Stichting Pensioenfonds voorPersoneelsdiensten Reglement Plusregeling 2022 Dit pensioenreglement is een uitgave van Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten datum 1 juli 2022 Versie 1.0
Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten |
Reglement Plusregeling 2022 |
Dit pensioenreglement is een uitgave van Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten |
datum |
1 juli 2022 |
Versie |
1.0 |
Inhoud
1 Deelneming in de pensioenregeling 7
Artikel 1 Pensioenregelingen 7
Artikel 2 Wachttijd voor de Basisregeling 7
Artikel 3 Overgangsbepaling wachttijd 7
Artikel 4 Deelneming aan de Basisregeling 8
Artikel 5 Deelneming aan de Plusregeling 8
Artikel 6 Herleving deelnemerschap 8
Artikel 8 Inkomende waardeoverdracht 9
2 Uitgangspunten van de pensioenregeling 10
Artikel 10 Karakter pensioenovereenkomst 10
Artikel 11 Pensioengrondslag 10
Artikel 12 Overgangsbepaling reserveringen 11
Artikel 13 Pensioenaanspraken 11
Artikel 14 Pensioenkapitaal 12
Artikel 15 Bestemming verschuldigde premie en bijdrage ten laste van de deelnemer 12
Artikel 16 Beleggingsresultaat en aangroei van het pensioenkapitaal 12
Artikel 17 Verhoging van de ingegane pensioenen 13
Artikel 18 Aanvragen en toekenning van pensioenen 13
Artikel 19 Uitbetaling van pensioen 14
Artikel 20 Aanwending pensioenkapitaal op de pensioeningangsdatum 15
Artikel 21 Flexibilisering: vervroeging pensioeningangsdatum 16
Artikel 22 Flexibilisering: uitstel pensioeningangsdatum 17
Artikel 23 Partner- en wezenpensioen bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioeningangsdatum 18
Artikel 24 Partnerpensioen tijdens onbetaald verlof 19
Artikel 25 Uitsluiting van rechten 19
Artikel 26 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming 20
Artikel 27 Verval van heel klein pensioen 20
Artikel 28 Automatische waardeoverdracht klein pensioen 20
Artikel 29 Plicht tot waardeoverdracht 21
Artikel 30 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 21
In dit reglement gelden de begripsomschrijvingen als vermeld in artikel 2 van de statuten, tenzij in dit reglement anders is bepaald. Overal waar in dit reglement over ‘hij’, ‘hem’ respectievelijk ‘zijn’ wordt gesproken, wordt ook ‘zij’, ‘haar’ respectievelijk ‘haar’ bedoeld. Verder wordt in dit reglement verstaan onder:
a. administrateur:
een door het fonds aangewezen en aangestelde pensioenuitvoeringsorganisatie;
b. Aow-datum:
de dag waarop de (gewezen) deelnemer zijn Aow-gerechtigde leeftijd bereikt;
c. arbeidsongeschikt:
arbeidsongeschikt als bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);
d. belanghebbende:
de persoon, niet zijnde de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die op enige wijze een aanspraak of recht heeft jegens het fonds;
e. deelnemerschap:
periode waarin er sprake is van een uitzendovereenkomst en de werknemer niet in de wachttijd zit. Voor de deelname aan de Basisregeling en de deelname aan de Plusregeling wordt gelijkgesteld het deelnemerschap in de pensioenregeling van een werkgever die vrijstelling heeft van StiPP;
f. gewerkte week:
elke week waarin daadwerkelijk uitzendarbeid is verricht, ongeacht hoeveel uren er gewerkt zijn;
g. gewezen partner:
1. de man of vrouw van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn of haar deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
2. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel i, lid 2, waarvan de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door de dood of vermissing;
3. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel i, lid 3 die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 34, lid 7 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld;
h. heel klein pensioen:
het pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer dat na beëindiging van de deelneming naar verwachting op de pensioendatum resulteert in een pensioenaanspraak van maximaal € 2,- bruto per jaar;
i. kalendermaand:
Elk van de twaalf perioden waarin een jaar is verdeeld;
j. kind:
het minderjarige wettige, gewettigde, wettig geadopteerde en wettig erkende kind, alsmede het minderjarige stief- en pleegkind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat door hem wordt onderhouden en opgevoed;
x. xxxxx pensioen:
het pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer dat na beëindiging van de deelneming naar verwachting op de pensioendatum resulteert in een pensioenaanspraak van meer dan € 2,- bruto per jaar en minder dan het minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet (2022: € 520,35) bruto per jaar;
l. opvolgend werkgeverschap:
er is sprake van opvolgend werkgeverschap als de uitzendkracht achtereenvolgens – binnen een periode van zes maanden – in dienst is bij verschillende werkgevers die redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid elkaars opvolger te zijn. In afwijking van sub y van dit artikel zijn verschillende werkgevers niet noodzakelijk een uitzendonderneming of een onderneming die werkzaamheden verricht welke aanverwant zijn aan die van de uitzendonderneming, maar kan er ook sprake zijn van een opvolging na een arbeidsovereenkomst met een reguliere werkgever in de zin van artikel 7:610 BW;
m. partner:
1. de echtgeno(o)te van de gehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
2. de ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap heeft als bedoeld in artikel 1:80a BW;
3. de ongehuwde man of vrouw, xxxxxx xxx bedoeld in onderdeel 2, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde – onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen – is aangewezen als begunstigde voor het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen;
Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Xxxxxxx een persoon meer dan één echtgenoot heeft, wordt alleen de echtgenoot uit de oudste verbintenis als partner aangemerkt. Bij meer dan één notarieel verleden samenlevingscontract, wordt alleen het oudste samenlevingscontract in aanmerking genomen. Een notarieel verleden samenlevingscontract met meer dan één persoon, wordt niet in aanmerking genomen;
n. pensioendatum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt van 67 jaar;
o. pensioengrondslagaanwas:
het verschil tussen de cumulatieve pensioengrondslag tot en met de huidige periode en de cumulatieve pensioengrondslag tot de huidige periode;
p. pensioeningangsdatum:
de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer daadwerkelijk met pensioen gaat;
q. pensioenkapitaal:
het afzonderlijk voor de (gewezen) deelnemer door het fonds beheerde en geadministreerde saldo van de pensioenrekening dat uitsluitend bedoeld is voor de aankoop van een pensioen;
x. xxxxxxxxxxxxx:
het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
s. pensioenrekening:
de afzonderlijke rekening van de (gewezen) deelnemer waarop de ontwikkeling van het pensioenkapitaal wordt bijgehouden;
t. pensioen 1-2-3;
het ontwikkelde format voor gelaagde informatieverstrekking als bedoeld in artikel 21 van de Pensioenwet;
u. scheiding:
tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, wordt hieronder in dit reglement verstaan:
beëindiging van het huwelijk door echtscheiding; ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in onderdeel g, lid 3;
v. vrijstellingsbesluit:
Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000;
w. wachttijd:
periode waarin de werknemer nog geen deelnemer is;
x. week:
kalenderweek, waarbij de week begint op maandag om 0.00 uur en eindigt op zondag om 24.00 uur;
y. werkgever:
de werkgever zoals genoemd in de statuten. Dat is de aangesloten werkgever, de werkgever die vrijstelling heeft van het fonds en de werkgever die vrijwillig is aangesloten;
z. aangesloten werkgever: - de uitzendonderneming die krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming
in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 verplicht is tot naleving van wat is bepaald in of krachtens de statuten en de reglementen van het fonds en geen vrijstelling heeft van het fonds;
- de onderneming die werkzaamheden verricht welke verwant zijn aan die van uitzendonderneming en die op een daartoe strekkend verzoek als aangesloten werkgever door het algemeen bestuur is aangemerkt;
aa. werknemer:
de uitzendkracht, zoals genoemd in de statuten, in dienst van de werkgever.
1 Deelneming in de pensioenregeling
1. Het fonds kent twee pensioenregelingen: de Basisregeling en de Plusregeling.
2. De pensioenregelingen zijn beschreven in verschillende reglementen. Dit reglement is het reglement van de Plusregeling.
3. Het is niet mogelijk om op hetzelfde moment deelnemer te zijn aan beide pensioenregelingen.
Artikel 2 Wachttijd voor de Basisregeling
1. In de wachttijd is de werknemer nog geen deelnemer en wordt er nog geen pensioen opgebouwd.
2. De wachttijd voor de Basisregeling eindigt als de werknemer in meer dan 8 weken heeft gewerkt voor één werkgever.
3. Voor het tellen van de weken van de wachttijd, bedoeld in lid 2, gelden de volgende regels:
a. Alleen weken waarin daadwerkelijk is gewerkt worden meegeteld. De reden waarom niet wordt gewerkt is niet van belang.
b. Voor het meetellen van de weken moet zijn gewerkt voor één en dezelfde werkgever, tenzij er sprake is van de situatie benoemd onder sub d of e.
c. De gewerkte weken hoeven niet op elkaar aan te sluiten om mee te tellen, maar als er een onderbreking is tussen de gewerkte weken van meer dan 26 weken, dan begint de telling opnieuw.
d. Als er sprake is van opvolgend werkgeverschap, wordt het relevante arbeidsverleden bij de vorige werkgever meegeteld voor de gewerkte weken.
e. Als er sprake is van een groep zoals bedoeld in artikel 2:24b BW, wordt het relevante arbeidsverleden bij de vorige werkgevers binnen dezelfde groep meegeteld voor de gewerkte weken.
f. De werkgever kan ook een werkgever zijn die vrijstelling heeft van StiPP.
Artikel 3 Overgangsbepaling wachttijd
1. Tot 2022 gold een wachttijd van 26 weken voor de Basisregeling. Voor de werknemers die in week 1 van 2022 nog in de wachttijd van 26 weken zaten, gelden de volgende regels:
a. De werknemer die in week 1 van 2022 in meer dan 8 weken heeft gewerkt voor dezelfde werkgever, wordt per week 1 van 2022 deelnemer aan de Basisregeling.
b. Als de werknemer in week 1 van 2022 nog geen 8 weken heeft gewerkt voor dezelfde werkgever, dan tellen de gewerkte weken vóór week 1 van 2022 mee voor de telling van de wachttijd.
2. De in lid 1 genoemde week 1 van 2022, startend op 3 januari 2022, geldt voor werkgevers die per week of per periode van 4 weken verlonen. Voor werkgevers die per maand verlonen geldt de in lid 1 genoemde week 1 startend op 1 januari van 2022.
3. Voor de wekentelling in deze overgangsbepaling gelden dezelfde regels als voor de wachttijd die in artikel 2 staat beschreven.
Artikel 4 Deelneming aan de Basisregeling
1. Een werknemer wordt deelnemer aan de Basisregeling als hij voldoet aan de omschrijving van deelnemer in lid 2. Hij kan niet eerder worden aangemeld dan op de eerste dag van de maand waarin hij 21 jaar wordt.
2. Deelnemer in deze regeling is:
a. de werknemer die de wachttijd voor de Basisregeling (8 weken), die in artikel 2 lid 2 staat, heeft doorlopen en geen recht heeft op deelname aan de Plusregeling of;
b. de werknemer die op basis van een collectieve en/of individuele arbeidsovereenkomst recht heeft op eerdere deelname aan de Basisregeling dan na het doorlopen van de wachttijd voor de Basisregeling (8 weken), die in artikel 2 lid 2 staat, of;
c. de voormalig werknemer die zijn deelneming na beëindiging van het dienstverband vrijwillig heeft voortgezet. Deze mogelijkheid en de regels hiervoor staan in artikel 35 van het reglement Basisregeling.
3. De deelneming aan de Basisregeling eindigt als de werknemer vanaf aanvang deelneming in meer dan 52 weken heeft gewerkt voor één of meerdere werkgevers, zonder onderbreking van 52 weken of langer.
Artikel 5 Deelneming aan de Plusregeling
1. Een werknemer wordt deelnemer aan de Plusregeling als hij voldoet aan de omschrijving van deelnemer in lid 2. Hij kan niet eerder worden aangemeld dan op de eerste dag van de maand waarin hij 21 jaar wordt.
2. Deelnemer in deze regeling is:
a. de werknemer die de wachttijd heeft doorlopen en daarna in meer dan 52 weken heeft gewerkt voor één of meerdere werkgevers. Voor het tellen van de 52 weken is het niet nodig dat de weken op elkaar aansluiten. De gewerkte weken worden bij elkaar opgeteld, tenzij de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten 52 weken of meer is. Of;
b. de werknemer die op basis van een collectieve en/of individuele arbeidsovereenkomst recht heeft op eerdere deelname aan de Plusregeling, of;
c. de werknemer die in meer dan 60 weken heeft gewerkt voor één werkgever en nog geen deelnemer is aan de Basisregeling, of;
d. de (voormalig) werknemer die zijn deelneming na beëindiging van het dienstverband vrijwillig heeft voortgezet of recht heeft op premievrijstelling en voortzetting deelneming bij arbeidsongeschiktheid. Deze mogelijkheden en de regels hiervoor staan in artikel 36 en 37 van dit reglement.
3. Voor de wekentelling in dit artikel lid 2 sub a zijn de regels als beschreven in artikel 2 lid 3 sub a en d van overeenkomstige toepassing.
4. Voor de wekentelling in dit artikel lid 2 sub c gelden dezelfde regels als beschreven in artikel 2 lid 3 van dit reglement.
5. In uitzondering op lid 2 sub c geldt voor de werknemer die in week 1 van 2022 in meer dan 60 weken, maar nog niet in meer dan 78 weken heeft gewerkt voor dezelfde werkgever, dat hij geen deelnemer wordt aan de Plusregeling. Hij wordt vanaf week 1 2022 deelnemer aan de Basisregeling.
Artikel 6 Herleving deelnemerschap
1. Als een werknemer deelnemer is en de uitzendovereenkomst eindigt, eindigt ook het deelnemerschap. De werknemer kan bij een nieuwe uitzendovereenkomst weer deelnemer worden aan een van de twee pensioenregelingen. In welke pensioenregeling hij deelnemer wordt, hangt af van:
- aan welke pensioenregeling hij deelnemer was, en
- de duur van de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten.
2. Als de werknemer deelnemer was aan de Basisregeling, op basis van artikel 4 lid 2 sub a of b, en:
a. de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten duurt korter dan 52 weken, wordt hij weer deelnemer aan de Basisregeling.
b. de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten duurt 52 weken of langer, wordt hij geen deelnemer aan de Basisregeling en zal hij de wachttijd opnieuw moeten doorlopen.
3. Als de werknemer deelnemer was aan de Plusregeling, op basis van artikel 5 lid 2 sub a, b of c, en:
a. de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten korter is dan 26 weken, dan wordt hij weer deelnemer aan de Plusregeling of;
b. het is korter dan 52 weken geleden dat hij deelnemer was aan de Basisregeling, dan wordt hij deelnemer aan de Plusregeling of;
c. het is 52 weken of langer geleden dat hij deelnemer was aan de Basisregeling en de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten is 26 weken of langer maar korter dan 52 weken, wordt hij deelnemer aan de Basisregeling of;
d. de onderbreking tussen de twee uitzendovereenkomsten duurt 52 weken of langer, dan moet hij de wachttijd voor de Basisregeling opnieuw doorlopen voordat hij deelnemer aan de Basisregeling wordt.
Het deelnemerschap aan de Plusregeling eindigt:
a. door het bereiken van de pensioeningangsdatum en uiterlijk op de pensioendatum;
b. door overlijden van de deelnemer;
c. door het verlies van hoedanigheid van deelnemer;
d. doordat de werkgever van de deelnemer niet langer als aangesloten werkgever is aan te merken.
Artikel 8 Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend als extra storting op de pensioenrekening als bedoeld in artikel 14, lid 1, onderdeel b, van dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
De mogelijkheid tot vrijstelling wegens gemoedsbezwaren is opgenomen in de Bijlage 2 van dit reglement.
2 Uitgangspunten van de pensioenregeling
Artikel 10 Karakter pensioenovereenkomst
Deze pensioenregeling is gebaseerd op een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet. Het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 14 van dit reglement wordt op de pensioeningangsdatum omgezet in een vastgestelde pensioenuitkering. In afwijking hiervan kan het pensioenkapitaal ook in zijn geheel worden gebruikt voor de aankoop van een vaste of variabele uitkering bij een andere pensioenuitvoerder voor zover de wettelijke voorschriften dit toestaan en voor zover er geen afkoop plaatsvindt als bedoeld in de artikel 32 en volgende van dit reglement.
1. Voor elke deelnemer wordt per periode van een week, vier weken dan wel een kalendermaand, de pensioengrondslag vastgesteld. De pensioengrondslag is het pensioengevend salaris, zoals omschreven in lid 2 van dit artikel, verminderd met de franchise zoals omschreven in lid 3. De pensioengrondslag kan niet minder dan nul zijn.
2. Het pensioengevend salaris per periode bestaat voor toepassing van dit reglement uit de som van:
- het loon voor de werknemersverzekeringen.
Hiervan is altijd uitgezonderd de bijtelling als gevolg van het privégebruik van een zakelijke auto;
- het werknemersaandeel in de premie voor de pensioenregeling;
- het loon dat is uitgeruild voor vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen in verband met extraterritoriale kosten.
De reserveringen die zijn opgebouwd in een periode waarin de werknemer geen deelnemer aan de Basisregeling of Plusregeling was, worden niet tot het pensioengevend salaris in de zin van dit artikellid gerekend. Hier kan in positieve zin van worden afgeweken. Een gedane afwijking is onherroepelijk.
3. De franchise is een uurfranchise en bedraagt voor 2022 € 7,13. De uurfranchise wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur en is afgeleid van de jaarfranchise die gelijk is aan het bedrag dat in artikel 10aa lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 als uitgangspunt wordt genomen bij een opbouwpercentage van 1,788% en een 36-urige werkweek.
4. De franchise per periode wordt bepaald door vermenigvuldiging van het aantal in de betreffende periode van een week, vier weken dan wel een kalendermaand aantal pensioengevende uren met de uurfranchise. Het aantal pensioengevende uren is gelijk aan de verloonde uren voor de aangifte loonheffingen.
5. Het pensioengevend salaris, zoals omschreven in lid 2, is pensioengevend tot een maximumbedrag per uur. Over het meerdere wordt geen premie beschikbaar gesteld. Het maximum pensioengevend salaris per uur bedraagt in 2022
€ 31,89. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur en is afgeleid van het maximale verzekerde bedrag voor de sociale verzekeringen zoals beschreven in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (dit is het maximale SV-jaarloon).
6. Het maximaal pensioengevend salaris per periode wordt bepaald door vermenigvuldiging van het aantal pensioengevende uren in de betreffende periode met het maximumbedrag per uur (2022: € 31,89). Het aantal pensioengevende uren is gelijk aan de verloonde uren voor de aangifte loonheffingen. Voor de bepaling van de pensioengrondslagaanwas wordt gebruik gemaakt van de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen.
Artikel 12 Overgangsbepaling reserveringen
Vanaf 2022 wordt op het pensioengevend salaris in mindering gebracht de reserveringen die vóór 2022, conform de in het betreffende jaar geldende reglementen, op het moment van ontstaan tot het pensioengevend loon/het bruto-uurloon werden gerekend.
1. Ten behoeve van de deelnemer wordt periodiek een premie beschikbaar gesteld, volgens de in lid 3 opgenomen tabel. De beschikbare premie wordt gefinancierd uit de door de werkgever te betalen doorsneepremie, zoals beschreven in artikel 2.1 van het uitvoeringsreglement. De doorsneepremie bedraagt 12% van de pensioengrondslag, die is omschreven in artikel 11 lid 1 en 2 van dit reglement.
2. De beschikbare premie wordt zonder aftrek van kosten of risicopremies toegevoegd aan het saldo van de pensioenrekening. Deze pensioenrekening wordt voor elke deelnemer afzonderlijk geadministreerd, maar is eigendom van het fonds.
3. De beschikbare premie wordt vastgesteld volgens de hierna opgenomen tabel.
Leeftijd | Beschikbare premie als percentage van de pensioengrondslag |
21-24 | 4,2 |
25-29 | 5,2 |
30-34 | 6,3 |
35-39 | 7,7 |
40-44 | 9,3 |
45-49 | 11,4 |
50-54 | 14,0 |
55-59 | 17,2 |
60-64 | 21,4 |
00-00 00 | 00,7 einde deelname |
4. Ten behoeve van het aanvullende partnerpensioen, als beschreven in artikel 23, wordt op het leven van de deelnemer een risicodekking gesloten.
5. De in dit artikel genoemde premie wordt slechts ter beschikking gesteld indien en voor zover de daartoe verschuldigde premie in de zin van artikel 2.1 van het uitvoeringsreglement door de werkgever aan het fonds is betaald met inachtneming van het in het zevende lid van dit artikel bepaalde en voor zover aan de overige in dit reglement genoemde voorwaarden is voldaan.
6. Er bestaat slechts een aanspraak of recht op de in artikel 23 lid 3 genoemde risicodekking en de in artikel 37 genoemde premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid indien en voor zover de daartoe verschuldigde premie in de zin van artikel 2.1 van het uitvoeringsreglement door de werkgever aan het fonds is betaald met inachtneming van het in het zevende lid van dit artikel bepaalde en voor zover aan de overige in dit reglement genoemde voorwaarden is voldaan.
7. Indien de werkgever de premie in de zin van artikel 2.1 van het uitvoeringsreglement door de werkgever niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij:
a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode;
b. er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd; of
c. om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
Het pensioenkapitaal van de (gewezen) deelnemer is gelijk aan het saldo van de pensioenrekening, welk saldo het resultaat is van de volgende elementen:
a. de beschikbare premie als bedoeld in artikel 12;
b. een in het kader van waardeoverdracht ten gunste van de deelnemer door een pensioenuitvoerder aan het fonds overgedragen geldsom, welke geldsom de waarde vertegenwoordigt van (een deel van) de tegenover die instelling verworven pensioenaanspraken uit een eerder dienstverband.
Het saldo van de pensioenrekening wordt periodiek vermeerderd of verminderd met het positieve of negatieve beleggingsresultaat als bedoeld in artikel 16.
Artikel 15 Bestemming verschuldigde premie en bijdrage ten laste van de deelnemer
1. Van de verschuldigde premie als bedoeld in artikel 2.1 van het uitvoeringsreglement wordt een deel besteed aan administratiekosten, aan risicopremies voor nabestaandenpensioen, aan risicopremies voor premievrijstelling en voortzetting deelneming bij arbeidsongeschiktheid en aan een reservering voor buffervorming. Deze kosten, risicopremies en reservering komen niet in mindering op de in artikel 13 bedoelde beschikbare premie voor de deelnemer.
2. De aangesloten werkgever heeft het recht om maximaal een derde deel van de door de werkgever verschuldigde premie als bedoeld in artikel 2.1 van het uitvoeringsreglement in mindering te brengen op het loon van de werknemer.
Artikel 16 Beleggingsresultaat en aangroei van het pensioenkapitaal
1. De door de (gewezen) deelnemers gevormde kapitalen worden door het fonds belegd.
De beleggingen worden per leeftijdsgroep verschillend belegd, waarbij de volgende indeling in leeftijdsgroepen wordt gehanteerd. De leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de laatste dag van de kalendermaand is bepalend voor de vaststelling van de leeftijdsgroep.
21 tot en met 46 jaar |
47 tot en met 51 jaar |
52 tot en met 56 jaar |
57 tot en met 58 jaar |
59 tot en met 60 jaar |
61 tot en met 62 jaar |
63 tot en met 64 jaar |
65 jaar en ouder |
2. Het fonds stelt eenmaal per maand over de voorafgaande maand het beleggingsresultaat vast. Indien het beleggingsresultaat over enige maand positief is, wordt dit per einde van de maand daaropvolgend toegevoegd aan het saldo van de pensioenrekening.
Indien het beleggingsresultaat over enige maand negatief is, wordt dit per einde van de maand daaropvolgend in mindering gebracht op het saldo van de pensioenrekening.
Op het in de vorige volzinnen genoemde beleggingsresultaat zijn de kosten van vermogensbeheer reeds in mindering gebracht.
3. Het beleggingsbeleid wordt vastgesteld door het bestuur van het fonds. Dit beleid wordt bekendgemaakt aan de deelnemers en gewezen deelnemers.
4. De (gewezen) deelnemer kan vanaf 57-jarige leeftijd een voorlopige keuze maken om te beleggen voor een stabiele uitkering of voor een variabele uitkering. Bij het beleggen voor een stabiele uitkering worden de beleggingsrisico’s afgebouwd conform de tabel in lid 1. Indien de (gewezen) deelnemer de keuze maakt om te beleggen voor een variabele uitkering, worden, na de administratieve verwerking van de keuze, de beleggingsrisico’s niet verder afgebouwd na de
57-jarige leeftijd. Indien de (gewezen) deelnemer geen keuze maakt, belegt het fonds het kapitaal alsof is gekozen om te beleggen voor een stabiele uitkering. De (gewezen) deelnemer kan zijn keuze tussentijds aanpassen.
Artikel 17 Verhoging van de ingegane pensioenen
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt geen toeslag verleend.
Artikel 18 Aanvragen en toekenning van pensioenen
1. Toekenning van ouderdomspensioen geschiedt op aanvraag door of namens de (gewezen) deelnemer, onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken. De aanvraag moet voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften.
2. Toekenning van het (bijzonder) partnerpensioen dan wel wezenpensioen geschiedt op aanvraag door of vanwege de belanghebbende onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken. De aanvraag moet voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften.
3. Het bestuur is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
Artikel 19 Uitbetaling van pensioen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar beneden afgerond.
4. Opeisbare termijnen waarover nog niet is beschikt, kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Opeisbare termijnen waarover niet is beschikt, vervallen na overlijden van de pensioengerechtigde aan het fonds vijf jaar nadat deze opeisbaar zijn geworden.
3 Pensionering
Artikel 20 Aanwending pensioenkapitaal op de pensioeningangsdatum
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioeningangsdatum de mogelijkheid om het pensioenkapitaal aan te wenden voor hetzij een levenslang ouderdomspensioen en een meeverzekerd partner- en/of wezenpensioen, dan wel alleen levenslang een ouderdomspensioen, dan wel afkoop zoals bedoeld in artikel 32. De (gewezen) deelnemer dient zijn keuze bij de aanvraag van het pensioen kenbaar te maken aan het fonds, maar uiterlijk op de pensioendatum tenzij de (gewezen) deelnemer uiterlijk drie maanden vóór de pensioendatum schriftelijk heeft verzocht om uitstel van de pensioeningangsdatum zoals bedoeld in artikel 22.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zal het fonds op verzoek van de (gewezen) deelnemer het opgebouwde pensioenkapitaal bij het bereiken van de pensioeningangsdatum rechtstreeks overdragen aan een andere pensioenuitvoerder indien het pensioenkapitaal na deze waardeoverdracht wordt aangewend voor een vaste of variabele pensioenuitkering conform artikel 63b Pensioenwet. De overdrachtswaarde wordt hierbij zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
Als aan een ander pensioenfonds wordt overgedragen, moet de (gewezen) deelnemer al pensioenaanspraken bij dat pensioenfonds hebben opgebouwd.
Instemming van de partner van de (gewezen) deelnemer is noodzakelijk voor uitvoering van deze waardeoverdracht.
Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer voorafgaand aan de pensioendatum of eerdere Aow-datum of op verzoek informatie over de keuze tussen een vastgestelde of een variabele uitkering op de pensioendatum en over de mogelijkheid het opgebouwde pensioenkapitaal op de gewenste pensioeningangsdatum over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder.
3. Indien de (gewezen) deelnemer bij de aanvraag van het pensioen geen keuze als bedoeld in het eerste lid aan het fonds kenbaar heeft gemaakt, wordt de (gewezen) deelnemer geacht te hebben gekozen voor een levenslang vastgesteld ouderdomspensioen met een meeverzekerd partner- en/of wezenpensioen, tenzij de (gewezen) deelnemer geen partner en/of kinderen heeft, in welk geval het pensioenkapitaal voor alleen een levenslang vastgesteld ouderdomspensioen wordt aangewend. Indien de (gewezen) deelnemer het pensioen niet uiterlijk op de pensioendatum heeft aangevraagd, en niet schriftelijk heeft verzocht om uitstel van de pensioeningangsdatum, zoals bedoeld in artikel 22, wordt het pensioenkapitaal op de pensioendatum aangewend voor een levenslang ouderdomspensioen en een meeverzekerd partnerpensioen in de verhouding 100:70, tenzij de (gewezen) deelnemer geen partner heeft, in welk geval het pensioenkapitaal voor alleen een levenslang vastgesteld ouderdomspensioen wordt aangewend. Het pensioen zal worden uitgekeerd zodra het pensioen alsnog wordt aangevraagd. Over de uitkering, bedoeld in de vorige volzin, wordt geen rentevergoeding betaald.
4. De keuze die de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het eerste lid aan het fonds heeft kenbaar gemaakt dan wel de keuze die de (gewezen) deelnemer ingevolge het derde lid wordt geacht te hebben gemaakt, is onherroepelijk.
5. De hoogte van te verkrijgen pensioenrechten wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het pensioenkapitaal, de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioeningangsdatum, en de gemaakte keuze zoals bedoeld in lid 1 dan
wel lid 3. Vaststelling geschiedt met behulp van de door het bestuur in overleg met de actuaris vastgestelde grondslagen.
6. Het ouderdomspensioen gaat in op het moment dat de (gewezen) deelnemer de pensioeningangsdatum bereikt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde komt te overlijden.
7. Indien de (gewezen) deelnemer het pensioenkapitaal mede heeft aangewend voor een meeverzekerd partner- en/of wezenpensioen en de gepensioneerde na de pensioeningangsdatum komt te overlijden, verkrijgen de partner en/of de kinderen van de gepensioneerde een recht op partner- en/of wezenpensioen. Het meeverzekerde partnerpensioen bedraagt 70% van het ingegane ouderdomspensioen. Het meeverzekerde wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het ouderdomspensioen.
8. Het meeverzekerde partner- en wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gepensioneerde is overleden. Het ingegane partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden. Het ingegane wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen 18 jaar wordt, maar uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden.
Artikel 21 Flexibilisering: vervroeging pensioeningangsdatum
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer wordt een vroegere datum, dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt, aangewezen als de pensioeningangsdatum.
2. De pensioeningangsdatum kan niet eerder liggen dan vijf jaar vóór de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de Aow-leeftijd bereikt.
3. Een verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet een half jaar vóór de gewenste ingangsdatum worden ingediend bij de administrateur.
4. De toe te passen factoren bij vervroegde pensionering zijn, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en worden elke maand gepubliceerd op de website van het fonds.
Artikel 22 Flexibilisering: uitstel pensioeningangsdatum
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan een latere datum dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt, aangewezen worden als de pensioeningangsdatum. Het verzoek om uitstel moet uiterlijk drie maanden vóór de pensioendatum schriftelijk aan het fonds zijn gedaan. Indien niet tijdig een schriftelijk verzoek om uitstel is gedaan, wordt het pensioenkapitaal op de pensioendatum aangewend voor een aanspraak als bedoeld in artikel 20 lid 3.
2. De pensioeningangsdatum kan niet liggen na de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 70 jaar wordt.
3. Bij uitstel blijft het pensioenreglement van toepassing. De deelnemer zal na het bereiken van de pensioendatum, gewezen deelnemer worden en zal gedurende de periode van uitstel geen pensioenaanspraken verwerven door toevoeging van beschikbare premie bij StiPP.
4. De toe te passen factoren bij uitgestelde pensionering zijn, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en worden elke maand gepubliceerd op de website van het fonds.
5. Indien een (gewezen) deelnemer de pensioeningangsdatum uitstelt, wordt het kapitaal van de (gewezen) deelnemer gedurende de periode na de reguliere pensioendatum belegd conform artikel 16.
4 Overlijden
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum verkrijgen de partner en/of de kinderen aanspraken op partner- en/of wezenpensioen. Op het partner- en/of wezenpensioen zijn artikel 20 de leden 7 en 8 van overeenkomstige toepassing.
2. a. Indien er geen kinderen zijn die in aanmerking komen voor wezenpensioen, is het partnerpensioen Bij overlijden van een gewezen deelnemer:
- een vastgestelde uitkering die afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 14;
Bij overlijden van een deelnemer:
- een vastgestelde uitkering die afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal; en
- de uitkering uit de risicodekking als bedoeld in lid 3
- b. Indien er een of meer kinderen zijn die in aanmerking komen voor wezenpensioen, is het partnerpensioen bij overlijden van een gewezen deelnemer: een vastgestelde uitkering die afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 14, en van het aantal wezenpensioenen dat tezamen met het partnerpensioen voor het pensioenkapitaal wordt aangekocht in de verhouding 100:20 (partnerpensioen: wezenpensioen).
Bij overlijden van een deelnemer:
- een vastgestelde uitkering die afhankelijk is van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 14, en van het aantal wezenpensioenen dat tezamen met het partnerpensioen voor het pensioenkapitaal wordt aangekocht in de verhouding 100:20 (partnerpensioen: wezenpensioen) en:
- de uitkering uit de risicodekking als bedoeld in lid 3.
c. Indien er geen partner is die in aanmerking komt voor partnerpensioen, maar wel een of meer kinderen die in aanmerking komen voor wezenpensioen, is het wezenpensioen afhankelijk van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 14, en van het aantal wezenpensioenen dat voor het kapitaal wordt aangekocht.
d. Als er geen partner of wezen zijn, dan vervalt het pensioenkapitaal aan het fonds.
Op de vastgestelde uitkeringen op basis van het pensioenkapitaal is artikel 20 lid 5, van overeenkomstige toepassing.
3. De uitkering uit de risicodekking, bedoeld in lid 2, is gelijk aan:
1,252% maal het aantal jaren (inclusief delen van jaren) in de periode van de eerste van de maand na overlijden tot de eerste van de maand waarin hij 67 jaar zou zijn geworden maal de gemiddelde pensioengrondslag.
De gemiddelde pensioengrondslag wordt gebaseerd op de pensioengrondslag van de laatste 12 kalendermaanden voorafgaande aan het overlijden tijdens dienstverband. Voor de vaststelling van de periode van 12 kalendermaanden worden uitsluitend de salarisgegevens in aanmerking genomen die zonder onderbreking van 3 maanden of langer zijn vastgesteld. Indien de periode van deelneming in het Pluspensioen voorafgaand aan de maand van overlijden een
kortere periode dan 12 kalendermaanden heeft geduurd, wordt de berekening van de gemiddelde pensioengrondslag op jaarbasis gebaseerd op deze kortere periode.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid zal het fonds op verzoek van de partner het pensioenkapitaal dat betrekking heeft op het partnerpensioen rechtstreeks overdragen aan een andere pensioenuitvoerder indien het pensioenkapitaal na deze waardeoverdracht wordt aangewend voor een vaste of variabele pensioenuitkering. Hierbij wordt de uitkering uit hoofde van de risicodekking voor het gedeelte van het partnerpensioen als bedoeld in lid 2 omgerekend naar een kapitaal, dat vervolgens tezamen met het opgebouwde pensioenkapitaal wordt overgedragen aan de gewenste pensioenuitvoerder. Het fonds bepaalt in overleg met de adviserend actuaris van het fonds de hiervoor gebruikte berekeningsfactoren.
4. Het partnerpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden.
5. Indien een partner en/of kind op grond van dit artikel aanspraak heeft op partnerpensioen respectievelijk wezenpensioen, wordt het pensioenkapitaal aangewend voor pensioenaanspraken jegens het fonds waarbij het pensioenkapitaal wordt verhoogd met de waarde van de uitkering uit de risicodekking als bedoeld in lid 3 van dit artikel.
Artikel 24 Partnerpensioen tijdens onbetaald verlof
Gedurende wettelijk verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (wettelijk verlof: ouderschaps-, sabbats-, studieverlof) is het overlijdensrisico maximaal 18 maanden gedekt alsof geen verlof wordt genoten, mits dit verlof schriftelijk tussen werkgever en werknemer is overeengekomen. Het hiervoor genoemde maximum van 18 maanden kan korter zijn op grond van de fiscale regelgeving, bijvoorbeeld bij een sabbatsverlof van maximaal 12 maanden.
Artikel 25 Uitsluiting van rechten
De partner, ex-partner of wees heeft geen recht op (bijzonder) partnerpensioen of wezenpensioen als hij de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is geweest. Het kapitaal wordt dan verdeeld over de andere nabestaanden die recht hebben op een partner- of wezenpensioen.
5 Uitdiensttreding
Artikel 26 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming
In dit artikel wordt onder beëindiging van de deelneming verstaan: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van dit pensioenreglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
Bij beëindiging van de deelneming wordt de pensioenrekening aangehouden zonder dat verdere bijdragen nodig zijn. Op het pensioenkapitaal dat op het moment van beëindiging van de deelneming aanwezig is, zijn de artikelen 14 en 16 van toepassing.
Artikel 27 Verval van heel klein pensioen
Het pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer dat na beëindiging van de deelneming naar verwachting op de pensioendatum resulteert in een pensioenaanspraak van maximaal € 2,- bruto per jaar vervalt. Voor de bepaling of sprake is van een heel klein pensioen zoals bedoeld in onderhavige bepaling worden de ‘Uniforme 2-eurogrenzen voor kapitaal- en premieovereenkomsten (2022)’ van de Pensioenfederatie gehanteerd.
Hele kleine pensioenen ontstaan uit een deelneming die is geëindigd op of na 1 januari 2019 vervallen van rechtswege vanaf de datum van einde van de deelneming. Dit is niet van toepassing als de gewezen deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en hij de pensioenuitvoerder daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Artikel 28 Automatische waardeoverdracht klein pensioen
1. Het fonds maakt gebruik van zijn recht op automatische waardeoverdracht van klein pensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming. Het fonds draagt het opgebouwde pensioenkapitaal automatisch over naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever.
2. De bepaling of er sprake is van een klein pensioen zoals genoemd in lid 1 vindt plaats aan de hand van de in de bijlage opgenomen afkoopfactoren en afkoopkapitalen. Het fonds houdt voor de toepassing van dit artikel het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet aan. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66 van de Pensioenwet.
3. De automatische waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 70a en 220b van de Pensioenwet.
4. De gewezen deelnemer met een klein pensioen heeft geen recht op individuele waardeoverdracht, genoemd artikel 29, waarop artikel 71 van de Pensioenwet van overeenkomstige toepassing is, indien de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2018.
5. Indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2018 zal de automatische waardeoverdracht op zijn vroegst in 2021 plaatsvinden.
Artikel 29 Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, dan wel het opgebouwde pensioenkapitaal, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken, dan wel het opgebouwde pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de te hanteren tarieven, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en hoofdstuk 2, paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
Artikel 30 Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 89, 90, 90a, 92 en 92a van de Pensioenwet.
Artikel 31 Verval van aanspraken na waardeoverdracht of afkoop
Na een uitgaande (automatische) waardeoverdracht of vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop het opgebouwde pensioenkapitaal betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
Artikel 32 Afkoop, algemene bepalingen
1. In de artikelen 32 tot en met 35 wordt onder pensioenen verstaan: het verzekerd pensioenkapitaal dat de (gewezen) deelnemer heeft verworven op grond van deze pensioenregeling. Onder afkoopwaarde wordt verstaan: de hoogte van het verzekerd pensioenkapitaal op het moment van afkoop. Afkoop vindt plaats aan de hand van de in de bijlage opgenomen afkoopfactoren en afkoopkapitalen. In de artikelen 32 tot en met 35 wordt onder betrokkene verstaan: de deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of nabestaande die begunstigde is voor het pensioen.
2. Wettelijk is afkoop door het fonds slechts mogelijk in geval van:
a. klein pensioen (artikel 66 Pensioenwet)
b. klein partnerpensioen of klein wezenpensioen bij ingang (artikel 67 Pensioenwet)
x. xxxxx bijzonder partnerpensioen bij scheiding (artikel 68 Pensioenwet)
d. fiscaal bovenmatig pensioen (artikel 69 Pensioenwet).
3. Op de in lid 2, onderdelen a, b, c en d genoemde mogelijkheden wordt in de volgende leden nader ingegaan.
4. In de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. Het fonds houdt als maximale afkoopgrens bij afkoop van kleine pensioenen het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 Pensioenwet aan. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66 Pensioenwet.
Eenvoudigheidshalve wordt in dit reglement gesproken over kleine pensioenen.
5. In de artikelen 33 tot en met 35 wordt aangegeven, dat afkoop binnen de termijn van zes maanden zonder toestemming van betrokkene kan plaatsvinden indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2018. Na afloop van de genoemde termijn van zes maanden, kan het fonds tot afkoop overgaan indien de betrokkene toestemming geeft voor de afkoop. Indien de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2018, kan het fonds tot afkoop overgaan indien het fonds ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer automatisch over te dragen als bedoeld in artikel 28 en na de beëindiging van de deelneming ten minste vijf jaar is verstreken, maar op zijn vroegst vanaf 1 januari 2024. Indien het fonds niet tot afkoop overgaat, zal het fonds periodieke uitkeringen verrichten per de ingangsdatum van het betreffende pensioen.
6. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op het toetsmoment. In de artikelen 33 tot en met 35 is aangegeven op welk tijdstip dit toetsmoment ligt.
Het is mogelijk dat het jaarlijks pensioenbedrag na het toetsmoment onder het wettelijk minimumbedrag komt te liggen. Dit wordt beoordeeld naar de situatie op de eerste januari van dat jaar. Voor zover van toepassing kan het fonds in dat geval het pensioen met instemming van de gewezen deelnemer afkopen.
7. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
8. De toe te passen afkoopfactoren en afkoopkapitalen zijn vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardig- heid en zijn opgenomen in een bijlage achter dit reglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren en afkoopkapitalen zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
De afkoopfactoren en afkoopkapitalen worden in beginsel telkens voor een jaar vastgesteld door het bestuur, nadat de actuaris hierover heeft geadviseerd. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, heeft het bestuur het recht de factoren en kapitalen tussentijds aan te passen, nadat de actuaris hierover heeft geadviseerd.
9. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijke afkoopmogelijkheden is nietig.
Artikel 33 Afkoop klein pensioen na einde deelneming en op de pensioeningangsdatum
1. Het fonds kan een klein pensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming anders dan door overlijden afkopen. Afkoop kan op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming plaats hebben indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2018. Afkoop kan op zijn vroegst vijf jaar na beëindiging van de deelneming, maar niet eerder dan 1 januari 2024, plaats hebben indien de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2018. Tevens kan het fonds klein pensioen van de gewezen deelnemer afkopen op de pensioeningangsdatum.
2. Indien binnen de termijn van twee jaar:
- de pensioeningangsdatum wordt bereikt of
- een verzoek tot waardeoverdracht wordt gedaan,
kan de afkoop respectievelijk de overdracht vóór het einde van de twee-jaarstermijn plaatsvinden.
3. Het toetsmoment of sprake is van klein pensioen is het tijdstip van beëindiging van de deelneming dan wel de pensioeningangsdatum.
4. Indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2018, hanteert het fonds de volgende werkwijze:
a. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen zes maanden na afloop van de termijn van twee jaar over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over.
b. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer voor de pensioeningangsdatum over de afkoop en gaat binnen zes maanden na de pensioendatum tot uitbetaling over.
c. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensioneerde nodig. In afwijking van lid 3 is het toetsmoment of sprake is van klein pensioen 1 januari van het jaar waarin de afkoop plaatsvindt.
5. Indien de deelneming is geëindigd op of na 1 januari 2018, hanteert het fonds de volgende werkwijze:
a. Het fonds informeert de gewezen deelnemer na afloop van de termijn van 5 jaar zoals bepaald in artikel 28, maar niet eerder dan op 1 januari 2024, over de afkoop.
b. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer voor de pensioeningangsdatum over de afkoop en gaat binnen zes maanden na de pensioendatum tot uitbetaling over.
c. Voor de afkoop bedoeld in dit lid is toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensioneerde nodig. In afwijking van lid 3 is het toetsmoment of sprake is van klein pensioen 1 januari van het jaar waarin de afkoop plaatsvindt.
6. Indien een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, worden ook de meeverzekerde aanspraken op partner- en wezenpensioen afgekocht, met uitzondering van het bijzonder partnerpensioen.
7. Dit artikel treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2018.
Artikel 34 Afkoop klein partnerpensioen en klein wezenpensioen bij ingang
1. Het fonds kan klein partnerpensioen bij de ingang van het partnerpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein partnerpensioen is de ingangsdatum van het partnerpensioen.
Het fonds kan klein wezenpensioen bij de ingang van het wezenpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein wezenpensioen is de ingangsdatum van het wezenpensioen.
2. Het fonds informeert de partner binnen zes maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van zes maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig.
3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld.
4. Het fonds informeert de gerechtigde tot het wezenpensioen binnen zes maanden na de ingangsdatum van het wezenpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van zes maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de gerechtigde tot het wezenpensioen nodig.
5. De afkoopsom van het wezenpensioen wordt aan de gerechtigde tot het wezenpensioen ter beschikking gesteld.
Artikel 35 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Het fonds kan een recht op klein bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het minimumbedrag.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen zes maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig.
Artikel 36 Vrijwillige voortzetting van de deelneming voor eigen rekening
In dit artikel wordt verstaan onder:
- beëindiging van de verplichte deelneming: het beëindigen van de deelneming op grond van het feit dat de verplichting tot deelneming op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 eindigt;
- het beëindigen van de deelneming: het beëindigen van de kapitaalopbouw op basis van dit reglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
1. Bij beëindiging van de (verplichte) deelneming is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen toe te staan dat de betrokkene de deelneming voor eigen rekening voortzet, met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet en het bepaalde hieromtrent in de fiscale regeling , zoals neergelegd in het ministeriële besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 of het daarvoor in de plaats tredende besluit. De vrijwillige voortzetting mag niet aanvangen in de periode drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum. Dit geldt niet als betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd of daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid verricht.
2. Een verzoek tot vrijwillige voortzetting van de deelneming moet door de betrokkene worden gedaan binnen negen maanden na beëindiging van de verplichte deelneming. De aanvang van de vrijwillige voortzetting vindt aansluitend op de verplichte deelneming plaats.
3. Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het tweede lid kan het fonds voorwaarden verbinden.
4. De periode van vrijwillige voortzetting mag in totaal de maximale duur van drie jaar niet overschrijden, behoudens het bepaalde in lid 5 en 6.
5. Indien de werknemer na het onvrijwillige ontslag bij een aangesloten werkgever een loongerelateerde uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, is, in uitzondering op het bepaalde in lid 1, vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt en mag de vrijwillige voortzetting ook aanvangen in de periode drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum.
6. Indien het onvrijwillig ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid en premievrije deelneming niet van toepassing is, is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt en een loongerelateerde uitkering wordt ontvangen.
7. Het verzoek kan met in acht neming van het bepaalde in het vierde lid, ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
8. De deelnemer is voor de vrijwillige voortzetting de gehele in artikel 2.1 lid 2 uitvoeringsreglement bedoelde premie verschuldigd. Deze premie wordt berekend aan de hand van het premiepercentage over de gemiddelde pensioengrondslag met in achtneming van het in artikel 11 lid 5 bepaalde. De gemiddelde pensioengrondslag wordt gebaseerd op de pensioengrondslag van de laatste 12 kalendermaanden voorafgaande aan de kalendermaand waarin de vrijwillige voortzetting aanvangt. Indien de deelneming in de pensioenregelingen van het fonds korter heeft geduurd dan 12 kalendermaanden, wordt de berekening van de gemiddelde pensioengrondslag gebaseerd op deze kortere periode.
9. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de vrijwillige voortzetting aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht.
10. De bepalingen van dit reglement zijn op de vrijwillige voortzetting van toepassing, met uitzondering van artikel 7.
11. De vrijwillige voortzetting eindigt:
a. door het verstrijken van de duur van de vrijwillige voortzetting met een maximum van drie jaar;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. vanaf het tijdstip waarover niet is betaald indien de verschuldigde premie opeenvolgend twee maal niet te incasseren is;
x. xxxxx de deelnemer aan een andere pensioenregeling gaat deelnemen;
e. door het overlijden van de deelnemer;
f. indien vrijwillige voortzetting volgens de uitzondering opgenomen in lid 1 wel mag plaatsvinden in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum: door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum;
g. indien er recht ontstaat op premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.
6 Arbeidsongeschiktheid
Artikel 37 Premievrijstelling en voortzetting deelneming bij arbeidsongeschiktheid
1. De deelnemer die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) heeft vanaf dat moment recht op voortzetting van deelneming indien wordt voldaan aan de voorwaarden van lid 2, waarbij het fonds het bepaalde in artikel 10a Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 in acht neemt. De door de werkgever verschuldigde premie als bedoeld in het uitvoeringsreglement komt geheel of gedeeltelijk ten laste van het fonds, aan de werkgever wordt gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend en de pensioenaanspraken van de deelnemer, als bedoeld in artikel 12, blijven geheel of gedeeltelijk in stand, met inachtneming van het in lid 3 bepaalde.
De gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling en de gehele of gedeeltelijke voortzetting van de deelneming geldt zolang een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt genoten. De bepalingen in dit artikel gelden mede voor een deelnemer waarvan de arbeidsongeschiktheid op basis van de WAO wordt voortgezet door herleving van een WAO- uitkering of door een toename van de WAO tijdens het deelnemerschap. Het fonds is gerechtigd om voor vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage gebruik te maken van de van het UWV (het uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) ontvangen gegevens op basis van artikel 37 van de Pensioenwet.
2. Om voor voortzetting van de deelneming zonder premiebetaling in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
- de deelnemer moet op de eerste ziektedag die heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid deelnemer zijn aan de Plusregeling; en
- de deelnemer moet tijdens of direct aansluitend aan de deelname aan de Plusregeling een WIA- of een WAO- uitkering worden toegekend; en
- de deelnemer moet minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn.
3. Bij voortzetting van de deelneming blijven de pensioenaanspraken gehandhaafd op basis van de gemiddelde pensioengrondslag van de laatste 12 kalendermaanden voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste ziektedag is gelegen die heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid. Indien de deelneming in de pensioenregelingen van StiPP korter heeft geduurd dan 12 kalendermaanden wordt de berekening van de gemiddelde pensioengrondslag op jaarbasis gebaseerd op deze kortere periode.
Bij verhoging van de arbeidsongeschiktheidsklasse nadat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, zal geen hogere voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvinden. Bij vermindering van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling en van de voortzetting van de deelneming opnieuw bepaald.
4. Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op loondoorbetaling bij ziekte wordt de voortzetting van de deelneming gebaseerd op de pensioengrondslag die is vastgesteld op basis van het werkelijk doorbetaalde loon.
5. De leeftijdsklasse en het daarbij horend premiepercentage op de eerste dag van de WIA-toekenning is bepalend voor de hoogte van de toekenning van de premievrije deelname. De leeftijdsklasse en het daarbij horend premiepercentage wordt vastgesteld op basis van artikel 12 van dit reglement. Na toekenning van de premievrije deelname vindt er geen wijziging van de leeftijdsklasse meer plaats. Wijzigingen in de regeling zijn op gelijke wijze van toepassing op de
bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid, ongeacht of op het moment van de wijziging in de regeling nog een dienstverband met de werkgever bestaat.
6. De mate van voortzetting van de deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de deelnemer op grond van de WIA of WAO arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden:
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage van premievrijstelling en van voortzetting van de deelneming |
80 - 100% | 100% |
65 - 80% | 72,5% |
55 – 65% | 60% |
45 – 55% | 50% |
35 – 45% | 40% |
0 – 35% | 0% |
Het percentage van de premievrijstelling en voortzetting van de deelname is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is afgeleid van de door het UWV bepaalde restverdiencapaciteit. Als de werkelijke inkomsten uit arbeid hoger zijn dan de restverdiencapaciteit, wordt het percentage premievrijstelling en voortzetting van de deelname bepaald op basis van de werkelijke inkomsten.
7. De premievrijstelling en de voortzetting van de deelneming eindigen:
x. xxxxx de Aow-datum is bereikt of bij eerder overlijden van de deelnemer;
b. indien de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is;
x. xxxxxxxxx de deelnemer na de ingang van de premievrije deelneming door een nadien aangevangen arbeidsovereenkomst wordt opgenomen in een andere pensioenvoorziening.
Het bepaalde onder c. is niet van toepassing, indien de betrokken deelnemer op grond van opneming in een andere pensioenvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. De aanspraken op grond van gedeeltelijke premievrije voortzetting van de deelneming in het fonds en de aanspraken in verband met deelneming in een andere pensioenvoorziening mogen tezamen niet meer bedragen dan de aanspraken die hij bij volledige premievrije deelneming bij het fonds zou verkrijgen. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de aanspraken die op grond van premievrije voortzetting worden verworven.
7 Scheiding
Artikel 38 Pensioenverevening bij scheiding
1. Dit artikel is van toepassing in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap, indien en voorzover de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner geen recht verkrijgt, indien op het tijdstip van scheiding het pensioen waarop recht zou bestaan, niet groter is dan het in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet genoemde bedrag.
2. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum:
- in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- ingeval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3. De (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner van de deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen.
4. Met inachtneming van artikel 39, lid 2 bedraagt het gedeelte bedoeld in het derde lid de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidings- datum zou hebben deelgenomen aan het fonds.
5. De deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden.
6. De uitkering van de op basis van dit artikel toegekende respectievelijke aanspraken gaan in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de deelnemer. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
7. Het gehele ouderdomspensioen wordt aan de gepensioneerde uitbetaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioeningangsdatum.
8. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave waaruit het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenkapitaal blijkt, dat op de pensioendatum voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd partnerpensioen dan wel enkel een ouderdomspensioen zal worden aangewend alsmede de ingangsdatum van de in het derde lid bedoelde uitbetaling.
9. Het fonds verstrekt de gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
10. Het fonds kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen van de (gewezen) deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner.
11. Met inachtneming van hetgeen in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ter zake is bepaald kan het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen tezamen met de aanspraak op bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de voormalige partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengekomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. Op de eigen aanspraak op ouderdomspensioen wordt lid 7 van dit artikel buiten toepassing verklaard en daarvoor in de plaats is artikel 20 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de eigen aanspraak op levenslang ouderdomspensioen niet, of niet mede, aangewend kan worden voor een meeverzekerd partner- en/of wezenpensioen. Op de eigen aanspraak is artikel 30 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 39 Bijzonder partnerpensioen bij scheiding van de (gewezen) deelnemer
1. Indien de (gewezen) deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meer partners heeft gehad als bedoeld in de definities, gelden met betrekking tot het bijzondere partnerpensioen de volgende bepalingen.
2. Bij scheiding van de (gewezen) deelnemer wordt aan de gewezen partner(s) een pensioenkapitaal toegekend dat op de volgende wijze wordt vastgesteld. Berekend wordt welk partnerpensioen ten behoeve van deze gewezen partner zou kunnen worden aangekocht met het aanwezige pensioenkapitaal bedoeld in artikel 26, indien de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn beëindigd. Vervolgens wordt berekend welke koopsom volgens door het fonds vast te stellen rekenregels benodigd is voor de aankoop van dit partnerpensioen. De koopsom die aldus is vastgesteld wordt gebruikt voor de aankoop van een pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer wordt aangewend voor de aankoop van het bijzondere partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner. Op dit kapitaal zijn de artikelen 14 en 16 van overeenkomstige toepassing.
Voor de financiering van deze aanspraak wordt een bedrag aan het saldo van de pensioenrekening onttrokken.
Bij overlijden van een gewezen partner die een aanspraak op bijzonder partnerpensioen had, vervalt deze aanspraak en wordt het bij die aanspraak behorende pensioenkapitaal toegevoegd aan het pensioenkapitaal dat ingevolge artikel 23 wordt gebruikt voor de aankoop van partner- en/of wezenpensioen, tenzij het pensioenkapitaal van de deelnemer nihil is door gebruikmaking van afkoop of waardeoverdracht.
3. Indien de gepensioneerde met partner heeft gekozen voor een meeverzekerd partnerpensioen als bedoeld in artikel 20 lid 1, en de scheiding plaatsvindt na de pensioeningangsdatum, wordt aan degene die bij scheiding gewezen partner wordt het volledige meeverzekerde partnerpensioen toegekend.
4. Het bijzondere partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het bijzonder partnerpensioen komt te overlijden.
5. Aan de gewezen partner die recht heeft op een bijzonder partnerpensioen, wordt een bewijs hiervan uitgereikt.
6. Indien de partnerrelatie als bedoeld in de definities onderdeel l lid 3, anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing, mits is voldaan aan het bepaalde in lid 8.
7. Het einde van de partnerrelatie moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan het fonds worden gemeld, door:
- overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of
- een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
8. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in de definities onderdeel l lid 3, aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
9. Het hiervoor in dit artikel bepaalde vindt geen toepassing, indien beide partners bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts dan geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat het fonds bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
10. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen kan dit (gedeeltelijk) vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, mits de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
11. Op het bijzonder partnerpensioen is artikel 20 lid 7 en 8, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 40 Overgangsregeling partnerpensioen
Indien een persoon op grond van de definities onderdeel l lid 3, niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 23, 24 en 39 aan te merken als partner in de zin van de definities onderdeel l lid 3. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van de definities onderdeel g lid 3, zoals dit luidde op 31 december 2006, wel werd aangemerkt als partner.
8 Verlaging / korting van pensioen
Artikel 41 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in het fonds zou worden verbroken, zal na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris getracht worden het financieel evenwicht te herstellen zonder de reeds ingegane pensioenen of het reeds opgebouwde pensioenkapitaal aan te tasten. Mocht dat blijkens schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn dan zal, uitsluitend indien aan de voorwaarden in lid 2 is voldaan, een evenredige vermindering van rechten worden toegepast.
2. Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verlagen indien:
a. het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de op grond van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen; en
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan de op grond van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in de Pensioenwet.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot verlaging van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De verlaging, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. De korting wordt in beginsel in één keer ten laste gebracht.
9 Informatie vanuit het fonds
Artikel 42 Informatieverstrekking door het fonds - algemeen
1. Het fonds heeft als beleid om waar mogelijk informatie digitaal te verstrekken via zijn website/Mijn Omgeving. De deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner kunnen bezwaar maken tegen digitale verstrekking van de in dit hoofdstuk genoemde informatie en het fonds verzoeken de informatie schriftelijk te verstrekken.
2. Bij het verstrekken van de informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende e-mailadres of woonadres. Bij een wijziging van het e-mailadres en/of woonadres dient dit doorgegeven te worden aan het fonds. Blijkt het woonadres onjuist te zijn, dan is het fonds gerechtigd navraag te doen bij de dienst Basisregistratie personen en het woonadres aan te passen. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Het fonds zorgt ervoor dat via zijn website de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner kennis kunnen nemen van:
a. het geldende pensioenreglement;
b. de geldende statuten en het uitvoeringsreglement;
c. informatie over de pensioenregeling in de eerste twee lagen van de Pensioen 1-2-3;
d. het bestuursverslag inclusief de jaarrekening van het fonds;
e. de ABTN van het fonds;
f. de relevante informatie over de beleggingen en de verklaring inzake beleggingsbeginselen;
g. informatie over het herstelplan als dat van toepassing is en informatie over het financieel crisisplan;
h. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds;
i. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet;
j. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet;
k. Informatie over de uitvoeringskosten.
Artikel 43 Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (Pensioen 1-2-3)
1. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming over de kenmerken en de uitvoering van de pensioenregeling en persoonlijke omstandigheden die handelingen kunnen vergen van de deelnemer. Het fonds verstrekt deze informatie in de vorm van laag 1 van de Pensioen 1-2-3. Het fonds attendeert de deelnemer op de overige informatie op de website van het fonds en de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.
2. De informatie over de kenmerken en de uitvoering van de pensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende:
a. de pensioensoorten waarin de pensioenregeling voorziet;
b. de pensioensoorten waarin de pensioenregeling niet voorziet;
c. de wijze waarop pensioen wordt opgebouwd (waaronder het karakter van de pensioenovereenkomst);
d. de keuzemogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet;
e. de risico’s (waaronder de toeslagverlening en vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten).
3. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement als gevolg van een wijziging van de pensioenovereenkomst, over die wijziging. Het gewijzigde pensioenreglement wordt gepubliceerd op de website van het fonds.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd, wordt wel verstrekt.
Artikel 44 Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. informatie over de waardeontwikkeling;
c. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
Artikel 45 Informatie bij beëindiging deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming in ieder geval:
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenkapitaal;
b. informatie over de waardeontwikkeling;
c. informatie over de mogelijkheid van automatische waardeoverdracht van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de overdrachtsgrens;
d. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
e. informatie over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
f. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds, zoals bijvoorbeeld het actueel zijn van een herstelplan;
g. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling; en
h. Informatie over de mogelijkheid om de pensioenregeling vrijwillig voort te zetten.
Indien er sprake is van een heel klein pensioen als bedoeld in artikel 27, verstrekt het fonds de deelnemer alleen de voor die situatie relevante informatie.
Artikel 46 Informatie bij pensioeningang
Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde voorafgaand aan de pensioeningang in ieder geval:
a. een opgave van zijn pensioenrechten;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
e. informatie die specifiek voor de pensioengerechtigde in het kader van de pensioeningang van belang is;
f. de keuzemogelijkheden die de pensioenregeling biedt;
g. informatie over de mogelijkheid van afkoop als het pensioenrecht onder de afkoopgrens ligt; en
h. Informatie over de keuze tussen een vaste of een variabele uitkering op de pensioendatum.
Artikel 47 Informatie bij scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen in ieder geval :
a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over de waardeontwikkeling;
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en
d. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt.
Artikel 48 Periodieke informatie aan gewezen deelnemers, gewezen partners en gepensioneerden
1. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar een uniform pensioenoverzicht en stelt deze jaarlijks beschikbaar. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over de waardeontwikkeling.
2. Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in vijf jaar in ieder geval:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over de waardeontwikkeling.
3. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks in ieder geval:
a. een opgave van de pensioenrechten;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening; en
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
10 Aan te leveren informatie door de deelnemer
Artikel 49 Verstrekken van inlichtingen door de deelnemer
1. De deelnemers en degenen die aan de bepalingen van dit pensioenreglement aanspraken op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het bestuur of de administrateur binnen een daartoe te stellen termijn de door het bestuur of de administrateur nodig geachte inlichtingen te verstrekken respectievelijk bescheiden te overleggen, alsmede zijn medewerking te verlenen aan de juiste naleving van dit reglement. Daarnaast is de deelnemer verplicht via zijn aangesloten werkgever aan het bestuur of de administrateur ten spoedigste opgave te doen van elke wijziging welke van invloed is op het pensioenkapitaal. Indien deze verplichtingen niet worden nagekomen, is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te registreren. Indien gedurende een jaar na bekendmaking niet gereageerd is op door het fonds geregistreerde gegevens, mag het fonds veronderstellen dat deze correct zijn en is het fonds bevoegd eventueel later gemelde wijzigingen niet door te voeren.
2. Het fonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet aanleveren van informatie, dan wel het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie.
11 Overige bepalingen
Artikel 50 Verbod afkoop, vervreemding, zekerheidstelling
1. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
3. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet, zoals uitgewerkt in artikel 39, lid 10 van dit reglement.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voorzover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen na heffing van de verschuldigde belastingen. De kosten komen niet in aftrek van de grondslag waarover de loonheffingen worden afgedragen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
Artikel 51 Toestemming partner
1. Het pensioenkapitaal van een (gewezen) deelnemer dan wel de aanspraak op het ouderdomspensioen van de gepensioneerde kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
2. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van de gepensioneerde dan wel het pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer ten behoeve van partnerpensioen wordt aangewend, kan zonder toestemming van die echtgenoot/ geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen de gepensioneerde dan wel (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Elk beding strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid is nietig.
Artikel 52 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1. Het fonds zal op verzoek van de pensioengerechtigde fiscaal bovenmatig pensioen afkopen conform artikel 69 Pensioenwet. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van pensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn.
Hierbij worden de desbetreffende bepalingen uit artikel 18 a, 18 b, 18 c en 18 d van de Wet op de loonbelasting 1964 in achtgenomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzondere partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner. In beide situaties dienen de wettelijk verschuldigde heffingen in acht te worden genomen.
Artikel 53 Slotbepalingen/glijclausule
1. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement, in een niet van algemene aard zijnde geval, ten opzichte van een (gewezen/gepensioneerde) deelnemer, diens partner, diens nabestaande of kinderen dan wel een andere belanghebbende tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd, na het inwinnen van advies hieromtrent, voor die personen een bijzondere voorziening te treffen.
2. In individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet zal het bestuur, na inwinnen van advies, zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regelen.
3. Indien de onderhavige pensioenregeling niet in overeenstemming is met de opvattingen van de belastingdienst en/of de belastingrechter en dientengevolge de pensioenregeling niet of niet volledig als zodanig wordt aanvaard, zal de regeling worden vervangen door een regeling die wel in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen. Het fonds is bevoegd zich neer te leggen bij de uitspraak van de belastingdienst en/of de belastingrechter. De aanpassing vindt automatisch met terugwerkende kracht plaats tot de datum van invoering of wijziging van de onderhavige pensioenregeling in het geval de aanpassing het gevolg is van een beslissing van de belastingdienst op de voorgelegde regeling. Bij de aanpassing wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de toezegging die het fonds in deze pensioenregeling heeft gedaan binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving.
12 Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2008 en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 juli 2022. De wijziging van artikel 20 per 1 januari 2020 is ook van toepassing op gewezen deelnemers die vanaf 1 januari 2018 de pensioendatum reeds hebben bereikt.
Bijlage 1 Factoren en kapitalen
De factoren en kapitalen in deze bijlage gelden voor de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Deze zijn gebaseerd op de wettelijke waardeoverdracht tarieven. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, heeft het bestuur het recht de factoren en kapitalen tussentijds aan te passen, nadat de actuaris hierover heeft geadviseerd.
Afkoopfactoren zoals bedoeld in artikel 32, lid 8, van het pensioenreglement Plusregeling
Afkoopfactoren voor uitgesteld ouderdomspensioen met een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 67.
Deze tabel geeft aan dat € 1,00 ouderdomspensioen met een partnerpensioen van € 0,70 op jaarbasis ingaand op leeftijd 67 jaar, op 21-jarige leeftijd een afkoopwaarde heeft van € 17,584.
Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor |
21 | 17,584 | 37 | 19,102 | 53 | 20,746 |
22 | 17,678 | 38 | 19,198 | 54 | 20,860 |
23 | 17,771 | 39 | 19,296 | 55 | 20,976 |
24 | 17,866 | 40 | 19,394 | 56 | 21,096 |
25 | 17,961 | 41 | 19,493 | 57 | 21,219 |
26 | 18,055 | 42 | 19,593 | 58 | 21,346 |
27 | 18,150 | 43 | 19,692 | 59 | 21,478 |
28 | 18,244 | 44 | 19,793 | 60 | 21,615 |
29 | 18,339 | 45 | 19,895 | 61 | 21,758 |
30 | 18,433 | 46 | 19,997 | 62 | 21,908 |
31 | 18,528 | 47 | 20,100 | 63 | 22,066 |
32 | 18,624 | 48 | 20,205 | 64 | 22,233 |
33 | 18,719 | 49 | 20,309 | 65 | 22,410 |
34 | 18,814 | 50 | 20,416 | 66 | 22,598 |
35 | 18,909 | 51 | 20,525 | ||
36 | 19,006 | 52 | 20,635 |
Afkoopkapitalen voor uitgesteld ouderdomspensioen met een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 67
Deze tabel geeft aan wat het afkoopkapitaal is per leeftijd. Deelnemers met een pensioenkapitaal waarvan de hoogte zich onder de hieronder weergegeven maximale hoogte per leeftijd bevindt, kunnen door het fonds benaderd worden voor een eenmalige afkoop van de aanspraak op pensioen.
Leeftijd | Kapitaal | Leeftijd | Kapitaal | Leeftijd | Kapitaal |
21 | 9.149,61 | 37 | 9.939,75 | 53 | 10.795,15 |
22 | 9.198,63 | 38 | 9.989,93 | 54 | 10.854,42 |
23 | 9.247,37 | 39 | 10.040,66 | 55 | 10.914,91 |
24 | 9.296,68 | 40 | 10.091,84 | 56 | 10.977,41 |
25 | 9.345,82 | 41 | 10.142,96 | 57 | 11.041,45 |
26 | 9.395,12 | 42 | 10.194,98 | 58 | 11.107,43 |
27 | 9.444,12 | 43 | 10.246,78 | 59 | 11.176,26 |
28 | 9.493,38 | 44 | 10.299,32 | 60 | 11.247,16 |
29 | 9.542,54 | 45 | 10.352,40 | 61 | 11.321,78 |
30 | 9.591,64 | 46 | 10.405,53 | 62 | 11.399,98 |
31 | 9.641,19 | 47 | 10.459,00 | 63 | 11.481,92 |
32 | 9.690,86 | 48 | 10.513,49 | 64 | 11.568,93 |
33 | 9.740,28 | 49 | 10.568,02 | 65 | 11.660,78 |
34 | 9.790,02 | 50 | 10.623,37 | 66 | 11.759,12 |
35 | 9.839,30 | 51 | 10.680,01 | ||
36 | 9.889,62 | 52 | 10.737,36 |
Afkoopfactoren voor direct ingaand partnerpensioen
Deze tabel geeft aan dat € 1,00 direct ingaand partnerpensioen op jaarbasis op 21-jarige leeftijd een afkoopwaarde heeft van
€ 54,798.
Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor |
16 | 58,276 | 45 | 37,009 | 74 | 15,054 |
17 | 57,586 | 46 | 36,234 | 75 | 14,347 |
18 | 56,893 | 47 | 35,459 | 76 | 13,647 |
19 | 56,198 | 48 | 34,682 | 77 | 12,955 |
20 | 55,499 | 49 | 33,906 | 78 | 12,272 |
21 | 54,798 | 50 | 33,129 | 79 | 11,599 |
22 | 54,094 | 51 | 32,353 | 80 | 10,939 |
23 | 53,388 | 52 | 31,577 | 81 | 10,293 |
24 | 52,678 | 53 | 30,802 | 82 | 9,664 |
25 | 51,964 | 54 | 30,028 | 83 | 9,055 |
26 | 51,247 | 55 | 29,256 | 84 | 8,466 |
27 | 50,527 | 56 | 28,486 | 85 | 7,900 |
28 | 49,802 | 57 | 27,716 | 86 | 7,357 |
29 | 49,074 | 58 | 26,950 | 87 | 6,839 |
30 | 48,342 | 59 | 26,184 | 88 | 6,347 |
31 | 47,608 | 60 | 25,421 | 89 | 5,879 |
32 | 46,871 | 61 | 24,661 | 90 | 5,436 |
33 | 46,130 | 62 | 23,903 | 91 | 5,020 |
34 | 45,385 | 63 | 23,148 | 92 | 4,632 |
35 | 44,638 | 64 | 22,395 | 93 | 4,272 |
36 | 43,888 | 65 | 21,646 | 94 | 3,941 |
37 | 43,134 | 66 | 20,900 | 95 | 3,635 |
38 | 42,377 | 67 | 20,155 | 96 | 3,356 |
39 | 41,617 | 68 | 19,414 | 97 | 3,102 |
40 | 40,854 | 69 | 18,675 | 98 | 2,873 |
41 | 40,089 | 70 | 17,941 | 99 | 2,665 |
42 | 39,321 | 71 | 17,212 | 100 | 2,477 |
43 | 38,552 | 72 | 16,487 | ||
44 | 37,782 | 73 | 15,768 |
Afkoopfactoren voor direct ingaand wezenpensioen
Deze tabel geeft aan dat € 1,00 direct ingaand wezenpensioen op jaarbasis op 10-jarige leeftijd een afkoopwaarde heeft van
€ 7,834.
Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor |
0 | 17,173 | 7 | 10,687 | 14 | 3,958 |
1 | 16,261 | 8 | 9,741 | 15 | 2,976 |
2 | 15,345 | 9 | 8,790 | 16 | 1,990 |
3 | 14,423 | 10 | 7,834 | 17 | 0,997 |
4 | 13,496 | 11 | 6,873 | 18 | 0,000 |
5 | 12,565 | 12 | 5,906 | ||
6 | 11,629 | 13 | 4,935 |
Afkoopfactoren voor direct ingaand ouderdomspensioen met een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen Deze tabel geeft aan dat € 1,00 ouderdomspensioen op jaarbasis met een partnerpensioen van € 0,70 op 67-jarige leeftijd een afkoopwaarde heeft van € 22,791.
Leeftijd | Factor |
67 | 22,791 |
68 | 22,010 |
69 | 21,231 |
70 | 20,454 |
Afkoopkapitalen voor direct ingaand ouderdomspensioen met een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen
Deze tabel geeft aan wat het afkoopkapitaal is per leeftijd.
Leeftijd | Kapitaal |
67 | 11.859,32 |
68 | 11.452,87 |
69 | 11.047,31 |
70 | 10.643,23 |
Bijlage 2 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
Artikel 1 Verlenen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De deelnemer of de aangesloten werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en het pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kennis kan worden genomen van de verleende vrijstelling.
6. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB, artikel 64 Wet financiering sociale verzekeringen en van artikel 38a van de Wet LB 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
1. Voor een ieder die op of na 1 juni 1999 vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit pensioenreglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 lid 5, van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Deze spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het 12 maands euribor tarief per 1 januari van het boekjaar, waarin de rentebijschrijving plaatsheeft. De rentebijschrijving kan niet minder zijn dan 0%. Aan de rekeninghouder wordt eenmaal per jaar de stand van de rekening meegedeeld, bij voorkeur nadat de rentebijschrijving heeft plaatsgevonden.
5. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in dit pensioenreglement opgenomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd aan de deelnemer gedurende vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
6. Bij het overlijden van de gemoedsbezwaarde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de partner genoemde nabestaande. De periode waarover voor de partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer kinderen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de kinderen. De uitkeringsperiode geschiedt conform het bepaalde in artikel 14 van dit pensioenreglement. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
7. Bij het overlijden van deelnemer nádat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner. Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling genoemde kinderen. Bij afwezigheid van een partner of kinderen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen..
8. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de gerechtigde.
Opeisbare uitkeringstermijnen van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervallen na overlijden van de gerechtigde aan het fonds vijf jaar nadat deze opeisbaar zijn geworden.
9. Indien de deelnemer die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 2, derde lid, van deze bijlage uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
Artikel 3 Intrekken van de vrijstelling
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.