nr. 295 347 van 11 oktober 2023 in de zaak RvV X / XI
nr. 295 347 van 11 oktober 2023 in de zaak RvV X / XI
In zake: 1. X
2. X
wettelijk vertegenwoordigd door hun voogd, X
Xxxxxxx woonplaats: ten kantore van advocaten X. XXXXXXX & X. XXXXXXX
Mont Saint-Martin 22
4000 LIÈGE
tegen:
de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
DE WND. VOORZITTER VAN DE XIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X en X, wettelijk vertegenwoordigd door hun voogd X, die beiden verklaren van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 6 maart 2023 hebben ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 31 januari 2023.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 12 mei 2023 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 28 juni 2023. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. HUENGES WAJER.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partijen, hun voogd en hun advocaat X. XXXXXXXX loco advocaten X. XXXXXXX & X. XXXXXXX en van attaché X. XXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
Verzoekers verklaren de Afghaanse nationaliteit te bezitten.
Op 10 augustus 2020 dient X (hierna: eerste verzoeker) een verzoek om internationale bescherming in. Op dezelfde dag dient ook X (hierna: tweede verzoeker) een verzoek om internationale bescherming in.
Op 31 maart 2022 worden beide verzoekers gehoord op het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
Op 31 januari 2023 neemt de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (hierna: de commissaris-generaal) ten aanzien van beide verzoekers een beslissing tot weigering van de
vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Dit zijn de bestreden beslissingen.
De bestreden beslissing ten aanzien van eerste verzoeker luidt als volgt:
“(…)
A. Feitenrelaas
Jij, A.A.K., verklaarde over de Afghaanse nationaliteit te beschikken en te zijn geboren op 31 augustus 2005 in Xxxxxxxxx (xxxxxxxx Xxxxxxx, xxxxxxxxx Xxxxxxxxx). Je woonde tot aan je vertrek uit Afghanistan je hele leven in je geboortedorp, samen met je beide ouders, 5 broers en 6 zussen. Op hetzelfde domein, naast jouw huis, woonde je oom langs vaderszijde G. samen met zijn gezin. Xxx ging al vanaf een jonge leeftijd naar de Duao school in Abzingani, waar je de 3de klas bereikte. Door de vele gevechten tussen de taliban en de overheid in je regio was de school echter vaker gesloten dan open, en kon je allesbehalve regelmatig naar school. Daarnaast ging je ook naar de madrasa, die ook in Duao lag, en waar je koranlessen kreeg van M.H.. Je vader heeft eigen gronden waarop hij hasjiesj, papaver en tarwe teelde toen hij jonger was, maar nu hij ouder is zit hij gewoon thuis. Op de dagen waarop jij niet naar school of de madrasa ging hielp je thuis met het sprokkelen en kappen van hout.
Je oudere broer I. besliste om enkele jaren voor je vertrek uit Afghanistan in het leger te gaan. De vele taliban die in je regio aanwezig waren vielen hem daarvoor vaak lastig. Omwille van het werk van I. werden jij en andere van je familieleden vervolgens vaak lastig gevallen door de aanwezige taliban. Telkens jullie de taliban tegenkwamen, hetgeen vaak voorviel, vroegen ze naar jouw broer. Ze wilden weten waar hij was, en zeiden jullie hem terug naar het dorp te brengen. Als jullie daar niet in zouden slagen zouden ze jullie doden. Niet zo lang nadat I. uit het dorp was vertrokken, was je het slachtoffer geworden van een bom die jij had gevonden en die onontploft was. Je vond een ijzeren voorwerp in het struikgewas, raapte het op en smeet het op aanraden van je broers terug weg. Toen ontplofte de bom en raakten je been en voet gewond. Mettertijd heelden de wonden wel.
Toen jij op een dag in begin 2020 met je broers en buurjongens dichtbij je huis aan het spelen was, kwamen zo’n 15 à 20 talibanleden naar jullie toe en vroegen ze naar jouw vader. Xxxxxx antwoordden dat hij er niet was, maar dat jullie zijn zonen waren. Vervolgens namen ze jou en je tweelingbroer A.S. ondanks jullie tegenstrubbelingen mee naar de school van Duao. De school was overgenomen door de taliban, en diende als een soort gevangenis voor hen. Daar hielden ze je 3 dagen lang vast. Jullie werden in een klaslokaal gestopt, waar jullie eten kregen en toegang kregen tot een toilet. Overdag sliepen jullie, en ’s nachts boeiden de talibanleden jullie handen en namen ze jullie mee naar de bergen en andere plaatsen, waar ze jullie toonden hoe geweren te gebruiken. Ze legden niet uit waarom jullie dit moesten leren, en ze maakten jullie handen niet los tijdens deze lessen. De taliban lieten jullie na 3 dagen vrij, zeggende dat ze jullie enkele dagen later weer zouden komen halen om jullie naar een andere plaats mee te nemen. Nadat jullie ontvoerd werden, werd door jouw ouders beslist jullie het land uit te sturen. Na jullie ontvoering, maar voor jullie vertrek uit Afghanistan, werd echter nog de zoon van Xx. ontvoerd door de taliban. Hij werd gedood, en zijn lijk werd teruggebracht naar jouw dorp. Je woonde de begrafenis van Su. zijn zoon nog bij, en dan xxx je samen met je tweelingbroer A.S.K. en je neef langs vaderszijde N. uit Afghanistan vertrokken. Dit was rond februari 2020. Xxx Xxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxxxx, Xxxxxx en Frankrijk bereikte je België op 3 augustus 2020. Je diende in België een verzoek om internationale bescherming in op 10 augustus 2020, samen met A.S.K. (O.V. X.XXX.XXX). Sinds je vertrek uit Afghanistan heb je geen contact meer met je gezin, maar wel heel af en toe met je schoonbroer H.K.. Ter ondersteuning van je asielrelaas legde je de volgende documenten neer: de taskara van jou en jouw broer (kopies), psychologische en medische attesten (kopies), een attest van het Rode Kruis dat aantoont dat je jouw broer zoekt (kopie) en legerdocumenten van je broer I. (kopies).
Op 13 januari 2023 stuurde jouw advocaat nog een mail op met verblijfsdocumenten van jouw broer I. in het Verenigd Koninkrijk (kopies).
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen. Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er jou in het kader van de behandeling van jouw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er je een voogd toegewezen die jou bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat, die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met
jouw jeugdige leeftijd en maturiteit, jouw mentale kwetsbaarheid, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Om jouw mentale kwetsbaarheid aan te tonen legde je meerdere medische attesten neer, waaronder het verslag van een medisch onderzoek door de vzw Constats, een radiografie van je voet, en een psychologisch verslag. Het psychologisch verslag is gedateerd op 18 maart 2022 en is gebaseerd op jouw verklaringen tijdens jouw psychologische begeleiding, die plaatsvond tussen maart 2021 en september 2021. Hieruit blijkt dat je aan slaapstoornissen lijdt, angstaanvallen hebt, het moeilijk hebt om mensen te vertrouwen, geen eetlust hebt, dat je je soms in een dissociatieve toestand bevindt, en dat je soms trauma’s herbeleeft. Hoewel jij deze psychologische begeleiding had aangevraagd en je met je psycholoog werkte aan het beheersen van je angstaanvallen, is de psychologische begeleiding sinds september 2021 gestopt. De psychologische begeleiding kan worden verdergezet, mocht jij dat wensen (psychologisch verslag, groene map, zie administratief dossier).
Uit het medisch onderzoek van Constats, dat werd uitgevoerd op 12 oktober 2021, blijkt dat je voet gewond is geraakt door een bomontploffing, hetgeen bevestigd wordt door de radiografie. Volgens jouw verklaringen vond deze bomontploffing een paar jaar voor jouw vertrek uit Afghanistan plaats (NPO, P.23). Je haalde heel kort aan bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) dat je je sinds die explosie “soms niet goed” voelt, dat je dan hoofdpijn hebt en je mentaal slecht voelt (vraag 30, verklaring DVZ, zie administratief dossier). Jouw broer A.S. verklaarde ook dat je mentale problemen had door dat bomincident (NPO A.S., P.16). Constats stelde ook vast dat je littekens had die het gevolg zijn van zelfverminking. Het medisch onderzoek van Constats vermeldde ook subjectieve klachten, zoals verstoorde slaap, hoofdpijn, pijn aan jouw linkerenkel bij inspanningen, weinig eetlust, en een verdrietige gemoedstoestand (groene map, zie administratief dossier). Deze subjectieve klachten werden eerder ook al bevestigd door jouw psychologisch verslag.
Op 8 december 2022 werd jou nog een medisch verzoek om inlichtingen opgestuurd, waarbij werd gevraagd naar jouw actuele ziektebeeld, de impact van jouw medisch-psychische gezondheidstoestand op jouw dagelijkse functioneren en de evolutie van jouw medisch-psychische gezondheidstoestand. Op 27 december 2022 ontving het CGVS een mail van jouw advocaat, waarin een identiek psychologisch verslag werd opgestuurd als datgeen dat hierboven reeds besproken werd. Hieruit concludeert het CGVS dat er geen verdere psychologische begeleiding heeft plaatsgevonden, hoewel uit het psychologisch verslag van 18 maart 2022 duidelijk blijkt dat de mogelijkheid bestond om deze verder te zetten.
Deze documenten en verklaringen tonen een bepaalde kwetsbaarheid van je aan, die op een bepaald moment zelfs tot suïcidale neigingen heeft geleid. Naast de steunmaatregelen met betrekking tot je jeugdige leeftijd, die hierboven reeds werden besproken, zag de protection officer er op basis van deze medisch-psychologische verslagen en de daarin vermeldde symptomen nauwlettend op toe of je tijdens het persoonlijk onderhoud eventueel trauma’s herbeleefde of je je in een dissociatieve toestand bevond. Er werd je aan het begin van het persoonlijk onderhoud gevraagd hoe je je die dag voelde, en er werd 2 maal een lange pauze voorzien tijdens het persoonlijk onderhoud. Daarbij werd je gevraagd of het ging voor jou om verder te gaan (NPO, P.2, 9, 16). Bij aanvang van het persoonlijk onderhoud gaf je aan dat je je goed voelde (NPO, P.2). Het volledige persoonlijk onderhoud is vlot verlopen, waarbij je voogd en advocaat tijdens het persoonlijk onderhoud niets meldden over eventuele psychologische problemen waardoor je niet terdege op de vragen kon antwoorden, en de protection officer evenmin een problematische psychologische toestand die het correcte verloop van het persoonlijk onderhoud in de weg stond, kon waarnemen.
Het kan voor de volledigheid nog worden opgemerkt dat je in het kader van de bevraging omtrent bijzondere procedurele noden op DVZ enkel had aangegeven kwetsbaar te zijn omdat je minderjarig was en niet dat je medische of psychologische problemen had die eventuele andere procedurele steunmaatregelen vereisten (vak VI, Registratie Verzoek om Internationale Bescherming; Vragenlijst “bijzondere procedure noden” DVZ; Beoordeling Bijzondere Procedurele Noden, zie administratief dossier).
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kunt voldoen aan jouw verplichtingen.
Er dient verder te worden vastgesteld dat je doorheen jouw verklaringen geen gegronde vrees voor vervolging zoals bedoeld in de Vluchtelingenconventie van Genève of een reëel risico op het lijden van ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt. Er kan immers geen geloof gehecht worden aan jouw problemen met de taliban.
Wat betreft jouw verklaring dat je Afghanistan hebt verlaten uit vrees voor rekrutering door de taliban en je omwille hiervan een vrees voor vervolging zou dienen te koesteren in geval van terugkeer, dient er vooreerst op gewezen te worden dat uit de beschikbare informatie (EASO Recruitment by armed groups beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/ Afghanistan_recruitment.pdf, de EUAA Country Guidance van april 2022 (beschikbaar op https:// xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-
guidance-afghanistan-april-2022) en het EUAA-rapport Afghanistan. Targeting of Individuals van augustus 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Targeting_of_individuals.pdf) blijkt dat de taliban zelden gebruik maakt van gedwongen rekrutering omdat ze voldoende vrijwilligers hebben die zich bij hen willen aansluiten. Rekrutering door de taliban is doorgaans gebaseerd op lokale verankering. Er wordt beroep gedaan op familiale en clanloyaliteit, tribale banden, persoonlijke vriendschappen, sociale netwerken en gemeenschappelijke belangen. Individuele en gedwongen rekrutering zoals door jou wordt beschreven, komt slechts zelden voor. Doorgaans beschikken de taliban immers over voldoende vrijwilligers. Dat een dergelijke rekrutering zou plaatsvinden zonder enige tussenkomst van de lokale vertegenwoordigers is in de tribale Afghaanse samenleving dan ook veeleer ongeloofwaardig. Je slaagt er bovendien niet in in concreto aannemelijk te maken dat jouw persoonlijk geval afwijkt van de hiervoor geschetste rekruteringswijze van de taliban.
Uit jouw verklaringen blijkt niet dat er ten aanzien van jou een beroep werd gedaan op familiale en clanloyaliteit, tribale banden, persoonlijke vriendschappen, sociale netwerken en/of gemeenschappelijke belangen teneinde jou bij de taliban te laten aansluiten. Zelfs integendeel, je verklaarde dat de taliban jou en je broer A.S. vrijwel uit het niets ontvoerden. Toen de taliban jullie meenamen waren ze eigenlijk naar jouw vader op zoek: “Ze hebben eerst gevraagd waar Xx. is” (NPO, P.16). Nadat jullie hadden aangegeven zijn zonen te zijn, maar niet te weten waar hij was “hebben ze gezegd: “ok, dan komen jullie maar met ons mee”” (NPO, P.16). Volgens jouw verklaringen was het onduidelijk wat de taliban van jullie wilden, en hebben ze jullie “niet echt gezegd om welke reden we werden meegenomen. We werden gevraagd en meegenomen” (NPO, P.16). Hoewel de taliban jullie in de 3 dagen dat jullie door hen werden vastgehouden toonden hoe met een geweer te schieten, heeft de taliban “ons niet gezegd waarom ze ons zulke zaken aanleerden” (NPO, P.20). Er was tijdens die 3 dagen ook bezwaarlijk sprake van indoctrinatie door de taliban: “Nee, ze praatten niet met ons” (NPO, P.21). Aangezien de taliban slechts zelden met dwang rekruteerde, is het sowieso weinig aannemelijk dat dit jou en jouw broer overkwam. Dat de door jouw geschetste poging tot rekrutering met dwang van de taliban dermate afwijkt van de gebruikelijke rekruteringsmethode van de taliban ondermijnt de geloofwaardigheid van jouw asielrelaas danig.
Over deze ontvoering, die het centrale element vormt van je asielrelaas, had je bovendien niets gezegd bij DVZ. Toen je daar gevraagd werd een kort overzicht te geven van alle feiten die hebben geleid tot jouw vlucht uit Afghanistan, zei je dat de taliban regelmatig zeiden “tegen mij om voor hen te werken”, en dat je “steeds benaderd werd door hen en dat ze mij probeerden te overtuigen om voor hen te werken”. Daarbij vermeldde je opvallend genoeg jouw ontvoering door de taliban helemaal niet (vraag 5, vragenlijst CGVS, zie administratief dossier). Nochtans vertelde je aan het begin van jouw persoonlijk onderhoud op het CGVS “dat het allemaal goed was” genoteerd op de DVZ (NPO, P.3). Dat je daarbij vertelde dat jou “niks over mijn problemen gevraagd” werd, kan allerminst overtuigen (NPO, P.3). Zoals blijkt uit jouw asielrelaas vormde de ontvoering van de taliban de belangrijkste aanleiding voor jouw vertrek uit Afghanistan. Dat je deze dan niet vermeldt wanneer jou op de DVZ gevraagd werd om een kort overzicht te geven van de feiten die leidden tot jouw vertrek, ondermijnt de geloofwaardigheid van je asielrelaas dan ook danig.
Hetzelfde geldt voor jouw broer A.S.. Hoewel deze ontvoering veruit het belangrijkste vervolginsfeit uit jullie asielrelaas vormt, vermeldde hij deze evenmin bij DVZ (vraag 5, vragenlijst CGVS, zie administratief dossier A.S.). Op zijn persoonlijk onderhoud op het CGVS had A.S. net als jou wel aangegeven dat zijn verklaringen op de DVZ na het interview aan hem werden voorgelezen door de tolk, en dat hij akkoord was met hoe alles op de DVZ genoteerd werd. Daarbij zei X.X. dat hij bij DVZ een kort overzicht had gegeven van zijn problemen, zonder in detail te gaan (NPO, P.3). Toen op het CGVS aan A.S. werd voorgelegd dat jullie deze ontvoering beiden niet vermeldden antwoordde hij laconiek: “Misschien dat die vraag ons niet gesteld werd. Als de vraag niet gesteld werd, hoe kan ik er dan over spreken?” (NPO A.S., P.11). Op de bemerking dat er op DVZ gevraagd werd naar de problemen, gaf A.S. aan: “Over mijn problemen heb ik wel verteld, en dan hebben ze gezegd dat het voldoende was, en dat het interview gedaan was” (NPO A.S., P.11). Dit antwoord is volstrekt ontoereikend en biedt geenszins een verklaring voor het niet vermelden van de ontvoering tijdens jullie interviews op de DVZ. Dat jullie beiden op jullie persoonlijke onderhoud op het CGVS aanhalen te zijn ontvoerd door de taliban en op basis van die ontvoering te zijn vertrokken uit Afghanistan, hoewel geen van beiden dit vermeldde op de DVZ, is dan ook een duidelijke aanwijzing voor de gebrekkige geloofwaardigheid van jullie beider asielrelazen.
Andere verklaringen over jouw ontvoering door de taliban waren tevens opmerkelijk. Zo zei je dat xxxxxx ’s nachts door de taliban “naar de bergen meegenomen” werden “om ons dingen aan te leren”: “ze toonden ons de manieren van hoe geweren te gebruiken” (NPO, P.18). Deze training, waarbij jullie handen geboeid bleven (NPO, P.18), beschreef je als volgt: “Geweer vasthouden, schieten. Ze zetten stenen recht en ze begonnen naar de stenen te schieten” (NPO, P.20). Hoewel deze training gewoon inhield dat je moest kijken, kon je desgevraagd niet zeggen met hoeveel talibanleden jullie naar de bergen gingen “omdat het donker was ’s nachts” (NPO, P.19). Toen je gevraagd werd hoe je dan in het donker kon zien hoe je een geweer moest vasthouden was je reactie opvallend ontwijkend: “We zaten ver, en ze zeiden tegen ons
om naar hen te kijken en ze deden daar een soort training” (NPO, P.19). Deze tegenstrijdige verklaringen
ondergraven de geloofwaardigheid van je asielrelaas verder.
Er dient te worden opgemerkt dat jouw verklaringen omtrent de ontvoering en poging tot gedwongen rekrutering door de taliban bijzonder afwijkend zijn van die van A.S.. Daar waar de taliban volgens jouw verklaringen helemaal niets had gezegd over de reden voor jullie ontvoering, xxxxxx ’s nachts naar de bergen meenam om jullie te tonen hoe met een geweer te schieten en verder amper tegen jullie sprak (zie supra), vertelde A.S. iets geheel anders. Volgens jouw broer gingen de nachtelijke wandelingen om meer dan geweerschieten, en praatten de talibanleden ook op jullie in: “Ze toonden daarop over zelfmoordaanslagen, en ze zeiden dat we ons moesten voorbereiden om ons op te blazen […] Wanneer we bij hen waren, op de bergen of op andere plaatsen […] Ook op school, waar ze dan ons kunnen aanspreken […] Ze zeiden tegen ons om zich voor te bereiden om die dingen te doen. “We doen ook dezelfde dingen en het is goed”, zeiden ze” (NPO A.S., P.9). De taliban hadden volgens A.S. overigens wel duidelijk gesteld wat de bedoeling was van jullie nachtelijke trainingen: “”Later willen we dan ook aan jullie vragen om naar gevechten te gaan”, zeiden ze. Er werden ook manieren aan ons getoond om onszelf op te blazen” (NPO A.S., P.6). Het is ook bijzonder opvallend dat jullie elkaar tegenspreken over waar jullie zijn vrijgelaten door de taliban na jullie ontvoering. Jij vertelde duidelijk dat de taliban jullie bij jullie vrijlating met de wagen vervoerde, en dat ze jullie “bij de Duao controlepost vrijgelaten” hebben (NPO, P.20). Je gaf gedetailleerde verklaringen over die autorit naar jullie vrijlating: “We zaten aan de achterkant van de pickup. Bij ons zaten er zo 4-5 anderen. En binnen, op de zetels zaten er ook leden” (NPO, P.21). Volgens A.S. werden jullie echter vrijgelaten “Daar in Duao, bij de school. Ze hebben ons gezegd om naar huis te gaan” (NPO A.S., P.11).
Hoewel de taliban jullie zonder duidelijke instructies vrijlieten, uitten ze wel duidelijk de intentie jullie binnenkort terug mee te nemen: “Ze hebben gezegd dat ze naar ons gingen komen en ons gingen meenemen” (NPO, P.21). Opvallend genoeg zou de taliban volgens jouw verklaringen “dan niet naar ons gekomen” zijn (NPO, P.21). Hoewel je vervolgens verduidelijkte niet helemaal zeker te zijn of de taliban al dan niet naar jullie huis was geweest, heeft jouw schoonbroer H.K. er in xxxxxx contacten na jouw vertrek uit Afghanistan alvast niets over gezegd (NPO, P.22). Ook hier zei A.S. iets heel anders over: “Ze kwamen wel naar ons huis, maar mijn familie zei dat we niet thuis waren maar dat we ergens anders waren, en dan gingen ze weg” (NPO A.S., P.12). Volgens A.S. betrof het verschillende bezoeken: “Ze vroegen veel achter ons, om ons opnieuw mee te nemen” (NPO A.S., P.12). Enerzijds dient te worden opgemerkt dat jij en A.S. bijzonder tegenstrijdige verklaringen lieten optekenen met betrekking tot een zeer belangrijk deel van jullie asielrelaas. Anderzijds kunnen jullie beider verklaringen hieromtrent allerminst overtuigen. Dat de taliban jullie niet meer zouden opzoeken, nadat ze jullie hadden ontvoerd, getraind en duidelijk de intentie hadden getoond jullie terug te komen halen in het kader van jullie rekrutering, zoals jij verklaarde, is allesbehalve geloofwaardig. Dat de taliban jullie wel weer kwamen zoeken, maar zich lieten afschepen omdat jullie familie zei dat jullie niet thuis waren, zoals A.S. beweerde, is evenmin geloofwaardig. Immers blijkt uit jullie beider verklaringen dat de taliban meedogenloos waren in jullie regio, met moorden en ontvoeringen op hun conto (zie supra). Dat zulke bandieten zich door jullie broers om de tuin lieten leiden (NPO A.S., P.12), is dan ook allesbehalve aannemelijk.
Ook over andere belangrijke elementen van jullie asielrelaas lieten jullie erg tegenstrijdige verklaringen optekenen. Xxxxxx haalden beiden het verhaal van Xx. zijn zoon aan om de onveilige situatie in jullie regio te schetsen. Die dorpeling werd ontvoerd en vermoord door de taliban, waarna zijn lijk naar jullie dorp werd teruggebracht. Opvallend genoeg situeerden jullie die gebeurtenis op totaal verschillende momenten in jullie asielrelaas. Volgens A.S. vond de moord op Xx.s zoon heel lang geleden plaats, “toen mijn broer naar het leger ging. Voor ons vertrek […] ik was toen heel jong […] Een beetje later dan toen” I. in het leger ging (NPO A.S., P.13). Volgens jouw verklaringen werden jullie eerst ontvoerd, en werd Su. zijn zoon daarna ontvoerd en vermoord, waarna xxxxxx het land ontvluchtten: “En dan werden we door de taliban van ons huis meegenomen. En nadat we dan terug vrijgelaten waren werd die jongen meegenomen, en zijn lijk is dan terug naar het dorp gestuurd. En daarna heeft mijn vader besloten dat we zouden vertrekken” (NPO, P.14-15). Dat jij en A.S. dermate tegenstrijdige verklaringen afleggen over deze gebeurtenissen ondergraaft de geloofwaardigheid van jullie asielrelaas verder.
Het geheel van bovenstaande elementen ondermijnt de geloofwaardigheid van jouw asielrelaas dermate dat er geen geloof aan kan worden gehecht. De door jouw neergelegde documenten kunnen deze appreciatie van het CGVS niet wijzigen. Jouw medisch-psychologische attesten werden reeds bij aanvang van deze beslissing besproken (zie supra). Xxxx xxxxxxx, alsook die van jouw broer hebben slechts betrekking op jullie identiteit, elementen die in deze beslissing niet ter discussie staan. Het attest van het Rode Kruis toont louter aan dat jij en A.S. op zoek zijn naar jullie broer, een element dat evenmin ter discussie staat in bovenstaande beslissing. Je legde voorts enkele legerdocumenten neer van jouw broer I.. Dat je legerdocumenten van I. wist neer te leggen is op zich opvallend. Je hebt immers geen enkel nieuws gehoord over I. sinds hij weg is uit het dorp: “Van hem weet ik niets” (NPO, P.23-24). Ook A.S. verklaarde dat zowel hij, jij als jullie vader geen enkel nieuws meer van I. vernamen (NPO A.S., P.7). De
documenten van I. werden je opgestuurd door xxxx xxxxxxxxxxx H.K. in het begin van 2022 (NPO, P.24). Je werd gevraagd hoe hij die documenten in handen kreeg: “Dat weet ik niet. Misschien heeft hij mijn broer gezien. Dat hij zijn kaart genomen heeft” (NPO, P.24). Het is volstrekt ongeloofwaardig dat je enerzijds de legerdocumenten van I. wist neer te leggen, maar dat je anderzijds geen enkel nieuws over
I. zou hebben vernomen sinds hij uit het dorp vertrok om het leger te vervoegen (NPO, P.24).
Jij noch A.S. wist iets te vertellen over I. zijn werk voor het leger. Het kan dan ook niet voor waar worden aangenomen dat I. effectief bij het leger zat, enkel omdat je kopies van legerdocumenten van I. neergelegde. Temeer je hoogst ongeloofwaardige verklaringen aflegde over de omstandigheden waarbinnen je deze documenten bekwam (zie supra). Dat je op 13 januari 2023 de verblijfsdocumenten van I. in het VK neerlegde wijzigt deze vaststelling niet. Er dient daarbij enerzijds te worden opgemerkt dat in de verblijfsdocumenten van jouw broer zijn achternaam X. is, terwijl op zijn legerdocumenten geen sprake is van die achternaam, en wel van de naam ‘K.’. Bovendien is het allerminst duidelijk of de foto’s op de verblijfsdocumenten en de foto’s op de legerdocumenten van dezelfde persoon zijn (groene map, zie administratief dossier). Aan I. zijn legerdocumenten kan voorts geen waarde worden gehecht. Immers kunnen dergelijke documenten enkel dienstig zijn bij geloofwaardige verklaringen, wat niet het geval is gebleken. Bovendien dient te worden gewezen op de objectieve informatie die aan het dossier werd toegevoegd, met name de “COI Focus, Afghanistan. Corruptie en documentenfraude” van 14 januari 2021, waaruit blijkt dat er in Afghanistan op grote schaal gefraudeerd wordt met documenten en nagenoeg alle documenten vervalst worden of via corruptie, zowel in Afghanistan als daarbuiten, kunnen worden aangekocht.
Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat uit de beschikbare informatie (xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/ administration/easo/PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Targeting_of_individuals.pdf, https:// xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_11_Q35_EUAA_COI_Query_Response_Afghanistan_update_1_July_31_October_2022.pdf en https:// xxxx.xxxxxx.xx/country-guidance-afghanistan-2022) blijkt dat bepaalde personen die vroeger tot de ANSF behoorden te maken kunnen krijgen met vergeldingsacties. Jij haalt aan dat jouw broer bij het Afghaanse leger zat en gevlucht is.
Zoals in bovenstaande beslissing reeds besproken werd kan er, rekening houdend met jouw verklaringen en de beschikbare informatie, allerminst gesteld worden dat de problematische situatie van jouw broer aangetoond is.
Wat jouw situatie betreft en jouw bewering dat jouw broer I. ooit als militair zou hebben gewerkt, kan vooreerst worden opgemerkt dat familieleden van personen die tot de ANSF behoorden in bepaalde gevallen te maken kunnen krijgen met vervolging, bv. wanneer de taliban op zoek zijn naar de persoon met het profiel of wanneer er bepaalde redenen zijn die maken dat de taliban wraak willen nemen op deze persoon en zijn familie. Jij haalt echter geen dergelijke zaken aan. Het loutere feit dat jij een familielid zou zijn van een vroeger lid van het ANSF is onvoldoende om een nood aan bescherming in jouw hoofde aannemelijk te maken.
Je haalt verder geen geloofwaardige vervolgingsfeiten aan ten aanzien van jou of jouw familie in de periode die volgde (zie supra). Xxxxxxx haal je geloofwaardige elementen aan waaruit zou blijken dat jouw in Afghanistan achtergebleven familieleden zouden worden vervolgd. Jij toont niet aan dat je in geval van terugkeer wel problemen zou hebben om deze reden.
Naast de toekenning van de vluchtelingenstatus kan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2 van de Vreemdelingenwet.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, maar ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt de EUAA Country Guidance: Afghanistan van april 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx- afghanistan-april-2022) in rekening genomen.
In de EUAA Country Guidance wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EUAA Country Guidance wordt er op gewezen dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld
geografisch verspreid is; (v) het aantal burgerslachtoffers; (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten; en (vii) verdere impact van het geweld.
In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Er wordt ook met andere indicatoren rekening gehouden, enerzijds bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar anderzijds, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen, ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan voor 15 augustus 2021 regionaal erg verschillend waren. Deze sterke regionale verschillen typeerden het conflict in Afghanistan. In sommige provincies was er sprake van een open strijd waardoor er voor die regio’s slechts minimale individuele elementen vereist waren om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies was de omvang en de intensiteit van het geweld beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten werd, waardoor er voor die regio’s niet kon gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog was dat er zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, tenzij de verzoeker aannemelijk maakte dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestonden die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhoogden (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot waren er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag was dat in het algemeen kon gesteld worden dat er geen reëel risico bestond voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvond in de provincie.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2021_09_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2022_01_EASO_COI_Report_Afghanistan_Country_focus.pdf, de COI Focus Afghanistan. Veiligheidssituatie van 5 mei 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/ files/rapporten/coi_focus._afghanistan._veiligheidssituatie_20220505.pdf, EUAA Afghanistan Security Situation van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Security_situation.pdf en de COI Focus Afghanistan: Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022 van 13 september 2022) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is.
Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban ging gepaard met een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld en met een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers.
Waar voor de machtsovername door de taliban het overgrote deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, haar veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als actor aanwezig zijn in het land. Het verdwijnen van enkele van de belangrijkste actoren uit het conflict heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe situatie in het land en draagt in zeer grote mate bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan.
Sinds de machtsovername van de taliban is het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan significant gedaald. De VN Human Rights Council stelde in maart 2022 dat, hoewel sporadisch geweld nog plaatsvindt, burgers nu in relatieve vrede kunnen leven. In vergelijking met dezelfde periode het jaar voordien daalden tussen 19 augustus en 31 december 2021 het aantal ‘armed clashes’, luchtaanvallen en incidenten met IED’s allen met meer dan 90%. Hetzelfde patroon en lagere niveau van willekeurig geweld tekenen zich af in de eerste helft van 2022.
UNAMA registreerde in de tien maanden na 15 augustus 2021 in totaal 2.106 burgerslachtoffers (waarvan 700 dodelijke), voornamelijk ten gevolge van aanslagen van ISKP op niet-militaire doelwitten waarbij vnl. religieuze minderheden worden getroffen en, in mindere mate, als gevolg van ‘unexploded ordnance’.
Het geweld dat actueel nog plaatsvindt, is voornamelijk doelgericht van aard, waarbij enerzijds sprake is van acties van de taliban tegen voornamelijk leden van de voormalige ANSF alsook tegen bijvoorbeeld exoverheidsmedewerkers, journalisten en aanhangers van ISKP. Anderzijds wordt er gerapporteerd over een toenemend aantal confrontaties tussen de taliban en het National Resistance Front in de eerste helft van 2022, voornamelijk in Panjshir en enkele noordelijke regio’s, en over aanslagen door ISKP, die voornamelijk gericht zijn tegen leden van de taliban en tegen sjiitische burgers.
ISKP gebruikt in haar gerichte aanslagen tegen de taliban, vooral in landelijke regio’s, dezelfde tactieken die eerder werden gebruikt door de taliban, zoals bermbommen, magnetische bommen en targeted killings. Hoewel veel van deze acties en aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn en de impact ervan op burgers beperkt is. Afghanistan werd sinds de machtsovername getroffen door enkele grote aanslagen die onder meer de sjiitische minderheid viseerden en werden opgeëist door ISKP. Bij vier grote zelfmoordaanslagen van ISKP, die gericht waren op de Xxxxx Xxxxxx luchthaven, twee sjiitische moskeeën en een militair hospitaal, vielen in totaal 264 dodelijke slachtoffers en 533 gewonden, wat ongeveer 70% van het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode tussen 15 augustus 2021 en 15 februari 2022 uitmaakte. Na een kalmere periode in het einde van 2021 en de eerste maanden van 2022 is er sinds april opnieuw sprake van een patroon van aanslagen van ISKP op voornamelijk sjiitische doelwitten in stedelijke gebieden. ISKP, dat een 4000-tal militanten zou tellen, is aanwezig in quasi heel Afghanistan, maar heeft een sterkere aanwezigheid in het oosten, het noorden en in Kabul. De aanwezigheid van ISKP in deze gebieden is echter niet van die aard dat er kan gesteld worden dat ze de controle hebben over het grondgebied. De taliban voerden raids uit op schuilplaatsen waar ISKP-leden zich bevinden en voerden hierbij arrestaties uit. De taliban voerden verder gerichte aanvallen en targeted killings uit op vermeende ISKP-leden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze acties doelgericht van aard waren en slechts in beperkte mate burgerslachtoffers veroorzaakten.
ACLED registreerde in de periode van 15 augustus 2021 tot 30 juni 2022 het grootste aantal veiligheidsincidenten in Kabul, gevolgd door Panjshir, Baghlan, Nangarhar en Takhar. Dodelijke slachtoffers vielen er volgens UCDP in de periode tussen 16 augustus 2021 en 1 juni 2022 voornamelijk in de provincie Kabul, gevolgd door Kunduz, Balkh, Kandahar en Panjshir. De vastgestelde daling van het geweld heeft verder als gevolg dat de wegen significant veiliger werden, waardoor burgers zich veiliger over de weg kunnen verplaatsen.
In de maanden voorafgaand aan de machtsovername door de taliban was er sprake van een sterke toename van het aantal intern ontheemden. Deze waren afkomstig uit quasi elke provincie van Afghanistan. XXXXXX rapporteerde in de periode 1 januari – 30 november 2021 759.000 nieuwe intern ontheemden in Afghanistan, waarvan 98% dateerde van voor de machtsovername door de taliban. Na de machtsovername en het einde van het conflict is er een significante daling in het aantal intern ontheemden en is ontheemding ten gevolge van conflict vrijwel volledig gestopt. In de eerste helft van 2022 werden ongeveer 1.155 nieuwe intern ontheemden geregistreerd. Bovendien schatte UNHCR begin 2022 dat er sinds de machtsovername zo’n 170.000 intern ontheemden zijn teruggekeerd naar hun regio gelet op de stabielere veiligheidssituatie. IOM registreerde in de tweede helft van 2021 2,2 miljoen IDP’s die teruggekeerd zijn naar hun regio van herkomst.
De machtsovername door de taliban heeft een impact gehad op de aanwezigheid van bronnen in het land en op de mogelijkheid om verslag uit te brengen. Er kan opgemerkt worden dat, in vergelijking met de periode voor de machtsovername waarin bijzonder veel bronnen en organisaties in Afghanistan actief waren en over de veiligheidssituatie rapporteerden, heden minder gedetailleerde en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan voorhanden is. Er moet echter worden vastgesteld dat de berichtgeving uit en over het land niet is gestopt, dat tal van bronnen nog steeds beschikbaar zijn en nieuwe bronnen zijn verschenen. Bovendien zijn verschillende gezaghebbende experten, analisten en (internationale) instellingen de situatie in het land blijven opvolgen en rapporteren zij over gebeurtenissen en incidenten. De verbeterde veiligheidssituatie heeft verder als gevolg dat meer regio’s dan vroeger toegankelijk zijn. Er kan dan ook besloten worden dat er actueel voldoende informatie beschikbaar is om het risico voor een burger om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld te kunnen beoordelen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er sprake is van een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en dat de incidenten die zich wel nog voordoen hoofdzakelijk doelgericht van aard zijn. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk afgenomen aantal incidenten en burgerslachtoffers, de typologie van het geweld, het beperkt aantal conflict-gerelateerde incidenten en de beperkte intensiteit van deze incidenten, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal, de impact van dit geweld op het leven van de burgers en de vaststelling dat veel burgers terugkeren naar hun regio van herkomst. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat een burger louter omwille van zijn aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet, zoals situaties van open combat of van hevige of voortdurende gevechten, er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting.
Je bracht zelf geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. U laat na het bewijs te leveren dat u specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met jouw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld te Hesarak, Nangarhar. Xxxxxxx beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in uw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat je een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Overeenkomstig artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico zou lopen op ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Naar analogie met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden benadrukt dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet valt.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 15, b) van de richtlijn 2004/83/EU (heden richtlijn 2011/95/EU), waarvan artikel 48/4, § 2, b van de Vreemdelingenwet de omzetting in Belgisch recht vormt, in wezen overeenstemt met artikel 3 van het EVRM (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 28). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat socio- economische of humanitaire situaties in welbepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een schending van het non-refoulementbeginsel, zoals begrepen onder artikel 3 van het EVRM. Het EHRM maakt hierbij evenwel een onderscheid tussen socioeconomische omstandigheden of een humanitaire situatie die wordt veroorzaakt door actoren, enerzijds, of door objectieve factoren, anderzijds (EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 278-281).
Waar precaire leefomstandigheden worden veroorzaakt door objectieve factoren, zoals ontoereikende voorzieningen als gevolg van een gebrek aan overheidsmiddelen al dan niet in combinatie met natuurlijk voorkomende fenomenen (bijvoorbeeld een medische aandoening of droogte), hanteert het EHRM een hoge drempel en oordeelt het dat enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen (EHRM 27 mei 2008, nr. 00000/00, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 42-45; EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 75 en § 92).
Wanneer precaire leefomstandigheden het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van actoren (overheidsactoren of niet-overheidsactoren) kan enkel een schending van artikel 3 van het EVRM worden aangenomen wanneer er een reëel risico bestaat dat de verzoeker bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Deze situatie is echter uiterst uitzonderlijk, en het Europees Hof heeft slechts in twee gevallen besloten tot een schending van artikel 3 EVRM om deze reden, met name in de zaak M.S.S. en in de zaak Xxxx en Elmi (EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09,
M.S.S. / België en Griekenland, §§ 249-254 ; EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx
/ Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 282-283; RvV 5 mei 2021, nr. 253 997). In latere rechtspraak benadrukte het EHRM het uitzonderlijke karakter van deze rechtspraak (EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 9091).
Zulke situatie valt, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, evenwel niet noodzakelijk onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet.
Het CGVS betwist noch ontkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan voor een deel van de bevolking zeer slecht kunnen zijn. Dit betekent niet dat elke Afghaan bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat sinds augustus 2021 het land en de bevolking in het algemeen verarmd zijn; onder andere is het gemiddelde inkomen met een derde gedaald, is de tewerkstellingsgraad gedaald, en bevindt een deel van de bevolking zich in een situatie van voedselonzekerheid of loopt ze het risico om in zulke situatie terecht te komen. XXXXXX geeft aan dat 55 % van de bevolking in 2022 humanitaire hulp nodig heeft (waarvan 9,3 miljoen personen in ‘extreme need’) en WFP, zich steunend op de Integrated Food Security Phase Classification, geeft aan dat iets minder dan de helft van de bevolking extreme voedselonzekerheid kent (waarvan ongeveer 6,6 miljoen personen zich in een ‘emergency’ of ‘catastrophic’ situatie bevinden).
Het Hof van Justitie heeft tevens verduidelijkt dat artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn niet noodzakelijkerwijs alle hypotheses dekt die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM zoals wordt uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet staat immers niet op zichzelf, maar moet worden gelezen samen met artikel 48/5 van de dezelfde wet, waarin wordt gesteld dat ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: “a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren”. Zo stelt het Hof van Justitie in dit verband dat
“In artikel 6 van richtlijn 2004/83 wordt een opsomming gegeven van de actoren van ernstige schade, hetgeen de opvatting bevestigt dat dergelijke schade moet voortvloeien uit de gedragingen van derden en dat het dus niet volstaat dat die schade louter het gevolg is van de algemene tekortkomingen van het gezondheidsstelsel in het land van herkomst. Voorts preciseert punt 26 van de considerans van die richtlijn dat gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen is blootgesteld, normaliter op zich geen individuele bedreiging vormen die als ernstige schade kan worden aangemerkt(…) Dat artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zich in zeer uitzonderlijke omstandigheden ertegen verzet dat een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt verwijderd naar een land waar geen adequate behandeling voorhanden is, betekent evenwel niet dat hij op grond van de subsidiaire bescherming krachtens richtlijn 2004/83 tot verblijf in die lidstaat moet worden gemachtigd.” (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40). In die zin moet er eveneens gewezen worden op considerans 35 van de Kwalificatierichtlijn. Daarin wordt gesteld dat ”Gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen blootgesteld is, vormen normaliter op zich geen individuele bedreiging die als ernstige schade kan worden aangemerkt.”. Het CGVS meent bijgevolg, naar analogie met de rechtspraak van het Hof, dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet kan vallen.
Naast de vereiste van een aanwezigheid van een actor in de zin van artikel 48/5 van de Vreemdelingenwet, is er de vereiste dat de verzoeker in zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan een risico dat specifiek en individueel van aard is. De verzoeker moet hierbij aantonen dat hij op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, met name een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in zijn elementaire levensbehoeften zou kunnen voorzien (zie in dit verband RvV Verenigde Kamers nr. 243 678 van 5 november 2020). Dit is conform het arrest van het Hof van Justitie waarbij werd geoordeeld dat gelet op het feit dat de medische zorg (wat een aspect is van de socio-economische situatie) niet opzettelijk werd ontzegd, de subsidiaire bescherming niet kon worden toegepast (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40-41).
Dit standpunt wordt ook ingenomen in de EUAA Country Guidance van april 2022 waarin gesteld wordt dat socio-economische elementen – zoals de situatie van intern ontheemden, moeilijkheden bij het vinden van mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien, huisvesting –, of het feit dat er geen gezondheidszorg of onderwijs aanwezig is, niet vallen binnen het toepassingsgebied van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn, tenzij er sprake is van het opzettelijk gedrag van een actor.
Verder blijkt uit een analyse van de beschikbare informatie geenszins dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan in hoofdzaak wordt veroorzaakt door gedragingen van actoren, zoals bedoeld in artikel 48/5, § 1 van de Vreemdelingenwet. Uit de beschikbare informatie (zie EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Key_socio_economic_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city
.pdf en
EASO Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/
publications/2020_08_EASO_COI_Report_Afghanistan_Key_Socio_Economic_Indicators_Forcus_Kabu l_Citry_Mazar_Shari
blijkt dat er tal van factoren aan de basis liggen van de actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan. De Afghaanse overheid was voor de machtsovername door de taliban zeer donorafhankelijk. De publieke uitgaven steunden voor 75% op buitenlandse hulp. Er werd gerapporteerd dat er sprake was van ‘hulpverzadiging’ en ‘overuitgaven’, wat heeft bijgedragen aan wijdverspreide corruptie die een negatieve impact had op de economie. De corruptie verhinderde bovendien investeringen in een privésector, wat geleid heeft tot de onderontwikkeling ervan. Het wegvallen van een groot deel van deze internationale steun na de machtsovername had bijgevolg een zeer belangrijke impact op de Afghaanse economie. Het optreden van de taliban na de machtsovername heeft een invloed gehad op een aantal factoren, bijvoorbeeld de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland en de gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Dit heeft slechts een beperkte impact gehad op de Afghaanse economie. Evenwel blijkt uit de beschikbare informatie dat de socioeconomische situatie voornamelijk het gevolg is van een complexe wisselwerking van zeer vele factoren, waarbij het optreden van de taliban van minder belang is. Het gaat om factoren zoals het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie, het feit dat de voormalige Afghaanse regering slechts in beperkte mate een socio-economisch beleid ontwikkeld had, alsook de zeer beperkte ontwikkeling van een formele
privésector, de onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de taliban en de vorige overheid, de tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran, een terugval van en disrupties in buitenlandse handel, daarbij inbegrepen de impact van het conflict in Oekraïne op de wereldhandel, moeilijkheden om fondsen naar en binnen Afghanistan over te maken, een tekort aan cash, en een tijdelijke onderbreking van humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021. Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socioeconomische en humanitaire situatie. Ten slotte hebben ook de jarenlange aanhoudende droogte en de wereldwijde COVID-19 pandemie een impact gehad op de socio-economische en humanitaire situatie. Daar tegenover staat dat de humanitaire hulp in het land minder belemmeringen ondervond omwille van een drastische afname van het willekeurig geweld.
Hoewel het economische beleid van de taliban voorlopig nog onduidelijk is, blijkt uit de beschikbare landeninformatie verder niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om de humanitaire situatie te doen verslechteren, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te blokkeren. Integendeel moet worden vastgesteld dat de taliban maatregelen heeft genomen om het transport van humanitaire hulp te garanderen. Voorts werden de internationale sancties versoepeld met het oog op het verlenen van humanitaire hulp.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en economische factoren, waarvan vele factoren reeds voor de machtsovername door de taliban aanwezig waren in Afghanistan. Er kan bovendien geenszins worden afgeleid dat de situatie werd veroorzaakt door het opzettelijk handelen van de taliban. Bijgevolg kan er niet gesteld worden dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van het opzettelijk handelen of nalaten van actoren.
U toonde evenmin aan dat u bij terugkeer naar Afghanistan op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling waarbij u niet in staat zou zijn om in uw elementaire levensbehoeften te kunnen voorzien.
Uit de beschikbare landeninformatie (EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Afghanistan: Targeting of individuals van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Targeting_of_individuals.pdf, EUAA Country Guidance Afghanistan van april 2022, en EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Key_socio_economic_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city
.pdf) kan verder niet worden afgeleid dat het loutere gegeven enige tijd in het Westen te hebben verbleven volstaat om bij een terugkeer naar uw land van herkomst het bestaan van een nood aan internationale bescherming aan te tonen.
Vlak na de machtsovername door de taliban werd het internationaal luchtverkeer van en naar Afghanistan opgeschort, maar dit werd hervat in de eerste helft van 2022. Ook paspoorten werden opnieuw afgeleverd door de taliban. Sommige personen konden geen paspoort verkrijgen. Er werd gerapporteerd dat personen aan de grens werden verhinderd om het land te verlaten of aan checkpoints werden gecontroleerd. Het gaat over personen met een specifiek profiel, voornamelijk gelinkt aan de voormalige overheid en veiligheidsdiensten.
Uit de landeninformatie blijkt niet dat in het algemeen kan gesteld worden dat personen die terugkeren uit het buitenland of het Westen het risico lopen dat nodig is om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Personen die terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan bekeken worden en geconfronteerd worden met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd worden als vervolging. De taliban toont enerzijds begrip voor personen die het land verlaten omwille van economische redenen en stelt dat dit niets te maken heeft met een angst voor de taliban, maar anderzijds bestaat een narratief ten aanzien van de ‘elites’ die Afghanistan verlaten, die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden. Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. De taliban riep daarnaast meermaals op aan Afghanen in het buitenland om terug te keren naar Afghanistan.
Voorts werd er gerapporteerd over enkele terugkeerders die het slachtoffer werden van geweld. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat deze incidenten verband houden met hun specifieke profiel, en niet gerelateerd waren aan hun verblijf buiten Afghanistan. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.
Bij de individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de verzoeker met vervolging wordt geconfronteerd omwille van een verblijf in het buitenland of gepercipieerde verwestersing, moet rekening worden gehouden met risicobepalende omstandigheden, zoals: het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de perceptie van traditionele genderrollen door de familie, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon. De verzoeker om internationale bescherming dient dan ook in concreto aannemelijk te maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming.
In uw geval haalt u geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat u, in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie of van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming. Evenmin blijkt uit jouw verklaringen en uit de beoordeling ervan dat je voor jouw komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van de taliban stond of dat je een specifiek profiel heeft dat het risico loopt door de taliban te worden vervolgd, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat de taliban u niet zal viseren bij een terugkeer naar uw land van herkomst. Bovendien brengt uzelf geen concrete elementen aan waaruit blijkt dat u in geval van terugkeer vervolging zou dienen te vrezen. Het is in de eerste plaats aan de verzoeker om internationale bescherming om zijn vrees aannemelijk te maken. Je dient zulks in concreto aannemelijk te maken. Hier blijf je echter in gebreke.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen blijkt dat het niet volstaat om op algemene wijze te verwijzen naar het feit dat men omwille van zijn verblijf in Europa als verwesterd gepercipieerd zal worden en bij terugkeer naar Afghanistan vervolgd zal worden. Deze vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade dient geïndividualiseerd en geconcretiseerd te worden. Je bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.
(…)”
De bestreden beslissing ten aanzien van tweede verzoeker luidt als volgt:
“(…)
A. Feitenrelaas
Jij, A.S.K., verklaarde over de Afghaanse nationaliteit te beschikken en te zijn geboren op 31 augustus 2005 in Xxxxxxxxx (xxxxxxxx Xxxxxxx, xxxxxxxxx Xxxxxxxxx). Je woonde tot aan je vertrek uit Afghanistan je hele leven in je geboortedorp, samen met je beide ouders, 5 broers en 6 zussen. Op hetzelfde domein, naast jouw huis, woonde je oom langs vaderszijde G. samen met zijn gezin. Je vader heeft eigen gronden waarop hij hasjiesj, papaver en tarwe teelde. Xxx ging al vanaf een jonge leeftijd naar de Duao school in Abzingani, waar je de 3de klas bereikte. Door de vele gevechten tussen de taliban en de overheid in je regio was de school echter vaker gesloten dan open, en kon je allesbehalve regelmatig naar school. Daarnaast ging je ook naar de madrasa van Duao, waar je koranlessen kreeg. De taliban kwam regelmatig langs in de madrasa om over de jihad te preken, maar jij en je broer meden de madrasa op de dag dat dat gebeurde.
Je oudere broer I. besliste toen je nog erg jong was om in het leger te gaan. Omwille van het werk van I. werden jij en je familieleden vervolgens vaak lastig gevallen door de taliban in jouw dorp. Toen jij op een dag in begin 2020 met je broers en buurjongens dichtbij je huis aan het spelen was, kwamen zo’n 20 talibanleden naar jullie toe en vroegen ze naar jouw vader. Xxxxxx antwoordden dat hij er niet was, maar dat jullie zijn zonen waren. Vervolgens namen ze jou en je tweelingbroer A.A. ondanks jullie tegenstrubbelingen mee naar de school van Duao. De school was overgenomen door de taliban, en diende als een soort gevangenis voor hen. Daar hielden ze je 3 dagen lang vast. Jullie werden in een klaslokaal gestopt, waar jullie eten kregen en toegang kregen tot een toilet. Overdag sliepen jullie, en ’s nachts boeiden de talibanleden jullie handen en namen ze jullie mee naar de bergen en andere plaatsen, waar ze jullie toonden hoe te vechten en jezelf op te blazen. De taliban lieten jullie na 3 dagen vrij.
Nadat jullie ontvoerd werden, werd door jouw ouders beslist jullie het land uit te sturen. Je vertrok samen met je tweelingbroer A.A.K. en je neef langs vaderszijde N. uit Afghanistan. Dit was rond februari 2020. Xxx Xxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxxxx, Xxxxxx en Frankrijk bereikte je België op 3 augustus 2020. Je diende in België een verzoek om internationale bescherming in op 10 augustus 2020, samen met A.A.K. (O.V. X.XXX.XXX).
Ter ondersteuning van je asielrelaas legde je de volgende documenten neer: de taskara van jou en jouw broer (kopies), een attest van het Rode Kruis dat aantoont dat je jouw broer zoekt (kopie) en legerdocumenten van je broer I. (kopies).
Op 13 januari 2023 stuurde jouw advocaat nog een mail op met verblijfsdocumenten van jouw broer I. in het Verenigd Koninkrijk (kopies).
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in uw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er jou in het kader van de behandeling van jouw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er jou een voogd toegewezen die jou bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met jouw jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat jij kunt voldoen aan jouw verplichtingen.
Er dient te worden vastgesteld dat je doorheen jouw verklaringen geen gegronde vrees voor vervolging zoals bedoeld in de Vluchtelingenconventie van Genève of een reëel risico op het lijden van ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt. Er kan immers geen geloof gehecht worden aan jouw problemen met de taliban.
Er dient te worden vastgesteld dat je je voor jouw verzoek om internationale bescherming baseert op de asielmotieven die ook door jouw broer A.A.K. (O.V. X.XXX.XXX) werden aangehaald. Dient evenwel te worden opgemerkt dat in zijn dossier een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus werd genomen. Deze beslissing kan hier worden hernomen en luidt als volgt:
[…] [zie supra]
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.
(…)”
2. Over de rechtspleging
Verweerder heeft middels zijn nota van 29 maart 2023 de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) verzocht om de onderhavige zaak te behandelen via een louter schriftelijke procedure.
Artikel 39/73-2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet), ingevoegd bij de wet van 30 juli 2021 en in werking getreden op 10 december 2021, voorziet dat de louter schriftelijke procedure voortaan ook kan op verzoek van één van de partijen. Dit artikel luidt als volgt:
Ҥ 1.
Elke partij kan de Raad verzoeken om gebruik te maken van een louter schriftelijke procedure in, naar gelang van het geval, het verzoekschrift, de nota met opmerkingen, de kennisgeving dat zij geen synthesememorie wenst neer te leggen of de synthesememorie.
Bij toepassing van het eerste lid vermeldt het opschrift van het procedurestuk ook "verzoek tot behandeling via een louter schriftelijke procedure".
§ 2.
De griffie stelt de tegenpartij onverwijld op de hoogte van het verzoek tot behandeling via een louter schriftelijke procedure op het zelfde ogenblik dat zij, al naar gelang het geval, een kopie overmaakt van het verzoekschrift, van de nota met opmerkingen, van de kennisgeving dat de verzoekende partij geen synthesememorie zal neerleggen of van de synthesememorie. Indien de tegenpartij binnen de vijftien
dagen na de verzending door de griffie geen bezwaar maakt tegen het verzoek tot behandeling via een louter schriftelijke procedure, wordt zij geacht hiermee in te stemmen. In dat geval onderzoekt de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter het beroep bij voorrang en doet hij uitspraak op grond van het administratieve dossier en de procedurestukken, tenzij hij het nodig acht de mondelinge opmerkingen van de partijen te horen, in welk geval artikel 39/74 wordt toegepast.
§ 3.
Wanneer de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter instemt met het verzoek tot het gebruik van een louter schriftelijke procedure, stelt hij de partijen hiervan in kennis en stelt hij, bij beschikking, de datum vast waarop de debatten worden gesloten. Deze datum ligt minstens acht dagen na de datum van verzending van de beschikking. Partijen kunnen tot op de dag van het sluiten van de debatten een pleitnota indienen.
Indien er een pleitnota wordt ingediend, brengt de griffie deze onverwijld ter kennis aan de tegenpartij. In
dit geval wordt het arrest niet eerder gewezen dan acht dagen na de sluiting van de debatten.”
Xxxxxxxxxx hebben in de onderhavige zaak de Raad echter op 14 april 2023 per aangetekend schrijven gemeld zich te verzetten tegen de behandeling van hun dossier via een louter schriftelijke procedure.
Gelet op het bezwaar van verzoekers wordt dan ook geen toepassing gemaakt van de procedure voorzien in artikel 39/73-2 van de Vreemdelingenwet.
3. Het verzoekschrift
3.1. In een enig middel beroepen verzoekers zich op een manifeste appreciatiefout, alsook op de schending van artikel 1 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en van de artikelen 48/3, 48/4, 48/5, 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet.
3.2. Verzoekers betwisten de motieven van de bestreden beslissingen en besluiten dat hun vluchtrelaas wel degelijk geloofwaardig is.
Verzoekers vragen in hoofdorde om hen als vluchteling te erkennen, minstens hen de subsidiaire beschermingsstatus te verlenen en in ondergeschikte orde om de bestreden beslissingen te vernietigen en terug te sturen naar het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen voor verder onderzoek.
3.3. Verzoekers voegen de volgende stukken bij hun verzoekschrift:
“1. De bestreden beslissing - K. A. A.;
2. Bestreden beslissing - K. A. S.;
3. Aanstelling van het bureau voor juridische bijstand van Luik ;
4. Email CGVS van 13 januari 2023 ;
5. “The Structure of Afghan Names”, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx, November 2009 ;
6. Fragment van het interview van hun broer in Engeland ;
7. Human Right Watch, “No Forgiveness for People Like You - Executions and Enforced Disappearances in Afghanistan under the Taliban”, 30 november 2021, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxxx/0X00X00/0X/xx-xxxxxxxxxxxxxxxxx-xxx/xxxxxxxxxx-xxx-xxxxxxxx- disappearances-afqhanistan;
8. Ghandara, “Taliban Takes Revenge On Former Afghan Security Forces”, 12 Oktober 2021, beschikbaar
op: xxxxx://xxxxxxxx.xxxxx.xxx/x/xxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxx/00000000.xxxx;
9. The Guardian, ‘“The Taliban shot my wife in the head’: ex-UK government contractor”, 16 januari 2022,
beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000/xxx/00/xxx-xxxxxxx-xxxx-xx-xxxx-xxxxx- head-ex-uk-qovernment-contractor;
10. Xxxxxx.xxx, “Afghanistan dispatches: 'Anyone on the Taliban’s blacklist is in great danger'”, 26 Oktober 2021, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxxx.xxx/xxxx/0000/00/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxx-xx- thetalibans-blacklist-is-in-great-danqer/.”
4. De nota met opmerkingen en de aanvullende nota
4.1. De Raad ontvangt vanwege verweerder een nota met opmerkingen, overeenkomstig artikel 39/72, §
1 van de Vreemdelingenwet, waarin hij het gelijk van zijn beslissing herhaalt en repliceert op het verzoekschrift. Hij voegt bij zijn nota met opmerkingen een weblink naar de volgende landeninformatie:
- het rapport “Country Guidance: Afghanistan” van XXXX van januari 2023;
- het rapport “COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments”
van EUAA van 4 november 2022.
4.2. De Raad ontvangt vanwege verzoekers een aanvullende nota, overeenkomstig artikel 39/76, § 1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, waaraan zij de volgende stukken toevoegen:
“- Het interview van hun broer in Engeland (stuk 1);
- A.S.’s werk-studie contract (stuk 2)”.
De Raad stelt vast dat het tweede stuk betrekking heeft op eerste verzoeker en niet op tweede verzoeker.
5. Bevoegdheid
Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Xxxx.Xx. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p. 95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van verzoekers om internationale bescherming daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.
De Raad is het enige rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal. In toepassing van de richtlijn 2011/95/EU moet de Raad zijn bevoegdheid uitoefenen op een wijze die tegemoet komt aan de verplichting om “een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie” te voorzien in de zin van artikel 46 van de richtlijn 2013/32/EU. Hieruit volgt dat wanneer de Raad een beroep onderzoekt dat werd ingediend op basis van artikel 39/2,
§ 1 van de Vreemdelingenwet, hij gehouden is de wet uit te leggen op een manier die conform is aan de vereisten van een volledig en ex nunc-onderzoek die voortvloeien uit artikel 46, § 3 van de richtlijn 2013/32/EU.
Op grond van artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet worden de verzoeken om internationale bescherming hierna bij voorrang onderzocht in het kader van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van dezelfde wet. De Raad moet daarbij een gemotiveerd arrest vellen dat aangeeft om welke redenen een verzoeker om internationale bescherming al dan niet voldoet aan de criteria zoals bepaald in de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.
6. Bewijslast en samenwerkingsplicht
Het wettelijke kader omtrent de bewijslast en samenwerkingsplicht wordt heden uiteengezet in de artikelen 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet, die de omzetting betreffen van artikel 4 van de richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de richtlijn 2013/32/EU en bijgevolg in het licht van deze Unie- rechtelijke bepalingen moeten worden gelezen.
De in artikel 4 van de richtlijn 2011/95/EU vervatte ‘beoordeling van feiten en omstandigheden’ in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een verzoek om internationale bescherming, verloopt in twee onderscheiden fasen.
De eerste fase betreft de vaststelling van de feitelijke omstandigheden die bewijselementen tot staving van het verzoek kunnen vormen. De in artikel 4, lid 1 van de richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de richtlijn 2013/32/EU beoogde samenwerkingsplicht, die is beperkt tot deze eerste fase, houdt in dat het in beginsel aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek, zoals vermeld in artikel 48/6, §1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, zo spoedig mogelijk aan te brengen opdat de relevante elementen van zijn verzoek kunnen worden bepaald. De verzoeker moet aldus een inspanning doen om dit verzoek te onderbouwen, onder meer aan de hand van verklaringen, schriftelijke bewijzen, zoals documenten en stukken, of ander bewijsmateriaal. Indien de door de verzoeker aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, is het aan de met het onderzoek belaste instanties om actief met de verzoeker samen te werken om alle
elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Daarnaast moeten deze instanties ervoor zorgen dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld over de algemene situatie in het land van oorsprong en, waar nodig, in landen van doorreis.
De tweede fase betreft de beoordeling in rechte van deze gegevens door de met het onderzoek belaste instanties, waarbij wordt beslist of, in het licht van de feiten die een zaak kenmerken, is voldaan aan de materiële voorwaarden, omschreven in de artikelen 48/3 of 48/4 van de Vreemdelingenwet, voor de toekenning van internationale bescherming. Hier wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn van de tot staving van het verzoek ingediende elementen, en dus wordt beslist of die elementen daadwerkelijk kunnen voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de gevraagde internationale bescherming.
Dit onderzoek van de gegrondheid van het verzoek behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de met het onderzoek belaste instanties zodat in deze fase een samenwerkingsplicht niet aan de orde is (HvJ 22 november 2012, C-277/11, M.M., pt. 64-70).
De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele wijze. Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, onder meer, rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, alsook met de door de verzoeker overgelegde documenten en afgelegde verklaringen. Consistentie, voldoende detaillering en specificiteit alsook voldoende aannemelijkheid vormen indicatoren op basis waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen kan worden beoordeeld, rekening houdend met de individuele omstandigheden van de betrokken verzoeker. Twijfels over bepaalde aspecten van een relaas ontslaan de bevoegde overheid niet van de opdracht de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade betreffende die elementen waar geen twijfel over bestaat, te toetsen. Het moet in deze evenwel gaan om die elementen die de nood aan internationale bescherming kunnen rechtvaardigen.
Wanneer een verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, dan bepaalt artikel 48/6, § 4 van de Vreemdelingenwet dat deze aspecten geen bevestiging behoeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
“a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;
c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;
d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;
e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.”
7. Beoordeling in het licht van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet
7.1. Xxxxxxxxxx verklaren Afghanistan te zijn ontvlucht wegens bedreigingen vanwege de taliban omwille van het werk van hun oudere broer voor het voormalige Afghaanse leger. Voor de samenvatting van verzoekers’ vluchtmotieven verwijst de Raad naar het feitenrelaas in de bestreden beslissingen, waarvan de uiteenzetting door verzoekers niet wordt betwist.
7.2. Waar verzoekers wijzen op hun verblijf in Europa, stelt de Raad het volgende vast.
7.2.1. Op basis van de objectieve landeninformatie, die door beide partijen ter beschikking wordt gesteld, kan volgende analyse worden gemaakt.
De taliban hebben de grondwet van de voormalige Islamitische Republiek Afghanistan opgeschort en er werd een herziening van de bestaande Afghaanse wetten in het licht van de sharia aangekondigd. De visie van de taliban op de sharia is gebaseerd op de soennitische Hanafi-school van jurisprudentie, maar is ook beïnvloed door lokale tradities en tribale codes. De taliban hebben verklaard dat zij zullen handelen overeenkomstig hun principes, religie en cultuur, waarbij zij het belang van de islam benadrukken en aangeven dat niets kan ingaan tegen de islamitische waarden. Om de interpretatie van de sharia te handhaven, heeft de de-facto-regering opnieuw het ‘Ministry for Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ (Dawat wa Ershad Amr bil-Maruf wa Nahi al-Munkar) (hierna: het MPVPV) opgericht.
Hoewel het toepasselijke rechtskader onduidelijk blijft, heeft de de-facto-talibanregering, evenals de provinciale de-facto-regeringen, wel reeds verschillende decreten en richtlijnen uitgevaardigd. In juni 2022 rapporteerde UNSG dat het MPVPV de handhaving van een breed scala aan richtlijnen met betrekking tot buitenechtelijke relaties, kledingvoorschriften, het bijwonen van gebeden, muziek, het verbod op verdovende middelen en alcohol heeft verstrengd.
In juli 2022 had UNAMA weet van ten minste 217 gevallen van “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling, afranseling en verbaal geweld tegen personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen sinds de overname.
Er bestaan hierbij lokale verschillen in de sociale normen en in de handhaving van deze normen. Sommige lokale afdelingen van het MPVPV handhaven de regels uitgebreider dan was voorzien door het de-facto- ministerie in Kabul. Er is ook onduidelijkheid over wat kleine overtredingen van de sharia zijn en hoe deze worden bestraft.
De taliban zijn ook aanwezig op sociale netwerken, maar het is onduidelijk in welke mate ze de online activiteiten van Afghanen opvolgen. Internationale media hebben bericht dat de taliban reeds Afghanen hebben gearresteerd en gedood vanwege hun activiteiten op de sociale media. Het betroffen echter kritische berichten ten aanzien van de taliban. Het ministerie voor communicatie en informatietechnologie (“Ministry of Communications and Information Technology”) werd wel bevolen om de toegang tot bepaalde platforms zoals ‘TikTok’ of andere programma’s met “immorele inhoud” te beperken. In de landeninformatie wordt ook melding gemaakt van controleposten in grotere steden waar de inhoud van telefoons bekeken wordt.
Wat betreft personen die Afghanistan verlieten, bestaat er een negatief beeld onder talibansympathisanten en sommige talibansegmenten. Mensen die vertrekken worden gezien als mensen zonder islamitische waarden of op de vlucht voor zaken die zij hebben gedaan. De hoogste leider van de taliban, Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, benadrukte het belang om Afghanen in Afghanistan te houden, waarbij hij aangeeft dat de ethische overtuigingen en de manier van denken van personen die naar het Westen gaan in gedrang kunnen komen en dat zij worden gedwongen om schandalen tegen de Islam en het Islamitische systeem te verzinnen om asiel te bekomen. Er is evenwel sprake van een ambigue houding van de taliban tegenover terugkeerders. Zo lijken zij wel begrip op te brengen voor personen die Afghanistan om economische redenen verlieten, zoals de oude traditie van mannen van Pashtou-origine die gedurende een bepaalde periode in het buitenland werken. De taliban kijken echter anders naar de elite – zoals voormalige overheidsmedewerkers, doch ook activisten, journalisten, intellectuelen, enzovoort – die worden beschouwd als corrupt of besmet en waarvan wordt gesteld dat zij wortels in Afghanistan missen. Deze negatieve attitude strekt zich ook uit tot de algemene bevolking, die de voormalige overheid en elite corruptie verwijten. In het bijzonder in rurale Pashtou-gebieden wordt met argwaan gekeken naar personen die Afghanistan verlieten en naar de Verenigde Staten of Europa zijn gegaan. Desalniettemin hebben talibanfunctionarissen herhaaldelijk Afghanen opgeroepen om naar Afghanistan terug te keren, onder wie voormalige politici, militaire en civiele leiders, universiteitsdocenten, zakenlieden en investeerders. Hoge talibanfunctionarissen riepen voorts de duizenden Afghanen die na de overname waren gevlucht op om terug te keren, alsmede alle Afghanen die in het buitenland wonen en voormalige tegenstanders van de taliban. Uit de bijgebrachte landeninformatie blijkt dat voorts voornamelijk personen die in Iran, Pakistan en Turkije verbleven al dan niet vrijwillig zijn teruggekeerd naar Afghanistan. De bronnen geven aan dat heden nog niet veel personen uit het Westen zijn teruggekeerd. Een anonieme organisatie met aanwezigheid in Afghanistan verklaarde dat terugkeerders soms een doelwit zijn, maar de bron zag geen duidelijk verband met het loutere feit dat deze personen het land hadden verlaten. Het leek eerder verband te houden met hun ‘oorspronkelijke status’, zoals een vertrek omwille van banden met de vroegere regering, hun etnische achtergrond of andere redenen.
De negatieve perceptie ten aanzien van terugkeerders kan tevens resulteren in stigmatisering, waarbij de terugkeerders met argwaan kunnen worden bekeken en wordt aangenomen dat zij een mislukking zijn of een misdrijf moeten hebben gepleegd, dan wel dat zij terugkeren met veel geld. Stigmatisering, discriminatie of uitstoting kunnen echter slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging of ernstige schade. Dit dient samen met andere individuele elementen te worden beoordeeld, waaronder de ernst en het systematische karakter ervan, evenals de vraag of er sprake is van een cumulatie aan gedragingen of maatregelen.
Uit objectieve landeninformatie blijkt heden niet dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor elke Afghaan die terugkeert uit Europa louter omwille van zijn verblijf aldaar een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen.
Wel kunnen volgende risicoprofielen worden aangeduid:
(i) personen “die de religieuze, morele en/of sociale normen hebben overschreden”, dan wel hiervan worden beticht, ongeacht of deze handelingen of gedragingen plaatsvonden in Afghanistan, dan wel in het buitenland en;
(ii) personen die “verwesterd” zijn, of als dusdanig worden gepercipieerd omwille van, bijvoorbeeld, hun activiteiten, gedrag, uiterlijk en geuite meningen, dewelke kunnen worden gezien als niet-Afghaans of niet-moslim, waarbij dit tevens doelt op personen die terugkeren naar Afghanistan, na een verblijf in Westerse landen. Niet elke Afghaan die terugkeert uit Europa zal daadverwerkelijk verwesterd zijn. Er dient sprake te zijn van kenmerken of overtuigingen die dermate fundamenteel zijn voor de identiteit of morele integriteit van een verzoeker dat niet mag worden gevraagd dat hij deze opgeeft (HvJ 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, punten 70-71). Evenmin zal elke Afghaan die terugkeert uit Europa een verwestering worden toegedicht omwille van persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen of te verhullen kenmerken of gedragingen (zie ook EHXX 00 xxxx 0000, Xxxx xn Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, par. 275, over de mogelijkheid “to play the game”). Het komt aan verzoeker toe in concreto aan te tonen dat hij daadwerkelijk is verwesterd dan wel als verwesterd zal worden beschouwd.
Beide risicoprofielen kunnen in een zekere mate met elkaar overlappen.
In het kader van een risicoanalyse naar de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor een verzoeker om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging, dringt zich een individuele beoordeling op waarbij rekening moet worden gehouden met risicobepalende factoren zoals het geslacht, de leeftijd, het gebied van herkomst en de conservatieve omgeving, de duur van het verblijf in het Westen, de aard van de tewerkstelling van de verzoeker, de zichtbaarheid van de verzoeker en de zichtbaarheid van de normoverschrijding (ook voor normoverschrijdingen in het buitenland), enzovoort.
Aldus kan de Raad de richtsnoeren van EUAA bijtreden.
7.2.2. In casu stelt de Raad vast dat in hoofde van eerste verzoeker een aantal elementen wijzen op een kwetsbaarheid die de beoordeling van de vraag of hij ingeval van terugkeer al dan niet problemen zal/kan ondervinden omwille van zijn verblijf in Europa in sterke mate bepalen. Deze elementen hebben echter tevens een impact in hoofde van tweede verzoeker inzake dezelfde problematiek.
Meer bepaald blijkt uit zowel de verklaringen van eerste verzoeker (notities van het persoonlijk onderhoud van eerste verzoeker, p. 23) als de medische en psychologische attesten die hij bijbracht (zie map 'Documenten' in het administratief dossier van eerste verzoeker) dat verzoeker enkele jaren voor zijn vertrek uit Afghanistan aan zijn voet gewond geraakte door een exploderende bom. Hierdoor ondervindt hij fysieke pijn aan zijn voet, alsook heeft dit incident een impact op zijn mentale gezondheidstoestand. Het psychologisch attest d.d. 18 maart 2022 vermeldt dat eerste verzoeker ten gevolge van de bomexplosie te kampen heeft met slaapproblemen, nachtmerries en het herbeleven van dit incident, hetgeen op zich dan weer zijn emotionele regulering en de behandeling van zijn trauma negatief beïnvloedt. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de jonge leeftijd van eerste verzoeker, die nog geen 15 jaar oud was toen hij in februari 2020 uit Afghanistan vertrok en heden nog maar net 18 jaar is geworden (geboortedatum: 31 augustus 2005), temeer daar hij nóg jonger was op het moment dat hij slachtoffer werd van de bomexplosie die enkele jaren voor zijn vertrek plaatsvond. Redelijkerwijze kan worden aangenomen dat eerste verzoeker door dit incident danig onder de indruk was en dat dit een verregaande impact heeft op zijn fysiek en mentaal welzijn.
Uit de voorgelegde medische en psychologische attesten blijkt immers ook dat eerste verzoeker te kampen heeft met ernstige mentale problemen, waaronder automutilatie en zelfmoordgedachten. Er wordt melding gemaakt van dissociatie, angst- en paniekreacties en een teruggetrokken, wantrouwige houding. Deze mentale toestand kan redelijkerwijze worden beschouwd als hinderlijk voor eerste verzoeker om zich ingeval van terugkeer naar Afghanistan opnieuw aan te passen aan de aldaar geldende waarden en normen zoals vormgegeven door de taliban (zie supra, punt 7.2.1.), temeer gelet op zijn jonge leeftijd. Intussen verblijven verzoekers immers reeds ruim drie jaar in België. Gelet op hun minderjarigheid bij
aankomst in België hebben verzoekers een deel van hun puberteit, een belangrijke en bijzondere fase in de ontwikkeling van een jongere, in België doorgebracht. Deze vormende jaren zijn essentieel in het vormen van een wereldbeeld en het aannemen van waarden en normen, waardoor zij zich, gelet op de blootstelling aan de Belgische samenleving, onbewust gedragingen en kenmerken van deze Belgische samenleving eigen kunnen hebben gemaakt. Ter terechtzitting verklaren verzoekers dienaangaande dat zij in België veel hebben geleerd dat anders is dan in Afghanistan. Hun voogd zet uiteen dat verzoekers zich sterk hebben aangepast, dat zij naar een katholieke school gaan alwaar zij godsdienstlessen volgen en dat zij niet naar de moskee gaan. Ook haalt hun voogd aan dat zij een “peter-familie” hebben, zijnde een alleenstaande man waarvan verzoekers eerst dachten dat deze homoseksueel was, hetgeen achteraf niet het geval bleek te zijn maar waarmee zij op zich geen probleem zouden hebben gehad. Met deze man onderhouden verzoekers een goed contact, aldus verzoekers’ voogd ter terechtzitting. Deze elementen zijn indicatief voor de mate waarin verzoekers met de Belgische samenleving in contact kwamen en kunnen redelijkerwijze worden geacht in te gaan tegen de waarden en normen in Afghanistan zoals die heden door de taliban worden vormgegeven.
Daargelaten de vraag of eerste verzoeker blijk geeft van een daadwerkelijke internalisering en eigen maken van Belgische en Europese waarden en normen, die onverzoenbaar zijn met de heersende waarden en normen in Afghanistan zoals vormgegeven door de taliban, meent de Raad dat in deze evenwel niet kan worden uitgesloten dat hem een op Belgische en Europese waarden en normen gebaseerde politieke overtuiging zal worden toegeschreven. Er kan geen abstractie worden gemaakt van volgende elementen eigen aan eerste verzoekers situatie: i) het feit dat hij op veertienjarige leeftijd als minderjarige Afghanistan heeft verlaten voor Europa; ii) zijn inmiddels meer dan driejarige afwezigheid uit Afghanistan; iii) zijn verblijf van inmiddels meer dan drie jaar in België en zijn integratie in de Belgische samenleving en actieve deelname eraan zoals onder meer blijkt uit de verklaringen van verzoekers en hun voogd ter terechtzitting; iv) het gegeven dat hij heden nog maar net meerderjarig is en dat blijk wordt gegeven van een psychologische kwetsbaarheid.
Eerste verzoeker heeft een deel van zijn jonge jaren, die essentieel zijn in het vormen van een wereldbeeld en het aannemen van waarden en normen, buiten Afghanistan en in Europa doorgebracht. Zijn jonge leeftijd maakt dat hij erg beïnvloedbaar is en dat hij zich, gelet op de blootstelling aan de Belgische samenleving via onder meer zijn school, zijn “peter-familie”, het verblijf in het opvangcentrum en sociale media, onbewust Belgische en Europese gedragingen en kenmerken eigen heeft gemaakt. Er kan worden aangenomen dat hij deze, gelet op zijn jonge leeftijd, niet steeds zal kunnen verbergen of zich zelfs niet bewust zal zijn dat hij deze moet verbergen wanneer hij bij terugkeer naar zijn regio van herkomst in Afghanistan opnieuw plaatselijke gebruiken en normen in acht moet nemen die inmiddels onder het talibanregime aanzienlijk werden verstrengd, temeer gelet op zijn psychologische kwetsbaarheid die maakt dat verzoeker gehinderd zal zijn om zich voldoende bewust te zijn van de risico’s die zijn in België (onbewust) aangepast gedrag zou meebrengen ingeval van terugkeer naar Afghanistan en waardoor hij onvoldoende in staat kan worden geacht om zich afdoende aan de voormelde gebruiken en normen, zoals heden opgelegd door de taliban, te conformeren. Hierbij dient tevens gewezen op het herbeleven van het trauma dat hij opliep ingevolge de bomexplosie waarvan hij het slachtoffer werd, dat hem ingeval van terugkeer naar de plaats van dit gebeuren eens te meer psychisch kan belasten. Dit brengt het risico met zich mee dat hij onder de aandacht van de taliban kan komen, hetzij op doorreis of bij een terugkeer naar zijn lokale gemeenschap.
Met betrekking tot tweede verzoeker wijst de Raad erop dat het Hof van Justitie reeds oordeelde dat de richtlijn 2011/95/EU niet voorziet in het verlenen van een vluchtelingenstatus of van een subsidiaire beschermingsstatus aan andere derdelanders dan diegenen die vallen onder de definitie van “vluchteling” en van “persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt” (HvJ 4 oktober 2018, nr. C-652/16,
N. R. K. Xxxxxxxxxxx, en R. E. O. Xxxxxxxxxx punt 48) en dat elke beslissing over het verlenen van een van beide statussen moet worden gebaseerd op een individuele beoordeling om na te gaan of de betrokken verzoeker op basis van zijn persoonlijke situatie voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van de status. Het doel van de richtlijn is immers te bepalen of een verzoeker een gegronde vrees heeft dat hij persoonlijk wordt vervolgd of persoonlijk een risico op ernstige schade loopt. Hoewel uit het voorgaande volgt dat een verzoek om internationale bescherming niet zonder meer kan worden toegewezen omdat een gezinslid van de verzoeker een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt, “moet wel rekening worden gehouden met dergelijke bedreigingen waaraan een gezinslid van de verzoeker is blootgesteld, teneinde te bepalen of de verzoeker wegens zijn familieband met die bedreigde persoon, zelf wordt bedreigd met vervolging of ernstige schade” (pt. 49- 51). Het Hof verwijst in dit verband meer specifiek naar overweging 36 van richtlijn 2011/95/EU die stelt: “Gezinsleden zijn louter door hun verwantschap met de vluchteling normaal gezien op zodanige wijze
kwetsbaar voor daden van vervolging dat zulks een grond voor de toekenning van de status van vluchteling zou kunnen vormen.”
De Raad benadrukt ook nog dat de taliban heel goed weten wat zich afspeelt op lokaal niveau omdat ze zijn verweven met de lokale bevolking. Lokale talibanleden nemen deel aan de gesprekken in dorpen, steden en in de plaatselijke moskeeën, waardoor zij goed weten wat de mensen in de betrokken lokale gemeenschap doen. De lokale verankering doet zich voornamelijk voor in Pashtou-gebieden. Op dorpsniveau zullen de plaatselijke leiders weten wie is teruggekeerd (voetnoot 514: Denmark, DIS, Afghanistan – taliban’s impact on the population, June 2022, p. 23 en 38 in EUAA, “Afghanistan: targeting of individuals”, augustus 2022, p. 55). Het is voor de taliban in kleinere dorpen dan ook gemakkelijker om informatie in te winnen of te horen te krijgen over personen die zijn teruggekeerd. De taliban beschikken daartoe over een netwerk van informanten dat sinds augustus 2021 werd uitgebreid (EUAA “Afghanistan: targeting of individuals”, augustus 2022, p. 63-65).
In het licht hiervan stelt de Raad vast dat tweede verzoeker, indien hij naar Afghanistan zou terugkeren zonder eerste verzoeker die in België als vluchteling werd erkend omwille van bovenstaande redenen, bovendien het risico loopt om via het lokale talibannetwerk te worden geïdentificeerd als terugkeerder wiens tweelingbroer in België verblijft als erkende vluchteling en dat tweede verzoeker hierdoor zal worden beschouwd als (eveneens) ‘besmet’ door de Belgische en Europese waarden en normen. Er kan niet worden uitgesloten dat tweede verzoeker nauwlettend in het oog zal worden gehouden teneinde na te gaan of hij zich gedraagt volgens de heersende waarden en normen in Afghanistan, zoals vormgegeven door de taliban. Ook tweede verzoeker verliet Afghanistan immers op jonge leeftijd en bracht een groot deel van zijn vormende jaren in België door, alwaar hij, net als eerste verzoeker, op vergaande wijze in contact kwam met de Belgische samenleving en de waarden en normen van deze samenleving van nabij leerde kennen en gedrag aannam dat geenszins verzoenbaar is met de huidige waarden en normen in Afghanistan zoals vormgegeven door de taliban, zoals onder meer het tolereren van homoseksualiteit, het volgen van katholieke godsdienstlessen en het niet naar de moskee gaan. Hoewel er in zijn hoofde geen sprake is van dezelfde mentale kwetsbaarheid als in hoofde van eerste verzoeker, kan redelijkerwijze worden aangenomen dat een mogelijk verhoogd toezicht op tweede verzoeker omwille van het verblijf van eerste verzoeker als erkend vluchteling in België het risico vergroot dat tweede verzoeker door de taliban zal worden geviseerd doordat hij de waarden en normen in Afghanistan, zoals vormgegeven door de taliban, niet (voldoende) respecteert en/of overtreedt.
7.2.3. Het geheel van alle elementen met betrekking tot hun concrete en specifieke, persoonlijke situatie in acht genomen, is de Raad van oordeel dat verzoekers aannemelijk maken dat de kans reëel is dat zij bij terugkeer naar hun regio en dorp van herkomst zullen opvallen en in de negatieve aandacht van leden en aanhangers van de taliban zullen komen te staan. Bij de beoordeling van de vrees van verzoekers moet rekening worden gehouden met de strenge sociaalreligieuze richtlijnen die door de talibanautoriteiten heden zijn uitgevaardigd, alsook met het gegeven dat personen die worden beschouwd als zijnde ‘besmet’ door de Belgische en Europese waarden en normen het risico lopen om te worden blootgesteld aan vervolging, daar de perceptie leeft dat Afghaanse terugkeerders waarden en uiterlijkheden hebben aangenomen die worden geassocieerd met Europese landen, zoals blijkt uit de zeer uitgebreide, gedetailleerde en gedocumenteerde landeninformatie die door beide partijen wordt bijgebracht en die reeds hoger werd besproken. Het is niet mogelijk om met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het concrete lot te voorspellen van een persoon met verzoekers’ profiel die onder de aandacht van de taliban komt omwille van een toegeschreven ‘besmetting’ door de Belgische en Europese waarden en normen. Echter, de door beide partijen bijgebrachte en besproken objectieve landeninformatie wijst op “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling en afranseling, van personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen.
7.3. Gelet op het geheel dat voorafgaat, met name verzoekers’ profiel, hun jonge leeftijd, hun individuele omstandigheden, de specifieke mentale gezondheidstoestand van eerste verzoeker en de risico’s indien tweede verzoeker zonder eerste verzoeker zou terugkeren als tweelingbroer van een in België erkende vluchteling, gekoppeld aan de huidige Afghaanse context onder het talibanregime, besluit de Raad dat in hoofde van verzoekers bij terugkeer naar Afghanistan een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Wegens hun toegeschreven ‘besmetting’ door de Belgische en Europese waarden en normen kan in dit geval een verband worden gelegd tussen de gevreesde vervolging en een toegeschreven politieke of godsdienstige overtuiging. Tevens is de Raad van oordeel dat er voor verzoekers in hun land van herkomst geen redelijke bescherming en geen intern vestigingsalternatief
voorhanden zijn, daar in casu de taliban de actor van vervolging zijn en het hele Afghaanse grondgebied in handen hebben.
Daarenboven, indien verzoekers door personen uit hun lokale gemeenschap van ‘besmetting’ door de Belgische en Europese waarden en normen worden beschuldigd, dan kunnen de de-facto- talibanautoriteiten evenmin worden beschouwd als een actor van bescherming. Het gebrek aan het recht op een eerlijk proces en de aard van de bestraffingen binnen het justitiemechanisme van de taliban zorgen ervoor dat dit niet kan worden beschouwd als een legitieme vorm van bescherming. Gezien de taliban geen actor van bescherming zijn, dringt de vraag naar een intern vestigingsalternatief zich niet verder op. Het voorgaande wordt bevestigd in de EUAA “Country Guidance: Afghanistan” van januari 2023 (p. 145- 149).
7.4. Gelet op de uiteenzetting hierboven, worden verzoekers erkend als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet.
7.5. Voorgaande vaststellingen volstaan om de overige in het verzoekschrift aangevoerde middelen en grieven, alsook de argumentatie van verweerder, niet verder te onderzoeken en te bespreken.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vluchtelingenstatus wordt aan de verzoekende partijen toegekend.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op elf oktober tweeduizend drieëntwintig door: xxx. X. XXXXXXX WAJER, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
dhr. K. VERKIMPEN, griffier.
De griffier, De voorzitter,
K. VERKIMPEN S. HUENGES WAJER