijs van niet-verkrijgbaarheid van biodynamische bronnen dient te worden opgenomen als onderdeel van het jaarlijkse certificeringsproces. Voor elke invoer van diervoeders dient documentatie te worden verstrekt waaruit de oorsprong, de benaming, de hoeveelheid en de gebruikswijze van het diervoeder blijken.
6.3.6.1 Productie op het boerenbedrijf / Demeter-aandelen voor alle dieren
Voedergewassen die op het boerenbedrijf worden geproduceerd vormen de basis van de diervoeding. Op het bedrijf geproduceerde voedergewassen vormen het uitgangspunt voor een voederregime dat is afge- stemd op de dieren van het betreffende bedrijf.
• Als veevoeder op het bedrijf moet worden aangevoerd, dan dient bijzondere zorg te worden besteed aan de keuze van de voederkwaliteit die geschikt is voor Demeter-productie en moet het algemene voederregime in acht worden genomen.
Tabel 7: Aandeel Demeter over en bedrijfseigen productie (in droge stof op jaarbasis)
* Dit kan in omschakeling naar Demeter voer bevatten als het al een biologisch certificaat heeft en het van eigen bedrijf is.
** Dit mag GEEN in omschakeling naar biologisch bevatten, tenzij van eigen bedrijf en dan maximaal 20 %.
*** of afkomstig van een samenwerking met een ander Demeter bedrijf, aantoonbaar d.m.v. een samenwerkingsovereenkomst. Bij diverse diersoorten mag het een gemiddelde zijn over bedrijf.
**** Behalve in noodgevallen met toestemming van DLC.
• Voor pluimveehouders met minder dan 350 dieren, die niet genoeg akkerbouwgrond hebben om het vereiste minimale aandeel voer van eigen bedrijf te halen, is een verlaging van het minimale aandeel voer van eigen bedrijf toegestaan. Hoe ver de verlaging gaat, en andere extra voorwaarden worden door Stichting Demeter bepaald.1
Diersoort | Minimaal Demeter aandeel voer* | Maximaal Biologisch aandeel voer ** | Minimale bedrijfseigen productie *** | Ontheffing mogelijk |
Runderen en paar- den | 80% | 20% | 80% | Nee **** |
Geiten en schepen | 70% | 30% | 60% | Nee **** |
Varkens en pluim- vee | 70% | 30% | 50%***** | Ja, tot 50% Demeter voer |
6.3.6.2 Voer-in-omschakeling
Voer van de productie op het eigen boerenbedrijf, dat zich in het eerste jaar van de omschakeling naar Demeter bevindt, en biologisch voer, mogen alleen op het eigen bedrijf worden gevoederd. In het eerste omschakelingsjaar kan dit voer tot 100% van de verhouding worden gevoederd. In de jaren daarna of als
1 Voorwaarde wordt van kracht per 2024
een bedrijf nieuwe grond koopt, kan in de verhouding tot 20% van dit voer worden gevoederd.
6.3.6.3 Het voeren van runderen, schapen, geiten en paarden
Het voer dient geschikt te zijn en een zo hoog mogelijk ruwvoergehalte te hebben (groenvoer, bijv. weide- gras, hooi of kuilvoer), maar minimaal 75% droge stof (DS) gedurende het hele jaar. Het grootste deel van het zomervoer dient te bestaan uit groen materiaal, bij voorkeur van weide.
• In de winter dienen de dieren zoveel mogelijk hooi krijgen (koeien drie kilo per dier per dag en kleine herkauwers navenant minder). Als het door klimatologische omstandigheden niet mogelijk is om hooi van goede kwaliteit te oogsten, dan - als vervanger - kuilgras (klaver) worden gebruikt dat na het begin van de bloei wordt gemaaid.
• Het basisvoederrantsoen mag niet uitsluitend uit kuilvoer bestaan gedurende het hele jaar.
• Voor alle herkauwers zijn diervoeders van dierlijke oorsprong verboden. Deze beperking geldt niet voor melk en melkproducten.
• In alle gevallen dient rekening te worden gehouden met de bijbehorende effecten op de certifice- ringsstatus van de eindproducten.
6.3.6.4 Het voeren van vleesvee
De internationale regels omtrent voeren van vleesvee zijn niet van toepassing in Nederland. Deze zijn gelijk aan die van het melkvee (zie 6.3.6.3.).
6.3.6.5 Het voeren van opfokkalveren, mestkalveren, veulens, lammeren en jonge geitjes
De volgende voeders, zoveel mogelijk afkomstig van productie op eigen boerenbedrijf, kunnen worden gebruikt: melk, indien mogelijk moedermelk, ruwvoer, gemalen granen. Kalveren en veulens dienen ten minste drie maanden melk te krijgen, schapen en geiten 45 dagen. Het is verboden om alleen op melk te mesten zonder toevoeging van enige vorm van ruwvoer.
Het voederen met melkvervangers is toegestaan volgens het algemene regime en met de volgende voor- waarden:
• De melkvervanger dient voor minimaal 80% (op basis van droge stof) te bestaan uit melkpoeder of magere melkpoeder.
• De melkvervanger mag weipoeder, graanzetmeel, suiker, plantaardige oliën en toegevoegde vitami- nen en mineralen bevatten.
• De melkvervanger mag geen plantaardige eiwitbronnen of palm- of kokosolie bevatten.
Het voeren met biologische melkpoeder is niet toegestaan. Met uitzondering van lammeren die worden afgevoerd voor gangbare mesterij, gedurende maximaal de eerste twee weken.
6.3.6.6 Nomadisch vee en begrazing op niet-landbouwgrond
Producten van nomadische dieren mogen als Demeter in de handel worden gebracht als twee derde van het voer afkomstig is van eigen productie en de helft van het voer afkomstig is van biodynamisch beheer- de landbouwgrond. Het overige deel mag afkomstig zijn uit extensief beheerde gebieden, waaronder natuurreservaten die geen gebruik mogen hebben gemaakt van kunstmest of gewasbeschermingsmidde- len, waar de preparaten niet kunnen worden gespoten vanwege een steile helling of ontoegankelijkheid (APP 4A: zie Bijlage 7).
• Dieren die op deze wijze worden gefokt, mogen pas zes maanden na het spenen in de handel worden
gebracht onder het Demeter-keurmerk, op voorwaarde dat zij in deze periode zijn gevoederd en beheerd volgens de voorwaarden.
• Er moet een begrazingsdagboek worden bijgehouden.
Wanneer zeer extensieve natuurgebieden worden gebruikt om vee te weiden, kan voor deze gebieden ontheffing worden aangevraagd op het gebruik van de preparaten. Vee dat uitsluitend wordt gevoerd met voer vanuit deze gebieden kan met deze ontheffing niet als Demeter worden verkocht.
6.3.6.7 Gastdieren
Internationale Demeter regels omtrent gastdieren zijn in Nederland niet van toepassing. Het is toegestaan biologische gastdieren te weiden op Demeter-percelen, ze dienen daarbij gehouden te worden volgens de Demeter normen. Gangbare dieren mogen alleen met een ontheffing van de Demeter Licentie Commissie gehouden worden. Er mogen geen Demeter dieren en gangbare dieren tegelijkertijd op het betreffende perceel aanwezig zijn.
6.3.6.8 Gemeenschappelijke weide
Internationale Demeter regels omtrent dieren die op gemeenschappelijke weiden worden gehouden, zijn niet van toepassing in Nederland.
6.3.6.9 Het voeren van varkens
Het doel is om alle voederbehoeften voor de varkens op het bedrijf te produceren. De varkens dienen een dagelijks rantsoen van ruwvoer of eventueel voer met een hoog vochtgehalte (bijv. groenvoer, bieten) aan- geboden te krijgen.
• De totale hoeveelheid ingebracht voer is maximaal 50% (DS).
• Stichting Demeter kan de aankoop van biologisch-gecertificeerd voer voor varkens tot 50% toestaan als er geen Demeter-voer verkrijgbaar is. De niet-verkrijgbaarheid moet worden aangetoond. (APP 13: zie Bijlage 7)
Voer afkomstig van een samenwerking met een ander Demeter bedrijf, aantoonbaar d.m.v. een samenwerkingsovereenkomst, valt niet onder de norm van 50% ingebracht voer.
6.3.6.10 Het voeren van pluimvee
Een deel van de voeding dient zo te worden gegeven dat de dieren kunnen foerageren voor voedsel. Gal- loanserae (eendachtigen en hoenderachtigen) moeten 20% van hun voer in de vorm van hele korrels krij- gen. Minstens 5% van het totale voer dient in het strooisel of in de uitloop in de openlucht te worden gege- ven, zodat ze kunnen foerageren voor het voer. Er moeten structuurgrondstoffen met structuur gegeven worden; voor mestpluimvee in de vorm van hele graankorrels in de mengvoeders.
• Alle pluimvee dient wat grit te krijgen. De dieren moeten uit open water kunnen drinken, ten minste uit kommen. Ganzen en kalkoenen hebben tijdens de vegetatiefase groene weide nodig. Deme- ter-weideganzen hebben minimaal 35% aan droge stofgehalte van het voer nodig in de vorm van vers grasland. Eenden moeten in staat zijn om rond te scharrelen voor hun voeropname.
• Stichting Demeter kan de aankoop van biologisch-gecertificeerd voer voor pluimvee in hoeveelhe-
den tot 50% toestaan, indien er geen Demeter-voer verkrijgbaar is. De niet-verkrijgbaarheid moet worden aangetoond.
• Bij pluimveehouderijen met minder dan 350 dieren en onvoldoende bouwland om het minimale aan- deel van 50% van de bedrijfseigen productie te realiseren, kan Stichting Demeter een verlaging van het bedrijfseigen aandeel toestaan, zie paragraaf 6.3.6.1.1
6.3.7 Fokken en identificatie
6.3.7.1 Fokken
Volgens een principe van de biodynamische methode worden mannelijke dieren op het boerenbedrijf gehouden. Dit wordt daarom ten zeerste aanbevolen. Kunstmatige inseminatie kan het effect van de mannelijke invloed binnen de kudde niet volledig vervangen en wordt niet aanbevolen. Het is niet toege- staan om dieren te produceren met behulp van genetische manipulatie of door middel van biotechnologie (embryotransplantatie, zaadscheiding voor geslachtsbepaling).
6.3.7.2 Identificatie van vee en bijhouden van administratie
De bewijslast dat aan deze norm is voldaan ligt bij de boer.
Het is ook niet toegestaan runderrassen te gebruiken die zijn geselecteerd op de dikbilfactor, zoals Belgische Blauwen en Verbeterd Roodbont.
Fokken met genetisch hoornloze mannelijke dieren ten behoeve van de runder en geiten vee- houderij (melk en vleesproductie) is niet toegestaan.
6.3.8 Oorsprong van dieren, ingebracht vee en marketing
Internationale normen omtrent identificatie en registratie zijn in Nederland opgenomen in de algemene wetgeving.
6.3.8.1 Ingebrachte dieren voor de fokkerij of uitbreiding van de veestapel
Ingebracht vee voor de fokkerij of uitbreiding van de veestapel dient bij voorkeur afkomstig te zijn van biodynamisch gecertificeerde bedrijven. Alleen als deze niet verkrijgbaar zijn, mogen dieren van biolo- gisch-gecertificeerde bedrijven worden ingebracht. Wanneer er geen dieren uit de biologische landbouw verkrijgbaar zijn, kan Stichting Demeter een ontheffing verlenen voor dieren van gangbare bedrijven (tot maximaal 40% van de veestapel). (APP 18: zie Bijlage 7)
Alle aangekochte gangbare herkauwers dienen een bevestiging te hebben dat zij niet met diermeel of vleesbeendermeel zijn gevoederd, voor zover dit niet al door de nationale wetgeving is uitgesloten.
Voor de minimumeisen voor het in de handel brengen onder Xxxxxxx, zie de tabellen 8 t/m 11.
1 Voorwaarde wordt van kracht per 2024
Het aankopen van dieren (koeien en geiten) die gefokt zijn vanuit genetisch hoornloze ouders is niet toegestaan. Aangevoerd vee mag niet zijn gefokt met behulp van embryotransplantatie- technieken.
6.3.8.2 Ingebrachte dieren voor mesterij
Dieren die voor de mesterij worden ingebracht, voor de verkoop van vlees met het Demeter-beeldmerk, mogen uitsluitend afkomstig zijn van Demeter-bedrijven. Alleen als deze niet verkrijgbaar zijn, mogen de dieren afkomstig zijn van biologisch-gecertificeerde bedrijven. Voor de minimumtermijnen die nodig zijn voor het verkrijgen van Demeter-certificering voor vlees en andere producten, zie tabellen 8 t/m 11.
6.3.8.3 Melk, melkkoeien en kalveren, mestrunderen
• Als individuele melkkoeien van gangbare oorsprong worden ingebracht, dan mag hun melk als Demeter in de handel worden gebracht na 6 maanden voederen en beheren volgens deze voorwaar- den.
• Ingebrachte fokdieren van biologisch-gecertificeerde bedrijven mogen als Demeter in de handel worden gebracht na minimaal 12 maanden voederen en beheer volgens deze voorwaarden.
• Om als Demeter in de handel te worden gebracht, dienen mestrunderen van biologische oorsprong minimaal 2/3 van hun leven volgens deze voorwaarden te worden gevoederd en beheerd.
• De kalveren die worden ingebracht voor de opfok bij zoogkoeien dienen bij voorkeur afkomstig te zijn van Demeter-bedrijven. Als dit niet mogelijk is, dan moeten de kalveren afkomstig te zijn van biologisch-gecertificeerde bedrijven. Fokkalveren die afkomstig zijn van gangbare bedrijven mogen alleen worden ingebracht na goedgekeurde ontheffing door Stichting Demeter (APP 18: zie Bijlage 7).
Tabel 8: Etikettering van producten van dieren die zijn aangevoerd van biologische en gangbare afkomst
– RUNDEREN
Te verkopen product RUNDEREN | Status dier bij aanvoer | Gevoerd en gehouden volgens Demeter normen | Label dat product mag krijgen |
Melk | Biologisch | Direct | Demeter |
Melk | Gangbaar | 6 maanden | Demeter |
Vlees | Biologisch | 2/3 van hun leven | Demeter |
Vlees | Gangbaar | Minstens ¾ deel van hun leven | Demeter |
Fokvee | Biologisch | Minstens 12 maanden | Demeter |
6.3.8.4 Schapen en geiten
Paragraaf 6.3.8.1 beschrijft de voorwaarden over het inbrengen van vee.
Melk van ingebrachte gangbare kdieren mag na 6 maanden met het Demeter-keurmerk in de handel worden gebracht.
Tabel 9: Etikettering van producten van dieren die zijn aangevoerd van biologische of gangbare afkomst
– SCHAPEN EN GEITEN
Te verkopen product SCHAPEN EN GEITEN | Status dier bij aankoop | Gevoerd en gehouden vol- gens Demeter normen | Label dat product mag krijgen |
Melk | Biologisch | Direct | Demeter |
Melk | Gangbaar | 6 maanden | Demeter |
Vlees | Biologisch | Minstens 6 maanden | Demeter |
Vlees | Gangbaar | Minstens 12 maanden | Demeter |
Wol | Biologisch of gangbaar | Minstens 12 maanden | Demeter |
6.3.8.5 Varkens
Paragraaf 6.3.8.1 beschrijft de beperkingen in aankoop van vrouwelijk ‘jongvee’ en de andere basisvereis- ten.
• Ingebrachte mestbiggen dienen bij voorkeur afkomstig te zijn van Demeter-bedrijven. Als deze niet verkrijgbaar zijn, dan mogen dieren van biologisch-gecertificeerde bedrijven worden verkregen.
• Biggen van gangbare oorsprong mogen alleen worden ingebracht met een door Stichting Demeter goedgekeurde ontheffing (APP 19: zie Bijlage 7).
• Alleen biggen uit systemen die gebruik maken van vloerstrooisel en zonder gecoupeerde staarten mogen worden ingebracht.
• Immuno-castratie is niet toegestaan en ook niet de aankoop van immuno-gecastreerde dieren.
• Vlees van gangbare aangevoerde dieren mag niet worden verkocht als Demeter.
Tabel 10: Etiketteren van producten van dieren die zijn aangevoerd van biologische of gangbare afkomst
– VARKENS
Te verkopen product VARKENS | Status dier bij aankoop | Gevoerd en gehouden vol- gens Demeter normen | Label dat product mag krijgen |
Vlees | Biologisch | ½ deel van hun leven | Demeter |
Vlees | Gangbaar | Niet mogelijk | |
Fokken | Gangbaar | Minimaal 2 jaar | Demeter |
6.3.8.6 Xxxxxxxx
• Xxxxx xxxxx voor vlees of ander vleespluimvee dienen als ‘eendagskuikens’ te worden ingebracht. Dat wil zeggen dat ze uiterlijk 3 dagen na de geboorte de fokkerij moeten hebben verlaten.
• Het ingebrachte pluimvee komt bij voorkeur van biodynamisch gecertificeerde bedrijven. Alleen als deze niet verkrijgbaar zijn, mogen dieren van biologisch-gecertificeerde bedrijven worden inge- bracht.
• Als deze ook niet verkrijgbaar zijn van biologische landbouw, dan kan een ontheffing worden aange- vraagd bij Stichting Demeter voor ‘eendagskuikens’ voor vleeskippen van gangbare boerenbedrijven (APP 20: zie Bijlage 7).
• Vleespluimvee van gangbare oorsprong dat volgens de voorwaarden wordt gevoederd en beheerd, kan als Demeter in de handel worden gebracht. De minimumtermijnen voor het slachten dienen in acht te worden genomen (zie Bijlage 8).
• De voorkeur gaat uit naar langzaam groeiende rassen.
• Eieren van aangevoerde gangbare “eendagskuikens” mogen niet als Demeter worden verkocht.
• In ei sexen is niet toegestaan als methode om vrouwelijke van mannelijk pluimvee te onder- scheiden.
Tabel 11: Etiketteren van producten van dieren die zijn aangevoerd van biologische of gangbare afkomst
– PLUIMVEE
Te verkopen product PLUIMVEE | Status dier bij aankoop | Gevoerd en gehouden volgens Demeter normen | Label dat product mag krijgen |
Vlees | Gangbare dag oude kuikens (maximaal 3 dagen oud) | Van aankomst tot slacht (kippen 81 dagen; kalkoen en gans 140 dagen) | Demeter |
Vlees | Biologisch | Halve leven | Demeter |
Eieren | Biologische hennen van maximaal 18 weken oud | Zelfde status als het voer | Xxxxxxx |
6.3.9 Veterinaire behandeling van dieren
De gezondheid van de dieren dient in de eerste plaats te worden gewaarborgd door een oplettende vee- houderij, het fokken en voederen, het kiezen van het juiste ras en het gebruik van preventieve maatre- gelen, zoals een op de diersoort afgestemd beheer. Als zich echter gezondheidsproblemen voordoen, dan dient onmiddellijk een behandeling te worden gegeven om de aandoening te verlichten. Indien de behandeling onder leiding van een dierenarts plaatsvindt en nauwkeurig wordt gedocumenteerd, mag de gekozen remedie afwijken van deze richtlijnen om de beste oplossing te vinden voor diergezondheid, weerstandsbeheer en milieuaspecten.
6.3.9.1 Algemene vereisten voor alle dieren
Routinematige en/of preventieve behandeling met stoffen die geen natuurlijke middelenworden genoemd (bijv. synthetische allopathische geneesmiddelen, antibiotica, ontwormingsmiddelen) is niet toegestaan, tenzij wettelijk verplicht. Een uitzondering hierop is het gebruik van toegestane ontwormingsmiddelen (zie hieronder) in die gevallen waarin parasitisme endemisch is in het gebied waar boerenbedrijf zich bevindt.
Elke behandeling die aan een individueel dier of aan de kudde als geheel wordt gegeven, ongeacht de behandeling, dient gedetailleerd te worden geregistreerd in het betreffende bedrijfsregister. In dit regis- ter dienen voor elk behandeld dier de behandeling, de methode, de gebruikte geneesmiddelen, de wacht- tijd en de behandeldatum te worden vermeld. Deze registratie moet worden bijgehouden en op verzoek ter beschikking te worden gesteld.
• Bij het gebruik van diergeneeskundige, allopathische geneesmiddelen dient men zich te houden aan het dubbele van de wettelijke wachttijd; ten minste 48 uur indien er geen wachttijd wordt vermeld.
• Dieren met een productief leven van minder dan een jaar mogen slechts één kuur met allopathische middelen ondergaan. Alle andere dieren mogen 3 behandelingen per jaar ondergaan.
• Als een dier meer dan het toegestane aantal behandelingen krijgt of behandeld wordt met een niet-toegestaan middel, dan mag het niet als Demeter in de handel worden gebracht.
• Remedies die organofosfaat-stoffen bevatten en behandelingen met hormonen om bronst te syn- chroniseren of om de groeisnelheid of de productie van dieren te verhogen zijn niet toegestaan.
6.3.9.2 Gebruik van remedies voor grote en kleine runderen (Bovideae), kameelachtigen (Camelidae), paardachtigen (Equideae), herten en zeugen
Antibiotica: Het doel is om grotendeels antibioticavrij te zijn, waarbij antibiotica alleen gebruikt worden in echte noodgevallen. Individuele dieren mogen maximaal drie behandelingen per jaar krijgen. Anti- biotica mogen niet preventief, en alleen onder leiding van een dierenarts, worden gebruikt. Antibiotica die van cruciaal belang zijn voor de menselijke geneeskunde mogen alleen als laatste redmiddel worden gebruikt. In geval van hardnekkige veestapelproblemen wordt dringend aanbevolen om een professional te raadplegen voor de versterking van de kudde met behulp van het fokprogramma.
Ectoparasieten: Individuele dieren mogen slechts één keer per jaar ivermectine/doramectine krijgen voor de behandeling of preventie van myiasis en schurft. Behandeling van de hele veestapel is alleen toe- gestaan met andere middelen tegen ectoparasieten.
PyretThroïden: zijn toegestaan als lokale toepassing (geen onderdompeling van hele dieren) bij teken, hoornvliegen, dermatobia, etc. Andere oplossingen dienen te worden geïntegreerd in de controlemaatre- gelen. Spinosad is toegestaan voor de bestrijding van luizen en/of myiasis bij schapen/geiten.
Gebruik van voetbaden op basis van formaline of vergelijkbare ontsmettende stoffen voor de klauwverzorging is verboden.
Inwendige parasieten: Ontwormingsmiddelen mogen alleen worden toegediend in combinatie met een gediagnosticeerde aanwezigheid van parasieten en een passend graasregime op schone weide. Het behan- delen van een hele kudde is toegestaan. Het gebruik van ivermectinene en doramectinen is echter door- gaans uitgesloten als remedie tegen inwendige parasieten, met uitzondering van leverbot en schapenhor- zel, indien er geen alternatief middel verkrijgbaar is. Toediening via de mond verdient de voorkeur. Pour- on of injecteerbare toediening is alleen toegestaan als laatste redmiddel onder leiding van een dierenarts.
6.3.9.3 Aanvullende vereisten voor pluimvee, mestvarkens, konijnen en andere kleine dieren
De voorafgaande vereisten gelden ook voor pluimvee, mestvarkens, konijnen en andere kleine dieren, tenzij deze niet uitsluitend voor een specifieke soort worden vermeld. Bij een uitbraak van een ziekte onder pluimvee, kleine dieren en mestvarkens mag het hele koppel worden behandeld. Mestvarkens en konijnen mogen slechts één keer per jaar behandeld worden met ivermectine/doramectine tegen schurft.
Immuno castratie van varkens is niet toegestaan.
6.3.10 Transport en slacht van vee
Men dient zich bewust te zijn van het feit dat voorafgaand aan de vleesverwerking een levend wezen met een ziel gedood is. Ethische en morele standpunten vereisen dat het dier in kwestie tijdens het transport en de slacht zodanig wordt behandeld dat het niet wordt blootgesteld aan angst en stress. De transportaf- standen dienen geminimaliseerd te worden door de dieren lokaal te slachten. Het slachten van dieren zal in deze voorwaarden niet in detail worden behandeld. In plaats hiervan gelden de hierboven genoemde
principes en de inspanningen van de betrokken personen, die met inzicht dienen te handelen.
• Het gebruik van elektrische prikstokken is verboden, evenals het gebruik van kalmeringsmiddelen of andere chemische of synthetische middelen, voor, tijdens of na het transport.
• De wachttijden in het slachthuis dienen zo kort mogelijk te zijn. Indien wachten noodzakelijk is, dient er voldoende overdekte ruimte te zijn.
• De dieren moeten tijdens de wachttijd voldoende voedsel en water krijgen.
• De dieren dienen snel en effectief verdoofd te worden. Na bedwelming moeten ze volledig kunnen bloeden.
• De voor sommige religies geldende voorschriften voor het doorsnijden van de keel zijn toegestaan voor de betreffende consumenten, mits de bovengenoemde voorwaarden worden nageleefd (met uit- zondering van de bedwelming).
• De transporttijd van levend vee naar de slachterij dient te worden beperkt tot 60 minuten.
6.4 Omschakeling van een boerenbedrijf
6.4.1 Omschakelingsplan
De omschakeling van een boerderij naar een biodynamisch boerenbedrijf dient te beginnen met het defi- niëren van de ontwikkelingsdoelstellingen van het bedrijf. Dit moet vervolgens leiden tot de ontwikkeling van een omschakelingsplan (in samenwerking met adviseurs) met details over het bedrijf en hoe deze kunnen worden beheerd volgens biodynamische doelstellingen en voorwaarden.
De procedure voor Demeter certificering in Nederland is vastgelegd in het reglement voor Demeter-certificering.
Uitsluitend volgens de Verordening (EU) nr. 2018/848 gecertificeerde bedrijven komen in aan- merking voor Demeter certificering. Indien er percelen in-omschakeling naar biologisch bij het bedrijf zijn of worden gevoegd, vereist dit goedkeuring van de Demeter Licentie Commissie.
Om een licentie overeenkomst te kunnen afsluiten dient de aanvrager op de hoogte te zijn van de achtergrond van de BD-landbouw. Dit kan op de volgende manieren:
• Een afgeronde opleiding biologische landbouw aan de Warmonderhof.
• Aantoonbare praktijkervaring met beslissingsbevoegdheid op BD-bedrijven.
• Tenminste de Demeter Doorschakelscursus dient te zijn gevolgd.
De omschakelperiode gaat in op het moment dat de Demeter Licentie Commissie een positief besluit over het omschakelplan heeft genomen. Het bedrijf krijgt een Intentieovereenkomst met vastgesteld omschakelplan aangeboden. De doorschakelperiode kan pas worden afgerond wan- neer de drie preparaten (koehoorn-, kiezel-, en compost-) minimaal één keer zijn toegepast op alle percelen. De eerste twee jaar van de Demeter certificering dient deelgenomen te worden aan een preparatengroep, of eenmaal aan een preparatencursus en eenmaal aan een preparaten- groep.
Voor afgifte van Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx en het Demeter Certificaat moet het landbouwbedrijf minimaal 1 jaar volgens de Demeter Voorwaarden hebben gewerkt.
In uitzonderlijke gevallen heeft de Demeter Licentie Commissie de mogelijkheid de omscha- kelperiode voor toekenning van het Demetercertificaat te verlengen, dan wel te verkorten. Dit wordt onderbouwd op basis van de voorgeschiedenis van het bedrijf.
6.4.2 Omschakeling van het gehele boerenbedrijf
De onderneming wordt in één stap in zijn geheel omgeschakeld naar de biodynamische methode.
In het geval van grotere structuren zoals coöperaties of fusies van landbouwbedrijven, is het mogelijk om delen als zelfstandig landbouworganismen te definiëren. Het is de verantwoordelijkheid van Stichting Demeter om deze gebieden te definiëren volgens regionale specificaties, zoals: onderscheid naar juridi- sche eenheden, classificatie volgens biologische certificering, fysiek logische scheiding inclusief opslag- ruimten en verpakkingseenheden. Het moet echter transparante, controleerbare en begrijpelijke regels volgen en de onderverdeling mag niet dienen om bepaalde onderdelen van deze norm te omzeilen.
De bedrijfsleider mag niet tegelijkertijd een Demeter-bedrijf en een gangbaar bedrijf beheren.
Indien er een allesomvattend scheidingsprotocol bestaat, kan de certificatie-instelling binnen de vijf jaar parallelle productie voor meerjarige planten en sierplanten toestaan.
Internationale uitzonderingen omtrent verlenging van omschakeling zijn niet van toepassing in Nederland.
6.4.3 Omschakeling van nieuwe agrarische arealen
De omschakeling van nieuw toegevoegde grond als gevolg van een teeltuitbreiding verschilt in bepaalde opzichten van de omschakelingsfase van nieuwe bedrijven.
In tegenstelling tot de beperking voor parallelle productie onder 6.4.2 in de totale bedrijfsomschakeling is bij nieuw verworven percelen de parallelle teelt van biologisch, Demeter-in-omschakeling en Demeter toegestaan voor hetzelfde type voedergewassen en meerjarige gewassen. Een beschrijvend scheidings- protocol voor de oogst en opslag is in ieder geval vereist.
De bepalingen onder 6.4.4 betreffende de omschakelingsperiode is van toepassing zonder restrictie. Pro- ductie van hetzelfde (soort) eenjarige gewas op percelen met verschillende certificering status leidt tot degradatie naar de lagere status van het hele gewas.
6.4.4 Certificering in omschakeling
De categorie ‘Demeter in omschakeling’ is niet van toepassing in Nederland. In landen buiten Nederland kan dit wel van toepassing zijn. De voorwaarden hiervoor zijn terug te vinden in de internationale Deme- ter voorwaarden.
6.5 Bijenhouderij
6.5.1 Principes van biodynamisch bijenhouden
Bijen zijn onderdeel geweest van de menselijke cultuur sinds het eerste begin. De sociale organisatie van de kolonie, de relatie van bijen met licht, en hun vermogen om van bloesem te leven, geven bijen eerbied en bewondering. Maar tegenwoordig zijn bijenkolonies afhankelijk van menselijke zorg. Het versterken van bijenkorven is een belangrijk doel van Xxxxxxx bijenhouden.
De grootte van hun vlieggebied en het huidige beheer van landbouwgrond betekent dat er niet verwacht kan worden dat bijen alleen, of voornamelijk, over biodynamisch beheerde gebieden vliegen. De essentie van Xxxxxxx bijenhouden ligt daarom niet bij de directe link met voer dat op het boerenbedrijf groeit, zoals bij andere boerderijdieren, maar ligt in de manier waarop bijen gehouden worden en in hoeverre dit hen toelaat om hun aangeboren gedrag te uitten.
Bijenhouders die in de context van biodynamische landbouw werken, richten zichzelf primair op het ver- vullen van de natuurlijke behoeften van de kolonie. Het beheer is zo ingericht dat de bij vrij zijn ware natuur kan uitleven. Demeter bijenhouders staan de kolonies toe om natuurlijke honingraten te bouwen. Het zwermproces vormt de basis voor hun reproductie, groei, verjonging en vermeerdering. De eigen honing is de steunpilaar om de kolonie door de winter te ondersteunen.
Vanwege hun activiteiten als bestuivers en dragers van bijengif, wat een stimulerend effect heeft op het leven van planten en de natuur, zijn bijen van groot belang voor het gehele web van leven. De voordelige effecten van het houden van bijen in het gecultiveerde landschap kan ervaren worden in de grotere oogst- hoeveelheid en de verhoogde kwaliteit van veel verbouwde gewassen. Hun aanwezigheid is daarom erg belangrijk en het houden van bijen is aanbevolen voor elk biodynamisch bedrijf.
6.5.2 Beheer van bijen
6.5.2.1 Locatie van de bijenkorven
Biodynamisch en biologisch beheerd land, of ongecultiveerde en wilde gebieden, zijn voorkeurgebieden om de bijenkorven te plaatsen.
Als de locatie van de bijenkorven niet op Demeter gecertificeerd land is, dan moeten de spuitpreparaten in de directe omgeving toegepast worden. Dit geldt voor alle locaties die langer dan 3 maanden gebruikt worden.
Er mogen beperkte aantallen bijenkorven op een bepaalde locatie geplaatst worden, zodat elke kolonie van voldoende voorraad aan pollen en nectar verzekerd is.
Bij het uitkiezen van een plek moet er extra zorg genomen worden om te verzekeren dat milieuverontrei- niging zo min mogelijk de bijenproducten besmet. Voor procedures betreffende mogelijke besmetting van bijenproducten, zie paragraaf 2.6 Residubeleid.
6.5.2.2 Bijenkorven – toegestane en niet-toegestane maatregelen
Met uitzondering van bevestigingen, dakbedekking en draadgaas, moeten korven volledig van natuur- lijke materialen gemaakt worden zoals hout, stro of klei.
• De binnenkant van de korf mag alleen behandeld worden met bijenwas en propolis verkregen van Xxxxxxx bijenhouders.
• Alleen natuurlijke, ecologisch veilige en niet-synthetisch conserveringsmiddelen voor hout mogen worden toegepast op de buitenkant van de korf.
• Het schoonmaken en desinfecteren van korven mag alleen uitgevoerd worden door gebruik van hitte (vlammen of heet water) of mechanisch.
De raat is een fundamenteel onderdeel van de bijenkorf. Daarom moeten alle raten als natuurlijke raten gebouwd worden. Natuurlijke raten worden door bijen geconstrueerd zonder hulp van wassen spijlen. Natuurlijke raten kunnen gebouwd worden op vaste of verplaatsbare ramen.
• Een fundament van stroken bijenwas om structuur te geven aan de raatbouw is toegestaan.
De broedkamer vormt op natuurlijke wijze een zelfstandige eenheid. Zowel de honing- als de broedkamer moeten kunnen groeien terwijl de bijenkolonie ontwikkeld door meer natuurlijke raten te bouwen. De broedkamer en de maat van de ramen moeten zo gekozen worden dat het broedgedeelte organisch kan uitbreiden met de raten, zonder belemmerd te worden door hout van de ramen.
• Het beperken van de beweegruimte van de koningin is niet toegestaan, koningin-uitsluiters kunnen alleen gebruikt worden gedurende de omschakelingsperiode. Na omschakeling mogen deze alleen in goed onderbouwde, uitzonderlijke gevallen gebruikt worden op basis van een ontheffing. Stichting Demeter moet de voorwaarden voor het goedkeuren van een ontheffing specificeren.
• Alleen in de honingkamer mogen wassen hoofdnerven worden gebruikt. Het is desalniettemin wen- selijk om hun gebruik hier ook te vermijden.
• Paraffine was, carnauba was en elke andere soort was zijn niet toegestaan.
• Was gebruikt als begeleidende stroken, of hoofdspijlen moeten natuurlijke raat of bijenwas zijn van Demeter bijenhouders. Wanneer niet-verkrijgbaarheid is aangetoond, mag raat of was van biolo- gisch gecertificeerde bronnen worden gebruikt.
Een bijenkolonie zou in staat moeten zijn om elke voorkomende disbalans met eigen middelen te kunnen corrigeren. De genomen maatregelen door de Xxxxxxx bijenhouder zouden erop gericht moeten zijn om de vitaliteit en capaciteit tot zelf-regeneratie te versterken en behouden. Het sporadisch verliezen van kolonies die bijzonder vatbaar zijn voor bepaalde plagen en ziekten zou geaccepteerd moeten worden als een noodzakelijk onderdeel van natuurlijke selectie.
Toegestane maatregelen en middelen voor het onder controle houden van parasieten- en plaagdruk zijn:
• Warmte behandeling
• Verwijdering broed
• Kruidentheeën
• Mierenzuur, azijnzuur, melkzuur, oxaalzuur,
• Niet-transgene bacillus thuringiensis
• Natriumcarbonaat voor het desinfecteren van ‘Amerikaans vuilbroed’
• Absconding - volledige scheiding van de kolonies van de honingraat en het broed (om een nieuwe onbelaste korf op te bouwen).
• Koningin opkooien en koningin bannen
• Poedersuiker of zetmeelpoeder om de bijen te poederen
• Zout
6.5.2.3 Reproductie – toegestane en niet-toegestane maatregelen
Zwermen is de natuurlijke manier om het aantal bijenkolonies te vergroten en is de enige toegestane manier om het aantal bijenkolonies te vergroten.
• Zwermen voorkomen door een kunstzwerm te maken met de oude koningin is toegestaan. Voor de verdere toename kan de rest van de korf worden verdeeld in secundaire preventieve zwermen of telgen.
• Zoals bij alle vormen van veehouderij is enig selectief fokken noodzakelijk. De productie van konin- ginnencellen maakt deel uit van het zwerminstinct. Voor selectieve kweekactiviteiten en in het geval van ongediertebestrijding is het ruilen van de oude koningin toegestaan, mits de nieuwe koningin afkomstig is uit het zwermproces.
• Het meervoudig en routinematig verenigen van kolonies en het systematisch vervangen van konin- ginnen is niet toegestaan.
• In het geval van geafrikaniseerde bijen, vanwege hun uitgesproken neiging tot zwermen, is kunstma- tige verdeling van de zwermen niet toegestaan. De procedure om zwermen te vergroten of te vervan- gen, moet worden uitgevoerd door "uitnodigingsboxen".
• Het kunstmatig kweken van koninginnen (enten etc.) is verboden. Instrumentele inseminatie en het gebruik van genetisch gemodificeerde bijen zijn verboden.
• Het knippen van de vleugels van koninginnen is verboden.
Er dient een lokaal aangepast bijenras gekozen te worden dat geschikt is voor de omgeving. Het beheer- systeem kan niet rekenen op de voortdurende introductie van kolonies, zwermen en koninginnen van elders. Aangekochte bijen of koninginnen moeten zoveel mogelijk afkomstig zijn van Demeter bijenhou- ders. Als deze niet beschikbaar zijn, kunnen ze afkomstig zijn van biologisch gecertificeerde bijenhou- ders. Kolonies van niet-biologische oorsprong zijn niet toegestaan. De integratie van natuurlijke – naakte zwermen is toegestaan.
6.5.2.4 Voeren
Honing en bloesemstuifmeel zijn het natuurlijke voedsel voor bijen. Gedurende periodes waarin perma- nent voeden met nectar niet mogelijk is vanwege de vegetatiefase, moet ernaar worden gestreefd de bijen
met eigen honing te voeren. Waar dit niet mogelijk is, moet een geschikte hoeveelheid honing aan het bijvoeder worden toegevoegd om een snelle omkering van het voeder te bewerkstelligen. Ter oriëntatie is 10% honing (in gewicht ten opzichte van de suiker) een geschikte hoeveelheid. Afhankelijk van de klima- tologische omstandigheden en de respectieve vegetatiefase kunnen nationale certificeringsorganisaties grotere hoeveelheden honing vragen. Bij beduidend lagere hoeveelheden, zoals bijvoorbeeld bij melkvee- voeders, dient de motivering bij de keuring te worden onderbouwd.
• Kamillethee en zout dienen ook aan het bijvoer te worden toegevoegd.
• Als later in het seizoen en voor de laatste oogst van het jaar noodvoeding nodig is, mag alleen Deme- ter-honing worden gebruikt. Het gebruik van suiker is in dergelijke rantsoenen niet toegestaan.
• Om de zwermende bijen en achterblijvende bijen op kracht op te bouwen, kan gevoerd worden zoals hierboven beschreven voor bijvoer.
• Alle pollenvervangers zijn verboden.
• Geen enkele vorm van stimulerende voeding is toegestaan
6.5.3 Verwerking en verpakking
6.5.3.1 Principes van verwerking
De jaarlijkse oogst moet onmiddellijk na extractie worden gevuld in de potten waarin het wordt verkocht, voordat er stolling optreedt. Later bijvullen, herhaaldelijk opwarmen, en langere opslagperiodes beïn- vloedt de kwaliteit van de honing aanzienlijk. Daarom moet dit zoveel mogelijk worden vermeden. In het geval dat de opbrengst van bepaalde soorten honing hoger is dan de gemiddelde hoeveelheid die gedu- rende een jaar wordt verkocht, kan honing in grotere containers worden opgeslagen en later in potten worden gedaan voor de detailhandel.
6.5.3.2 Verwerking – toegestane en niet-toegestane maatregelen
Tijdens het extraheren, persen, zeven, zuiveren en aansluitend bottelen van de honing mag de tempera- tuur niet hoger zijn dan 35°C (indirecte warmte). Ook voor het decanteren van de honing na opslag mag de temperatuur niet hoger zijn dan 35°C (indirecte warmte).
• De honing mag in geen geval vloeibaar worden gemaakt.
• Filtratie onder druk is niet toegestaan.
• Het watergehalte (gemeten volgens DIN/AOAC) mag niet hoger zijn dan 18% in gematigd klimaat, 20% in vochtig klimaat, en 21,4% voor heidehoning.
• Het HMF-gehalte (gemeten volgens Xxxxxxx) mag niet hoger zijn dan 10 mg/kg.
• Het Invertase-gehalte (gemeten volgens Hadorn) moet minimaal 10 zijn (behalve honing met een laag gehalte aan enzymen zoals honing van acacia).
• Was mag niet in contact komen met oplosmiddelen, verdunners, bleekmiddelen of soortgelijke materialen. De gebruikte apparatuur en containers moeten gemaakt zijn van niet-oxiderende mate- rialen of met een niet-oxiderende coating.
6.5.3.3 Verpakking
• Honing moet worden bewaard onder luchtdichte, donkere omstandigheden bij een constante, koele temperatuur. Plastic containers zijn niet toegestaan voor opslag.
• Toegestane materialen voor opslag, transport en detailhandel zijn glas, metaal, steengoed, klei geschikt voor levensmiddelen, en porselein.
• Kunststof bakken zijn niet toegestaan, noch voor opslag en transport, noch voor verkoop.
Alle etiketteringseisen voor bijenproducten worden nog uitgewerkt in het etiketteringshoofdstuk van dit handboek (zie paragrafen 4.1 en 4.5.1).
6.5.4 Conversie
De vereisten van een doorschakelingsplan volgens paragraaf 6.4.1. zijn van toepassing.
• In het eerste jaar van doorschakeling moet de was in de kammen worden geanalyseerd op ongewens- te verontreinigingen uit het voorafgaande niet-biologische beheer. Bij overschrijding van drempel- waarden moet was worden verwijderd en vervangen door was van biodynamische oorsprong, indien niet beschikbaar van biologische oorsprong.
• In alle gevallen geldt een omschakelingsperiode, vooral als de imkerij pas wordt opgericht met het begin van de certificering.
• Standaard doorschakelperiode voor volledige certificering drie jaar, bij een voorafgaand biologisch beheer van minimaal drie jaar kan Stichting Demeter de doorschakelperiode verkorten.
• Een geleidelijke ombouw van bijenstallen met meer dan één standplaats is mogelijk, mits het ombouwplan een navenant dwingend scheidingsprotocol bevat. Het scheidingsprotocol moet betrek- king hebben op de locaties, inclusief het migratieplan, opslag en verwerking. Bijenvolken met een afwijkende certificeringsstatus binnen een vestiging zijn niet toegestaan. De conversieperiode dient uiterlijk na vijf jaar te zijn beëindigd.
Tijdens de doorschakelperiode worden de volgende activiteiten nog getolereerd als het overeenkomstig in het conversieplan is gedocumenteerd:
• Verdeelde broedkamers
• Koninginnen vangers, en
• Bestaande broedkamer ramen gemaakt met wasachtige hoofdnerf (minstens 1/3 vervangen door natuurlijke ramen na elk conversiejaar).
6.5.5 Certificatie, residuen en goederenstroom
Professionele en commerciële bijenteelt volgt het principe van de doorschakeling van de boerderij als geheel, parallelle productie van biodynamische en biologische honing is niet mogelijk, noch op een Deme- ter-boerderij, noch als een op zichzelf staand bedrijf. Niet-biologische bijenteelt voor eigen consumptie op een Demeter-boerderij is mogelijk. Het houden van bijen voor commerciële doeleinden op een Deme- ter-bedrijf moet minimaal biologisch gecertificeerd zijn. In gevallen waarin een biologische certificering van honing niet mogelijk is vanwege nationale regelgeving en omstandigheden, is deze verordening niet van toepassing.
Bij bijenbeheer op het terrein van een biologisch-dynamisch bedrijf onder verantwoordelijkheid van een derde partij (gastbijenhouderij) geldt de eis van minimaal biologische certificering niet. Stichting Deme- ter kan schriftelijke overeenkomsten vragen om dergelijke afspraken te specificeren. De respectieve cer- tificerende organisatie moet ervoor zorgen dat in deze gevallen de voorkeur wordt gegeven aan biodyna- mische imkers, als die er zijn.
• Voor de certificering is paragraaf 2.6. Certificering is van toepassing.
• Voor identificatie van bijenkasten, documentatie van seizoen bewegingen van bijenkasten, opslag van honing, scheiding en productstroom zijn paragraaf 2.6.4. Documentatie, scheiding, opslag en productstroom, en de procedurele eisen van Stichting Demeter van toepassing.
De locatie van bijenstallen (permanent, overwinterend en tijdelijk) moet nauwkeurig worden geregi- streerd. Seizoensgebonden verplaatsingen van bijenkasten moeten worden geregistreerd als onderdeel van een migratieplan. Minimale vereisten voor een trekplan zijn: unieke identificatie van de bijenvolken, beschrijving van de respectieve foerages en verblijfsperioden.
Residuen in de bijenkorven worden behandeld door de desbetreffende paragraaf 2.6 Residubeleid, Stich- ting Demeter, en de wettelijke biologische verordening.
7 PRODUCTVOORWAARDEN VOOR DEMETER
PRODUCTCATEGORIEËN
7.1 Verpakkingsmaterialen
7.1.1 Toepassingsgebied
De organisatie houdt rekening met alle verpakkingen, zowel productie gerelateerd, secundaire verpak- kingen (groeperen, uitstallen) als tertitaire verpakkingen (transport) maar de scope betreffende de voor- waarden zijn de primaire consumentenverpakkingen.
Dit zijn de algemene voorwaarden betreffende verpakking. Productnormen kunnen verdere beperkingen bevatten afhankelijk van de productcategorie.
Consumentenverpakkingen maken onderdeel uit van de procedure voor het goedkeuren van producten en dienen bij wijzigingen opnieuw te worden ingediend.
7.1.2 Algemene principes
Ontwikkelingen op het terrein van verpakkingen en verpakkingsmaterialen, zoals volledig composteer- bare bio-kunststoffen dringen door in de (biologische) markt. Aan de andere kant worden aan verpak- kingen soms heel specifieke eisen gesteld ten aanzien van de productkwaliteit. Verpakkingsmachines en verpakkingsmaterialen vragen vaak grote, langdurende investeringen.
Vanuit deze achtergrond worden slechts een beperkt aantal specifieke normen vastgelegd voor verpak- kingen en verpakkingsmaterialen. De verpakkingsstrategieën voor Demeter producten worden beoor- deeld door de Demeter Licentie Commissie.
Praktische verpakkingsoplossingen, die niet voldoen aan de uitgangspunten van Demeter verwerking, worden slechts tijdelijk goedgekeurd. Daarbij wordt rekening gehouden met eventuele langdurende investeringen. De gegevens over de verpakkingsmaterialen en de verpakkingsstrategie dienen ter goed- keuring aan de Demeter Licentie Commissie te worden opgestuurd.
De informatie wordt beoordeeld ten opzichte van de volgende criteria:
• Verpakkingen dienen waar mogelijk te worden vermeden en in ieder geval een verpakking die een grotere inhoud suggereert dan de eigenlijke inhoud.
• De productkwaliteit dient te zijn gegarandeerd. De Demeter Licentie Commissie kan om aanvullend onderzoek vragen.
• De specifieke biodynamische kwaliteit dient behouden te blijven.
• Gezondheidsaspecten ten opzichte van de consument dienen te worden meegenomen (toxicologi- sche effecten op het product).
• Verpakkingen dienen zo mogelijk te worden retour genomen voor hergebruik (statiegeldsysteem) of passende recycling.
• Waar mogelijk dienen gecertificeerd (EN 13432, DIN V 54900) composteerbare verpakkingsmateria-
len te worden gebruikt (breken af tot C en O2).
• De gebruikte verpakkingsmaterialen dienen zo mogelijk geschikt te zijn voor volledige recycling.
• Oververpakking, in de zin van bijvoorbeeld kleine verpakkingseenheden binnen een omverpakking of extra decoratieve sleeves, dienen te worden voorkomen.
Wanneer niet aan de bovenstaande uitgangspunten kan worden voldaan, kan een ontheffing worden aangevraagd bij de Demeter Licentie Commissie voor de best mogelijke oplossing. De ontheffing dient te worden afgegeven op basis van informatie omtrent de gebruikte verpakkingsmaterialen (volledige speci- ficaties van de materialen en productie processen) als ook op een ontwikkelingsstrategie voor meer pas- sende oplossingen. Een ontheffing kan voor maximaal vijf jaar worden toegekend.
7.1.3 Expliciet verboden verpakkingsmaterialen
Niet toegestaan zijn verpakkingsmaterialen die nanomaterialen, schimmelwerende middelen, ftalaten, PVC, chloor of GGO’s bevatten.
Bij twijfel dient er een verklaring bij de verpakkingsfabrikant te worden opgevraagd betreffende het niet toepassen van nano-deeltjes of het ontbreken van GMO of van GMO afgeleide materialen. Nano-deeltjes kunnen bijvoorbeeld gevonden worden in anti-microbacteriële coatings en in speciale verpakkingen (die oppervlaktebehandelingen hebben ondergaan, met speciale hechtingsmethode, of speciale eisen betref- fende de migratie van gassen.)
Voor Aardappelen, groente en fruit (AGF) geldt dat verpakking in plastic op basis van minerale olie of biobased niet zijn toegestaan. Biologisch afbreekbaar plastic, gerecycled plastic en volledig recyclebaar plastic kunnen worden gebruikt voor gevoelige groenten en fruit (verse kruiden, salades, bessen, wortelen en cherrytomaten) voor een overgangsperiode tot 01/01/2026.
Omdat er momenteel nog beperkte (technische) mogelijkheden zijn om PVC volledig uit te sluiten in caps voor glazen flessen en potten is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen conform de procedure in incidentele gevallen.
7.1.4 Goedgekeurde of beperkt goedgekeurde verpakkingsmaterialen per pro- ductgroep
Afk. | Productgroep met voorwaarden |
BB | Brood en bakwaren (cakes en gebak) |
MM | Melk en melkproducten |
Z | Suiker, zoetmiddelen, snoepgoed, ijs en chocolade |
VV | Vlees en vleesproducten |
COS | Cosmetica en producten voor persoonlijke verzorging |
W | Wijn en mousserende wijn |
A | Gedistilleerd en alcohol voor verdere verwerking |
GF | Groenten en fruit |
Olie | Oliën en vetten |
ZV | Zuigelingenvoeding |
KS | Kruiden en specerijen |
G | Graan, sojaproducten, graanproducten en deegwaren |
B | Bier |
CVA SGND | Cider, vruchtenwijnen en azijn Sojaproducten, Granen- en notendranken |
Tabel 12: Goedgekeurde consumentenverpakkingen per productgroep
Verpakking | Productgroep | Opmerkingen / Beperking | |
Papier | |||
Papier | Alle | Gebleekt papier en bordkarton dienen totaal chloorvrij (TCF) of elementair chloorvrij (ECF) te zijn. Gerecycled papier dient chloorvrij geproduceerd te zijn (PCF); van gerecycled papieren en bordkartonnen verpakking kunnen minerale oliebestanddelen migreren van de drukinkten van de grondstoffen naar het product. In het bijzonder bij vet- en oliehoudende producten en producten met een lange houdbaarheid dient u uw producent te raadplegen met betrekking tot vermijding en mogelijke barrières. De papier groep omvat papier, waxpapier, PE-gecoat papier, karton, karton met PE en perkamentpapier | |
Aluminium | |||
Aluminiumfolie | Alle (excl. wijn) | Indien technisch onvermijdbaar. Dit ter beoordeling van de Demeter Licentie Commissie. | |
Aluminiumcomposiet (met bordkarton, PE) | GF, MM | Voor verse melk en dranken, vloeibare producten; | |
Aluminium tubes | GF, Olie | Alleen voor mosterd, mierikswortel, mayonaise | |
Kunststof op basis van minerale olie | |||
Polyethyleen (PE) | Alle (excl. wijn en GF) | Elk afzonderlijk en in combinatie | Raadpleeg mogelijke beperkingen in productvoorwaarden |
Polypropyleen (PP) | Alle (excl. wijn en GF) | ||
Polyamide (PA) | GF, G, VV |
Verpakking Productgroep Opmerkingen / Beperking | ||
Polyacryl | G | Raadpleeg mogelijke beperkingen in productvoorwaarden |
SGND | Zie productsessie voor restricties toepassing | |
Polystyrol/Polystyreen (PS) | MM | Alleen K3-bekers in combinatie met bordkartonnen sleeves |
Polyethyleentereftalaat (PET) Cellulosehydraat / cellofaan | CVA, MM | Alleen voor dranken, alleen in combinatie met een retoursysteem |
VV; MM, G Z, G | Alleen voor vacuümvormen Afzonderlijk, in combinatie of als coating | |
Biobased kunststoffen / technische biopolymeren | ||
Polyethyleen (PE) | Alle | Algemeen gesproken bieden biobased kunststoffen geen relevante voordelen voor het milieu. In ieder geval mag het materiaal geen genetisch gemodificeerde hernieuwbare grondstoffen of hiervan gemaakte stoffen bevatten. |
Cellulose-acetaat (CA) | Alle (excl. wijn) | |
Afbreekbare or biologisch afbreekbare primaire verpakking | ||
Zetmeelkunststoffen (zetmeelmengsels, polymeren, polyvinylalcohol/PVAL, vacuümvormen) Polymelkzuur (PLA) Celluloseproducten Polyhydroxy vetzuren (PHF) | Indien conform de Europese voorwaarden voor afbreekbare verpakking (EN13432). In ieder geval mag het materiaal geen genetisch gemodificeerde hernieuwbare grondstoffen of hiervan gemaakte stoffen bevatten. | |
Andere materialen | ||
Aardewerk | Alle | |
Plaatstaal en (vertind) blik | Alle (excl. wijn) | gelast, niet gesoldeerd |
Glas | Alle |
7.2 Groente, fruit en aardappelen
Algemene principes
Het betreft het verwerken van aardappelen groenten en fruit met inbegrip van paddestoelen. Algemeen wordt er naar gestreefd, voor zover mogelijk natuurlijk troebele sappen te maken. Niet expliciet toegestane methoden en middelen zijn niet toegestaan.
Bij twijfel neemt u contact op met Stichting Demeter.
Toegestane Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Verwerking met behulp van koelen en koolzuurdrukbehandeling en warmtebehandelingen, zoals pasteurisatie, sterilisatie (bij voorkeur met HTST) en autoclaveren zijn toegestaan.
• Afhankelijk van de PH-waarde worden groentesappen gepasteuriseerd of gesteriliseerd.
• Het behoedzame proces van pasteuriseren verdient hierbij de voorkeur.
• Het pasteuriseren van melkzure groenten dient te worden vermeden.
• Xxxxxxxxxx van groente wordt bij voorkeur met stoom gedaan vanwege het beter behouden van de waardevolle stoffen.
• Het verwijderen van troebele stoffen gebeurt evt. met een centrifuge. Het filteren kan met asbestvrij
filtermateriaal verricht worden.
• Aseptisch afvullen is mogelijk en wenselijk.
• Fruit dient te worden gewassen met drinkwater (eindbehandeling).
• Diksappen, vruchtensappen en vers sappen bestaan uit 100% puur mechanisch gewonnen sap uit rijpe, gezonde en verse Demetervruchten. Vruchtennectar en siropen mogen worden gezoet.
• Sap gereconstitueerd uit concentraten is niet toegestaan.
• Vruchtenmoes van zure vruchten (zoals appels) mag gezoet worden. Vruchtenmoes van zoete vruch- ten (zoals mango en peer) mag niet worden gezoet.
• Als zoetmiddel voor voor dieet-broodbeleg wordt agave-diksap of topinamboersiroop aanbevolen.
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Bij vruchtensappen wordt ernaar gestreefd natuurlijk troebele sappen te maken.
• Mechanisch hakken of homogeniseren is toegestaan. Dit geldt ook voor kokosmelk.
• Tomatenpuree wordt geproduceerd door pulp te verwarmen. Verse pulp mag worden toegevoegd om droge stofgehalte aan te passen.
• Melkzure groenten mogen worden gezoet met max.1% honing of ongeraffineerde suiker. De opgiet bestaat uit azijn, zout, kruiden, specerijen en/of citroensap.
• Voor het aanzuren vam groentesappen kunnen natuurlijke zuurdragers zoals bijvoorbeeld Deme- ter-appelazijn of -zuurkoolsap worden gebruikt.
• Bij vruchtenazijn kunnen traditionele methoden alsook de snelazijn methoden woren toegepast.
Verboden Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Ontzuren van diksap met calciumcarbonaat.
• Zwaveldioxide bij de vervaardiging van sap.
• Ascorbinezuur als antioxidant aan gedroogd fruit.
• Anti-schuimmiddelen (bijvoorbeeld bij het verwerken van aardappels) van chemisch bewerkte plantaardige oliën en vetten zijn niet toegestaan.
• Melkzure olijven mogen niet behandeld worden met natronloog.
• Bij de vervaardiging van “groentemierikswortel (geraspte mierikswortel)” of “tafel-, of delicatessen- mierikswortel” is toevoeging van zwaveldioxide (SO2) verboden.
• Bij vruchtenazijn, toevoegingen van suikercouleur en zwaveligzuur en het gebruik van E536 (kalium- hexacyanoferaat).
• Toevoeging van sacharose in gedroogde vorm of als siroop is niet toegestaan.
• Geïsoleerde organische zuren en chemische conserveringsmiddelen mogen niet gebruikt worden.
• Het invriezen van groenten met toegevoegde vloeistoffen is niet toegestaan.
7.3 Brood, cake en gebak
7.3.1 Algemene principes
• Het gebruik van bakverbeteraars dient voorafgaand te worden goedgekeurd door Stichting Demeter.
• Bij aankoop van een nieuwe bakoven moet op basis van milieubeheer de voorkeur worden gegeven aan gestookt op aardgas boven elektriciteit en stookolie.
• Het is toegestaan om het rijsproces te verlengen of onderbreken door afkoelen of invriezen. Dit dient te worden aangegeven.
• Bakblikken en -platen van staal, roestvrij staal of glas zijn toegestaan en hebben de voorkeur. Bij gebruik van gecoate bakblikken dient de gebruiksaanwijziging zorgvuldig te worden opgevolgd.
• Bij onverpakte bakwaren dient een ingrediëntenlijst getoond te kunnen worden bij het verkooppunt.
7.3.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3. Alle ingrediënten en additieven dienen in overeenstemming met de aanduidingseisen van onverpakte en verpakte Demeter bakwa-
ren in de ingrediëntendeclaratie vermeld te worden.
• Pinda- en palmolie van ten minste biologische kwaliteit zijn alleen toegestaan om te frituren.
• Toegestane bakverbeteraars zijn tarwegluten, vruchtensap, mout, sojameel en acerolapoeder (draag- stof vrij van maltodextrine en GGO). Tarwegluten mogen alleen voor tarwebevattende, kleine bak- waren (zoals stokbrood, beschuit en toast) worden gebruikt.
• Als rijsmiddelen van micro-organismen mogen bakfermenten, zuurdeeg en gist worden gebruikt. Zie BFDI voorwaarden voor nadere uitleg.
• Geschikte anti-aanbakmiddelen zijn meel (van granen), plantaardige oliën en vetten, boter en andere dierlijke vetten. Houtmeel, magnesiumoxide en anti-aanbakemulsies zijn niet toegestaan. Was is toegestaan totdat een geschikter vervangend materiaal is gevonden.
7.3.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
De volgende Thulpstoffen, additieven en vewerkingsmetThoden zijn niet toegestaan:
• Het gebruik van bakblikken met beschadigingen.
• Aluminium bakvormen voor eenmalig gebruik en bakfolie zijn verboden. Bakpapier en bakfolie is alleen toegestaan voor kleine bakwaren (zoals koekjes).
• Afgebakken brood en bakwaren mogen niet worden ingevroren en vervolgens als ontdooid product worden verkocht.
• Bakken in hoge frequentie infraroodovens is niet toegestaan.
• Gedroogde melkproducten niet mogen worden gebruikt.
• Toevoegingen van geïsoleerde enzymen zijn niet toegestaan.
• Fosfaathoudende rijsmiddelen zijn niet toegestaan.
• Crèmes mogen niet geconserveerd zijn met zwaveldioxide. Zie ook 3.2.2.
7.4 Granen, graanproducten en deegwaren
7.4.1 Scope en algemene principes
Deze norm heeft betrekking op granen, gemalen graan, graanvlokken, inclusief pseudogranen zoals boekweit, quinoa en amarant. De scope bevat ook producten gemaakt van het bovenstaande b.v. ontbijt- granen (muesli), bakmengsels, droge mengsels met een aanzienlijk graanpercentage (Rissoles, pasteitjes, risotto), koffiesurrogaten van granen, “basis” zetmeel en voorgegelatineerd zetmeel en gemoute granen.
Deze paragraaf heeft geen betrekking op brood, cake en banket, hiervoor wordt verwezen naar 7.3.
Voor gevulde producten (zoals gevulde deegwaren) dient de vulling te voldoen aan de betreffende voor- waarden, bijv voor groenten en fruit of voor vlees en vleesproducten.
7.4.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Het is toegestaan wettelijk vereiste toevoegingen van vitamines (Vitamine B1) toe te voegen aan babyvoeding op basis van granen.
• Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Voor kant-en-klare bakmixen zijn de volgende (niet GGO) culturen van micro-organismen toege- staan, indien verkrijgbaar van groei op gecertificeerde biologisch-gecertificeerde substraten: zuur- desem, gedroogde zuurdesemkorrels, gist, gistproducten.
• Toegestane chemische rijsmiddelen voor gebruiksklare mengsels zijn Natrium of Kaliumbicarbo- naat, met wijnsteenzuur, natrium- of kaliumtartraat (E 334/335/336 en E 500/501) in elke combina- tie. Graanzetmeel is de enige toegestane drager.
• Smaakextracten moeten extracten zijn van ten minste gecertificeerde biologische productie, b.v.
etherische oliën.
• Natriumhydroxide (NaOH) mag bij de productie van zetmeel de pH-waarde regelen.
• De productie en verwerking van parboiled rijst van Demeter rijst is toegestaan.
7.4.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Het gebruik van hamermolens is verboden. Als de molen gebaseerd is op hamertechnologie, maar uit- gerust is met een effectief intern koelsysteem, dan is het gebruik ervan toegestaan. Molens gemaakt met natuurlijke of kunstmatige stenen, of stalen rollen, mogen gebruikt worden. Bij de aankoop van een molen dient de voorkeur te worden gegeven aan steenmolens.
• De productie van gemodificeerd zetmeel met behulp van chemicaliën of enzymen is niet toegestaan.
• Modificerende extrusie is niet toegestaan (uitgezonderd productie rijstwafels).
• Vormgevende extrusie met een bovengrens van 75oC en 90 bar is wel toegestaan.
• Indien een ingrediënt van een samengesteld Demeter-product is geëxtrudeerd, mag dit ingrediënt niet als Demeter-ingrediënt worden aangemerkt, maar als biologisch ingrediënt worden gedeclareerd.
7.5 Kruiden en specerijen
Algemene principes
• Kruiden en specerijen moeten bij oogst vrij zijn van duidelijke ziekten, dood weefsel, beschadiging, bederf, etc.
• Als reiniging nodig is, dan dient water van drinkwaterkwaliteit zonder toevoegingen te worden gebruikt.
• Het gebruik van zonne-energie en energiebesparende processen wordt uitdrukkelijk aanbevolen voor het drogen van kruiden en specerijen.
• Kruiden en specerijen moeten zoveel mogelijk in hun geheel of grof gehakt in de handel worden gebracht. Voor het verkleinen van de kruiden en specerijen kunnen de gebruikelijke maal- en snijma- chines en -methoden worden gebruikt. Als tijdens het proces stof wordt geproduceerd, dan dient dit te worden afgezogen. De afgevoerde luchtstroom moet worden gereinigd voordat deze in het milieu wordt uitgestoten.
Toegestane Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Directe droging door zonlicht op het veld of op de grond om de oogsttijd te verkorten is alleen toege- staan voor zaden (karwij, venkel, etc.).
• Kunstmatige droogprocessen op transportbanden of rekken, met behulp van vacuüm, vriesdrogen of condensatie zijn toegestaan.
• Diepvriezen en drogen met elektrolyten (chemische wateronttrekking) is toegestaan, maar het enige toegestane elektrolyt is zout zonder anti-klontermiddel.
• Inleggen in plantaardige oliën of azijn van Demeter of biologische kwaliteit is toegestaan.
• Als desinfectiemethode is het gebruik van droge of vochtige warmte toegestaan. Desinfectie met oververhitte stoom is, waar dit technisch mogelijk is, te verkiezen boven andere warmtebehandelin- gen. Over het algemeen zijn behandelingen met een hoge temperatuur gedurende een korte tijd het meest effectief (bijv. 105-115 °C gedurende 2-5 minuten).
Verboden Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Rechtstreeks drogen van kruiden met fossiele brandstoffen, het chemisch onttrekken van vocht en high-frequency drogen is verboden. Indirect drogen op droogrekken door zon en lucht is wel toege- staan.
• Hert is verboden om de droogwaar te coaten met aminozuren, vetzuren, suikers of emulgatoren (micro-inkapseling). Natuurlijke stoffen (bijvoorbeeld oliën) van Demeter- of biologische kwaliteit die conform de Verordening (EU)nr. 2018 /848 en bijbehorendw vigerende wetten en besluiten zijn toegestaan ter behandeling van het blad- of stengeloppervlak mogen worden gebruikt.
• Toevoegingen van geïsoleerde enzymen zijn niet toegestaan.
7.6 Vlees en vleesproducten
7.6.1 Algemene principes
Het slachten van dieren vereist bijzondere aandacht. Zie ook hoofdstuk 6.
7.6.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Kunstdarmen zijn toegestaan indien deze op het etiket worden vermeld. Natuurdarmen en ingewan- den mogen worden behandeld met melkzuur of azijn en keukenzout.
• Aspicpoeder (vleesgeleipoeder) van biologische kwaliteit is toegestaan.
• Starterculturen zijn toegestaan voor rauwe worsten. Het gebruik van niet GMO schimmelculturen is toegestaan.
• Onderdompelingsstoffen, droogzouten en pekelbadzouten die voldoen aan de algemene eisen van deze voorwaarden zijn toegestaan.
• Het gebruik van middelen die vlees mals maken is niet toegestaan, evenmin als het gebruik van elek- trische behandelingen om het vlees te malser te maken.
• Trapsgewijze afkoeling en snelle afkoeling met gebruik van koude lucht zijn toegestaan. De karkas- sen mogen niet worden besproeid met pekel of zuren.
• Als bloed niet direct kan worden verwerkt, kan dit met metalen staven worden behandeld om stolling te voorkomen.
• Roken is toegestaan. Zie nadere voorwaarde in de BFDI voorwaarden.
• Volledige conservering is toegestaan. Zie nadere voorwaarde in de BFDI voorwaarden.
• Gelatinehoudend vlees (zoals zure zult) dient te worden vervaardigd uit natuurlijke vleesgelei en opgekookt vleesvet.
Verboden Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Kruidenpreparaten en -extracten, vlees- en gistextracten en smaakversterkers zijn niet toegestaan zijn niet toegestaan.
• De verwerker dient schriftelijke verklaringen te krijgen dat er geen doorstraling of methylbromide is gebruikt bij de desinfectie van de kruiden en specerijen.
• (Gedroogd) bloedplasma en bloedserum mogen niet worden gebruikt.
• Bij de productie van gezouten vlees mogen geen ascorbinezuur (E300) en nitrietzouten gebruikt worden. Daaronder vallen; kaliumnitriet (E249), natriumnitriet (E250), natriumnitraat (E251), of kaliumnitraat, ook wel salpeter (E252).
• Het gebruik van melkeiwitten, gedroogde melkproducten en andere snijhulpmiddelen is verboden.
• De productie van geperst vlees op basis van vleesresten is niet toegestaan.
7.7 Melk en melkproducten
7.7.1 Algemene principes
• De melk dient te worden opgehaald door speciale melktrucks, die alleen voor Demeter-melk gebruikt worden of in Demeter-gelabelde vaten.
• Melk dient zoveel mogelijk als geheel en vers van de koe te worden verwerkt.
7.7.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Starterculturen zijn bij voorkeur cultures van eigen kweek. De opkweek en verdere vermeerdering dient plaats te vinden in Demeter-melk. Wanneer aangekochte cultures worden gebruikt dient een specificatie beschikbaar te zijn voor de controleur.
• Zure starters en plantenextracten (artisjokken, geel walstro (Gallium verum)), zonder conserverings- middel, mogen worden gebruikt om de melk te stremmen.
• Pasteuriseren is toegestaan. Zie nadere voorwaarden in de BFDI voorwaarden.
• Verse enwrongelkaas mogen worden geproduceerd met toevoeging van starterculturen, calciumchlo- ride en stremsel. Het gebruik van methoden met behulp van weiproteïnen, zoals thermo-wrongel- methoden en ultrafijne filtratie, is toegestaan. Centrifugale weischeidingsmethoden zijn niet toege- staan.
• Kaas van zure melk mag uitsluitend worden gemaakt van melkzure wrongel.
• De volgende opties zijn mogelijk voor het verhogen van het droge stofgehalte: toevoeging van poe- dermelk, indampen onder vacuüm, verdampen in valstroomverdamper en meertrapsverdamper, ultrafiltratie en omgekeerde osmose.
• Melkpoeder van koemelk is alleen toegestaan als ingrediënt in verwerkte producten.
• Boterzuurbacteriën kunnen ten behoeve van de kaasbereiding verwijderd worden met behulp van een bactofugatie. Het bactofugaat mag niet worden teruggevoerd in de melk.
• Bewaren van boter in de diepvries is toegestaan voor een periode van maximaal een half jaar. Diepvriesboter mag niet gemengd worden met verse boter.
• Vetgehalte kan worden gereguleerd door mengen met kwark en room.
• Als karnemelk (deels) wordt geproduceerd door het aanzuren van ondermelk, dient dit als zoda- nig te worden vermeld op het etiket.
• Voor de zuurneerslag van melkeiwitten zijn kaasmakerijzuursel en vruchtenazijn toegestaan.
• Toevoeging van keukenzout aan de kaasbrui bij de vervaardiging van kaas van zure melk is ten hoogste 2,5%.
• Alleen zuivere kruiderijen, specerijen en extracten of destillaten van kruiden en specerijen mogen aan de kaas worden toegevoegd.
7.7.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Natriumbicarbonaat.
• Gebruik van wei-centrifuge is verboden.
• Het kleuren van boter of andere melkproducten met bètacaroteen of riboflavine (vitamine B2).
• Oppervlaktebehandeling met kaliumsorbaat, calciumsorbaat of natamycine.
• De zoute pekel kan opnieuw worden gekookt en verrijkt met zout. Sterilisatie met natriumhypochlo- riet, waterstofperoxide, etc. is niet toegestaan.
• Het gebruik van aluminium vaten voor opslag of verwerking.
• Thermische processen om de houdbaarheid te verlengen zoals UHT (Ultra Heat Treatment), ESL (Extended Shelf Life) en steriliseren.
• Drinkmelk mag niet worden gehomogeniseerd. Zie nadere uitleg in de BFDI voorwaarden.
• Indirect aangezuurde boter.
• Verrijkingen van dagmelk en slagroom, bijvoorbeeld met melkeiwit of vitaminen.
7.7.4 Kaascoatings
• De volgende coatings kunnen worden gebruikt (enkelvoudig of in combinatie met elkaar) voor harde kazen, snijbare kazen en halfharde kazen: Bijenwas, natuurlijke harde paraffinewas en microkris- tallijne wassen. Natuurlijke harde paraffinewas en microkristallijne was mogen geen andere additie- ven, zoals polyethyleen, korteketen polyolefinen, polyisobutyleen, butyl of cyclisch rubber, bevatten. Bovendien mogen de wassen niet gekleurd zijn.
• Kunststof kaascoating is voorlopig toegestaan voor het bedekken van de buitenste laag van snijbare kaas en halfharde kaas, zolang deze vrij is van kaliumsorbaat, calciumsorbaat en natamycine. Dit is alleen toegestaan totdat een geschikt vervangend materiaal of een geschikte vervangende methode is gevonden.
7.8 Zuigelingenvoeding
In Nederland wordt geen Demeterzuigelingenvoeding geproduceerd. Zie BFDI voorwaarden voor inter- nationale voorwaarden.
7.9 Oliën en vetten
Algemene principes
Het betreft zowel koudgeperste oliën inclusief vierge en extra vierge kwaliteit en olie voor verdere ver- werking zowal als verwerkingsingrediënt als ook als verwerkingsmedium, bijvoorbeeld frituurolie of losmiddel. De voorwaarden omvatten ook de productie van dierlijke vetten en margarine. Houd rekening met aanvullende wettelijke voorschriften voor de productie van olie, met name voor de verschillende cate- gorieën koudgeperste oliën gelden maximale extractietemperaturen als wettelijke eisen.
Zo laag mogelijke temperaturen worden aanbevolen.
Toegestane Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Alle gangbare methoden voor het reinigen, schillen en voorbereiden van de grondstof.
• Maximale procestemperatuur olijfolie is 270 C.
• Filteren, klaren en centrifugeren is alleen toegestaan voor olie voor verwerkingsprocessen.
• Margarine: emulgeren, pasteuriseren en kristalliseren. De lecithine moet van biologische gecertifi- ceerde oorsprong zijn.
• Indien de olie is ontgeurd dient dit te worden vermeld op het etiket en de omverpakking.
• Pompoenpit-, sesam- en notenolie: roosteren. Deze producten dienen te worden gelabeld als ‘koud- geperste olie van geroosterd zaad’.
• Olie voor bakken, braden en verdere verwerking: ontslijmen en ontzuren (slechts één keer voor of na fractionering), ontkleuren, thermische fractionering (dekristallisatie/droge fractionering) en stomen/ontgeuren (slechts één keer, bij een maximale temperatuur van 230° C).
Verboden Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Margarine: het gebruik van geur- en smaakstoffen.
• Koudgeperste olie: conditionering/voorverwarming van de grondstof, extraheren met behulp van organisch-chemische oplosmiddelen, ontslijmen met behulp van minerale of organische zuren. behandeling met actieve houtskool, ontkleuren, bleken en chemische modificatie (hydrateren, harden, hydrolyseren) zijn verboden.
• Ruwe palmolie: ontslijmen met behulp van zuren en ontzuren.
• Olie voor bakken, braden en verdere verwerking: extractie met organische oplosmiddelen en chemi- sche modificatie (hydrateren, harden en hydrolyseren).
7.10 Suiker, zoetmiddelen, snoepgoed, ijs en chocolade
7.10.1 Algemene principes
Bij toevoeging van suiker in verwerkte producten dient de voorkeur uit te gaan naar zo min mogelijk bewerkte zoetmiddelen, zoals tafelhoning (geen bakhoning), oerzoet, ruwe rietsuiker, ahornsiroop, kokosbloesem en palmsuiker, fruitsappen, diksappen, agavestroop, graan- en moutstropen. Vervaardi- ging van ruwe suiker en witte suiker is alleen toegestaan met toestemming van de Demeter Licentie Com- missie. De noodzaak om de suiker te raffineren dient te worden aangetoond. De voorwaarden fungeren als een positieve lijst. Alle niet genoemde methoden, hulpstoffen en additieven zijn verboden. Neem in geval van twijfel contact op met Stichting Demeter.
7.10.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• In principe dienen enzymen vrij te zijn van conserveringsmiddelen. Voor toepassing in de vervaar- diging van graanzoetstoffen zijn voor zover bekend echter geen enzymen beschikbaar die vrij zijn van conserveringsmiddelen. Aangezien gebruik van enzymen onmisbaar is, kan ontheffing worden aangevraagd voor gebruik van enzymen met conserveermiddelen. Er dient een specificatie te worden voorgelegd aan de Demeter Licentie Commissie.
• Suikerstroop wordt verdampt onder druk bij temperaturen die laag genoeg zijn om karamellisatie te voorkomen.
• Bij de productie van suiker en zoetmiddelen is het verwijderen van ongewenste materialen met behulp van kalkwater toegestaan.
• Koolzuur voor het afscheiden van overtollige kalk, zoals calciumcarbonaat, en olie ter voorkoming van schuim zijn toegestaan voor de productie van suiker en zoetmiddelen.
• Tannine - van natuurlijke bronnen, biologische suikerester zijn toegestaan voor de productie van suiker en zoetmiddelen.
• Natriumcarbonaat, calcium en natriumThydroxide zijn toegestane hulpstoffen voor de productie van suiker.
• Zwavelzuur als hulpstof voor de pH-beheersing en citroenzuur als hulpstof voor klaring zijn alleen toegestaan voor de productie van suiker.
• Voor de productie van invertsuiker uit graan/zetmeel is xylose (glucose) isomerase toegestaan.
7.10.3 IJs, snoepgoed en chocolade
• Toegestane verdikkingsmiddelen voor ijs zijn joThannesbroodpitmeel, pectine, guarpitmeel en
agaragar.
• Inuline en andere oligosacchariden van biologische oorsprong zijn toegestaan voor de productie van ijs.
• Voor de productie van chocolade en snoepgoed is lecitThine van biologische oorsprong als emulgator toegestaan.
• ArabiscThe gom is toegestaan als additief voor de productie van chocolade en snoepgoed.
Verboden Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Kleurstoffen zijn niet toegestaan.
7.11 Bier
7.11.1 Algemene principes
Demeter bier Demeter-bier moet worden geproduceerd volgens de “traditionele brouwkunst” op basis van processen en procedures die geschikt zijn voor het leven. Om deze reden maakt de bierproductie bij voorkeur gebruik van materialen die zelf resulteren uit natuurlijke processen (bijvoorbeeld zuurregeling met behulp van melkzuurbacteriën in plaats van de toevoeging van een zuur).
Het verwijderen van alcohol uit bier is nog niet gereguleerd. Light-bieren dienen te worden geproduceerd met gisttypen die van nature minder alcohol produceren.
7.11.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• De productie van Demeter-bier moet schone, Demeter gecertificeerde granen voor het mouten gebruiken. De granen worden gewassen met water om te weken in de containers, en op de vloer gelegd om te ontkiemen.
• Voor het brouwen van Demeter-bier kunnen als ingrediënten hop, mout, brouwwater en Deme- ter-brouwgranen worden gebruikt.
• De volgende verwerkingshulpmiddelen:
• Filtermaterialen gemaakt van textiel (bijvoorbeeld watten), Membranen (zonder PVC, PVPP, Asbest en bentoniet)
• Diatomeeënaarde
• Natriumcarbonaat voor het ontharden van het water
• Gips voor het brouwen
• Het toevoegen van Demeter fruit, kruiden en specerijen van Demeter-kwaliteit.
• Biologische gist. Zie verdere eisen in de BFDI voorwaarden.
• Melkzuurbacteriën voor speciaalbieren en het gebruik van bierresiduen voor aanzuren.
• Fermentatie CO2 voor het temperen van de vaten en N2 voor het vullen van de vaten.
• Siliciumdioxide (silica) als technische hulpstof voor productie van glutenvrij bier.
• Verpakken in glas of vaten van RVS of hout.
• Flesetiketten bedrukken met inkten zonder of met laag niveau zware metalen.
• Drogen met behulp van indirecte warmte.
• Nathanproces (bierfermentatie en -rijping in dezelfde conische tank).
• Water dient ten minste van drinkwaterkwaliteit te zijn en < 25 milligram/liter nitraat, eventueel ont- daan van ijzer en mangaan m.b.v. beluchting of kalk d.m.v. natriumcarbonaat.
• Onbewerkte, natuurlijke hopbloemen hebben de voorkeur. Gepelletiseerde hop type 90 mag gebruikt worden.
• Bieren met verhoogd restsuikergehalte mogen gepasteuriseerd worden.
• Bij nagisting op de fles is een suikertoevoeging van maximaal 2,5 gram/liter bier toegestaan. Voor nagisting op de fles van bier van hoge gisting is maximaal 7,5 gram/liter en voor champagnebieren van hoge gisting maximaal 10 gram/liter bier.
• Nieuwe bierkratten dienen zomin mogelijk polyethyleen en zware metalen te bevatten.
• Indien beschikbaar dient er gebruik gemaakt te worden van Demeter gecertificeerde hop. Stich- ting Demeter kan een ontheffing verlenen voor het gebruik van biologische hop.
• De gist mag alleen in water met brouwkwaliteit worden gewassen.
• De granen worden gewassen met water om te weken in de containers, en op de vloer gelegd om te ontkiemen.
Verboden Thulpstoffen, additieven en verwerkingsmetThoden
• Blikjes voor eenmalig gebruik en het bedekken van flesjes met zilverpapier.
• Gepelletiseerde hop en hopextracten type 45.
• Het gebruik van additieven, aroma’s, mineralen, sporenelementen en vitaminen.
• Behandeling van hop en mout met zwavel.
• Kunstmatig versnellen van het wortkookproces, in het bijzonder het gebruik van kiezelzuurprepara- ten voor het versnellen van de isomerisatie van de hopbestanddelen.
• Klaringshulpstoffen (houtkrullen, geïmpregneerde houtsnippers en aluminiumfolie).
• Versnelde fermentatie (druk of roeren), versnelde rijpingsprocessen (verwarmen in opslag). Een ver- warmde kamer (max. 25 oC) is alleen toegestaan voor de tweede fermentatie in de fles, als de minima- le buitentemperatuur lager is dan 10 oC.
• Verwijderen van bijsmaken door spoelen met koolzuur en het gebruik van actieve houtskoolfilters, of het wijzigen van de kleur met behulp van bierkleurstoffen.
• Conserveringsmiddelen zoals kiezelzuur, PVPP en bentoniet.
• Desinfectie van flesjes dmv verwarmd afvullen, desinfectiefiltratie, sulfieten of formaldehyde. Voor ongefilterd bier is flash heating gevolgd door snel terugkoelen wel toegestaan.
• Water mag niet worden gewijzigd door middel van de volgende processen: filtratie met actieve houts- kool, ionenwisseling, sterilisatie van vuil water in het bijzonder met UV-straling, ozon, hypochloriet, chloordioxide.
• Bij het koken van het wort mag geen hoplepel worden hergebruikt.
• Bepaling van het gevulde niveau met behulp van radioactiviteit is niet toegestaan.
7.12 Wijn en mousserende wijn
7.12.1 Algemene principes
Gemengde wijnen dienen uit dezelfde wijnregio te komen. De wijnregio’s worden aangewezen door Stich- ting Demeter.
De werkzaamheden in de wijnkelder zijn een afronding van de voorafgaande processen van druifpro- ductie in de wijngaard. In alle stappen van het productieproces dient men zo min mogelijk gebruik te maken van technologie, hulpstoffen en additieven. Het gebruik van op dit moment toegestane additieven en hulpstoffen moet verminderd worden, en worden naarmate verwerkingstechnieken verbeterd worden uitgefaseerd. De gebruikte procedures moeten respectvol jegens, en in harmonie zijn met de omgeving, de locatie en de mensen betrokken in het productieproces. Het voornaamste streven is om tenminste de kwaliteit aanwezig in biodynamisch fruit te behouden. Om die reden wordt er de voorkeur gegeven aan handmatige geplukte druiven, zodat een grondstof van de hoogst mogelijke kwaliteit van gegarandeerd kan worden.
Alle stappen van verwerken, alsook de methodes gebruikt in het verwerken van druiven en de daaruit ontstane producten dienen in overeenstemming te zijn met de volgende principes:
• Het product dient van hoge kwaliteit zijn in zintuiglijke zin, verteerbaarheid en smaak.
• Gebruik van zwaveldioxide dient tot een minimum beperkt te worden.
• Processen die een grote hoeveelheden energie of grondstoffen vergen dienen vermeden te worden.
• Hulpstoffen en additieven die vanwege hun oorsprong, bij gebruik of als afvalstof schadelijk kunnen zijn voor het milieu, dienen vermeden te worden.
• Fysische methoden dienen boven chemische methoden verkozen te worden.
• De verwerking van bijproducten als afvalwater of organische resten dienen verwerkt te worden op een manier die de negatieve effecten voor het milieu minimaliseert.
• Alle materialen gebruikt in de constructie van verwerkingsapparatuur, waaronder ook tanks voor fermentatie en opslag dienen op geen enkele manier de kwaliteit van het sap of de wijn in gevaar brengen.
7.12.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Suiker of druivensapconcentraat voor de verhoging van het alcoholgehalte tot maximaal 1,5% van het volume.
• Voor de verwerking van likeur d´expèdition (mousserende wijn) toevoeging van suiker of geconcen- treerd druivensap tot 50 gram/liter en likeur tot 6 centiliter/liter.
• Gebruik van nature op de druif voorkomende gisten verdient de voorkeur. Zie BFDI voorwaarden voor het gebruik van ingebrachte gist.
• Er dient zo min mogelijk zwaveldioxide te worden gebruikt (zie BFDI voorwaarden).
• Koude wijnsteenstabilisatie met Demeter wijnsteen of kaliumbitartraat.
• Zuurteregelaars mogen worden toegevoegd tot 1,5 gram/liter.
• Niet genetisch gemodificeerde melkzuurbacteriën.
• Klaringsmiddelen: ei-eiwitten, melk, plantaardige eiwitten, bentoniet, actieve houtskool, beluchting en zuurstof.
• Slangenpompen met uitzondering van centrifugaalpompen.
• Verwarming van de rode wijn tot maximaal 35 °C en natuurlijke koeling.
• Centrifugeren en tangentiële filtratie.
• Filteren met cellulose, textiel (chloorvrij), polypropyleen, bentoniet, diatomeeënaarde of perliet
• Kunststof vaten mogen alleen gebruikt worden voor verplaatsing, niet voor opslag.
• De druiven worden bij voorkeur met de hand geplukt. Machinaal oogsten is toegestaan.
• Houten vaten voor het rijpen van rode wijn.
• Reiniging en desinfectie van gebouwen en apparatuur gebeurt uitsluitend met water, stoom, zwavel, zachte zeep, natriumhydroxide, ozon, perazijnzuur, azijnzuur, waterstof en citroenzuur, gevolgd door afspoeling met drinkwater.
• Cross flow (tangentiële) filtratie mag alleen worden toegepast op basis van een door de
• desbetreffende certificeringsorganisatie verleende ontheffing
• Deze ontheffing kan eenmaal per batch gebruikt en alleen als de poriegrootte niet kleiner is dan 0,2 micrometer en de gebruikte druk lager is dan 2 bar.
• Verder alleen voor specifieke soorten wijnen:
• Wijnen zonder toevoeging van SO2 in het algemeen
• Natuurlijke mousserende wijnen (voorouderlijke methode / “petillant naturel”)
• Zoete wijnen
• Wijnen die melkzuurbederf ontwikkelen (bv. witte wijn met lome gisting)
• Rode wijnen met een organoleptische afwijking (Brettanomyces)
• Toevoeging van water aan de puree/most
• Toegestane bottelhulpmiddelen zijn CO2 en N2.
• Voor het rijpen van de wijn zijn alleen eikenhouten vaten toegestaan.
• Natuurlijke dennenhars zonder andere hulpmiddelen of additieven mag worden gebruikt bij de pro- ductie van traditionele Griekse Retsina-wijn.
• Tanks van beton, houten vaten, porseleinen, stalen tanks en tanks van steen of van amfore klei zijn toegestaan. Tanks van metaal of beton met epoxy en/of glasvezel mogen niet meer worden aange- schaft. Eerder aangeschafte tanks kunnen nog worden gebruikt tot 2026.
• De behandeling van al deze containers met wijnsteenzuur is toegestaan.
7.12.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Pompen die hoge afschuif- of centrifugaalkrachten ontwikkelen, zoals centrifugaal-pompen, zijn niet toegestaan in nieuwe installaties of bij de vervanging van machines.
• Genetisch gemodificeerde micro-organismen.
• Kaliumhexacyanoferraat, ascorbinezuur, sorbinezuur, diammoniumfosfaat en PVPPP (Polyvinylpo- lypyrrolidone).
• Isinglass (vislijm, steurzwemblaas), bloed en gelatine.
• Bruistabletten.
• Pasteurisatie en concentratie van de gehele most.
• Alcoholreductie door middel van technische methoden.
7.13 Cider, vruchtenwijnen en azijn
7.13.1 Algemene principes
Vruchtenazijn (ook wijnazijn en bietenazijn) wordt gemaakt van Demeter-fruit. Het fruit dient te worden gereinigd in drinkwater en geplet. Het geplette fruit dient op milde wijze te worden geperst. Voor de pro- ductie van de vruchtenwijnen, dient de fermentatie plaats te vinden in roestvrij stalen tanks of vaten van hout of polyethyleen.
Regelmatige en grondige reiniging is verplicht. Dit is de eerste vereiste voor een lange houdbaarheid. Bij voorkeur dient de bottelarij te worden gereinigd met heet water en druk in plaats van steriliseren met een desinfectiemiddel.
7.13.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Toegestane hulpstoffen en additieven zijn te vinden in hoofdstuk 3.
• Demeter alcohol.
• Vruchtenwijnen: inheemse of ingebrachte Demeter of biologische GGO-vrije gisten.
• Azijnen: starterculturen.
• Demeter of biologische suiker tot maximaal 10%, mits in lijn met het wettelijke kader.
• Kaliumdisulfiet (E224) en SO2 (E220).
• Traditionele en snelle azijnprocessen.
• Glazen flessen en vaten (hout, keramisch materiaal, roestvrij staal).
7.13.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Azijn: toevoeging van karamel kleurstof, zwavelzuur of E536 (kaliumhexacyanoferraat).
• Centrifugeren.
• Verpakking van kunststof, aluminium of PVC.
• Kunstmatige reductie van het alcoholgehalte, smaakcorrectie of visuele verbetering met gebruik van kleurstoffen.
• Bepaling van de vulhoogte met gebruik van straling.
• Azijnessences en kunstmatige azijn.
7.14 Gedistilleerd en alcohol voor verdere verwerking
Er zijn internationale voorwaarden opgesteld voor de productie van Demeter alcohol voor verdere ver- werking in bijvoorbeeld cosmetica. Teven zijn er voorwaarden voor gedistilleerd.
Omdat deze in Nederland en België nog niet zijn geregistreerd, wordt verwezen naar de Internationale Standard van BFDI. Deze voorwaarden zijn ook op aanvraag verkrijgbaar.
7.15 Cosmetica en persoonlijke verzorging
Er zijn internationale voorwaarden opgesteld voor de productie van Demeter alcohol voor verdere ver- werking in bijvoorbeeld cosmetica. Teven zijn er voorwaarden voor gedistilleerd.
Omdat deze in Nederland en België nog niet zijn geregistreerd, wordt verwezen naar de Internationale Standard van BFBI. Deze voorwaarden zijn op aanvraag verkrijgbaar.
7.16 Textiel
Deze voorwaarden zijn van toepassing voor de productie van Demeter textiel. Textiel grondstoffen (wol, katoen, linnen, zijde et cetera) zijn agrarische producten welke binnen de biodynamische richtlijnen en normen vallen als zij op Demeter gecertificeerde bedrijven zijn geproduceerd volgens de landbouwpro- ductie voorwaarden. Xxxxxx moet met de hand of zonder chemie geoogst zijn. Dierlijke vezels moeten geschoren of gekamd zijn. Textiel verschilt van voedsel in de zin dat een vorm van verwerking altijd nodig is om het bruikbaar te maken. Verwerkingsstappen kunnen het biodynamische textiel negatief beïnvloe- den evenals de chemische middelen die nodig kunnen zijn voor verven e.d. De uitsluiting van toxische producten in de productie van grondstoffen is al in de productie voorwaarden geregeld. Verwerkingsstan- daarden zijn gereguleerd door de I(nternational) N(atural) T(extile) A(ssociation) Standards. Ze zijn op te vragen bij Stichting Demeter. Demeter textiel voldoet altijd aan de minimum eisen voor biologisch textiel.
7.17 Voedings-, gezondheids- en farmaceutische supplementen
Er zijn internationale voorwaarden opgesteld die van toepassing zijn op producten die menselijke voe- ding aanvullen of medische behandeling ondersteunen zonder direct of verplicht onderworpen zijn aan de algemene levensmiddelenwetgeving of farmaceutische wetgeving.
Dit heeft betrekking op categorieën zoals voedingssupplementen, functionele voeding, gezondheidssup- plementen of farmaceutische supplementen.
Aangezien dit internationale basisvoorwaarden zijn en nationale wettelijke vereisten respectievelijk rechtsgebieden deze categorieën op verschillende manieren kunnen afbakenen of indelen, is het niet mogelijk om een duidelijke en sluitende afbakening van dit toepassingsgebied voor bepaalde product- groepen te geven. Vanwege de verschillende toepassingsgebieden van nationale biologische voorwaar- den of conflicten in de horizontale wetgeving, is een biologische certificering als voorwaarde voor alle Demeter-producten, zoals geformuleerd in het algemene deel, onderworpen aan beperkingen voor deze productvoorwaarde. Deze voorwaarde zal dan ook alleen van kracht zijn als er een biologische basisvoor- waarde voor de betreffende productcategorie bestaat. In ieder geval dienen grondstoffen van agrarische oorsprong onder de biologische basisregels te vallen.
Let op: voor sommige producten en in sommige landen kan de verwijzing naar biologisch en dus naar Demeter zelfs verboden zijn voor voedings- of farmaceutische supplementen. De licentiehouder is volle- dig verantwoordelijk voor een wettelijk ondubbelzinnige classificatie en goedkeuring. Indien er het voor- nemen is om producten in deze categorie te gaan ontwikkelen of op te nemen, dan graag contact opnemen met Stichting Demeter.
Voor de bestaande Demetervoorwaarden zie het internationale handboek.
7.1 Sojaproducten, graandranken en dranken gemaakt van noten
7.18.1 Scope en algemene principes
Deze paragraaf heeft betrekking op sojaproducten zoals tofu en sojamelk, tarweproducten zoals seitan en op graandranken en dranken van noten en zaden. Sojavlokken vallen niet onder de scope, zie hiervoor paragraaf 7.4.
Voor generieke en specifieke productinformatie geldt dat niet mag worden aangeduid dat plantaardige dranken wat betreft voedingswaarde een vervanger zijn voor melk.
7.18.2 Toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Voor toegestane hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden: zie hoofdstuk 3.
• Nigari (Magnesiumchloride) en Calciumsulfaat zijn toegelaten stremmingsmiddelen voor tofu en tofuproducten. Natriumbicarbonaat is toegestaan als hulpstof / additief.
• Voor het roken van sojaproducten mag alleen hardhout (zoals hout, schaafsel of zaagsel) worden gebruikt. Zie ook 7.18.3.
• Bij de productie van graandranken kunnen enzymen worden gebruikt voor het losmaken en het ver- suikeren van het zetmeel.
• Lecithine mag worden gebruikt voor dranken van noten.
• Voor de conservering van dranken gemaakt van granen, soja en noten geldt dat het maximaal toege- stane verhittingsproces is UHT (ultra hight temperature).
• Homogeniseren is toegestaan voor dranken gemaakt van granen, soja en noten.
7.18.3 Verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden
• Voor verboden hulpstoffen, additieven en verwerkingsmethoden: zie hoofdstuk 3.
• Voor het roken van sojaproducten is tropisch hardhout is niet toegestaan.