Ontwerp van overeenkomst tot sociale solidariteit (1944)
Ontwerp van overeenkomst tot sociale solidariteit (1944)
Na beide standpunten belicht te hebben, erkennen de werkgevers- en de werk- nemersvertegenwoordigers dat de goede gang der ondernemingen, waarmede de algemene welvaart van het land verband houdt, alleen door een trouwe samen-werking kan geschieden.
Zij wensen een verstandhouding tussen werkgevers en werknemers tot stand te brengen, welke gegrond is op wederzijdse eerbied en op een wederkerig erkennen van rechten en plichten.
De werknemers eerbiedigen het wettig gezag van de hoofden der ondernemingen en stellen er een eer in, hun werk plichtsgetrouw uit te voeren.
De werkgevers eerbiedigen de waardigheid der arbeiders en stellen er een eer in hen met rechtvaardigheid te behandelen. Zij verplichten zich ertoe, hun vrijheid van vereniging en de uitbreiding van hun organisaties direct, noch indirect te hinderen.
Van deze geest vervuld, kwamen beide partijen overeen om aan de regering te vragen, zodra het land zijn onafhankelijkhe id zal hebben teruggekregen, een reeks dringende maatregelen te treffen met de bedoeling tegemoet te komen aan de gedurende de bezetting door het merendeel der arbeiders ondervonden ellende, en die ook de weg kunnen openen voor een nieuwe maatschappelijke vooruit-gang, gevolg van een economische ontwikkeling van een weder tot vrede gebrachte wereld, zowel als van een rechtvaardige verdeling der voordelen van een stij-gende productie.
Deze dringende maatregelen hebben voornamelijk betrekking op het loonstelsel, de instelling van een volledig systeem van sociale zekerheid voor de werknemers met als ondergrond de nationale samenwerking, en het herstellen of het invoeren van stelsels van paritaire samenwerking tussen werkgevers- en werknemers-organisaties.
Deze maatregelen zullen, hoewel het grondbeginsel ervan - de stoffelijke en morele welvaart van de arbeiders te verhogen en tussen hen en de werkgevers vreedzame, op rechtvaardigheid berustende betrekkingen aan te knopen - vast-staat, wegens de dringendheid, van tijdelijke aard moeten zijn. Aan de wetgevende kamers zal worden gevraagd daarvoor zodra mogelijk een definitieve regeling te treffen.
I. LONEN
1. De economische bedrijvigheid heeft tot doel voortdurend de bestaansvoorwaarden der bevolking te verbeteren. Vertegenwoordigers van werkgevers en van werknemers zullen dus onder alle omstandigheden zoeken naar de middelen om aan de lonen de grootst mogelijke koopkracht te geven, welke overeenstemt met de omstandigheden, en om ze te verhogen in verhouding van de vooruitgang van techniek en handel. Voor de vaststelling der loongrondslagen zullen de methodes van paritaire samenwerking worden toegepast, waarover hierna wordt gesproken.
2. De sedert 10 mei 1940 getroffen maatregelen hebben het ontstaan van een groeiende wanverhouding tussen de kosten voor levensonderhoud en de lonen ten gevolge gehad. Een algemene wederaanpassing van de lonen, onmiddellijk na de bevrijding van het land, zal onvermijdelijk zijn om daaraan, dadelijk van het begin af, een koopkracht te geven, die voldoende is voor de behoeften, waaraan voldaan zal kunnen worden in verband met de op de markt komende artikelen. Het doel dat bereikt moet worden gedurende het overgangstijdperk is het herstel binnen de kortst mogelijke tijd, van de koopkracht der arbeiders tot het peil van voor de oorlog.
3. De heersende toestanden zullen natuurlijk een onmiddellijk terugkeren tot de normale levensstandaard der bevolking niet mogelijk maken. Deze zal slechts langzamerhand, al naar het op de markt komen van de vroegere reeksen artikels, bereikt kunnen worden. Zolang de aanvoer van voorraden niet weder normaal is geworden, zal dienvolgens de rantsoenering moeten blijven bestaan, ten einde een rechtvaardige verdeling van de beschikbare waren te verzekeren. De Staat zal de nodige maatregelen moeten treffen opdat de rantsoenen der voornaamste levensmiddelen zodra mogelijk in belangrijke mate verbeterd worden, zowel in hoeveelheid als in hoedanigheid.
4. Het vraagstuk van de lonen houdt ten nauwste verband met da t van de prijzen en dat van het geld. Van economisch standpunt gezien, zijn deze drie zaken onderling van elkaar afhankelijk en het treffen van overeenstemmende maatregelen aangaande de sanering van de binnenlandse geldomloop, de wederaanpassing der prijzen en het weder
op peil brengen der lonen zal een eerste voorwaarde zijn tot een economisch en financieel opbeuren van het land.
5. Daar de lonen een zeer belangrijk deel uitmaken van de productiekosten, zou een vaststelling ervan op een peil buiten verhouding tot de economische toestand van het ogenblik automatisch op de binnenlandse prijzen terugslaan. Dat zou niet slechts een heraanpassing van de prijzen verhinderen, doch tevens het uitgangspunt kunnen betekenen van een voortdurende beurtelingse verhoging van de prijzen en de lonen en van een inflatieproces dat een sanering van het geld onmogelijk zou maken en een depreciatie van de wisselkoers met zich zou brengen.
De arbeiders zouden de eerste slachtoffers worden van dergelijke toestand, waaruit, zoals uit vroeger opgedane ondervinding duidelijk blijkt, onherroepelijk een vermindering van de reële waarde van het loon zou voortvloeien en die de voordelen van de sociale verzekeringen, welker voortdurende aanpassing ernstige moeilijkheden zou verwekken, te niet zou kunnen doen.
In het belang der arbeiders zelf zal dus in de eerste plaats getracht moeten worden aan de Belgische frank na de oorlog een zo groot mogelijke waarde te geven. Xxxxxxx enige devaluatie onvermijdelijk mocht zijn, zal deze tot het minimum beperkt moeten blijven.
6. Verder zal moeten gezorgd worden voor het tot stand komen, tussen de Belgische economie en die der landen met de grootste invloed daarop, te weten hoofdzakelijk die
van Engeland, van een voldoende evenwichtstoestand, waardoor grote onderlinge verschillen in koopkracht vermeden zullen worden. Dat wil zeggen dat de wisselkoers voor het Pond Sterling, waarvan de waarde van ons geld zal afhangen, zo gunstig moet vastgesteld worden als slechts mogelijk is bij de bestaande toestand en de mogelijkheden van aanpassing van de prijzen, de lonen en de geldomloop in ons land bij het einde der vijandelijkheden, rekening gehouden natuurlijk met de waarschijnlijke schommelingen van die factoren.
Men zou bijvoorbeeld van mening kunnen zijn dat het vaststellen van een wisselkoers van l50 Belgische frank voor een Pond Sterling, welke ongeveer de gemiddelde koers in de jaren 1936 tot 1938, de laatste normale periode voor de huidige gebeurtenissen, was, redelijk zou zijn. In de veronderstelling dat de Engelse prijzen na de oorlog niet merkelijk hoger zullen zijn dan 130 tot 140 % van de prijzen in 1936-1938, peil dat in Engeland thans ongeveer bereikt is door de kosten voor levensonderhoud en de kleinhandelsprijzen, zou voor aanneming van deze wisselkoers vereist zijn dat het algemene prijzenpeil in België niet boven een index van 150 in verhouding tot 1936-1938 zou komen.
7. De regering zal er niet toe in staat zijn dadelijk na afloop van de oorlog de prijzen op het algemeen gewenste peil te brengen. Echter zal een tussenkomst van de Staat op financieel gebied tot het verkrijgbaar stellen van de belangrijkste levensmiddelen voor alle lagen der verbruikers tegen passende prijzen van grote betekenis kunnen zijn. Samen met de op geldelijk gebied te nemen maatregelen, zal dat bijdragen tot de wederaanpassing van een algemene prijsvorming. Verder zal dat toelaten dat niet onmiddellijk bij het begin de lonen behoeven te worden vastgesteld op het bestaande peil voor levensonderhoud, een peil dat door de omstandigheden verre van juist is, terwijl desniettemin een met de omstandigheden overeenkomende koopkracht wordt verschaft.
8. De volgende artikelen zouden voor deze tussenkomst in de termen kunnen vallen : brood, aardappelen, melk, boter, olie, margarine, suiker, vlees, spek en dierlijke vetten, koffie, chocolade, zeep, kolen, gas en elektriciteit. Volgens het budgettair onderzoek van 1929, maken deze artikelen tezamen 58,8 % uit van de totale uitgaven der arbeiders.
De officiële kleinhandelsprijzen voor voedingswaren in België, de enige waarvan enige vergelijking mogelijk is, zijn op het ogenblik gerezen tot boven een indexcijfer van 200 in verhouding tot dat van 1936-1938, hetgeen, in de veronderstelling van aanneming van een prijzenpeil van l50 % van dat van 1936-1938, een wederaanpassing van ten minste 20
% zou nodig maken. Gedane schattingen laten echter aannemen dat de voor de gemeenschap te verwachten last niet overdreven zal zijn.
9. Daar vaststelling van een volledige index voor de kleinhandelsprijzen of van de kosten van het levensonderhoud, zoals vroeger geschiedde, onmogelijk is zolang de markt niet weder normaal van alle artikels is voorzien, zal het vergelijkingscijfer voor de vaststelling van de lonen gedurende de overgangsperiode bepaald worden door het
beperkt indexcijfer van de artikels bij de prijzen waarvan de regering ingrijpt. Wegens het beperkt aantal artikels waarop het betrekking heeft zal dit cijfer naar juiste verhoudingen moeten vastge steld worden.
10. Op voorgenoemde grondslagen zal aan de regering worden gevraagd het algemene loonpeil voorlopig vast te stellen in verhouding tot het algemene loonpeil van de jaren 1936-1938. Die voorlopige vaststelling zal, naar gelang de omstandighede n en rekening houdende met raadgevingen der paritaire comités, herzien worden.
11. Terwijl de regeling der lonen op het bovenbedoeld peil aan de arbeiders voldoende inkomsten zal moeten verschaffen tot het zich aanschaffen van op dat ogenblik werkelijk verkrijgbare artikels, zal in het begin aan een gedeelte der gewone behoeften toch niet voldaan kunnen worden. Waar het de arbeidersbevolking nu reeds als gevolg van verscheidene oorlogsjaren aan bijna alles ontbreekt, zal het zich opnieuw aanschaffen in uitgebreide mate van kleren, schoeisel, onderhouds- en huishoudelijke artikels, meubels, enz. binnen de kortst mogelijke tijd mogelijk gemaakt moeten worden.
Het gaat daarbij om behoeften van geheel bijzondere en tijdelijke aard, waaraan dus door bijzondere en tijdelijke maatregelen tegemoet gekomen moet worden en niet door de lonen die dienen om de normale behoeften der arbeiders te dekken.
12. Daarom zal aan deze bijzondere behoeften tegemoet worden gekomen door het toestaan van tijdelijke extratoelagen ten laste van de werkgevers. Deze toelagen, waarbij rekening zal moeten worden gehouden met de gezinslasten, zullen van tijd tot tijd, al naar de artikelen verkrijgbaar
worden gesteld, bij gedeelten worden toegekend binnen een termijn die afhankelijk is van de omstandigheden, maar die in beginsel kan worden aangenomen op een jaar, aanvangend bij het einde der vijandelijkheden. Voor een aantal artikels op het gebied van kleren en schoeisel zullen deze toelagen verstrekt kunnen worden in de vorm van bons waardoor aan de belanghebbende personen de voorrang kan worden gegeven voor het bekomen der producten die volgens een door de overheden op te maken fabricageplan
aan de markt zullen worden gebracht.
13. Te voorzien valt dat de toestand van sommige onderneminge n of misschien van sommige nijverheidstakken gedurende de eerste maanden na de oorlog zodanig zal zijn dat deze de meerdere uitgaven, volgend uit deze toelagen, niet zullen kunnen dragen. Er zal naar een geëigende wijze van financiering, bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van kredieten onder gunstige voorwaarden bij de officiële inrichtingen, moeten worden uitgezien opdat de er uit voortkomende lasten over een voldoende lange termijn kunnen worden verdeeld.
14. Het overgaan tot een herinrichting als bove n beschreven zal ondernomen worden onder de bescherming van een voorlopig fonds tot huishoudelijke herinrichting voor de werknemers, dat het karakter van een openbare instelling zal bezitten en dat, onder toezicht van de Staat, beheerd zal worden door een Nationale paritaire Commissie van vertegenwoordigers der werkgeversverenigingen en der syndicale arbeidersorganisaties.
Deze commissie zal bevoegdheid bezitten voor de volgende zaken :
a) de toekenning van de toelagen en de bons, waarbij rekening dient gehouden met de markttoestand op de verschillende tijdstippen; de aanpassing van het bedrag daarvan - zoals die zal volgen uit de besluiten der bevoegde paritaire commissies of der centrale paritaire commissie - aan de werkelijke behoeften der belanghebbend en in verband met de samenstelling van hun gezin; het bepalen van voorkeurrechten ten gunste van hen die de zwaarste gezinslasten hebben, invaliden en of slachtoffers van de beide oorlogen; de toekenning van bons en toelagen ten laste van de Staat, aan steunbehoevende werklozen; alsook de te voorziene uitsluitingen;
b) het verkrijgen van de officiële instellingen der nodige kredieten voor de voorziene financiering en het verzekeren van de terugbetaling daarvan onder zo gunstig mogelijke voorwaarden;
c) hulp aan de autoriteiten bij opstelling en uitvoering van een plan betreffende de fabricage van producten waaraan dringende behoefte bestaat en de verkoop daarvan.
II. XXXXXXXXXXX
00. De voor de oorlog van kracht zijnde wetten en overeenkomsten met betrekking tot de arbeidstijd zullen onmiddellijk weder worden ingevoerd.
III. SOCIALE ZEKERHEID DER ARBEIDERS
X. - Xxxxxxxx en vroegtijdig overlijden
16. De ouderdomsrenten, volgende uit de thans van kracht zijnde wetten, zullen opnieuw verhoogd worden. De normale rente, te betalen bij een leeftijd van 65 jaar, zal voor een echtpaar gebracht worden op 50 % van het gewone loon, waaronder verstaan wordt het loon dat gewoonlijk door het merendeel der arbeiders wordt verdiend. Alleenstaande gepensioneerden zullen een verhoging in dezelfde verhouding genieten.
Voor weduwen zal het normale op 55 jaar te verkrijgen pensioen verhoogd worden tot het bereiken van 3.000 frank. De toelagen voor wezen zullen verdubbeld worden.
17. Ter dekking van de daardoor verhoogde lasten zullen werkgevers en werknemers, onder voorbehoud van het onder de punten 18 en 19 vermelde, bijdragen storten van, voor elke der beide partijen, 3,5 % van het bedrag der lonen, dus in totaal 7 %. Een deel van deze som is bestemd ter betaling van de bijdragen door werknemers en werkgevers voorzien bij de verschillende pensioenwetten, ten einde gekapitaliseerd te worden op de individuele rekening van iedere verzekerde. Het overige is bestemd voor de verhogingen door middel van verdeling.
18. Voor de bedienden zullen de verplichte bijdragen worden geheven tot een jaarlijkse wedde van 36.000 frank en de verhoging, nodig om het pensioen te brengen tot een minimum voorzien voor de werklieden bij punt 16 hierboven zal zonder onderzoek
worden toegestaan aan alle verzekerden wier wedde gedurende de laatste vijf jaren niet hoger is geweest dan 42.000 frank.
Hiertoe zullen de bijdragen worden vastgesteld op 4,25 % van de wedde tot een bedrag van 36.000 frank per jaar, zowel voor de werkgevers als voor de bedienden, dus tezamen 8,5 %.
19. De mijnwerkers en daarmede gelijkgestelden zullen het voordeel van het thans verkregen pensioenstelsel behouden. De daaraan verbonden extrauitgaven zullen gedekt worden bijvoorbeeld hetzij door de Staat, hetzij door een aan de mijnwerkers of aan hun werkgevers op te leggen extrabijdrage, hetzij door een bijzondere aan de verbruikers van kolen op te leggen en in de prijs te berekenen belasting, hetzij door twee of meer dezer maatregelen gezamenlijk.
20. De arbeidersvertegenwoordigers behouden het recht aan de regering te vragen het pensioen op een peil van meer dan 50 % van het gewoonlijk betaalde loon te brengen, door een kosteloze extra-verhoging ten laste van de staatskas.
Door de arbeidersvertegenwoordigers werd het vraagstuk van de verkrijging van een passend pensioen op de leeftijd van 60 jaar opgeworpen. Er werd overeengekomen dat dit vraagstuk in studie genomen zal worden in het licht van de economische en demografische toestanden.
B. - Ziekte en vroegtijdige invaliditeit
21. In geval van ziekte of vroegtijdige invaliditeit, zal de sociale verzekering dadelijk van kracht verklaard worden voor alle onder de wet op de ouderdomsrente vallende werknemers.
Benevens de gezondheidszorgen die de verzekerden en hun gezinsleden tot aan het overlijden op de tot heden door de mutualiteitsverenigingen verbeterde
grondslag zijn toegezegd, zullen de verzekerden ontvangen :
a) in geval van ongeschiktheid tot werken, een vergoeding gelijk aan 60 % van het daardoor niet verdiende salaris, onder voorbehoud, voor elke periode van ongeschiktheid, van een wachttijd van de eerste drie werkdagen voor de werklieden en van 30 dagen, werkdagen of andere, voor de bedienden, wier wedde gedurende de eerste maand van ziekte door de werknemer betaald moet worden;
b) na een jaar van doorlopende of alleen door werkperiodes van minder dan 30 dagen onderbroken ongeschiktheid gedurende een jaar, een vergoeding van 50 % van het loon als invaliditeitsvergoeding, met dien verstande dat deze vergoeding kan samengaan met loon of andere beroepsinkomsten, welke het tweederde gedeelte van de vergoeding niet te boven gaan;
c) in geval van onderbreking van de loonarbeid gedurende de termijn liggende tussen zes weken voor en zes weken na de bevalling van de verzekerde, een vergoeding van 60 % van het niet verdiende loon, mits de kraamvrouw op het ogenblik der bevalling gedurende minstens 10 maanden verzekerd was geweest;
d) in geval van overlijden voor den wettelijken leeftijd voor het pensioen, buiten de gevallen van arbeidsongeval of beroepsziekte, een vergoeding aan de rechthebbenden van de overleden verzekerde van 20 maal diens dagelijks loon of, voor de personen met een wedde, van de wedde van een maand.
Voor de vaststelling der verschillende bedoelde vergoedingen. zullen de werknemers geacht worden een loon te verdienen dat vooraf voor eenieder zal vastgesteld worden volgens de door elke paritaire commissie voor haar beroepscategorie vastgesteld e tarieven.
22. De organisatie der verzekering zal worden toevertrouwd aan de landsbonden van verbonden van erkende mutualiteitsverenigingen of, voor de niet onderling verzekerde verzekeringsplichtigen, aan gewestelijk paritair door vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en van arbeiderssyndicaten bestuurde diensten, met dien verstande dat het mandaat dezer vertegenwoordigers onverenigbaar is met enigerlei functie bij de mutualiteitsverenigingen.
Slechts de landsbonden met ten minste 50 000 verzeke ringsplichtige leden en die reeds ten minste 10 jaar bestaan, komen in aanmerking.
23. De onder de regeling vallende werknemers zullen voor de verzekering tegen ziekte en invaliditeit een inhouding ondergaan van 3,5 % op het loon der werklieden en van 2,75 % op de wedde der bedienden tot een bedrag van 36.000 frank per jaar, welke ook het gehele bedrag der wedde moge zijn.
24. Aan de op de lonen of wedden ingehouden bedragen zullen de werkgevers bijdragen toevoegen gelijk aan 2,5 % van het loon der werklieden en van 2.25 % van de wedde der bedienden, tot het bedrag van 36.000 xxxxx xxxxx per jaar.
25. De werkgevers zullen aan de verzekerden bons afgeven, waarop het loonbedrag dat als grondslag diende voor de inhouding van de bijdrage van de verzekerde en voor de storting van de werkgever is vermeld. Deze bons zullen naar goeddunken door de verzekerde aan de mutualiteitsvereniging zijner keuze of aan de paritaire gewestelijke dienst worden overgemaakt. Zij worden bij de Rijksdienst voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit tot 90 % van hun waarde geïnd. De overblijvende 10 % zullen de Nationale Commissie voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit ertoe in staat stellen de landsbonden of paritaire gewestelijke diensten welke, na onderzoek, blijken wettelijke verplichtingen te hebben boven hun inkomsten, te subsidiëren.
26. De landsbonden van verbonden van mutualiteitsverenigingen en de gewestelijke paritaire diensten zullen bovendien van de Staat, door bemiddeling van de Nationale
Commissie voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit, subsidies ontvangen in verhouding tot die welke de mutualiteitsverenigingen thans genieten.
27. De Nationale Commissie voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit zal, buiten de reeds genoemde werkzaamheden, de werkin g van de toegelaten landsbonden en van de gewestelijke paritaire diensten controleren en de nodige reglementen voor toepassing der wet opstellen.
Daarvan zullen deel uitmaken, een afgevaardigde van elke toegelaten landsbond van verbonden van mutualiteitsverenigingen, een gelijk aantal afgevaardigden der werkgeversorganisaties en der syndicale werknemersorganisaties en vertegenwoordigers der erbij betrokken ministeriële departementen.
In geval van tegenstrijdigheid tussen de gezamenlijke afgevaardigden der werkgeversorganisaties en de gezamenlijke afgevaardigden der syndicale werknemersorganisaties, zullen de betwiste kwesties ter beslissing aan de regering worden voorgelegd.
28. De aldus vastgestelde regeling heeft een voorlopig karakter. De afgevaardigden der belanghebbende partijen behouden zich het recht voor, eventueel andere formules te bestuderen, terwijl de wetgever zich met de opstelling vaneen definitieve regeling zal bezighouden.
C. - Werkloosheid buiten eigen schuld ten gevolge van gebrek aan werk
29. De afgevaardigden van werkgevers en die van werknemers verbinden zich ertoe zodra mogelijk gezamenlijk een stelsel van verplichte verzekering tegen werkloosheid uit te werken.
30. Zonder het in werking treden van dergelijk stelsel af te wachten, zal de werklozensteun dadelijk onafhankelijk gemaakt worden van de Armenzorg en aan een voorlopig steunfonds voor werklozen, onder paritaire controle, worden overgedragen.
De kwestie van de instellingen voor de uitkeringen van de vergoedingen wordt voorbehouden.
Als werklozen zullen, met uitsluiting van de volgens de vooroorlogse regeling niet verzekerbare bedrijfsgroepen, ondersteund worden :
a) de zonder werk zijnde arbeiders die hetzij doorlopend tussen 1 januari 1938 en 10 mei 1940 als leden van een werklozenkas bekend zijn, hetzij als loontrekkenden gedurende ten minste drie jaren, tussen 1 januari 1935 en 10 mei 1940, de bijdragen hebben gestort, voorzien bij een der wetten betreffende de ouderdomsrenten;
b) de arbeiders die aan deze voorwaarde niet voldoen zullen toch, in twijfelachtige gevallen, erkend kunnen worden door een daartoe bestemde paritaire commissie
(klachtencommissie) als, ingevolge hun vroegere werkzaamheid of hun vakstudies, behorende tot een categorie van loonarbeiders die volgens de vooroorlogse reglementering tegen werkloosheid verzekerbaar zijn.
31. De werklozensteun zal vastgesteld worden op een bedrag van 50 % van het loon van een hulparbeider in de gemeenten van de tweede categorie. Dit bedrag wordt met 10 % verhoogd in de gemeenten der eerste categorie en met 10 % verlaagd in de gemeenten der derde categorie.
Voor de ongehuwden van achttien tot eenentwintig jaar en van beneden achttien jaar zullen bedragen worden vastgesteld met dezelfde degressie als voor de oorlog.
Voor de gezinshoofden zal het grondbedrag van de steun verhoogd worden met kindertoeslag van hetzelfde bedrag als die aan de werkende arbeiders toegestaan, zonder dat echter het totaal twee derde van het minimumloon van een hulparbeider, verhoogd met kindertoeslag, of drie vierde van datzelfde loon voor gezinshoofden met ten minste drie kinderen, mag overtreffen.
32. Gedurende de overgangsperiode zullen eventuele inkomsten van het gezin van de werkloze niet in aanmerking genomen worden. Maar natuurlijk moet de wil om te werken bewezen worden en wel door de aangifte als werkaanvrager bij een openbare bestedingsdienst en door aanneming van elk normaal werk waarvoor de werkloze geschikt is, terwijl weigering kan leiden tot intrekking van elke steun.
De openbare bestedingsdiensten zullen hun werk verrichten onder controle van een paritaire commissie en het personeel dezer diensten zal met bijzondere zorg kozen worden om zeker te zijn van volkomen bevoegdheid en onpartijdigheid.
In geval van opschorting of intrekking van de steun zullen de werklozen hun geval aan een paritaire commissie voor beroep (klachtencommissie) kunnen voorleggen, welke de gegrondheid van weigeringen kan erkennen en ook de rechten op steun kan herstellen.
Herscholingscentra zullen de veranderingen van beroep, die nodig zouden blijken, vergemakkelijken.
33. Noodzakelijkerwijs gestijfd door de Schatkist, zal het voorlopige steunfonds voor werklozen bovendien van de aanvang af van werkgevers en van werknemers bijdragen ontvangen tot voor elk der partijen 1 % van het loonbedrag, voor de jaarwedden tot
36.000 frank, dus in totaal 2 %.
34. Werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers zullen alle mogelijke hulp verlenen voor het economisch herstel en voor de te treffen maatregelen tot uitbreiding van de normale arbeidsmogelijkheden.
D. - Kindertoeslag
35. Aan de regering zal gevraagd worden dadelijk de voet van de bij de wet van 4 augustus 1930 voorziene toeslag vast te stellen op 100, 200, 300, 475 frank, onderscheidenlijk voor een gezin met 1, 2, 3 of 4 kinderen, met een aanvulling van 250 frank voor elk kind te beginnen met het vijfde. Deze bedragen gelden voor de gemeenten van de tweede categorie. Zij worden verhoogd met 20 % in de gemeenten der eerste categorie en verlaagd met 20 % in de gemeenten der derde categorie. Deze drie categorieën zijn die voor de werklozensteun voorzien.
Voor de kinderen van meer dan 14 jaar die, volgens de bepalingen van de gecoördineerde wet van 4 augustus 1930, kindertoeslag blijven genieten als leerlingen van een school voor volledig algemeen onderwijs of vakonderwijs, zullen de bedragen gelijk zijn aan die voor de gemeenten van de eerste categorie.
36. De voor de betaling dezer vergoedingen benodigde bedragen zullen van de werkgevers verkregen worden wier bijdragen op ongeveer 6 % van het bedrag der lonen bepaald zullen worden, zonder inbegrip van het gedeelte van de wedden der bedienden boven 36.000 frank per jaar.
E. - Jaarlijks verlof
37. Maatregelen zullen getroffen worden om zonder uitstel aan de werknemers vallende onder de wet van 20 augustus 1938 betreffende de betaalde verlofdagen het volle genot van de bepalingen dezer wet te verschaffen, volgens welke werkelijk, op het ogenblik van het verlof zes dagen loon aan volwassenen en twaalf dagen aan jongelieden van minder dan achttien jaar moeten uitbetaald worden.
38. De voorstellen ter verbetering van de grondslag zelf van de wet van 20 augustus 1938 zullen later nagegaan worden, waarbij rekening zal worden gehouden met de economische evolutie.
F. - Globale heffing en verdeling der bijdragen
39. De door de werknemers voor de verschillende voorvermelde sociale prestaties verschuldigde bijdragen zullen, op een globale wijze, door de werkgevers op het loon worden ingehouden. Tezamen maken zij een bedrag uit van 8 % der lonen. Deze bijdragen zullen, elk kwartaal, worden afgedragen aan een Nationaal Verdelingsfonds, tegelijk met de door de werkgevers verschuldigde bijdragen, welke 15,5 % van de lonen voor de werklieden en 13,5 % voor de bedienden bedragen.
Dit Verdelingsfonds zal werken onder paritair toezicht.
De te treffen overheidsmaatregelen in afwachting van het effectief in werking treden van dit fonds zullen te gepaster tijd in studie worden genomen.
40. In het algemeen zal voor de werklieden de verdeling der bijdragen op de volgende grondslagen geschieden:
7 % van het bedrag der lonen voor ouderdomsrente, 6 % van het bedrag der lonen voor ziekte- invaliditeit,
2 % voor het bedrag der lonen voor onvrijwillige werkloosheid,
6 % van het bedrag der lonen voor kindertoeslagen,
2,5 % van het bedrag der lonen voor het jaarlijks verlof.
41. Voor de bedienden zullen de grondslagen voor de verdeling de volgende zijn: 8,5 % voor ouderdomsrente,
5 % voor ziekte- invaliditeit,
2 % voor onvrijwillige werkloosheid, 6 % voor kindertoeslagen.
42. Wettelijke maatregelen zullen worden getroffen ter verzekering van de geregelde storting der verschuldigde bijdragen, zowel als van de gehele onafhankelijkheid van de door werkgevers en werknemers betaalde gelden ten opzichte van de bezittingen van den Staat.
IV. BEGINSELEN EN METHODES VAN PARITAIRE SAMENWERKING
A. -Binnen en omheen de ondernemingen
43. In iedere onderneming met ten minste 20 loonarbeiders, zal een afvaardiging van het personeel opgericht worden, die officieel bevoegd zal zijn om in overleg met het bedrijfshoofd of met zijn vertegenwoordigers, al de kwesties te onderzoeken aangaande de lonen, de arbeidsduur, de rustpauzen, het verlof, de hygiëne, de veilighe id, de zedelijkheid, de klachten over het leidend personeel, de sancties, de afdankingen, het werkplaatsreglement of, in 't algemeen, alle kwesties aangaande het regelen van de arbeid, de tucht of het voorkomen van collectieve geschillen in de schoot der onderneming.
De vertegenwoordigers van het personeel zullen zekere voorwaarden moeten vervullen ten aanzien van de leeftijd en van de aanwezigheid in de onderneming.
De wet waarbij de vertegenwoordiging van het personeel wordt ingesteld zal geleidelijk in werking moeten treden, hetzij met een maximum uitstel van zes maanden voor de ondernemingen met meer dan 500 werklieden, van een jaar voor de ondernemingen die van 100 tot 500 werklieden tellen en van twee jaar voor de ondernemingen van 20 tot 100 werklieden.
44. A1 de sociale diensten door de onderneming opgericht voor het welzijn van het personeel (huisvesting, vervoer, tuinbouw, gemeenschappelijke aankoop, eetzalen, sport, ontspanning, verlof, ambachts- of algemeen onderwijs, bibliotheken, geneeskundige
raadplegingen en zorgen, enz.) als zij niet aan het zelfbestuur der arbeiders overgelaten zijn, zullen met hun medewerking beheerd worden.
45. Teneinde de gehechtheid van het personeel aan de belangen van de onderneming te onderhouden, zullen de bedrijfshoofden elke gunstige gelegenheid te baat nemen (inventaris, balans of andere algemene verslagen over de loop der zaken) om aan de vertegenwoordigers van het personeel de algemene toestand van de onderneming, de verkregen successen, de overwonnen of verwachte moeilijkheden uiteen te zetten.
B. - Op industrieel gebied
46. Paritaire commissies bestaande uit vertegenwoordigers der bedrijfshoofden en uit de vertegenwoordigers der loonarbeiders, de enen en de anderen aangeduid op voorstel der als representatief erkende organisaties, zullen belast worden, in iedere groep van gelijksoortige bedrijven:
a) met de algemene bases van vergoeding vast te leggen die met de verschillende graden van beroepskwalificatie overeenkomen;
b) met het beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder over die welke verplicht in het werkplaatsreglement moeten voorkomen;
c) met het onderzoek van de economische en sociale vraagstukken waarvan de tewerkstelling van de arbeiders en hun arbeidsvoorwaarden afhankelijk zijn, met inbegrip van het organiseren van de leertijd en van het beroepsonderwijs;
d) met het helpen in gebeurlijk geval van de regeringsoverheden bij het voorbereiden en het uitvoeren der wetten van belang voor de betrokken bedrijven;
e) met het bijleggen van elk collectief geschil dat zich zou voordoen of dat zou dreigen te ontstaan tussen bedrijfshoofden en loonarbeiders.
47. Iedere paritaire bedrijfscommissie zal voorzien worden van een bureau samengesteld uit een voorzitter, door de regering aangeduid, uit twee ondervoorzitters, respectievelijk aangeduid door de groep der bedrijfshoofden en door de groep der arbeiders van de commissie, en een secretaris door de regering aangeduid.
De voorzitter en de secretaris zullen geen stemrecht hebben.
48. De besluiten, met eenparigheid van stemmen getroffen, in de onder littera a) en b) bedoelde kwesties, zullen bindend zijn voor al de betrokken bedrijven behalve verzet van de regering. Dit verzet zal het voorwerp uitmaken van een gemotiveerde mededeling, in gebeurlijk geval van de adviezen van de nationale economische raad vergezeld, met het oog op een nieuw onderzoek door de paritaire commissie.
49. Een paritaire commissie zal opgericht worden voor ieder der volgende nijverheidsgroepen:
- kolenindustrie;
- steen- en aardebedrijven (steengroeven, leigroeven, steenbakkerijen, cement- fabrieken, kalkovens);
- metaalnijverheid (met inbegrip van ijzer- en staalomvormers);
- non- ferro metaalbedrijven;
- metaal-, machine- en elektriciteitsbouw;
- aardewerkbedrijven;
- glasbedrijven
- chemische bedrijven;
- petroleumbedrijven (met inbegrip van de distributiediensten);
- voedingsbedrijven;
- hotelbedrijven (met inbegrip van de koffiehuizen en de restaurants);
- textielbedrijven, kleding- en weefselbedrijven;
- bouwbedrijven (woningbouw en openbare werken);
- houtbewerkings- en stofferingsbedrijven;
- leder- en huidenbedrijven;
- voortbrenging en levering van gas en elektriciteit;
- fabricage van papierpulp, papier en karton
- boekdrukkerij en grafische kunsten;
- vervoerbedrijven (spoorweg, auto's, trams, binnenscheepvaart, vliegwezen);
- tabaksbedrijven ;
- havenbedrijven en koopvaardijvloot;
- diamentbewerking;
- diverse bedrijven (spellen, speelgoed, wasserijen, enz.);
- landbouwbedrijven.
50. Elk der voorvermelde par itaire commissies kan verder in secties onderverdeeld worden, op voorwaarde dat elke sectie in haar schoot het paritair principe behoudt. Elke sectie kan aan de regering toevoeging van bijkomende leden vragen, die voorgesteld worden door coöptatie van de zijde der bedrijfshoofden zowel als van de kant der arbeiders. Deze bijkomende leden zullen geen deel uitmaken van de paritaire commissie in pleno. Verscheidene secties zullen gemeenschappelijk kunnen beraadslagen.
51. In de takken der economische bedrijvigheid waar de meerderheid der loonarbeiders onder het regime van het arbeidscontract valt, zoals in de banken, de particuliere verzekeringen, de groothandel, de grote warenhuizen, de havenkantoren, de in- en uitvoerhandel, zullen paritaire commissies kunne n worden ingesteld op voorwaarde dat de aanvraag ervoor zal gedaan worden door voldoende representatieve organismen, hetzij van de bedrijfshoofden, hetzij van de arbeiders die bedrijvigheidstakken. Zij zullen, bijvoorbeeld, minimum 40 % der belanghebbende loonarbeiders moeten omvatten.
52. In geval van twijfel of geschil zal een paritaire commissie voor verhaal ermee belast worden de paritaire commissies aan te duiden waarvan de ondernemingen en de arbeiders afhangen, alsook hun vertegenwoordigende organisaties-
Zij zal samengesteld zijn uit vertegenwoordigers der bedrijfshoofden en uit vertegenwoordigers der arbeiders, de enen zowel als de anderen aangewezen op voorstel van de organisaties die als representatief erkend zijn, hun bedrijvigheid over geheel het grondgebied van het land, en over al de bedrijven en bezoldigde beroepen uitstrekken.
Zij zal onder de leiding staan van een bureau dat samengesteld is uit een voorzitter, gekozen tussen de magistraten van de rechterlijke orde, uit twee ondervoorzitters, respectievelijk aangeduid door de groep der bedrijfshoofden en door de groep der arbeiders van de commissie en uit een secretaris door de regering aangeduid
De secretaris zal geen stemrecht hebben. De commissie beslist bij meerderheid' van stemmen.
C. - Op nationaal gebied
53. De representatieve organismen der bedrijfshoofden en der arbeiders zullen vragen om paritair vertegenwoordigd te worden in alle adviserende of uitvoerende raden die bij de openbare overheden ingesteld zijn tot het behandelen van zaken aangaande de arbeid of de maatschappelijke voorzorg, voor zaken betreffende onderwijs of openbare gezondheid, voor economische of andere zaken die tegelijk het leven der arbeiders en de bedrijvigheid der ondernemingen aanbelangen.
Hun vertegenwoordigers in deze verschillende raden, zoals een Rijksarbeidsraad, een Rijksraad voor Sociale voorzorg, een Rijksraad voor Volkshuishouding, een Rijksraad voor Volksgezondheid, een Rijksraad voor Onderwijs en Cultuur, zullen worden aangeduid op voorstel van de interprofessionele organisaties die als representatief erkend worden voor geheel het land.
D. - Op internationaal gebied
54. De representatieve organisaties der bedrijfshoofden en der arbeiders zullen vragen insgelijks betrokken te worden in de internationale samenwerking op het genoemde gebied waaraan België zal deelnemen.
E. Over de algemene beslechting van de collectieve geschillen
55. Buiten de middelen tot verzoening die door de samenwerking tussen de bedrijfshoofden en de afgevaardigden van hun persone el en door de beraadslagingen der paritairé bedrijfscomités worden opgeleverd, zal er een Algemene Paritaire Commissie ingesteld worden waaraan de geschillen die niet door de paritaire bedrijf-comités konden bijgelegd worden, zullen kunnen onderworpen worden, met het oog op een nieuwe verzoeningspoging.
Dit beroep bij de Algemene Paritaire Commissie zal geschieden hetzij op aanvraag van een der betrokken partijen, hetzij op initiatief van de regering.
De Algemene Paritaire Commissie zal ook belast worden met het bestuderen van de sancties die zouden kunnen voorzien worden tegen de bedrijfshoofden of de arbeiders, of tegen de organisaties die de enen of de anderen vertegenwoordigen, die de eenparige besluiten door de paritaire comités genomen en bindend gemaakt als gezegd in punt 6, niet zouden naleven.
De Algemene Paritaire Commissie zal ook uitspraak doen in ieder afzonderlijk geval, over de werkelijk te nemen sancties ten opzichte der in gebreke bevonden vertegenwoordigende organisaties.
Zij zal uit een klein aantal leden bestaan, paritair benoemd respectievelijk op voorstel van de interprofessionele organisaties der bedrijfshoofden en van de interprofessionele organisaties der arbeiders die als representatief werden erkend voor geheel het land. Haar bureau zal samengesteld worden als gezegd onder punt voor de paritaire bedrijfscomités.
F. - Over de als representatief erkende organisaties
56. Als representatief zullen alleen erkend worden die organisaties der bedrijfshoofden of der arbeiders die, hun werkzaamheid uitstrekkende over geheel het Belgisch gebied en tot al de bedrijven of bezoldigde beroepen, zullen kunnen bewijzen, de eerste, dat zij gedurende het vorig jaar bijdragestortende leden telden die gemiddeld ten minste 200.000 loonarbeiders in dienst hadden, de tweede, dat zij gemiddeld ten minste 200.000 bijdragebetalende leden telden.
De organisaties die hun werkzaamheid beperken tot zekere bedrijven of beroepen of tot zekere streken, zullen als representatief erkend worden als zij kunnen bewijzen dat hun gemiddeld effectief van het vorig jaar ten minste 20 % van de loonarbeiders der bedrijven of beroepen in bedoelde streek omvat.
Alle zullen daarenboven in hun statuten moeten vermelden dat zij het principe der paritaire samenwerking zoeken te ontwikkelen tussen de vertegenwoordigers van de bedrijfshoofden en de vertegenwoordigers van de arbeiders in het kader van de Belgische Staat, en bewezen hebben dat hun leiders vrij door de leden verkozen werden en hun periodiek op de hoogte houden van hun beheer.