NADERE TOELICHTING, TEVENS HOUDENDE VERZOEK TOT HEROVERWEGING, TEVENS HOUDENDE VERZOEK TOT VERBINDENDVERKLARING VAN VOORWAARDELIJK AANGEPASTE WCAM OVEREENKOMST
Gerechtshof te Amsterdam
Rolnummer: 200.127.525/01 Ingediend op 8 juli 2014
NADERE TOELICHTING, TEVENS HOUDENDE VERZOEK TOT HEROVERWEGING, TEVENS HOUDENDE VERZOEK TOT VERBINDENDVERKLARING VAN VOORWAARDELIJK AANGEPASTE WCAM OVEREENKOMST
inzake het verzoek van:
I. Mr. R.J. Xxxxxxxxxxxxxxxx en mr. X.X.X Xxxxxx, gezamenlijk handelend in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van DSB Bank N.V.,
advocaten: xx. X. Xxxxxx en xx. X. xx Xxxx;
II. Stichting Steunfonds Probleemhypotheken ("SSP"), statutair gevestigd te Lelystad, advocaat: mr. X. xx Xxxxx;
III. Stichting Platform Aandelen Lease ("PAL"), statutair gevestigd te Nieuwegein, advocaat: xx. X. Xxxxxxxx;
IV. Stichting Belangen Rechtsbijstandverzekerden DSB ("SBR"), statutair gevestigd te Amsterdam,
advocaten: mr. J.H. Lemstra en mr. X.X. xxx Xxx;
V. BNP Paribas Cardif Schadeverzekeringen N.V., statutair gevestigd te Oosterhout,
10000323/11242621.2
VI. BNP Paribas Cardif Levensverzekeringen N.V., statutair gevestigd te Oosterhout,
advocaat: mr. X.X.X. Xxxxxxxx;
VII. SRLEV N.V., statutair gevestigd te Alkmaar,
VIII. London General Insurance Company Ltd, gevestigd te (1105 BE) Amsterdam aan de Paasheuvelweg 1,
IX. Jubilee Europe B.V., statutair gevestigd te Amsterdam,
X. Waard Leven N.V. (voorheen: DSB Leven N.V.), statutair gevestigd te Heerhugo- waard,
XI. Waard Schade N.V. (voorheen: DSB Schade N.V.), statutair gevestigd te Heerhugo- waard,
XII. Hollands Welvaren Leven N.V., statutair gevestigd te Wognum,
XIII. Tadas Verzekeringen B.V. (voorheen: DSB Verzekeringen B.V.), statutair gevestigd te Heerhugowaard,
advocaten: xx. X. Xxxxxx en xx. X. xx Xxxx; Partij I wordt hierna aangeduid als "Curatoren"
Partijen II. tot en met IV. worden hierna ook gezamenlijk aangeduid als "Belangenorganisa- ties";
Partijen I. tot en met XIII. worden hierna ook gezamenlijk aangeduid als "Verzoeksters". waartegen verweer is gevoerd door:
[A], wonende te [woonplaats], [B], wonende te [woonplaats], [C], wonende te [woonplaats], [D], wonende te [woonplaats], advocaat: mr. G.J. Dommerholt.
1. Inleiding
1.1. Het hof heeft op 13 mei 2014 in zijn tweede tussenbeschikking (de "tweede tus- senbeschikking") geoordeeld dat onderhavig verzoek aan de formele eisen vol- doet en dat de WCAM Overeenkomst inhoudelijk in grote lijnen een adequate benadering volgt. Voor veel klanten wordt op relatief eenvoudige, snelle en goedkope wijze voorzien in een tegemoetkoming in het door hen ondervonden nadeel.1
1.2. Verzoeksters zien in het oordeel van het hof een bevestiging dat het zorgvuldige onderhandelingsproces tussen Curatoren, Verzekeraars en representatieve be- langenorganisaties in het algemeen tot een redelijke compensatieregeling heeft geleid. Verzoeksters constateren in dat verband dat het op dit moment rustig is op het gebied van de zorgplichtklachten. Er is geen collectief opererende opposi- tie tegen de regeling in het Akkoord op Hoofdlijnen.2 Er worden sporadisch zorg- plichtverweren gevoerd in door DSB Bank ingestelde incassoprocedures. Op dit moment zijn er twee renvooiprocedures aanhangig waarin zorgplichtklachten aan de orde zijn gesteld. Websites die zich speciaal richtten op (voormalige) klanten van DSB Bank zijn opgeheven. Ook op internetfora is er slechts beperkte aan- dacht voor DSB Bank. Het aanmeldingspatroon is naar aanleiding van de tweede tussenbeschikking ongewijzigd. Per 7 juli 2014 hebben 51.159 klanten een com- pensatievoorstel uit hoofde van het Akkoord op Hoofdlijnen aanvaard.
1.3. Het onderhandelingsresultaat dat aan het hof is voorgelegd, is de uitkomst van een dynamisch proces in het kader waarvan - mede met het oog op de juridische geschilpunten en de uitvoerbaarheid van de regeling voor grote aantallen klanten
- over en weer een groot aantal concessies noodzakelijk was. Het uiteindelijk be- reikte evenwicht bevat onvermijdelijk niet op ieder (sub)onderdeel het voor iede- re klant meest gunstige resultaat. Dit aan dit proces inherente gevolg alsmede het belang van de partijautonomie, is in 2011 nog door de wetgever3 onder ogen gezien:
Het hof dient immers te toetsen of de overeenkomst die aan hem is voorgelegd, redelijk is. Het gerechtshof toetst dan ook niet aan het recht, omdat partijen daarvan in de tot stand gekomen overeenkomst mogen afwijken. Een dergelijke overeenkomst is niet zelden tot stand gekomen in een situatie waarbij een aantal rechtsvragen nog niet in hoogste instantie beantwoord waren. De overeenkomst is dan het resultaat van onderhandelingen waarbij door alle partijen – met het oog op deze onzekerheden – over en weer concessies zijn gedaan. Indien er door het gerechtshof evenwel
1 Tweede tussenbeschikking rov. 8.1.
2 De Stichting Woekerpolisproces heeft nooit volmachten van haar achterban aangetoond. Er is sinds januari van dit jaar niets meer van deze stichting vernomen.
3 Kamerstukken II, 32 612, nr. 3, p. 6-7.
één vraag uit wordt gelicht en door de Hoge Raad beantwoord wordt, kan dat, indien het gerechtshof vervolgens van mening is dat de overeenkomst om die reden aangepast moet worden, het bereikte evenwicht verstoren. Bovendien is de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst, die – in de woorden van artikel 7:900 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – is gesloten ter beëindiging van onzekerheid of geschil. Een heropening van het debat past daar niet bij. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat partijen die in onderhandeling zijn over een WCAM-overeenkomst en die behoefte hebben aan duidelijkheid over een bepaalde rechtsvraag, een collectieve actie of proefprocedure kunnen instellen waarin de rechter verzocht wordt om een prejudiciële vraag te stellen.
1.4. Het hof heeft enkele bezwaren genoemd die aan verbindverklaring van de WCAM Overeenkomst in de weg staan. Deze bezwaren hebben betrekking op:
- de compensatie voor klanten aan wie bij het verstrekken van krediet meerde- re koopsompolissen zijn verkocht en meegefinancierd;
- de compensatie voor klanten die bij de afkoop van één of meer koopsompo- lissen, gelijktijdig één of meer nieuwe koopsompolissen hebben aangekocht en meegefinancierd;
- de hoogte van de rentevergoeding die klanten ontvangen over het deel van de Compensatie Koopsompolissen dat op grond van artikel 5.6 (i) WCAM Overeenkomst wordt berekend;
- de regel dat bij de vaststelling van de Compensatie Kredieten rekening wordt gehouden met de "ingroei", met als resultaat dat wel rekening wordt gehou- den met een afname van de overkreditering, maar niet met een toename; en
- het gemaakte onderscheid op basis van het tijdstip waarop is geklaagd. Aan- gezien slechts in de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomst (artikelen
7.1 en 7.7 t/m 7.9 WCAM Overeenkomst) een dergelijk onderscheid wordt gemaakt tussen klanten die al of niet vóór 1 september 2010 een Claim4 hebben ingediend, gaan Verzoeksters ervan uit dat het hof bij dit bezwaar slechts de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten op het oog heeft gehad.5
1.5. Het hof heeft overwogen dat indien Verzoeksters verbindendverklaring van de WCAM Overeenkomst wensen, zij de overeenkomst zo dienen aan te passen dat aan de door het hof genoemde bezwaren tegemoet wordt gekomen.6
1.6. Het hof verlangt voorts een nadere toelichting op (i) de rol van de verzekeraars in de WCAM Overeenkomst, (ii) de vraag hoe de kwijtingsbepalingen in de WCAM
4 Zoals gedefinieerd in bijlage A van de WCAM Overeenkomst.
5 Zie tweede tussenbeschikking rov. 7.4.1 t/m 7.4.5 en 7.9.4.
6 Tweede tussenbeschikking rov. 8.2.
Overeenkomst jegens de Verzekeraars moeten worden gezien en (iii) het ver- schil tussen de wijze waarop wordt omgegaan met beleggingsverzekeringen die zijn verstrekt door SRLEV en die zijn verstrekt door HWL.7
2. Karakter aanpassingen in WCAM Overeenkomst
2.1. Verzoeksters zijn naar aanleiding van de tweede tussenbeschikking in overleg getreden omtrent eventuele aanpassingen van de compensatieregeling. De aan- passingen die Verzoeksters overeen zijn gekomen hebben een voorwaardelijk karakter (de "Aangepaste WCAM Overeenkomst", Productie 44).8 Verzoek- sters wensen hieraan niet gebonden te zijn indien het hof de Aangepaste WCAM Overeenkomst niet verbindend verklaart.
2.2. Verzoeksters zijn van oordeel dat de aanpassingen in de compensatieregeling in geval van verbindendverklaring van de Aangepaste WCAM Overeenkomst ook dienen te worden toegepast ten gunste van klanten die reeds een compensatie- voorstel uit hoofde van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben aanvaard.9 Verzoek- sters menen dat deze 51.15910 klanten geen nadeel mogen ondervinden van het feit dat zij gedurende de vrijwillige instroom een voorstel hebben aanvaard en kwijting hebben verleend. Deze aanvullende compensatie wordt echter uitslui- tend toegekend, indien het hof de Aangepaste WCAM Overeenkomst verbindend verklaart.
2.3. De financiële gevolgen van de aanpassingen kunnen enkel aan de hand van de dossiers die reeds onder toepassing van het Akkoord op Hoofdlijnen zijn afge- wikkeld, nauwkeurig worden berekend. Voor klanten die zich nog niet hebben aangemeld is dit niet mogelijk. In het onderstaande zal ter illustratie het effect van de aanpassingen inzichtelijk worden gemaakt door aan te geven (i) in hoe- veel reeds afgewikkelde dossiers een aanvullende compensatie zal worden toe- gekend, (ii) welk percentage van de relevante klantgroep dit betreft en (iii) wat de hoogte is van gemiddelde aanvullende compensatie per klant.11
7 Tweede tussenbeschikking rov. 8.1.
8 Verzoeksters leggen als productie 45 een versie van de Aangepaste WCAM Overeenkomst alsmede de bijlagen A en C over waarin de wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke WCAM Overeenkomst inzichtelijk zijn gemaakt.
9 In geval van verbindendverklaring van de aangepaste WCAM Overeenkomst zullen de wijzigingen ook werken ten gunste van die klanten, met dien verstande dat de aanvullende compensatie uit efficiencyoverwegingen een drempelbedrag van EUR 50 moet overschrijden om voor aanvullende compensatie in aanmerking te komen. Wordt het drempelbedrag overschreden, wordt de gehele aanvullende compensatie aan de klant voldaan.
10 Stand per 7 juli 2014.
11 De berekening is gemaakt aan de hand van een bestand met de stand van zaken per 16 mei 2014.
3. Meerdere koopsompolissen
3.1. Het hof overweegt in rov. 7.5.19 dat in de Compensatie Koopsompolissen niet apart rekening is gehouden met de gevallen waarin bij het verstrekken van het krediet meerdere koopsompolissen zijn verkocht en meegefinancierd. Het hof gaat vervolgens in op de onderhandelingen over de Compensatie Koopsompolis- sen en het feit dat in die onderhandelingen een specifiek compensatie element in de vorm van knop E is overwogen, die erin voorzag dat indien over de na 1 ja- nuari 2002 door DSB Bank bemiddelde koopsompolissen meer provisie (inclusief tekencommissie) is betaald dan EUR 7.500, dat meerdere zou worden gecom- penseerd. In plaats van knop E hebben Verzoeksters destijds overeenstemming bereikt over een verlaging van knop A van 45% naar 40% en van knop B van EUR 600 naar EUR 300.
3.2. In rov. 7.5.20 oordeelt het hof dat het de Compensatie Koopsommen niet redelijk acht nu deze geen rekening houdt met die gevallen waarin bij het verstrekken van het krediet meerdere koopsompolissen zijn verkocht en meegefinancierd, aangezien knop E niet is ingevoerd en de regeling niet op andere wijze rekening houdt met die gevallen waarin bij het verstrekken van het krediet meerdere koopsommen zijn verkocht. Het hof overweegt dat een aanpassing door invoe- ring van een met knop E vergelijkbare voorziening dit anders kan maken.
3.3. Verzoeksters hebben met inachtneming van het bovenstaande overeenstemming bereikt over een met knop E vergelijkbare regeling. De nieuwe knop E gaat uit van een maximum aan provisie (inclusief tekencommissie) van EUR 7.000 per "huishouden" voor alle na 1 januari 2002 door bemiddeling van DSB Bank geslo- ten koopsompolissen. Deze regeling heeft een ruimere strekking dan die waarop het hof oog lijkt te hebben gehad aangezien het hof in de tussenbeschikking en- kel verwijst naar gevallen waarin bij het verstrekken van het krediet meerdere koopsompolissen zijn verkocht en meegefinancierd.12 De aanvullende compensa- tie voorziet echter in een tegemoetkoming in gevallen waarin vanaf 2002 meer dan twee koopsommen zijn verkocht, ongeacht of de koopsompolissen aan een krediet zijn verbonden of deze later gespreid over verschillende jaren en/of kre- dieten zijn afgesloten.
3.4. De berekening van de nieuwe knop E wordt uitgevoerd nadat de overige onder- delen van de Compensatie Koopsompolissen zijn toegepast.13 Bij de beoordeling
12 Tweede tussenbeschikking rov. 7.5.19.
13 De rente uit hoofde van knop D wordt bij de berekening niet in aftrek gebracht. Wel wordt rekening gehouden met de provisie die reeds is gecompenseerd in geval van een afkoop van een koopsompolis binnen 5 jaar.
van dit compensatieonderdeel dienen veelal meerdere afsluitmomenten van koopsompolissen betrokken te worden. Dit maakt de berekening van een rente- vergoeding over de compensatie uit hoofde van knop E complex. Verzoeksters hebben daarom met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling besloten om knop E op EUR 7.000 vast te stellen (in plaats van het door Verzoeksters des- tijds overwogen en door het hof aangehaalde maximum van EUR 7.500) en zo- doende (meer) klanten op die manier verdergaand financieel tegemoet te komen. Als Productie 46 wordt ter illustratie van de gehanteerde systematiek een voor- beeldberekening ingebracht.
3.5. Toepassing van de voorwaardelijk overeengekomen wijziging op de reeds onder het Akkoord op Hoofdlijnen afgewikkelde dossiers zou betekenen dat in onge- veer 3.750 dossiers (d.w.z. in 13,2% van alle 28.438 dossiers) een aanvullende compensatie zou worden verstrekt. Gemiddeld14 zou de aanvullende compensa- tie EUR 2.983 per dossier bedragen.
3.6. De voorwaardelijke aanpassing van dit onderdeel is vastgelegd in artikel 5.6 (iii) van de Aangepaste WCAM Overeenkomst.
4. Combinatie van afgekochte en nieuwe koopsompolissen
4.1. In rov. 7.5.21 overweegt het hof dat de Compensatie Koopsompolissen niet rede- lijk is voor die gevallen waarin koopsompolissen zijn afgekocht en zijn vervangen door nieuwe – door DSB Bank bemiddelde – koopsompolissen. Het hof geeft Xxxxxxxxxxxx in overweging bij deze leningen de afkoopwaarde van de koop- sompolissen alsnog hoger vast te stellen, bijvoorbeeld door het te restitueren bedrag gelijk te stellen aan het deel van de (bruto) koopsom dat overeenkomt met de ten tijde van de afkoop resterende looptijd van de verzekering.15
4.2. Verzoeksters hebben met inachtneming van de overwegingen van het hof over- eenstemming bereikt over een aanpassing. Met het oog op de uitvoerbaarheid hebben Verzoeksters ervoor gekozen de regeling toe te passen op die gevallen waarin binnen een periode van 6 maanden na afkoop van een koopsompolis een nieuwe koopsompolis met gelijke risicodekking16 is afgesloten. In die gevallen zal de afkoopwaarde worden berekend op basis van de lineaire methode over de bruto koopsom (te weten: de netto verzekeringspremie inclusief provisie en te-
14 Het aanvullende compensatiebedrag kan per dossier sterk verschillen.
15 Tweede tussenbeschikking rov. 7.5.22.
16 Een koopsompolis met overlijdensrisicodekking die wordt afgekocht, onder gelijktijdige afsluiting van een koop- sompolis ter afdekking van het risico van arbeidsongeschiktheid, valt niet onder deze regeling.
kencommissie), zonder aftrek van 3% afkoopkosten. Als Productie 47 wordt ter illustratie van de gehanteerde systematiek een voorbeeldberekening ingebracht.
4.3. Toepassing van deze aanpassing op de reeds onder het Akkoord op Hoofdlijnen afgewikkelde dossiers zou betekenen dat in ongeveer 387 dossiers (d.w.z. in 1,4% van alle 28.438 dossiers) een aanvullende compensatie wordt verstrekt die gemiddeld EUR 700 per dossier bedraagt.
4.4. De voorwaardelijke aanpassing van dit onderdeel is vastgelegd in artikel 5.6 (iv) van de Aangepaste WCAM Overeenkomst.
5. Rentevergoeding
5.1. De Compensatie Koopsompolissen voorziet in artikel 5.6 (ii) WCAM Overeen- komst in een verhoging van de berekende vergoeding met een rente van 4% (samengesteld op jaarbasis). Dit percentage is in de onderhandelingen tussen Verzoeksters overeengekomen met het oog op de doelmatigheid en de (eenvou- dige) uitvoerbaarheid van de compensatieregeling op dit onderdeel. Het hof acht dit standaardpercentage niet redelijk. Het hof overweegt dat het meer voor de hand ligt de berekende vergoeding te verhogen met de wettelijke rente.17
5.2. Een dergelijke door het hof gewenste aanpassing brengt echter een verslechte- ring met zich voor een groep belanghebbenden, aangezien de wettelijke rente in de periode 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2011 slechts 3% bedroeg.18 Voor klan- ten die relatief kort voor het faillissement van DSB Bank koopsompolissen heb- ben afgesloten, zou deze door het hof gewenste wijziging een nadelig effect hebben. Bij de berekening van de effecten van de wijziging op basis van de reeds uitgevoerde compensatieregeling is gebleken dat in ruim 8% van de afge- wikkelde dossiers een rentevergoeding die gelijk is aan de wettelijke rente (in plaats van de rentevergoeding van 4%) zou betekenen dat deze klanten een la- gere rentevergoeding over de berekende vergoeding hadden ontvangen.
5.3. Verzoeksters hebben met inachtneming van de overwegingen van het hof over- eenstemming bereikt over de door het hof gewenste aanpassing. Verzoeksters achtten een verslechtering van de compensatieregeling voor bepaalde groepen klanten echter in strijd met de opzet van de WCAM en tevens onwenselijk met het oog op de redelijkheid en aanvaardbaarheid van de door het hof gewenste aanpassing. Verzoeksters hebben daarom de WCAM Overeenkomst aldus aan-
17 Tweede tussenbeschikking rov. 7.5.23.
18 In de periode 1 juli 2009 t/m 1 januari 2010 en in de periode 1 juli 2011 t/m 1 juli 2012 bedroeg de wettelijke rente 4%.
gepast dat in het belang van de klanten het voor de betreffende klant meest gun- stige rentepercentage (wettelijke rente dan wel 4%, steeds samengesteld op jaarbasis) zal worden toegepast.
5.4. Toepassing van de voorwaardelijk overeengekomen wijziging op de reeds onder het Akkoord op Hoofdlijnen afgewikkelde dossiers zou betekenen dat in onge- veer 19.500 dossiers (d.w.z. in 68,6% van alle 28.438 dossiers) een aanvullende compensatie wordt verstrekt, van gemiddeld EUR 193 per dossier.
5.5. De voorwaardelijke aanpassing van dit onderdeel is vastgelegd in artikel 5.6 (ii) van de Aangepaste WCAM Overeenkomst.
6. Ingroei
6.1. Bij de aanpassingen in de Compensatie Koopsompolissen die in het boven- staande zijn beschreven, hebben Verzoeksters zoveel mogelijk de aanwijzingen van het hof in aanmerking genomen. Zoals het hof terecht overweegt, bestaat een samenhang tussen de hoogte van de Compensatie Koopsompolissen en het aantal klanten dat voor Compensatie Kredieten in aanmerking komt. Portefeuille- breed is het effect van de aanpassingen in de Compensatie Koopsompolissen op de Compensatie Kredieten echter niet te kwantificeren.
6.2. Met de aanpassingen in de Compensatie Kredieten die in het onderstaande wor- den toegelicht, houden Verzoeksters rekening met de vraagtekens die hof plaatst bij dit onderdeel van de WCAM Overeenkomst. Deze vraagtekens plaatst het hof in de overwegingen 7.6.4 t/m 7.6.7 bij een specifiek onderdeel van de Compen- satie Kredieten, namelijk het effect van de zogenaamde "ingroei" op de hoogte van de Compensatie Kredieten. Het hof overweegt in dat kader dat (i) geen com- pensatie wordt geboden indien pas na de kredietverstrekking – door wijzigingen in de inkomenssituatie – overkreditering ontstaat maar (ii) wel rekening wordt gehouden met ingroei als gevolg van inkomensverbetering. Het hof voegt daar aan toe dat het aannemelijk is dat die inkomensverbetering verband houdt met het feit dat de klant zich heeft ingespannen om meer inkomsten te verwerven om zo de lasten te kunnen blijven betalen, met als gevolg dat elk recht op compen- satie vervalt.
6.3. Verzoeksters hebben zich bij de onderhandelingen omtrent dit compensatieon- derdeel laten leiden door de heersende leer in wet- en regelgeving, de jurispru- dentie en de uitvoerbaarheid van de compensatieregeling. Op grond daarvan hebben zij – in navolging van de jurisprudentie – tot uitgangspunt genomen dat op een kredietverlener geen bijzondere zorgplicht rust die ertoe strekt de kre-
xxxxxxxxx te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht en dat de kredietnemer een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het opnemen van het krediet en de besteding daarvan.19
6.4. Ter toelichting op de overweging van het hof dat er geen compensatie wordt geboden indien pas na de kredietverstrekking overkreditering ontstaat of deze toeneemt, wijzen Verzoeksters er op dat zij - tegen de achtergrond van het in §
6.3 omschreven kader - tot uitgangspunt hebben genomen dat het handelen van de kredietverstrekker beoordeeld dient te worden aan de hand van de kennis en informatie die de kredietverstrekker ten tijde van de kredietstrekking had dan wel had behoren te hebben en de ten tijde van de kredietverstrekking toepasselijke normen. Indien de kredietverstrekking – volgens de op dat moment toepasselijke normen – niet heeft geleid tot (additionele) overkreditering, ontbreekt een grond- slag voor een aanspraak jegens de kredietverstrekker op vergoeding van schade wegens overkreditering. De kredietverstrekker kan immers niet aansprakelijk worden gehouden voor wijzigingen in de persoonlijke financiële omstandigheden van de kredietnemer, die zich na kredietverstrekking hebben voorgedaan. Ver- zoeksters achten het tegen die achtergrond dan ook terecht dat géén compensa- tie wordt geboden in gevallen waarin pas na het verstrekken van krediet een si- tuatie van overkreditering is ontstaan.
6.5. Ter toelichting op de overweging van het hof dat binnen de Compensatie Kredie- ten wel rekening wordt gehouden met ingroei wijzen Verzoeksters er op dat zij bij de onderhandelingen over de WCAM Overeenkomst tot uitgangspunt hebben genomen dat, indien DSB Bank wel een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan van (additionele) overkreditering ten gevolge van kredietverstrekking, slechts schade die daadwerkelijk door die overkreditering is veroorzaakt, voor vergoeding in aanmerking komt.20 Die schade bestaat - volgens Verzoeksters - uit de rentevergoeding die is betaald over dat (additionele) deel van het door DSB Bank verstrekte krediet dat tot overkreditering heeft geleid, en voor de duur dat deze situatie van overkreditering voortduurt.21 Op het moment dat een situa- tie van overkreditering eindigt (door inkomensgroei bijv. door promotie of door af- lossing bijv. vanwege een erfenis), is geen sprake meer van schade wegens
19 Hof Amsterdam 25 maart 2008, LJN BC9237 (rov. 4.12-4.16) en Xxx Xxxxxxxxx 0 oktober 2009, NJF 2009, 452. Vgl voorts Rb Arnhem 26 mei 2010, LJN BM8407; Rb Utrecht 6 april 2011, LJN BP9469; Rb Rotterdam 13 april 2011, LJN XX0000 (xxx. 4.11); Rb Amsterdam 13 augustus 2008, JOR 2008/277.
20 Rb Arnhem 26 mei 2010, LJN BM8407 (rov. 4.4 en 4.6) en Xxx Xxxxxxxxx 00 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4673.
21 Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx 00 september 2013, ECLINL:GHARL:2013:6826, JOR 0000/000 (xxx. 2.18). Vgl. we- derom: Xxx Xxxxxxxxx 00 maart 2008, LJN BC9237 (rov. 4.8).
overkreditering en menen Xxxxxxxxxxxx dat een grond voor het aannemen van schade ontbreekt.
6.6. De Compensatie Kredieten wordt om die reden volgens de WCAM Overeen- komst (in beginsel) aan de hand van twee meetmomenten bepaald: het moment van kredietverstrekking en (het peilmoment) 31 december 2010. Indien op het peilmoment 31 december 2010 blijkt dat door wijzigingen in de financiële situatie van de klant geen sprake - meer - is van overkreditering (er is dan sprake van " volledige ingroei"), dan wordt het verzoek tot Compensatie Kredieten in beginsel afgewezen. De klant kan echter een herbeoordeling vragen voor overkreditering voor zover daarvan sprake is geweest in de jaren voorafgaande aan 2010. In- groei leidt derhalve niet tot verval van het recht op compensatie, zoals het hof lijkt te veronderstellen.22 Voor zover in eerdere jaren wel (nog) sprake is geweest van overkreditering, kunnen klanten aanspraak maken op een vergoeding voor de overkreditering in die jaren.
6.7. Verzoeksters hebben voorts (ook) bij dit onderdeel van de compensatieregeling rekening gehouden met noodzaak een regeling overeen te komen die voor grote groepen klanten eenvoudig uitvoerbaar is. Daarbij zijn bij de totstandkoming van de WCAM Overeenkomst over en weer belangrijke concessies gedaan. Een voorbeeld van een dergelijke concessie is dat de Compensatie Kredieten niet al- leen voorziet in compensatie voor overkreditering die is veroorzaakt door (additi- onele) verstrekking(en) door DSB Bank, maar ook voor overkreditering die door andere kredietverstrekkers is veroorzaakt, die kredietnemers al hadden op het moment dat DSB Bank hen een krediet verstrekt en die bij oversluiting van het krediet naar DSB Bank is 'overgenomen'. Niettegenstaande de overweging23 van het hof dat hij dit in overeenstemming acht met de omstandigheid dat DSB Bank die overkreditering heeft geaccepteerd, betekent deze oplossing voor klanten - mede gezien de in § 6.5 aangehaalde jurisprudentie - een zeer aanzienlijke ver- eenvoudiging om een compensatie te ontvangen; die bovendien in een groot aantal gevallen gunstig voor klanten uitpakt en nooit ten koste gaat van hetgeen waar klanten rechtens aanspraak op hadden kunnen maken.
6.8. Een ander voorbeeld van een concessie is de wijze waarop rekening wordt ge- houden met 'ingroei', waar het hof in zijn beschikking vraagtekens bij zet. In het bovenstaande is reeds toegelicht dat Verzoeksters de daadwerkelijke schade van klanten tot uitgangspunt hebben genomen. Indien sprake is van 'ingroei', dat
22 Tweede tussenbeschikking rov. 7.6.6.
23 Tweede tussenbeschikking rov. 7.6.2.
wil zeggen indien het inkomen (en daarmee de leencapaciteit) toeneemt, neemt de overkreditering (en daarmee de schade ten gevolge van overkreditering) af. Van belang is voorts dat de uitvoering van de regeling ernstig bemoeilijkt zoniet gefrustreerd zou worden indien steeds de gehele inkomensontwikkeling voor de gehele looptijd van het krediet aangetoond en onderzocht zou moeten worden evenals de oorzaken van die inkomenstoename met als doel daarmee op een adequate wijze rekening te houden bij de vaststelling van een compensatie. Ver- zoeksters menen dat een dergelijke oplossing niet passend zou zijn in een col- lectieve regeling waarmee wordt beoogd groepen klanten snel en eenvoudig te compenseren. Onder meer deze overwegingen hebben geleid tot de regeling voor overkreditering, zoals die in de WCAM Overeenkomst is opgenomen.
6.9. Verzoeksters hebben niettemin met inachtneming van de overwegingen van het hof overeenstemming bereikt over een aanpassing van de regeling. De aanpas- sing behelst dat in geval van volledige ingroei per de peildatum (31 december 2010), automatisch de Compensatie Kredieten wordt berekend. Daarmee wordt een aanmerkelijke verbetering gerealiseerd voor klanten met volledige ingroei (overkreditering in 2010 bedraagt EUR 0,00) omdat deze vergoeding automa- tisch aan alle klanten met volledige ingroei wordt aangeboden en zij daarvoor geen aanvullend verzoek hoeven in te dienen. De gemiddelde overkreditering wordt daarbij berekend uitgaande van een overkreditering per peildatum van nul. De vergoeding wordt over de gehele periode vanaf de kredietverstrekking tot aan de peildatum berekend. De aanpassing laat de mogelijkheid voor een klant on- verlet om (conform artikel 1.8.1 bijlage C Aangepaste WCAM Overeenkomst) een berekening van de compensatie op basis van het meest recente jaar van aange- toonde overkreditering te verzoeken. Klanten hebben - vergeleken met de eerde- re inrichting van het proces - steeds baat bij de voorafgaande beschreven aan- passing.
6.10. Toepassing van de voorwaardelijk overeengekomen wijziging op de reeds onder het Akkoord op Hoofdlijnen afgewikkelde dossiers zou betekenen dat er in onge- veer 630 dossiers (d.w.z. in 8,7% van alle 7.181 dossiers) een aanvullende com- pensatie zou worden verstrekt. Gemiddeld24 zou de aanvullende compensatie EUR 2.361 per dossier bedragen.
6.11. Voorts hebben Verzoeksters de overwegingen van het hof in aanmerking geno- men over de extra inspanningen die (bepaalde) klanten hebben verricht om extra inkomsten te generen (bijv. door overwerk of een extra baan). Door deze extra
24 Het aanvullende compensatiebedrag kan per dossier sterk verschillen.
inspanning is de overkreditering lager geworden en daarmee ook het compensa- tiebedrag voor overkreditering. Het collectieve karakter van de regeling leent zich er echter niet voor om per geval te bepalen of klanten zich daadwerkelijk derge- lijke inspanningen hebben getroost. Gezien de overwegingen van het hof, wordt de berekening van de overkreditering – met inachtneming van de aanpassing als beschreven in § 6.9 – verder ten gunste van klanten aangepast. Verzoeksters zijn overeengekomen om in de berekening van de compensatie meer gewicht toe te kennen aan de mate van overkreditering op het moment van de kredietverle- ning. Hiertoe wordt bij de berekening van de gemiddelde overkreditering de overkreditering ten tijde van de kredietverlening dubbel meegenomen en de overkreditering ten tijde van het peildatum 31 december 2010 slechts één keer. Hierdoor heeft de overkreditering ten tijde van de kredietverlening meer invloed op de hoogte van de compensatie en wordt het effect van ingroei op de hoogte van de compensatie aanzienlijk verminderd. Voor alle klanten met enige ingroei betekent dit dat hen een hogere compensatie wordt toegekend. Voor de wijze waarop dit wordt berekend wordt verwezen naar Productie 48. Klanten waarbij geen sprake is van ingroei ondervinden geen nadeel door deze aanpassing.
6.12. Toepassing van de in § 6.9 en § 6.11 voorwaardelijk overeengekomen wijzigin- gen op de reeds onder het Akkoord op Hoofdlijnen afgewikkelde dossiers zou te- zamen betekenen dat er in ongeveer 2.420 dossiers (d.w.z. in 22% van alle 10.990 dossiers) een aanvullende compensatie zou worden verstrekt. Gemid- deld25 zou de aanvullende compensatie EUR 1.552 per dossier bedragen.
6.13. De voorwaardelijke aanpassingen van dit onderdeel is vastgelegd in de artikelen 1.4.1, 1.6.1 en 1.8.1 in bijlage C van de Aangepaste WCAM Overeenkomst.
7. Verzoek tot heroverweging zienswijze betreffende redelijkheid Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten
7.1. Het hof overweegt in zijn tweede tussenbeschikking over klachtplicht in algeme- ne termen dat
(i) aan de klachtplicht naar de huidige stand van de jurisprudentie niet de betekenis toekomt die Verzoeksters daaraan hebben toegekend,26 en
(ii) het onderscheid dat de WCAM Overeenkomst maakt tussen benadeel- den die wel en die niet hebben geklaagd vóór 1 september 2010 niet
25 Het aanvullende compensatiebedrag kan per dossier sterk verschillen.
26 Tweede tussenbeschikking rov. 7.4.1.
gerechtvaardigd is, zodat de hoogte van de toegekende vergoedingen op dit punt niet redelijk is.27
7.2. Verzoeksters begrijpen dat deze bezwaren van het hof zich richten tegen de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten. De Compensatie Effectenbele- ningsovereenkomsten is namelijk het enige compensatieonderdeel in de WCAM Overeenkomst waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen klanten die al dan niet op 1 september 2010 een Claim hebben ingediend.28 De motivering van het hof en het feitelijk kader waarin de Compensatie Effectenbeleningsovereenkom- sten overeen is gekomen, geven Xxxxxxxxxxxx aanleiding het hof te vragen zijn oordeel omtrent de redelijkheid van dit compensatieonderdeel te heroverwegen.
Klachtplicht en verjaring: algemeen
7.3. Het hof overweegt in de tweede tussenbeschikking dat aan de klachtplicht naar de huidige stand van de jurisprudentie niet de betekenis toekomt die Verzoek- sters daaraan hebben toegekend.29 Het hof verwijst voor wat betreft de huidige stand van de jurisprudentie naar het arrest Van Lanschot/Grove30 van de Hoge Raad. De betekenis die Verzoeksters aan het onderwerp toekennen ontleent het hof aan de considerans onder E van de WCAM Overeenkomst en het verzoek- schrift onder 6.6 en 6.7 alsmede productie 9 bij het verzoekschrift.
7.4. Verzoeksters onderkennen dat de Hoge Raad in het arrest Van Lanschot/Grove - in het kader van een vermogens- en beleggingsadviesrelatie - een nadere invul- ling heeft gegeven aan de eisen die gesteld mogen worden aan de klachtplicht. Verzoeksters constateren dat de Hoge Raad tegelijk in het arrest Xxx xx Xxxxx/ Rabobank ook duidelijk heeft gemaakt dat de klachtplicht nog steeds een rele- vante factor is, waaruit volgt dat klanten die DSB Bank en de Verzekeraars aan- spreken nog steeds tegengeworpen kunnen worden dat zij niet binnen bekwame tijd hebben geprotesteerd tegen een gebrek in de prestatie. De Hoge Raad overweegt in dat verband:
4.3.4. Indien de cliënt, eventueel na (deskundig) onderzoek, bekend is geworden met het tekortschieten door de bank in haar zorgplicht, of daarmee redelijkerwijs bekend had moeten zijn, dient hij terzake op de voet van art. 6:89 BW binnen bekwame tijd te protesteren.
7.5. Daar komt bij dat Verzoeksters in de onderhandelingen (naast de klachtplicht) ook rekening hebben gehouden met de verjaring van vorderingen. Het hof ver-
27 Tweede tussenbeschikking rov. 7.4.5.
28 Zie artikelen 7.1 en 7.7 t/m 7.9 WCAM Overeenkomst.
29 Tweede tussenbeschikking rov. 7.4.1.
30 HR 8 februari 2013, JOR 2013/108.
wijst in het kader van het redelijkheidsoordeel van de Compensatie Effectenbe- leningsovereenkomsten slechts naar de overwegingen ten aanzien van de klachtplicht, maar overweegt elders dat zeker niet vaststaat dat de verjaring in veel gevallen in de weg zou staan aan een in rechte toe te kennen schadever- goeding.31 Verzoeksters constateren dat het hof de mogelijkheid dat de vorderin- gen van een groot aantal klanten zijn verjaard, evenmin uitsluit. Verzoeksters achten een dergelijke verjaring in het bijzonder aannemelijk voor klanten in de categorieën D t/m F binnen de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten, zoals hierna nader zal worden toegelicht.
7.6. Het is juist deze wederzijdse onzekerheid die in de regeling is verdisconteerd en Verzoeksters hebben met de Overeenkomst juist beoogd aan die onzekerheid een einde te maken.
Klachtplicht en verjaring in het kader van de Compensatie Effectenbelenings- overeenkomsten
7.7. Verzoeksters benadrukken dat zij bij de vaststelling van de gekozen termijn een (zeer) ruime klacht- en verjaringstermijn in acht hebben genomen die - volgens Verzoeksters - ook in het licht van de huidige stand van de jurisprudentie tot een redelijke compensatie leidt.
7.8. DSB Bank bood vanaf 1997 tot mei 2002 effectenbeleningsovereenkomsten aan en sloot deze af onder het label Hollands Welvaren Select (HWS). Het product is vergelijkbaar met aandelenleaseproducten van andere aanbieders uit die periode (zoals Dexia, Aegon en Levob). De hoofdsom van de geldlening waarover (maandelijks een vaste) rente wordt betaald, wordt aangewend voor de aankoop van een 'mandje' aandelen. Indien de aandelen aan het einde van de looptijd in waarde zijn gestegen, boekt de klant na aflossing van de hoofdsom winst. Bij een lagere waarde van de aandelen, wordt de klant evenwel geconfronteerd met een zogeheten restschuld.
7.9. Aandelenleaseproducten hadden een aantal jaren grote aantrekkingskracht tot- dat medio 2000 de aandelenkoersen scherp zijn gedaald. De nadelen van aan- delenleaseproducten en de dienstverlening door de aanbieders van aandelen- leaseproducten hebben in de periode van 2000 tot 2005 in de politiek en de media veel aandacht gekregen. Onderstaand worden enkele relevante gebeurte- nissen aangehaald:
31 Tweede tussenbeschikking rov. 7.9.4.
- In 2003 stelde de AFM bij meerdere aanbieders van aandelenleaseproducten overtredingen van wettelijke bepalingen vast, onder meer bij informatiever- strekking en reclame-uitingen aan de belegger, cold calling (zonder aanlei- ding ongevraagde telefonische verkoop) en inwinning van cliëntinformatie. Ook rekende men volgens de AFM met te hoge rendementen. Met betrekking tot naleving van de zorgplicht stelde de AFM als algemene conclusie dat "in het merendeel van de onderzochte gevallen aanbieders van aandelenlease- producten één of meerdere aspecten van de zorgplicht niet, of onvoldoende hebben nageleefd”. De AFM legde Dexia bestuurlijke boetes op voor mislei- dende reclame-uitingen, hanteren van onjuiste aan- en verkoopkoersen van aandelen, 'cold calling' en het ernstig tekortschieten bij zorgplicht.
- In juli 2004 publiceerde de Commissie Geschillen Aandelenlease (de com- missie Oosting) haar rapport "Over lenen, leasen en verliezen" waarin de commissie de aandelenleaseproblematiek heeft onderzocht. In het onderzoek zijn acht aanbieders van aandelenleaseproducten, waaronder DSB Bank ("een relatief kleine speler op de markt")32, betrokken. Het rapport wordt – onder andere – overwogen dat (i) in het algemeen geldt dat de risico’s die zijn verbonden aan beleggen in de meeste informatiefolders onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen en (ii) in veel gevallen aanbieders onvoldoende in- vulling hebben gegeven aan hun verplichting om te onderzoeken of hun pro- duct geschikt was voor degenen die het afnamen.
- Op 29 april 2005 is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt tussen Dexia en een aantal belangenorganisaties (Stichting Leaseverlies, Stichting Eegalea- se, de Consumentenbond en de VEB) ten aanzien de Duisenberg-regeling. Stichting Platform Aandelenlease ("PAL", Verzoekster III.) heeft in die perio- de fel verweer gevoerd tegen de Duisenberg-regeling, die uiteindelijk door het hof verbindend is verklaard.
7.10. Bij de beoordeling van de gekozen termijn van 1 september 2010 zijn de volgen- de omstandigheden van belang:
- de aandelenleaseproducten van DSB Bank zijn minimaal 8 jaar eerder afge- sloten,
- de nadelen van de aandelenleaseproducten en de (eventuele) tekortkomin- gen door de aanbieders van deze producten hebben sindsdien en in het bij- zonder in die periode 2000 tot en met medio 2005 veel aandacht in de poli-
32 Rapport "Over lenen, leasen en verliezen", p. 15.
tiek en media gehad. De tussenliggende periode bestrijkt een termijn van ruim 5 jaar; en
- klanten zijn aan de hand van periodieke overzichten ten aanzien van eigen aandelenleaseproducten in kennis gesteld van de (eventueel) negatieve re- sultaten en effecten van het afgesloten aandelenleaseproduct.
7.11. Verzoeksters zijn van oordeel dat klanten ook naar de huidige stand van de ju- risprudentie risico's lopen in verband met de klachtplicht en de verjaringstermijn. Juist ook om dit risico weg te nemen hebben Verzoeksters een collectieve rege- ling getroffen voor effectenbeleningsovereenkomsten. De regeling die Verzoek- sters hiervoor in de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten zijn over- eengekomen achten zij op al haar onderdelen redelijk. Dit geldt ook voor PAL (Verzoeksters III), welke representatieve belangenbehartiger in het verleden is opgericht uit onvrede over aandelenleaseproducten. XXX heeft specialistische kennis ten aanzien van deze materie en heeft zich in het verleden verzet tegen de Duisenberg-regeling en het opt-outen door klanten gestimuleerd. Ook PAL acht de in de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten - het onderscheid tussen de categorieën A t/m C en D t/m F in aanmerking nemende - geboden compensatie redelijk.
7.12. Op grond van het voorafgaande verzoeken Verzoeksters het hof de overwegin- gen in 7.4.5 en 7.9.4 van de tweede tussenbeschikking voor wat betreft de rede- lijkheid van de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten te heroverwe- gen.
Voorwaardelijke vermindering WCAM verzoek
7.13. Indien de nadere toelichting door Xxxxxxxxxxxx op dit punt niet tot een herover- weging van de zienswijze van het hof ten aanzien van de redelijkheid van de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten leidt, zullen Verzoeksters niet langer verbindendverklaring van dit compensatieonderdeel verzoeken. In dat ge- val verminderen Verzoeksters hun verzoek door verbindendverklaring te verzoe- ken van een aangepaste versie van de Aangepaste WCAM Overeenkomst, waar- in de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten niet langer is opgenomen (de "Aangepaste WCAM Overeenkomst (exclusief de Compensatie Effecten- beleningsovereenkomst"). De Aangepaste WCAM Overeenkomst (exclusief de
Compensatie Effectenbeleningsovereenkomst) wordt als Productie 49 overge- legd.33
7.14. Indien het hof tot verbindendverklaring van de Aangepaste WCAM Overeen- komst (exclusief de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomst) overgaat, wij- zen Verzoeksters erop dat zij klanten de mogelijkheid zullen blijven bieden zich vrijwillig aan te melden voor de Compensatie Effectenbeleningsovereenkomsten gedurende de voor de overige compensatieonderdelen geldende aanmeldings- termijn. Na de aanmeldingstermijn kunnen klanten slechts een vergoeding ont- vangen indien zij tegen Curatoren procederen, in welke procedure Curatoren zich onder meer op het standpunt zullen stellen dat op datum faillissement de vordering reeds verjaard was.
8. Nadere toelichting verzekeringen en verzekeraars
8.1. Het hof overweegt in de tweede tussenbeschikking dat enkele aspecten die de positie van de betrokken verzekeraars en de Compensatie Beleggingsverzeke- ringen betreffen een nadere toelichting behoeven. In het bijzonder is het hof van oordeel dat:
- de ingediende stukken vooralsnog niet de gewenste duidelijkheid hebben ver- schaft ten aanzien van de rol van de verzekeraars in de WCAM Overeenkomst en hoe de kwijtingsbepalingen in de WCAM Overeenkomst jegens de Verzeke- raars moeten worden gezien,34 35en
- het verschil in de wijze waarop wordt omgegaan met beleggingsverzekeringen nadere toelichting behoeft.36 37
Beide aspecten zullen in het navolgende nader worden toegelicht.
33 Verzoeksters leggen als productie 50 een versie van de Aangepaste WCAM Overeenkomst (exclusief de Com- pensatie Effectenbeleningsovereenkomst) alsmede de bijlagen A en C over waarin de wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke WCAM Overeenkomst inzichtelijk zijn gemaakt.
34 Tweede tussenbeschikking onder 6.2.6.
35 Zie hierover in de eerdere stukken van Xxxxxxxxxxxx: Verzoekschrift par. 3.8 – 3.9, 4.5 – 4.6 en 6.16; WCAM Overeenkomst overweging L, Pleitnota par. 7.1 e.v.; Xxxxxx Xxxxxxxxxxx (d.d. 23 december 2013) par. 5.14; Xx- xxxx Xxxxxxx (d.d. 10 maart 2014) par. 2.7.
36 Tweede tussenbeschikking onder 7.7.6.
37 Zie hierover in de eerdere stukken van Xxxxxxxxxxxx: Verzoekschrift par. 6.16; Pleitnota par. 6.19 – 6.20 en 7.11; Xxxxxx Xxxxxxx (d.d. 10 maart 2014) par. 2.7.
(i) Rollen en positie betrokken verzekeraars
8.2. Acht verzekeraars (verzoeksters V. tot en met XII.)38 verzoeken - evenals Curato- ren en de Belangenorganisaties - de verbindendverklaring van de WCAM Over- eenkomst.
8.3. Voor alle betrokken verzekeraars geldt dat DSB Bank steeds als tussenpersoon het overleg met de klanten heeft gevoerd en de verzekeringen heeft geadviseerd en bemiddeld. In het bijzonder heeft DSB Bank geadviseerd en bemiddeld in:
- koopsompolissen39 van de volgende zeven verzekeraars:
o BNP Paribas Cardif Schadeverzekeringen N.V.,
o BNP Paribas Cardif Levensverzekeringen N.V.,
o SRLEV N.V., London General Insurance Company Ltd,
o door Jubilee Europe B.V. 40 vertegenwoordigde Lloyd's syndicaten,
o Waard Leven N.V.,
o Waard Schade N.V.
(verzoeksters V. tot en met XII., de "Koopsompolisverzekeraars"); en
- beleggingsverzekeringen41 van de volgende twee verzekeraars:
38 Daarnaast is Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx B.V. (verzoekster XIII.) verzoekster in onderhavige procedure. Tadas Verze- keringen B.V. is geen verzekeraar, maar het volmachtbedrijf dat het grootste deel van de door DSB Bank bemid- delde verzekeringen administreert. Tadas Verzekeringen faciliteert om niet de uitvoering van de compensatiere- geling.
39 De door DSB Bank bemiddelde koopsompolissen zijn verzekeringen ter dekking van het risico dat de verzeke- ringnemer betalingsverplichtingen uit hoofde van een kredietovereenkomst niet kan nakomen, bijvoorbeeld ten gevolge van overlijden, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.
40 Jubilee Europe B.V. is geen verzekeraar, maar een tussenpersoon. Jubilee Europe B.V. vertegenwoordigt ver- schillende Lloyd's syndicaten.
41 Beleggingsverzekeringen zijn opbouwproducten met het doel het aflossen van een schuld, waarbij de klant een maandelijkse premie betaalt die voor rekening en risico van de klant wordt belegd, na aftrek van kosten zoals (afsluit)provisie, administratiekosten van de verzekeraar, aan- en verkoopkosten en jaarlijkse beheerkosten. De hoogte van de uitkering aan het einde van de looptijd van de verzekering is daarmee afhankelijk van de kosten en van het behaalde resultaat op de beleggingen. In geval van overlijden voorafgaande aan het einde van de looptijd omvat de uitkering een deel van de opgebouwde waarde. In de markt is het gebruikelijk om binnen deze opbouwproducten een additionele verzekeringsdekking te bieden voor overlijden. De door DSB Bank bemiddelde beleggingsverzekeringen bevatten (een enkele uitzondering daargelaten) niet een dergelijke additionele overlij- densdekking. In tegenstelling tot beleggingsverzekeringen van andere aanbieders zijn er dan ook geen onttrek- kingen doorgevoerd in verband met de kosten voor een dergelijke aanvullende dekking (er is derhalve geen sprake van "hefboomwerking" bij de door DSB Bank bemiddelde beleggingsverzekeringen).
o Holland Welvaren Leven N.V., en
o SRLEV N.V.
(verzoeksters VII. en XII., de "Beleggingsverzekeringverzekeraars");
Van SRLEV N.V. zijn dus zowel koopsompolissen als beleggingsverzekeringen door DSB Bank geadviseerd en bemiddeld.
8.4. De rol en verantwoordelijkheid van DSB Bank als tussenpersoon dient te worden onderscheiden van de rol en verantwoordelijkheid van de betrokken verzeke- raars:
- De taak van de tussenpersoon is de klant te adviseren en voor hem te be- middelen vóór, bij en na het tot stand komen van de verzekering. In de praktijk betekent dit dat de tussenpersoon de wensen en achtergronden van de klant inventariseert en daarbij de passende verzekering zoekt, waarna de klant - op advies van de tussenpersoon - de keuze voor een be- paalde verzekering maakt.
- De verzekeraar ontwerpt (veelal) het verzekeringsproduct en draagt - af- hankelijk van het soort verzekering - het risico.
8.5. Drie van de betrokken verzekeraars zijn aan DSB Bank verbonden. De Koop- sompolisverzekeraars Waard Leven N.V. (voorheen: DSB Leven N.V.) en Waard Schade N.V. (voorheen: DSB Schade N.V.) zijn evenals DSB Bank dochteron- dernemingen van DSB Ficoholding N.V. De Beleggingsverzekering verzekeraar Hollands Welvaren Leven N.V. is een dochteronderneming van Xxxxx Xxxxx N.V.
8.6. De in het voorafgaande aangeduide rollen respectievelijk posities van de verze- keraars zijn van invloed op de tussen partijen overeengekomen regeling. De ver- schillende verzekeraars hebben ieder, afhankelijk van het soort verzekering die voor hen door DSB Bank is bemiddeld, een bijdrage geleverd aan de compensa- tieregeling. In ruil voor hun bijdrage ontvangen zij een kwijting, zoals die in de WCAM Overeenkomst is geformuleerd.
8.7. In § 8.8 e.v. zal worden ingegaan op de bijdrage van en de kwijting jegens de Koopsompolisverzekeraars in het kader van de Compensatie Koopsompolissen. In § 8.14 e.v. wordt een nadere toelichting verstrekt ten aanzien van de Beleg-
Om gebruik te maken van fiscale faciliteiten moet voor dit soort verzekeringen gedurende meerdere jaren perio- diek premie betaald worden. Daarom onderscheiden deze verzekeringen zich van de koopsompolissen (waar- voor een eenmalige premie aan het begin van de verzekeringsperiode werd voldaan).
gingsverzekeringverzekeraars binnen het kader van de Compensatie Beleg- gingsverzekeringen.
(ii) Compensatie Koopsompolissen
8.8. De Compensatie Koopsompolissen (artikel 5 WCAM Overeenkomst) omvat ver- schillende compensatie-elementen die voor alle koopsompolissen gelden, onge- acht met welke Koopsompolisverzekeraar de koopsompolis is afgesloten.
8.9. De onderhandelingen omtrent een adequate compensatie hebben zich met name gericht op het adresseren van de bekende respectievelijk mogelijke bezwaren ten aanzien van de (bemiddeling van de) afgesloten koopsompolissen. Deze be- zwaren betreffen met name de hoogte van de provisie (en daarmee de prijs die de klant moest betalen voor de verzekering) waardoor DSB Bank als adviseur en bemiddelaar in veel gevallen haar eigen belang heeft laten prevaleren boven het belang van de klant. Eventuele bezwaren van klanten jegens de verstrekker van de Koopsompolis (de Koopsompolisverzekeraars) zouden - in het algemeen - be- trekking kunnen hebben op een drietal aspecten: (i) het afsluiten van de verzeke- ring (tegen bepaalde (polis)voorwaarden), (ii) de uitkering onder de verzekerin- gen en (iii) de tussentijdse beëindiging van de verzekering. De Compensatie Koopsompolis voorziet ten aanzien van – onder andere – deze (mogelijke) be- zwaren in een (los van de hiervoor behandelde aspecten ook naar het oordeel van het hof) redelijke compensatie. DSB Bank verlaagt de ontvangen provisie substantieel (ex artikel 5.6 WCAM Overeenkomst) waardoor de resterende provi- sie voor DSB Bank voor het merendeel van de klanten redelijk is naar het oor- deel van het hof. Vanzelfsprekend behouden de Koopsompolisverzekeraars de verplichting om - in geval van dekking volgens de door hen afgegeven polissen - vorderingen van klanten uit hoofde van die polissen te honoreren. Geschillen over dergelijke vorderingen vallen niet onder de kwijting. Dit geldt ook voor lo- pende geschillen. Met andere woorden, klanten van DSB Bank verkeren wat het recht op dekking onder de koopsompolis betreft in een gelijke positie ten opzich- te van de Koopsompolisverzekeraars als niet-klanten van DSB Bank.
8.10. De bijdrage van de Koopsompolisverzekeraars aan de Compensatie Koopsom- polissen omvat in het bijzonder:
- (a) afstand van retourprovisie en retourtekencommissie
De Compensatie Koopsompolissen voorziet in een vergoeding door DSB Bank in de vorm van een verlaging van de (hoge) provisie die DSB Bank bij het afsluiten van een koopsompolis ontving. De Koopsompolisverzeke- raars betaalden de provisie aan DSB Bank. In geval van de tussentijdse
beëindiging van een koopsompolis betaalt de Koopsompolisverzekeraar een deel van de premie inclusief provisie terug aan de verzekerde en ont- vangt een Koopsompolisverzekeraar in beginsel: (i) een bedrag aan re- tourprovisie van DSB Bank en (ii) een bedrag aan retourtekencommissie van Xxxxx Verzekeringen. In het kader van de Compensatie Koopsompo- lissen doen de Koopsompolisverzekeraars afstand van deze vorderingen op DSB Bank en Tadas Verzekeringen en leveren zo een bijdrage aan de compensatie die Curatoren rechtstreeks aan de klanten verstrekken.42
- (b) bijdrage aan een gunstiger afkoop van de koopsompolis
Klanten die een koopsompolis tussentijds wensen te beëindigen, kunnen ingevolge de Compensatie Koopsompolissen aanspraak maken op een restitutiewaarde die wordt bepaald aan de hand van de voor de klant meest gunstige van twee in de Aangepaste WCAM Overeenkomst aange- duide43 afkoopmethoden. De maximale kosten die door de Koopsompolis- verzekeraars bij tussentijdse beëindiging worden berekend zijn vastgesteld op 3%.44 Deze beëindigingsregeling is voor klanten gunstiger dan de rege- ling die is opgenomen in de verzekeringsvoorwaarden.
- (c) bijdrage aan de compensatie voor de beëindiging van de zogenaamde “absoluut onmogelijke dekking” koopsompolissen
Indien er sprake is van een “absoluut onmogelijke dekking”45 voldoet DSB Bank compensatie door restitutie van de hele koopsom aan de klant. De Koopsompolisverzekeraars betalen in dit geval aan DSB Bank een bedrag gelijk aan de Netto Koopsom, zijnde de door de Koopsompolisverzekeraar ontvangen koopsom na aftrek van de aan DSB Bank betaalde provisie en de aan Tadas Verzekeringen betaalde tekencommissie. DSB Bank retour- neert de gehele koopsom aan de klant.
42 Een uitzondering geldt indien er meer dan 20% van de klanten met een koopsompolis van een specifieke Koop- sompolis Verzekeraar gebruik maakt van het opt-outrecht (ex artikel 7:908 lid 2 BW). In dat geval komt ten aan- zien van deze klanten het recht van die Koopsompolis Verzekeraar op retourprovisie jegens DSB Bank en op retourtekencommissie jegens Tadas Verzekeringen niet te vervallen.
43 Zie artikel 5.7 (b) Aangepaste WCAM Overeenkomst.
44 Voor koopsompolissen aangegaan met door Jubilee Europe B.V. vertegenwoordigde Lloyd's syndicaten is een uitzondering opgenomen aangezien de afkoopmethode van deze koopsompolissen steeds gunstiger is dan de afkoopmethodes die door de andere Koopsompolis Verzekeraars worden gehanteerd.
45 Artikel 5.7 (a) WCAM Overeenkomst.
- (d) toezegging gunstiger interpretatie van verzekeringsvoorwaarden voor klanten
De Koopsompolisverzekeraars hebben een lijst opgesteld van verzeke- ringsvoorwaarden uit koopsompolissen die op een voor klanten gunstige wijze worden geïnterpreteerd. Als Bijlage B bij de WCAM Overeenkomst is een lijst bijgevoegd van verzekeringsvoorwaarden waarop deze gunstige interpretatie betrekking heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet of niet strikt toepassen van termijnen of restrictieve uitleg van bepaalde uitsluitin- gen.
8.11. Het hof heeft reeds geoordeeld dat de Compensatie Koopsompolissen - behou- dens een drietal bezwaren, waaraan door middel van de in deze nadere toelich- ting voorwaardelijk voorgestelde aanpassingen van de WCAM Overeenkomst te- gemoet wordt gekomen – een redelijke vergoeding behelst.46 Deze redelijke compensatie is slechts mogelijk door de onlosmakelijk aan de compensatie ver- bonden bijdrage van de Koopsompolisverzekeraars. Daarbij dient tevens in aan- merking te worden genomen dat verzekerden de mogelijkheid behouden om uit- kering onder een lopende koopsompolis te vorderen en om overeenkomstig de contractuele/wettelijke regeling over te gaan tot tussentijdse beëindiging.
8.12. In verband met de in het voorafgaande beschreven bijdrage tot de Compensatie Koopsompolissen wordt aan de Koopsompolisverzekeraars in hun hoedanigheid van verstrekker van koopsompolissen (verzekeraar) – net als aan DSB Bank in haar hoedanigheid van adviseur en bemiddelaar daarvan – algehele en finale kwijting verleend. De kwijting laat blijkens het slot van artikel 11.2 (Aangepaste) WCAM Overeenkomst onverlet de mogelijkheid - met inachtneming van de over- eengekomen uitleg van de polisvoorwaarden - uitkering te vorderen en met in- achtneming van de overeengekomen regeling tot tussentijdse beëindiging over te gaan. Aldus laat die kwijting vanzelfsprekend onverlet dat de Koopsompolisver- zekeraar steeds als prudent handelend verzekeraar haar verplichtingen onder de koopsompolissen dient na te komen.
8.13. De kwijting voor de Koopsompolisverzekeraars is – met uitzondering voor Waard Leven N.V. en Waard Schade N.V. – opgenomen in artikel 11.2 WCAM Overeen- komst. De algehele en finale kwijting voor de (in)direct aan DSB Bank verbonden Waard Leven N.V. en Waard Schade N.V. is - vanwege de faillissementssituatie van DSB Bank en daarmee eventueel verbandhoudende en/of daaruit voortko- mende vorderingen - opgenomen in artikel 11.1 WCAM Overeenkomst.
46 Tweede tussenbeschikking rov. 8.1.
(iii) Compensatie Beleggingsverzekeringen
8.14. De Compensatie Beleggingsverzekeringen (artikel 6 WCAM Overeenkomst) is onderverdeeld in twee subregelingen al naar gelang een beleggingsverzekering is afgesloten met HWL dan wel met SRLEV.47 Het hof heeft in de tweede tussen- beschikking overwogen dat het hof geen reden ziet aan te nemen dat de toege- kende vergoeding niet redelijk is, maar dat de verschillen tussen de twee subre- gelingen binnen de Compensatie Beleggingsverzekeringen een nadere toelichting behoeven.48
8.15. Bij de onderhandelingen over de compensatieregeling voor beleggingsverzeke- ringen is rekening gehouden met:
(i) de rol van DSB Bank als adviseur/bemiddelaar en de rol van HWL en SRLEV als Beleggingsverzekeringverzekeraars (waarbij het voornaam- ste bezwaar jegens de Beleggingsverzekeringverzekeraars gelegen is in de hoogte van de kosten verbonden aan de beleggingsverzekering),
(ii) de compensaties die de Beleggingsverzekeringverzekeraars klanten reeds - buiten onderhavige compensatieregeling om – hebben gebo- den, en
(iii) de financiële draagkracht van de betrokken Beleggingsverzekeringver- zekeraars.
De verschillen in de compensatieregeling ten aanzien van beleggingsverzekerin- gen afgesloten met SRLEV dan wel HWL zijn aan de hand van die drie aspecten te verklaren. Daaraan ligt ook ten grondslag het verschil in de omvang van de kwijting die uit hoofde van de WCAM Overeenkomst aan HWL respectievelijk SRLEV wordt verleend.
Positie HWL
Compensatie beleggingsverzekeringen HWL
8.16. Voor wat betreft de positie van HWL en de compensatie die haar polishouders geboden kan worden, is met name bepalend dat HWL financieel niet in staat is om zelfstandig een - met bestaande vergoedingsregelingen van andere aanbie- ders van beleggingsverzekeringen vergelijkbare - compensatieregeling aan de
47 Tot en met 2003 bemiddelde DSB Bank bij het aangaan van beleggingsverzekering met HWL. Vanaf 2003 tot 2008 bemiddelde DSB Bank bij het aangaan van beleggingsverzekering met SRLEV.
48 Tweede tussenbeschikking rov. 7.7.6.
polishouders aan te bieden. Een dergelijke toezegging zou het faillissement van HWL tot gevolg hebben. Hoewel HWL de partij is die primair aangesproken zou moeten worden in verband met bezwaren van polishouders ten aanzien van het kostenniveau van het product (bekend als de "Woekerpolis"-problematiek), bleek een volwaardige compensatie uitsluitend mogelijk indien hiervoor een bijdrage vanuit de boedel van DSB Bank ter beschikking gesteld zou worden. Om die re- den heeft DSB Bank (na verkregen instemming van de crediteurencommissie en de rechter-commissaris) - in aanvulling op de bijdragen van HWL en Waard Le- ven N.V. - kapitaal gestort ten behoeve van de herberekening van poliswaarden. Daarnaast heeft HWL een substantiële financiële bijdrage geleverd ten behoeve van de verbetering van de polisvoorwaarden. Met ingang van 1 september 2010 zijn dientengevolge bij lopende HWL Beleggingsverzekeringen voor de toekomst de volgende verbeteringen in de verzekeringsvoorwaarden doorgevoerd:
- de op de beleggingen ontvangen dividenden zijn herbelegd ten gun- ste van de polishouders;
- 90% in plaats van 80% van de premie is voor de klant belegd;
- de aankoopkosten zijn verlaagd van 0,75% naar 0,50%; en
- de verkoopkosten zijn verlaagd van 1,50% naar 0,50%.
8.17. Klanten kunnen49 daarnaast de poliswaarde van HWL Beleggingsverzekeringen voor de periode vanaf de ingangsdatum tot 1 september 2010 laten herbereke- nen. De herberekening van de poliswaarde wordt uitgevoerd op basis van de volgende uitgangspunten:
- alle conform de polisvoorwaarden toegepaste inhoudingen en verre- keningen van kosten worden op nihil gesteld, en
- op de in het verleden behaalde rendementen wordt op jaarbasis een rendementsafslag, als percentage van de poliswaarde (inclusief het in dat jaar behaalde rendement), toegepast.50
8.18. Het voor de klant nadelige verschil tussen de herrekende poliswaarde per 1 sep- tember 2010 (of de eerdere afkoopdatum), en de werkelijke poliswaarde per die- zelfde datum, wordt bij een nog lopende HWL Beleggingsverzekering toege- voegd aan de poliswaarde.
49 Voor zover de HWL Beleggingsverzekeringen niet binnen vijf jaar na afsluiten, anders dan door overlijden, zijn beëindigd.
50 Zie nader: artikel 6.5 WCAM Overeenkomst.
Kwijting HWL
8.19. Voor deze - gezien de financiële draagkracht van HWL maximale - compensatie wordt DSB Bank en HWL algehele en finale kwijting uit hoofde van artikel 11.1 WCAM Overeenkomst verleend.
Positie SRLEV
Compensatie beleggingsverzekeringen SRLEV
8.20. De compensatie voor beleggingsverzekeringen aangegaan met SRLEV wijkt af van de regeling beleggingsverzekeringen aangegaan met HWL mede doordat XXXXX zelf eerder (in maart 2009 en november 2010) reeds een eigen vergoe- dingsregeling heeft gesloten met een aantal belangenorganisaties (Stichting Ver- liespolis en Stichting Woekerpolis Claim). Deze vergoedingsregeling omvat de volgende onderdelen:
- een maximering van de jaarlijkse kosten naar 2,35%, 2,45% en 2,85% van de opgebouwde waarde, waarbij het percentage afhan- kelijk is van de betaalde premie en de duur van de beleggingsver- zekering;
- een gemaximeerde overlijdensrisicopremie voor de overlijdensdek- king; en
- een regeling voor schrijnende gevallen, waaronder een compensatie voor eventuele nadelige gevolgen van het zogenaamde hefboom- en inteereffect.
8.21. De compensatie uit hoofde van de vergoedingsregeling van SRLEV geldt voor alle klanten die binnen de ruime scope van de regeling vallen, en derhalve ook voor klanten van SRLEV die via bemiddeling van DSB Bank een beleggingsver- zekering met SRLEV hebben gesloten. Ook de provisie die aan DSB Bank is be- taald valt onder de kosten, waarvan het meerdere boven het maximum wordt te- rugbetaald. De compensatie van SRLEV is reeds uitgevoerd. Er is geen rekening gehouden met eventuele compensatie die klanten van SRLEV zullen krijgen uit hoofde van de WCAM Overeenkomst. De compensatie waarop klanten met een via DSB Bank bij SRLEV gesloten beleggingsverzekering uit hoofde van de WCAM overeenkomst recht hebben, komt bovenop de reeds door SRLEV uitge- voerde compensatie.51
51 De aanvullende compensatie uit hoofde van de WCAM Overeenkomst houdt verband met de door DSB Bank ontvangen provisie bij het afsluiten van beleggingsverzekeringen van SRLEV. Door de compensatieregeling uit
8.22. Voor de goede orde: klanten van SRLEV, die compensatie van SRLEV hebben ontvangen uit hoofde van de door SRLEV zelf aangeboden vergoedingsregeling, behouden het recht SRLEV aan te spreken tot schadevergoeding.
Xxxxxxxx XXXXX
8.23. De kwijting die SRLEV uit hoofde van de WCAM Overeenkomst wordt verleend, heeft een beperkte reikwijdte.
8.24. Zoals hiervoor is verduidelijkt, had SRLEV als aanbieder van de beleggingsver- zekeringen een andere rol (en verantwoordelijkheid) dan DSB Bank als bemidde- laar van de beleggingsverzekeringen. De kwijting beoogt te voorkomen dat klan- ten SRLEV aanspreken voor fouten in de bemiddeling of advisering door DSB Bank. Dit is ook in het belang van de boedel aangezien op deze wijze wordt voorkomen dat klanten voor dezelfde feiten eerst DSB Bank aanspreken en ver- volgens SRLEV, die daarvoor weer een regresclaim zou kunnen indienen tegen de boedel.
8.25. Als de WCAM Overeenkomst verbindend wordt verklaard, kunnen klanten (voor zover zij niet opt outen) DSB Bank niet meer aanspreken wegens mogelijke fou- ten in de advisering of bemiddeling. Klanten kunnen dan uitsluitend nog SRLEV aanspreken in een poging (van SRLEV) een schadevergoeding te krijgen voor door DSB Bank in het verleden mogelijk gemaakte fouten.
8.26. De kwijting voor SRLEV – in haar rol als Beleggingsverzekeringverzekeraar52 - is opgenomen met dat doel en ziet dus uitsluitend op fouten gemaakt door DSB Bank in haar adviserende en bemiddelende rol. Door middel van de kwijting ten behoeve SRLEV wordt tevens - in het belang van DSB Bank - voorkomen dat SRLEV wordt geconfronteerd met claims waarvoor zij DSB Bank in vrijwaring zou kunnen oproepen of op DSB Bank regres zou kunnen nemen.
8.27. De kwijting laat onverlet dat klanten SRLEV nog steeds kunnen aanspreken voor eventuele fouten die SRLEV in haar hoedanigheid van aanbieder van de verze- kering zelf heeft gemaakt, dat wil zeggen voor fouten in (het ontwerp van) het verzekeringsproduct - bijv. in verband met de productkenmerken dan wel de kos- tenstructuur - en/of de verschafte (precontractuele) informatie.
hoofde van de WCAM Overeenkomst krijgen klanten dus een aanvullende compensatie bovenop de vergoe- dingsregeling van SRLEV.
52 Als Koopsompolis Verzekeraar wordt SRLEV dezelfde kwijting verleend als de andere Koopsompolis Verzeke- raars (zie artikel 11.2 WCAM Overeenkomst).
8.28. Om - in lijn met het voorafgaande - de reikwijdte van de kwijting nog duidelijker te maken, is de redactie van de kwijtingsbepaling (in artikel 11.3 van de WCAM Overeenkomst) - zonder een aanpassing van de strekking van de kwijting te be- ogen - als volgt vereenvoudigd:
De Belangenorganisaties, en de Gerechtigden die aan de Overeenkomst ge- bonden raken, verlenen SRLEV N.V. algehele en finale kwijting uitsluitend ter zake van de wijze waarop DSB Bank, zowel voorafgaand aan het sluiten als tijdens de looptijd, heeft bemiddeld in en/of geadviseerd over de Reaal Be- leggingsverzekeringen (als bedoeld in de artikelen 6.6 tot en met 6.11).
9. Samenvatting
9.1. Verzoeksters hebben naar aanleiding van de tweede tussenbeschikking van het hof en de door het hof daarin genoemde bezwaren tegen verbindendverklaring overleg gevoerd over mogelijke en door het hof noodzakelijk geachte aanpassin- gen van de WCAM Overeenkomst. Zij hebben over deze aanpassingen overeen- stemming bereikt onder de voorwaarde dat de Aangepaste WCAM Overeen- komst verbindend wordt verklaard. Verzoeksters verzoeken het hof voorts terug te komen op zijn overwegingen inzake de redelijkheid van de Compensatie Effec- tenbeleningsovereenkomsten. Tenslotte geven Xxxxxxxxxxxx een nadere toelich- ting op de positie en de bijdrage van de Verzekeraars en de aan hen te verlenen kwijting.
9.2. Op grond van het in deze nadere toelichting gestelde verzoeken Verzoeksters - primair - de Aangepaste WCAM Overeenkomst (productie 44) verbindend te ver- klaren. Indien het hof niet wenst te voldoen aan het verzoek terug te komen op zijn overwegingen inzake de redelijkheid van de Compensatie Effectenbele- ningsovereenkomsten, verzoeken Verzoeksters - subsidiair - de Aangepaste WCAM Overeenkomst zonder daarin het compensatieonderdeel Compensatie Ef- fectenbeleningsovereenkomsten (productie 49) verbindend te verklaren.
10. Verzoek
10.1. Verzoeksters verzoeken het hof om:
- Primair: de overeenkomst - opgenomen in Productie 44 - verbindend te verklaren in de zin van artikel 7:907 BW voor de gerechtigden (zoals die in die overeenkomst zijn gedefinieerd),
- Subsidiair: de overeenkomst - opgenomen in Productie 49 - verbindend te verklaren in de zin van artikel 7:907 BW voor de gerechtigden (zoals die in die overeenkomst zijn gedefinieerd)
en voorts zowel primair als subsidiair:
- de in artikel 7:907 lid 6 BW bedoelde termijn op 12 maanden (na de datum van de in artikel 1017 lid 3 Rv bedoelde mededeling) te bepalen, althans een termijn te bepalen die het hof in goede justitie geraden acht, en
- de in artikel 7:908 lid 2 BW bedoelde termijn op 3 maanden (na de datum van de in artikel 1017 lid 3 Rv bedoelde mededeling) te bepalen, althans een termijn te bepalen die het hof in goede justitie geraden acht.
Advocaat