MULTILATERALE OVEREENKOMST
MULTILATERALE OVEREENKOMST
tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) (1) betref- fende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMaRKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLaND, DE REPUBLIEK ESTLaND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK SPaNJE, DE FRaNSE REPUBLIEK, IERLaND,
DE ITaLIaaNSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLaND, DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG, DE REPUBLIEK HONGaRIJE,
DE REPUBLIEK MaLTa,
HET KONINKRIJK DER NEDERLaNDEN, DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE XXXXXXXXX, XX XXXXXXXXX XXXXXXXX, XX XXXXxxXXX XXXXXXXXX, XX XXXXXXXXX XXXXxXX, HET KONINKRIJK ZWEDEN,
HET VERENIGD KONINKRIJK VaN GROOT-BRITTaNNIË EN NOORD-IERLaND,
hierna „de lidstaten van de EG” genoemd, en
DE EUROPESE GEMEENSCHaP, hierna „de Gemeenschap” of „de Europese Gemeenschap” genoemd, en DE REPUBLIEK aLBaNIË,
(1) Overeenkomstig Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999.
BOSNIË EN HERZEGOVINa,
DE REPUBLIEK BULGaRIJE,
DE REPUBLIEK KROaTIË,
DE VOORMaLIGE JOEGOSLaVISCHE REPUBLIEK MaCEDONIË,
DE REPUBLIEK IJSLaND,
DE REPUBLIEK MONTENEGRO, HET KONINKRIJK NOORWEGEN, DE REPUBLIEK SERVIË, ROEMENIË, en
DE XXXXXX XxX DE VERENIGDE NaTIES VOOR INTERIMBESTUUR IN KOSOVO,
hierna alle „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd,
ERKENNENDE het geïntegreerde karakter van de internationale burgerluchtvaart en wensende een Europese Gemeen- schappelijke Luchtvaartruimte (ECaa) tot stand te brengen die gebaseerd is op wederzijdse toegang tot de luchtvervoer- markten van de overeenkomstsluitende partijen en de vrijheid van vestiging, onder gelijke mededingingsvoorwaarden en eerbiediging van dezelfde regels, in het bijzonder met betrekking tot veiligheid, beveiliging, luchtverkeersbeheer, sociale harmonisatie en milieu;
OVERWEGENDE dat de regels betreffende de ECaa op multilaterale basis binnen de ECaa van toepassing zullen zijn en dat in deze context derhalve specifieke regels moeten worden vastgelegd;
ERMEE INSTEMMENDE dat deze regels van de ECaa moeten worden gebaseerd op de relevante wetgeving die in de Europese Gemeenschap van kracht is, zoals vermeld in bijlage I, onverminderd de regels van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap;
ERKENNENDE dat volledige naleving van de regels van de ECaa de overeenkomstsluitende partijen het recht geeft de door de ECaa geboden voordelen, waaronder markttoegang, te genieten;
ERMEE REKENING HOUDENDE dat naleving van de regels van de ECaa, en de bijbehorende volledige markttoegang, niet in één stap kunnen worden gerealiseerd, maar dienen te worden bereikt via een overgangsproces dat wordt verge- makkelijkt door specifieke afspraken van beperkte duur;
BENaDRUKKENDE dat, behoudens eventueel noodzakelijke overgangsregelingen, de regels inzake markttoegang voor luchtvaartmaatschappijen beperkingen ten aanzien van frequenties, capaciteit, vliegrouten, vliegtuigtypen of vergelijkbare beperkingen krachtens bilaterale luchtvervoersovereenkomsten of -regelingen moeten uitsluiten, en dat niet van lucht- vaartmaatschappijen mag worden geëist dat zij commerciële of vergelijkbare overeenkomsten aangaan als voorwaarde voor markttoegang;
BENaDRUKKENDE dat luchtvaartmaatschappijen een niet-discriminerende behandeling moeten krijgen bij het
verwerven van toegang tot luchtvervoersinfrastructuur, met name wanneer deze infrastructuur beperkt is;
ERMEE REKENING HOUDENDE dat in associatieovereenkomsten tussen de Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en bepaalde overeenkomstsluitende partijen anderzijds in principe wordt bepaald dat, met het oog op een gecoördi- neerde ontwikkeling en geleidelijke liberalisatie van het vervoer tussen de overeenkomstsluitende partijen die aangepast is aan de wederzijdse commerciële behoeften, de voorwaarden voor wederzijdse markttoegang via speciale overeenkom- sten moeten worden geregeld;
REKENING HOUDENDE met de wens van elke geassocieerde partij om haar wetgeving inzake luchtvervoer en aanver- wante onderwerpen verenigbaar te maken met die van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van toekomstige wetge- vingsinitiatieven binnen de Gemeenschap;
ERKENNENDE het belang van technische assistentie in dit verband;
ERKENNENDE dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte de betrekkingen tussen de Gemeen- schap en de lidstaten van de Gemeenschap en Noorwegen en IJsland moet blijven beheersen;
IN DE WENS latere uitbreiding van de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte mogelijk te maken;
HERINNERENDE aaN de onderhandelingen tussen de Europese Gemeenschap en de geassocieerde partijen met het oog op de sluiting van overeenkomsten inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten waardoor bilaterale luchtdienstovereen- komsten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en de geassocieerde partijen in overeenstemming met het Europese Gemeenschapsrecht worden gebracht,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
DOEL EN BEGINSELEN
Artikel 1
1. Het doel van deze Overeenkomst is de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, hierna
„de ECaa” genoemd. De ECaa is gebaseerd op vrije markttoe- gang, vrijheid van vestiging, gelijke concurrentievoorwaarden en gemeenschappelijke regels, inclusief gemeenschappelijke regels op het gebied van veiligheid, beveiliging, luchtverkeers- beheer, sociale aspecten en milieu. Hiertoe worden in deze Overeenkomst de regels vastgesteld die tussen de overeen- komstsluitende partijen van toepassing zijn onder de hieronder vastgestelde voorwaarden. Deze regels omvatten de bepalingen die zijn opgenomen in de in bijlage I genoemde wetgeving.
2. De bepalingen van deze Overeenkomst zijn van toepas- sing voor zover zij betrekking hebben op het luchtvervoer of een in bijlage I genoemd aanverwant onderwerp.
3. De Overeenkomst bestaat uit een reeks artikelen waarin de algemene werking van de ECaa wordt uiteengezet („de hoofdovereenkomst”), een reeks bijlagen, waarbij bijlage I een overzicht geeft van de wetgeving van de Europese Gemeen- schap die in het kader van de hoofdovereenkomst tussen de overeenkomstsluitende partijen van toepassing is, en een reeks protocollen, waarbij ten minste een protocol voor elke geasso- cieerde partij de voor die partij geldende overgangsregelingen vaststelt.
Artikel 2
1. In deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „Overeenkomst”: de hoofdovereenkomst met de bijbeho- rende protocollen en bijlagen alsmede de in bijlage I genoemde besluiten;
Ruimte en bijbehorende protocollen en bijlagen, waarbij de Europese Gemeenschap, haar lidstaten, IJsland, Liechten- stein en Noorwegen partij zijn;
h) „associatieovereenkomst”: elke overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap of de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de desbetreffende geassocieerde partij anderzijds;
i) „ECaa-luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij die beschikt over een vergunning in de zin van deze Over- eenkomst, overeenkomstig de bepalingen van de in bijlage I gespecificeerde toepasselijke besluiten;
j) „bevoegde burgerluchtvaartinstantie”: een overheidsinstantie of -entiteit die een wettelijk recht uitoefent om het gebruik of de verkoop van producten of diensten of vergunningen binnen de jurisdictie van een overeenkomstsluitende partij op conformiteit te toetsen, te certificeren en te controleren, en handhavingsmaatregelen kan treffen om ervoor te zorgen dat binnen de jurisdictie van die partij verhandelde producten of diensten aan de wettelijke eisen voldoen;
k) „Verdrag”: het Verdrag inzake de internationale burgerlucht- vaart, dat op 7 december 1944 voor ondertekening is opengesteld in Chicago, en de wijzigingen en bijlagen daarvan;
l) „SESaR”: de technische implementatie van het gemeen- schappelijk Europees luchtruim, waarbij wordt voorzien in gecoördineerd en gesynchroniseerd onderzoek en de gecoördineerde en gesynchroniseerde ontwikkeling en invoering van de nieuwe generaties aTM-systemen;
m) „aTM-masterplan”: (air Traffic Master Plan) het startpunt voor SESaR;
n) „EG-lidstaat”: een lidstaat van de Europese Gemeenschap.
2. Het gebruik van de termen „land”, „nationaal”, „onder- danen” of „grondgebied” laat de status van elke overeenkomst- sluitende partij krachtens het internationale recht onverlet.
b) „geassocieerde partij”: de Republiek
albanië,
Bosnië en
Xxxxxxxxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxxxx, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië, of enige andere staat of entiteit die krachtens artikel 32 partij bij deze Overeenkomst is geworden;
c) „UNMIK”: de krachtens Resolutie 1244 van de VN-Veilig- heidsraad van 10 juni 1999 opgerichte Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo, eveneens een geassocieerde partij;
d) „overeenkomstsluitende partij”: wat betreft de Gemeenschap en de EG-lidstaten, hetzij de Gemeenschap en de EG- lidstaten, hetzij de Gemeenschap, hetzij de EG-lidstaten. De betekenis die aan dit begrip per geval moet worden toege- kend, moet worden afgeleid uit de desbetreffende bepa- lingen van deze Overeenkomst en uit de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de EG-lidstaten overeenkomstig het EG-Verdrag;
e) „ECaa-partner”: een geassocieerde partij, Noorwegen of IJsland;
f) „EG-Verdrag”: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
g) „EER-overeenkomst”: de op 2 mei 1992 ondertekende Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Artikel 3
De toepasselijke bepalingen van de besluiten die worden bedoeld of zijn vervat in bijlage I, aangepast overeenkomstig bijlage II bij deze Overeenkomst, of in beschikkingen van het gemengd comité, zijn verbindend voor de overeenkomstslui- tende partijen en maken deel uit van of worden opgenomen in hun interne rechtsorde, zulks op de volgende wijze:
a) een met een EG-verordening overeenstemmend besluit wordt opgenomen in de interne rechtsorde van de overeen- komstsluitende partijen;
b) een met een EG-richtlijn overeenstemmend besluit laat aan de instanties van de overeenkomstsluitende partijen de vrij- heid om de vorm en wijze van toepassing te kiezen.
Artikel 4
De overeenkomstsluitende partijen treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst in gevaar kunnen brengen.
Artikel 5
De bepalingen van deze Overeenkomst zijn niet van invloed op de verhoudingen tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst.
NON-DISCRIMINaTIE
Artikel 6
Binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst en onvermin- derd de daarin vervatte bijzondere bepalingen, is elke discrimi- natie op grond van nationaliteit verboden.
RECHT VaN VESTIGING
Artikel 7
In het kader van deze Overeenkomst en onverminderd de bepa- lingen van de in bijlage I genoemde toepasselijke besluiten, zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een EG-lidstaat of een ECaa-partner op het grondgebied van
Artikel 10
1. Onverminderd gunstiger bepalingen in bestaande over- eenkomsten en in het kader van deze Overeenkomst, schaffen de overeenkomstsluitende partijen kwantitatieve beperkingen en alle maatregelen van gelijke werking af welke van toepassing zijn op de overbrenging van uitrusting, benodigdheden, reser- veonderdelen en ander materieel wanneer deze noodzakelijk zijn om een ECaa-luchtvaartmaatschappij in staat te stellen de uitvoering van luchtvervoerdiensten voort te zetten onder de in deze Overeenkomst vastgestelde voorwaarden.
2. De in lid 1 bedoelde verplichting belet de overeenkomst- sluitende partijen niet om dergelijke overbrengingen te verbieden of te beperken wanneer dit gerechtvaardigd is uit hoofde van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, of uit hoofde van bescherming van de intellectuele, industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beper- kingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de overeen- komstsluitende partijen vormen.
een EG-lidstaat of
ECaa-partner
verboden. De vrijheid van
vestiging omvat de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennoot- schappen, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetge- ving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld. Dit geldt eveneens voor de oprichting van agent- schappen, filialen of dochterondernemingen door de onder- danen van een EG-lidstaat of een ECaa-partner die op het grondgebied van een EG-lidstaat of ECaa-partner zijn geves- tigd.
Artikel 8
1. In het kader van deze Overeenkomst en onverminderd de bepalingen van de in bijlage I genoemde toepasselijke besluiten, worden vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een EG-lidstaat of een ECaa-partner zijn opge- richt of georganiseerd en welke hun hoofdvestiging binnen de ECaa hebben, gelijkgesteld met natuurlijke personen die onderdaan zijn van een EG-lidstaat of ECaa-partner.
2. Onder vennootschappen worden verstaan maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve vereni- gingen of vennootschappen daaronder begrepen, en overige rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.
Artikel 9
1. De bepalingen van de artikelen 7 en 8 zijn niet van toepassing op werkzaamheden ter uitoefening van het open- baar gezag op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden.
2. De bepalingen van de artikelen 7 en 8 en de maatregelen uit hoofde daarvan genomen, doen niet af aan de toepasselijk- heid van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partijen inzake toelating, verblijf en arbeid, of waarbij een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen, welke bepalingen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerecht- vaardigd zijn.
VEILIGHEID VaN DE LUCHTVaaRT
Artikel 11
1. De overeenkomstsluitende partijen zetten de nodige middelen in om ervoor te zorgen dat bij een overeenkomstslui- tende partij geregistreerde vliegtuigen, wanneer zij landen op luchthavens op het grondgebied van een andere overeenkomst- sluitende partij, aan de krachtens de Overeenkomst vastgestelde internationale veiligheidsnormen voldoen en door de gemach- tigde vertegenwoordigers van die andere overeenkomstsluitende partij aan een platforminspectie in en rond het vliegtuig worden onderworpen waarbij de geldigheid van de vliegtuigdo- cumenten en de documenten van de bemanning, alsook de kennelijke conditie van het vliegtuig en de uitrusting daarvan worden gecontroleerd.
2. Een overeenkomstsluitende partij kan te allen tijde verzoeken om overleg over de veiligheidsnormen die door een andere overeenkomstsluitende partij worden gehanteerd op andere gebieden dan die welke onder de toepassing van de in bijlage I genoemde besluiten vallen.
3. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst kan zo worden uitgelegd dat zij voor een bevoegde burgerluchtvaartin- stantie een beletsel vormt om onverwijld de nodige maatregelen te nemen wanneer zij vaststelt dat een product of dienst moge- lijkerwijze
i) niet voldoet aan de eventueel krachtens de Overeenkomst vastgestelde minimumnormen, of
ii) aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid — op basis van een inspectie als bedoeld in lid 1 — dat een vliegtuig of de wijze waarop het wordt gebruikt niet voldoet aan de krach- tens de Overeenkomst vastgestelde minimumnormen, of
iii) aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid dat de krachtens de Overeenkomst vastgestelde minimumnormen niet effec- tief worden gehandhaafd en toegepast.
4. Wanneer een bevoegde burgerluchtvaartinstantie op grond van lid 3 actie onderneemt, stelt zij de bevoegde burger- luchtvaartinstanties van de overige overeenkomstsluitende partijen daarvan in kennis met opgaaf van redenen.
5. Wanneer op grond van lid 3 genomen maatregelen niet worden beëindigd nadat de aanleiding voor het nemen daarvan is weggenomen, kan elke overeenkomstsluitende partij de kwestie naar het gemengd comité doorverwijzen.
6. Wijzigingen in de nationale wetgeving met betrekking tot de status van de bevoegde burgerluchtvaartinstantie worden door de betrokken overeenkomstsluitende partij ter kennis van de overige overeenkomstsluitende partijen gebracht.
BEVEILIGING VaN DE LUCHTVaaRT
Artikel 12
1. Om de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrech- telijke daden, zien de overeenkomstsluitende partijen erop toe dat de in bijlage I bij de Overeenkomt genoemde gemeenschap- pelijke basisnormen en mechanismen voor toezicht op de nale- ving inzake beveiliging van de luchtvaart op alle luchthavens op hun grondgebied worden toegepast, conform de in de bijlage vermelde toepasselijke bepalingen.
2. Op verzoek verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar alle nodige assistentie om de wederrechtelijke toe-eige- ning van burgervliegtuigen en andere wederrechtelijke daden die gericht zijn tegen de veiligheid van die vliegtuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtverkeersfacili- teiten, alsook enige andere veiligheidsdreiging voor de burger- luchtvaart te voorkomen.
3. Wanneer wederrechtelijke toe-eigening van burgervlieg- tuigen of andere wederrechtelijke daden die gericht zijn tegen de veiligheid van die vliegtuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens of luchtverkeersfaciliteiten plaatsvinden of dreigen plaats te vinden, verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar assistentie door communicatie en andere passende maat- regelen voor een snelle beëindiging van dergelijke incidenten of de dreiging daarvan te faciliteren.
4. Een geassocieerde partij kan aan een inspectie door de Europese Commissie worden onderworpen overeenkomstig de in bijlage I genoemde wetgeving van de Europese Gemeen- schap, en van die partij kan worden verlangd dat zij deelneemt aan inspecties door de Europese Commissie bij andere overeen- komstsluitende partijen.
LUCHTVERKEERSBEHEER
Artikel 13
1. De overeenkomstsluitende partijen werken samen op het gebied van het luchtverkeersbeheer met het doel het gemeen- schappelijk Europees luchtruim uit te breiden tot de ECaa, teneinde de huidige veiligheidsnormen en de algehele efficiëntie van de algemene luchtverkeersnormen in Europa te verhogen, de capaciteit te optimaliseren en vertragingen tot een minimum te beperken.
2. Om de toepassing van de wetgeving inzake het gemeen- schappelijk Europees luchtruim op hun grondgebied te verge- makkelijken,
— nemen de geassocieerde partijen, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen om hun institutionele structuren voor luchtverkeersbeheer aan te passen aan het gemeenschappe- lijk Europees luchtruim, met name door bevoegde nationale toezichthoudende instanties aan te wijzen of in te stellen die ten minste functioneel onafhankelijk zijn van de verle- ners van luchtvaartnavigatiediensten;
— betrekt de Europese Gemeenschap de geassocieerde partijen bij elk operationeel initiatief op het gebied van luchtvaart- navigatiediensten, luchtruim en interoperabiliteit in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, met name door in een vroeg stadium de betrokken overeen- komstsluitende partijen te betrekken bij het creëren van functionele luchtruimblokken.
3. De Europese Gemeenschap ziet erop toe dat de geassoci- eerde partijen volledig worden betrokken bij de ontwikkeling van een aTM-masterplan in het kader van het SESaR- programma van de Commissie.
MEDEDINGING
Artikel 14
1. Binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst is het bepaalde in bijlage III van toepassing. Wanneer in andere over- eenkomsten tussen twee of meer overeenkomstsluitende partijen, bijvoorbeeld associatieovereenkomsten, regels inzake mededinging en staatssteun zijn opgenomen, gelden deze regels tussen die partijen.
2. De artikelen 15, 16 en 17 zijn niet van toepassing op het bepaalde in bijlage III.
HaNDHaVING
Artikel 15
1. Onverminderd de leden 2 en 3, zorgt iedere overeen- komstsluitende partij ervoor dat bij de nationale rechter een beroep kan worden gedaan op de uit deze Overeenkomst voortvloeiende rechten, met name die welke voortvloeien uit de in bijlage I vermelde besluiten.
2. In gevallen die van invloed kunnen zijn op feitelijke of potentiële luchtdiensten waarvoor in het kader van deze Over- eenkomst een vergunning moet worden verleend, bezitten de instellingen van de Europese Gemeenschap de bevoegdheden die hun specifiek zijn verleend bij de bepalingen van de besluiten waarnaar wordt verwezen of die zijn opgenomen in bijlage I.
3. alle vragen met betrekking tot de wettigheid van besluiten die door de instellingen van de Europese Gemeen- schap worden genomen op grond van deze Overeenkomst, met name op grond van de in bijlage I genoemde besluiten, vallen onder de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: „het Hof van Justitie”).
INTERPRETaTIE
Artikel 16
1. Voor zover de bepalingen van deze Overeenkomst en de bepalingen van de in bijlage I genoemde besluiten inhoudelijk identiek zijn aan de overeenkomstige regels van het EG-Verdrag en krachtens het EG-Verdrag genomen besluiten, worden deze bepalingen, wat hun uitvoering en toepassing betreft, geïnter- preteerd overeenkomstig de toepasselijke uitspraken en besluiten van het Hof van Justitie en de Europese Commissie die dateren van vóór de datum van ondertekening van deze Overeenkomst. De uitspraken en besluiten die dateren van na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst worden aan de andere overeenkomstsluitende partijen ter kennis gebracht. Op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen worden de implicaties van dergelijke uitspraken en besluiten vastgesteld door het gemengd comité, met het oog op de goede werking van deze Overeenkomst. Bestaande interpre- taties worden vóór de datum van ondertekening van deze Overeenkomst ter kennis gebracht van de ECaa-partners. De in het kader van deze procedure genomen besluiten van het gemengd comité dienen in overeenstemming te zijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie.
2. Wanneer er bij de behandeling van een zaak door een rechterlijke instantie van een ECaa-partner een probleem ontstaat inzake de interpretatie van deze Overeenkomst, van de bepalingen van de in bijlage I genoemde besluiten of van besluiten die op grond daarvan zijn genomen, welke inhoude- lijk identiek zijn aan overeenkomstige regels van het EG- Verdrag en krachtens het EG-Verdrag genomen besluiten, verzoekt die rechterlijke instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, overeenkomstig bijlage IV het Hof van Justitie een uitspraak over het probleem te doen. Een ECaa-partner kan bij besluit en overeenkomstig bijlage IV vastleggen in hoeverre en onder welke voorwaarden zijn rechterlijke instanties deze bepaling toepassen. Dat besluit wordt ter kennis gebracht van de deposi- taris en van het Hof van Justitie. De depositaris deelt dit aan de andere overeenkomstsluitende partijen mede.
3. Wanneer, overeenkomstig lid 2, een rechterlijke instantie van een overeenkomstsluitende partij waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, geen zaken kan voorleggen aan het Hof van Justitie, wordt elke uitspraak van die rechterlijke instantie door de betrokken over- eenkomstsluitende partij voorgelegd aan het gemengd comité, dat moet toezien op een homogene interpretatie van deze Overeenkomst. Indien het gemengd comité er binnen twee maanden nadat een discrepantie tussen de jurisprudentie van het Hof van Justitie en een uitspraak van een rechterlijke instantie van de betrokken overeenkomstsluitende partij onder zijn aandacht is gebracht, er niet in is geslaagd een homogene interpretatie van deze Overeenkomst te handhaven, kunnen de procedures van artikel 20 worden toegepast.
NIEUWE WETGEVING
Artikel 17
1. Deze Overeenkomst laat onverlet het recht van elke over- eenkomstsluitende partij om, onverminderd het niet-discrimina- tiebeginsel en de bepalingen van dit artikel en van artikel 18, lid 4, eenzijdig nieuwe wetgeving op het gebied van het lucht-
vervoer of een in bijlage I genoemd daarmee samenhangend gebied aan te nemen of haar bestaande wetgeving ter zake te wijzigen. De geassocieerde partijen nemen dergelijke wetgeving alleen aan wanneer deze in overeenstemming is met deze Over- eenkomst.
2. Zodra een overeenkomstsluitende partij nieuwe wetgeving heeft aangenomen of een wijziging van zijn wetgeving heeft vastgesteld, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen daarvan uiterlijk binnen een maand na vaststelling van de nieuwe wetgeving of wijziging via het gemengd comité in kennis. Op verzoek van een overeenkomstsluitende partij houdt het gemengd comité binnen de daaropvolgende twee maanden een gedachtewisseling over de implicaties van die nieuwe wetgeving of wijziging voor de goede werking van de Overeen- komst.
3. Het gemengd comité:
a) neemt een besluit tot herziening van bijlage I van deze Overeenkomst, teneinde daarin, zo nodig op basis van wederkerigheid, de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie op te nemen, of
b) neemt een besluit waarbij wordt vastgesteld dat de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie wordt beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze Overeenkomst, of
c) stelt alle andere maatregelen vast om de goede werking van deze Overeenkomst te waarborgen.
4. Bij wetgeving die is vastgesteld tussen de ondertekening van deze Overeenkomst en haar inwerkingtreding en waarvan de andere overeenkomstsluitende partijen in kennis zijn gesteld, wordt de datum waarop de informatie is ontvangen, beschouwd als de datum van voorlegging. Het gemengd comité mag niet eerder dan zestig dagen na inwerkingtreding van deze Overeenkomst een besluit nemen.
GEMENGD COMITÉ
Artikel 18
1. Er wordt een gemengd comité ingesteld dat verantwoor- delijk is voor het beheer van deze Overeenkomst en zorgt voor de goede uitvoering daarvan, onverminderd artikel 15, leden 2 en 3, artikel 21 en artikel 22. Hiertoe doet het aanbevelingen en neemt het besluiten in de gevallen waarin deze Overeen- komst voorziet. De besluiten van het gemengd comité worden door de overeenkomstsluitende partijen overeenkomstig hun eigen regels ten uitvoer gebracht.
2. Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende partijen.
3. Het gemengd comité neemt besluiten met eenparigheid van stemmen. Het gemengd comité kan echter besluiten in een meerderheidsstemming te voorzien voor specifieke onder- werpen.
4. Voor een goede handhaving van deze Overeenkomst wisselen de overeenkomstsluitende partijen informatie uit, onder andere over nieuwe wetgeving of genomen besluiten die relevant zijn voor deze Overeenkomst, en plegen zij op verzoek van een partij overleg in het gemengd comité, ook over maat- schappelijke kwesties.
5. Het gemengd comité stelt zijn reglement van orde vast.
6. Het voorzitterschap van het gemengd comité wordt beur- geschil de zaak voorleggen aan het Hof van Justitie, dat er een
telings door ofwel een
ECaa-partner,
ofwel de Europese
definitieve en bindende uitspraak over doet. De nadere voor-
Gemeenschap en de lidstaten waargenomen, overeenkomstig de regelingen die het comité vastlegt in zijn reglement van orde.
7. De voorzitter van het gemengd comité roept het comité ten minste eenmaal per jaar bijeen om de algemene werking van deze Overeenkomst te onderzoeken, en roept het comité op verzoek van een overeenkomstsluitende partij bijeen wanneer dat in verband met bijzondere omstandigheden nood- zakelijk is. Het gemengd comité volgt voortdurend de ontwik- keling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Daartoe stelt de Europese Commissie de ECaa-partners in kennis van alle uitspraken van het Hof van Justitie die relevant zijn voor de werking van de Overeenkomst. Het gemengd comité neemt binnen drie maanden maatregelen om een homogene interpre- tatie van deze Overeenkomst te handhaven.
8. Het gemengd comité kan besluiten werkgroepen in te stellen die het bij de uitoefening van zijn taken kunnen bijstaan.
Artikel 19
1. Een besluit van het gemengd comité is bindend voor de overeenkomstsluitende partijen. Wanneer een besluit van het gemengd comité een overeenkomstsluitende partij tot het nemen van maatregelen verplicht, neemt deze partij de nodige maatregelen en stelt zij het gemengd comité daarvan in kennis.
2. De besluiten van het gemengd comité worden bekendge- maakt in de staatsbladen van de Europese Unie en de ECaa- partners. In elk besluit wordt de datum van uitvoering door de overeenkomstsluitende partijen vermeld, alsmede alle andere informatie die van belang kan zijn voor de economische actoren.
REGELING VaN GESCHILLEN
Artikel 20
1. Geschillen betreffende de toepassing of interpretatie van deze Overeenkomst kunnen door de Gemeenschap, samen met de EG-lidstaten handelend, of door een ECaa-partner aan het gemengd comité worden voorgelegd, behoudens in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst specifieke procedures zijn vastgesteld.
2. Wanneer een geschil overeenkomstig lid 1 aan het gemengd comité is voorgelegd, vindt onverwijld overleg plaats tussen de partijen in het geschil. Wanneer de Europese Gemeenschap geen partij is in het geschil, kan een vertegen- woordiger van de Europese Gemeenschap door een van de partijen in het geschil bij het overleg worden uitgenodigd. De partijen in het geschil kunnen een voorstel voor een oplossing opstellen, dat onverwijld aan het gemengd comité wordt voor- gelegd. De door het gemengd comité in het kader van deze procedure genomen besluiten laten de jurisprudentie van het Hof van Justitie onverlet.
3. Indien het gemengd comité er niet in slaagt het geschil op te lossen binnen vier maanden vanaf het tijdstip waarop de zaak aan het comité is voorgelegd, kunnen de partijen in het
waarden waaronder een zaak kan worden voorgelegd aan het Hof van Justitie zijn opgenomen in bijlage IV.
4. Indien het gemengd comité geen besluit over een zaak neemt binnen vier maanden nadat deze aan het comité is voor- gelegd, kunnen de overeenkomstsluitende partijen passende vrijwaringsmaatregelen nemen overeenkomstig de artikelen 21 en 22, voor een periode van ten hoogste zes maanden. Na deze periode kan elke overeenkomstsluitende partij de Overeen- komst met onmiddellijke ingang opzeggen. Een overeenkomst- sluitende partij neemt geen vrijwaringsmaatregelen met betrek- king tot een zaak die krachtens deze Overeenkomst naar het Hof van Justitie is verwezen, behoudens de in artikel 11, lid 3, genoemde gevallen of in overeenstemming met mechanismen waarin is voorzien in de afzonderlijke, in bijlage I genoemde besluiten.
VRIJWaRINGSMaaTREGELEN
Artikel 21
Onverminderd artikel 11, lid 3, en de in de protocollen bij deze Overeenkomst vermelde veiligheids- en beveiligingsbeoorde- lingen, worden vrijwaringsmaatregelen naar reikwijdte en duur beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze Overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.
Artikel 22
1. Een overeenkomstsluitende partij die overweegt vrijwa- ringsmaatregelen te treffen, stelt de overige overeenkomstslui- tende partijen hiervan via het gemengd comité in kennis en verstrekt alle relevante inlichtingen.
2. De overeenkomstsluitende partijen plegen onmiddellijk overleg in het gemengd comité om een voor elke partij aanvaardbare oplossing te vinden.
3. Behoudens artikel 11, lid 3, mag de betrokken overeen- komstsluitende partij geen vrijwaringsmaatregelen nemen binnen een maand na de datum van kennisgeving overeenkom- stig lid 1, tenzij de overlegprocedure overeenkomstig lid 2 vóór het verstrijken van de gestelde termijn is beëindigd.
4. De betrokken overeenkomstsluitende partij stelt het gemengd comité onverwijld in kennis van de getroffen maatre- gelen en verstrekt alle relevante inlichtingen.
OPENBaaRMaKING VaN INFORMaTIE
Artikel 23
De vertegenwoordigers, afgevaardigden en deskundigen van de overeenkomstsluitende partijen, alsmede de in het kader van deze Overeenkomst handelende ambtenaren en andere functio- narissen, mogen, zelfs na beëindiging van hun activiteiten, geen onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie openbaar maken, met name over ondernemingen, hun handelsbetrek- kingen of de elementen van hun kostprijs.
DERDE LaNDEN EN INTERNaTIONaLE ORGaNISaTIES
Artikel 24
1. De overeenkomstsluitende partijen plegen in het kader van het gemengd comité op verzoek van een der partijen overleg, overeenkomstig de procedure van de artikelen 25 en 26:
a) over luchtvervoervraagstukken die tot het werkterrein behoren van internationale organisaties, en
b) over de verschillende aspecten van de mogelijke ontwikke- lingen in de betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen en derde landen op het gebied van het luchtvervoer, alsmede over de werking van de voornaamste onderdelen van op dit gebied gesloten bilaterale of multilaterale over- eenkomsten.
2. Het in lid 1 bedoelde overleg vindt plaats binnen een maand na indiening van het verzoek of, in dringende gevallen, zo spoedig mogelijk.
Artikel 25
1. Het voornaamste doel van het in artikel 24, lid 1, onder a), bedoelde overleg is:
a) gezamenlijk vast te stellen of de betrokken vraagstukken problemen van gemeenschappelijk belang doen ontstaan, alsmede
b) afhankelijk van de aard van deze problemen:
— gezamenlijk vast te stellen of de activiteiten van de over- eenkomstsluitende partijen in de betrokken internatio- nale organisaties gecoördineerd moeten worden, of
— gezamenlijk vast te stellen welke eventuele andere aanpak passend is.
2. De overeenkomstsluitende partijen wisselen zo spoedig mogelijk alle informatie uit die van belang is met het oog op de in lid 1 genoemde doelstellingen.
Artikel 26
Het voornaamste doel van het in artikel 24, lid 1, onder b), bedoelde overleg is relevante vraagstukken te onderzoeken en na te gaan welke aanpak eventueel wenselijk is.
OVERGaNGSBEPaLINGEN
Artikel 27
1. In de protocollen I tot en met IX zijn de overgangsrege- lingen en bijbehorende termijnen opgenomen die tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten enerzijds, en de betrokken geassocieerde partij anderzijds, van toepassing zijn. In de betrekkingen tussen Noorwegen of IJsland en een geasso- cieerde partij zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en die geassocieerde partij, anderzijds.
2. Gedurende de in lid 1 bedoelde overgangsperioden worden de relevante elementen van de luchtvervoerregeling tussen twee geassocieerde partijen vastgesteld op basis van het meest restrictieve van de twee protocollen die betrekking hebben op de geassocieerde partijen in kwestie.
3. Voor de geleidelijke overgang van elke geassocieerde partij naar volledige toepassing van de ECaa worden beoorde- lingen uitgevoerd. Deze beoordelingen worden verricht door de Europese Gemeenschap in samenwerking met de betrokken geassocieerde partij. Wanneer een geassocieerde partij van oordeel is dat de in het desbetreffende protocol vermelde voor- waarden voor afronding van een overgangsperiode zijn vervuld, stelt zij de Europese Gemeenschap ervan in kennis dat een beoordeling dient te worden uitgevoerd.
4. Indien de Europese Gemeenschap vaststelt dat aan de voorwaarden is voldaan, stelt zij het gemengd comité daarvan in kennis en besluit zij vervolgens dat de geassocieerde partij kan overgaan naar de volgende overgangsperiode of in voorko- mend geval volledig kan worden opgenomen in de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte.
5. Indien de Europese Gemeenschap vaststelt dat niet aan de voorwaarden is voldaan, deelt zij dit mee aan het gemengd comité. De Europese Gemeenschap doet aan de betrokken geas- socieerde partij aanbevelingen voor specifieke verbeteringen en stelt een uitvoeringstermijn vast waarin deze verbeteringen redelijkerwijs kunnen worden gerealiseerd. Vóór het einde van de uitvoeringstermijn wordt een tweede en zo nodig een derde beoordeling verricht om na te gaan of de aanbevolen verbete- ringen daadwerkelijk en op adequate wijze zijn gerealiseerd.
RELaTIE MET BILaTERaLE LUCHTVERVOEROVEREENKOMSTEN EN
-REGELINGEN
Artikel 28
1. De bepalingen van deze Overeenkomst hebben voorrang boven de toepasselijke bepalingen van de geldende bilaterale luchtvervoerovereenkomsten en/of -regelingen tussen de geas- socieerde partijen, enerzijds, en de Europese Gemeenschap, een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland, anderzijds, alsmede tussen geassocieerde partijen.
2. In afwijking van lid 1 blijven de bepalingen betreffende eigendom, verkeersrechten, capaciteit, frequenties, vliegtuigtype of verandering van vliegtuig, gedeelde vluchtcodes en prijsstel- ling van een geldende bilaterale overeenkomst of regeling tussen een geassocieerde partij en de Europese Gemeenschap, een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland, dan wel tussen twee geassocieerde partijen, gedurende de in artikel 27 bedoelde overgangsperioden van toepassing tussen de partijen bij die overeenkomst of regeling, indien die bilaterale overeenkomst en/of regeling wat betreft de vrijheid van de betrokken lucht- vaartmaatschappijen flexibeler is dan de bepalingen van het toepasselijke protocol ten aanzien van de betrokken geassoci- eerde partij.
3. Een geschil tussen een geassocieerde partij en een andere overeenkomstsluitende partij over de vraag of, in het licht van de volledige toepassing van de ECaa, de bepalingen van het protocol betreffende de betrokken geassocieerde partij al dan niet flexibeler zijn dan die van de bilaterale overeenkomsten en/of regelingen, wordt beslecht in het kader van het mecha- nisme voor geschillenregeling van artikel 20. Geschillen over de wijze waarop de verhouding tussen met elkaar in strijd zijnde protocollen moet worden bepaald, worden langs dezelfde weg beslecht.
INWERKINGTREDING, HERZIENING, BEËINDIGING EN
BEPaLINGEN
Artikel 29
Inwerkingtreding
aNDERE
werking. Luchtdiensten die op de vervaldatum van deze Over- eenkomst worden geëxploiteerd, mogen worden voortgezet tot het einde van het luchtvaartseizoen van de Internationale vereniging voor de burgerluchtvaart (IaTa) waarin de verval- datum valt.
1. Deze Overeenkomst dient door de ondertekenaars te worden bekrachtigd of goedgekeurd overeenkomstig hun onderscheiden procedures. De akten van bekrachtiging of goed- keuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (depositaris), die alle andere onder- tekenaars, alsmede de Internationale Burgerluchtvaartorgani- satie daarvan in kennis stelt.
2. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten en ten minste één geassoci- eerde partij hun akten van bekrachtiging of goedkeuring hebben neergelegd. Voor elke andere ondertekenaar die deze Overeenkomst na die datum bekrachtigt of goedkeurt, treedt zij in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop die ondertekenaar zijn akte van bekrachtiging of goedkeuring heeft neergelegd.
3. In afwijking van lid 1 en lid 2 kunnen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en ten minste één geassocieerde partij, besluiten deze Overeenkomst vanaf de datum van onder- tekening voorlopig onderling toe te passen, in overeenstem- ming met de toepassing van de nationale wetgeving, mits kennisgeving aan de depositaris, die de andere overeenkomst- sluitende partijen van dat besluit in kennis stelt.
Artikel 30
Herziening
Deze Overeenkomst wordt herzien op verzoek van een over- eenkomstsluitende partij en in ieder geval vijf jaar na de inwer- kingtreding ervan.
Artikel 31
Beëindiging
1. Elke overeenkomstsluitende partij kan de Overeenkomst opzeggen door kennisgeving aan de depositaris, die de andere overeenkomstsluitende partijen alsmede de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie van de opzegging in kennis stelt. Indien de Overeenkomst door de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten wordt opgezegd, treedt zij één jaar na de datum van kennisgeving buiten werking. Indien de Overeenkomst door een enige andere overeenkomstsluitende partij wordt opgezegd, treedt zij één jaar na de datum van kennisgeving uitsluitend voor deze overeenkomstsluitende partij buiten
2. Wanneer een geassocieerde partij toetreedt tot de Euro- pese Unie, wordt zij in het kader van de overeenkomst automa- tisch niet langer als een geassocieerde partij, maar als een EG- lidstaat behandeld.
3. Deze Overeenkomst treedt met betrekking tot een geasso- cieerde partij buiten werking of wordt opgeschort indien de overeenkomstige associatieovereenkomst buiten werking treedt of wordt opgeschort.
Artikel 32
Uitbreiding van de ECAA
Elke staat of entiteit die bereid is zijn/haar wetgeving inzake luchtvervoer en aanverwante onderwerpen verenigbaar te maken met die van de Europese Gemeenschap, en waarmee de Europese Gemeenschap een kader voor nauwe economische samenwerking tot stand brengt of heeft gebracht, zoals een associatieovereenkomst, kan door de Europese Gemeenschap worden gevraagd aan de ECaa deel te nemen. Hiertoe wijzigen de overeenkomstsluitende partijen de Overeenkomst dienover- eenkomstig.
Artikel 33
Luchthaven van Gibraltar
1. De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen, onverlet.
2. De toepassing van deze Overeenkomst op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 van toepassing worden.
Artikel 34
Talen
Deze Overeenkomst is opgesteld in één exemplaar in de offi- ciële talen van de Europese Unie en van de overeenkomstslui- tende partijen, niet zijnde de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
TEN BLIJKE WaaRVaN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze
Overeenkomst hebben ondertekend.
Por la Comunidad Europea Za Evropské společenství
For Det Europæiske Fællesskab Für die Europäische Gemeinschaft Euroopa Ühenduse nimel
Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα
For the European Community Pour la Communauté européenne Per la Comunità europea
Eiropas Kopienas vārdā Europos bendrijos vardu
az Európai Közösség részéről Għall-Komunità Ewropea
Voor de Europese Gemeenschap W imieniu Wspólnoty Europejskiej Pela Comunidade Europeia
Za Európske spoločenstvo za Evropsko skupnost Euroopan yhteisön puolesta
På Europeiska gemenskapens vägnar
Pour le Royaume de Belgique Voor het Koninkrijk België Für das Königreich Belgien
Za Českou republiku
På Kongeriget Danmarks vegne
Für die Bundesrepublik Deutschland
Eesti Vabariigi nimel
Για την Ελληνική ∆ηµοκρατία
Por el Xxxxx xx Xxxxxx
Pour la République française
Thar cheann Na hÉireann For Ireland
Per la Repubblica italiana
Για την Κυπριακή ∆ηµοκρατία
Latvijas Republikas vārdā
Lietuvos Respublikos vardu
Pour le Grand-Duché de Luxembourg
a Magyar Köztársaság részéről
Għar-Repubblika ta' Malta
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
Für die Republik Österreich
W imieniu Rzeczypospolitej Polskiej
Pela República Portuguesa
Za Republiko Slovenijo
Za Slovenskú republiku
Suomen tasavallan puolesta För Republiken Finland
För Konungariket Sverige
For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland
Për Republikën e Shqipërisë
Za Bosnu i Hercegovinu За Босну и Херцеговину Za Bosnu i Hercegovinu
За Република България
Za Republiku Hrvatsku
За Бивша Югославска Република Македония
Fyrir hönd Lyðveldisins Íslands
Za Republiku Crnu Goru
For Kongeriket Norge
Pentru România
За Републику Србију
For the United Nations Interim administration in Kosovo
REPUBLIC OF MACEDONIA
MINISTRY OF TRANSPORT AND COMMUNICATIONS
Luxembourg, 9 June 2006
Dear Sirs,
Hereby I declare that the final text from 22 May 2006 of the Multilateral ECaa agreement is acceptable for the Government of the Republic of Macedonia.
With this letter, the Government of the Republic of Macedonia considers itself as signatory of the Multila- teral agreement between the Republic of albania, Bosnia and Herzegovina, the Republic of Bulgaria, the Republic of Croatia, the European Community and its Member States, the Republic of Iceland, the Republic of Macedonia, the Kingdom of Norway, Serbia and Montenegro, Romania and United Nations Interim administration Mission in Kosovo on the Establishment of a European Common aviation area.
However, I declare that the Republic of Macedonia does not accept the denomination used for my country in the abovementioned agreement, having in view that the constitutional name of my country is Republic of Macedonia.
Please accept, Sirs, the assurances of my highest consideration.
Xxxxxxx XXXXXX
Minister of Transport and Communications
THE COUNCIL OF THE EUROPEAN UNION AND THE EUROPEAN COMMISSION
Luxembourg, 9 June 2006
Mr. Xhemali MEHaZI,
Minister of Transport and Communications
of the former Yugoslav Republic of Macedonia, Sir,
The European Community and its Member States take note of your letter of today's date and confirms that your letter and this reply shall together take the place of the signature of the Multilateral agreement between the Republic of albania, Bosnia and Herzegovina, the Republic of Bulgaria, the Republic of Croatia, the European Community and its Member States, the Republic of Iceland, the former Yugoslav Republic of Macedonia, the Xxxxxxx xx Xxxxxx, Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx and the United Nations Interim administration Mission in Kosovo on the Establishment of a European Common aviation area (ECaa). However, this cannot be construed as acceptance or recognition by the European Community and its Member States, in whatever form or content of a denomination other than the „former Yugoslav Repu- blic of Macedonia”.
Please accept, Sir, the assurance of our highest consideration.
On behalf of the European Community and its Member States
BIJLAGE I
REGELS VOOR DE BURGERLUCHTVAART
De „toepasselijke bepalingen” van de volgende besluiten van de Gemeenschap zijn van toepassing overeenkomstig de hoofdovereenkomst en bijlage II betreffende horizontale aanpassingen, tenzij in deze bijlage of in de daaropvolgende protocollen I tot en met IX anders is bepaald. Zo nodig worden specifieke aanpassingen voor elk afzonderlijk besluit hieronder vermeld:
A. MARKTTOEGANG EN AANVULLENDE RECHTEN
Nr. 2407/92
Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 18 en de bijlage, behalve de verwijzing in artikel 13, lid 3, naar artikel 226 (ex 169) van het EG-Verdrag
Nr. 2408/92
Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaart- maatschappijen tot intracommunautaire luchtrouten
zoals gewijzigd of aangepast bij:
— artikel 29 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;
— Besluit nr. 7/94 van het gemengd comité van de EER van 21 maart 1994 tot wijziging van protocol 47 en bepaalde bijlagen van de EER-overeenkomst;
— artikel 20 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Xxxxxxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond („de Toetredingsakte van 2003”).
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 15 en bijlagen I, II en III
Nr. 2409/92
Verordening (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10
Nr. 95/93
Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewij- zing van „slots” op communautaire luchthavens
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 894/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad;
— Verordening (EG) nr. 1554/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad;
— Verordening (EG) nr. 793/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12 en artikel 14 bis, lid 2
Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, wordt „de Commissie” gelezen als „het gemengd comité”.
Nr. 96/67
Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 25 en de bijlage
Voor de toepassing van artikel 10 wordt „lidstaten” gelezen als „EG-lidstaten”.
Voor de toepassing van artikel 20, lid 2, wordt „de Commissie” gelezen als „het gemengd comité”.
Nr. 785/2004
Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekerings- eisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8 en artikel 10, lid 2
B. LUCHTVERKEERSBEHEER
Nr. 549/2004
Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”)
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4, artikel 6 en artikelen 9 tot en met 14
Nr. 550/2004
Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverorde- ning”)
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19 en bijlagen I en II
Nr. 551/2004
Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”)
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11
Nr. 552/2004
Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabi- liteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”)
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12 en bijlagen I tot en met V
Nr. 2096/2005
Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9 en bijlagen I tot en met V
Nr. 2150/2005
Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9 en de bijlage
C. VEILIGHEID VaN DE LUCHTVaaRT
Nr. 3922/91
Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voor- schriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 2176/96 van de Commissie van 13 november 1996 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
— Verordening (EG) nr. 1069/1999 van de Commissie van 25 mei 1999 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
— Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie van 28 december 2000 houdende aanpassing aan de weten- schappelijke en technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart;
— Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10, met uitzondering van artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 2, tweede zin, artikel 12, artikel 13, alsook bijlagen I tot en met III
Voor de toepassing van artikel 12 wordt „lidstaten” gelezen als „EG-lidstaten”.
Nr. 94/56
Richtlijn 94/56/EG van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onder- zoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12
Voor de toepassing van de artikelen 9 en 12 wordt „de Commissie” gelezen als „alle andere overeenkomstsluitende partijen bij de ECaa”.
Nr. 1592/2002
Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeen- schappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 1643/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Veror- dening (EG) nr. 1592/2002;
— Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot aanpassing van artikel 6 van Veror- dening (EG) nr. 1592/2002.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 57 en bijlagen I en II
Nr. 2003/42
Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en bijlagen I en II
Nr. 1702/2003
Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrus- tingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 381/2005 van de Commissie van 7 maart 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4 en de bijlage. De in deze verordening bedoelde overgangsperioden worden vastgesteld door het gemengd comité.
Nr. 2042/2003
Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardig- heid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 6 en bijlagen I tot en met XX
Xx. 000/0000
Xxxxxxxxxxx (XX) nr. 104/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 7 en de bijlage
Nr. 488/2005
Verordening (EG) nr. 488/2005 van de Commissie van 21 maart 2005 betreffende de door het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart in rekening gebrachte vergoedingen en rechten
Nr. 2111/2005
Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststel- ling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 13 en de bijlage
D. BEVEILIGING VaN DE LUCHTVaaRT
Nr. 2320/2002
Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 849/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/2002.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12 en de bijlage
Nr. 622/2003
Verordening (EG) nr. 622/2003 van de Commissie van 4 april 2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoer- legging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 68/2004 van de Commissie van 15 januari 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003;
— Verordening (EG) nr. 781/2005 van de Commissie van 24 mei 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003;
— Verordening (EG) nr. 857/2005 van de Commissie van 6 juni 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5 en de bijlage
Nr. 1217/2003
Verordening (EG) nr. 1217/2003 van de Commissie van 4 juli 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor nationale programma's voor de kwaliteitscontrole van de beveiliging van de burgerluchtvaart
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en bijlagen I en II
Nr. 1486/2003
Verordening (EG) nr. 1486/2003 van de Commissie van 22 augustus 2003 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16
Nr. 1138/2004
Verordening (EG) nr. 1138/2004 van de Commissie van 21 juni 2004 tot vaststelling van een gemeenschappelijke defi- nitie van de meest kwetsbare sectoren van de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 0
X. XXXXXX
Xx. 89/629
Richtlijn 89/629/EEG van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8
Nr. 92/14
Richtlijn 92/14/EEG van de Raad van 2 maart 1992 betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)
zoals gewijzigd bij:
— Richtlijn 98/20/EG van de Raad van 30 maart 1998 tot wijziging van Richtlijn 92/14/EEG;
— Richtlijn 1999/28/EG van de Commissie van 21 april 1999 tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG van de Raad;
— Verordening (EG) nr. 991/2001 van de Commissie van 21 mei 2001 houdende wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/14/EEG van de Raad.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en de bijlage
Nr. 2002/30
Richtlijn 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap
zoals gewijzigd of aangepast bij artikel 20 van de Toetredingsakte van 2003. Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 15 en bijlagen I en II
Nr. 2002/49
Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16 en bijlagen I tot en met VI
F. SOCIaLE aSPECTEN
Nr. 1989/391
Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16 en artikel 18 en artikel 19
Nr. 2003/88
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19, 21 tot en met 24 en 26 tot en met 29
Nr. 2000/79
Richtlijn 2000/79/EG van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de association of European airlines (aEa), de European Transport Workers' Federation (ETF), de European Cockpit association (ECa), de European Regions airline association (ERa) en de International air Carrier association (IaCa)
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 0
X. XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Xx. 00/000
Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10
Nr. 92/59
Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19
Nr. 93/13
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10 en de bijlage
Voor de toepassing van artikel 10 wordt „de Commissie” gelezen als „alle andere overeenkomstsluitende partijen bij de ECaa”.
Nr. 95/46
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gege- vens
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 34
Nr. 2027/97
Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8
Nr. 261/2004
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of lang- durige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 17
H. aNDERE WETGEVING
Nr. 2299/1989
Verordening (EEG) nr. 2299/1989 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EEG) nr. 3089/93 van de Raad van 29 oktober 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2299/89;
— Verordening (EG) nr. 323/1999 van de Raad van 8 februari 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2299/89. Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 22 en de bijlage
Nr. 91/670
Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegd- heid voor burgerluchtvaartpersoneel
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8 en de bijlage
Nr. 3925/91
Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de afschaffing van de controles en de formaliteiten die van toepassing zijn op de handbagage en de ruimbagage van personen op intracommunautaire vluchten en op de bagage van personen bij intracommunautaire zeereizen
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5
Nr. 437/2003
Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht
zoals gewijzigd bij:
— Verordening (EG) nr. 1358/2003 van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad.
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 en bijlagen I en II
Nr. 1358/2003
Verordening (EG) nr. 1358/2003 van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht en tot wijziging van de bijlagen I en II daarbij
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4 en bijlagen I tot en met III
Nr. 2003/96
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit
Toepasselijke bepalingen: artikel 14, lid 1, onder b), en lid 2
BIJLAGE II
HORIZONTALE AANPASSINGEN EN BEPAALDE PROCEDUREREGELS
De bepalingen van de in bijlage I genoemde besluiten zijn overeenkomstig de Overeenkomst en punt 1 tot en met 4 van deze bijlage van toepassing, tenzij in bijlage I anders is bepaald. De specifieke aanpassingen die voor de afzonderlijke besluiten noodzakelijk zijn, worden uiteengezet in bijlage I.
De overeenkomst wordt toegepast overeenkomstig de in punt 5 en punt 6 van deze bijlage vastgestelde procedureregels.
1. INLEIDENDE GEDEELTEN vaN DE BESLUITEN
De preambules van de bovenbedoelde besluiten worden niet aangepast met het oog op deze Overeenkomst. Zij zijn van belang voor zover noodzakelijk in verband met de correcte interpretatie en toepassing, binnen het kader van de Overeenkomst, van de bepalingen van dergelijke besluiten.
2. SPECIFIEKE TERMINOLOGIE vaN DE BESLUITEN
De in de in bijlage 1 genoemde besluiten gebruikte term/termen:
a) „Gemeenschap” wordt gelezen als „Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte”;
b) „Gemeenschapsrecht”, „Gemeenschapswetgeving”, „communautaire instrumenten” en gelezen als de „ECaa-overeenkomst”;
„EG-verdrag”
worden
c) „communautaire luchthaven” wordt gelezen als „luchthaven die zich binnen de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte bevindt”;
d) „Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen” of „Publicatieblad van de Europese Unie” wordt gelezen als „Staatsblad van de overeenkomstsluitende partijen”;
e) „communautaire luchtvaartmaatschappij” wordt gelezen als „ECaa-luchtvaartmaatschappij”.
3. vERWIJZINGEN NaaR LIDSTaTEN
Onverminderd lid 4 worden verwijzingen naar (een) „lidstaat/lidstaten” in de in bijlage I bij deze Overeenkomst genoemde besluiten geacht, behalve op de lidstaten van de Europese Gemeenschap, ook betrekking te hebben op de ECaa-partners.
6. BEPaLINGEN BETREFFENDE DE COMITÉS vaN DE GEMEENSCHaP EN OvERLEG MET DE GEaSSOCIEERDE PaRTIJEN
Deskundigen van de geassocieerde partijen worden door de Europese Commissie geraadpleegd en krijgen de gelegen- heid hun advies uit te brengen wanneer de genoemde besluiten voorzien in raadpleging van EG-comités door de Europese Commissie en in de mogelijkheid dat zij hun advies of standpunt naar voren brengen.
Elk overleg bestaat uit een door de Europese Commissie voorgezeten vergadering en vindt plaats in het gemengd comité op uitnodiging van de Europese Commissie, voorafgaand aan de raadpleging van het betrokken EG-comité. De Europese Commissie voorziet elke geassocieerde partij uiterlijk twee weken vóór de vergadering, tenzij specifieke omstandigheden een kortere termijn noodzakelijk maken, van alle nodige informatie.
De geassocieerde partijen worden uitgenodigd om hun standpunten aan de Europese Commissie mede te delen. De Europese Commissie houdt naar behoren rekening met het advies van de geassocieerde partijen.
Bovenstaande bepalingen gelden niet voor de toepassing van de mededingingsregels als uiteengezet in deze Overeen- komst, waarvoor de specifieke raadplegingsprocedures van bijlage III moeten worden gevolgd.
5. SaMENWERKING EN UITWISSELING vaN INFORMaTIE
Teneinde de uitoefening van de respectieve bevoegdheden van de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen te vergemakkelijken, wisselen de bevoegde instanties op verzoek met elkaar alle informatie uit die noodzake- lijk is voor de goede werking van deze Overeenkomst.
6. GEBRUIK vaN TaLEN
De overeenkomstsluitende partijen mogen, in het kader van de procedures die uit hoofde van deze Overeenkomst zijn vastgesteld en onverminderd bijlage Iv, elke officiële taal van de Europese Unie of van een andere overeenkomst- sluitende partij gebruiken. De overeenkomstsluitende partijen zijn zich ervan bewust dat het gebruik van de Engelse taal het verloop van deze procedures zal vergemakkelijken. Wanneer in een officieel document een taal wordt gebruikt die geen officiële taal van de Europese Unie is, wordt bij dat document een vertaling in een officiële taal van de instellingen van de Europese Unie gevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de bepaling in de vorige zin. Indien een overeenkomstsluitende partij voornemens is in een mondelinge procedure een taal te gebruiken die geen officiële taal van de instellingen van de Europese Unie is, zorgt die overeenkomstsluitende partij voor een simultane vertaling in de Engelse taal.
BIJLAGE III
IN ARTIKEL 14 BEDOELDE REGELS INZAKE MEDEDINGING EN STAATSSTEUN
Artikel 1
Staatsmonopolies
Een geassocieerde partij past alle staatsmonopolies van commerciële aard geleidelijk aan, zodanig dat uiterlijk aan het einde van de tweede periode bedoeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen voor die betrokken geassocieerde partij bevat, geen discriminatie tussen onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen bestaat ten aanzien van de omstandigheden waaronder goederen worden verworven en op de markt gebracht. Het gemengd comité wordt in kennis gesteld van de maatregelen welke te dien einde worden genomen.
Artikel 2
Harmonisatie van de wetgeving inzake staatssteun en mededinging
1. De overeenkomstsluitende partijen onderkennen het belang van harmonisatie van de bestaande wetgeving inzake staatssteun en mededinging van de geassocieerde partij met die van de Europese Gemeenschap. De geassocieerde partij streeft ernaar haar bestaande en toekomstige wetgeving inzake staatssteun en mededinging geleidelijk verenigbaar te maken met de geldende wetgeving van de Europese Gemeenschap.
2. Deze harmonisatie begint bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst en wordt, in de loop van de tweede periode die is vermeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen ten aanzien van de betrokken geassocieerde partij bevat, geleidelijk uitgebreid tot alle in deze bijlage genoemde onderdelen van de wetgeving van de Europese Gemeenschap inzake staatssteun en mededinging. De geassocieerde partij stelt tevens, in overeenstemming met de Europese Commissie, de regels vast voor het toezicht op de uitvoering van de harmonisatie van de wetgeving en de te treffen rechtshandhavingsmaatregelen.
Artikel 3
Bepalingen betreffende mededinging en andere economische aspecten
1. Onverenigbaar met de goede werking van de Overeenkomst, voor zover de handel tussen twee of meer overeen- komstsluitende partijen daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, zijn de volgende handelwijzen:
i) alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afge- stemde feitelijke gedragingen van ondernemingen welke ertoe strekken of die tot gevolg hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;
ii) het misbruik door een of meer ondernemingen van een machtspositie op het grondgebied van de overeenkomstslui- tende partijen of in een substantieel deel daarvan;
iii) alle staatssteun die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde goederen vervalst of dreigt te vervalsen.
2. Alle handelwijzen die met dit artikel in strijd zijn, worden beoordeeld aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de mededingingsregels die van toepassing zijn in de Europese Gemeenschap, met name de arti- kelen 81, 82, 86 en 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de besluiten die ter interpre- tatie hiervan door de instellingen van de Europese Gemeenschap zijn vastgesteld.
3. Elke geassocieerde partij ziet erop toe dat aan een functioneel onafhankelijke overheidsinstantie de nodige bevoegd- heden worden verleend voor de volledige toepassing van lid 1, onder i) en ii), ten aanzien van particuliere en overheids- ondernemingen en ondernemingen waaraan bijzondere rechten zijn verleend.
4. Elke geassocieerde partij zorgt voor de aanwijzing of de instelling van een functioneel onafhankelijke overheidsin- stantie waaraan de nodige bevoegdheden worden verleend voor de volledige toepassing van lid 1, onder iii). Deze instantie beschikt onder meer over de bevoegdheid toestemming te verlenen voor staatssteunregelingen en individuele steunmaatregelen, overeenkomstig lid 2, alsmede de bevoegdheid terugbetaling van onwettig verleende staatssteun te vorderen.
5. Elke overeenkomstsluitende partij draagt zorg voor transparantie ten aanzien van staatssteun, met name door de andere overeenkomstsluitende partijen een jaarverslag of een gelijkwaardig rapport te doen toekomen, waarbij de metho- dologie en de presentatie worden gevolgd van het overzicht van de staatssteun dat door de Europese Gemeenschap wordt opgesteld. Op verzoek van een overeenkomstsluitende partij verstrekt een andere overeenkomstsluitende partij informatie over bepaalde afzonderlijke steunmaatregelen van de overheid.
6. Elke geassocieerde partijen stellen een volledig overzicht op van de steunregelingen die vóór de oprichting van de in lid 4 bedoelde instantie zijn ingesteld, en passen deze steunregelingen aan volgens de in lid 2 bedoelde criteria.
7. a) Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder iii), komen de overeenkomstsluitende partijen overeen dat tijdens de perioden die zijn vermeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaatregelen ten aanzien van een geassocieerde partij bevat, alle door die geassocieerde partij toegekende overheidssteun wordt beoordeeld met inachtneming van het feit dat de betrokken geassocieerde partij wordt beschouwd als een regio overeenkomend met de in artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen- schap bedoelde streken van de Gemeenschap.
b) Tegen het einde van de eerste periode die is vermeld in het protocol bij deze Overeenkomst dat de overgangsmaat- regelen ten aanzien van een geassocieerde partij bevat, verstrekt die partij de Commissie van de Europese Gemeen- schappen de BBP-cijfers per hoofd van de bevolking, geharmoniseerd op NUTS II-niveau. De in lid 4 bedoelde instantie en de Europese Commissie zullen dan gezamenlijk evalueren welke regio's van de betrokken geassoci- eerde partij voor overheidssteun in aanmerking komen, alsmede hoeveel de maximale steun voor die regio's mag bedragen, teneinde op basis van de desbetreffende richtsnoeren van de Europese Gemeenschap het regionale steunoverzicht op te stellen.
8. Indien een van de overeenkomstsluitende partijen van mening is dat een bepaalde handelwijze onverenigbaar is met lid 1, kan zij passende maatregelen nemen na overleg in het gemengd comité, of na een termijn van 30 werkdagen volgende op het verzoek om dergelijk overleg.
9. De overeenkomstsluitende partijen wisselen gegevens uit, rekening houdend met de beperkingen uit hoofde van het zaken- en beroepsgeheim.
BIJLAGE IV
VOORLEGGEN VAN ZAKEN AAN HET HOF VAN JUSTITIE
1. Algemene principes met betrekking tot artikel 16 van de Overeenkomst
1. Waar passend worden de door het Hof van Justitie vastgestelde procedures voor verzoeken om een prejudiciële uitspraak binnen de Europese Gemeenschap toegepast. Nadat een prejudiciële uitspraak is gedaan, past de rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende partij de door het Hof van Justitie vastgestelde interpretatie toe.
2. Overeenkomstsluitende partijen hebben binnen de sfeer van deze Overeenkomst dezelfde rechten als de EG-lidstaten wat betreft de indiening van opmerkingen bij het Hof van Justitie.
2. Reikwijdte van en nadere regelingen voor de procedure van artikel 16, lid 2, van de Overeenkomst
1. Wanneer een overeenkomstsluitende partij overeenkomstig artikel 16, lid 2, tweede zin, een besluit neemt over de reikwijdte van en de nadere regelingen voor de procedure voor het voorleggen van zaken aan het Hof van Justitie, dient in dat besluit het volgende te worden bepaald:
a) een rechterlijke instantie van die overeenkomstsluitende partij waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, moet het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële uitspraak over een vraag betreffende de geldigheid of de uitlegging van een besluit als bedoeld in artikel 16, lid 2, die wordt opge- worpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien die rechterlijke instantie een beslissing op dit punt nood- zakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, of
b) een rechterlijke instantie van die overeenkomstsluitende partij kan het Hof van Justitie verzoeken om een prejudi- ciële uitspraak over een vraag betreffende de geldigheid of de uitlegging van een besluit als bedoeld in artikel 16, lid 2, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien die rechterlijke instantie een beslis- sing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.
2. De uitvoeringsbepalingen van artikel 16, lid 2, zijn gebaseerd op de principes die zijn neergelegd in de wettelijke bepalingen tot regeling van de werking van het Hof van Justitie, met inbegrip van de desbetreffende bepalingen van het EG-Verdrag, het statuut en het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, alsook de jurisprudentie daarvan. Wanneer een beslissing over de uitvoeringsbepalingen van deze bepaling moet worden genomen, houdt de overeenkomstsluitende partij tevens rekening met de praktische richtsnoeren die door het Hof van Justitie zijn gepu- bliceerd in de informatienota met wenken voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters.
3. Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de Overeenkomst voorgelegde zaken
Geschillen die overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de Overeenkomst aan het Hof van Justitie worden voorgelegd, worden door het Hof op dezelfde wijze behandeld als de overeenkomstig artikel 239 van het EG-Verdrag aan het Hof voorgelegde zaken.
4. Aan het Hof van Justitie voorgelegde zaken en gebruikte talen
De overeenkomstsluitende partijen zijn gerechtigd om bij de in het kader van de Overeenkomst bij het Hof van Justitie ingeleide procedures elke officiële taal van de instellingen van de Europese Unie of van een andere overeenkomstslui- tende partij te gebruiken. Bij een officieel document in een taal die geen officiële taal van de instellingen van de Europese Unie is, wordt een vertaling in het Frans gevoegd. Indien een overeenkomstsluitende partij voornemens is in een monde- linge procedure een taal te gebruiken die geen officiële taal van de Europese Unie is, zorgt die overeenkomstsluitende partij voor een simultane vertaling in het Frans.
BIJLAGE V
PROTOCOL I
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Albanië, hierna „Albanië” genoemd, alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is beves- tigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat Albanië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Albanië
i) volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle- instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;
v) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;
vi) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet Albanië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Albanië en elke plaats in een EG- lidstaat;
ii) is het Albanië of onderdanen van Albanië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onder- danen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Albanië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Albanië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Albanië aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van Albanië en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangspe- riode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschap- pijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Albanië of onderdanen van Albanië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt Albanië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Euro- pees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Albanië met het oog op deelname aan het Europees Agent- schap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Albanië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veilig- heid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in Albanië gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Albanië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de bevei- liging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL II
overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat Bosnië en Herzegovina alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat Bosnië en Herzegovina alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Bosnië en Herzegovina
i) volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen);
v) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Bosnië en Herzegovina
i) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle- instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;
ii) deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Bosnië en Herze- govina en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) is het Bosnië en Herzegovina of onderdanen van Bosnië en Herzegovina niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG- lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Bosnië en Herzegovina en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bosnië en Herzegovina onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Bosnië en Herzegovina aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van Bosnië en Herzegovina en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaart- maatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Bosnië en Herzegovina of onderdanen van Bosnië en Herzegovina een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt Bosnië en Herzegovina als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Bosnië en Herzegovina met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bosnië en Herzegovina om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in Bosnië en Herzegovina gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bosnië en Herzegovina om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL III
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperiode
1. De overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Bulgarije, hierna
„Bulgarije” genoemd, alle in artikel 2 van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling, en in ieder geval uiterlijk tot de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie.
2. Met de „tweede overgangsperiode” wordt in deze Overeenkomst of in de bijlagen daarbij in het geval van Bulgarije bedoeld de in lid 1 bedoelde overgangsperiode.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
Tegen het einde van de overgangsperiode moet Bulgarije deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving, zoals bepaald in artikel 3 van de hoofdovereenkomst.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald. Tijdens de overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bulgarije onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Bulgarije en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Bulgarije en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Bulgarije onbeperkte verkeersrechten uitoe- fenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Bulgarije aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Bulgarije en de Gemeenschap om, vanaf het begin van de overgangsperiode, overeen- komstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Bulgarije of onderdanen van Bulgarije een meerderheidsbelang hebben of de feite- lijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het einde van de overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Bulgarije met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
2. Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een lucht- vaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bulgarije om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veilig- heid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaart- maatschappij die een vergunning heeft gekregen in Bulgarije om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeen- schap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL IV
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Kroatië, hierna „Kroatië” genoemd, alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is beves- tigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat Kroatië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet Kroatië
i) volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle- instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;
v) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;
vi) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet Kroatië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste en de tweede overgangsperiode mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaat- schappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Kroatië en elke plaats in een EG-lidstaat.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië de in lid 1, onder a), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Kroatië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Kroatië aandoet.
c) Tot het einde van de tweede overgangsperiode is het Kroatië of onderdanen van Kroatië niet toegestaan een meerder- heidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggen- schap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Kroatië.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van Kroatië en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangspe- riode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschap- pijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Kroatië of onderdanen van Kroatië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt Kroatië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Kroatië met het oog op deelname aan het Europees Agent- schap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Kroatië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veilig- heid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in Kroatië gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Kroatië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de bevei- liging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL V
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de voormalige Joego- slavische Republiek Macedonië, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de voormalige Joegosla- vische Republiek Macedonië alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is beves- tigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat de voormalige Joegoslavi- sche Republiek Macedonië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is beves- tigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
i) volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Verordening (EG) nr. 96/67 (betreffende grondafhandeling), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de nationale regelgevende instantie, een nationale controle- instantie voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van zijn luchtruim in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;
v) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;
vi) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) is het de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië of onderdanen van de voormalige Joegoslavische Repu- bliek Macedonië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten, exploitatievergun- ningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië of onderdanen van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een meer- derheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Toepassing van bepaalde wetgeving door de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
In afwijking van artikel 2 van dit protocol moet de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië bij de inwerkingtre- ding van deze Overeenkomst
i) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) in de praktijk toepassen;
ii) erop toezien dat luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in de praktijk voldoen aan Verordening (EG) nr. 261/2004;
iii) het contract tussen de regering van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Macedonian Airlines (MAT) beëindigen of in overeenstemming brengen met het Gemeenschapsrecht.
Artikel 5
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië als waar- nemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 6
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in de voormalige Joegoslavische Republiek Mace- donië gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL VI
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Servië alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het eind van de eerste overgangsperiode totdat de Republiek Servië alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet de Republiek Servië
i) volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) 2027/97 (betref- fende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voor- vallen in de burgerluchtvaart), Verordening 261/2004/EG (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betref- fende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de regelgevende instantie van de Republiek Servië, een nationale controle-instantie voor de Republiek Servië voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van het luchtruim van de Republiek Servië in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;
v) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;
vi) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet de Republiek Servië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in de Republiek Servië en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) is het de Republiek Servië of onderdanen van de Republiek Servië niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG- lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in de Republiek Servië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voor- waarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Servië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Servië aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van de Republiek Servië en de Gemeenschap om, vanaf het eind van de eerste over- gangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaart- maatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin de Republiek Servië of haar onderdanen een meerder- heidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt de Republiek Servië als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor de Republiek Servië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Servië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in de Republiek Servië gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Servië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL VII
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Republiek Monte- negro, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat de Republiek Monte- negro alle in artikel 2, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het eind van de eerste overgangsperiode totdat de Republiek Montenegro alle in artikel 2, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet de Republiek Montenegro
i) volwaardig lid zijn van de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Richtlijn 96/67/EG (betreffende grondafhandeling), Verordening (EG) 2027/97 (betref- fende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voor- vallen in de burgerluchtvaart), Verordening 261/2004/EG (inzake instapweigering), Richtlijn 2000/79/EG (betref- fende de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de regelgevende instantie van de Republiek Montenegro, een nationale controle-instantie voor de Republiek Montenegro voor luchtverkeersdiensten instellen, een begin maken met de herindeling van het luchtruim van de Republiek Montenegro in een of meer functionele blokken, en een flexibel luchtruimgebruik toepassen;
v) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) bekrachtigen;
vi) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III van deze overeenkomst, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet de Republiek Montenegro deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in de Republiek Montenegro en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) is het de Republiek Montenegro of onderdanen van de Republiek Montenegro niet toegestaan een meerderheidsbe- lang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onderdanen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggen- schap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Monte- negro.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in de Republiek Montenegro en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in de Republiek Montenegro onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Montenegro aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van de Republiek Montenegro en de Gemeenschap om, vanaf het eind van de eerste overgangsperiode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaart- maatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin de Republiek Montenegro of haar onderdanen een meer- derheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt de Republiek Montenegro als waarnemer bij de werkzaam- heden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor de Republiek Montenegro met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Montenegro om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veiligheid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie in de Republiek Montenegro gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in de Republiek Montenegro om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeen- schap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL VIII
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds
Artikel 1
Overgangsperiode
1. De overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat Roemenië alle in artikel 2 van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. Met de „tweede overgangsperiode” wordt in deze Overeenkomst of in de bijlagen daarbij in het geval van Roemenië bedoeld de in lid 1 bedoelde overgangsperiode.
Artikel 2
Voorwaarden voor de overgangsperioden
Tegen het einde van de overgangsperiode moet Roemenië deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 3
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald. Tijdens de overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Roemenië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Roemenië en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Roemenië en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen in Roemenië onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voor- waarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Roemenië aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de overgangsperiode, onverminderd de verplichting van Roemenië en de Gemeenschap om, vanaf het begin van de overgangsperiode, overeen- komstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin Roemenië of onderdanen van Roemenië een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 4
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het einde van de overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor Roemenië met het oog op deelname aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
2. Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een lucht- vaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in Roemenië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veilig- heid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 5
Beveiliging van de luchtvaart
Tot het einde van de overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaart- maatschappij die een vergunning heeft gekregen in Roemenië om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeen- schap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de beveiliging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
PROTOCOL IX
Overgangsregelingen tussen de Europese Gemeenschap en de EG-lidstaten, enerzijds, en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo, anderzijds
Artikel 1
Bevoegdheden van UNMIK
De bepalingen van dit protocol laten de uit Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999 afgeleide bevoegdheden van de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo, hierna „UNMIK” genoemd, onverlet.
Artikel 2
Overgangsperioden
1. De eerste overgangsperiode loopt van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst totdat UNMIK alle in artikel 3, lid 1, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
2. De tweede overgangsperiode loopt van het einde van de eerste overgangsperiode totdat UNMIK alle in artikel 3, lid 2, van dit protocol gestelde voorwaarden heeft vervuld en zulks is bevestigd na een door de Europese Gemeenschap uitgevoerde beoordeling.
Artikel 3
Voorwaarden voor de overgangsperioden
1. Tegen het einde van de eerste overgangsperiode moet UNMIK
i) onverminderd haar speciale status krachtens het internationale recht, de door de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (Joint Aviation Authorities — JAA) vastgestelde gezamenlijke luchtvaartvoorschriften (JAR's) toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake veiligheid van de luchtvaart toe te passen;
ii) ECAC-document 30 toepassen en ernaar streven alle in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging van de luchtvaart toe te passen;
iii) Verordening (EEG) nr. 3925/91 (betreffende de afschaffing van de controles die van toepassing zijn op handbagage en ruimbagage), Verordening (EEG) nr. 2409/92 (inzake tarieven voor luchtdiensten), Richtlijn 94/56/EG (inzake het onderzoek van ongevallen), Verordening (EG) nr. 2027/97 (betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen), Richtlijn 2003/42/EG (inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart), Verordening (EG) nr. 261/2004 (inzake instapweigering), Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd in de burgerluchtvaart) en Richtlijn 0000/00/XX (xxxxxxxxxxx de arbeidstijd), zoals vermeld in bijlage I, toepassen;
iv) de verlener van luchtverkeersdiensten scheiden van de regelgevende instantie, en een controle-instantie voor lucht- verkeersdiensten instellen of aanwijzen;
v) het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) in de praktijk toepassen;
vi) voldoende voortgang hebben gemaakt met de toepassing van de regels inzake staatssteun en mededinging die zijn opgenomen in een in artikel 14, lid 1, van de hoofdovereenkomst bedoelde overeenkomst, dan wel in bijlage III, afhankelijk van welke van toepassing is.
2. Tegen het einde van de tweede overgangsperiode moet UNMIK deze Overeenkomst toepassen, met inbegrip van alle in bijlage I genoemde wetgeving.
Artikel 4
Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 1, lid 1, van de hoofdovereenkomst wordt het volgende bepaald.
a) Tijdens de eerste overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen elke plaats in Kosovo en elke plaats in een EG-lidstaat;
ii) is het UNMIK of ingezetenen van Kosovo niet toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over communautaire luchtvaartmaatschappijen, en is het EG-lidstaten of hun onder- danen evenmin toegestaan een meerderheidsbelang te hebben in of feitelijke zeggenschap uit te oefenen over luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK.
b) Tijdens de tweede overgangsperiode:
i) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK de in lid 1, onder a), i), bedoelde verkeersrechten uitoefenen;
ii) mogen communautaire luchtvaartmaatschappijen onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in Kosovo en andere geassocieerde partijen en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in een EG-lidstaat aandoet;
iii) mogen luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van UNMIK onbeperkte verkeersrechten uitoefenen tussen plaatsen in verschillende EG-lidstaten en mogen zij op elke plaats van vliegtuig wisselen, op voorwaarde dat de vlucht onderdeel is van een dienst die een plaats in Kosovo aandoet.
2. In de zin van dit artikel wordt onder „communautaire luchtvaartmaatschappij” verstaan een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen in een EG-lidstaat, Noorwegen of IJsland.
3. De artikelen 7 en 8 van de hoofdovereenkomst zijn niet van toepassing tot het einde van de tweede overgangspe- riode, onverminderd de verplichting van UNMIK en de Gemeenschap om, vanaf het einde van de eerste overgangspe- riode, overeenkomstig de in bijlage I genoemde besluiten exploitatievergunningen te verlenen aan luchtvaartmaatschap- pijen waarin EG-lidstaten of hun onderdanen een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen, respectievelijk aan luchtvaartmaatschappijen waarin UNMIK of ingezetenen van Kosovo een meerderheidsbelang hebben of de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
Artikel 5
Internationale verdragen en overeenkomsten
Wanneer de in bijlage I genoemde wetgeving voorziet in de verplichting partij te worden bij internationale verdragen of overeenkomsten, wordt rekening gehouden met de speciale status van UNMIK krachtens het internationale recht.
Artikel 6
Veiligheid van de luchtvaart
1. Bij het begin van de eerste overgangsperiode wordt UNMIK als waarnemer bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betrokken.
2. Bij het einde van de tweede overgangsperiode bepaalt het bij artikel 18 van de hoofdovereenkomst ingestelde gemengd comité de precieze status van en voorwaarden voor UNMIK met het oog op deelname aan het Europees Agent- schap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen van UNMIK om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke veiligheidsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de veilig- heid worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.
Artikel 7
Beveiliging van de luchtvaart
1. Bij het begin van de tweede overgangsperiode wordt het vertrouwelijke gedeelte van de in bijlage I genoemde wetgeving inzake beveiliging ter beschikking van de bevoegde instantie van UNMIK gesteld.
2. Tot het einde van de tweede overgangsperiode kan de Europese Gemeenschap eisen dat de toestemming voor een luchtvaartmaatschappij die een vergunning heeft gekregen van UNMIK om luchtrouten naar, van of binnen de Europese Gemeenschap te exploiteren aan een specifieke beveiligingsbeoordeling wordt onderworpen indien gebreken in de bevei- liging worden vastgesteld. Die beoordeling moet zo spoedig mogelijk door de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd om onnodige vertraging bij de uitoefening van verkeersrechten te voorkomen.