PENSIOENREGLEMENT 2013
PENSIOENREGLEMENT 2013
zoals geldend vanaf 1 januari 2023
van Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel
voor de werknemers van de bij het fonds aangesloten ondernemingen
vastgesteld in de bestuursvergadering d.d. 21 december 2022
Inhoudsopgave
Hoofdstuk I Pensioenregeling en uitvoering Pag.
Artikel 1 Definities 4
Artikel 2 Uitvoering van de pensioenregeling 5
Artikel 3 Deelnemerschap en aspirant-deelnemerschap 5
Artikel 4 Informatieverstrekking 7
Hoofdstuk II Berekeningsgrondslagen
Artikel 5 Pensioengevend jaarsalaris en standaard maximum pensioengevend jaarsalaris 8
Artikel 6 Standaard-franchise 9
Artikel 7 Pensioengrondslag 9
Artikel 8 Pensioenjaren 10
Hoofdstuk III Pensioenaanspraken
Artikel 9 Ouderdomspensioen 10
Artikel 10 Partnerpensioen 11
Artikel 11 Partnerbegrip 12
Artikel 12 Wezenpensioen 12
Artikel 13 Toeslagregeling 14
Hoofdstuk IV Keuzemogelijkheden voor de werkgever (aangesloten onderneming)
Artikel 14 Algemene bepalingen over de keuzemogelijkheden voor de werkgever 15
Artikel 15 Keuzemogelijkheden voor de werkgever 16
Hoofdstuk V Keuzemogelijkheden voor de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum
Artikel 16 Algemene bepalingen over de keuzemogelijkheden voor de (gewezen) deelnemer 17
Artikel 17 Keuzemogelijkheden voor de (gewezen) deelnemer 18
Hoofdstuk VI Bijzondere gebeurtenissen en situaties
Artikel 18 Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap 22
Artikel 19 Onbetaald verlof 24
Artikel 20 Waardeoverdracht 24
Artikel 21 Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid 24
Artikel 22 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor partnerpensioen 26
Artikel 23 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor ouderdomspensioen 27
Artikel 24 Pensionering 27
Artikel 25 Afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken 27
Hoofdstuk VII Financiële bepalingen
Artikel 26 Financiering van de pensioenregeling 29
Artikel 27 Deelnemersbijdrage 30
Artikel 28 Uitkering van de pensioenen 30
Hoofdstuk VIII Overige bepalingen
Artikel 29 | Fiscale maximering | 31 |
Artikel 30 | Beperkingen | 31 |
Artikel 31 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 32 | Verplichtingen van de (aspirant-) deelnemer en gewezen deelnemer | 32 |
Artikel 33 | Onvoorziene gevallen | 33 |
Artikel 34 | Overgangsbepalingen | 33 |
Artikel 35 | Inwerkingtreding en wijzigingen | 36 |
Bijlagen Pag.
Bijlage 1 Regeling inzake vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 37
Bijlage 2 Lege bijlage 40
Bijlage 3 Overzicht van de variabele bedragen (grondslagen) 41
Bijlage 4 Tarieven voor uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen op de pensioendatum 42 Bijlage 5 Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op de pensioendatum 43 Bijlage 6 Tarieven voor vervroeging van het ouderdomspensioen 44
Bijlage 7 Tarieven voor uitruil van vervroegd ingaand ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen 45
Bijlage 8 Tarieven voor uitstel van het ouderdomspensioen 47
Bijlage 9 Tarieven voor variabele uitkering van het ouderdomspensioen: hoog-laag pensioen 48
Bijlage 10 Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap 49
Bijlage 11 Tarieven voor flexibilisering en afkoop van tot 1 januari 2013 opgebouwde pensioenaanspraken:
11.A Tarieven Nationale-Nederlanden 50
11.B Tarieven Aegon 54
Bijlage 12 Afkooptarieven 59
Addendum bij pensioenreglement 2013
- Aanvullende keuzemogelijkheid CDC voor de vrijwillig aangesloten werkgever 60
HOOFDSTUK I PENSIOENREGELING EN UITVOERING
Artikel 1 Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder;
1. Pensioenfonds: Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG).
2. Werkgever: de bij het pensioenfonds aangesloten werkgever.
De bij het pensioenfonds aangesloten werkgever is de werkgever die:
I. onder de verplichtstelling valt die krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) geldt voor de bedrijfstak Herwinning grondstoffen, tenzij het bestuur van het pensioenfonds aan de betrokken werkgever vrijstelling van de verplichting tot deelneming heeft verleend;
of
II. zijn onderneming of een gedeelte van zijn onderneming uitoefent in de bedrijfstak groothandel en die op zijn desbetreffend verzoek door het bestuur als aangesloten werkgever tot het pensioenfonds is toegelaten en waarmee het fonds een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
of
III. op grond van artikel 4 lid 2 van de statuten van het pensioenfonds is toegelaten en waarmee het fonds een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten.
3. Werknemer: degene die een dienstverband heeft met de werkgever
4. Deelnemer: degene die ingevolge artikel 3 van dit reglement als deelnemer is aangewezen.
5. Aspirant-deelnemer: de werknemer die ingevolge artikel 3 van dit reglement als aspirant-deelnemer is aangewezen.
6. Gewezen deelnemer: degene, met wie het dienstverband met de werkgever is verbroken, maar die nog een premievrije aanspraak op pensioen jegens het pensioenfonds heeft dan wel de werknemer die (een deel van) het ouderdomspensioen heeft uitgesteld maar geen pensioenaanspraken meer opbouwt gedurende zijn dienstverband na de standaard-pensioendatum.
7. Gepensioneerde: de pensioengerechtigde voor wie op grond van dit pensioenreglement het ouderdomspensioen is ingegaan.
8. Partner: de persoon als bedoeld in artikel 11, lid 1, van dit reglement.
9. Scheiding: beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, van dit pensioenreglement.
10. Gewezen partner: degene die als partner als bedoeld in artikel 11, lid 1, van dit reglement aangemerkt is geweest en waarvan de partnerrelatie is beëindigd als bedoeld in artikel 22, lid 1, van dit pensioenreglement.
11. Kinderen: de kinderen als bedoeld in artikel 12, lid 2, van dit reglement.
12. Pensioengerechtigde: de persoon voor wie op grond van dit pensioenreglement het ouderdoms-, partner- of wezenpensioen is ingegaan.
13. Standaard-pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
14. Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer feitelijk met ouderdomspensioen gaat.
15. Parttimepercentage: als de werknemer minder dan de bij de werkgever geldende normale arbeidstijd werkzaam is, wordt het parttimepercentage vastgesteld als de verhouding tussen de werkelijke arbeidstijd en de normale arbeidstijd.
16. Pensioenovereenkomst: hetgeen tussen de werkgever en de (vertegenwoordigers van de) werknemers is afgesproken met betrekking tot pensioen en is opgenomen in dit pensioenreglement.
17. Uitvoeringsovereenkomst: overeenkomst tussen de werkgever en het pensioenfonds over de uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten.
18. AOW: Algemene Ouderdomswet.
19. Anw: Algemene nabestaandenwet.
20. Wet VPS: Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
21. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
22. Wajong: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
23. WW: Werkloosheidswet.
Artikel 2 Uitvoering van de pensioenregeling
1. De werkgever heeft de uitvoering van de pensioenregeling ondergebracht bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds is bereikbaar via Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx. Het pensioenfonds is de pensioenuitvoerder van de pensioenregeling.
2. Het pensioenfonds heeft de administratieve werkzaamheden van deze pensioenregeling uitbesteed aan AZL. AZL is bereikbaar via Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx.
Het pensioenfonds heeft tevens de administratieve werkzaamheden van de tot 1 januari 2013 geldende pensioenregelingen vanaf 2013 uitbesteed aan AZL. Voor de pensioenverplichtingen uit de tot 1 januari 2013 geldende pensioenreglementen heeft het pensioenfonds pensioenverzekeringen gesloten met Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. en AEGON Levensverzekering N.V. (verzekeraars).
Artikel 3 Deelnemerschap en aspirant-deelnemerschap
1. Deelnemer in deze pensioenregeling is de werknemer van 21 jaar of ouder, tenzij het bestuur van het pensioenfonds aan de betrokken werknemer of diens werkgever vrijstelling heeft verleend op grond van gemoedsbezwaren. De regeling inzake vrijstelling wegens gemoedsbezwaren is opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement.
Het deelnemerschap aan deze pensioenregeling vangt aan op 1 januari 2013 dan wel de latere datum van indiensttreding of de latere datum waarop de werknemer 21 jaar wordt.
Voor de werknemer die in dienst is op de 1e van de maand waarin hij/zij 21 jaar wordt, vindt opname in deze pensioenregeling plaats op die 1e van de maand. Voor werknemers die op latere leeftijd in dienst treden, gebeurt dit op de eerste dag van de maand samenvallend met dan wel de eerste dag van de maand volgend op de datum van indiensttreding.
2. Het deelnemerschap aan deze pensioenregeling geeft jegens het pensioenfonds aanspraak op:
a. ouderdomspensioen: voor de (gewezen) deelnemer;
b. partnerpensioen: voor de partner van de (gewezen) deelnemer;
x. xxxxxxxxxxxxx: voor de kinderen van de (gewezen) deelnemer;
x. tijdelijk partnerpensioen: voor de partner van de deelnemer maar alleen indien de werkgever hiervoor op grond van hoofdstuk IV heeft gekozen;
x. xxxxxxxxxx partnerpensioen: voor de partner van de deelnemer die op 31 december 2012 xxxxxxxxx was aan het toen geldende pensioenreglement van het pensioenfonds (overgangsbepaling);
x. xxxxxxxxxx wezenpensioen: voor de kinderen van de deelnemer die op 31 december 2012 deelnemer was aan het toen geldende pensioenreglement van het pensioenfonds (overgangsbepaling);
x. xxxxxxxx ouderdomspensioen: voor de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer mits is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 23 van dit reglement;
h. geconverteerd ouderdomspensioen: voor de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer mits is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 23 van dit reglement;
i. bijzonder partnerpensioen: voor de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer;
j. de toeslagen die op grond van artikel 34, lid 2 van dit reglement (overgangsbepaling) zijn verleend over de tot en met 31 december 2012 krachtens voorgaande pensioenreglementen opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. door het overlijden van de deelnemer;
b. op de pensioendatum;
c. door beëindiging van het dienstverband met de werkgever vóór de pensioendatum, tenzij sprake is van een aansluitend nieuw dienstverband met een andere aangesloten werkgever;
d. indien de onderneming waar de deelnemer werkzaam is, niet langer een aangesloten werkgever is bij het pensioenfonds.
Het deelnemerschap eindigt niet als bij het einde van het dienstverband de deelneming vanwege arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet op grond van artikel 21.
4. Aspirant-deelnemers in deze pensioenregeling zijn de werknemers die jonger zijn dan 21 jaar, tenzij het bestuur van het pensioenfonds aan de betrokken werknemer of diens werkgever vrijstelling heeft verleend op grond van gemoedsbezwaren. De regeling inzake vrijstelling wegens gemoedsbezwaren is opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement.
De aspirant-deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen van dit reglement uitsluitend op risicobasis aanspraak op de in sub b, c en d in lid 2 van dit artikel genoemde pensioenen (partnerpensioen, wezenpensioen en mogelijk een tijdelijk partnerpensioen).
5. Het aspirant-deelnemerschap eindigt:
a. door het overlijden van de aspirant-deelnemer;
b. bij aanvang van het deelnemerschap;
c. door beëindiging van het dienstverband met de werkgever (ontslag) tenzij er sprake is van een aansluitend nieuw dienstverband met een andere aangesloten werkgever;
d. indien de onderneming waar de aspirant-deelnemer werkzaam is, niet langer een aangesloten werkgever is bij het pensioenfonds.
Bij beëindiging van het aspirant-deelnemerschap anders dan door overlijden, vervallen alle aanspraken op pensioen, met uitzondering van het bepaalde in lid 6.
6. Indien het dienstverband van een aspirant-deelnemer met de werkgever (gedeeltelijk) wordt beëindigd in verband met arbeidsongeschiktheid, kan sprake zijn van (gedeeltelijke) premievrije voortzetting van de risicodekking voor overlijden als bedoeld in artikel 21 van dit reglement. De bepalingen in artikel 21 zijn hierbij overeenkomstig van toepassing.
Artikel 4 Informatieverstrekking
1. Het pensioenfonds zal aan iedere nieuwe (aspirant-) deelnemer met wie de werkgever een pensioenovereenkomst heeft gesloten, binnen drie maanden na aanvang van het (aspirant-) deelnemerschap, een zogenaamde startbrief verstrekken. In deze startbrief wordt ten minste de informatie gegeven die het pensioenfonds bij of krachtens de Pensioenwet verplicht is te geven.
Na een wijziging van de pensioenovereenkomst zal het pensioenfonds de (aspirant-) deelnemers binnen drie maanden informeren over deze wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het pensioenfonds. Het pensioenreglement is tevens digitaal beschikbaar via de website van het pensioenfonds (xxx.xxxx.xx).
2. Het pensioenfonds verstrekt de (aspirant-) deelnemers elk jaar:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c. informatie over de toeslagverlening; en
d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepaling.
3. Het pensioenfonds verstrekt de deelnemers bij beëindiging van het deelnemerschap:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 18 (voortijdige beëindiging van het deelnemerschap);
b. informatie over de toeslagverlening;
c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is; en
d. informatie over de omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het pensioenfonds.
4. Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste één keer in de vijf jaar:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over de toeslagverlening.
5. Het pensioenfonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op bijzonder partnerpensioen op grond van artikel 22;
b. informatie over de toeslagverlening; en
c. overige informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.
Tevens ontvangt de gewezen partner ten minste één keer in de vijf jaar:
d. een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen;
e. informatie over de toeslagverlening.
6. Het pensioenfonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van het pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen indien van toepassing; en
c. informatie over de toeslagverlening.
Vervolgens ontvangt de pensioengerechtigde jaarlijks:
d. een opgave van het pensioenrecht;
e. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen indien van toepassing; en
f. informatie over de toeslagverlening.
7. Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het voor hem/haar geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds;
c. de uitvoeringsovereenkomst en/of het uitvoeringsreglement;
d. de voor hem/haar relevante informatie over beleggingen;
e. de pensioenverzekeringsovereenkomst indien van toepassing.
De hiervoor genoemde documenten zijn tevens digitaal beschikbaar via de website van het fonds (xxx.xxxx.xx).
8. Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure die is vastgelegd in een reglement. Het Reglement Klachten- en geschillenprocedure is opvraagbaar bij het pensioenfonds en tevens digitaal beschikbaar via de website van het pensioenfonds (xxx.xxxx.xx). Eventuele klachten en geschillen kunnen worden toegezonden aan het pensioenfonds.
9. Het pensioenfonds informeert de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
10. Het pensioenfonds verstrekt alle hiervoor genoemde informatie alsmede alle overige op grond van de bij of krachtens de Pensioenwet te verstrekken informatie, schriftelijk en met inachtneming van de eisen die hieraan bij of krachtens de Pensioenwet worden gesteld. Dit betekent onder andere dat het pensioenfonds de informatie tijdig en in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen dient te verstrekken. Het pensioenfonds kan de informatie elektronisch ter beschikking stellen indien wordt voldaan aan de hierbij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen.
11. Indien een (gewezen) deelnemer gebruik wenst te maken van (een of meerdere van) de in hoofdstuk V van dit reglement genoemde keuzemogelijkheden, dan dient de (gewezen) deelnemer dit minimaal drie maanden vóór de standaard-pensioendatum of de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen schriftelijk, op een door de administrateur van het fonds ter beschikking gesteld formulier, aan de administrateur kenbaar te maken.
HOOFDSTUK II BEREKENINGSGRONDSLAGEN
Artikel 5 Pensioengevend jaarsalaris en standaard maximum pensioengevend jaarsalaris
1. Voor iedere (aspirant-) deelnemer wordt op de datum van aanvang van het (aspirant-) deelnemerschap en verder jaarlijks per 1 januari het pensioengevend jaarsalaris vastgesteld, met inachtneming van het in lid 3 van dit artikel genoemde standaard maximum pensioengevend jaarsalaris. Dit pensioengevend jaarsalaris blijft voor de toepassing van dit pensioenreglement tot de eerstvolgende 1 januari ongewijzigd tenzij het bepaalde in lid 4 van toepassing is.
2. Het pensioengevend jaarsalaris wordt door de werkgever vastgesteld en aan het pensioenfonds doorgegeven. Het pensioengevend jaarsalaris bestaat uit het vaste jaarsalaris waaronder begrepen de toeslagen met een structureel karakter en indien overeengekomen tussen werkgever en werknemer xxxxxxxxxxx met de toeslagen met een incidenteel karakter. Een eventuele werkgeversbijdrage voor een levensloopregeling blijft bij de vaststelling van het pensioengevend jaarsalaris buiten beschouwing.
3. Het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris is afhankelijk van de bedrijfstak waarin de aangesloten werkgever werkzaam is:
I. Voor de bedrijfstak Herwinning grondstoffen (Hegro) bedraagt het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris per 1 januari 2013 € 27.519,-. Dit standaard maximum wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met 5% vermeerderd met de procentuele stijging van het maximum uitkeringsloon voor de WIA met dien verstande dat het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris voor de bedrijfstak Herwinning grondstoffen (Hegro) niet meer zal bedragen dan het voor de bedrijfstak Groothandel vastgestelde standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als hierna bedoeld onder sub II.
II. Voor de bedrijfstak Groothandel en voor de aangesloten werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub III van dit reglement, is het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris per 1 januari gelijk aan het maximum uitkeringsloon voor de WIA. Per 1 januari 2013 is dit € 50.853,-.
Het bestuur zorgt er voor dat de (aspirant-) deelnemers en overige belanghebbenden op toegankelijke wijze kennis kunnen nemen van het (voor elk kalenderjaar) vastgestelde standaard maximum pensioengevend jaarsalaris. Het geldende standaard maximum pensioengevend jaarsalaris is voorts in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen.
Aangesloten werkgevers kunnen er voor kiezen om het pensioengevend jaarsalaris te verhogen. Deze keuzemogelijkheid voor een (hoger) afwijkend maximum pensioengevend jaarsalaris alsmede de overige keuzemogelijkheden van de werkgever zijn nader beschreven en uitgewerkt in hoofdstuk IV van dit reglement.
4. Alleen indien een (aspirant-) deelnemer in de loop van een kalenderjaar uit dienst treedt bij een aangesloten werkgever en aansluitend een dienstverband met een nieuwe, andere aangesloten werkgever aangaat, wordt het pensioengevend jaarsalaris bij aanvang van dit nieuwe (aansluitende) dienstverband opnieuw vastgesteld met inachtneming van het voor de nieuwe werkgever conform lid 3 van dit artikel van toepassing zijnde (standaard dan wel afwijkend) maximum pensioengevend jaarsalaris.
5. Als een (aspirant-) deelnemer parttime in dienst is, wordt het pensioengevend jaarsalaris op fulltime basis vastgesteld.
6. Het pensioengevend jaarsalaris wordt in euro’s vastgesteld.
Artikel 6 Standaard-franchise
1. De standaard-franchise bedraagt per 1 januari 2018 € 17.158.
De standaard-franchise bedraagt tenminste de laagst fiscaal toegestane franchise.
2. Aangesloten werkgevers kunnen er voor kiezen om de standaard-franchise te verlagen tot de minimaal fiscaal toegestane franchise. Deze keuzemogelijkheid voor een (lagere) afwijkende franchise alsmede de overige keuzemogelijkheden van de werkgever zijn nader beschreven en uitgewerkt in hoofdstuk IV van dit reglement.
3. Het bestuur zorgt er voor dat de (aspirant-) deelnemers en overige belanghebbenden op toegankelijke wijze kennis kunnen nemen van de (voor elk kalenderjaar) vastgestelde standaard- franchise. De geldende standaard-franchise is voorts in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen.
Artikel 7 Pensioengrondslag
1. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt op de datum van aanvang van het (aspirant-) deelnemerschap en verder jaarlijks per 1 januari voor iedere (aspirant-) deelnemer een pensioengrondslag vastgesteld tenzij het bepaalde in lid 3 van toepassing is.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend jaarsalaris met inachtneming van het voor de (aspirant-) deelnemer geldende standaard maximum pensioengevend jaarsalaris, verminderd met de standaard-franchise.
Indien de werkgever op grond van de bepalingen in hoofdstuk IV van dit reglement gekozen heeft voor een afwijkend (hoger) maximum pensioengevend jaarsalaris en/of een afwijkende (lagere) franchise, worden voor de vaststelling van de pensioengrondslag deze afwijkende variabele bedragen in aanmerking genomen.
3. Alleen indien een (aspirant-) deelnemer in de loop van een kalenderjaar uit dienst treedt bij een aangesloten werkgever en aansluitend een dienstverband met een nieuwe, andere aangesloten werkgever aangaat, wordt de pensioengrondslag bij aanvang van dit nieuwe (aansluitende) dienstverband opnieuw vastgesteld met inachtneming van het voor de nieuwe werkgever conform lid
2 van dit artikel van toepassing zijnde (standaard dan wel afwijkend) maximum pensioengevend jaarsalaris en de (standaard dan wel afwijkende) franchise.
Artikel 8 Pensioenjaren
1. Als pensioenjaren geldt het tijdvak dat vanaf de datum waarop het deelnemerschap aan deze regeling is aangevangen, tot uiterlijk de standaard-pensioendatum (67 jaar).
2. Het aantal pensioenjaren wordt in jaren en maanden nauwkeurig bepaald.
Indien er sprake is van waardeoverdracht van een vorige pensioenuitvoerder naar het pensioenfonds, worden er extra pensioenjaren vastgesteld. Deze extra pensioenjaren worden vastgesteld in jaren en maanden conform wettelijke regels.
3. Als een (aspirant-) deelnemer parttime werkt, wordt ieder pensioenjaar waarin parttime is gewerkt voor een evenredig deel in aanmerking genomen. Voor toekomstige pensioenjaren wordt in dit verband aangenomen dat het laatste parttimepercentage tot de standaard-pensioendatum gelijk blijft. Bij een wijziging van het parttimepercentage worden de pensioenjaren opnieuw vastgesteld per de eerste dag van de maand samenvallend met dan wel de eerste dag van de maand volgend op de wijzigingsdatum.
4. Bij beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 3, lid 3, sub c. en d. van dit reglement (beëindiging dienstverband of uittreding werkgever als aangesloten werkgever), worden de pensioenjaren vastgesteld tot de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de datum waarop het dienstverband is beëindigd dan wel tot de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de datum van beëindiging van de aansluiting door de werkgever.
HOOFDSTUK III PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 9 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de standaard-pensioendatum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het ouderdomspensioen op jaarbasis, ingaande op de standaard-pensioendatum (67 jaar), is gelijk aan de som van de jaarlijks opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen zoals omschreven in lid 3 van dit artikel.
3. De jaarlijkse opbouw van het ouderdomspensioen is gelijk aan de pensioengrondslag per 1 januari van dat jaar (dan wel de latere datum waarop het deelnemerschap aan deze pensioenregeling is aangevangen) vermenigvuldigd met het voor dat jaar geldende opbouwpercentage ouderdomspensioen.
Het standaard-opbouwpercentage ouderdomspensioen is 1,33% (2020). Werkgevers kunnen er voor kiezen om het standaard-opbouwpercentage te verhogen tot maximaal het fiscaal toegestane opbouwpercentage of te verlagen met dien verstande dat een lagere opbouw niet mogelijk is over dat deel van de pensioengrondslag waarover doorsneepremie is verschuldigd (zijnde het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub I. minus de standaard- franchise als bedoeld in artikel 6, lid 1). De keuzemogelijkheid voor een afwijkend opbouwpercentage alsmede de overige keuzemogelijkheden van de werkgever zijn nader beschreven en uitgewerkt in hoofdstuk IV van dit reglement.
Voor parttimers wordt naar rato van hun parttimepercentage pensioen opgebouwd; dit is vastgelegd in artikel 8, lid 3, van dit Pensioenreglement.
4. Indien en voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten kan het bestuur van het
pensioenfonds besluiten om de ultimo enig jaar opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen per 1 januari van het daaropvolgende jaar, te verhogen met een toeslag (voorwaardelijke toeslagverlening). In artikel 13 van dit pensioenreglement is een nadere uitwerking van de toeslagregeling opgenomen.
Aangesloten werkgevers kunnen kiezen voor een onvoorwaardelijke toeslagverlening. Deze keuzemogelijkheid voor een onvoorwaardelijke toeslagverlening alsmede de overige keuzemogelijkheden van de werkgever zijn nader beschreven en uitgewerkt in hoofdstuk IV van dit reglement.
5. De ingangsdatum en de hoogte van het ouderdomspensioen kan wijzigen als gevolg van de in hoofdstuk V van dit pensioenreglement beschreven en uitgewerkte keuzemogelijkheden voor de (gewezen) deelnemer.
6. Het ouderdomspensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen. Alle pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake ouderdomspensioen worden in euro’s en bruto jaarbedragen vastgesteld. Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake ouderdomspensioen is een voorwaardelijke toeslagregeling van toepassing (zie artikel 13).
Artikel 10 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de 1e van de maand waarin de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
Het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
2. Het partnerpensioen op jaarbasis bedraagt 70% van het volgens artikel 9 vastgestelde ouderdomspensioen (inclusief reeds verleende toeslagen).
Het betreft uitsluitend het tijdens het deelnemerschap aan dit reglement opgebouwde ouderdomspensioen.
3. Bij overlijden van een deelnemer wordt het krachtens lid 2 vastgestelde partnerpensioen (70% van het totaal opgebouwde ouderdomspensioen op het tijdstip van overlijden) verhoogd met 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer fictief had kunnen behalen indien hij/zij vanaf de datum van overlijden tot de standaard-pensioendatum (67 jaar) zou hebben deelgenomen op basis van de laatst vastgestelde gegevens. Dit betekent dat voor de toekomstige (fictieve) pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het parttimepercentage zoals geldend op het tijdstip van overlijden en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement.
4. Bij overlijden van een aspirant-deelnemer is het partnerpensioen op jaarbasis gelijk aan 70% van het ouderdomspensioen dat de aspirant-deelnemer had kunnen behalen indien hij/zij vanaf de eerste dag van de maand waarin hij/zij de 21-jarige leeftijd zou bereiken tot de standaard-pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de laatst vastgestelde gegevens. Dit betekent dat voor de toekomstige pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het parttimepercentage zoals geldend op het tijdstip van overlijden en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement.
5. Indien op grond van artikel 22 bij beëindiging van de partnerrelatie aan een (of meerdere) gewezen partner(s) een bijzonder partnerpensioen is toegekend, wordt dit op het volgens lid 2 van dit artikel vastgestelde partnerpensioen in mindering gebracht.
6. Het partnerpensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dit betekent dat het pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen. Alle pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake levenslang partnerpensioen worden in euro’s en bruto jaarbedragen vastgesteld. Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake
partnerpensioen is een voorwaardelijke toeslagregeling van toepassing (zie artikel 13).
Artikel 11 Partnerbegrip
1. De partner in dit pensioenreglement is:
a. De echtgenote/echtgenoot van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
b. De geregistreerde partner van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. Dit is de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde volgens de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt het geregistreerd partnerschap gelijkgesteld aan het huwelijk.
Deze partner wordt 'geregistreerde partner' genoemd en deze partnerrelatie “geregistreerd partnerschap”.
c. De ongeregistreerde partner van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde. Dit is de ongehuwde persoon:
− met wie noch de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, noch een andere persoon dan de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap is aangegaan; en
− met wie de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde minimaal een half jaar een gezamenlijke huishouding voert; en
− die niet in de rechte lijn of in de tweede graad aan de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde verwant is; en
− die met de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde een notarieel samenlevingscontract heeft gesloten. Dit contract moet minimaal de volgende gegevens bevatten: de geboortedata en de burgerlijke staat van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en de partner, de aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding en enige vermogensrechtelijke bepalingen.
Deze partner wordt 'ongeregistreerde partner' genoemd en deze partnerrelatie 'ongeregistreerd partnerschap'.
d. Als ongeregistreerde partner van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt tevens aangemerkt de ongehuwde persoon met wie de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde gedurende een periode van minimaal vijf jaar aantoonbaar aaneengesloten heeft samengewoond zonder een notarieel
samenlevingscontract te hebben gesloten.
2. Een huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongeregistreerd partnerschap dat tot stand komt na de standaard-pensioendatum dan wel de eerdere pensioendatum, geeft geen recht op partnerpensioen volgens deze pensioenregeling.
3. Als de (aspirant-) deelnemer of de gewezen deelnemer die gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, ook een ongeregistreerde partner heeft, is er alleen aanspraak op partnerpensioen voor de echtgenote/echtgenoot of de geregistreerde partner.
De (aspirant-) deelnemer of de gewezen deelnemer die ongehuwd is en die geen geregistreerd partnerschap is aangegaan, maar die meer ongeregistreerde partners heeft, kan slechts één van hen aanwijzen als partner in de zin van deze pensioenregeling.
Artikel 12 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor ieder pensioengerechtigd kind in op de 1e van de maand waarin de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de 21e verjaardag van het kind valt. Als het kind studeert of invalide is, wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de 27e verjaardag van het kind valt. Als het kind eerder overlijdt, ophoudt met studeren of niet meer invalide is, wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de betreffende maand.
Een studerend kind is een kind dat voor het grootste deel van de voor werkzaamheden beschikbare tijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt. De toets of een kind invalide is, gebeurt tot de 21-jarige leeftijd van het kind volgens de normen van de Wajong en daarna volgens de normen van de WIA.
2. Pensioengerechtigde kinderen zijn:
a. kinderen die tot de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staan;
b. kinderen die tot de partner in familierechtelijke betrekking staan, die behoren tot de gezamenlijke huishouding en voor wie de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde of de partner een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of die studeren of invalide zijn;
c. pleegkinderen van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde (volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet).
Niet pensioengerechtigd zijn kinderen die na de standaard-pensioendatum of de eerdere pensioendatum zijn geboren of geadopteerd, of kinderen die na deze datum de status van pleegkind hebben gekregen of tot het huishouden van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zijn gaan behoren.
Als er echter recht op partnerpensioen bestaat op grond van een partnerrelatie die al bestond vóór de standaard-pensioendatum of de eerdere pensioendatum en het kind na deze datum geboren wordt uit deze relatie, is het kind wel pensioengerechtigd.
3. Het wezenpensioen op jaarbasis bedraagt per pensioengerechtigd kind 14% van het volgens artikel 9 vastgestelde ouderdomspensioen (inclusief reeds verleende toeslagen).
Het betreft uitsluitend het tijdens het deelnemerschap aan dit reglement opgebouwde ouderdomspensioen.
4. Bij overlijden van een deelnemer wordt het krachtens lid 3 vastgestelde wezenpensioen (14% van het totaal opgebouwde ouderdomspensioen op het tijdstip van overlijden) verhoogd met 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer fictief had kunnen behalen indien hij/zij vanaf de datum van overlijden tot de standaard-pensioendatum (67 jaar) zou hebben deelgenomen op basis van de laatst vastgestelde gegevens. Dit betekent dat voor de toekomstige (fictieve) pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het parttimepercentage zoals geldend op het tijdstip van overlijden en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement.
5. Bij overlijden van een aspirant-deelnemer is het wezenpensioen op jaarbasis gelijk aan 14% van het ouderdomspensioen dat de aspirant-deelnemer had kunnen behalen indien hij/zij vanaf de eerste dag van de maand waarin hij/zij de 21-jarige leeftijd zou bereiken tot de standaard-pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de laatst vastgestelde gegevens. Dit betekent dat voor de toekomstige pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het parttimepercentage zoals geldend op het tijdstip van overlijden en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement.
6. Het wezenpensioen wordt verdubbeld als de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt zonder een partner na te laten of op de 1e van de maand waarin de partner overlijdt. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 22, lid 6.
7. Het wezenpensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen. Alle pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake wezenpensioen worden in euro’s en bruto jaarbedragen vastgesteld. Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake wezenpensioen is een voorwaardelijke toeslagregeling van toepassing (zie artikel 13).
Artikel 13 Toeslagregeling
1. Het pensioenfonds streeft er naar om jaarlijks toeslagen te verlenen op de krachtens dit pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten van de gewezen deelnemers, de gewezen partners alsmede de pensioengerechtigden.
Het uitgangspunt voor de jaarlijkse toeslagverlening aan de actieve deelnemers en de arbeidsongeschikte deelnemers met recht op premievrije deelneming krachtens artikel 21 van dit pensioenreglement, is vastgelegd in lid 3 van dit artikel.
Het uitgangspunt voor de jaarlijkse toeslagverlening aan de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden is vastgelegd in lid 4 van dit artikel.
Het uitgangspunt voor de jaarlijkse toeslagverlening aan de gewezen partners is vastgelegd in lid 5 van dit artikel.
2. Het bestuur van het pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre daadwerkelijk toeslagen worden verleend. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
3. De toeslagverlening aan de actieve deelnemers en de arbeidsongeschikte deelnemers met recht op premievrije deelneming krachtens artikel 21 van dit pensioenreglement kan plaatsvinden per 1 januari op het per 31 december van het voorafgaande jaar reeds opgebouwde gedeelte van de pensioenaanspraken.
De toeslagverlening als bedoeld in dit artikellid geldt alleen voor de vanaf 1 januari 2013 (of latere datum aanvang deelname) krachtens dit reglement opgebouwde pensioenaanspraken, met inbegrip van hierop eerder verleende toeslagen en inclusief de toeslagen die op grond van artikel 34, lid 2 van dit reglement (overgangsbepaling) zijn verleend over de tot en met 31 december 2012 krachtens voorgaande pensioenreglementen opgebouwde pensioenaanspraken.
Uitgangspunt voor de voorwaardelijke toeslagverlening aan de in dit lid bedoelde groep deelnemers is de ontwikkeling van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindexcijfer, reeks voor alle huishoudens, zoals deze zich heeft voorgedaan gedurende de 12 maanden gelegen vóór de maand juli van het tijdstip waarop de toeslagverlening aan de orde is (i.c. 1 januari) en zoals dat cijfer voor het eerst wordt gepubliceerd in het Statistisch bulletin van het CBS.
Aangesloten werkgevers kunnen – conform artikel 15, eerste lid onderdeel d van dit reglement - kiezen voor onvoorwaardelijke toeslagverlening van de pensioenaanspraken van de werknemers (actieve deelnemers). De onvoorwaardelijke toeslag is alleen van toepassing op die actieve deelnemers waarvan de werkgever gekozen heeft voor onvoorwaardelijke toeslag. Uitgangspunt voor de onvoorwaardelijke toeslagverlening is het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen, zoals deze zich heeft voorgedaan gedurende de 12 maanden gelegen vóór de maand juli van het tijdstip waarop de toeslagverlening aan de orde is (i.c. 1 januari) en zoals dat cijfer voor het eerst wordt gepubliceerd in het Statistisch bulletin van het CBS. De onvoorwaardelijke toeslag is gemaximeerd op 3%. Deze keuzemogelijkheid alsmede de overige keuzemogelijkheden van de werkgever zijn nader beschreven en uitgewerkt in hoofdstuk IV van dit reglement.
4. De toeslagverlening aan de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden kan plaatsvinden per 1 januari op de per 31 december van het voorafgaande jaar reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. De toeslagverlening als bedoeld in dit artikellid geldt alleen voor de vanaf 1 januari 2013 (of latere datum aanvang deelname) krachtens dit reglement opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, met inbegrip van hierop eerder verleende toeslagen en inclusief de toeslagen die op grond van artikel 34, lid 2 van dit reglement (overgangsbepaling) zijn verleend over de tot en met 31 december 2012 krachtens voorgaande pensioenreglementen opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Uitgangspunt voor de toeslagverlening aan de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden is de ontwikkeling van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde
consumentenprijsindexcijfer, reeks voor alle huishoudens, zoals deze zich heeft voorgedaan gedurende de 12 maanden gelegen vóór de maand juli van het tijdstip waarop de toeslagverlening aan de orde is (i.c. 1 januari) en zoals dat cijfer voor het eerst wordt gepubliceerd in het Statistisch bulletin van het CBS.
5. De toeslagverlening aan de gewezen partners kan plaatsvinden per 1 januari op de per 31 december van het voorafgaande jaar reeds toegekende pensioenaanspraken of ingegane pensioenuitkeringen. Uitgangspunt voor de toeslagverlening aan de gewezen partners is de in lid 3 genoemde ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer indien de hoofdverzekerde op 1 januari deelnemer is dan wel de in lid 4 genoemde ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer indien de hoofdverzekerde op 1 januari gewezen deelnemer of gepensioneerde is.
Het bepaalde in lid 2 is hierbij van toepassing.
6. Bij het vervallen van het in lid 3 en 4 genoemde indexcijfers of bij een wijziging in de berekening daarvan, zullen de uitgangspunten voor de toeslagverlening naar redelijkheid en billijkheid worden aangepast.
7. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er bestaat geen recht op toeslagverlening en het is niet zeker of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden.
Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een toeslag te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen toeslagen en houdt geen inperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur van het pensioenfonds heeft op grond van dit artikel.
8. Het bestuur houdt zich het recht voor om de voorwaardelijke toeslagregeling als vastgelegd in dit artikel aan te passen, in overeenstemming met de in de statuten en dit pensioenreglement omschreven formele vereisten ter zake van reglementswijzigingen.
Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn bindend voor alle betrokkenen.
Bij een wijziging van de toeslagregeling zal het fonds alle betrokkenen binnen drie maanden schriftelijk informeren over de wijziging.
HOOFDSTUK IV KEUZEMOGELIJKHEDEN VOOR DE WERKGEVER (AANGESLOTEN ONDERNEMING)
Artikel 14 Algemene bepalingen over de keuzemogelijkheden voor de werkgever
1. De werkgever heeft in het kader van dit pensioenreglement de mogelijkheid om de pensioenregeling voor de in de onderneming werkzame (aspirant-) deelnemers aan te passen. De werkgever kan hierbij kiezen voor een of meerdere van de in artikel 15 genoemde keuzemogelijkheden. Deze door de werkgever gemaakte keuzes zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.
2. Een door de werkgever gemaakte keuze geldt voor alle (aspirant-) deelnemers waarop de uitvoeringsovereenkomst betrekking heeft.
3. Een door de werkgever gemaakte keuze treedt in principe in werking per 1 januari van enig jaar en geldt in principe voor de duur van de tussen de werkgever en het pensioenfonds afgesloten uitvoeringsovereenkomst.
Gedurende de looptijd van de uitvoeringovereenkomst zijn tussentijdse wijzigingen door de werkgever alleen mogelijk per 1 januari van enig jaar.
Een door de werkgever gemaakte keuze geldt ten minste voor de duur van het kalenderjaar tenzij er sprake is van een tussentijdse uittreding als aangesloten werkgever. Het pensioenfonds kan de werkgever een bijdrage in de kosten vragen voor het aanpassen van de keuzes.
4. De gemaakte keuze wordt door de werkgever schriftelijk vastgelegd door middel van een keuzeformulier regeling 2013. De keuze wordt in principe eenmalig gemaakt voor aanvang van deze pensioenregeling per 1 januari 2013 en vervolgens voorafgaand aan de verlenging van de uitvoeringsovereenkomst en/of het uitvoeringsreglement. De keuze is pas rechtsgeldig als deze door het pensioenfonds aan de werkgever is bevestigd.
5. Een keuze op grond van dit artikel dient vóór 1 november van enig jaar voorafgaand aan de ingangsdatum van 1 januari van het volgend jaar aan het (secretariaat van het) pensioenfonds te worden doorgegeven door middel van het keuzeformulier.
Artikel 15 Keuzemogelijkheden voor de werkgever
1. De werkgever heeft in het kader van dit pensioenreglement per 1 januari 2013 dan wel de latere datum waarop de uitvoeringsovereenkomst en/of het uitvoeringsreglement met het pensioenfonds ingaat en met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en artikel 14 van dit hoofdstuk, de navolgende mogelijkheden om de pensioenregeling voor de in de onderneming werkzame (aspirant-) deelnemers aan te passen:
a. Het verhogen van het in artikel 5 vermelde standaard maximum pensioengevend jaarsalaris tot het fiscaal maximaal toegestane pensioengevend jaarsalaris (zie lid 2).
b. Het verlagen van de in artikel 6 vermelde standaard-franchise met als ondergrens de minimaal fiscaal toegestane franchise. Deze lager gekozen franchise zal jaarlijks per 1 januari worden aangepast met de algemene stijging van de AOW-uitkering voor een gehuwde zonder toeslag in het afgelopen jaar, tot maximaal het niveau van de standaard-franchise.
c. Het verhogen van het in artikel 9, derde lid vermelde standaard-opbouwpercentage ouderdomspensioen naar het van toepassing zijnde fiscaal maximale opbouwpercentage of het verlagen van het in artikel 9 vermelde standaard-opbouwpercentage ouderdomspensioen. Een verhoging of verlaging vindt plaats in stappen van 0,001%.
Een verlaging van het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen is niet mogelijk over dat deel van de pensioengrondslag waarover doorsneepremie verschuldigd is (zijnde het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub I. minus de standaard- franchise als bedoeld in artikel 6, lid 1).
Het partner- en wezenpensioen volgt de verhoging of verlaging van het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen in gelijke mate.
d. Het verlenen van een onvoorwaardelijke toeslag ter grootte van het in artikel 13, lid 3 van dit reglement vermelde uitgangspunt op de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers inzake onvoorwaardelijke toeslag (zie lid 3).
e. Het verzekeren van een tijdelijk partnerpensioen voor de partner van de (aspirant-) deelnemer afgeleid van de in lid 4 genoemde wettelijke uitkering (zie lid 4).
f. Bij uitstel van de pensioeningang pensioenopbouw mogelijk maken vanaf de standaard- pensioendatum (67 jaar) tot het tijdstip dat het dienstverband wordt beëindigd dan wel het ouderdomspensioen (volledig) ingaat (zie lid 5).
Naast bovengenoemde keuzemogelijkheden hebben vrijwillig aangesloten werkgevers een aanvullende keuzemogelijkheid CDC. Deze keuzemogelijkheid is beschreven in een addendum bij dit pensioenreglement.
2. Met betrekking tot de verhoging van het in artikel 5 vermelde standaard maximum pensioengevend jaarsalaris, heeft de werkgever de volgende opties:
a. Indien de aangesloten werkgever werkzaam is in de bedrijfstak Herwinning grondstoffen (Hegro) en deze werkgever het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub I. wenst te verhogen, dan moet dit minimaal verhoogd worden tot het in artikel 5, lid 3, sub II. vastgelegde maximum voor de bedrijfstak Groothandel. Vervolgens is het bepaalde in sub b. van toepassing.
b. Het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub II. van dit reglement kan naar keuze van de werkgever verhoogd worden tot het van toepassing
zijnde fiscaal maximale pensioengevend jaarsalaris.
3. Indien een werkgever kiest voor onvoorwaardelijke toeslagverlening op de opgebouwde pensioenaanspraken van zijn/haar actieve deelnemers dan geldt dit zowel voor de vanaf 1 januari 2013 krachtens dit reglement opgebouwde pensioenaanspraken (eigen beheer) alsmede over de eventuele tot en met 31 december 2012 krachtens voorgaande pensioenreglementen opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers (verzekerd deel), beide inclusief de hierover reeds verleende toeslagen. In het geval SPNG op hetzelfde moment een voorwaardelijke toeslag verzekerd deel en/of eigen beheer toekent, dan wordt deze voorwaardelijke toeslag in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke toeslag. De onvoorwaardelijke toeslag kan echter niet negatief zijn. De onvoorwaardelijke toeslag komt vanaf de standaard-pensioendatum krachtens dit reglement tot uitkering. De financiering van de onvoorwaardelijke toeslag is vastgelegd in artikel 26, lid 8.
4. De werkgever kan er voor kiezen om een tijdelijk partnerpensioen te verzekeren. De hoogte van het tijdelijk partnerpensioen is een percentage van de per 1 januari
vastgestelde jaarlijkse nabestaandenuitkering Anw (bruto bedrag inclusief vakantiegeld) die door de Sociale Verzekeringsbank aan nabestaande partner (zonder kind) wordt uitgekeerd. Het door de werkgever te kiezen percentage bedraagt minimaal 40% en maximaal 100% en dient op een veelvoud van 5% te worden vastgesteld. Het bedrag van de nabestaandenuitkering Anw waarvan het tijdelijk partnerpensioen wordt afgeleid, is in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen.
Het tijdelijk partnerpensioen wordt verzekerd tot de (standaard) pensioendatum van de (aspirant-) deelnemer of de eerdere datum waarop het dienstverband met de werkgever wordt beëindigd.
Bij overlijden van de (aspirant-) deelnemer gedurende deze verzekeringsperiode wordt het verzekerde tijdelijk partnerpensioen uitgekeerd aan de partner van de overleden (aspirant-) deelnemer. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de 1e van de maand waarin de (aspirant-) deelnemer overlijdt. Het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt dan wel uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de leeftijd van 67 jaar bereikt
Bij overlijden na beëindiging van het dienstverband met de werkgever dan wel bij overlijden na de standaard-pensioendatum, bestaat er geen recht op tijdelijk partnerpensioen.
Het tijdelijk partnerpensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dit betekent dat het pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen. Deze pensioenaanspraak en pensioenuitkering wordt in euro’s en als bruto jaarbedrag vastgesteld. Op deze pensioenaanspraak is eerst na ingang van de pensioenuitkering de voorwaardelijke toeslagregeling als bedoeld in artikel 13, lid 4 van toepassing.
5. De werkgever kan er na afstemming met het pensioenfonds voor kiezen om pensioenopbouw na de standaard-pensioendatum mogelijk te maken. Dit is alleen mogelijk indien de deelnemer de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen heeft uitgesteld en indien en voor zover hij/zij nog in dienst is bij de werkgever. In tegenstelling tot het gestelde in lid 4, eerste alinea en artikel 34 blijven de risicoaanspraken in stand.
HOOFDSTUK V KEUZEMOGELIJKHEDEN VOOR DE (GEWEZEN) DEELNEMER OP DE PENSIOENDATUM
Artikel 16 Algemene bepalingen over de keuzemogelijkheden voor de (gewezen) deelnemer
1. De (gewezen) deelnemer kan kiezen voor een of meerdere van de in artikel 17 genoemde keuzemogelijkheden met dien verstande dat de in artikel 17, lid 1 genoemde volgorde in acht genomen dient te worden.
2. De (gewezen) deelnemer maakt eenmalig en onherroepelijk op de standaard-pensioendatum of de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, een schriftelijke keuze ten aanzien van de in artikel 17, lid 1 genoemde mogelijkheden. Deze keuze dient om praktische redenen minimaal drie maanden voor de vervroegde pensioendatum dan wel de standaard-pensioendatum te worden gemaakt; dit geldt niet voor de keuze voor een variabele (hoog-laag) uitkering bij uitstel van het
ouderdomspensioen. De gemaakte keuzes worden vastgelegd door middel van het in artikel 4, lid 11, bedoelde keuzeformulier (gewezen) deelnemer. Dit formulier dient tevens door een eventuele partner ondertekend te worden.
Indien de (gewezen) deelnemer op grond van een of meerdere voorgaande pensioenreglementen pensioenaanspraken heeft opgebouwd, dan gelden voor deze aanspraken overgangsbepalingen voor wat betreft de toepassing van de keuzemogelijkheden. Deze (gewezen) deelnemer heeft op grond van artikel 34, lid 1, sub c. van dit reglement op de ingangsdatum van deze pensioenaanspraken voor deze aanspraken de in artikel 17 genoemde keuzemogelijkheden (met inachtneming van de in dit artikel opgenomen algemene bepalingen) en de in artikel 34, lid 1, sub c. opgenomen aanvullende voorwaarden, zoals het uitruilbaar zijn van het bij de vorige verzekeraar opgebouwde pensioen en toepassing van de tarieven in bijlage 11 in plaats van de in dit artikel genoemde bijlagen.
3. Bij de toepassing van keuzemogelijkheden mogen er geen pensioenaanspraken ontstaan of overblijven die lager zijn dan de grens voor afkoop van kleine pensioenen als bedoeld in artikel
25. Dit betekent het volgende:
- Bij vervroeging van het ouderdomspensioen moet het nieuwe ouderdomspensioen boven de afkoopgrens blijven.
- Bij variatie in hoogte van het ouderdomspensioen moet het lage pensioen boven de afkoopgrens blijven.
- Bij ruil van een gedeelte van het partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen moet het resterende deel van het partnerpensioen boven de afkoopgrens blijven.
- Bij ruil van een gedeelte van het ouderdomspensioen naar extra partnerpensioen moet het resterende deel van het ouderdomspensioen boven de afkoopgrens blijven, en moet het nieuwe partnerpensioen ook boven de afkoopgrens blijven.
4. De in artikel 17 genoemde en in de bijlagen van dit pensioenreglement opgenomen tarieven voor de in dit hoofdstuk genoemde keuzemogelijkheden worden door het bestuur van het pensioenfonds en gehoord de actuaris van het pensioenfonds, op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgesteld. Deze tarieven kunnen jaarlijks (per kalenderjaar) door het bestuur van het pensioenfonds en gehoord de actuaris van het pensioenfonds, worden aangepast.
De tarieven zoals geldend op de vervroegde pensioendatum dan wel standaard-pensioendatum zijn bepalend voor de vaststelling van de uit de keuzemogelijkheden te verkrijgen pensioenaanspraken met dien verstande dat bij uitstel van het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 17, lid 5 tussentijdse verhoging (oprenting) van het pensioen plaatsvindt op basis van de op deze tijdstippen geldende tarieven.
5. Bij de toepassing van de tarieven is de leeftijd van de (gewezen) deelnemer in jaren en maanden bepalend. Voor leeftijden die niet in de bijlagen zijn genoemd, stelt het pensioenfonds de tarieven op een zelfde wijze vast.
Artikel 17 Keuzemogelijkheden voor de (gewezen) deelnemer
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de standaard-pensioendatum of de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen en met inachtneming van het bepaalde in dit artikel en artikel 16, de volgende keuzemogelijkheden met betrekking tot zijn/haar in deze pensioenregeling opgebouwde pensioenaanspraken:
a. volledig vervroegde uitkering van het ouderdomspensioen (zie lid 2);
b. uitruil van xxxxxxxxx- en partnerpensioen onderling (zie lid 3);
c. uitruil van vervroegd ingaand ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen (zie lid 4);
d. volledig uitgestelde uitkering van het ouderdomspensioen (zie lid 5);
e. variabele uitkering (hoog-laag uitkering) van het ouderdomspensioen (zie lid 6);
f. gedeeltelijke vervroegde pensionering (zie lid 7);
g. gedeeltelijke pensionering op de standaard-pensioendatum en uitgestelde uitkering van een deel van het ouderdomspensioen (zie lid 8).
2. De (gewezen) deelnemer kan op verzoek de pensioendatum vervroegen. De uiterste
vervroegdatum is gelegen vijf jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd van de (gewezen) deelnemer. Dit verzoek moet minimaal drie maanden voor de vervroegde pensioendatum bij het pensioenfonds zijn ingediend. Vervroeging is alleen mogelijk in hele maanden. Bij vervroeging wordt het ouderdomspensioen verlaagd.
Voor degene die op het moment van de vervroeging nog deelnemer is in de pensioenregeling, wordt het ouderdomspensioen eerst verlaagd door toepassing van de bepalingen over tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap (artikel 18): hierna wordt het ouderdomspensioen verlaagd in verband met de vervroegde ingang.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., gaat eveneens vervroegd in en wordt op grond van het bepaalde in de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) op overeenkomstige wijze verlaagd.
De tarieven voor vervroeging van het ouderdomspensioen zijn in bijlage 6 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in artikel 16, lid 4 (periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij van toepassing.
De vervroeging van het ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner- en wezenpensioen. Het bepaalde in lid 9 is hierbij van toepassing.
3. Met betrekking tot uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen onderling, heeft de (gewezen) deelnemer de volgende opties:
a. 100% uitruil van partnerpensioen ten behoeve van een extra (hoger) ouderdomspensioen;
b. gedeeltelijke uitruil van partnerpensioen ten behoeve van een extra (hoger) ouderdomspensioen waarbij het uit te ruilen partnerpensioen naar keuze van de (gewezen) deelnemer en diens partner kan worden vastgesteld;
x. xxxx uitruil: handhaving van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen;
d. uitruil van een deel van het ouderdomspensioen ten behoeve van een extra (hoger) partnerpensioen met dien verstande dat het na de uitruil te verkrijgen partnerpensioen maximaal 100% mag bedragen van het ouderdomspensioen dan wel 70% van het pensioengevend jaarsalaris.
Het bijzonder partnerpensioen dat op grond van artikel 22 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie, kan niet worden uitgeruild voor een extra (hoger) ouderdomspensioen.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., kan niet worden uitgeruild voor een extra (hoger) partnerpensioen.
De tarieven voor uitruil zijn in bijlage 4 (uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen) en in bijlage 5 (uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen) bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in artikel 16, lid 4 (periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij van toepassing.
De uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen onderling heeft geen consequenties voor de hoogte van het wezenpensioen. Het bepaalde in lid 9 is hierbij van toepassing.
4. Bij vervroegde ingang van het ouderdomspensioen (pensionering vóór de standaard- pensioendatum) kan de (gewezen) deelnemer een deel van het levenslange vervroegd ingaande ouderdomspensioen omzetten in een tijdelijk ouderdomspensioen (AOW-overbruggingspensioen). Deze uitruilmogelijkheid kan alleen worden toegepast in combinatie met toepassing van lid 3 (vervroeging).
Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingaat of bij eerder
overlijden.
De hoogte van het tijdelijk ouderdomspensioen mag niet uitgaan boven twee maal de AOW-uitkering voor een gehuwde waarvan de partner de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt ingevolge de AOW.
De hiervoor bedoelde expiratiedatum (einddatum) van het tijdelijk ouderdomspensioen wordt eenmalig vastgesteld op basis van de gegevens zoals geldend op de ingangsdatum van het tijdelijk ouderdomspensioen.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., zal op gelijke wijze worden uitgeruild voor een tijdelijk ouderdomspensioen.
De tarieven voor omzetting van ouderdomspensioen in een tijdelijk ouderdomspensioen zijn in bijlage 7 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in artikel 16, lid 4 (periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij van toepassing.
De omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in een tijdelijk ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner- en wezenpensioen. Het bepaalde in lid 9 is hierbij van toepassing.
5. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen worden uitgesteld tot uiterlijk de 70-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer dan wel het eerdere tijdstip waarop het fiscaal maximale ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 29, lid 1, wordt bereikt. Bij uitstel wordt het ouderdomspensioen verhoogd.
Degene die bij het bereiken van de standaard-pensioendatum nog deelnemer is in de pensioenregeling, moet bij uitstel van de pensioendatum het dienstverband in overleg met de werkgever voortzetten.
Degene die bij het bereiken van de standaard-pensioendatum al gewezen deelnemer in de pensioenregeling is, moet bij uitstel van de pensioendatum een dienstverband hebben met een andere werkgever.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., gaat eveneens later in en wordt op grond van het bepaalde in de Wet VPS op overeenkomstige wijze verhoogd.
Bij uitstel van de pensioeningang wordt de pensioendatum in eerste instantie uitgesteld tot 31 december van het boekjaar en het ouderdomspensioen overeenkomstig verhoogd. Vervolgens wordt deze pensioendatum telkens met één jaar uitgesteld en het ouderdomspensioen dienovereenkomstig verhoogd. Bij tussentijdse ingang van het ouderdomspensioen, vindt vervroeging plaats.
De tarieven voor uitstel van het ouderdomspensioen zijn in bijlage 8 bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in artikel 16, lid 4 (periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij van toepassing.
De verhoging als gevolg van uitstel van het ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner- en wezenpensioen. Het bepaalde in lid 9 is hierbij van toepassing.
Voor degene die bij het bereiken van de standaard-pensioendatum nog deelnemer in de pensioenregeling is, vindt tijdens de uitstelperiode geen verdere opbouw van pensioenen plaats, tenzij de werkgever de keuze heeft gemaakt om pensioenopbouw ook na de standaard pensioendatum mogelijk te maken (artikel 15 lid 1 sub f.).
Wel blijft het partner- en wezenpensioen in stand op basis van de pensioengrondslag die gold bij het bereiken van de standaard-pensioendatum.
6. De (gewezen) deelnemer heeft de keuze om het ouderdomspensioen op de pensioendatum om te zetten in een in hoogte variërende uitkering. Hierbij is het mogelijk om eerst een aantal jaren - maximaal 10 - een hoog pensioen te ontvangen en daarna een laag.
Het lage pensioen bedraagt 75% van het hoge pensioen.
Bij uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 5 van dit artikel mag de keuze voor een hoog-laag uitkering op de ingangsdatum van het uitgestelde ouderdomspensioen worden gemaakt met dien verstande dat de in artikel 16, lid 2, genoemde termijn van drie maanden in acht wordt genomen.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., wordt op gelijke wijze variabel uitgekeerd.
De tarieven voor de verhoging en verlaging ten opzichte van het oorspronkelijke ouderdomspensioen zijn in bijlage 9 (hoog-laag pensioen) bij dit reglement opgenomen. Het bepaalde in artikel 16, lid 4 (periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij van toepassing.
De keuze voor een variabele uitkering van het ouderdomspensioen heeft geen consequenties voor de hoogte van het partner- en wezenpensioen. Het bepaalde in lid 9 van dit artikel is hierbij van toepassing.
7. De (gewezen) deelnemer kan eenmalig en onherroepelijk kiezen voor gedeeltelijke vervroegde pensionering tussen de 60-jarige en de 67-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer. De bepalingen in lid 3 van dit artikel zijn overeenkomstig van toepassing op het deel van het ouderdomspensioen dat vervroegd tot uitkering komt.
Het percentage deeltijdpensionering kan naar keuze van de (gewezen) deelnemer worden bepaald. De hoogte van het vervroegde deeltijd ouderdomspensioen is dan gelijk aan de tot de vervroegde pensioendatum opgebouwde pensioenaanspraken vermenigvuldigd met het gekozen percentage deeltijdpensionering.
Op de vervroegde pensioendatum moet tevens een keuze worden gemaakt voor de overige in dit hoofdstuk genoemde keuzemogelijkheden, met inachtneming van de overige bepalingen in dit hoofdstuk, voor dat deel van de pensioenaanspraken dat gedeeltelijk tot uitkering is gekomen.
Een eenmaal ingegaan deeltijd ouderdomspensioen kan niet worden verhoogd of verlaagd in verband met een verdere vermindering respectievelijk vermeerdering van de arbeidsduur van de werknemer.
Voor het deel dat de deelnemer, in overleg met de werkgever, gedeeltelijk blijft doorwerken, zal de deelnemer naar evenredigheid recht hebben op verdere pensioenopbouw tot uiterlijk de standaard- pensioendatum, met inachtneming van de in reglement opgenomen specifieke bepalingen voor parttimers als bedoeld in artikel 8, lid 3, van dit reglement. Aan deze opbouw wordt toegevoegd het deel van de (tot de ingangsdatum van het deeltijdpensioen) opgebouwde pensioenaanspraken dat niet vervroegd tot uitkering komt.
Op de latere pensioendatum doch uiterlijk de standaard-pensioendatum van dit deel van de pensioenaanspraken heeft de deelnemer voor dit (nog niet ingegane) deel van de pensioenaanspraken opnieuw de mogelijkheid om te kiezen voor de in dit hoofdstuk genoemde keuzemogelijkheden.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., wordt op gelijke wijze deels uitgekeerd.
8. De (gewezen) deelnemer kan eenmalig en onherroepelijk kiezen voor gedeeltelijke pensionering op de standaard-pensioendatum en uitstel van het andere deel van de pensioenuitkering indien en voor zover er sprake is van een dienstverband.
Het percentage deeltijdpensionering is het verschil tussen het aantal oude arbeidsuren (vóór ingang deeltijdpensionering) en het met de (nieuwe) werkgever overeengekomen aantal nieuwe arbeidsuren.
De hoogte van het deeltijd ouderdomspensioen is dan gelijk aan de tot de standaard-pensioendatum opgebouwde pensioenaanspraken vermenigvuldigd met het percentage deeltijdpensionering. Op de standaard-pensioendatum moet tevens een keuze worden gemaakt voor de overige in dit hoofdstuk genoemde keuzemogelijkheden, met inachtneming van de overige bepalingen in dit hoofdstuk en met dien verstande dat bij gedeeltelijk uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen de keuze voor een hoog-laag uitkering op de ingangsdatum van het uitgestelde ouderdomspensioen mag worden gemaakt. Hierbij dient de in artikel 16, lid 2, genoemde termijn van drie maanden in acht te worden genomen.
Een eenmaal ingegaan deeltijd ouderdomspensioen kan niet worden verhoogd of verlaagd in verband met een verdere vermindering respectievelijk vermeerdering van de arbeidsduur van de werknemer.
Voor degene die bij het bereiken van de standaard-pensioendatum nog gedeeltelijk deelnemer in de pensioenregeling is, vindt tijdens de uitstelperiode geen verdere opbouw van pensioenen plaats, tenzij de werkgever de keuze heeft gemaakt om pensioenopbouw ook na de standaard- pensioendatum mogelijk te maken (artikel 15 lid 1 sub f.).
Het uitgestelde deel van het ouderdomspensioen zal tot uitkering komen op uiterlijk de 70-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer dan wel het eerdere tijdstip waarop het fiscaal maximale ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 29, lid 1, wordt bereikt. De bepalingen in lid 5 van dit artikel zijn overeenkomstig van toepassing op het deel van het ouderdomspensioen dat later tot uitkering komt.
Het verevend ouderdomspensioen dat op grond van artikel 23 is toegekend aan een gewezen partner in verband met beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a. of b., wordt op gelijke wijze deels uitgekeerd.
9. Toepassing van de in dit artikel genoemde keuzemogelijkheden heeft geen consequenties voor de aanspraken op partnerpensioen vanaf de pensioendatum tenzij er uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen heeft plaatsgevonden.
Toepassing van de in dit artikel genoemde keuzemogelijkheden heeft geen consequenties voor de aanspraken op wezenpensioen vanaf de pensioendatum.
Dit betekent dat de oorspronkelijke op de pensioendatum (vóór toepassing van de in dit artikel genoemde keuzemogelijkheden) aanwezige aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen blijven behouden, voor zover er na toepassing van lid 2 van dit artikel nog sprake is van een partnerpensioen. Hierbij worden eventuele toeslagen als bedoeld in artikel 13 van dit reglement, vanaf de pensioendatum meegenomen.
HOOFDSTUK VI BIJZONDERE GEBEURTENISSEN EN SITUATIES
Artikel 18 Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap
1. Als het deelnemerschap - anders dan door overlijden, (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid of pensionering - eindigt vóór de pensioendatum, én indien en voor zo ver het bepaalde in artikel 25, lid 1 en 2 (Afkoop klein ouderdomspensioenpensioen bij beëindiging van het deelnemerschap) niet van toepassing is, behoudt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen dat tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap krachtens dit reglement is opgebouwd.
2. De in lid 1 bedoelde premievrije pensioenaanspraken worden vastgesteld conform de artikelen 9, 10 en 12 van dit pensioenreglement. Dit is het pensioen dat berekend is op grond van de pensioenjaren in dit reglement tot de beëindigingsdatum. Deze premievrije pensioenaanspraken zullen volledig worden afgefinancierd. De gewezen deelnemer ontvangt met inachtneming van het bepaalde in
artikel 4 van dit pensioenreglement (Informatieverstrekking) een bewijs van de premievrije pensioenaanspraken en overige informatie inclusief de eventuele informatie inzake uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen als bedoeld in lid 3 en 4 van dit artikel.
3. Indien de in deze pensioenregeling opgebouwde premievrije aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen niet in de verhouding 100:70% zijn, wordt een zodanig deel van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 67 jaar) omgezet (uitgeruild) in een aanspraak op partnerpensioen dat na de omzetting een ouderdomspensioen (ingaande op 67 jarige leeftijd) resteert in combinatie met een partnerpensioen ter grootte van 70% van dit omgezette ouderdomspensioen. Onder partnerpensioen wordt hier het totale partnerpensioen verstaan, dus inclusief het aan een of meerdere ex-partners toegekende bijzonder partnerpensioen.
Deze omzetting vindt plaats per de datum waarop het deelnemerschap aan dit reglement eindigt en vindt plaats op basis van door het bestuur van het pensioenfonds, gehoord een actuaris, vastgestelde tarieven. Deze tarieven zijn opgenomen in bijlage 10 bij dit reglement. Het bepaalde in artikel 16, lid 4 (collectieve actuariële gelijkwaardigheid en periodieke aanpassing van de tarieven) is hierbij van toepassing.
Indien de gewezen deelnemer de hiervoor bedoelde omzetting niet of in een andere verhouding wil laten plaatsvinden, dan dient hij/zij binnen twee maanden na het verstrekken van de in lid 2 bedoelde opgave een door hem/haar en zijn/haar eventuele partner ondertekende verklaring te overleggen waaruit dit blijkt.
De gewezen deelnemer heeft op grond van artikel 17, lid 2, van dit reglement op de pensioendatum de keuzemogelijkheid om de na de omzetting verkregen aanspraak op partnerpensioen weer (gedeeltelijk) terug te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.
4. Indien de gewezen deelnemer tevens pensioenaanspraken jegens het pensioenfonds heeft op grond van een of meerdere tot 1 januari 2013 geldende pensioenreglementen, dan worden deze premievrije pensioenaanspraken eveneens vermeld op het in lid 2 bedoelde bewijs van premievrije pensioenaanspraken. Het betreft hier de tot 1 januari 2013 opgebouwde pensioenaanspraken bij de in artikel 2, lid 2 van dit reglement genoemde verzekeraars met dien verstande dat het tot 1 januari 2013 opgebouwde ouderdomspensioen (inclusief hierover tot 1 januari 2013 verleende toeslagen) een ingangsleeftijd van 65 jaar blijft houden.
Op het in dit artikel bedoelde tijdstip van voortijdige beëindiging van het deelnemerschap zal een deel van het tot 1 januari 2013 opgebouwde ouderdomspensioen worden omgezet (uitgeruild) in een aanspraak op partnerpensioen.
Deze omzetting (uitruil van het tot 1 januari 2013 opgebouwde ouderdomspensioen in een aanspraak op partnerpensioen) is afhankelijk van de hoogte van de krachtens voorgaande reglementen opgebouwde aanspraak op partnerpensioen. De omzetting vindt zodanig plaats dat na de omzetting een ouderdomspensioen (ingaande op 65 jarige leeftijd) resteert in combinatie met een partnerpensioen ter grootte van 70% van dit omgezette ouderdomspensioen.
De omzetting vindt plaats per de datum waarop het deelnemerschap aan dit reglement eindigt en vindt plaats op basis van de bij de verzekeraar (op basis van de geactualiseerde pensioenverzekeringsovereenkomst) op dit tijdstip geldende tarieven. Deze tarieven zijn door de verzekeraar vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en opgenomen in bijlage 11 bij dit reglement.
Indien de gewezen deelnemer de hiervoor bedoelde omzetting niet of in een andere verhouding wil laten plaatsvinden, dan dient hij/zij binnen twee maanden na het verstrekken van de in lid 2 bedoelde opgave een door hem/haar en zijn/haar eventuele partner ondertekende verklaring te overleggen waaruit dit blijkt.
De gewezen deelnemer heeft op grond van artikel 34, lid 1, sub c. van dit reglement op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen krachtens het voorgaande reglement, de keuzemogelijkheid om de na de omzetting verkregen aanspraak op partnerpensioen weer (gedeeltelijk) terug te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen.
Artikel 19 Onbetaald verlof
1. Als de deelnemer onbetaald verlof heeft, blijft de risicodekking voor overlijden en arbeidsongeschiktheid tot een maximum van 18 maanden ongewijzigd in stand. Dit betekent dat indien de (aspirant-) deelnemer tijdens de periode van onbetaald verlof komt te overlijden of arbeidsongeschikt wordt, de nabestaandenpensioenen of de premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 21 worden vastgesteld als ware de (aspirant-) deelnemer niet met onbetaald verlof gegaan.
2. Met betrekking tot de pensioenopbouw geldt dat de deelnemer de keuze heeft de opbouw volledig of niet voort te zetten.
3. Wat de gevolgen van onbetaald verlof zijn voor de deelnemersbijdrage, bepalen de werkgever en de werknemer in overleg.
Artikel 20 Waardeoverdracht
1. Bij opname in de pensioenregeling heeft de deelnemer het recht de waarde van pensioenen die opgebouwd zijn in een of meer vorige dienstverbanden over te laten dragen naar het pensioenfonds.
Aan de hand van de beschikbare overdrachtswaarde bepaalt het pensioenfonds de extra aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. De extra aanspraken worden vervolgens op dezelfde manier behandeld als aanspraken die in deze pensioenregeling zijn opgebouwd.
Het recht op waardeoverdracht bestaat niet als de deelnemer de procedure later opstart dan zes maanden na opname in deze pensioenregeling, of als de pensioenopbouw in het desbetreffende vorige dienstverband is beëindigd vóór 8 juli 1994. Waardeoverdracht is in deze gevallen alleen mogelijk wanneer de betrokken werkgevers en de betrokken pensioenuitvoerders bereid zijn aan de waardeoverdracht mee te werken. De zes maanden termijn is per 1 januari 2015 vervallen voor deelnemers die na 31 december 2014 zijn toegetreden tot het fonds.
2. Als de gewezen deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling van een volgende werkgever, heeft hij/zij het recht de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken over te laten dragen naar de pensioenuitvoerder van die nieuwe werkgever.
Indien de gewezen deelnemer tevens pensioenaanspraken jegens het pensioenfonds heeft op grond van een of meerdere tot 1 januari 2013 geldende pensioenreglementen, dan zal de waarde van deze pensioenaanspraken eveneens worden overgedragen indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van zijn/haar recht op waardeoverdracht.
Door de overdracht vervallen de aanspraken die op grond van dit reglement en eventuele voorgaande reglementen zijn verkregen.
Als de deelnemer de procedure tot waardeoverdracht later opstart dan zes maanden na opname in de nieuwe pensioenregeling, bestaat geen recht op waardeoverdracht. Waardeoverdracht is in dat geval alleen mogelijk wanneer de betrokken werkgevers en de betrokken pensioenuitvoerders bereid zijn aan de waardeoverdracht mee te werken. De zes maanden termijn is per 1 januari 2015 vervallen voor deelnemers die na 31 december 2014 zijn toegetreden tot het fonds.
Artikel 21 Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid
1. Dit artikel is van toepassing op deelnemers die op of na 1 januari 2015 een uitkering krachtens de WIA ontvangen.
Voor deelnemers die vóór 1 januari 2013 ziek zijn geworden en na ommekomst van de wettelijke wachttijd vóór 1 januari 2015 een WIA-uitkering ontvangen, blijft het bepaalde in het per 31 december 2012 geldende pensioenreglement inzake pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid van toepassing.
2. De deelnemer die vanaf 1 januari 2015 tenminste 35% arbeidsongeschikt is en een WIA-uitkering ontvangt, heeft recht op (gedeeltelijke) voortzetting van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling zonder dat daarvoor premie verschuldigd is mits en in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan en de WIA-uitkering inging tijdens het deelnemerschap aan deze pensioenregeling en is voldaan aan alle overige voorwaarden die hieraan in dit reglement zijn gesteld. Deze wijze van voortzetting wordt verder “premievrije deelneming” genoemd.
De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid (zie lid 3) en heeft betrekking op de opbouw van pensioenaanspraken (ouderdomspensioen, levenslang partnerpensioen en wezenpensioen) alsmede de risicodekking voor overlijden (partnerpensioen als bedoeld in artikel 10, lid 3 van dit reglement, tijdelijk partnerpensioen indien dit op de ingangsdatum van de premievrije deelneming is verzekerd op basis van hoofdstuk IV, keuzemogelijkheden voor de werkgever, en een aanvullend partnerpensioen en een aanvullend wezenpensioen indien verzekerd op grond van de overgangsbepalingen in artikel 34, lid 3 en 4 van dit reglement).
3. De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid volgens onderstaande tabel, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WIA dan wel wordt afgeleid van door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde gegevens.
Als (en zolang) de deelnemer recht heeft op een WIA-uitkering die gebaseerd is op een arbeidsongeschiktheid van
80% - 100%
65% - 80%
55% - 65%
45% - 55%
35% - 45%
0% - 35%
wordt de premievrije deelneming voortgezet voor
100%
72,5%
60%
50%
40%
0%
4. De premievrije deelneming vindt plaats op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en het laatst van toepassing zijnde jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen een en ander voor zover fiscaal toelaatbaar. Dit is de pensioengrondslag en het opbouwpercentage ouderdomspensioen (standaard dan wel afwijkend opbouwpercentage ouderdomspensioen) op 1 januari van het jaar waarin de premievrije deelneming is aangevangen. Het bestuur kan besluiten om deze pensioengrondslag per 1 januari aan te passen conform het bepaalde in artikel 13, lid 3 (voorwaardelijke toeslagverlening deelnemers).
Indien er sprake is van een afwijkend opbouwpercentage ouderdomspensioen dat lager is dan het standaard-opbouwpercentage, dan is over dat deel van de pensioengrondslag waarover de doorsneepremie verschuldigd is (zijnde het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub I. minus de standaard-franchise als bedoeld in artikel 6, lid 1) het in artikel 9 vermelde standaard-opbouwpercentage van toepassing en over het resterende deel van de pensioengrondslag het lagere opbouwpercentage.
5. De (gedeeltelijke) premievrije deelneming zal doorlopen na een eventuele (gedeeltelijke) beëindiging van het dienstverband met de werkgever. Bij (gedeeltelijke) beëindiging van het dienstverband met de werkgever zal voor het gedeelte waarvoor geen premievrije deelneming van toepassing is, worden gehandeld overeenkomstig artikel 18 (voortijdige beëindiging van het deelnemerschap). Voor de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer wiens dienstverband met de werkgever niet geheel is beëindigd, zal de in lid 3 bedoelde procentuele voortzetting van de premievrije deelneming worden verlaagd indien de totale pensioenopbouw van deze deelnemer uit hoofde van zijn /haar actief deelnemerschap en zijn/haar premievrije deelneming meer bedraagt dan 100%.
6. Als het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals bedoeld in lid 3 wordt verhoogd of verlaagd, wordt de mate van premievrije deelneming overeenkomstig verhoogd of verlaagd, met dien verstande dat als de deelnemer op enig moment minder dan 35% arbeidsongeschikt is geworden, er geen recht
meer op premievrije deelneming kan ontstaan. Bij latere verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage herleeft de premievrije deelneming niet.
Bij een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage met een wijziging van het voortzettingspercentage als gevolg, worden de pensioenjaren opnieuw vastgesteld per de eerste dag van de maand volgend op de wijzigingsdatum.
Artikel 22 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor het partnerpensioen
1. Onder beëindiging van de partnerrelatie wordt in dit pensioenreglement verstaan:
a. echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding op verzoek van één van de partners;
c. beëindiging van het ongeregistreerd partnerschap door beëindiging van de gezamenlijke huishouding.
Onder beëindiging van de partnerrelatie in de zin van dit pensioenreglement valt niet de situatie dat de partners aansluitend aan de ene vorm van de relatie - huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongeregistreerd partnerschap - met elkaar een andere van deze relatievormen aangaan.
2. Bij beëindiging van de partnerrelatie behoudt de gewezen partner aanspraak op het partnerpensioen dat tot die datum is opgebouwd (het bijzonder partnerpensioen).
Als datum van beëindiging partnerrelatie wordt aangemerkt:
- de datum waarop de scheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (voor de partner als bedoeld in artikel 11, lid 1, sub a) en b) dan wel;
- de datum waarop blijkens de gemeentelijke basisadministratie geen sprake meer is van woonachtig zijn op hetzelfde adres dan wel de datum waarop blijkens mededeling van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en/of diens partner het notarieel verleden samenlevingscontract wordt verbroken (voor de partner als bedoeld in artikel 11, lid 1, sub c) dan wel;
- de datum van een later huwelijk of aangaan van een geregistreerd partnerschap met een andere partner of de datum van latere aanwijzing van een andere ongeregistreerde partner indien de beëindiging van de vorige partnerrelatie niet is doorgegeven aan het pensioenfonds.
3. Als de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt op de wijze zoals omschreven in lid 1, wordt bij het overlijden van die gewezen deelnemer de gewezen partner als partner beschouwd. Hij/zij houdt dan recht op het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap krachtens dit reglement is vastgesteld. Dit geldt alleen als deze partnerrelatie al bestond bij het einde van het deelnemerschap krachtens dit reglement.
4. De bepalingen in lid 2 en 3 zijn niet van toepassing als:
- de echtgenoten of de geregistreerde partners bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden
van geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen en het binnen 6 maanden na de scheiding bij het pensioenfonds is gemeld;
- in verband met de beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap de partners schriftelijk anders overeenkomen en het binnen 6 maanden na de beëindiging bij het pensioenfonds is gemeld.
5. Het partnerpensioen voor een volgende partner is het pensioen dat kan worden
verkregen volgens artikel 10, verminderd met de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner.
6. In geval van beëindiging van de partnerrelatie van een gewezen deelnemer wordt voor de verdubbeling van het wezenpensioen de gewezen partner die aanspraak heeft behouden op partnerpensioen, als partner beschouwd.
Artikel 23 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor het ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap, kan de (gewezen) echtgenote/echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner recht hebben op verevening van het ouderdomspensioen volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS).
Pensioenverevening is niet aan de orde bij omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap of omgekeerd, en ook niet bij beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap.
2. De hoofdregel van de Wet VPS is dat het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap is opgebouwd, voor de helft toekomt aan de gewezen partner. Partijen kunnen hierover afwijkende afspraken maken.
3. Het recht op verevening kan alleen rechtstreeks bij het pensioenfonds geldend gemaakt worden als het verzoek binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het pensioenfonds is ingediend. Dit moet gebeuren met het formulier dat daarvoor wettelijk is voorgeschreven.
4. Partijen kunnen op grond van artikel 5 van de Wet VPS er voor kiezen om het vereveningsrecht, samen met het partnerpensioen van de gewezen echtgenote/echtgenoot of geregistreerde partner, om te zetten naar een eigen ouderdomspensioen voor de gewezen echtgenote/echtgenoot of geregistreerde partner (conversie). Conversie is slechts mogelijk voor zover dit bij huwelijkse voorwaarden of bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengekomen én aan deze overeenkomst een verklaring van het pensioenfonds is gehecht dat het instemt met de conversie.
Artikel 24 Pensionering
1. De standaard-pensioendatum voor het krachtens dit reglement opgebouwde ouderdomspensioen (inclusief hierop verleende toeslagen) is de 1e van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt. Dit is niet het geval als hij/zij gebruik maakt van de mogelijkheid om de standaard- pensioendatum te verschuiven.
2. Als de (gewezen) deelnemer niet heeft laten weten dat hij/zij de pensioendatum wil verschuiven, zal het pensioenfonds hem/haar zes maanden voor de standaard-pensioendatum informeren over zijn/haar pensioenrechten en zijn/haar keuzemogelijkheden op grond van hoofdstuk V van dit reglement.
Artikel 25 Afkoop van kleine pensioenen en pensioenaanspraken
1. Als bij ingang van het pensioen (pensionering) het ouderdomspensioen lager is dan de wettelijke grens die daarvoor op dat moment geldt, heeft het pensioenfonds het recht om de pensioenaanspraken af te kopen. Het pensioenfonds heeft dat recht, indien de gepensioneerde met de afkoop instemt. De afkoopwaarde wordt uitgekeerd aan de gewezen deelnemer.
2. Bij beëindiging van de partnerrelatie heeft het pensioenfonds een recht tot afkoop van de aanspraken op partnerpensioen als het partnerpensioen dan lager blijkt te zijn dan de wettelijke grens. De afkoopwaarde wordt dan uitgekeerd aan de gewezen partner.
3. Als bij overlijden van een (gewezen) deelnemer het partnerpensioen en/of het wezenpensioen lager blijken te zijn dan de wettelijke grens, heeft het pensioenfonds een recht tot afkoop van deze pensioenen. De afkoopwaarde wordt dan uitgekeerd aan de partner en de wees.
4. Bij een afkoop past het pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in bijlage 12 bij dit pensioenreglement. De afkoopfactoren kunnen jaarlijks per 1 januari (per kalenderjaar), door het bestuur van het fonds, gehoord een actuaris, worden aangepast. De afkoopfactoren zoals geldend op de afkoopdatum zijn bepalend voor de vaststelling van de afkoopsom.
5. Indien bij beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2019 het jaarlijks ouderdomspensioen € 2,- of minder bedraagt, vervallen de pensioenaanspraken op dat moment aan het pensioenfonds, tenzij de deelnemer verhuist naar een staat die deel uit maakt van de Europese Unie of die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en hij het pensioenfonds daarvan bij de beëindiging op de hoogte heeft gesteld.
6. Na opname in de pensioenregeling is het pensioenfonds verplicht de ontvangen waarde van kleine pensioenen uit een vorig dienstverband aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor de deelnemer. Aan de hand van de beschikbare overdrachtswaarde bepaalt het pensioenfonds de extra aanspraken op ouderdoms-, levenslang partner- en wezenpensioen. De extra aanspraken worden vervolgens op dezelfde manier behandeld als aanspraken die in deze pensioenregeling zijn opgebouwd.
7. Indien na beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2018 het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor afkoop van pensioen, draagt het pensioenfonds de waarde van de pensioenaanspraken niet automatisch over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt. De deelnemer moet hier zelf om verzoeken.
8. Indien het deelnemerschap voor 1 januari 2018 is beëindigd en daarna het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de afkoop van pensioenen, draagt het pensioenfonds de waarde van de pensioenaanspraken niet over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt.
9. Indien het deelnemerschap voor 1 januari 2019 is beëindigd en daarna het ouderdomspensioen minder bedraagt dan € 2,- of minder, vervallen de pensioenaanspraken aan het pensioenfonds.
10. De in de voorgaande leden bedoelde wettelijke grens voor afkoop van klein pensioen wordt jaarlijks per 1 januari krachtens de Pensioenwet vastgesteld en is opgenomen in bijlage 3 bij dit pensioenreglement.
HOOFDSTUK VII FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 26 Financiering van de pensioenregeling
1. De financiering van de krachtens dit pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken (met uitzondering van de voorwaardelijke toeslagregeling als bedoeld in artikel 13) geschiedt door betaling van bijdragen zoals vastgelegd in de tussen de werkgever en het pensioenfonds afgesloten uitvoeringsovereenkomst en/of uitvoeringsreglement.
2. De in lid 1 bedoelde bijdrage wordt jaarlijks door het bestuur van het pensioenfonds, gehoord de actuaris van het fonds, vastgesteld. Deze bijdrage bestaat voor aangesloten werkgevers in de bedrijfstak Herwinning grondstoffen voor een deel uit doorsneepremie en voor een deel uit leeftijdsafhankelijk premies (actuariële koopsommen).
De bijdrage voor aangesloten werkgevers in de bedrijfstak Groothandel is volledig gebaseerd op leeftijdsafhankelijke premies (actuariële koopsommen).
De door de werkgever verschuldigde bijdrage voor de aspirant-deelnemers bestaat geheel uit leeftijdsafhankelijke premies (eenjarige risicopremies).
3. De doorsneepremie wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag en is door alle aangesloten werkgevers uit de bedrijfstak Herwinning grondstoffen verschuldigd over de pensioengrondslag doch maximaal het standaard maximum pensioengevend jaarsalaris als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder I. minus de standaard-franchise (“pensioengrondslag ten behoeve van basispremie”). De voor enig jaar geldende standaardbedragen en de voor dat jaar geldende doorsneebijdrage zijn in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen.
De doorsneepremie wordt gebruikt voor de financiering van de jaarlijks op te bouwen pensioenaanspraken over de hiervoor genoemde “pensioengrondslag ten behoeve van basispremie” en deels voor de risicopremies voor de verzekering van het partner- en wezenpensioen over toekomstige pensioenjaren, het aanvullend partner- en wezenpensioen als bedoeld in artikel 34, lid 3 en 4 van dit reglement en voor het premievrijstellingsrisico bij arbeidsongeschiktheid.
Het gedeelte van de risicopremies dat onderdeel is van de doorsneepremie is gelijk aan de hiervoor genoemde “pensioengrondslag ten behoeve van basispremie” gedeeld door de totale pensioengrondslag zoals vastgesteld op basis van artikel 7 van het pensioenreglement.
Voor de jaarlijkse pensioenopbouw wordt uitgegaan van het in artikel 9 genoemde standaard- opbouwpercentage ouderdomspensioen.
4. De leeftijdsafhankelijke premie is verschuldigd voor de financiering van de jaarlijks op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken voor zover deze niet worden gefinancierd met de in lid 3 bedoelde doorsneepremie.
5. Het partnerpensioen en wezenpensioen over toekomstige pensioenjaren als bedoeld in artikel 10, lid 3 en 4, respectievelijk artikel 12, lid 4 en 5, alsmede de premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 21 worden gefinancierd door middel van eenjarige risicopremies.
Deze eenjarige risicopremies worden voor aangesloten ondernemingen in de bedrijfstak Herwinning grondstoffen (deels) gefinancierd door de in de lid 3 bedoelde doorsneepremie en eventueel deels gefinancierd door de in de lid 4 bedoelde leeftijdsafhankelijke premie.
6. Het aanvullend partnerpensioen en het aanvullend wezenpensioen als bedoeld in artikel 34, lid 3 en 4 (overgangsbepalingen), worden gefinancierd door middel van eenjarige risicopremies.
Deze eenjarige risicopremies worden voor aangesloten ondernemingen in de bedrijfstak Herwinning grondstoffen (deels) gefinancierd door de in de lid 3 bedoelde doorsneepremie en eventueel deels gefinancierd door de in de lid 4 bedoelde leeftijdsafhankelijke premie.
7. Het tijdelijk partnerpensioen op risicobasis als bedoeld in hoofdstuk IV, wordt gefinancierd door
middel van eenjarige risicopremies.
8. De kosten voor de voorwaardelijke toeslagregeling over de in dit reglement opgebouwde pensioenaanspraken komen ten laste van het pensioenfonds. De kosten voor de onvoorwaardelijke toeslagverlening op de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers worden door middel van leeftijdsafhankelijke premies (actuariële koopsommen) bij de werkgever(s) in rekening gebracht die hiervoor op grond van hoofdstuk IV hebben gekozen.
9. De in dit artikel bedoelde doorsneepremie, leeftijdsafhankelijke premies (actuariële koopsommen) en eenjarige risicopremies worden betaald door de werkgever.
10. De financiering van de pensioenaanspraken krachtens dit reglement vindt gedurende het deelnemerschap evenredig in de tijd plaats. Hierbij zijn de reglementair opgebouwde pensioenaanspraken over verstreken pensioenjaren op elk moment volledig ingekocht en afgefinancierd.
Artikel 27 Deelnemersbijdrage
1. Met inachtneming van de tussen het pensioenfonds en elke werkgever aangegane uitvoeringsovereenkomst en/of uitvoeringsreglement, die bij elke werkgever voor belanghebbenden ter inzage ligt, kan de werkgever van de deelnemer een eigen bijdrage bedingen in de kosten van de pensioenregeling.
2. Voor de deelnemers die in dienst zijn bij een aangesloten werkgever werkzaam in de bedrijfstak Herwinning Grondstoffen geldt een maximale deelnemersbijdrage van jaarlijks 8% van zijn/haar pensioengrondslag met dien verstande dat de eigen deelnemersbijdrage niet wordt geheven over het deel van zijn/haar pensioengrondslag tot € 7.000,-.
3. De deelnemer is geen bijdrage verschuldigd voor zover er sprake is van premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 21.
4. Bij vaststelling van de eigen bijdrage van de deelnemer die minder dan het normale aantal arbeidsuren werkt, wordt de eigen bijdrage voor een evenredig deel in aanmerking genomen.
5. De werkgever houdt de bijdragen van de deelnemer in op zijn/haar salaris in dezelfde termijnen als waarin het salaris wordt uitbetaald.
6. De aspirant-deelnemer is geen eigen bijdrage verschuldigd.
Artikel 28 Uitkering van de pensioenen
1. Het pensioenfonds keert de pensioenen aan de pensioengerechtigden uit in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling en zorgt voor de wettelijke inhoudingen op de uitkeringen. De uitkeringen van de pensioenen zullen plaatsvinden in euro’s.
2. Het betreft de op grond van dit reglement verkregen pensioenrechten en indien van toepassing verhoogd met de tot 1 januari 2013 krachtens een of meerdere voorgaande reglementen opgebouwde pensioenaanspraken.
HOOFDSTUK VIII OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 29 Fiscale maximering
1. Als gevolg van fiscale bepalingen zijn er maxima gesteld aan de pensioenen die verkregen kunnen worden:
Het jaarlijkse ouderdomspensioen is maximaal gelijk aan 100% van de laatste pensioengrondslag.
Het tijdelijk ouderdomspensioen (zoals omschreven in artikel 17, lid 4) is maximaal gelijk aan twee keer het AOW-bedrag voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantie-uitkering.
Het jaarlijkse partnerpensioen is maximaal gelijk aan 70% van de laatste pensioengrondslag.
Het jaarlijkse wezenpensioen is maximaal gelijk aan 14% (voor volle wezen 28%) van de laatste pensioengrondslag.
2. Overschrijding van deze maxima door oorzaken zoals omschreven in artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964, blijven buiten beschouwing.
3. Als een (gewezen) deelnemer gedurende het deelnemerschap parttime heeft gewerkt, wordt:
− de laatste pensioengrondslag op fulltime basis vastgesteld;
− deze pensioengrondslag vermenigvuldigd met het parttimepercentage. Bij wisselende parttimepercentages gedurende het deelnemerschap wordt het gewogen gemiddelde parttimepercentage genomen.
4. Wanneer (verder) uitstel van de pensioendatum pensioenen oplevert die hoger zijn dan de maxima zoals omschreven in lid 1, is (verder) pensioenuitstel niet mogelijk. Het ouderdomspensioen zal dus ingaan zodra dit maximum wordt bereikt.
Artikel 30 Beperkingen
1. Alle mededelingen die de werkgever in het kader van de pensioenregeling aan het pensioenfonds doet, mag het pensioenfonds als juist aanvaarden.
Als de werkgever onjuiste of geen mededelingen heeft gedaan en het pensioenfonds daardoor onvoldoende premie heeft ontvangen, dan spant het pensioenfonds zich in om alsnog aanvullende financiering van de werkgever te krijgen.
2. Het pensioenfonds vraagt in beginsel geen medische waarborgen voor het toekennen of verhogen van pensioenaanspraken. Als op grond van de Wet op de medische keuringen medische waarborgen gevraagd mogen worden, kan het pensioenfonds dit doen. Wanneer de (aspirant-) deelnemer vervolgens naar het oordeel van het pensioenfonds geen normale levens- of validiteitskansen heeft, worden de pensioenaanspraken niet of niet volledig toegekend. In dat geval bezien de werkgever en het pensioenfonds of er een bijzondere regeling kan worden getroffen, en zo ja, welke.
Een medisch onderzoek kan deel uit maken van de medische waarborgen die de (aspirant-) deelnemer moet leveren.
3. De aanspraken uit deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, of formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden. In de Pensioenwet is bepaald in welke gevallen dit wel is toegestaan.
Artikel 31 Wijzigingsvoorbehoud
1. Het pensioenfonds heeft zich het recht voorbehouden de pensioenregeling te wijzigen, te verlagen, te beperken of te beëindigen, als omstandigheden wijzigen die naar het oordeel van het bestuur voor de werkgever van zodanig zwaarwegend belang zijn in relatie tot de belangen van de werknemers, dat de belangen van de werknemers daarvoor moeten wijken. Van een zwaarwegend belang is onder meer sprake als:
a. de overheid de ouderdoms-, nabestaanden- en/of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zodanig ingrijpend wijzigt, dat een herziening of beëindiging van de pensioenregeling, gelet op de opzet daarvan, noodzakelijk is;
b. de werkgever na een afwijzing op een dispensatieverzoek dat hij heeft ingediend, verplicht is om zich voor (een deel van) het personeel dat onder deze regeling valt, aan te sluiten bij een ander bedrijfstakpensioenfonds;
c. de financiële positie van de werkgever de uitgaven voor de pensioenregeling niet meer toelaat.
2. De werkgever heeft zich het recht voorbehouden zijn bijdrage aan de pensioenregeling te verlagen of te beëindigen in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden.
3. Als het pensioenfonds respectievelijk de werkgever gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 1 respectievelijk lid 2, zal hij de deelnemers hierover schriftelijk informeren. De opgebouwde pensioenaanspraken worden niet aangetast.
4. Het pensioenfonds kan de ingegane en de nog niet ingegane pensioenen verminderen, als de financiële toestand van het pensioenfonds dat nodig maakt. Dit kan alleen in de situatie die is omschreven in artikel 134 respectievelijk artikel 140 van de Pensioenwet.
5. Als het pensioenfonds gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 4, neemt het pensioenfonds het uitvoeringsreglement in acht en zal het pensioenfonds de betrokkenen, belanghebbenden en de werkgever schriftelijk over dit besluit informeren.
De vermindering van de aanspraken kan op zijn vroegst plaatsvinden een maand nadat de betrokkenen, belanghebbenden, de werkgever en de toezichthouder hierover zijn geïnformeerd.
Artikel 32 Verplichtingen van de (aspirant-) deelnemer en gewezen deelnemer
1. De (aspirant-) deelnemer moet het pensioenfonds direct informeren over beëindiging van zijn/haar partnerrelatie.
2. Als de (aspirant-) deelnemer in aanmerking wil komen voor partnerpensioen voor de ongeregistreerde partner (met wie hij/zij minimaal een half jaar een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en nog voert), dan moet de (aspirant-) deelnemer aan het pensioenfonds een notariële samenlevingsovereenkomst overleggen.
Deze samenlevingsovereenkomst moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten: de geboortedata en burgerlijke staat van de (aspirant-) deelnemer en zijn/haar partner, de aanvangsdatum van de gezamenlijke huishouding en enige vermogensrechtelijke bepalingen (bijvoorbeeld een regeling over de verdeling van de kosten van de gezamenlijke huishouding). De (aspirant-) deelnemer staat er voor in dat de gegevens in de akte juist zijn.
3. Als het ongeregistreerde partnerschap eindigt, moet de (aspirant-) deelnemer het pensioenfonds hierover direct schriftelijk informeren.
In deze schriftelijke verklaring moeten in ieder geval de namen en geboortedata van beide partners zijn opgenomen en de datum waarop de gezamenlijke huishouding is geëindigd. De (aspirant-) deelnemer en zijn/haar partner moeten deze verklaring ondertekenen. Wanneer de (aspirant-) deelnemer aannemelijk maakt dat hij/zij ondanks zijn/haar inspanningen, geen medeondertekening van de gewezen partner heeft gekregen, mag het pensioenfonds afgaan op een eenzijdige verklaring van de (aspirant-) deelnemer.
4. Na beëindiging van het deelnemerschap is de gewezen deelnemer verplicht het pensioenfonds direct te informeren over het einde van een partnerrelatie.
5. Als het pensioenfonds op grond van de Wet op de medische keuringen medische waarborgen mag vragen, dan moet de werknemer aan het medisch onderzoek meewerken.
6. De werkgever en het pensioenfonds zijn niet aansprakelijk als een pensioen niet of niet juist is zeker gesteld omdat de (aspirant) deelnemer niet, niet goed of niet tijdig aan zijn/haar verplichtingen heeft voldaan.
Artikel 33 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van het pensioenfonds met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Artikel 34 Overgangsbepalingen
1. Voor degenen die op 31 december 2012 op grond van een of meerdere vorige pensioenreglementen (fondsreglement A of B dan wel een voorgaand pensioenreglement) pensioenaanspraken hebben opgebouwd jegens het pensioenfonds dan wel recht hebben verkregen op een ingegaan pensioen ten laste van het pensioenfonds, gelden de volgende bijzondere bepalingen:
a. De tot en met 31 december 2012 krachtens fondsreglement A of B dan wel een voorgaand pensioenreglement van het pensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken en/of ingegane pensioenrechten blijven behouden en verzekerd bij de in artikel 2, lid 2 van dit reglement genoemde verzekeraars. Op deze tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken en pensioenrechten blijft het voorgaande pensioenreglement van toepassing met uitzondering van het bepaalde in sub b. (toeslagregeling) en sub c. (keuzemogelijkheden op de pensioendatum). Tevens blijven op deze aanspraken en rechten de met de verzekeraars gesloten pensioenverzekeringsoverkomsten van toepassing, inclusief de algemene en bijzondere verzekeringsvoorwaarden. De afgesloten pensioenverzekeringsovereenkomsten (met name de tarieven voor de keuzemogelijkheden) kunnen periodiek worden hernieuwd (of aangepast).
b. De toeslagregeling zoals opgenomen in fondsreglement A of B dan wel een voorgaand reglement komt met ingang van 1 januari 2013 te vervallen.
Voor de tot en met 31 december 2012 opgebouwde en bij de verzekeraars ondergebrachte pensioenaanspraken en pensioenrechten geldt een nieuwe toeslagregeling zoals opgenomen in lid 2 van dit artikel.
c. De (gewezen) deelnemers met opgebouwde pensioenaanspraken per 31 december 2012 die op grond van sub a. van dit lid onder fondsreglement A of B (of voorgaand reglement) vallen en die bij een verzekeraar zijn ondergebracht, hebben op de ingangsdatum van
het bij de verzekeraar ondergebrachte ouderdomspensioen dezelfde keuzemogelijkheden voor deze tot 1 januari 2013 opgebouwde pensioenaanspraken als genoemd in hoofdstuk V van dit reglement. Hierbij geldt dat uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen alleen mogelijk is indien het partnerpensioen bij de betreffende verzekeraar uitruilbaar was.
Bij toepassing van de keuzemogelijkheden op de tot 1 januari 2013 opgebouwde pensioenaanspraken zal gebruik worden gemaakt van de door de verzekeraars,
ten behoeve van fondsreglement A of B (of voorgaand reglement), vastgestelde tarieven (actuariële ruilfactoren) welke zijn opgenomen in bijlage 11. Deze tarieven worden periodiek opnieuw door de verzekeraars vastgesteld. De tarieven zoals geldend op de pensioendatum zijn van toepassing.
d. De werknemers die op 1 januari 2013 in dienst zijn bij een (aangesloten) werkgever en die op 31 december 2012 deelnemer waren aan het toen geldende pensioenreglement van het pensioenfonds (fondsreglement A of B) zijn vanaf 1 januari 2013 deelnemer aan dit reglement. Hun deelnemerschap aan fondsreglement A of B is per 31 december 2012 beëindigd.
Voor deze werknemers wordt op risicobasis een aanvullend partnerpensioen verzekerd (zie lid 3) alsmede een aanvullend wezenpensioen (zie lid 4).
e. De gewezen werknemers die op 31 december 2012 alleen nog deelnemer waren aan een pensioenreglement van het pensioenfonds (fondsreglement A of B dan wel een voorgaand pensioenreglement) vanwege voortgezette pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid, worden géén deelnemer in deze pensioenregeling maar blijven deelnemer aan dit vorige pensioenreglement. De door deze deelnemers tot en met 2012 opgebouwde pensioenaanspraken worden wel meegenomen bij de toeslagverlening als bedoeld in lid 2 van dit artikel.
Voor de deelnemers die op 1 januari 2013 ziek zijn en vóór 1 januari 2015 een volledige WIA- uitkering gaan ontvangen, geldt dat het deelnemerschap aan deze pensioenregeling met terugwerkende kracht wordt omgezet in een deelnemerschap aan het op 31 december 2012 geldende fondsreglement A of B. Voor deze deelnemers blijft het bepaalde in fondsreglement A of B inzake pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid van toepassing, ook voor wat betreft de toekenning van premievrije pensioenopbouw in de periode tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2015 en met inachtneming van het bepaalde in de laatste zin van sub e. (toeslagverlening).
Voor de deelnemers die op 1 januari 2013 ziek zijn en vóór 1 januari 2015 een gedeeltelijke WIA-uitkering gaan ontvangen, geldt dat het deelnemerschap aan deze pensioenregeling met terugwerkende kracht gedeeltelijk wordt omgezet in een deelnemerschap aan het op 31 december 2012 geldende fondsreglement A of B. De mate van omzetting is gelijk aan de mate van premievrije pensioenopbouw krachtens fondsreglement A of B.
2. De toeslagregeling voor de tot en met 31 december 2012 op grond van fondsreglement A of opgebouwde en bij de verzekeraars ondergebrachte pensioenaanspraken en/of de ingegane pensioenrechten wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
a. Voor de deelnemers die werkzaam zijn in de bedrijfstak Groothandel komt de (in fondsreglement A opgenomen) onvoorwaardelijke toeslagregeling met ingang van 1 januari 2013 te vervallen. Vanaf deze datum geldt de voorwaardelijke toeslagregeling als bedoeld in dit artikellid.
b. Het bestuur van het pensioenfonds beslist jaarlijks in hoeverre toeslagen worden verleend over de tot en met 31 december 2012 opgebouwde en verzekerde pensioenaanspraken en pensioenrechten van de (gewezen) deelnemers, de pensioengerechtigden en gewezen partners. Uitgangspunt voor deze jaarlijkse toeslagverlening zijn de aanwezige middelen (onder andere gevormd door het beleggingsresultaat) in de bij de verzekeraars aangehouden beleggingsdepots alsmede een uitkeringsleeftijd op de standaard-pensioendatum krachtens dit reglement (67 jaar).
Deze toeslagverlening over de tot en met 2012 opgebouwde aanspraken bedraagt maximaal 3% per jaar.
c. Het conform sub b. vastgestelde toeslagpercentage is voor iedereen gelijk; dit betekent dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de bedrijfstak Groothandel en de bedrijfstak Herwinning Grondstoffen en geen onderscheid wordt gemaakt tussen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
d. De conform sub b. vastgestelde toeslag kan per 1 januari worden verleend op de feitelijke tot en met 31 december 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten; dit betekent dat de grondslag voor deze voorwaardelijke toeslagverlening ongewijzigd blijft.
e. De voorwaardelijke toeslag op het tot en met 31 december 2012 opgebouwde ouderdomspensioen komt tot uitkering op de standaard-pensioendatum zoals geldend in dit reglement (67 jaar).
De gewezen deelnemers en de deelnemers die op grond van een vorig pensioenreglement recht hebben gekregen op voortgezette pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid hebben op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen zoals vastgelegd in het van toepassing zijnde voorgaande pensioenreglement, de keuzemogelijkheid tot vervroegde uitkering van de met ingang van 1 januari 2013 verleende toeslagen ouderdomspensioen over de tot en met 2012 opgebouwde pensioenaanspraken. Het bepaalde in artikel 17, lid 3, van dit reglement is hierbij overeenkomstig van toepassing.
Voor de gepensioneerden met een ingegaan ouderdomspensioen krachtens een tot en met
2012 geldend pensioenreglement en/of dit reglement en die jonger zijn dan 67 jaar, zal op de datum waarop de in dit artikellid bedoelde toeslag “oude rechten” wordt verleend en ingekocht met pensioeningangsleeftijd 67 jaar, de verleende “toeslag ouderdomspensioen oud recht” direct ingaan met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 17, lid 3, van dit reglement (actuariële verlaging in verband met vervroegde ingang).
f. De kosten van deze toeslag komen ten laste van het pensioenfonds en worden direct ingekocht als opgebouwde aanspraak in de pensioenregeling 2013.
g. Indien op grond van deze overgangsbepaling toeslagen over de tot en met 31 december 2012 opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten zijn verleend, dan worden deze toegekende en ingekochte toeslagen vervolgens meegenomen bij de reguliere toeslagverlening op grond van artikel 13 van dit pensioenreglement. Dit betekent dat artikel 13, lid 3 van dit reglement van toepassing is zolang er sprake is van deelnemerschap aan deze pensioenregeling en artikel 13, lid 4 van dit reglement van toepassing is voor de gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen partners.
3. Voor de werknemers die op 31 december 2012 actief deelnemer waren aan fondsreglement A of B van het pensioenfonds wordt als overgangsregeling een aanvullend partnerpensioen bij
overlijden vóór de pensioendatum (op risicobasis) verzekerd.
Uitgangspunt voor dit aanvullend partnerpensioen is het partnerpensioen dat gedurende
de deelnemingsjaren aan fondsreglement A of B niet is opgebouwd omdat het partnerpensioen krachtens fondsreglement A en B op risicobasis verzekerd was.
De hoogte van het aanvullend partnerpensioen wordt eenmalig vastgesteld per 31 december 2012 op basis van een door de actuaris van het pensioenfonds aangeleverde formule.
Het aanvullend partnerpensioen is dan bij benadering 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen gedurende de periode waarin de werknemer deelnemer was aan fondsreglement A of B.
Het aanvullend partnerpensioen wordt verzekerd tot de (standaard) pensioendatum van de deelnemer of de eerdere datum waarop het dienstverband met de werkgever wordt beëindigd. Gedurende deze verzekeringsperiode kan het bestuur besluiten om het bedrag van het op risicobasis verzekerde aanvullend partnerpensioen per 1 januari aan te passen conform het bepaalde in artikel 13, lid 3 (voorwaardelijke toeslagverlening deelnemers).
Bij overlijden van de deelnemer gedurende deze verzekeringsperiode wordt het op dat moment verzekerde aanvullend partnerpensioen levenslang uitgekeerd aan de partner van de overleden deelnemer vanaf de 1e dag van de maand waarin de deelnemer is overleden tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt. Na ingang van de pensioenuitkering kan het bestuur besluiten om het ingegane aanvullend partnerpensioen per 1 januari aan te passen conform het bepaalde in artikel 13, lid 4 (voorwaardelijke toeslagverlening gewezen deelnemers en pensioengerechtigden).
Bij overlijden na beëindiging van het dienstverband met de werkgever dan wel bij overlijden na de standaard-pensioendatum, bestaat er geen recht op aanvullend partnerpensioen.
4. Voor de werknemers die op 31 december 2012 actief deelnemer waren aan fondsreglement A of B van het pensioenfonds wordt als overgangsregeling een aanvullend wezenpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum (op risicobasis) verzekerd.
Uitgangspunt voor dit aanvullend wezenpensioen is het wezenpensioen dat gedurende de deelnemingsjaren aan fondsreglement A of B niet is opgebouwd omdat het wezenpensioen krachtens fondsreglement A en B op risicobasis verzekerd was.
De hoogte van het aanvullend wezenpensioen per kind wordt eenmalig vastgesteld per 31 december 2012 op basis van een door de actuaris van het pensioenfonds aangeleverde formule. Het aanvullend wezenpensioen per kind is dan bij benadering 14% van het opgebouwde ouderdomspensioen gedurende de periode waarin de werknemer deelnemer was aan fondsreglement A of B.
Het aanvullend wezenpensioen wordt verzekerd tot de (standaard) pensioendatum van de deelnemer of de eerdere datum waarop het dienstverband met de werkgever wordt beëindigd. Gedurende deze verzekeringsperiode kan het bestuur besluiten om het bedrag van het op
risicobasis verzekerde aanvullend wezenpensioen per 1 januari aan te passen conform het bepaalde in artikel 13, lid 3 (voorwaardelijke toeslagverlening deelnemers).
Bij overlijden van de deelnemer gedurende deze verzekeringsperiode wordt het op dat moment verzekerde aanvullend wezenpensioen uitgekeerd aan de pensioengerechtigde kinderen van de overleden deelnemer vanaf de 1e dag van de maand waarin de deelnemer is overleden tot het einde van de maand waarin het pensioengerechtigd kind de 21-jarige leeftijd bereikt. Het bepaalde in artikel 12, lid 1, van dit reglement (verlenging wezenpensioen tot 27 jaar indien studerend of invalide) is overeenkomstig van toepassing op dit aanvullend wezenpensioen, evenals het bepaald in artikel 12, lid 6 (verdubbeling wezenpensioen als er geen partnerpensioen wordt uitgekeerd).
Na ingang van de pensioenuitkering kan het bestuur besluiten om het ingegane aanvullend wezenpensioen per 1 januari aan te passen conform het bepaalde in artikel 13, lid 4 (voorwaardelijke toeslagverlening gewezen deelnemers en pensioengerechtigden).
Bij overlijden na beëindiging van het dienstverband met de werkgever dan wel bij overlijden na de standaard-pensioendatum, bestaat er geen recht op aanvullend wezenpensioen.
5. Voor de werknemers die al op 31 december 2009 deelnemer waren aan de pensioenregeling van het toenmalige bedrijfstakpensioenfonds Herwinning Grondstoffen geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 7 van dit reglement een minimum pensioengrondslag van € 6.000,- .
Artikel 35 Inwerkingtreding en wijzigingen
1. Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2013 en is laatstelijk gewijzigd op 01-01- 2023.
2. Per 1 januari 2015 is het in artikel 9, derde lid vermelde standaard-opbouwpercentage ouderdomspensioen verlaagd van 1,75% naar 1,70%.
3. Per 1 januari 2016 is het in artikel 9, derde lid vermelde standaard-opbouwpercentage ouderdomspensioen verlaagd van 1,70% naar 1,50%.
4. Per 1 januari 2020 is het in artikel 9, derde lid vermelde standaard-opbouwpercentage ouderdomspensioen verlaagd van 1,50% naar 1,33%.
Bijlage 1 : Regeling inzake vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De werknemer of de aangesloten werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan door het bestuur van het pensioenfonds op zijn/haar verzoek worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement voor hem/haar met betrekking tot de pensioenregeling bepaalde.
Het voorgaande geldt op overeenkomstige wijze voor de rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die in meerderheid zodanige bezwaren hebben.
2. Het verzoek geschiedt door middel van indiening van een ondertekende verklaring bij het bestuur van het pensioenfonds. Uit deze verklaring moet blijken dat bij de indiener overwegende gemoedsbezwaren bestaan tegen iedere vorm van verzekering en dat de gemoedsbezwaarde mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn/haar eigendommen heeft verzekerd.
Als de indiener een werkgever is, dient deze in de verklaring tevens aan te geven of er ook gemoedsbezwaren bestaan tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
Tevens dient het verzoek vergezeld te gaan van een verklaring van de Sociale Verzekeringsbank waaruit blijkt dat vrijstelling is verleend van de verplichtingen uit hoofde van de volksverzekeringen.
Ingeval de indienende werkgever rechtspersoon is, dient uit de verklaring bovendien nog te blijken dat de natuurlijke personen, die behoren tot het orgaan dat ingevolge de wet of de statuten van de rechtspersoon bevoegd is te besluiten de vrijstelling aan te vragen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. De verklaring wordt ondertekend door het ingevolge de wet of de statuten van die rechtspersoon daartoe bevoegde orgaan.
3. Een verzoek door een rechtspersoon dient naast de verklaring vergezeld te gaan van een gewaarmerkt afschrift van de statuten van die rechtspersoon, benevens van een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. Het bestuur van het pensioenfonds verleent de gevraagde vrijstelling, indien de ingediende verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het pensioenfonds. Van de verleende vrijstelling (inclusief de eventuele aan de vrijstelling verbonden voorwaarden) wordt door het bestuur van het pensioenfonds een bewijs uitgereikt. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
5. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats welke voor alle in zijn dienst zijnde werknemers vrij toegankelijk is en waar deze geregeld plegen te komen, zodat door deze werknemers op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
6. Werkgevers en werknemers blijven aan het pensioenfonds te allen tijde dezelfde bijdragen verschuldigd als zonder vrijstelling het geval zou zijn. Na ontvangst worden deze door het pensioenfonds aangemerkt als spaarbijdragen en als zodanig geboekt op een spaarrekening. Het betreft een voor elke vrijgestelde of bij een vrijstelling betrokken werknemer afzonderlijke spaarrekening.
Over bedragen in de voornoemde rekening per werknemer, wordt door het pensioenfonds een rendement geboekt dat gelijk is aan het beleggingsrendement dat het pensioenfonds over het desbetreffende jaar heeft behaald.
7. Bij vrijstelling van een werknemer, wordt een bedrag gelijk aan de deelnemersbijdrage door diens werkgever ter afdracht aan het pensioenfonds op het loon van de betrokkene ingehouden of door deze – als ook zijn werkgever vrijgesteld is – direct aan het pensioenfonds betaald.
8. Bij vrijstelling van een werkgever, betaalt deze aan het pensioenfonds een bedrag dat gelijk is aan het totaal van het werkgeversaandeel in de premies die, zonder vrijstelling(en), ten behoeve van zijn werknemers verschuldigd zouden zijn.
9. Indien een werknemer die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een werkgever die wel vrijstelling heeft en niet opnieuw bij een andere bij dit pensioenfonds aangesloten en vrijgestelde werkgever in dienst treedt, wordt voor hem/haar deze pensioenregeling volledig van kracht.
Hetzelfde geldt indien een werknemer die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een werkgever die wel een vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Het op zijn/haar naam geboekte spaarsaldo wordt dan als ten behoeve van hem/haar betaalde premie beschouwd.
10. Elke werknemer, voor wie krachtens lid 6 bij het pensioenfonds een spaarrekening bestaat, ontvangt van het pensioenfonds jaarlijks een opgave van de stand van die rekening, zoals zij wordt gevormd door de betaalde bedragen vermeerderd met rente op basis van het beleggingsrendement van het pensioenfonds over het boekjaar.
11. Indien de (gewezen) werknemer op de standaard-pensioendatum in leven is, wordt het tot die datum gevormde spaarbedrag vanaf die datum aan hem/haar uitgekeerd in gelijke termijnen gedurende een periode van ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar. Na zijn/haar overlijden zet het pensioenfonds de eventueel nog niet uitgekeerde termijnen voort ten behoeve van zijn/haar eventuele partner. Bij het ontbreken van een partner of diens overlijden keert het pensioenfonds het restant van de termijnen uit zoals bepaald in lid 13.
12. Indien de (gewezen) werknemer overlijdt vóór zijn/haar pensioendatum, wordt het tot de overlijdensdatum gevormde spaarbedrag vanaf die datum aan zijn/haar eventuele partner uitgekeerd in gelijke termijnen gedurende een periode van ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar. Bij het ontbreken van een partner of diens overlijden keert het pensioenfonds (het restant van) de termijnen uit zoals bepaald in lid 13.
13. In de gevallen als bedoeld in lid 11 en 12 dat er geen partner (meer) is, geldt het volgende. Het pensioenfonds keert (het restant van) het spaarbedrag in gelijke termijnen uit aan de eventuele kinderen van de (gewezen) werknemer die bij deelname aan de pensioenregeling in aanmerking zouden komen voor wezenpensioen. Voor de periode van uitkering aan de kinderen sluit het pensioenfonds aan bij de uitkering van wezenpensioen uit hoofde van deze pensioenregeling.
Indien er geen uitkeringsgerechtigde kinderen (meer) zijn aan te wijzen, keert het pensioenfonds het (restant van het) spaarbedrag in één bedrag uit aan de erfgenamen.
14. Het pensioenfonds keert de in deze regeling bedoelde spaarbedragen uit aan de gerechtigden in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling en zorgt voor de wettelijke inhoudingen op die uitkeringen. Deze uitkeringen zullen plaatsvinden in euro’s.
Ook de in lid 13 bedoelde eenmalige uitkering aan de erfgenamen is aan belastingheffing onderhevig en wordt aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
15. Een vrijstelling wordt ingetrokken op verzoek van degene aan wie de vrijstelling is verleend, alsook wanneer, naar het oordeel van het bestuur van het pensioenfonds, de gemoedsbezwa- ren die de grondslag van de vrijstelling vormden, niet langer geacht kunnen worden te bestaan, of wanneer de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden niet behoorlijk worden nageleefd. Voor een vrijstelling, verleend aan een rechtspersoon, geldt bovendien dat zij vervalt op het tijdstip waarop vijf jaren na de datum van ingang zijn verstreken.
16. Met ingang van het tijdstip, waarop een vrijstelling wordt ingetrokken, herleven alle statutaire en reglementaire verplichtingen jegens het pensioenfonds en, indien het een werknemer betreft, ook de toekomstige pensioenrechten. Deze pensioenregeling wordt voor de werknemer dan volledig van kracht.
Het op naam van de werknemer geboekte spaarsaldo wordt dan als ten behoeve van hem/haar betaalde premie beschouwd.
17. Met ingang van het tijdstip waarop voor een rechtspersoon de vrijstelling is vervallen door ommekomst van vijf jaren, kan een nieuwe vrijstelling worden verkregen indien het bestuur van het pensioenfonds gunstig beslist op een daartoe overeenkomstig het onder 2 en 3 gestelde, hernieuwd, verzoek. Bij gebreke van een zodanig verzoek of bij afwijzing daarvan door het bestuur van het pensioenfonds, wordt gehandeld als bij een intrekking per de vervaldatum.
Bijlage 2 Lege bijlage
De tekst van deze bijlage is doorgehaald.
Bijlage 3 Overzicht van de variabele bedragen (grondslagen) voor 2023
a. Standaard maximum pensioengevend jaarsalaris (artikel 5, lid 3): | |
I. voor de werknemers van de aangesloten ondernemingen in de sector Herwinning grondstoffen (Hegro): | € 57.285 |
II. voor de werknemers van de aangesloten ondernemingen in de sector Groothandel: | € 66.957 |
b. Fiscaal maximaal pensioengevend jaarsalaris (artikel 15, lid 1a) | € 128.810 |
c. Standaard-franchise (artikel 6, lid 1): | € 17.158 |
d. Jaarlijkse nabestaandenuitkering Anw (zonder kind, bruto inclusief vakantiegelduitkering) ten behoeve van verzekering tijdelijk partnerpensioen (artikel 15, lid 4): | € 17.860 |
e. Bedrag voor afkoop van kleine pensioenen (bruto bedrag op jaarbasis 2023) (artikel 25, lid 6): | € 594,89 |
f. Percentage vaste doorsneebijdrage | nvt |
g. Maximale deelnemersbijdrage in de kosten van de basispensioenregeling voor de deelnemers die in dienst zijn bij een aangesloten werkgever werkzaam in de bedrijfstak Herwinning Grondstoffen (artikel 27, lid 2):
(percentage van de pensioengrondslag) 8,00%
Bijlage 4 Tarieven voor uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen op de pensioendatum
Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 67) kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro partnerpensioen.
Leeftijd | Ruiltarief PP/OP |
61 | 0,347 |
62 | 0,339 |
63 | 0,331 |
64 | 0,321 |
65 | 0,309 |
66 | 0,296 |
67 | 0,281 |
Bijlage 5 Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op de pensioendatum
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 67).
Leeftijd | Ruiltarief OP/PP |
61 | 2,025 |
62 | 2,078 |
63 | 2,140 |
64 | 2,215 |
65 | 2,303 |
66 | 2,412 |
67 | 2,548 |
Bijlage 6 Tarieven voor vervroeging van het ouderdomspensioen
Het vervroegingstarief geeft aan hoeveel ouderdomspensioen wordt verkregen bij het vervroegen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 67).
Het na de pensioenvervroeging te verkrijgen ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen (dit is het op de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 67 jaar en nadat eventueel rekening is gehouden met uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen) vermenigvuldigd met het vervroegingstarief.
Leeftijd | Vervroegingstarief Ouderdomspensioen |
61 | 0,696 |
62 | 0,735 |
63 | 0,777 |
64 | 0,824 |
65 | 0,876 |
66 | 0,934 |
67 | 1,000 |
Bijlage 7 Tarieven voor uitruil van vervroegd ingaand ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen
Het tarief “omzetting vervroegd ingaand OP in TOP” geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen kan worden verkregen bij het omzetten van 1 euro vervroegd ingaand ouderdomspensioen.
Het uit de omzetting te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het om te zetten vervroegd ingaand ouderdomspensioen vermenigvuldigd
met het tarief “omzetting vervroegd ingaand OP in TOP”.
Factor voor uitruil van € 1,- ouderdomspensioen in
Leeftijd | AOW-overbruggingspensioen |
(2023: 66 jaar + 10 maanden) | |
61 | 3,349 |
62 | 3,861 |
63 | 4,653 |
64 | 6,041 |
65 | 9,229 |
66 | 18,066 |
Factor voor uitruil van € 1,- ouderdomspensioen in
Leeftijd | AOW-overbruggingspensioen |
(2024: 67 jaar) | |
62 | 3,720 |
63 | 4,424 |
64 | 5,600 |
65 | 7,953 |
66 | 15,033 |
Bijlage 8 Tarieven voor uitstel van het ouderdomspensioen
Het uitsteltarief geeft aan hoeveel ouderdomspensioen wordt verkregen bij het uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen met één jaar per 1 euro ouderdomspensioen.
De pensioenleeftijd wordt bij uitstel (telkens) verhoogd met één jaar: het op deze nieuwe, verhoogde pensioenleeftijd te verkrijgen ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het oorspronkelijke ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het uitsteltarief (in eerste instantie is dit het op de standaard-pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 67 jaar en nadat eventueel rekening is gehouden met uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen).
Uitstel pensioenleeftijd
Uitsteltarief ouderdoms- pensioen
Van 67 naar 68 jaar | 1,081 |
Van 68 naar 69 jaar | 1,084 |
Van 69 naar 70 jaar | 1,088 |
Van 70 naar 71 jaar | 1,091 |
Van 71 naar 72 jaar | 1,095 |
Bijlage 9 Tarieven voor variabele uitkering van het ouderdomspensioen: hoog-laag pensioen
Het tarief in onderstaande eerste tabel geeft aan wat de tijdelijke verhoging is van het ouderdomspensioen afhankelijk van de gekozen duur van de hogere uitkering (tussen 1 en 10 jaar) en de ingangsleeftijd van het ouderdomspensioen (tussen 61 en 70 jaar). Het gedurende de gekozen periode vanaf de gekozen ingangsleeftijd te verkrijgen ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het in de desbetreffende kolom van de eerste tabel genoemde tarief.
Onder ouderdomspensioen wordt in dit verband verstaan het op de pensioendatum ingaande (vervroegde, uitgestelde) ouderdomspensioen nadat eventueel rekening is gehouden met uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen en/of uitruil van vervroegd ingaand ouderdomspensioen in een tijdelijk ouderdomspensioen.
Leeftijd
Hoog-laag variant in de verhouding 100:75
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | |
61 | 1,309 | 1,286 | 1,265 | 1,245 | 1,227 | 1,209 | 1,193 | 1,177 | 1,163 | 1,149 |
62 | 1,308 | 1,285 | 1,263 | 1,243 | 1,224 | 1,206 | 1,189 | 1,173 | 1,158 | 1,144 |
63 | 1,307 | 1,283 | 1,261 | 1,240 | 1,220 | 1,202 | 1,185 | 1,168 | 1,153 | 1,139 |
64 | 1,306 | 1,282 | 1,258 | 1,237 | 1,217 | 1,198 | 1,180 | 1,164 | 1,148 | 1,134 |
65 | 1,305 | 1,280 | 1,256 | 1,234 | 1,213 | 1,194 | 1,176 | 1,159 | 1,143 | 1,129 |
66 | 1,304 | 1,278 | 1,253 | 1,230 | 1,209 | 1,189 | 1,171 | 1,154 | 1,138 | 1,123 |
67 | 1,303 | 1,276 | 1,250 | 1,227 | 1,205 | 1,185 | 1,166 | 1,148 | 1,132 | 1,117 |
68 | 1,302 | 1,273 | 1,247 | 1,223 | 1,200 | 1,180 | 1,161 | 1,143 | 1,127 | 1,111 |
69 | 1,301 | 1,271 | 1,244 | 1,219 | 1,196 | 1,175 | 1,155 | 1,137 | 1,120 | 1,105 |
70 | 1,299 | 1,269 | 1,240 | 1,215 | 1,191 | 1,169 | 1,149 | 1,131 | 1,114 | 1,099 |
71 | 1,298 | 1,266 | 1,237 | 1,210 | 1,186 | 1,163 | 1,143 | 1,125 | 1,108 | 1,092 |
72 | 1,296 | 1,263 | 1,233 | 1,205 | 1,180 | 1,157 | 1,137 | 1,118 | 1,101 | 1,085 |
Factor waarmee het oorspronkelijke ouderdomspensioen wordt vermenigvuldigd Variatieperiode aantal jaren
Bijlage 10 Tarieven voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het uitruilen van 1 euro ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 67 jaar) op het tijdstip dat het deelnemerschap voortijdig wordt beëindigd.
Leeftijd | Ruiltarief OP/PP |
21 | 2,577 |
22 | 2,554 |
23 | 2,531 |
24 | 2,508 |
25 | 2,485 |
26 | 2,462 |
27 | 2,440 |
28 | 2,418 |
29 | 2,397 |
30 | 2,375 |
31 | 2,354 |
32 | 2,334 |
33 | 2,314 |
34 | 2,294 |
35 | 2,275 |
36 | 2,256 |
37 | 2,237 |
38 | 2,219 |
39 | 2,201 |
40 | 2,184 |
41 | 2,168 |
42 | 2,151 |
43 | 2,136 |
44 | 2,122 |
45 | 2,108 |
46 | 2,096 |
47 | 2,084 |
48 | 2,074 |
49 | 2,066 |
50 | 2,059 |
51 | 2,054 |
52 | 2,051 |
53 | 2,051 |
54 | 2,054 |
55 | 2,061 |
56 | 2,071 |
57 | 2,086 |
58 | 2,106 |
59 | 2,131 |
60 | 1,979 |
61 | 2,025 |
62 | 2,078 |
63 | 2,140 |
64 | 2,215 |
65 | 2,303 |
66 | 2,412 |
67 | 2,548 |
Bijlage 11 Tarieven voor flexibilisering en afkoop van tot 1 januari 2013 bij Nationale- Nederlanden (A) of Aegon (B) opgebouwde pensioenaanspraken
A. Tarieven Nationale-Nederlanden voor flexibilisering en afkoop van tot 1 januari 2013 bij Nationale-Nederlanden opgebouwde pensioenaanspraken
11.A.1 Ruil van tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd ouderdomspensioen naar partnerpensioen (100:70) bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
leeftijdsklasse op ruilmoment
bij ruil van € 100,- ouderdoms- pensioen naar een combinatie van ouderdoms- en partner- pensioen is het resterend ouderdomspensioen
60 tot en met 64
55 tot en met 59
50 tot en met 54
45 tot en met 49
40 tot en met 44
35 tot en met 39
30 tot en met 34
25 tot en met 29
jonger dan 25
€ 74,50
€ 71,00
€ 68,50
€ 67,00
€ 66,00
€ 65,25
€ 64,75
€ 64,50
€ 64,25
11.A.2 Vervroegde ingang van het tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar)
beoogde pensioenleeftijd
hoogte vervroegd ingaand ouderdomspensioen in percentage van het pensioen op de normale pensioendatum (= 65 jaar)
64 91,9
63 84,6
62 78,0
61 72,0
60 66,7
59 61,9
58 57,5
57 53,6
56 50,0
55 46,7
11.A.3 Ruil van vervroegde ingang van het tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd ouderdomspensioen in een Tijdelijk Ouderdomspensioen (tot 65 jaar)
vervroegde pensioenleeftijd | in te ruilen levenslang ouderdomspensioen om € 100,- jaarlijks AOW-overbruggingspensioen te krijgen (op dezelfde vroege pensioenleeftijd) |
64 | € 8,05 |
63 | € 15,24 |
62 | € 21,68 |
61 | € 27,54 |
60 | € 32,69 |
59 | € 37,42 |
58 | € 41,70 |
57 | € 45,61 |
56 | € 49,17 |
55 | € 52,42 |
11.A.4 Uitstel van het tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd ouderdomspensioen
uitstel pensioenleeftijd van
hoogte ouderdomspensioen in percentage van het pensioenbedrag dat voorheen gold
65 naar 66 jaar
66 naar 67 jaar
67 naar 68 jaar
68 naar 69 jaar
69 naar 70 jaar
109,5
109,8
110,3
110,7
111,2
11.A.5 Variatie in de hoogte van het tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd ouderdomspensioen
Pensioen leeftijd | Hoog/laag (100:75) tot lft 65 | Hoog/laag (100:75) tot lft 70 | Hoog/laag (100:75) tot lft 75 | |||
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 | Hoog 120,2 122,1 124,3 126,9 129,9 nvt nvt nvt nvt nvt nvt | Laag 90,2 91,6 93,2 95,2 97,4 nvt nvt nvt nvt nvt nvt | Hoog 111,8 112,8 114,0 115,3 116,8 118,6 120,6 123,0 125,9 129,2 nvt | Laag 83,9 84,6 85,5 86,5 87,6 89,0 90,5 92,3 94,4 96,9 nvt | Hoog nvt nvt nvt nvt nvt 109,7 110,7 111,8 113,1 114,6 116,4 | Laag nvt nvt nvt nvt nvt 82,3 83,0 83,9 84,8 86,0 87,3 |
11.A.6 Ruil van het tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd en ingaand ouderdomspensioen naar partnerpensioen (100:70) op de ingangsdatum van het pensioen
Leeftijd
op ruilmoment
bij ruil van € 100,- ouderdomspensioen naar een combinatie van ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding
100:70 is het resterend ouderdomspensioen
65 € 77,00
64 € 77,75
63 € 78,50
62 € 79,25
61 € 80,00
60 € 80,50
11.A.7 Ruil van het tot 1-1-2013 bij NN opgebouwd en ingaand ouderdomspensioen naar partnerpensioen (100:50) op de ingangsdatum van het pensioen
Leeftijd
op ruilmoment
bij ruil van € 100,- ouderdomspensioen naar een combinatie van ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding
100:50 is het resterend ouderdomspensioen
65 € 82,50
64 € 83,00
63 € 83,75
62 € 84,25
61 € 84,75
60 € 85,25
11.A.8 Ruil van het bij NN als gevolg van inruil bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap verkregen partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen
Pensioenleeftijd | Ruilvoet uitgedrukt in % van het | Ruilvoet uitgedrukt in % verhoging OP |
PP | (indien OP:PP is 100:70 | |
70 | 30,75 % | 21,525 % |
69 | 29,50 % | 20,650 % |
68 | 28,50 % | 19,950 % |
67 | 27,25 % | 19,075 % |
66 | 26,00 % | 18,200 % |
65 | 25,00 % | 17,500 % |
64 | 24,00 % | 16,800 % |
63 | 23,25 % | 16,275 % |
62 | 22,25 % | 15,575 % |
61 | 21,50 % | 15,050 % |
60 | 20,50 % | 14,350 % |
59 | 19,75 % | 13,825 % |
58 | 19,00 % | 13,300 % |
57 | 18,25 % | 12,775 % |
56 | 17,50 % | 12,250 % |
55 | 16,75 % | 11,7525% |
11.A.9 Afkoopfactoren voor (kleine) bij NN opgebouwde pensioenen
Leeftijd van | Afkoopwaarde per | Leeftijd | Afkoopwaarde | Leeftijd | Afkoopwaarde | |
de | € 100,- jaarlijks | van de | per | Van het | Per € 100,- | |
verzekerde | pensioen | partner | € 100,- | Kind | Ingegaan | |
Niet | Niet | ingegaan | Jaarlijks | |||
Ingegaan | Ingegaan | Jaarlijks | wezenpensioen | |||
Ouderdoms- | Partner- | partner- | ||||
pensioen | pensioen | Pensioen | ||||
20 | 193,20 | 82,00 | 20 | 2292,60 | 1 | 1617,80 |
21 | 200,70 | 85,30 | 21 | 2282,50 | 2 | 1577,60 |
22 | 208,40 | 88,70 | 22 | 2271,80 | 3 | 1535,90 |
23 | 216,40 | 92,10 | 23 | 2260,90 | 4 | 1492,50 |
24 | 224,70 | 95,70 | 24 | 2249,50 | 5 | 1447,40 |
25 | 233,30 | 99,50 | 25 | 2237,70 | 6 | 1400,60 |
26 | 242,30 | 103,40 | 26 | 2225,40 | 7 | 1351,80 |
27 | 251,60 | 107,40 | 27 | 3323,80 | 8 | 1301,00 |
28 | 261,30 | 111,50 | 28 | 2199,30 | 9 | 1248,20 |
29 | 271,30 | 115,80 | 29 | 2185,60 | 10 | 1193,30 |
30 | 281,70 | 120,20 | 30 | 2171,30 | 11 | 1136,30 |
31 | 292,60 | 124,70 | 31 | 2156,30 | 12 | 1077,00 |
32 | 303,90 | 129,50 | 32 | 2140,90 | 13 | 1015,20 |
33 | 315,60 | 134,30 | 33 | 2124,80 | 14 | 951,00 |
34 | 327,80 | 139,20 | 34 | 2108,30 | 15 | 884,20 |
35 | 340,50 | 144,30 | 35 | 2091,10 | 16 | 814,80 |
36 | 353,60 | 149,50 | 36 | 2073,30 | 17 | 742,50 |
37 | 367,30 | 155,00 | 37 | 2054,80 | 18 | 667,40 |
38 | 381,60 | 160,40 | 38 | 2035,80 | 19 | 589,30 |
39 | 396,40 | 166,10 | 39 | 2015,90 | 20 | 508,00 |
40 | 411,80 | 171,90 | 40 | 1995,50 | 21 | 423,60 |
41 | 427,90 | 177,80 | 41 | 1974,20 | 22 | 358,10 |
42 | 444,70 | 183,90 | 42 | 1952,10 | 23 | 290,90 |
43 | 462,10 | 190,00 | 43 | 1929,50 | 24 | 221,00 |
44 | 480,30 | 196,40 | 44 | 1906,10 | 25 | 149,30 |
45 | 499,30 | 202,70 | 45 | 1881,80 | 26 | 75,60 |
46 | 519,10 | 209,30 | 46 | 1856,80 | 27 | 0,00 |
47 | 539,80 | 215,90 | 47 | 1830,90 | ||
48 | 561,40 | 222,40 | 48 | 1804,20 | ||
49 | 584,10 | 229,10 | 49 | 1776,60 | ||
50 | 607,90 | 235,80 | 50 | 1748,30 | ||
51 | 633,00 | 242,40 | 51 | 1719,20 | ||
52 | 659,40 | 249,10 | 52 | 1689,40 | ||
53 | 687,30 | 255,70 | 53 | 1658,60 | ||
54 | 716,80 | 262,30 | 54 | 1626,90 | ||
55 | 748,10 | 299,70 | 55 | 1594,30 | ||
56 | 781,40 | 306,70 | 56 | 1560,90 | ||
57 | 816,80 | 313,10 | 57 | 1526,60 | ||
58 | 854,80 | 319,40 | 58 | 1491,70 | ||
59 | 895,30 | 325,40 | 59 | 1456,10 | ||
60 | 938,80 | 330,80 | 60 | 1419,90 | ||
61 | 985,60 | 335,70 | 61 | 1383,20 | ||
62 | 1036,50 | 339,90 | 62 | 1345,60 | ||
63 | 1092,10 | 343,60 | 63 | 1307,70 | ||
64 | 1149,50 | 346,50 | 64 | 1269,10 | ||
65 | 1206,00 | 348,40 | 65 | 1230,10 |
B. Tarieven Aegon voor flexibilisering en afkoop van tot 1 januari 2013 bij Aegon opgebouwde pensioenaanspraken
11.B.1 Ruil van tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd ouderdomspensioen naar partnerpensioen (100:70) bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
leeftijdsklasse op ruilmoment
bij ruil van € 100,- ouderdoms- pensioen naar een combinatie van ouderdoms- en partner- pensioen is het resterend ouderdomspensioen
60 tot en met 64
55 tot en met 59
50 tot en met 54
45 tot en met 49
40 tot en met 44
35 tot en met 39
30 tot en met 34
25 tot en met 29
jonger dan 25
€ 74,50
€ 71,00
€ 68,50
€ 67,00
€ 66,00
€ 65,25
€ 64,75
€ 64,50
€ 64,25
11.B.2 Vervroegde ingang van het tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65 jaar)
beoogde pensioenleeftijd
64
63
62
61
60
59
58
57
56
55
hoogte vervroegd ingaand ouderdomspensioen in percentage van het pensioen op de normale pensioendatum (= 65 jaar)
91,9
84,6
78,0
72,0
66,7
61,9
57,5
53,6
50,0
46,7
11.B.3 Ruil van vervroegde ingang van het tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd ouderdomspensioen in een Tijdelijk Ouderdomspensioen (tot 65 jaar)
vervroegde pensioenleeftijd | in te ruilen levenslang ouderdomspensioen om € 100,- jaarlijks AOW-overbruggingspensioen te krijgen (op dezelfde vroege pensioenleeftijd) |
64 | € 8,05 |
63 | € 15,24 |
62 | € 21,68 |
61 | € 27,54 |
60 | € 32,69 |
59 | € 37,42 |
58 | € 41,70 |
57 | € 45,61 |
56 | € 49,17 |
55 | € 52,42 |
11.B.4 Uitstel van het tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd ouderdomspensioen
uitstel pensioenleeftijd van
hoogte ouderdomspensioen in percentage van het pensioenbedrag dat voorheen gold
65 naar 66 jaar
66 naar 67 jaar
67 naar 68 jaar
68 naar 69 jaar
69 naar 70 jaar
109,5
109,8
110,3
110,7
111,2
11.B.5 Variatie in de hoogte van het tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd ouderdomspensioen
Pensioen leeftijd | Hoog/laag (100:75) tot lft 65 | Hoog/laag (100:75) tot lft 70 | Hoog/laag (100:75) tot lft 75 | |||
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 | Hoog 120,2 122,1 124,3 126,9 129,9 nvt nvt nvt nvt nvt nvt | Laag 90,2 91,6 93,2 95,2 97,4 nvt nvt nvt nvt nvt nvt | Hoog 111,8 112,8 114,0 115,3 116,8 118,6 120,6 123,0 125,9 129,2 nvt | Laag 83,9 84,6 85,5 86,5 87,6 89,0 90,5 92,3 94,4 96,9 nvt | Hoog nvt nvt nvt nvt nvt 109,7 110,7 111,8 113,1 114,6 116,4 | Laag nvt nvt nvt nvt nvt 82,3 83,0 83,9 84,8 86,0 87,3 |
11.B.6 Ruil van het tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd en ingaand ouderdomspensioen naar partnerpensioen (100:70) op de ingangsdatum van het pensioen
Leeftijd
op ruilmoment
bij ruil van € 100,- ouderdomspensioen naar een combinatie van ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding
100:70 is het resterend ouderdomspensioen
65 € 77,00
64 € 77,75
63 € 78,50
62 € 79,25
61 € 80,00
60 € 80,50
11.B.7 Ruil van het tot 1-1-2013 bij Aegon opgebouwd en ingaand ouderdomspensioen naar partnerpensioen (100:50) op de ingangsdatum van het pensioen
Leeftijd
op ruilmoment
bij ruil van € 100,- ouderdomspensioen naar een combinatie van ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding
100:50 is het resterend ouderdomspensioen
65 € 82,50
64 € 83,00
63 € 83,75
62 € 84,25
61 € 84,75
60 € 85,25
11.B.8 Ruil van het bij Aegon als gevolg van inruil bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap verkregen partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen
Pensioenleeftijd | Ruilvoet uitgedrukt in % van het | Ruilvoet uitgedrukt in % verhoging OP |
PP | (indien OP:PP is 100:70 | |
70 | 30,75 % | 21,525 % |
69 | 29,50 % | 20,650 % |
68 | 28,50 % | 19,950 % |
67 | 27,25 % | 19,075 % |
66 | 26,00 % | 18,200 % |
65 | 25,00 % | 17,500 % |
64 | 24,00 % | 16,800 % |
63 | 23,25 % | 16,275 % |
62 | 22,25 % | 15,575 % |
61 | 21,50 % | 15,050 % |
60 | 20,50 % | 14,350 % |
59 | 19,75 % | 13,825 % |
58 | 19,00 % | 13,300 % |
57 | 18,25 % | 12,775 % |
56 | 17,50 % | 12,250 % |
55 | 16,75 % | 11,7525% |
11.B.9 Afkoopfactoren voor (kleine) bij Aegon opgebouwde pensioenen
Leeftijd van | Afkoopwaarde per | Leeftijd | Afkoopwaarde | Leeftijd | Afkoopwaarde | |
de | € 100,- jaarlijks | van de | per | Van het | Per € 100,- | |
verzekerde | pensioen | partner | € 100,- | Kind | Ingegaan | |
Niet | Niet | ingegaan | Jaarlijks | |||
Ingegaan | Ingegaan | Jaarlijks | wezenpensioen | |||
Ouderdoms- | Partner- | partner- | ||||
pensioen | pensioen | Pensioen | ||||
20 | 193,20 | 82,00 | 20 | 2292,60 | 1 | 1617,80 |
21 | 200,70 | 85,30 | 21 | 2282,50 | 2 | 1577,60 |
22 | 208,40 | 88,70 | 22 | 2271,80 | 3 | 1535,90 |
23 | 216,40 | 92,10 | 23 | 2260,90 | 4 | 1492,50 |
24 | 224,70 | 95,70 | 24 | 2249,50 | 5 | 1447,40 |
25 | 233,30 | 99,50 | 25 | 2237,70 | 6 | 1400,60 |
26 | 242,30 | 103,40 | 26 | 2225,40 | 7 | 1351,80 |
27 | 251,60 | 107,40 | 27 | 3323,80 | 8 | 1301,00 |
28 | 261,30 | 111,50 | 28 | 2199,30 | 9 | 1248,20 |
29 | 271,30 | 115,80 | 29 | 2185,60 | 10 | 1193,30 |
30 | 281,70 | 120,20 | 30 | 2171,30 | 11 | 1136,30 |
31 | 292,60 | 124,70 | 31 | 2156,30 | 12 | 1077,00 |
32 | 303,90 | 129,50 | 32 | 2140,90 | 13 | 1015,20 |
33 | 315,60 | 134,30 | 33 | 2124,80 | 14 | 951,00 |
34 | 327,80 | 139,20 | 34 | 2108,30 | 15 | 884,20 |
35 | 340,50 | 144,30 | 35 | 2091,10 | 16 | 814,80 |
36 | 353,60 | 149,50 | 36 | 2073,30 | 17 | 742,50 |
37 | 367,30 | 155,00 | 37 | 2054,80 | 18 | 667,40 |
38 | 381,60 | 160,40 | 38 | 2035,80 | 19 | 589,30 |
39 | 396,40 | 166,10 | 39 | 2015,90 | 20 | 508,00 |
40 | 411,80 | 171,90 | 40 | 1995,50 | 21 | 423,60 |
41 | 427,90 | 177,80 | 41 | 1974,20 | 22 | 358,10 |
42 | 444,70 | 183,90 | 42 | 1952,10 | 23 | 290,90 |
43 | 462,10 | 190,00 | 43 | 1929,50 | 24 | 221,00 |
44 | 480,30 | 196,40 | 44 | 1906,10 | 25 | 149,30 |
45 | 499,30 | 202,70 | 45 | 1881,80 | 26 | 75,60 |
46 | 519,10 | 209,30 | 46 | 1856,80 | 27 | 0,00 |
47 | 539,80 | 215,90 | 47 | 1830,90 | ||
48 | 561,40 | 222,40 | 48 | 1804,20 | ||
49 | 584,10 | 229,10 | 49 | 1776,60 | ||
50 | 607,90 | 235,80 | 50 | 1748,30 | ||
51 | 633,00 | 242,40 | 51 | 1719,20 | ||
52 | 659,40 | 249,10 | 52 | 1689,40 | ||
53 | 687,30 | 255,70 | 53 | 1658,60 | ||
54 | 716,80 | 262,30 | 54 | 1626,90 | ||
55 | 748,10 | 299,70 | 55 | 1594,30 | ||
56 | 781,40 | 306,70 | 56 | 1560,90 | ||
57 | 816,80 | 313,10 | 57 | 1526,60 | ||
58 | 854,80 | 319,40 | 58 | 1491,70 | ||
59 | 895,30 | 325,40 | 59 | 1456,10 | ||
60 | 938,80 | 330,80 | 60 | 1419,90 | ||
61 | 985,60 | 335,70 | 61 | 1383,20 | ||
62 | 1036,50 | 339,90 | 62 | 1345,60 | ||
63 | 1092,10 | 343,60 | 63 | 1307,70 | ||
64 | 1149,50 | 346,50 | 64 | 1269,10 | ||
65 | 1206,00 | 348,40 | 65 | 1230,10 |
Bijlage 12 Afkooptarieven
Afkoopfactoren per € 1,- pensioen
Afkoop- leeftijd | Levenslang ouderdoms- pensioen vanaf 67 jaar | Levenslang Latent | partnerpensioen Xxxxxxxx | Xxxxxx- leeftijd | Ingegaan wezenpensioen bij expiratie- leeftijd 27 |
21 | 8,950 | 2,756 | 38,271 | 0 | 18,255 |
22 | 9,019 | 2,804 | 37,871 | 1 | 17,722 |
23 | 9,087 | 2,852 | 37,465 | 2 | 17,178 |
24 | 9,155 | 2,900 | 37,055 | 3 | 16,629 |
25 | 9,223 | 2,949 | 36,639 | 4 | 16,074 |
26 | 9,291 | 2,998 | 36,217 | 5 | 15,511 |
27 | 9,358 | 3,048 | 35,790 | 6 | 14,939 |
28 | 9,425 | 3,098 | 35,356 | 7 | 14,358 |
29 | 9,492 | 3,149 | 34,917 | 8 | 13,769 |
30 | 9,559 | 3,200 | 34,472 | 9 | 13,170 |
31 | 9,625 | 3,251 | 34,021 | 10 | 12,562 |
32 | 9,692 | 3,302 | 33,565 | 11 | 11,938 |
33 | 9,758 | 3,353 | 33,103 | 12 | 11,300 |
34 | 9,823 | 3,405 | 32,634 | 13 | 10,648 |
35 | 9,889 | 3,456 | 32,160 | 14 | 9,980 |
36 | 9,954 | 3,507 | 31,680 | 15 | 9,296 |
37 | 10,019 | 3,558 | 31,194 | 16 | 8,595 |
38 | 10,083 | 3,609 | 30,702 | 17 | 7,875 |
39 | 10,147 | 3,660 | 30,204 | 18 | 7,140 |
40 | 10,210 | 3,711 | 29,701 | 19 | 6,386 |
41 | 10,274 | 3,761 | 29,193 | 20 | 5,616 |
42 | 10,337 | 3,811 | 28,679 | 21 | 4,827 |
43 | 10,400 | 3,860 | 28,160 | 22 | 4,199 |
44 | 10,465 | 3,908 | 27,636 | 23 | 3,507 |
45 | 10,530 | 3,955 | 27,107 | 24 | 2,748 |
46 | 10,596 | 4,002 | 26,573 | 25 | 1,915 |
47 | 10,664 | 4,047 | 26,035 | 26 | 1,000 |
48 | 10,735 | 4,091 | 25,493 | 27 | 0,000 |
49 | 10,810 | 4,133 | 24,947 | ||
50 | 10,892 | 4,175 | 24,396 | ||
51 | 10,978 | 4,215 | 23,842 | ||
52 | 11,071 | 4,253 | 23,285 | ||
53 | 11,173 | 4,288 | 22,725 | ||
54 | 11,287 | 4,322 | 22,163 | ||
55 | 11,414 | 4,353 | 21,598 | ||
56 | 11,556 | 4,381 | 21,032 | ||
57 | 11,713 | 4,405 | 20,464 | ||
58 | 11,888 | 4,424 | 19,896 | ||
59 | 12,081 | 4,437 | 19,326 | ||
60 | 12,293 | 4,445 | 18,756 | ||
61 | 12,526 | 4,444 | 18,186 | ||
62 | 12,779 | 4,435 | 17,615 | ||
63 | 13,054 | 4,415 | 17,044 | ||
64 | 13,356 | 4,379 | 16,476 | ||
65 | 13,686 | 4,328 | 15,908 | ||
66 | 14,051 | 4,253 | 15,341 | ||
67 | 14,457 | 4,150 | 14,776 |
Afkoopfactoren per € 1,- pensioen
Afkoop- leeftijd | Levenslang ouderdoms- pensioen vanaf 67 jaar | Levenslang Latent | partnerpensioen Xxxxxxxx | Xxxxxx- leeftijd | Ingegaan wezenpensioen bij expiratie- leeftijd 27 |
68 | 13,886 | 4,127 | 14,212 | ||
69 | 13,323 | 4,096 | 13,651 | ||
70 | 12,765 | 4,058 | 13,092 | ||
71 | 12,212 | 4,015 | 12,534 | ||
72 | 11,667 | 3,965 | 11,982 | ||
73 | 11,128 | 3,909 | 11,434 | ||
74 | 10,592 | 3,849 | 10,891 | ||
75 | 10,062 | 3,784 | 10,352 | ||
76 | 9,542 | 3,712 | 9,823 | ||
77 | 9,030 | 3,633 | 9,303 | ||
78 | 8,527 | 3,548 | 8,791 | ||
79 | 8,036 | 3,455 | 8,291 | ||
80 | 7,556 | 3,358 | 7,802 | ||
81 | 7,091 | 3,251 | 7,327 | ||
82 | 6,642 | 3,137 | 6,867 | ||
83 | 6,208 | 3,018 | 6,422 | ||
84 | 5,791 | 2,895 | 5,992 | ||
85 | 5,393 | 2,767 | 5,581 | ||
86 | 5,015 | 2,634 | 5,190 | ||
87 | 4,660 | 2,498 | 4,819 | ||
88 | 4,324 | 2,360 | 4,467 | ||
89 | 4,019 | 2,218 | 4,147 | ||
90 | 3,732 | 2,080 | 3,843 | ||
91 | 3,470 | 1,941 | 3,565 | ||
92 | 3,223 | 1,809 | 3,303 | ||
93 | 2,996 | 1,684 | 3,062 | ||
94 | 2,787 | 1,565 | 2,840 | ||
95 | 2,597 | 1,450 | 2,638 | ||
96 | 2,425 | 1,342 | 2,454 | ||
97 | 2,269 | 1,241 | 2,289 | ||
98 | 2,128 | 1,148 | 2,139 | ||
99 | 2,001 | 1,063 | 2,006 | ||
100 | 1,888 | 0,986 | 1,888 |
*) He t a f k o o p t a r i e f v o o r e e n l a t e n t ( m e e v e r z e k e r d ) we z e n p e n s i o e n i s 0 .
ADDENDUM BIJ PENSIOENREGLEMENT 2013:
- AANVULLENDE KEUZEMOGELIJKHEID CDC VOOR DE VRIJWILLIG AANGESLOTEN WERKGEVER
1. Dit addendum is een aanvulling op en maakt onderdeel uit van het pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Voor de Nederlandse Groothandel (SPNG), dat in werking is getreden op 1 januari 2013 en sindsdien enkele malen is gewijzigd.
2. In artikel 5, lid 3, in artikel 6, lid 2, in artikel 9, lid 3, in artikel 9, lid 4 en in artikel 13, lid 3 van het pensioenreglement, wordt verwezen naar hoofdstuk IV van het pensioenreglement voor een nadere beschrijving en uitwerking van de overige keuzemogelijkheden van de werkgever. Die verwijzingen worden, in aanvulling op de verwijzing naar hoofdstuk IV, tevens geacht te verwijzen naar dit addendum.
3. In artikel 14, lid 1 van het pensioenreglement, wordt verwezen naar artikel 15 van het pensioenreglement voor de keuzemogelijkheden van de werkgever. Die verwijzing wordt, in aanvulling op de verwijzing naar artikel 15, tevens geacht te verwijzen naar dit addendum.
4. De werkgever heeft in het kader van het pensioenreglement per 1 januari 2017 dan wel de latere datum waarop de uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds ingaat en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 en artikel 15 van het pensioenreglement, in aanvulling op de in artikel 15 van het pensioenreglement genoemde mogelijkheden, ook de volgende mogelijkheid om de pensioenregeling voor de in de onderneming werkzame (aspirant-
) deelnemers aan te passen:
• Het wijzigen van de pensioenregeling in een CDC-pensioenregeling waarbij het opbouwpercentage ouderdomspensioen wordt gewijzigd in een beoogd opbouwpercentage ouderdomspensioen en waarbij nadrukkelijk wordt gestreefd naar pensioenopbouw op basis van het middelloonstelsel. De werkgever betaalt een vaste premie voor de beoogde op te bouwen pensioenaanspraken, voor de te verzekeren pensioenaanspraken en voor de opslagen. Indien de vaste premie in enig jaar niet toereikend is, respectievelijk te hoog is, voor de financiering van de beoogde op te bouwen pensioenaanspraken, voor de te verzekeren pensioenaanspraken en voor de opslagen in het betreffende jaar, wordt het geldende opbouwpercentage ouderdomspensioen voor het betreffende jaar navenant verhoogd respectievelijk navenant verlaagd. Een verhoging of verlaging vindt plaats in stappen van naar beneden afgerond 0,005%. De partner- en wezenpensioenaanspraken volgen de verhoging of verlaging van het opbouwpercentage ouderdomspensioen navenant. SPNG herziet de vaste premie bij verlenging van de uitvoeringsovereenkomst.
5. Deze aanvullende keuzemogelijkheid bestaat uitsluitend voor de werkgever die vrijwillig bij het pensioenfonds is aangesloten (de werkgever als bedoeld in artikel 1 lid 1, sub II en sub III van dit reglement) en op het moment van inwerkingtreding van de keuze een deelnemersbestand heeft van ten minste 15 deelnemers. Indien het deelnemersbestand van een werkgever die gebruik maakt van deze aanvullende keuzemogelijkheid, op 1 januari van enig jaar uit minder dan 15 deelnemers bestaat, geldt de keuze met ingang van dat moment niet langer. Het jaarlijks opbouwpercentage ouderdomspensioen is vanaf dat moment het opbouwpercentage ouderdomspensioen zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat moment gold. Voor werkgevers die met elkaar in een groep zijn verbonden, geldt de eis dat het deelnemersbestand uit ten minste 15 deelnemers bestaat, ten aanzien van het totale deelnemersbestand van de werkgevers uit de groep die van de keuzemogelijkheid gebruik maken.
6. Deze aanvullende keuzemogelijkheid is niet mogelijk in combinatie met de keuzemogelijkheid van artikel 15, lid 1 sub d van het pensioenreglement (onvoorwaardelijke toeslagverlening).
7. Indien van deze keuzemogelijkheid gebruik wordt gemaakt dient, in afwijking van het in de bijlage bij het uitvoeringsreglement gestelde, de in artikel 6, lid 5 van het uitvoeringsreglement bedoelde salarislijst vóór 1 februari van het betreffende jaar door SPNG te zijn ontvangen.
8. Indien van deze keuzemogelijkheid gebruik wordt gemaakt geldt het volgende:
a. De pensioenregeling behoudt het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet, omdat nadrukkelijk wordt gestreefd naar pensioenopbouw op basis van het middelloonstelsel.
b. De zinsnede aan het einde van artikel 10 leden 3 en 4 en artikel 12 leden 4 en 5 die luidt “(…) en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement.” wordt geacht te zijn vervangen door de volgende zinsnede: “(…) en, indien van toepassing, het afwijkende en/of beoogde dan wel, indien het geldende opbouwpercentage in het betreffende jaar afwijkt van het beoogde opbouwpercentage, het in het betreffende jaar geldende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement dan wel het addendum bij dit reglement.”
c. De woorden “afwijkend opbouwpercentage ouderdomspensioen” in artikel 21 lid 4 van het pensioenreglement worden geacht te zijn vervangen door de volgende woorden: “afwijkend en/of beoogd dan wel, indien het geldende opbouwpercentage in het betreffende jaar afwijkt van het beoogde opbouwpercentage, het in het betreffende jaar geldend opbouwpercentage ouderdomspensioen”
9. Dit addendum treedt in werking op 1 januari 2017.