RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE DENDERMONDE, NEGENTIENDE KAMER
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE DENDERMONDE, NEGENTIENDE KAMER
3 APRIL 2012
IN DE ZAAK VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
en van de burgerlijke partij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, autonome openbare dienst opgericht bij Wet van 15 februari 1993, Xxxxxxxxxxxx 000, 0000 Xxxxxxx, TEGEN :
1. A.A.J.D., hierna A.An., Belg, landbouwer, geboren te (…) op (…), wonende te (…)
2. A.A.A.F., hierna A.A., Belg, landbouwster, geboren te (…) op (…), wonende te (…)
3. M.A.M.E., hierna M.A., Belg, aannemer, geboren te (…) op (…) en wonende te (…)
xxxxxxx aangehouden krachtens een bevel tot aanhouding van onderzoeksrechter (…) de dato (…), doch bij beschikking van de onderzoeksrechter de dato (…) in vrijheid gesteld ander voorwaarden, de voorwaarden thans niet meer van kracht zijnde;
4. S.K.D., hierna S.K., van Poolse nationaliteit, zaakvoerster, geboren te (…) (Polen) op (…), wonende te (…)
5. S.G.F.R., hierna S.G. geboren te (…) (Rwanda) op (…), technisch ingenieur, van Belgische nationaliteit, wonende te (…);
7. B. bvba, met zetel te (…), ondernemingsnummer (…)
8. V.Z.M.M.G., Hierna V.Z.M. Belg, bestuurder, geboren te (…) op (…), wonende te (…)
9. M.H.B.S. nv, met maatschappelijke zetel te (…), ondernemingsnummer (…)
10. D.C.G.M.G., hierna D.C.G., Belg, geboren te (…) op (…), wonende te (…)
In verdenking gesteld wegens:
De eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende, de achtste en de negende :
Door de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering te hebben meegewerkt, of door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf niet had kunnen worden gepleegd, of door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks te hebben uitgelokt, als dader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek:
Te (…) en bij samenhang elders in het Rijk, minstens meermaals in de periode van 30 september 2004 (zie kaft f, OK 2, stuk 125 strafdossier) tot en met 30 januari 2007, tenzij daar waar anders vermeld:
A. Bij inbreuk op artikel 433 decies (en 433undecies 1 °) van het Strafwetboek, rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik te hebben
gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie van een persoon ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand of zijn precaire sociale toestand door, met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, een roerend goed, een deel ervan, een onroerend goed, een kamer of een andere in artikel 479 bedoelde ruimte, te verkopen, te verhuren of ter beschikking te stellen in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken; in casu, minstens:
De eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende:
I. Voor wat betreft de woning gelegen te (...), ten aanzien van minstens volgende Poolse onderdanen (zie kaft I, OK 2, stuk 89 strafdossier), c.a.:
1. D.C., van minstens op en/of rond 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie
o.a. kaft I, OK 2, stuk 121-140, 634 strafdossier);
2. L.D.D., van minstens op en/of rond 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie
o.a. kaft I, OK 2, stuk 634 strafdossier);
3. S.K.W., van minstens op en/of rond 1 januari 2005 tem. 1 augustus 2005 (zie o.a. kaft I, OK 2, stuk 235-246, 633 strafdossier):
4. W.J. (zie kaft I, OK 2, stuk 182-199 strafdossier)
5. M.M.J., van minstens op en/of rond 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie kaft I, OK 2, stuk 302-317, 634 strafdossier);
6. G.I.K., van minstens op en/of rand 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie
o.a. kaft I, OK 2, stuk 372-385, 634 strafdossier);
7. Z.Z. (zie kaft I, OK 2, stuk 200-216 strafdossier)
8. K.E., van minstens op en/of rond 1 november 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie kaft I, OK 2, stuk 273-295, 633 strafdossier)
9. K.Z.A., van minstens op en/of rond 1 januari 2005 tem. 1 augustus 2005 (zie kaft I, OK 2, stuk 318-325, 633 strafdossier)
10. K.J., van minstens op en/of rond 1 januari 2005 tem. 1 augustus 2005 (zie kaft I, OK 2, stuk 386-395, 633 strafdossier)
11. J.R., van minstens op en/of rond 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie
o.a. kaft I, OK 2, stuk 247-272, 634 strafdossier)
12. P.Z.P., van minstens op en/of rond 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie
o.a. kaft I, OK 2, stuk 220-234, 633 strafdossier)
13. P.K., van minstens op en/of rond 1 januari 2005 tem. 1 augustus 2005 (zie kaft L OK 2, stuk 141-151, 633 strafdossier)
14. W.K., van minstens op en/of rond 1 november 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie kaft I, OK 2, stuk 326-349, 634 strafdossier)
15. K.J.J., van minstens op en/of rond 1 september 2004 tem. 1 augustus 2005 (zie
o.a. kaft 1, OK 2, stuk 558-559, 633 strafdossier);
(zie o.a. ook: kaft I, OK 2, stuk 95, 96, 179, 631-634, 699-703 strafdossier)
De derde, de zesde, de zevende en de achtste:
II. Vanaf minstens 1 juli 2005 (begin huurcontract: zie kaft I, OK 2, stuk 491 strafdossier: stuk 75 e.v. van notitienummer (…)) en alleszins ook op 16 juli 2005 (Inschrijving rijksregister: zie kaft 1, OK 2, stuk 180 strafdossier), op 4 augustus 2005 (zie kaft I, OK 2, stuk 491 strafdossier, notitienummer 66.RW.101301/05/26) en in mei 2006 (zie 0.2.) kaft 1, OK 2, stuk 558-559 strafdossier), voor wat betreft de woning gelegen te (…) 1, ten aanzien van minstens volgende Poolse onderdanen (zie kaft 1, OK 2, stuk 180 strafdossier en stuk 491 strafdossier, notitienummer 66.RW.101301/05/26), o.a.:
1. L.D.D
2. M.M.J.
3. W.K., van minstens op en/of rond 1 augustus 2005 tem. 1 april 2006 (zie kaft I, OK 2, stuk 634 strafdossier)
4. D.A.R.
5. K.E.
6. K.J.J., van minstens op en/of rond 1 mei 2006 tem. 18 januari 2007 (zie o.a. kaft 1, OK 2, stuk 633 strafdossier);
7. K.E., van minstens op en/of rond 1 april 2006 tem. 18 januari 2007 (zie kaft I, OK 2, stuk 633 strafdossier);
8. K.Z.A., van minstens op en/of rond 1 mei 2006 tem. 18 januari 2007 (zie kaft 1, OK 2, stuk 633 strafdossier);
9. P.K., van minstens op en/of rond 1 augustus 2005 tem.. 18 januari 2007 (zie o.a. kaft I, OK 2, stuk 633 strafdossier);
10. S.K.W., van minstens op en/of rond 1 mei 2006 tem. 18 januari 2007 (zie o.a. kaft 1, OK 2, stuk 634 strafdossier);
(zie o.a. ook kaft 1, OK 2, stuk 699-703 strafdossier)
De derde, de zesde en de negende:
III. Op en/of rond 19 juni 2006, voor wat betreft de woning gelegen te (…), ten aanzien van minstens 6 Poolse onderdanen (zie kaft I, OK 2, stuk 491 strafdossier, notitienummer 66.RW.101101/06/26), o.a.:
1. W.J. (zie o.a. kaft I, OK 2, stuk 706-710 strafdossier);
2. G.J., van minstens op en/of rond 1 maart 2006 tem. 1 augustus 2006 (zie o.a. kaft 1, OK 2, stuk 634 strafdossier; kaft II, vervolg OK 2, stuk 778-782 strafdossier);
3. P.Z.
4. Z.Z.
5. K.J., van minstens op en/of rond 1 januari 2006 tem. 18 januari 2007 (zie kaft 1, OK 2, stuk 633 strafdossier);
6. G.A., van minstens op en/of rond 1 maart 2006 tem. 1 augustus 2006 (zie o.a. kaft I, OK 2, stuk 634 strafdossier; kaft 11, vervolg OK 2, stuk 771-777 strafdossier)
(zie o.a. ook kaft I, OK 2, stuk 491, 674bis-674sexies, 677-682 en 699-703 strafdossier)
Met voor wat betreft de derde en de zesde inverdenkinggestelde met de verzwarende omstandigheid dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt;
De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1', wordt toegepast op de schuldigen aan het misdrijf bedoeld in artikel 433decies, zelfs ingeval de zaken waarop zij betrekking heeft niet het eigendom van de veroordeelde zijn, zonder dat deze verbeurdverklaring evenwel afbreuk kan doen aan de rechten van de derden op de goederen die verbeurd zouden kunnen worden verklaard. Zij moet in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere ruimte bedoeld in dat artikel.(Art. 433 terdecies)
De feiten vaar 13 september 2005 strafbaar zijnde als volgt:
Bij inbreuk op artikel 77 bis §1 bis en 80 van de wet van 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik te hebben gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie van een vreemdeling ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand door de verkoop, verhuur of ter beschikking stelling van enig onroerend goed, van kamers of enige andere ruimte met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
(Straf = 1 jaar tot 5 jaar en een geldboete van 500 tot 25.000 €)
Verzwarende omstandigheden: met de omstandigheid dat van die activiteit een gewoonte wordt gemaakt Straf = opsluiting van 5 tot 10 jaar en een geldboete van 500 tot 25.000 €)
B. Bij inbreuk op de artikelen 1 , 2, 4 , 6 , 7, 8, 10, 17 en 23 van het decreet
d.d. 4 februari 1997 (B5.7 maart 1997) houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen van kamers en studentenkamers, als verhuurder van een kamerwoning of kamers, een kamerwoning of kamer te hebben verhuurd die niet beantwoordt aan de in artikelen 4, 6 en 7 bedoelde normen of van een studenten- of studentengemeenschapshuis of studentenkamer die niet beantwoordt aan de in artikelen 4 en 8 bedoelde normen en die geen geldig conformiteitsattest kan voorleggen, en meer bepaald:
De eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde en de zevende:
1. Vanaf minstens 30 september 2004 tem. heden, voor wat betreft de woning gelegen te (…) (zie o.a. subkaft "herstelvorderingen" — de herstelvordering de dato 5 maart 2009 met kenmerk DE.005/2005);
C. Bij inbreuk op de artikelen 1, 2, 5, 15, 17 en 20 van het decreet d.d. 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (B.S. 19 augustus 1997), als verhuurder of eventuele onderhuurder een onroerend goed ,dat niet hoofdzakelijk bestemd is voor wonen, te hebben verhuurd met het oog op bewoning wanneer dit onroerend goed gebreken vertoonde die een veiligheids- of gezondheidsrisico inhield, en meer bepaald:
De derde, de zesde, de zevende en de achtste:
1. Vanaf minstens 1 juli 2005 tem. heden, voor wat betreft de woning gelegen te (…) (zie o.a. subkaft "herstelvorderingen" — de herstelvordering de dato 9 maart 2009 met kenmerk DE.013/2005);
De derde, de zesde en de negende:
2. Vanaf minstens 19 juni 2006 tem. heden, voor wat betreft de woning gelegen te (…) (zie o.a. subkaft "herstelvorderingen" — de herstelvordering de dato 9 maart 2009 met kenmerk DE.011/2006);
De derde en de zesde:
D. Bij inbreuk op artikel 433quinquies, §1, 3°, 433septies, 2° en 3° en 433novies van het Strafwetboek, zich plichtig te hebben gemaakt aan het misdrijf van mensenhandel, het misdrijf bestaande uit de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, waarbij de toestemming van de persoon met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang is, met de omstandigheid dat het misdrijf wend gepleegd door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wet een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken, en met de omstandigheid dat direct of indirect gebruik is gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang
Met name ten aanzien van minstens de Poolse onderdanen genoemd en gespecificeerd onder tenlastelegging sub A, waarbij de verzwarende omstandigheden o.a. en minstens voortvloeien uit het feit dat het loon, d e w e r k o m g e v i n g e n d e arb e id soms t a ndig h eden n i et in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid, en/of dat de verstrekte diensten niet of niet naar behoren werden betaald, en/of het loon kennelijk niet in verhouding staat tot het groot aantal verrichte arbeidsuren en/ of lager l igt dan het gemiddeld maandelijks m i ni m u m i nko m e n da t in d e t o epassel i j k e c o llect i e v e arbeidsovereenkomst werd vastgesteld, en/of dat misbruik werd gemaakt van familiare en financiële redenen van kwetsbaarheid, en/of dat misbruik werd gemaakt van het gebrek aan sociale kennis en weerbaarheid met betrekking tot hun arbeidsrechtelijk statuut, waarbij zij kennelijk op listige wijze tot 'vennoten' werden gemaakt van een vennootschap met alle sociaalrechtelijke consequenties ten gevolge, terwijl zij in werkelijkheid geen andere echte aanvaardbare keuze hadden dan om in mensonwaardige omstandigheden onder gezag en toezicht arbeidsprestaties te verrichten, en/of waarbij zij in mensonwaardige omstandigheden werden gehuisvest tegen een te hoge prijs.
Zijnde ook inzake :
De Wooninspecteur, bevoegd voor het grondgebied van het Vlaams Gewest, met kantoren gevestigd te 0000 Xxxx, Xxxx. Xxx Xxxxxxxxxx 0-0
eiser tot herstel.
1. PROCEDURE (…)
2. KORT FEITENRELAAS
2..1. Woning gelegen aan de (…)
Na ingelicht te zijn door de Politiediensten van de lokale politie wegens een vermoeden dat het pand gelegen te (…) niet zou voldoen aan de minimale kwaliteitsvereisten, werd er op 17 maart 2005 door de Wooninspectie Oost- Vlaanderen een bezoek gebracht aan dit pand.
Ter plaatste werd vastgesteld dat het pand bewoond werd door 13 Poolse bouwvakkers en dat de kamerwoning en de kamers niet beantwoordden aan de vereisten van het Kamerdecreet. Omwille van de diverse tekortkomingen (ernstig risico op elektrocutie, ernstig risico op ontploffing) en de ernstige veiligheids- en gezondheidsrisico's werd zowel de kamerwoning als de diverse kamers ongeschikt en onbewoonbaar bevonden.
De betrokken Poolse werknemers bleken vennoot te zijn in de B.V.B.A. ‘I’.
De woning is eigendom van A.An. en zijn echtgenote X.X. X.Xx verklaarde op 13 juni 2005 dat de woning aanvankelijk bewoond werd door zijn moeder tot ongeveer 1,5 jaar terug en dat hij op een gegeven ogenblik werd aangesproken door een man die de woning wou huren. Hij stelde de man te hebben doorverwezen naar zijn vrouw. Xxxxxxxxxx verklaarde verder niet op de hoogte te zijn van enig huurcontract en evenmin van een bewoning door Poolse werknemers.
A.A. verklaarde : "(...) De woning is niet verhuurd. 1k weet van niets. Mijn man moet dat verhuurd hebben (...)".
M.A. verklaarde op 05 juli 2005 de huurder te zijn van het bewuste pand sedert oktober of november 2004 en daartoe een schriftelijke huurovereenkomst te hebben ondertekend met A.An. maar die ov e r e e n kom st n o o i t te h e bbe n g e k r e g e n . H i j s t e l d e d a t d e huurovereenkomst niet op naam van A.An. maar op naam van A.A. was gezet en dat deze laatste daar zeer kwaad om was geweest Omtrent de huurprijs verklaarde M.A. dat hij nog geen huurgeld had betaald aan de eigenaars.
Bij besluit van de burgemeester de dato 01 juli 2005 werden de diverse kamers in de woning onbewoonbaar verklaard.
Wat de aanwezigheid van de Poolse werknemers betreft blijkt uit de diverse verklaringen onder meer dat
− een negental Poolse bouwvakkers in augustus 2004 voor het eerst naar België zijn gekomen als werknemer van een Poolse firma ‘K.’ die werknemers zocht om in België te werken;
− zij in België werden opgevangen door Z.K. en S.G. , verantwoordelijken van de firma ‘K.’;
− zij aanvankelijk geen onderdak vonden en een maand in een Formule 1 - hotel hebben verbleven (waarbij de hotelkosten werden betaald door M.A.) en daarna verhuisden naar de woning gelegen aan de (…)
− M.A. de Poolse werknemers in onderneming tewerk stelde via de B . V . B . A
B. w a a r b i j d e B . V . B . A . B. v o o r d e terbeschikkingstelling van de arbeiders betaalde aan ‘K.’ die de werknemers hun loon uitbetaalde
− S.G. tussen 07 september 2004 en 17 december 2004 zaakvoerder was van de firma B. naar eigen zeggen om een oogje in het zeil te houden aangezien
B. op dat ogenblik reeds aanzien[ijke schulden had ten aanzien van ‘K.’;
− er in december 2004 een einde kwam aan de overeenkomst tussen ‘K.’ en de B.V.B.A. B. waarna de Poolse arbeiders tijdens de jaarwisseling terug naar Polen gingen
− M.A. vervolgens zelf naar Polen ging om de arbeiders te rekruteren die rond half januari terug hun intrek namen in de woning gelegen aan de Gentse Steenweg te Zete;
− M.A. ondertussen de B.V.B.A. ‘I’. had overgenomen met de beboeting de Poolse arbeiders zaakvoerder en vennoot te maken zodat zij legaat zouden kunnen te werk gesteld worden;
− de Poolse onderdanen vervolgens elk een document hebben getekend waarbij zij elk 1% van de aandelen van de B.V.B.A. ‘I’. overnamen doch in tegenstelling met de vermelding op hun verkoopovereenkomst, zij daarvoor in werkelijkheid geen bedrag betaalden en nimmer de intentie hadden om als zaakvoerder te fungeren aangezien zij geen verantwoordelijkheid in de firma wensten te dragen;
− de Poolse werknemers geen huurgeld dienden te betalen aan M.A. om te verblijven in het pand gelegen aan de (…)
− bedoeling dat er renovatiewerken zouden uitgevoerd worden
2.2 Woning gelegen te (…)
Nadat de bewoners het pand aan de (…) dienden te verlaten, werden een aantal van hen ondergebracht in de woning gelegen te (…) eigendom van de N.V. M.H.B.S., waarvan V.Z.M. de gedelegeerd bestuurder is.
Op 04 augustus 2005 ging de Wooninspectie Oost-Vlaanderen over tot een controle van dit pand waarbij vastgesteld werd dat niet voldaan was aan de kwatiteitsvereisten voorzien in het Kamerdecreet Meer in het bijzonder werden er ander meer tekortkomingen vastgesteld inzake stabiliteit van de buitenmuren, was er gevaar voor elektrocutie, risico op CO-intoxicatie Het gebouw en alle woongelegenheden werden ongeschikt en onbewoonbaar bevonden. Op het ogenblik van de controle werd het pand bewoond door vijf personen.
V.Z.M. verklaarde (strafdossier DE.66RW.101301/2005/26 - stuk 73) :
" (...) In juni kwam de beer M.A. bij ons langs met de vraag om de woning te huren. Het was niet mijn bedoeling om de woning te verhuren omdat ik er geen kosten wou aan doen. Maar dhr. M.A. bleef aandringen en beloofde mij de nodige werken te doen op voorwaarde dot ik een nieuwe keuken zou installeren. Daarmee kon ik akkoord gaan... Het huurcontract dot u mij voorlegt dateert van 1 juli II. en is ondertekend door M.A. omdat ik niet rechtstreeks met de bewoners wou contracteren omdat zij geen Nederlands verstaan. Nadien hebben de bewoners zelf komen vragen om het contract te vernieuwen en het zelf te ondertekenen... De huurprijs van 500 euro wordt door de bewoners cash betaald aan mij. Er zijn geen probleem en met de betaling (...)"
2 .3 Woning gelegen aan (…)
Op 11 januari 2007 verklaarde D.C.G. (stuk 553 strafdossier)
" lk ben de bewindvoerder voor mijn broer en aangezien de kinderen van mijn zuster nog maar pas meerderjarig zijn heb ik mij het beheer van dit pond aangetrokken. Het is in deze omstandigheid dat ik het appartement nr. 8 heb verhuurd aan M.A.. De huurovereenkomst is ingegaan in november 2005 en de huurprijs bedraagt ongeveer 600 euro per maand, met de kosten inbegrepen... Bij het afsluiten van de huurovereenkomst heb ik aan M.A. gezegd dot hij niet meer don drie personen in dit appartement mocht huisvesten... Het appartement is niet luxueus moor alle nodige voorzieningen zijn aanwezig. Het appartement is perfect bewoonbaar...Vermits M.A. de huishuur niet betaalt ben ik een procedure gestart voor het Vredegerecht te (...) om de huurder uit te drijven...Ik heb nooit contact gehad met de bewoners zelf en heb nooit kunnen nagaan met hoeveel personen zij er daadwerkelijk verbleven. Het bedrag van € 600 is de normale prijs jaar dergelijk appartement met een grote living en twee slaapkamers in (...) (...)". Enkele dagen later werd het pand bezocht door de Wooninspectie (stuk 655bis strafdossier pv's wooninspectie — stuk 26 e.v.). Terzake werd vastgesteld dat de elektrische installatie een gevaar opleverde voor elektrocutie /brand en dat er een vochtprobleem was aan de buitenmuren. De woning word ongeschikt bevonden.
3. GEGRONDHEID VAN DE STRAFVORDERING
3.1 Tenlasteleggingen in hoofde van de zesde beklaagde (B.V.B.A. ‘B.’)
Bij vonnis de data 13 september 2011 van de Rechtbank van Koophandel te Brussel werd het faillissement van de zesde beklaagde (B.V.B.A. ‘B.’) gesloten verklaard.
Overeenkomstig artikel 20 V.T. 5v., vervalt de strafvordering door de dood van de verdachte of door afstuiting van vereffening, door gerechtelijke ontbinding of door ontbinding zonder vereffening wanneer het om een rechtspersoon gaat.
Dit houdt in dat een vennootschap pas haar rechtspersoonlijkheid verliest wanneer het faillissement is afgesloten (Corr. Xxxx 00 januari 2003, J.D.S.C. 2004 (verkort), 334
en T.M.R. 2003 (verkort), aft. 3, 314).
De lastens de zesde beklaagde ingestelde strafvordering uit hoofde van de tenlasteleggingen A.I.1 tot en met A.I.15, A.II.1 tot en met A.I1.10, A.III.1 tot en met A.III.6, B.1, C.1, C.2 en D, is gelet op het tussengekomen vonnis waarbij het faillissement werd gesloten verklaard, dan ook komen te vervallen.
3.2. De tenlastelegging A.I.1 tot en met A.I.15 en B.1 in hoofde van de zevende beklaagde
Ter terechtzitting vorderde het openbaar ministerie de vrijspraak in hoofde van de zevende beklaagde voor de feiten o mschreven ander de tenlasteleggingen A.I.1 tot en met A.I.15 en 8.1 aangezien de zevende beklaagde (V.Z.M.) geen enkele binding heeft met de woning gelegen aan de (…)
Voornoemde woning betreft inderdaad de eigendom van eerste en tweede beklaagde terwijl de zevende beklaagde de eigenaar is van de woning gelegen te (…) In de gegeven omstandigheden dient de zevende beklaagde dan ook te warden vrijgesproken voor de tenlasteleggingen A.I.1. tot en met A.I.15 en B.1
3.3. De tenlasteleggingen A.I.1 tot en met A.I.15, A.I1.1 tot en met A.I1.10 en
A.111.1 tot en met A.III.6
3.3.1 Algemeen
Het strafwetboek heeft geen echte definitie gegeven van de term `huisjesmelker. Het woord huisjesmelkerij komt zelfs niet voor in het Strafwetboek. In de eigen specifieke strafrechtelijke betekenis dient als huisjesmelker beschouwd te warden diegene die rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruikt maakt van de bijzonder kwetsbare positie van eer persoon ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand of zijn precaire sociale toestand door, met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, een roerend goed, een Beet ervan, een onroerend goed, een kamer of een andere in artikel 479 van het Strafwetboek bedoelde ruimte, te verkopen, te verhuren of ter beschikking te stellen in omstandigheden die strijdig zijn met de menselijke waardigheid, zodanig dal: de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken.
Het misdrijf huisjesmelkerij werd oorspronkelijk ingevoerd in de Vreemdelingenwet (Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen B.S. 31 december 1980), met name in artikel 77bis, §1bis.
(voorlopig) laatste wijziging werden de bepalingen inzake huisjesmelkerij uit de Vreemdelingenwet gelicht en werden zij ondergebracht in een nieuw hoofdstuk in het Strafwetboek. Huisjesmelkerij wordt daarmee niet langer beschouwd als een bijzondere vorm van mensenhandel, maar werd een autonoom misdrijf.
Uit artikel 433decies van het Strafwetboek zijn drie materiele elementen van het misdrijf of te Leiden.
(i) de onwettige of precaire administratieve toestand of de precaire sociale toestand van een persoon
De onwettig of precair administratieve toestand heeft betrekking op vreemdelingen en werd ongewijzigd overgenomen uit artikel 77bis, §1bis van de Vreemdelingenwet De administratieve toestand is onwettig indien de vreemdeling illegaal in het land verblijft of er onwettig is binnengekomen.
precair sociale toestand van een persoon kan bijvoorbeeld te wijten zijn aan een veel te hoge schulden of aan het verlies van een baan.
( II ) misbruik maken van de bijzonder kwetsbare positie van die persoon
A. Invloed van de wet van 26 november 2011
De rechtbank stelt vooreerst vast dat ingevolge de wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling
te breiden, (B.S. 23 januari 2012), in werking getreden op 2 februari 2012, in artikel 433deciesvan het strafwetboek de woorden "bijzonder kwetsbare positie van een persoon ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand" vervangen worden door de woorden "de kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire sociale toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wet een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid".
Daar door de wetswijziging van de wet van 26 november 2011, het toepassingsgebied van de strafbepalingen wordt uitgebreid, dient de rechtbank de oude regeling toe te passen.
De huisjesmelker kan de gebrekkige woongelegenheid maar verhuren door misbruik te maken van de kwetsbare positie van zijn huurder, doordat hij weet dat hij wet akkoord zat gaan met de aangeboden woongelegenheid en de voorgestelde prijs, aangezien hij op de reguliere woonmarkt toch niet terecht kan.
Het feit dat de huisjesmelker misbruikt maakt van de kwetsbare positie van zijn slachtoffer, zodat het geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken, heeft ook tot gevolg dat de toestemming van het slachtoffer geen belang heeft. Immers, net omdat het slachtoffer geen andere echte keuze heeft, zat het instemmen met de door de huisjesmelker aangeboden woongelegenheid.
(iii) ter beschikking stelling van een ruimte in strijd met de menselijke waardigheid
Niet enkel de verhuur maar ook de ter beschikking stelling en de verkoop ervan valt onder artikel 433decies van het strafwetboek. Wat de huur betreft dient er sprake te zijn van een schriftelijk of mondeling huurcontract. Het ter beschikking stellen dient begrepen te worden als elke mogelijke manier waarop iemand het genot over een ruimte krijgt om er te gaan wonen, het gebruik laten maken van bv. in ruil voor
(zwart)werk of voor het uitvoeren van verbeteringswerken aan de woning. Er dient dus niet aangetoond te worden dat er maandelijks huurgelden werden betaald.
Het verhuurde, ter beschikking gesteld of verkochte roerend of onroerend goed moet gebrekkig zijn. Tijdens de parlementaire besprekingen werd hieraan toegevoegd dat het verhuurde goed zich in een toestand moet bevinden die in strijd is met de menselijke waardigheid. Met de invoering van deze formulering werd de link gelegd naar artikel 23 van de Grondwet dat eenieder het recht geeft een menswaardig leven te leiden, inclusief het recht op behoorlijke huisvesting. De correctionele rechtbank te Charleroi bepaalde daarover dat de strijdigheid met de menselijke waardigheid moet beoordeeld worden aan de hand van de in België geldende voorwaarden, zonder rekening te houden met de leefomstandigheden van de slachtoffers in hun l a n d v a n herk om st , di e m o g e l i j k s sl ec ht e r wa r e n d a n h u n leefomstandigheden in het verkrotte pand hier (Corr. Charleroi 9 januari 2007, aangehaald in X, 'Lutte contre les marchands de sommeils', Echos log. 2008, aft. 1).
Naast het materieel element heeft het misdrijf van huisjesmelkerij ook een moreel of intentioneel element. Artikel 433decies van het Strafwetboek vereist echter wet een bijzondere geestesgesteldheid en vraagt dus een bijzonder opzet. Het is niet voldoende dat de dader enkel wetens en willens handelde; de dader moet de intentie hebben gehad om misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie van het slachtoffer en het bijzonder opzet om een abnormaal hoge huurprijs te verwezenlijken moet aanwezig zijn. Beide voorwaarden zijn cumulatief. Huisjesmelkerij is juist het uitbuiten van een de bijzonder kwetsbare positie van het slachtoffer door het bekomen van een abnormaal profijt. De huisjesmelker slaagt erin panden te verhuren en een abnormaal hoge huurprijs te verkrijgen door misbruik te maken van de wetenschap dat zijn huurder geen andere keus heeft, omdat hij tocht niet op de reguliere woningmarkt terecht kan of tegenover hem zijn rechten niet kan laten gelden.
Woningen die niet voldoen aan de gewestelijke woningkwaliteitsvereisten mogen niet verhuurd warden en kunnen dus ook geen huurprijs genereren. Bijgevolg is elk huur te kwalificeren als een abnormaal profijt voor de verhuurders (Corr. Dendermonde 3 april 2006, T. Strafr. 2007, 73). Ook panden die onbewoonbaar zijn verklaard op grand van het artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet, mogen niet verhuurd of ter beschikking gesteld worden. Ook voor deze panden maakt elke huuropbrengst een abnormaal profijt uit. Het abnormaal profijt kan ook los van de gewestelijke woningkwatiteitsnormen afgeleid warden uit de aard van de gebreken aan het pand, zoals vocht, gevaar voor elektrocutie, brand, ontploffing en CO intoxicatie en instortingsgevaar (X. XXXXXX, 'La repression des marchands de sommeil' in X. XXXXXX (ed), Actualites de droit penal en de procedure penale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 257).
(zie X. XXXXXXXXX, `Huisjesmelkerij’, Com.Strafr.)
3.3.2 Met betrekking tot de woning gelegen aan de (…)
De woning aan de (…), eigendom van eerste en tweede beklaagde, werd ingevolge een schriftelijke huurovereenkomst door derde beklaagde gehuurd, die het pand vervolgens kosteloos ter beschikking stelde van de Poolse arbeiders.
Bij besluit van de burgemeester de data 01 juli 2005 werden de diverse kamers in de woning onbewoonbaar verklaard. Er werden door de Wooninspectie Oost- Vlaanderen werden tot van tekortkomingen vastgesteld : ernstig risico op elektrocutie en brand, ernstig risico op ontploffing en brand, vochtplekken, onvoldoende verluchtingsmogelijkheden, onvoldoende mogelijkheden om de kamers veilig te verwarmen, gebrek aan sanitair voorzieningen.
(i) In hoofde van de eerste en de tweede beklaagde
Ter terechtzitting en in termen van pleidooien argumenteerde de verdediging van eerste beklaagde dat niet hij doch zijn echtgenote van wie hij toen aan het scheiden was de huurovereenkomst is aangegaan met derde beklaagde.
Tweede beklaagde van haar kan stelde dat niet zij doch haar echtgenoot (eerste beklaagde) de huurovereenkomst was aangegaan met derde beklaagde.
Uit de stukken van het dossier en de afgelegde verklaringen van de betrokken partijen is naar oordeel van de rechtbank weldegelijk ten genoege van recht bewezen dat derde beklaagde de huurovereenkomst voor het pand gelegen aan de (…) is aangegaan met eerste beklaagde maar dat ook tweede beklaagde daarvan op de hoogte was en dat zowel de eerste als de tweede beklaagde naderhand te weten gekomen zijn dat het pand bewoond werd door buitenlandse onderdanen.
Z.Z. verklaarde dienaangaande (stuk 208 strafdossier) :
"(...) Hebt u een huurcontract ondertekend voor het pand op de (…) ?
Neen. lk heb de eigenaar een keer gezien. Het was een vrouw. 1k heb dit vernomen van den van de collega's. Volgens ik vernomen heb van de collega's was de vrouw niet tevreden, omdat zij haar huis had verhuurd aan M.A. en niet aan een groep vreemden. Zij maakte hierover ruzie (...)
"M.M. verklaarde (stuk 309 strafdossier) :
(…) Hebt u een huurcontract ondertekend voor het pand op de (…) ?
Neen, ik heb de eigenaar gezien toen hij zich kwam voorstellen als eigenaar. Het betreft een manspersoon. Achteraf is er ook nog een vrouw geweest die zich voorstelde als eigenaar (...)" . Dit werd ten andere ook toegegeven door tweede beklaagde die in haar verklaring ten aanzien van de leden van de Wooninspectie stelde niets te hebben ondernomen toen zij vernam dat er daar mensen woonden (stuk 81 strafdossier).
De rechtbank is van oordeel dat uit het gerechtelijk onderzoek niet ten genoege van recht bewezen is dat eerste en tweede beklaagde weldegelijk op de hoogte waren van het feit dat derde beklaagde bij het aangaan van de huurovereenkomst het door hem gehuurde pand ter beschikking zou staan van Poolse arbeiders, laat staan dat eerste en tweede beklaagde op de hoogte zouden geweest zijn van de precair sociale toestand waarin de Poolse arbeiders zouden verkeerden. Evenmin werd er door eerste en tweede beklaagde misbruik gemaakt van de gebeurlijke bijzonder kwetsbare positie van de Poolse arbeiders zodanig dat zij eigenlijk geen andere keuze hadden dan zich te
laten misbruiken, aangezien eerste en tweede beklaagde nimmer het pand aan de Poolse arbeiders hebben aangeboden.
Eerste en tweede beklaagden dienen dan ook te worden vrijgesproken voor de feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A.1.1 tot en met A.1.15
( ii ) In hoofde van de vierde en de vijfde beklaagde
De vierde en vijfde beklaagde waren respectievelijk werknemer en verantwoordelijke van de firma ‘K.’ die werknemers uit Polen ter beschikking had gesteld van de B.V.B.A. ‘B.’ tot wanneer de samenwerking met deze firma werd stopgezet en de Poolse arbeiders bij de jaarwisseling 2004/2005 terug naar Polen gingen. Daarna werden zij opnieuw gerekruteerd door derde beklaagde die de arbeiders als zelfstandigen naar België wou halen.
De derde beklaagde verklaarde (stuk 1035 strafdossier) : "(...) In 2004 en 2005 werkte ik als werknemer bij ‘K.’. De vennootschap word toen geleid door G.S.. De firma ‘K.’ stelde aanvankelijk Poolse werknemers te werk in Polen moor later werden zij ook tewerkgesteld in België. De werknemers werden toen betaald door de firma ‘K.’... Eind 2004 werkte de firma KGU samen met M.A.. Toen de arbeiders voor ‘K.’ in België werkten beschikten zij over de nodige attesten, zoals immatriculatie-attest, een verblijfsvergunning waaruit bleek dot ze in België waren ingeschreven, het formulier 701... De firma ‘K.’ heeft soms ingestaan voor de huisvesting van de Poolse arbeiders ten tijde dot ze in België werkzaam waren via de firma ‘K.’. Soms was het ook de opdrachtgever die zorgde voor de huisvesting. De firma ‘K.’ heeft de Poolse arbeiders nooit huisvesting bezorgd in (...) Ten tijde ze voor X.X. xxxxxxx zorgde deze laatste voor huisvesting (...)".
Dit gegeven werd bevestigd door de derde beklaagde die verklaarde (stuk 701 strafdossier) : "(...) Ik diende dus in te staan voor de huisvesting van deze arbeiders. lk huurde een pand gelegen te (…) van
de genaamde A.An. uit (...)".
Aangezien noch de vierde noch de vijfde beklaagde heeft ingestaan voor huisvesting van de arbeiders toen zij werknemers waren van de firma ‘K.’ en zij geen enkel uitstaans hebben met het pand gelegen te (…), dienen zij dan ook te worden vrijgesproken voor feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A.1.1 tot en met A1.15.
( iii ) In hoofde van de derde beklaagde
De derde beklaagde stelde het door hem gehuurde pand ter beschikking van de Poolse werknemers doch rekende daarvoor geen enkele huurprijs aan. De Poolse werklieden konden derhalve kosteloos verblijven in het pand aan de (…)
P.Z. verklaarde (stuk 223 strafdossier) :
" (...) Wie betaalde de huur voor het pand op de (…)?
Ik denk dat M.A. dit betaalt. Ik ken het bedrag niet. lk moet niets betalen aan M.A. om daar te verblijven (...)"
X.X. xxxxxxxxxx (stuk 581 ev. strafdossier)
(...) Voor de huur van het pand aan de (…) heb ik nooit iets moeten betalen en er werd ook nooit iets van mijn loon ingehouden (...)"
X.X. xxxxxxxxxx (stuk 281 strafdossier ) :
"Wie betaalde de huur voor het pand op de (…) ?
lk weet dat M.A. de huur betaalt. lk weet niet hoeveel hij moot betalen. Het pand is zeker geen eigendom van M.A. lk moet niets betalen aan M.A. om door te verblijven (...)"
Zoals hierboven reeds aangegeven dient "het ter beschikking stellen" te worden begrepen als elke mogelijke manier waarop iemand het genot over een ruimte krijgt om er te gaan wonen, het gebruik laten maken van bv. in ruil voor (zwart)werk of voor het uitvoeren van verbeteringswerken aan de woning. Er dient dus niet aangetoond te worden dat er maandelijks huurgelden werden betaald. De rechtsleer aanvaardt dat er sprake is van terbeschikkingstelling telkens wanneer het onroerend goed wordt bewoond zonder contract in ruil voor een tegenprestatie (C. CLE55E, la repression des marchands de sommeil' in X. XXXXXX (ed), Actualites de droit penal en de procedure; Xxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 252).
De Poolse arbeiders werden aanvankelijk door ‘K.’ betaald en later — wanneer zij als 'vennoot' handelden — door derde beklaagde. Zij hebben dus nooit in ruil voor de door hen geleverde arbeid, het genot gekregen van het bewuste pand. Dat er aanvankelijk sprake zou zijn geweest dat er verbeteringswerken zouden worden uitgevoerd door de Poolse arbeiders doet hieraan geen afbreuk aangezien deze verbeteringswerken er nooit zijn gekomen. Werknemer Z.Z. verklaarde dat M.A. nochtans al materiaal had gebracht om de woning te renoveren, maar dat zij niet veel goesting hadden om na hun dagtaak nog iets te doen en zij in het weekend niet werkten en dat er van die renovatie dus niets van in huis is gekomen (stuk 208 strafdossier).
Aangezien derde beklaagde door het kosteloos ter beschikking stellen van de woning allerminst een abnormaal profijt heeft gerealiseerd is niet voldaan aan het moreel element van het misdrijf voorzien in artikel 433 decies van het strafwetboek en dient derde beklaagde voor de feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A. 1 . 1 tot en met A. 1. 15 dan ook te worden vrijgesproken.
3.3.3 Met betrekking tot de woning gelegen aan de (…)
Voornoemde woning was eigendom van de achtste beklaagde (N.V. N.H.B.S.), waarvan de zevende beklaagde de gedelegeerd-bestuurder is.
Uit de verklaring van de zevende beklaagde blijkt dat hij het bewuste pand aan
M.A. verhuurde gedurende de vakantieperiode 2005 tot 01 november 2005 voor een bedrag van 500 euro en dat derde beklaagde er Poolse werknemers onderbracht. Hij verklaarde verder dat M.A. slechts eenmaal de huur heeft betaald en dat gedurende de andere maanden de Poolse arbeiders het huurgeld betaalden. Verder stelde hij dat er eind oktober 2005 een geschil was gerezen tussen de Poolse arbeiders en M.A. waarna een van de Poolse arbeiders vroeg om het pand aan de (…) verder te kunnen huren waarna een huurovereenkomst werd afgesloten.
De huurprijs bleef 500 euro per maand bedragen.
Wat betreft het onderzoek door de Wooninspectie waarbij de woning onbewoonbaar werd verklaard stelde de zevende beklaagde dat hij de huurders had voorgesteld om een andere woning te zoeken maar dat zij uiteindelijk overeen kwamen om gedurende twee maanden gratis te wonen op voorwaarde om het pand in orde te maken (stuk 537 strafdossier)
Dit werd bevestigd door de verklaring van P.K. die stelde (stuk 583 e.v. strafdossier)
" (...) De huurovereenkomst voor het pond aan de (…) is afgesloten tussen mij en V.Z.M....
De huur voor het pand te (…) betaal ik rechtstreeks aan V.Z.M., in kontanten. De
huurprijs bedraagt 500 euro...Er was een onderlinge overeenkomst tussen V.Z.M. en de bewoners dat wij de woning zouden opknappen en dot wij er een drietal maanden gratis mochten wonen. V.Z.M. betaalde de inrichting van de keuken en nog andere materialen (. )".
In termen van besluiten stelde de verdediging van zevende en achtste beklaagde dat de constitutieve bestanddelen van het misdrijf huisjesmelkerij niet voorhanden zijn.
Zoals hierboven reeds werd weergegeven, mogen woningen die niet voldoen aan de gewestelijke woningkwaliteitsvereisten mogen niet verhuurd warden en kunnen zij dus ook geen huurprijs genereren. Bijgevolg is elk huur te kwalificeren als een abnormaal profijt voor de verhuurders (Corr. Dendermonde 3 april 2006 , T. Strafr. 2007 , 73 ) . Ook panden die onbewoonbaar zijn verklaard op grond van het artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet, mogen niet verhuurd of ter beschikking gesteld worden. Ook voor deze panden maakt alle huuropbrengst een abnormaal profijt uit.
Door in casu een pand dat door de Wooninspectie als ongeschikt werd bevonden te verhuren dient de huuropbrengst als een abnormaal profijt te warden aanzien.
Evenwel volgt de rechtbank de argumentatie van zevende en achtste beklaagde dat in casu niet bewezen is dat betrokkenen misbruik hebben gemaakt van de bijzondere kwetsbare positie en dat de bewoners evenmin in een precaire of onwettige administratieve of sociale toestand verkeerden.
Uit de verklaring van P.K. blijkt dat hij rond de 1.200 euro per maand verdiende. Uit het gevoerde onderzoek blijkt niet dat de betrokken werknemers illegaal in het land verbleven en tewerkgesteld waren. Integendeel, onderzoek naar de verblijfsvergunningen wees uit dat derde beklaagde consequent het nodige deed om at zijn Poolse arbeiders reglementair te laten inschrijven in het Vreemdelingenregister. Bij hun aankomst in de gemeente werd elke Pool ingeschreven en ontving hij een "Attest van Immatricutatie-model B" met een geldigheidsduur van 5 maanden (stuk 950 strafdossier). Er dient dus vanuit gegaan te worden dat zij zich in een wettige administratieve toestand bevonden.
Verder houdt de vereiste van het misbruik maken van de bijzonder kwetsbare positie van het slachtoffer in dat de huisjesmelker de gebrekkige woongelegenheid maar kan verhuren doordat hij weet dat die we! akkoord zat moeten gaan met de
aangeboden woongelegenheid en de voorgestelde prijs aangezien hij op de reguliere markt toch niet terecht kan.
De maandelijkse huurprijs bedroeg 500 euro. De rechtbank dient evenwel vast te stellen dat in casu geen onderzoek werd gevoerd naar huurprijzen van andere (vergelijkbare (geschikte)) woningen in de streek van (…). Bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat de betrokken werknemers, nadat M.A. de huur niet meer betaalde, zelf de huurprijs zijn gaan betalen en nadien gevraagd hebben om de huurovereenkomst op hun naam te zetten. Zij hadden derhalve wel degelijk de mogelijkheid op dat moment om een andere woonst te zoeken.
In de gegeven omstandigheden dienen de zevende en achtste beklaagde voor de feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A.II.1 tot en met A.II.10 te worden vrijgesproken.
Ook de derde beklaagde dient voor deze tenlasteleggingen te worden vrijgesproken aangezien hij, gedurende de beperkte duur van zijn huur, het pand kosteloos ter beschikking heeft gesteld van de Poolse arbeiders en geen abnormaal profijt heeft gerealiseerd. In casu is dan ook niet voldaan aan het moreel element van het misdrijf voorzien in artikel 433 decies.
3.3.4 Met betrekking tot de woning gelegen aan de (…)
In hoofde van de negende beklaagde
Uit de verklaring van de negende beklaagde blijkt dat zij het pand aan de (…) aan de derde beklaagde verhuurde voor de prijs van 600 euro per maand doch dat derde beklaagde steevast in gebreke is gebleven de huurprijs te betalen. De negende beklaagde stelde verder dat zij bij het afsluiten van de huurovereenkomst aan M.A. gezegd dat hij niet meer dan drie personen in dit appartement mocht huisvesten. Zij gal verder te kennen nooit contact te hebben gehad met de personen die er daadwerkelijk heeft verbleven. In ieder geval blijkt uit geen enkele verklaring van een der bewoners dat negende beklaagde wist wie er in haar pand xxxxxxxx.Xx rechtbank hecht geloof aan de verklaring van de negende beklaagde dat zij nooit heeft geweten wie er daadwerkelijk heeft gewoond in het pand dat zij verhuurde aan derde beklaagde, Iaat staan dat zij een zicht zou hebben gehad op de administratieve of sociale toestand van de bewoners. Evenmin kan zij derhalve misbruik hebben gemaakt van de gebeurlijke bijzonder kwetsbare positie van de bewoner.
Aangezien niet bewezen is dat de negende beklaagde zich schuldig zou hebben gemaakt aan de materiële vereisten van het misdrijf huisjesmelkerij, dient zij te worden vrijgesproken voor de feiten omschreven ander de tenlasteleggingen A.III.1 tot en met A.I11.6.
In hoofde van de derde beklaagde.
Op 04 januari 2007 (pv nr. 000066/2007) verklaarde derde beklaagde dat hij het appartement dat hij huurde aan de (…), gratis ter beschikking stelde van de Poolse arbeiders.
Dit wordt echter tegengesproken door enkele bewoners en de documenten die werden teruggevonden tijdens de huiszoeking.
Z.Z. verklaarde : " (...) De huurcontracten voor de (…) en voor het appartement (…) werd opgesteld tussen de eigenaars en M.A.... Voordien woonde ik in de (…). Dot huurcontract werden eveneens door M.A. afgesloten met de eigenaar. De huurprijs bedraagt 150 euro te vermeerderen met de kosten. Dat wordt afgehouden van ons loon naargelang hij ons uitbetaalde (...)".
Tijdens de huiszoeking bij derde beklaagde op 04 januari 2007 werden twee documenten in beslag genomen, zijnde afrekeningen tussen derde beklaagde enerzijds en G.J. en G.A. anderzijds die destijds verbleven in de woning gelegen aan de (…) en waaruit blijkt dat zij voor de maanden maart en april 2006 elk 300 euro betaalden voor de huishuur, een bedrag dat rechtstreeks van hun loon werd ingehouden.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat gelet op de eerder beperkte gebreken die werden vastgesteld aan de woning van negende beklaagde (stuk 655bis strafdossier
—b. 28) en dat de woning niet—onaangepast werd bevonden nu aangezien deze op het ogenblik van de vaststelling slechts bewoond wed door een werknemer, niet voldaan werd aan de vereiste dat het pand zich in een toestand moet hebben bevonden die in strijd is met de menselijke waardigheid.
3.4. De tenlasteleggingen B.A,C.1 en C.2.
(…)
3.5 De tenlastelegging D
Derde beklaagde wordt tenslotte vervolgd wegens inbreuk op artikel 433quinquies, § 1, 3°, 433septies,2° en 3° en 433novies van het Strafwetboek door zich schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van mensenhandel.
Uit het gevoerde strafonderzoek is gebleken dat : de Poolse werknemers, zowel ten tijde van hun tewerkstelling bij de Firma ‘K.’ als hun tewerkstelling bij de B.V.B.A.‘I’. (waar ze vennoot van waren) steeds ver onder de gangbare minimumlonen werden betaald (zie strafdossier stuk 521); de Poolse werknemers tevens zeer onregelmatig of zelfs helemaal niet werden betaald voor de door hen geleverde prestaties waarbij tal van werknemers nog voor aanzienlijke geldsommen tegoed hebben van derde beklaagde.
K.J. verklaarde: “(…) Ik kreeg bij M.A. aanvankelijke 7 euro en later 8 euro per uur netto in handen. Wij werkten gemiddeld 60 uren per week.... M.A. betaalde ons afwisselend een weekloon in de hand en de volgende week stortte hij een bedrag op onze rekening... lk heb nog 3.076 euro en het loon voor drie maand tegoed (...)".
K.Z. verklaarde : "(..) 1k kan in alle oprechtheid zeggen dat M.A. onregelmatig betaalde en dot hij mij persoonlijk nog 3.500 euro schuldig is (..)".
P.K. verklaarde : "(...) Wij werden door M.A. zeer onregelmatig uitbetaald. Soms moesten we weken wachten op ons loon. In de uitbetaling was geen regelmaat (...)".
X.X. xxxxx een notitieboekje bij vanaf het moment dat derde beklaagde geen overzichten met tegoeden meer wou opstellen. In dit agendaatje noteerde hij dagelijks de gepresteerde uren en op zondag vermeldde hij het corresponderende loon dat hij hiervoor diende te ontvangen. Uit de berekeningen van de politiediensten blijkt dat X.X. nog een tegoed heeft van 6.760,00 euro (stuk 727 strafdossier).
dat door derde beklaagde misbruik werd gemaakt van het gebrek aan kennis met betrekking tot hun arbeidsrechtelijk statuut in hoofde van de Poolse arbeiders waarbij zij op listige wijze tot vennoot werden gemaakt met alle sociaalrechtelijke gevolgen van dien. Uit de diverse verklaringen blijkt dat derde beklaagde de Poolse arbeidskrachten naar België heeft gehaald door hen te overtuigen om vennoot te warden in zijn firma's en hen voorhield dat dit de enige wijze was om legaal in België te kunnen werken, terwijl hen nimmer enige uitleg omtrent dit statuut van vennoot werd verleend laat staan dat zij als vennoot mee inspraak zouden gehad hebben met betrekking tot het te voeren beleid of meegedeeld zouden hebben in de winst.
K.Z. verklaarde : M.A. liet ons geen keuze. Wij moesten als zelfstandige werken, zonder dat we goed wisten waar we aan toe waren en zonder dot we wisten wat dit inhield. Van de consequenties van te werken zelfstandige had ik geen besef ik was in de veronderstelling dot alles door M.A. in orde was gebracht. De consequenties werden nooit in het Pools uitgelegd (...)"
Z.Z. verklaarde : "(...) Vanaf het ogenblik dat ik voor M.A. begon te werken als aandeelhouder heeft hij gezegd dat hij de sociale losten zou betalen. In feite heeft hij dit nooit gedaan zodat wij nu met een achterstal staan bij de RSZ die wij moeten betalen.
W.J. verklaarde : "(...) lk werkte als gewone werknemer maar M.A. heeft ons opgelegd om den procent van de aandelen in zijn bedrijf over te nemen. Hij maakte ons wijs dot dit nodig was cm hier te mogen werken. Wij wisten eigenlijk niet welke consequenties deze regeling inhield. Wij hebben nooit een vertaling van de door ons getekende documenten gezien, hebben nooit een tolk ontmoet en dienden X.X. xxxxxxxxxxx op zijn woord te geloven. Hij verzekerde ons dat wij nooit belastingen dienden te betalen of andere verantwoordelijkheden dienden te dragen. Wij waren aangesloten bij Securex maar wisten dit niet. M.A. selecteerde onze briefwisseling en gedurende een jaar hield hij ons voor dot hij alles betaalde (...)".
De hierboven geschetste omstandigheden tonen afdoende aan dat derde beklaagde slechts een drijfveer had, met name het realiseren van een maximaal geldgewin en dit met een flagrante miskenning van de elementaire rechten van medemensen en hun menselijke waardigheid.
In de gegeven omstandigheden komen de aan derde beklaagde ten laste gelegde feiten omschreven onder de tenlastelegging D afdoende bewezen voor en dienen deze hem te warden toegerekend.
4. STRAFTOEMETING
4.1
De verschillende feiten omschreven onder de hiervoor omschreven en bewezen verklaarde tenlasteleggingen B, C.1, C.2 en D zijn voor de derde beklaagde telkens de uitvoering van een ongeoorloofd besluit. Zij staan in zodanig verband dat zij als een
voortgezette handeling moeten worden beschouwd en zij dus maar een misdrijf uitmaken. Overeenkomstig artikel 65, eerste lid van het Strafwetboek dient derhalve voor die misdrijven slechts een straf te warden uitgesproken, namelijk de zwaarste.
4.2
De straftoemeting moet warden bepaald gelet op de aard en de objectieve ernst van de bewezen verklaarde feiten, de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid van de beklaagden, zoals die blijkt uit het strafrechtelijk verleden, de gezinstoestand en de arbeidssituatie voor zover die de rechtbank aan de hand van het strafdossier bekend zijn.
4.3.
De straftoemeting moet echter niet enkel de vergeldingsbehoefte dienen, maar ook de generale en speciale preventie. De op te leggen straf moet dan ook van aard zijn de beklaagden ervan te weerhouden zich in de toekomst nog aan dergelijke feiten schuldig te makers en hen aan te sporen de strafwetgeving en wetgeving inzake verhuur van kamers of kamerwoningen, voortaan stipt en rigoureus na te leven.
4.4.
De door de derde beklaagde gepleegde strafrechtelijke feiten zijn objectief bijzonder ernstig. Met een sprekend gemak en niet gehinderd door enige schroom, deinsde de derde beklaagde er niet voor terug om buitenlandse onderdanen als schijnzelfstandige te werk te stellen waarbij flagrant misbruik werd gemaakt van hun gebrek aan juridische kennis en taalkennis om hen als vennoot aan zijn firma te binden. Dat daarbij aan de werklieden belachelijk lage lonen werden betaald en dat bepaalde prestaties nooit of nauwelijks werden vergoed toont het gebrek aan normbesef aan in hoofde van derde beklaagde die er enkel op uit was een zo groot mogelijke winst te realiseren. Hij gebruikte hen als goedkope arbeidskrachten en buitte hen uit. Hij maakte zich schuldig aan een grove vorm van mensenhandel en is totaal gevoelloos Dit getuigt van een gevaarlijke en verwerpelijke mentaliteit.
Bovendien wordt door het plegen van een dergelijke inbreuken de deur wijd opengezet voor het niet betalen van sociale zekerheidsbijdragen en belastingen in het algemeen. Dit heeft, naast de onmiskenbare negatieve fiscale gevolgen voor de schatkist en de eerlijke betastingbetaler, tevens een negatief economische impact. De concurrentie tegenover ondernemers, die wel hun personeel correct inschrijven en officieel laten werken tegen een normaal loon, wordt geschaad en vervalst. Ook de arbeidsmarkt wordt verstoord. Werkloosheid wordt in de hand gewerkt..
De omstandigheid dat de feiten werden gepleegd m.b.t personen die op de arbeidsmarkt een kwetsbare positie innemen en die bovendien actief werden geronseld en uitgebuit, verantwoordt verder gestrengheid bij de straftoemeting.
De rechtbank is dan ook van aard oordeel dat dergelijke feiten zeer streng dienen te warden gestraft. Een ernstige effectieve gevangenisstraf en geldboete, zoals in het
beschikkend gedeelte van het vonnis bepaald, dient dan aak als een passende bestraffing te warden weerhouden.
Ook de door de eerste, de tweede, de derde, de zevende, de achtste en de negende beklaagde gepleegde inbreuken op het Kamerdecreet en de, Vlaamse Wooncode vertonen een zekere objectieve ernst De wetgever heeft duidelijk geopteerd voor een concrete bestrijding van de verkrotting en de onbewoonbaarheid van gebouwen en/of woningen. Het zonder een geldig conformiteitsattest verhuren van een woning, die niet beantwoordt aan de in het decreet houdende de Vlaamse Wooncode en het Kamerdecreet voorziene vereisten, is strafrechtelijk gesanctioneerd. In casu is er sprake van een aanslepende mensonwaardige en risicovolle teefsituatie. Voormelde beklaagden hebben nagelaten adequaat en conform de regelgeving op te treden. Dergelijk handelen, welke ook de volksgezondheid in gevaar brengt:, vraagt dan ook in beginsel gestrengheid in de bestraffing.
4.5
4.5.1 De eerste beklaagde
De eerste beklaagde is 72 jaar en beschikt over een beladen strafrechtelijk verleden. Tal van veroordelingen door de correctionele rechtbank en het Hof van beroep tonen aan de eerste beklaagde lak heeft aan alle regels die de samenleving beogen te ordenen.
De ettelijke veroordelingen hebben bij eerste beklaagde klaarblijkelijk niet het verhoopte, heilzame effect gehad aangezien hij volhardt in de boosheid en zich nog steeds niet normconform weet te gedragen.
Gelet op het feit dat eerste beklaagde bij arrest van 25 maart 2002 door het Hof van beroep te Gent werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met uitstel gedurende vijf jaar behalve de voorhechtenis, kunnen hem geen gunsten inzake de straftoemeting meer warden toegekend.
Ter realisering van de vermelde doelstellingen van de straftoemeting is de r e c h t b a n k v a n oordeel d a t aan de bek l aag de een ef fec tieve hoofdgevangenisstraf en geldboete, zoals hierna in het dictum bepaald, dient te worden opgelegd.
4.5.2 de tweede beklaagde
De tweede beklaagde is 70 jaar en werd drie maat veroordeeld door de politierechtbank en tweemaal door de correctionele rechtbank.
Inzake de straftoemeting vroeg de tweede beklaagde in ondergeschikte orde ter terechtzitting de rechtbank om haar de gunst van de opschorting van de uitspraak van veroordeling toe te kennen.
Ter realisering van de vermelde doelstellingen van de straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat er, in de gegeven omstandigheden, redenen voorhanden zijn om in te gaan op het door de tweede beklaagde geformuleerde verzoek strekkende tot het bekomen van de gunstmaatregel van de opschorting van de uitspraak van de
veroordeling. Het openbaar ministerie adviseerde ter zake op de terechtzitting eveneens gunstig.
De rechtbank houdt hierbij rekening met enerzijds de ernst en omvang van de gepleegde feiten, doch anderzijds ook met het voorhanden zijnde schuldinzicht. De rechtbank is van oordeel dat huidige feiten een eenmalige misstap betreffen en dat tweede beklaagde haar les heeft geleerd. Hoewel de door haar gepleegde feiten ernstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat zij nog een kans verdient.
De tweede beklaagde dient echter goed te beseffen dat haar aldus een unieke kans geboden wordt en dat zij, bij nieuwe feiten, niet langer op een dergelijke gunst zal dienen te rekenen.
4.5.3 de derde beklaagde
De derde beklaagde is 45 jaar en beschikt over een bijzonder beladen strafrechtelijk verleden.
Naast 27 (!) veroordelingen door de politierechtbank, liep hij 16 correctionele veroordelingen op en werd hij eenmaal veroordeeld door het Hof van beroep.
De intensiteit van de zich opeenvolgende veroordelingen is uitermate zorgwekkend. Derde beklaagde is bijzonder hardleers. Enig politioneel of gerechtelijk ingrijpen heeft zo te zien geen enkele invloed meer op het gedrag van betrokkene die zich daardoor allerminst laat afschrikken en die de normen en wetten van een samenleving niet op zichzelf van toepassing ziet Derde beklaagde geeft zich weinig om niet te zeggen geen enkele rekenschap van de ernst en de implicaties van zijn delinquent handelen. Derde beklaagde heeft in het verleden meer dan genoeg kansen gehad doch wenst deze klaarblijkelijk niet te grijpen.
Het gedurende een aanzienlijke periode verwijderen van derde beklaagde uit de maatschappij is derhalve de enige garantie dat betrokkene zich niet opnieuw zat overgeven aan het plegen van criminele feiten. De vrijheidsberoving zat hem hopelijk aanzetten om hulp te zoeken ten einde in zijn resocialisatie te voorzien, zodat ook de samenleving tegen hem beschermd zal zijn.
Ter realisering van de voormelde doelstellingen van de straftoemeting acht de rechtbank het opleggen van een effectieve hoofdgevangenisstraf en geldboete in hoofde van de derde beklaagde noodzakelijk, passend en opportuun.
4.5.4 de zevende beklaagde
De zevende beklaagde is 49 jaar en beschikt op een veroordeling door de politierechtbank na, over een blanco strafregister.
Inzake de straftoemeting vroeg de zevende beklaagde, in ondergeschikte orde, ter terechtzitting de rechtbank om hem de gunst van de opschorting van de uitspraak van veroordeling toe te kennen.
Ter realisering van de vermelde doelstellingen van de straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat er, in de gegeven omstandigheden, redenen voorhanden zijn om in
te gaan op het door de zevende beklaagde geformuleerde verzoek strekkende tot het bekomen van de gunstmaatregel van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling. Het openbaar ministerie adviseerde ter zake op de terechtzitting eveneens gunstig.
De rechtbank houdt hierbij rekening met enerzijds de ernst en omvang van de gepleegde feiten, doch anderzijds ook met het voorhanden zijnde schuldinzicht en het gunstige strafverleden van betrokkene. De rechtbank is van oordeel dat huidige feiten een eenmalige misstap betreffen en dat zevende beklaagde zijn les heeft geleerd. Hoewel de door hem gepleegde feiten ernstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat hij nog een kans verdient. In casu zou een strafrechtelijke veroordeling, zelfs met uitstel van tenuitvoerlegging, van dien aard zijn om betrokkene te declasseren.
De zevende beklaagde dient echter goed te beseffen dat hem aldus eer unieke kans geboden wordt en dat hij, bij nieuwe feiten, niet langer op eer dergelijke gunst zal dienen te rekenen.
4.5.5 De achtste beklaagde
De achtste beklaagde is een vennootschap en heeft een blanco strafregister.
inzake de straftoemeting vroeg de verdediging van de achtste beklaagde om haar de gunst van de opschorting van de uitspraak van veroordeling toe te staan.
De rechtbank gaat niet in op dit verzoek.
De achtste beklaagde is een rechtspersoon zodat niet kan worden ingezien hoe een veroordeling kan leiden tot enige sociale dan wet professionele declassering.
Aan de achtste beklaagde kan, aangezien zij daartoe in de voorwaarden verkeert, de gunst van het uitstel van de tenuitvoerlegging van een deel van de haar opgelegde geldboete worden verleend voor de duur zoals hierna bepaald. De rechtbank gaat er immers vanuit dat er gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat de achtste beklaagde zich niet meer aan dergelijke feiten zat bezondigen. De straf die aan de achtste beklaagde wordt opgelegd gaat de 120.000 euro niet te boven en zij werd nog niet veroordeeld tot een criminele straf of tot een geldboete van 24.000 euro.
4.5.6 De negende beklaagde
De negende beklaagde is 62 jaar en beschikt over een blanco strafregister.
Ter realisering van de vermelde doelstellingen van de straftoemeting acht de rechtbank het opleggen van een hoofdgevangenisstraf en geldboete passend en opportuun
Aan de negende beklaagde kan evenwel, aangezien zij daartoe in de voorwaarden verkeert, de gunst van het uitstel van de tenuitvoerlegging van het geheel van de haar opgelegde hoofdgevangenisstraf en geldboete worden verleend voor de duur zoals hierna bepaald. De rechtbank gaat er immers vanuit dat er gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat de negende beklaagde zich niet meer aan dergelijke feiten zal bezondigen. De straf die aan betrokkene wordt opgelegd gaat de vijf jaar gevangenisstraf
te boven en zij werd nog niet veroordeeld tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan 12 maanden.
4.6
4.6.1
Artikel 29 van de wet van 01 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen (BS. 06 augustus 1985, zoals laatst aangepast bij X.X. xxx 00 xxxxxxx 0000 (XX. 07 december 2005) verplicht de strafrechter om, bij elke veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdgevangenisstraf, een bedrag van 25 euro op te leggen als bijdrage tot het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders.
In voormeld artikel wordt ook gesteld dat dit bedrag onderworpen is aan de verhoging voorzien in de wet van 05 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten (BS. 03 april 1952).
Bij artikel 2 en 3 van de Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen inzake Justitie (B.S. 30 december 2011) werden de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten zoals voorzien in de Wet van 05 maart 1952 verhoogd naar 50 deciemes met ingang van 01 januari 2012.
Vermits voormelde bijdrage tot het Fonds geen straf uitmaakt is de regel van de niet- retroactiviteit hierop niet toepasselijk. Dit houdt in dat de nieuwe opdeciemen, ongeacht of ze hoger zijn, vanaf hun inwerkingtreding onmiddellijk zullen toegepast worden op deze bijdrage tot het Fonds, ook at wordt deze opgelegd bij een veroordeling wegens feiten voor de inwerkingtreding van de wetsbepaling die de nieuwe opdeciemen invoerde.
De eerste, de derde, de achtste en de negende beklaagde worden elk veroordeeld tot het betalen van een bedrage aan het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders van 25,00 euro, te vermeerderen met 50 opdeciemen, 150,00 euro bedragende.
4.6.2
Bij arrest nr.188.928 van de Raad van State van 17 december 2008 (B.S. 2 februari 2009) werd het Koninklijk Besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken vernietigd, zodat de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, zoals gewijzigd door de artikelen 1 en 2 van het Koninklijk Besluit van
11 december 2001 betreffende de invoering van de euro in de regelgeving inzake justitie, van toepassing blijven. Krachtens artikel 91, tweede lid van voornoemd X.X. xxxxxx de eerste, de tweede, de derde, de zevende, de achtste en de negenden beklaagde elk veroordeeld tot betaling van een forfaitaire vergoeding. Het bedrag ervan bedraagt actueel (ingevolge indexatie voorzien in artikel 148 K.B. 28/12/1950 en de ministeriële omzendbrief nr. 131 bis (B.S. 16/02/2011) en B.S. 27 januari 2012) 32,27 euro.
5. DE BURGERLIJKE PARTIJSTELLING
5.1
HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRUDING
stelde zich burgerlijke partij lastens de eerste, de tweede, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende, de achtste en de negende beklaagde uit hoofde van de tenlastelegging A en lastens de derde beklaagde en de zesde beklaagde uit hoofde van de tenlasteleggingen A en D.
Er wordt een morele schadevergoeding gevorderd van 1 euro, meer interesten en kosten.
5.2
De burgerlijke partijstelling is geschied binnen de grenzen van de wettelijke omschreven opdracht van de burgerlijke partij, met name het bestrijden van mensenhandel.
Gelet op de vrijspraak in hoofde van de eerste, de tweede, de vierde, de vijfde, de zevende, de achtste en de negende beklaagde voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging A en het vervat van de strafvordering in hoofde van de zesde beklaagde voor de feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A en D, dient de burgerlijke vordering lastens voornoemde beklaagden te worden afgewezen als ongegrond.
De burgerlijke partijstelling is verder gesteund op de in hoofde van de derde beklaagde bewezen verklaarde feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A en D.
Het gevorderde bedrag van 1 euro uit hoofde van de geleden morele schade, komt de rechtbank gegrond voor en wordt toegekend.
5.3
De burgerlijke partij vordert een rechtsplegingsvergoeding door de rechtbank te bepalen in billijkheid als naar recht.
Artikel 162bis van het Wetboek van Strafvordering stipuleert dat ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, hen veroordeelt tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
In het ar tik el 2 van h e t K. B. van 2 6 o k tob e r 200 7 w e rd de rechtsplegingsvergoeding voor geschillen die betrekking hebben op in geld waardeerbare vorderingen vastgesteld.
Overeenkomstig voornoemd artikel veroordeelt de rechtbank de derde beklaagde tot betaling aan de burgerlijke partij HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRUDING van het basisbedrag van 82,50 euro.
6. DE HERSTELVORDERINGEN
Door wooninspecteur werd aan het ambt van de Procureur des Konings een herstelvordering ingesteld :
bij schrijven de dato 5 maart 2009 voor wat betreft de woning gelegen aan de (…) te (...);
bij schrijven de data 09 maart 2009 voor wat betreft de woning gelegen aan de (…) bij schrijven de data 09 maart 2009 voor wat betreft de woning gelegen aan de (…)
Deze gevorderde herstelmaatregel (waardoor het pand terug aan de minimale kwaliteitsvereisten zou voldoen hetgeen impliceert het wegwerken van alle gebreken aan de gebouwen waardoor er nut strafpunten overblijven op het technisch verslag) werd bij contusie neergelegd ter zitting van 25 oktober 2011 aangepast in die zin dat zou warden vastgesteld dat het pand aan de (…) intussen werd afgebroken zodat de herstelmaatregel zonder voorwerp is geworden..
Er werd tevens een uitvoeringstermijn van acht maanden voorgesteld en er werd een dwangsom van 150 euro gevorderd per dag vertraging ingeval van niet-uitvoering van het vonnis binnen de gestelde termijn en werd om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis verzocht.
In termen van besluiten stelt de zevende beklaagde dat hij intussen reeds is overgegaan tot het uitvoeren van bijkomende werken. Met betrekking het pand gelegen aan de (…) vermeldt de herstelvordering (stuk 1288 strafdossier) :
" (...) Een advies van ongeschiktheid en onbewoonbaarheid werd overgemaakt aan de burgemeester op 26 februari 2007. Er werd geen besluit tot ongeschiktheid of onbewoonbaarheid genomen door de burgemeester omdat er (beperkte) werken werden uitgevoerd. Wij verrichten geen navolgende vaststellingen meer, maar vermoeden dot de woning op heden niet voldoet aan de normen van de Vlaamse Wooncode (...)"
Wat betreft de woning gelegen aan de (…) vermeldt de herstelvordering (stuk 1282 strafdossier) :
" (..) Een advies van ongeschiktheid word overgemaakt aan de burgemeester op 26 februari 2007.
Er word geen besluit tot ongeschiktheid genomen door de burgemeester omdat de woning ontruimd werd door de eigenaars en omdat het de bedoeling was de woning te verkopen aan de Gewestelijke Maatschappij voor Woningbouw die de appartementen zou renoveren.
De woning word volgens de gegevens van he Kadaster verkocht aan de Gewestelijke Maatschappij voor Woningbouw te (...) Er is op heden geen kennis van uitvoering van werken, noch van bewoning (...)"
Ter terechtzitting verduidelijkte de raadsman van de negende beklaagde dat het gebouw gelegen aan de (…) thans volledig ‘gestript’ word met oog op renovatie.
Alvorens te oordelen nopens de gegrondheid van de gevorderde herstelmaatregelen acht de rechtbank het aangewezen en opportuun om aan de Woninginspectie een actueel verslag op te vragen waarbij de huidige toestand van
zowel het gebouw gelegen aan de (…) als het gebouw gelegen aan de (…) zou worden nagegaan en beschreven in het licht van de gevorderde herstelmaatregelen.
Gelet op de genoemde artikelen en de hiernavolgende artikelen:
Wet van 15 juni 1935, art. 2, 11 tot 14, 21 tot 24, 31 tot 37, 40, 41;
Wetb. van strafvordering, art 162, 162bis, 182, 184, 185, 186, 187, 189, 190, 191, 194,
195, 226, 227;
Strafwetboek, art. 2, 5, 40, 50, 65, 66, 79, 80, 42, 43, 433novies, 31
Gerechtelijk Wetboek, art 1022, K.B. 26.10.2007, art. 2;
Wet 5 maart 1952, aft 1; gew. programmawet 24.12.1993, art 1; gew. art 36 Wet
7.2.03; (opdec.)
Art 6 Programmawet II van 27.12.2006;
W.1.8.1985, art 28, 29, gew. art 1 K.B. 31.10.2005 (25 euro);
Wet van 29 juni 1964, art. 3 en 6; gew. W. 10.2.1994 & W.22.3.99; (opschorting) Wet van 29 juni 1964, art. 1, 8 gew. W. 10.2.1994; (uitstel)
Burg. Wetb., art 1382; W.17.4.1878, art 3 en 4; Wetb. strafrecht, art.44, 45; (BP) OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK,
RECHTDOENDE OP TEGENSPRAAK ten aanzien van de eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zevende, de achtste beklaagde BIJ VERSTEK ten aanzien van de zesde beklaagde,
1. OP STRAFRECHTEL1JK GEBIED
Stelt vast dat ingevolge de wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden, (B.S. 23 januari 2012), in werking getreden op 2 februari 2012, in artikelen 433deciesvan het strafwetboek de woorden "bijzonder kwetsbare positie van een persoon ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand" vervangen worden door de woorden "de kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire sociale toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wet een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid".
De eerste beklaagde A.An.
SPREEKT de eerste beklaagde A.An. VRIJ, voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging A.1.1 tot en met A.1.15.
VERKLAART de eerste beklaagde A.An. SCHULDIG aan de feiten omschreven onder de tenlastelegging B.1
VEROORDEELT de beklaagde voor dit feit tot een HOOFDGEVANGENISSTRAF van ZES MAANDEN en tot een GELDBOETE van VIJFHONDERD EURO, verhoogd met 45 deciemen (x 5,5), 2.750,00 euro bedragend.
Zegt dat bij gebrek aan betaling binnen de door de wet gestelde termijn de uitgesproken geldboete zal kunnen vervangen worden door een gevangenisstraf van 3 maanden.
De tweede beklaagde A.A.
SPREEKT de tweede beklaagde A.A. VRIJ voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging A.I.1 tot en met A.I.15.
VERKLAART de tweede beklaagde A.A. SCHULDIG aan de feiten omschreven onder de tenlastelegging B.1
GELAST in hoofde van de tweede beklaagde, voor dit feit, de OPSCHORTING van de uitspraak van veroordeling en dit gedurende een TERMIJN VAN DRIE JAAR.
De derde beklaagde M.A.
SPREEKT de derde beklaagde M.A. VRIJ, voor de feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A.I.1 tot en met A.I.15, A.11.1 tot en met A.I1.10 en A.111.1 tot en met A.11L6.
VERKLAART de derde beklaagde M.A. SCHULDIG aan de feiten omschreven onder de tenlastelegging B.1, C.1, C.2 en D.
TOEPASSING makend van artikel 65, eerste lid van het Strafwetboek.
VEROORDEELT de derde beklaagde voor deze feiten samen tot een
HOOFDGEVANGENISSTRAF van TWEE JAAR en tot een GELDBOETE van
DUIZEND EURO, verhoogd met 45 deciemen (x 5,5), 5.500,00 euro bedragend.
Zegt dat bij gebrek aan betaling binnen de door de wet gestelde termijn de uitgesproken geldboete zal kunnen vervangen warden door een gevangenisstraf van 3 maanden.
De vierde beklaagde S.G.
SPREEKT de vierde beklaagde S.G. VRIJ, zonder kosten, voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging All tot en met AAA 5 en B.1
De vijfde beklaagde S.G.
SPREEKT de vijfde beklaagde S.G. VRIJ, zonder kosten, voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging A.I.1 tot en met A.1.15 en 5.1
De zesde beklaagde B.V.B.A. ‘B.’ in faling
VERKLAART de strafvordering in hoofde van de zesde beklaagde B.V.B.A.’B.’ in faling voor de feiten omschreven onder de tenlasteleggingen A.1.1 tot en met A.1.15, A.I1.1 tot en met A.11.10, A.I11.1 tot en met A.III.6, B.1 C.1, C.2 en D, VERVALLEN
gelet op het vonnis van 13 september 2011 van de Rechtbank van Koophandel te Brussel waarbij het faillissement gestoten werd verklaard.
De zevende beklaagde V.Z.M.
SPREEKT de zevende beklaagde V.Z.M. VRIJ voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging A.1.1 tot en met A.II.l5, A.11.1 tot en met A.II.10 en B.1.
VERKLAART de zevende beklaagde V.Z.M. SCHULDIG aan de feiten omschreven onder de tenlastelegging C.1
GELAST in hoofde van de zevende beklaagde V.Z.M., voor dit feit, de OPSCHORTING van de uitspraak van veroordeling en dit gedurende een TERMUN VAN DR1E JAAR.
De achtste beklaagde N.V. M.H.B.S
SPREEKT de achtste beklaagde N.V. M.H.B.S. VRIJ voor de feiten omschreven onder de tenlastelegging A.I1.1 tot en met A.II.10.
VERKLAART de achtste beklaagde N.V. M.H.B.S. SCHULDIG aan de feiten omschreven onder de tenlastelegging C.1
VEROORDEELT de achtste beklaagde voor dit feit tot een GELDBOETE var
DRIEDUIZEND EURO, verhoogd met 45 deciemen (x 5,5), 16.500,00 euro bedragend.
GELAST voor een termijn van DRIE JAAR, GEWOON UITSTEL van tenuitvoerlegging van het geheel van de opgelegde geldboete.
De negende beklaagde D.C.G.
SPREEKT de negende beklaagde D.C.G. VRIJ voor de feiten omschreven onder de ten tenlasteleggingen A.III.1 tot en met A.I11.6.
VERKLAART de negende beklaagde D.C.G. SCHULDIG aan de feiten omschreven onder de tenlastelegging C.2
VEROORDEELT de negende beklaagde voor deze feiten samen tot een HOOFDGEVANGENISSTRAF van ZES MAANDEN en tot een GELDBOETE van
VIJFHONDERD EURO, verhoogd met 45 deciemen (x 5,5), 2.750,00 euro bedragend.
GELAST voor een termijn van DRIE JAAR, GEWOON UITSTEL van tenuitvoerlegging van het geheel van de opgelegde hoofdgevangenisstraf en het geheel van de opgelegde geldboete.
ZEGT dat bij toepassing van artikel 14 § 1 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, het uitstel van rechtswege herroepen wordt ingeval gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is, dat veroordeling tot een criminele straf of hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden zonder uitstel tot gevolg heeft gehad.
ZEGT dat bij niet betaling binnen de door de wet bepaalde termijn de lastens de negende beklaagde de hierboven uitgesproken geldboete kan worden vervangen door een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 90 dagen staan op het gedeelte met uitstel.
Bijdragen vergoeding kosten
SPREEKT in hoofde van de eerste beklaagde A.An., de derde beklaagde M.A., de achtste beklaagde N.V. M.H.B.S. en de negende beklaagde D.C.G., de verplichting uit om ELK eenmaal een bedrag van 25,00 euro, met 50 deciemen verhoogd, 150,00 euro bedragende, te betalen bij wijze van bijdrage tot financiering van het Fonds tot financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
LEGT de veroordeelden A.An., A.A., M.A., V.Z.M., de N.V. M.H.B.S. en D.C.G. bovendien elk een vergoeding op voor de kostprijs van de strafprocedure van 32,27 euro overeenkomstig artikel 91, 2de lid en 148 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
VEROORDEELT A.An., A.A., M.A., V.Z.M., de N.V. M.H.B.S. en D.C.G. elk tot 1/7 van
de gerechtskosten, in hun geheel begroot aan de zijde van het openbaar ministerie op de som van 1.134,77 euro.
Ontzetting uit de rechten
ONTZET de veroordeelde M.A. overeenkomstig artikel 433novies van het Strafwetboek voor een TERMIJN VAN VIJF JAAR uit de rechten vermeld in artikel 31 van het Strafwetboek.
Overtuigingstukken
STELT de overtuigingsstukken vervat onder overtuigingsstaat 00025/2007 van het register der overtuigingsstukken van de correctionele rechtbank te Dendermonde ter beschikking van de Procureur des Konings om te handelen als naar recht;
ZEGT dat het bedrag van 1.610,00 euro dat op 31 januari 2007 werd in beslag genomen en gestort werd op de bankrekening van het C.O.I.V. terug aan de derde beklaagde M.A. dient te worden overgemaakt (stuk 913 strafdossier).
II. OP BURGERRECHTHIJK GEBIED
WIJST de burgerlijke partijstelling lastens de eerste, de tweede, de vierde, de vijfde, de zevende, de achtste en de negende beklaagde voor de feiten omschreven ander de tenlastelegging A en lastens de zesde beklaagde voor de feiten omschreven ander de tenlasteleggingen A en D, of als ONGEGROND.
VEROORDEELT de derde beklaagde M.A. tot betaling aan de burgerlijke partij HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN
RACISMEBESTRUDING van een definitieve morele schadevergoeding van 1,00 euro meer de compensatoire interesten vanaf 01 september 2004 tot op datum van huidig vonnis en vanaf heden meer de moratoire interesten tot op bedrag der algehele betaling, telkens aan de wettelijke interestvoet.
VEROORDEELT de derde beklaagde M.A. om overeenkomstig artikel 162bis van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de burgerlijke partij HET CENTRUM VOOR G E L I J K H E I D VAN K ANS EN EN RA CIS M EBES T R U D ING een rechtsplegingsvergoeding betalen ten bedrage van 82,50 euro.
HOUDT de burgerlijke belangen ambtshalve AAN overeenkomstig artikel 4 van de Wet houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de Wet van 13 april 2005 (B.S. 03.05.2005).
III HERSTELVORDERING
ZEGT dat er op heden nog geen reden voorhanden zijn om in te gaan op de door de Wooninspectie ingestelde herstelvorderingen en STELT de zaak op dat gebied in voortzetting op de terechtzitting van dinsdag 19 juni 2012 om 10 uur, met verzoek
aan de Woninginspectie om de actuele toestand van zowel het gebouw gelegen aan (…) te (…) als het gebouw gelegen aan (…) na te gaan en te beschrijven in het licht van de gevorderde herstelmaatregelen.
Vonnis gewezen door (…)