Tienjarige aansprakelijkheid en aansprakelijkheid voor verborgen lichte gebreken
Tienjarige aansprakelijkheid en aansprakelijkheid voor verborgen lichte gebreken
Na de oplevering zit de opdracht er voor de aannemer, de architect of het studie- of controlebureau bij bouwwerken nog niet helemaal op.
Maanden of jaren na het uitvoeren van een bouwwerk kunnen er soms nog gebreken opduiken waarvoor zij mogelijks nog aansprakelijk kunnen worden gesteld.
Als bouwheer beschikt de overheid over diverse rechtsgronden (tienjarige aansprakelijkheid, aansprakelijkheid voor verborgen lichte gebreken) om voor bepaalde gebreken de aannemers/architecten/studiebureaus aansprakelijk te stellen, maar dit steeds binnen de door de wetgeving aangegeven voorwaarden en binnen welbepaalde termijnen.
Xxxx Xxx Xxxxxx en Xxxx Xxxxxxx
1.Tienjarige aansprakelijkheid
Op ‘bouwspecialisten’ (architecten, (onder)aannemers en studie- of controlebureau’s) rust een tienjarige aansprakelijkheid voor gebreken in bouwwerken als die ernstig zijn en een bedreiging inhouden voor de stevigheid van een gebouw op korte of lange termijn.
Het beginsel dat zij gedurende tien jaar aansprakelijk zijn voor het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van het door hen opgerichte gebouw ligt, voor wat de overheidsopdrachten
m.b.t. bouwwerken betreft, enerzijds vervat in artikel 1792 B.W. en artikel 2270 B.W. en anderzijds in de artikelen 84 en 152 van het KB Uitvoering d.d. 14 januari 2013 (voordien artikel 41, §2 en artikel 72,§1 van de Algemene Aannemingsvoorwaarden d.d. 26 september 1996).
Ernstig gebrek
Het gebrek moet van die aard zijn dat het de stabiliteit of de stevigheid van het gebouw of een belangrijk onderdeel ervan in het gedrang brengt (vb. verbrokkeling van stenen in een muur door waterinsijpeling, gebreken die overstromingen en continue vochtigheid op de kelderverdieping veroorzaken, gebrekkige dakbedekking waardoor vochtproblemen te verwachten zijn).
De bouwheer kan de tienjarige aansprakelijkheid niet inroepen voor gebreken die de stabiliteit niet beïnvloeden, hoe zwaar of moeilijk te repareren de gebreken ook zijn. Niet vereist is evenwel dat het gebouw instort of een gevaar voor onmiddellijke instorting zou vertonen. Een aantasting – zelfs op lange termijn – van de stabiliteit of van het duurzaam karakter van een bouwwerk is voldoende. Zo wordt aangenomen dat bv. een ernstige insijpeling in een dak, derwijze dat het gebouw dat erdoor wordt beschermd op termijn zwaar zal worden beschadigd, tot de tienjarige aansprakelijkheid aanleiding kan geven.
De volgende gebreken vallen niet onder de tienjarige aansprakelijkheid : een minieme waterinfiltratie die beperkt blijft tot enkele vochtplekken en na zeven jaar nergens tot verrotting aanleiding geeft; een blaasvorming op een dak zonder dat zich lekken voordoen, ….
Nieuwsbrief Overheidsopdrachten februari 2014
Of een gebrek al dan niet als voldoende ernstig kan worden beschouwd met het oog op de tienjarige aansprakelijkheid is uiteraard steeds een technische beoordeling, waarvoor een beroep kan worden gedaan op een deskundige.
Zichtbare en verborgen ernstige gebreken
De rechtspraak van het Hof van Cassatie heeft bevestigd dat de tienjarige aansprakelijkheid zowel geldt voor verborgen als voor zichtbare gebreken die ernstig genoeg zijn om de stevigheid van het gebouw in gevaar te brengen. De goedkeuring van het opgeleverd bouwwerk kan de architect en de aannemer dus niet ontheffen van hun aansprakelijkheid voor de zichtbare gebreken bij de oplevering die de stevigheid van het gebouw aantasten of kunnen aantasten, daar die de openbare veiligheid raken.
Conceptie- of constructiefout
Om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor de fout, moet worden nagegaan of het om een conceptie- of een constructiefout gaat.
Een constructiefout is te wijten aan een slechte uitvoering van de werken door de aannemer. In dat geval kan hij daarvoor aansprakelijk worden gesteld.
Bij een conceptiefout ligt de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de architect.
Een aannemer kan in dat geval mede aansprakelijk worden gesteld nl. wanneer iets is uitgevoerd waarvan de aannemer had moeten weten dat het tot problemen zou leiden. Omgekeerd kan een architect ook mede verantwoordelijk worden gesteld voor een constructiefout als hij die fout had kunnen opmerken tijdens de werfopvolging.
Er rust immers op aannemer en architect een wederzijdse plicht om elkaars werk op fouten te controleren.
Aannemer en architect kunnen dus eventueel aansprakelijk worden gesteld voor eenzelfde bouwgebrek ingevolge hun respectievelijke fout.
Termijn voor het instellen van de vordering op grond van de tienjarige aansprakelijkheid
Er blijkt in de praktijk vaak twijfel te bestaan over het vertrekpunt voor de berekening van de tienjarige termijn waarbinnen het bestuur als bouwheer de aannemer/architect kan aanspreken voor de ernstige gebreken die de stabiliteit of stevigheid van het bouwwerk in het gedrang brengen.
In tegenstelling tot het privaat bouwrecht waar rechtspraak en rechtsleer aannemen dat de termijn van de tienjarige garantie pas begint te lopen nadat het bouwwerk definitief is goedgekeurd (bij gebrek aan uitdrukkelijke aanduiding van het vertrekpunt voor de tienjarige garantie in artikel 1792 BW zelf), geldt bij overheidsopdrachten de voorlopige oplevering als vertrekpunt voor de tienjarige aansprakelijkheid van aannemer/architect voor de stevigheid van het bouwwerk. Dat wordt uitdrukkelijk voorzien in artikel 84, § 2
(aannemer) en artikel 152, tweede lid (dienstverleners)van het KB Uitvoering van 14 januari 2013.
De tienjarige aansprakelijkheid raakt de openbare orde zodat deze termijn een fatale vervaltermijn is die niet kan geschorst of gestuit worden, zelfs niet door het instellen van een vordering tot garantie.
Wel brengt een tijdig ingestelde rechtsvordering tot garantie (en enkel die) mee dat de gedaagde aannemer en/of architect voor de hele duur van het proces de exceptie van verjaring uit artikel 2270 B.W. niet kan opwerpen met betrekking tot de schadegevallen die het voorwerp van de rechtsvordering uitmaken.
Een loutere ingebrekestelling per brief uitgaande van de bouwheer met verwijzing naar de mogelijke tienjarige aansprakelijkheid van de opdrachtnemer (aannemer/architect) kan de loop van de verjaring van de garantie niet beïnvloeden.
Xxxxx een dagvaarding in kort geding binnen de tienjarige periode strekkende tot aanstelling van een deskundige onder vermelding van de tienjarige aansprakelijkheid kan niet als het instellen van de vordering tot garantie worden aangenomen.
Enkel een tijdig ingestelde dagvaarding ten gronde is afdoende.
2. Aansprakelijkheid voor verborgen lichte gebreken
Het is niet omdat een vordering op grond van de tienjarige aansprakelijkheid uitgesloten is dat de aannemer of architect zonder meer van elke mogelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen en dat het bestuur geen mogelijkheden van optreden tegen de betrokken aannemer zou hebben.
Na de oplevering is er buiten de gevallen van tienjarige aansprakelijkheid immers ook nog een mogelijkheid om de aannemer aan te spreken voor de lichte verborgen gebreken, op grond van de zogenaamde ‘garantieverbintenis’ die in de overeenkomst van aanneming van werk besloten ligt.
Bij aanneming van werk is de vrijwaring van de bouwheer voor verborgen gebreken in het definitief opgeleverde en goedgekeurde werk een hoofdverplichting aan de zijde van de aannemer. Indien de bouwheer schade lijdt doordat de vervaardigde of goedgekeurde zaak merkelijk vroeger dan normaal tenietgaat of is tenietgegaan of doordat ze niet of niet meer kan dienen voor het gebruik waartoe ze bestemd is, ten gevolge van een verborgen gebrek in het werk waarmee de zaak op het tijdstip van de oplevering was behept, moet de aannemer instaan voor het herstel van het gebrek en is hij aansprakelijk voor alle schade van dien (artikel 1146 e.v. B.W.).
In de rechtsleer wordt gesproken van de zogenaamde ‘garantie voor verborgen gebreken uit het gemene recht van de aannemingsovereenkomst’.
Dat is uiteraard geen middel om zonder meer op de oplevering van het werk terug te komen, vandaar dat zij enkel betrekking heeft op de zogenaamde ’verborgen gebreken’. Met de definitieve oplevering zijn de zichtbare gebreken gedekt.
De rechtvaardiging van de garantieverbintenis die in de overeenkomst van aanneming van werk besloten ligt, is te vinden in het feit dat de opstellers van het Burgerlijk Wetboek gemeend hebben dat er een verzwaarde aansprakelijkheid in het leven moet worden geroepen telkens als de aard van het werk meebrengt dat de bouwheer bij de goedkeuring geen zekerheid kan hebben over de definitieve kwaliteit van dat werk.
Dezelfde redenering ligt ook aan de basis van de tienjarige aansprakelijkheid die evenwel nog een stap verder gaat door zich eveneens uit te strekken tot de zichtbare gebreken.
Wordt onder architectuur gebouwd, dan mag de opdrachtgevende bouwheer erop rekenen dat de architect geen fouten maakt, hetzij van architectonische aard, hetzij van technische aard.
Het feit dat de architect geen overeenkomst van aanneming van werk met de bouwheer heeft aangegaan, sluit niet uit dat hij aansprakelijk is voor de verborgen gebreken in het gebouw die te wijten zijn aan de technische fouten van zijn zijde of voor verborgen gebreken die te wijten zijn aan de uitvoering die hij met behoorlijke controle had kunnen doen voorkomen of herstellen. De architect kan dus ook tegenover de bouwheer tot garantie voor verborgen gebreken in het gebouw gehouden zijn als hemzelf eveneens een tekortkoming kan worden ten laste gelegd.
De voorwaarden om zich als bouwheer te beroepen op de garantieplicht van de aannemer en om deze laatste op grond hiervan aan te spreken zijn de volgende :
• Het gebrek moet voor de bouwheer verborgen zijn;
• Het gebrek moet ernstig zijn;
• De vordering tot garantie moet tijdig worden ingesteld. Aan deze drie voorwaarden moet cumulatief zijn voldaan.
Het gebrek moet voor het opdrachtgevend bestuur als bouwheer verborgen zijn
Het opgeleverde werk wordt volgens de rechtsleer beschouwd als zijnde behept met een verborgen gebrek, in geval ‘de zaak op het tijdstip van de oplevering en opneming de beloofde of normaal te verwachten positieve eigenschappen mist en de bouwheer dat niet kon of moest opmerken’.
Dat wordt geacht het geval te zijn wanneer het knoeiwerk bij de oplevering van het werk voor de bouwheer niet zichtbaar was of door hem niet moest worden opgemerkt en de bouwheer ten gevolge van dat gebrek schade lijdt doordat de zaak nadien door die onvolkomenheden niet of merkelijk minder geschikt blijkt te zijn voor het gebruik waarvoor ze is bestemd of in belangrijke mate niet zo duurzaam is als normaal mag worden verwacht.
Als regel mag worden gesteld dat alle gebreken die voor een leek niet zichtbaar zijn, als verborgen gebreken moeten worden beschouwd. De aansprakelijkheid van de aannemer na de oplevering en opneming van het werk uit het gemene recht van de aannemingsovereenkomst slaat zowel op verborgen gebreken van de materialen die de aannemer heeft geleverd en verwerkt als op fouten in de wijze van uitvoering.
In principe zou kunnen worden verwacht dat de bouwheer als eisende partij zelf het bewijs moet leveren van het ‘verborgen karakter’ van het gebrek d.w.z. het bewijs moet
leveren dat hij bij de oplevering het schadeverwekkend gebrek van het werk niet kon ontdekken, doch dat is niet het geval.
Het volstaat dat de bouwheer aantoont dat het schadegeval aan een gebrek in het werk te wijten is (in de uitvoeringswijze of in de aangewende materialen).
Van zodra dit vaststaat wordt het gebrek vermoed ‘verborgen’ te zijn geweest voor de bouwheer op het ogenblik van de oplevering.
Het is dan aan de aannemer om het tegendeel te bewijzen en aan te tonen dat het wel degelijk merkbaar was voor de bouwheer op het ogenblik van de oplevering.
Volledigheidshalve moet wel worden opgemerkt dat de praktijk leert dat rechters het bestuur als bouwheer strenger durven beoordelen omdat zij het bestuur niet beschouwen als een ’leek’ wat betreft bouwwerken en menen dat het bestuur wel degelijk de nodige expertise in huis heeft om bepaalde gebreken te ontdekken.
Het verborgen gebrek moet ernstig zijn
Zonder een ernstige grond kan immers geen afbreuk worden gedaan aan de bevrijdende werking van de goedkeuring van het opgeleverd werk. De ernst van het gebrek kan mede blijken uit de herstellingskosten die moeten worden gemaakt.
Omtrent de ernst heeft de rechter een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid.
De rechtsleer beschouwt niet als een ernstig gebrek, weinig ernstige onvolkomenheden die bij ambachtelijk werk plegen voor te komen en geen nadeel meebrengen.
Worden evenmin als ernstige gebreken beschouwd: naar de plaats, de omvang en het belang beperkte beschadigingen ingevolge een constructiefout of een fout in de materialen, die het gebruik van de zaak niet verhinderen of niet in belangrijke mate verminderen.
Dat soort niet-ernstige gebreken zal de aannemer en of architect niet tot garantie verplichten.
Heel algemeen wordt in de rechtsleer aangenomen dat het gebrek zo ernstig moet zijn dat de bouwheer bij de oplevering de zaak had mogen weigeren of slechts een belangrijk mindere prijs had moeten betalen.
De vordering tot garantie moet tijdig ingesteld zijn
In tegenstelling tot de aansprakelijkheid voor de stevigheid van het werk van gebouwen en grote werken waar de garantieperiode uitdrukkelijk door het Burgerlijk Wetboek op tien jaar werd vastgesteld te rekenen vanaf de aanvaarding (voor wat de tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer betreft in het kader van een overheidsopdracht wordt in artikel 84,§ 2 van het KB Uitvoering van 14 januari 2013 uitdrukkelijk gesteld dat deze termijn begint te lopen vanaf de voorlopige oplevering), is dat wat de aansprakelijkheid voor verborgen gebreken uit het gemene recht van de overeenkomst van aanneming van werk betreft, niet het geval.
Daar stelt de rechter in feite en derhalve op onaantastbare wijze vast of de rechtsvordering tijdig is ingesteld.
Wat de duur van de garantie voor verborgen gebreken uit het gemene aannemingsrecht betreft, komen noch de vroegere algemene verjaringstermijn van dertig jaar, noch de huidige tienjarige algemene verjaringstermijn voor het instellen van rechtsvorderingen, noch de tienjarige verjaring van de vorderingen tot nietigverklaring te pas.
De duur van de garantieverplichting wordt door de gebruiken en de billijkheid bepaald, onverminderd hetgeen in de overeenkomst daarover is bedongen.
In de rechtsleer wordt gesteld dat aanvaard mag worden dat de vordering tijdig is ingesteld wanneer dit binnen een redelijke termijn na de ontdekking van het verborgen gebrek is geschied.
Geen vrijwaring voor verborgen gebreken die ernstig genoeg zijn om de stevigheid van het gebouw in het gedrang te brengen
De vrijwaring voor verborgen gebreken in het uitgevoerde werk bij aanneming van een bouwwerk is beperkt tot gebreken die de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengen. Voor de gebreken - al dan niet zichtbare - die ernstig genoeg zijn om de stevigheid van het gebouw in gevaar te brengen, geldt de hoger vermelde tienjarige garantie.