VOORZITTER VAN DE DERDE KAMER
Raad voor Vergunningsbetwistingen
VOORZITTER VAN DE DERDE KAMER
ARREST
nr. S/2013/0092 van 23 april 2013 in de zaak 1112/0853/SA/3/0765
In zake: mevrouw .........
bijgestaan en vertegenwoordigd door:
xxxxxxxx Xxxx-Xxxxxxx XXXXXX
kantoor houdende te 0000 Xxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxx 0 xxx 0 xxxx woonplaats wordt gekozen
verzoekende partij tegen:
de deputatie van de provincieraad van VLAAMS-BRABANT
verwerende partij
Tussenkomende 1. de heer .........
partijen: 2. de heer .........
bijgestaan en vertegenwoordigd door:
advocaat Xxxxx XXXXXX
kantoor houdende te 0000 Xxxxxxxxx, Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx 00 waar woonplaats wordt gekozen
I. Voorwerp van de vordering
De vordering, ingesteld met een aangetekende brief van 3 augustus 2012, strekt tot de schorsing van de tenuitvoerlegging en de vernietiging van het besluit van de deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 21 juni 2012.
De deputatie heeft het administratief beroep van de verzoekende partij en de leidend ambtenaar van het departement RWO tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kortenaken van 6 februari 2012 verworpen.
De deputatie heeft aan de tussenkomende partijen onder voorwaarden een stedenbouwkundige vergunning verleend voor het bouwen van paardenstallen, opslagplaats, africhtingshal, mestvaalt en erfverharding.
De bestreden beslissing heeft betrekking op de percelen gelegen te en met als kadastrale
omschrijving ..........
II. Verloop van de rechtspleging
De verwerende partij heeft een nota betreffende de vordering tot schorsing ingediend en heeft het originele administratief dossier neergelegd. De repliek in feite en in rechte van de tussenkomende partijen betreffende de vordering tot schorsing is vervat in hun verzoekschrift tot tussenkomst.
De partijen zijn opgeroepen voor de openbare terechtzitting van 7 november 2012, waar de vordering tot schorsing werd behandeld.
Kamervoorzitter Xxxxx XXX XXXXX heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Xxxxx XXXXXXXX die loco xxxxxxxx Xxxx-Xxxxxxx XXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij en advocaat Xxxx XXX XXXXXX die loco advocaat Xxxxx XXXXXX verschijnt voor de tussenkomende partijen, zijn gehoord.
De verwerende partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting verschenen. Gelet op artikel 4.8.24 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) verhindert de afwezigheid van partijen de geldigheid van de zitting, en dus van de behandeling van de zaak, echter niet.
Titel IV, hoofdstuk VIII van de VCRO betreffende de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de bepalingen van het reglement van orde van de Raad, bekrachtigd door de Vlaamse Regering op 20 november 2009, zijn toegepast.
De uitdrukkelijke verwijzingen in dit arrest naar artikelen van de VCRO hebben betrekking op de tekst van deze artikelen, zoals zij golden op het ogenblik van het instellen van de voorliggende vordering.
III. TUSSENKOMST
De heer ......... en de heer erzoeken met een aangetekende brief van 27 september 2012
om in het geding te mogen tussenkomen.
De voorzitter van de derde kamer heeft met een beschikking van 10 oktober 2012 vastgesteld dat er redenen zijn om het verzoek in te willigen en dat de verzoekende partijen tot tussenkomst beschouwd kunnen worden als belanghebbende in de zin van artikel 4.8.16, §1, eerste lid VCRO voor wat betreft de behandeling van de vordering tot schorsing.
IV. FEITEN
Op 28 oktober 2011 (datum van het ontvangstbewijs) dienen de tussenkomende partijen bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kortenaken een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “de bouw van paardenstallen, opslagloods, africhtingshal en mestvaalt, inclusief bijhorende erfverharding”.
De paardenstallen, de opslagloods en de africhtingshal worden ondergebracht in een loods van 22,50 op 77,55 meter.
De percelen zijn volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 24 maart 1978 vastgestelde gewestplan „Tienen-Landen‟, gelegen in agrarisch gebied.
De percelen zijn niet gelegen in een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet vervallen verkaveling.
Naar aanleiding van het openbaar onderzoek, georganiseerd van 16 november 2011 tot en met 15 december 2011, wordt één bezwaarschrift ingediend door de huidige verzoekende partij.
Het departement Landbouw en Visserij, afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling brengt op 13 januari 2012 een gunstig advies uit.
De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar verleent op 27 januari 2012 het volgende ongunstig advies:
“…
Stedenbouwkundige basisgegevens uit plannen van aanleg
Ligging volgens de plannen van aanleg + bijhorende voorschriften
Het goed is volgens het gewestplan Tienen-Landen, vastgesteld bij K.B. van 07/11/1978, gelegen in een agrarisch gebied.
…
Overeenstemming met dit plan
Overwegende dat de aanvraag hiermee niet in overeenstemming is.
Beoordeling van de goede ruimtelijke ordening
…
Alvorens de aanvraag te toetsen aan bovenvermelde decretale bepalingen dient allereerst de planologische vergunningsgrond te worden onderzocht. Gelet op het aantal paarden in bezit, 27, en gelet op het gewenste aantal stallen, wordt de facto een overtal in stallen voorzien van ongeveer 10 paarden. Dit staat niet in verhouding tot de aanwezige activiteit. Er is één (1) dekkingscontract bijgevoegd. De stelling dat dit een toekomstgerichte paardenfokkerij betreft is niet terecht. De voorgestelde voorzieningen, zoals bv. een zadelkamer van ruim 40m² , zijn niet realistisch (te groot) voor een dergelijke activiteit. Het surplus in paardenstallen en een zadelkamer van deze omvang wijzen op een verdoken manège-activiteit en niet op een paardenfokkerij in volle bloei. Gelet op deze activiteiten lijkt de aanwezige activiteit eerder op een (grotere) paardenhouderij dan op een volwaardige paardenfokkerij. Bijkomend dient er gesteld te worden dat de voorgestelde loods een veel te grote insnijding voorziet in het aanwezige open agrarisch landschap en dat in ieder geval de groenbuffering onbeduidend summier is.
Algemene conclusie
Uit bovenstaande motivering blijkt dat de aanvraag niet in overeenstemming is (of kan gebracht worden mits het opleggen van de nodige voorwaarden) met de wettelijke bepalingen, alsook met de goede plaatselijke ordening en met zijn onmiddellijke omgeving.
BESCHIKKEND GEDEELTE
ADVIES
ongunstig
…”
Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kortenaken verleent op 6 februari 2012 een stedenbouwkundige vergunning aan de tussenkomende partijen. Het college motiveert haar beslissing als volgt:
“…
Het college van burgemeester en schepenen heeft kennis genomen van het advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, uitgebracht op 09/01/2012
…
Stedenbouwkundige basisgegevens uit plannen van aanleg
Ligging volgens de plannen van aanleg + bijhorende voorschriften
De aanvraag is volgens het gewestplan TIENEN-LANDEN (KB 24/03/19878) gelegen in een agrarisch gebied.
…
Overeenstemming met dit plan
De aanvraag is in functie van beroepslandbouw (paardenfokkerij/africhterij) planologisch in overeenstemming.
…
Openbaar onderzoek
Tijdens het openbaar onderzoek dat liep van 16.11.2011 tot en met 15.12.2011 werd één bezwaar ingediend. Van de sluiting van het openbaar onderzoek werd akte genomen op het college van 19.12.2011. Het bezwaar handelt over de vraag tot aanleg van een bufferzone langsheen de perceelsgrens, er preventie van de privacy, hinder door opwaaiend stof en zand, veiligheid en eventueel lawaaihinder en drukte in het algemeen. Er is geen aanleiding om de vergunning op basis hiervan te weigeren.
Evaluatie
Het bezwaar is niet van die aard om de vergunning te weigeren. Mits het opleggen van bijkomende voorwaarden met betrekking tot de huidige voorziene beplanting en buffering kan tegemoetgekomen worden aan de vraag van de klager.
Het bezwaarschrift handelt over de impact van een intensieve paardenhouderij/fokkerij langsheen de perceelsgrens met de eigendom van de klaagster; zoals lawaaihinder, inkijk in privacy, opwaaiend stof en zand en drukte in het algemeen.
Het voorzien van een paardenfokkerij of –houderij is in principe veerantwoord.
Het africhten en afrijden van paarden heeft een zekere impact (verkeer, lawaai, visueel) op de omgeving die echter de draagkracht van het gebied niet overstijgt. Het plan bevat een uitgewerkt aanplantingsplan. Op de grens met de klaagster wordt een buffer voorzien langs de achtergevelzijde van de hal maar niet langsheen de naastliggende buitenpiste. Een uitbreiding van de voorziene buffer tussen de piste en de eigendom van de klaagster kan hinder door stof en inkijk voorkomen. De hoogte van de buffer, gezien de ophoging van de aangelegde buitenpiste dient in die zin ook aangepast te worden.
…
Beoordeling van de goede ruimtelijke ordening
Het agentschap geeft een gunstig advies voor de huidige voorgestelde werken die kaderen in de duurzame ontwikkeling en uitbating van een paardenfokkerij/africhterij. Hierdoor worden de werken in overeenstemming geacht met de voorschriften van het gewestplan voor het agrarisch gebied. De aanvrager heeft aangetoond dat een
volwaardige paardenfokkerij op professionele wijze in hoofdberoep wordt uitgebaat en zal worden uitgebaat. De voorgestelde handelingen kunnen, indien zij zich in voornoemd geval voordoen, in overeenstemming gebracht worden met de voorschriften. Een overdekte oefenpiste is verantwoord in deze doordat voldoende kweekactiviteit aangetoond wordt en de daaruit volgende behoefte bestaat voor geschikte africhtruimte. Uit ruimtelijk oogpunt kan gesteld worden dat het een structureel aangetast gebied betreft met overwegend verspreid gelegen grotere verlaten landbouwzetels. De omgeving heeft een zekere landschappelijke kwaliteit. Een dergelijk groot perceel kan een redelijk omvangrijke bebouwing opvangen. Om de visueel landschappelijke impact van het nieuwe gebouw te milderen is een gebruik van donker gekleurde materialen aangewezen. De aanvragers hebben met het beplantingsplan, opgesteld door de landschapsarchitect van de provinciale landbouwdienst, het project ingebed in de bestaande omgeving. Tijdens het openbaar onderzoek is een opmerking ingediend met betrekking tot de buffering van de te verwachten activiteiten. De klaagster vraagt de buffering verder door te trekken langsheen de perceelsgrens over een afstand van 100m. het beplantingsplan voorziet nu enkel langs de noordzijde van de loods een buffering ter hoogte van de achtergevel van de africhthal en niet ter hoogte van de buitenpiste. Het verlengen van de buffer tot voorbij deze verhoogde buitenpiste en het gebruik van aangepaste inheemse planten kan de te verwachten hinder grotendeels voorkomen. Het beplantingsplan sluit aan en versterkt de weinige aanwezige lijn en puntelementen in het landschap. De openheid rondom de Fierenbeekhoeve/site blijft niettemin behouden.
Algemene conclusie
Uit bovenstaande motivering blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen, alsook met de goede plaatselijke ordening en met zijn onmiddellijke omgeving mits het opleggen van de nodige voorwaarden kan de aanvraag wel in overeenstemming gebracht worden. Wij geven het advies gunstig met voorwaarden en leggen het dossier voor bindend advies voor aan de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar.
De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar heeft volgende elementen aangewezen om te worden opgenomen in voorliggende beslissing:
…
(1) advies gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar
…
ALGEMENE CONCLUSIE
Het college beslist het ongunstig advies van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar niet te volgen en de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd door ......... en .........
niet te weigeren om volgende redenen:
- Elk initiatief dat er komt om een nuttige exploitatie te geven aan bestaande gebouwen, of hoeves, dient gesteund te worden;:
- Dat het hier een functie betreft die perfect aansluit bij agrarische en para- agrarische benutting van de gebouwen en dus ook in de branche zit van de landbouw;
- Dat deze paardenfokkerij precies op een schaal wordt voorgesteld waarop die een rendabele exploitatie wordt;
- Dat een paardenfokkerij moet kunnen starten, er moet zijn alvorens men
„dekkingscontracten‟ binnen haalt (cfr het verhaal van de kip en het ei);
Trouwens, hoeveel paarden zijn moeten of kunnen als voldoende beschouwd te worden, hoeveel dekkingscontracten ?
- Dat de omzendbrief van 8 JULI 1197. Omzendbrief betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, gewijzigd via omzendbrief dd. 25/1/2002 en 25/10/2002…, stelt: “stallen en andere constructies zijn toegelaten voor zover de paardenhouderij beschikt over in verhouding tot het aantal paarden voldoende loopweiden in eigendom of in pacht heeft” en dat aan deze voorwaarde is voldaan;
- „De insnijding van de open ruimte is te groot‟ en dat terwijl her en der nieuwe grote (fruit- en landbouw) loodsen worden vergund in de open agrarische ruimte; als die aanslag op de open ruimte elders wel gedoogd en vergund wordt, dan moet dat hier ook;
- Dat grotere stallen precies meer welzijn voor de dieren beogen;
- Dat er een gunstig advies is van de afdeling land voor dit bedrijf in de landbouwsector;
- Op initiatief van de aanvrager zal een heropleving en modernisering van de site gerealiseerd worden.
BIJGEVOLG BESLIST HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN IN DE ZITTING VAN 06/02/2012 HET VOLGENDE:
Het college van burgemeester en schepenen geeft de vergunning af aan de aanvrager, die ertoe verplicht is het college van burgemeester en schepenen per aangetekende brief op de hoogte te brengen van het begin van de handelingen waarvoor vergunning is verleend, ten minste acht dagen voor de aanvatting van die handelingen.
De vergunning wordt afgegeven onder volgende voorwaarden:
- de werken uit te voeren volgens de ingediende plannen.
- geen reliëfwijzigingen worden toegestaan.
- de buffer langsheen de rechter perceelsgrens (gezien vanuit de ) verlengen tot 15
meter voorbij de buitenpiste.
- de beplanting wordt uitgevoerd binnen het jaar na de ingebruikname van het nieuwe gebouw.
- gebruik van donker getinte materialen, (donker grijze betonpanelen met gewassen kiezel).
- zich schikken naar het gemeentelijk reglement inzake brandveiligheid, (GR februari 2006).
- de stedenbouwkundige vergunning voor de inrichting wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief werd verleend.
- aan de aanvrager en aan de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar wordt een afschrift van dit besluit verzonden.
…”
De verzoekende partij tekent tegen deze beslissing op 15 maart 2012 administratief beroep aan bij de verwerende partij.
De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 5 juni 2012 om dit beroep niet in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning te verlenen.
Na de hoorzitting van 21 juni 2012 beslist de verwerende partij op 21 juni 2012 om het beroep niet in te willigen en een stedenbouwkundige vergunning te verlenen. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt:
“…
5.2 Beschrijving van de aanvraag
De aanvraag voorziet in het bouwen van stallen, opslagruimte en africhtingshal in één bouwvolume en daarnaast een betonverharding met mestvaalt in een kuip. Deze inrichtingen zijn gepland bij een gedesaffecteerde vierkantshoeve bestaande uit diverse gebouwen en installaties op een hoekperceel. Aan de ......... bevinden zich in de straatvleugel (zuidoost) en de linkse vleugel dwars op de straat (zuidwest) oude stallingen. In de vleugel parallel aan de straat palend aan de koer (noordwest) is de woning ondergebracht. In de rechtse vleugel (noordoost), met nog twee geschakelde volumes bevinden zich de huidige paardenstallingen en aansluitend een waterbekken. Achter de hoeve, verder verwijderd van de is er een stapmolen en een piste. In de
hoofdgebouwen werd al een bed & breakfast vergund. Ook voor de rest van deze constructies werd een vergunning bekomen.
Op de hoek met de , rechts van de hoeve, is een mestvaalt gepland, met
aanliggende verharding en een groenscherm. De nieuwbouw loods is gepland aan de zijde van de , achter de hoeve (bekeken vanaf de ), op 5m tot 7.5m vanaf de
. .. Deze grote loods voor paardenstallen, opslag en africhting heeft een afmeting van 22.50m bij 77.55m, met een kroonlijsthoogte van 4.69m en nokhoogte van ca. 8m (bouwvolume 10207m³). In deze loods zijn 17 nieuwe stallen opgenomen, een kleine opslagzone, wasplaats en zadelkamer, en een africhtingszone (overdekte rijpiste).
…
5.7 Beoordeling:
a) De leidende ambtenaar van het departement RWO stelt terecht dat aan de bindende negatieve adviesverlening is voorbijgegaan en de betrokken vergunning dus onrechtmatig werd verleend. Ongeacht de wettelijke grond van een dergelijke beslissing bepaalt artikel 4.7.21§2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat de leidende ambtenaar van het departement RWO in beroep kan komen tegen deze beslissing. De adviesverlening van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar heeft geen bindend karakter voor de deputatie.
b) Hoofdstuk III, afdeling I, artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het algemeen waterbeleid (Belgisch Staatsblad 14 november 2003) legt bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd. Deze watertoets houdt in dat de eventuele schadelijke effecten van het innemen van ruimte ten koste van de watersystemen worden ingeschat. De aanvraag is niet gelegen binnen een overstromingsgevoelige zone. Gezien de aanvraag een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte inhoudt zal er een vermindering van de infiltratiecapaciteit van de bodem plaatsvinden. In deze omstandigheden dient overgegaan te worden tot afkoppeling van het hemelwater, overeenkomstig de provinciale verordeningen. Op de plannen is een wateropvangbekken van ca. 413m³ voor recuperatie in de stallen opgenomen, de ingevulde aanstiplijsten bevinden zich bij de aanvraag. De aanvraag beantwoordt aan de geldende verordeningen omtrent het afkoppelen van dakoppervlaktes en verharde oppervlaktes. In deze omstandigheden kan in alle redelijkheid verwacht worden dat er geen schadelijk effect wordt veroorzaakt in de plaatselijke waterhuishouding, noch dat dit mag verwacht worden ten aanzien van het eigendom in aanvraag.
c) Het goed is niet gelegen binnen de grenzen van een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan. Het goed maakt geen deel uit van een behoorlijk vergunde en niet vervallen verkaveling. Volgens het gewestplan Tienen-Landen is het goed gelegen in het agrarisch gebied. Artikel 11 van het KB van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen is van kracht. De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen bevatten, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze integrerend deel uitmaakt van een leefbaar bedrijf en eveneens para-agrarische bedrijven.
De inrichting van een paardenhouderij kan onder bepaalde voorwaarden voldoen aan de bepalingen voor bijzondere inrichtingen die toelaatbaar zijn in het agrarisch gebied.
d) Aangaande de stallen kan verwezen worden naar de omzendbrief RO/2002/01 van 25 januari 2002, die in bepaalde lokale en specifieke omstandigheden afwijkingen toelaat op de planologische bepalingen voor de plaats, voor aanvragen voor stallingen voor weidedieren die geen betrekking hebben op beroepslandbouwbedrijven. Naast het gewone stallen voor hobbydoeleinden kan het mogelijk zijn om stallen in functie van een houderij op te richten, dit is de betrachting van de aanvrager, die verdergaat met het ontplooien van een volwaardige en leefbare professionele activiteit. In beide gevallen worden dezelfde richtnormen voor afmetingen gehanteerd.
Als uitgangspunt voor permanente stallingen wordt vooropgesteld dat ze bij de woning van de aanvrager dienen opgericht te worden, in principe binnen de huiskavel. Een fysieke eenheid met de woning, of een inplanting op kleine afstand binnen de gebruikelijke bebouwingsgrens wordt vooropgesteld. Deze voorwaarde tracht een versnippering van het grondgebruik te vermijden en compactheid na te streven. De aanvrager moet daarnaast effectief weidedieren houden en over voldoende graasweide beschikken. De bewijzen van zowel het hebben van dieren als van voldoende graasweiden alsmede een plan met de aanduiding van de ligging ervan moeten aan het dossier worden toegevoegd. Voor elk paard kan dan 15m² stalling + 15m² berging voorzien worden. Voor grote weidedieren zoals paarden en runderen moet ter plaatse of in de onmiddellijke omgeving voldoende graasweide zijn: richtnorm: 1.000 à 2.500 m² per dier, met een maximum van 4 grote weidedieren per hectare.
In het dossier is sprake van 27 paarden, waarvan 13 merries (3 drachtig). Dit maakt dat Duurzame Landbouwontwikkeling een nieuwe stallingscapaciteit voor 17 paarden aanvaardbaar acht. In de huidige stalling zijn nu 18 plaatsen voorhanden. In een eerdere aanvraag werd op basis van een kleiner aantal paarden een uitbreiding tot 40 stallen gevraagd, wat voor Duurzame Landbouwontwikkeling te ver vooruit liep op een mogelijke toekomstige ontwikkeling. Dit werd nu bijgesteld naar 35 plaatsen in totaliteit, voor een groter aantal paarden.
In het voorgaande dossier (2010) bleek uit het advies van Duurzame Landbouwontwikkeling dat er wel voldoende landbouwgrond bij de site hoort en dat er sprake was van een opstartende fokkerij met africhting. Daarbij worden ook paarden van anderen afgericht. Toen werd gesteld dat het nog niet voldoende aangetoond was dat een volwaardige paardenfokkerij op professionele wijze in hoofdberoep zou worden uitgebaat. Afhankelijk van de omvang van de paardenhouderij als activiteit, kunnen ook de bergingen voor voeder, materieel en onderhoud, de gebeurlijke manege, binnen- of buitenpiste, enz... opgericht worden. Voor deze inrichtingen werd in de omzendbrief niet
verder gedefinieerd welke omvang van de activiteit wordt verwacht. In deze is het advies van Duurzame Landbouwontwikkeling richtinggevend. Duurzame Landbouwontwikkeling acht dit nu voldoende bewezen en kan nu ook akkoord gaan met een overdekte paardenpiste.
e) De gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar neemt hierin een ander standpunt in om reden dat er zeer weinig fokactiviteit wordt aangetoond en er veel stallen resten voor pensionpaarden (10 van de 35). Duurzame landbouwontwikkeling benoemt het bedrijf als een paardenfokkerij/africhterij. Daarbij wordt geen bezwaar gemaakt tegen het accent op de africhterij. Africhterijen behoren dan ook binnen de paardenhouderijen tot de mogelijk te ontwikkelen bedrijvigheden in het agrarisch gebied.
Het gegeven dat het bedrijf gedeeltelijk een trainingscentrum betreft waarin het trainen/africhten van de paarden centraal staat, maakt dat een deel van de paardenboxen niet voor permanente verhuur zijn en de bedrijfsleiders niet de sanitaire verantwoordelijken voor de paarden van buiten de onderneming zijn. De africhting van paarden is een noodzakelijke volgende stap na het fokken, waarbij een bundeling van deze activiteit op één site voor verschillende eigenaars kan voorkomen dat elders ruimte wordt aangesneden. Het is eigen aan een trainingscentrum dat paarden niet permanent ter plaatse blijven en er een groot verloop is.
In het beoordelingskader van Duurzame Landbouwontwikkeling, wordt een onderscheid gemaakt tussen pure landbouwactiviteiten, landbouwaanverwante para-agrarische activiteiten en recreatieve activiteiten. Onder de zuivere landbouwactiviteiten zitten de fokkerijen, opfokbedrijven, hengstenhouderijen, productie van paardenmelk en ook de africhtingsstallen. Onder de landbouwverwante activiteiten zitten de KI-centra, hippotherapie, hoevetoerisme en ook paardenpension. De niet-agrarische activiteiten zijn maneges, paardentherapie, verzorgingsstal en plattelandstoerisme. Er kan gesteld worden dat de beide activiteiten, zijnde het opfokken van paarden en het africhten vallen onder de landbouwbestemming. Het feit dat het niet om een zuivere fokkerij gaat, zoals de leidende ambtenaar van het departement RWO terecht opmerkt, doet dus geen enkele afbreuk aan de aanvaardbaarheid in het landbouwgebied. De expertise van de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling geeft in deze uitsluitsel. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat het om een hoofdzakelijk recreatieve activiteit (opleiding van ruiters) gaat. Hooguit zou er enige recreatieve activiteit zich kunnen ontplooien in relatie kunnen met de geplande Bed & Breakfast, maar dit gaat slechts om een kleinschalige uitbating.
f) Uit ruimtelijk oogpunt kan gesteld worden dat het een structureel aangetaste plaats betreft met overwegend verspreid gelegen grotere (al dan niet verlaten) landbouwzetels. In een straal van 150m rondom het eigendom bevinden zich een zevental zonevreemde woningen met telkens veel bijgebouwen en een vijftal oudere grotere landbouwzetels die al dan niet geresidentialiseerd werden. Op 200m ten zuiden van de aanvraag bevindt zich een woonlint, alsook op 400m ten noorden. Op ca. 250m ten westen van de inplanting is de vallei van de Kapelbeek gelegen, als een wat dieper ingesneden groen lintje. Dit alles maakt dat de ruimte sterk gefragmenteerd is, met een sterke vertegenwoordiging van grootschalige gebouwen met landbouwdoeleinden. De omgeving heeft door het eerder fijnmazige wegenpatroon, de rustige landelijke ligging en het licht glooiend karakter een zekere landschappelijke kwaliteit, maar deze wordt vooral bepaald door de kleinschalige landschapselementen, waarbij de grootschalige gebouwen nu al mee de ruimte bepalen. Het perceel zelf is ook van een dergelijke omvang (ca. 2ha 77ca) dat de draagkracht voldoende is. Op het perceel werd gestreefd naar een compacte inplanting waarbij alle gebouwen en constructies nauw op elkaar aansluiten en er zo weinig mogelijk
versnippering ontstaat. De plaats leent zich goed tot de inplanting van een meer grootschalig gebouw.
g) De aanvraag sluit aan de eerste aanpalende perceel
nog aan twee bebouwde percelen. De eigenaar van het heeft in het verleden steeds bezwaren geuit tegen de
ontplooiing van de activiteiten ter plaatse en tekent nu ook beroep aan. Uit dit beroep blijkt op dit ogenblik niet langer een fundamenteel bezwaar tegen de inplanting van de loods wordt geuit, maar wel tegen de wijze waarop de buffering zou plaatsvinden. De hinder die de aanvraagster eerder al uitte ging vooral terug naar de activiteiten in open lucht (piste), maar deze maakt geen deel uit van de voorliggende aanvraag, en de gesloten hal kan uitsluitend op visuele hinder beoordeeld worden.
Het belangrijkste beroepsmotief handelt over de breedte en lengte van de voorgestelde buffering ter hoogte van de gemene perceelsgrens. Hier dient opgemerkt dat de woning zich ter hoogte van de andere perceelsgrens bevindt, met de zijgevel op ca. 30m vanaf de gemene perceelsgrens. Daarbij is deze linkse tuinstrook over een diepte van ca.30m (tot aan het bijgebouw) ingegroend met bomen en struiken, die hoger zijn opgeschoten dan de woning zelf en elke visuele relatie tussen de woning en het bedrijf van de aanvragers nu al belemmert. Toch dringt deze buur aan op een bijkomende buffer met groen blijvende soorten, die ook voorbij deze 30m vanaf de straat zou reiken, maar minder hoog zou kunnen groeien. Nochtans zal de nieuwe loods zich volledig aan de straatzijde bevinden en is er bovendien een bijkomende afstand van ca.12m tot aan deze perceelsgrens gerespecteerd.
Dit alles maakt dat de visuele hinder nagenoeg onbestaande is. De stelling dat het voorgestelde groen, voorgesteld als haagbeuk, ondermaats is kan dan ook niet worden bijgetreden. Het bezwaar lijkt aan te sturen op een haag van een groenblijvende soort (conifeer, taxus, laurier, liguster..). Deze wens strijdt evenwel met het streven naar een gepaste landschappelijke inkleding, waarbij bladverliezende soorten zich veel beter inpassen in de gekende ruimtelijke context waarin deze andere soorten niet als lijnelementen voorkomen.
Het groenplan maakt deel uit van de beschrijvende nota (bijlage 13), waarbij voorzien is in een haag van 1m breed en 2.75m hoog, over een lengte van ca.100m, tot ca. 60m voorbij het bijgebouw van de buren, en ca. 30m voorbij de open rijpiste. Daarbij is ook een groenversterking rond de mestvaalt gepland en een boomgaard links naast de hoeve. Dit alles maakt deel uit van de aanvraag en de realisatie ervan kan als voorwaarde aan de vergunning verbonden worden.
Een ander beroepsmotief wordt gehaald uit een onevenredige beoordeling inzake de toelaatbare bebouwing op de plaats. Het staat buiten twijfel dat de aanvraag die door de buur in het verleden werd gedaan inzake het optrekken (regulariseren?) van een bijgebouw (bij deze zonevreemde woning) anders dient gekaderd te worden dan de voorliggende aanvraag. De ligging in het agrarisch gebied maakt dat voor ingrepen die de agrarische functie ondersteunen, of minstens hieraan geen afbreuk doen, veel ruimere mogelijkheden bestaan dan voor gebouwen die enkel de residentiële functie ondersteunen. De schaalverschillen inzake toelaatbare gebouwen vloeien daar ook uit voort. Een ongelijkheid in beoordeling kan maar worden ingeroepen als er een gelijkheid is in het voorwerp van de aanvraag, wat hier niet het geval is.
h) Naast de trainingshal is nog een mestvaalt gepland, zijnde een kuip van 200m² en 2m hoog. Deze is nabij de hoek van de straat voorzien en op deze wijze ver van de
aanpalende buren. Deze plaats maakt een vlotte afvoer van de mest ook het gemakkelijkste. De inplanting vindt plaats binnen de omschrijving van de rest van de bebouwing en leidt niet tot het bijkomend aansnijden van ruimte. Langs de straat is een groenscherm voorzien om de constructie aan het oog te onttrekken. Gezien deze gegevens is er geen bezwaar tegen de voorgestelde inplanting van de mestvaalt.
i) In toepassing op art. 4.3.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (beoordelingsgronden) kunnen geen fundamentele opmerkingen gemaakt worden inzake hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen. Evenmin wordt er voor het oprichten van de hal geraakt aan het bodemreliëf of zijn er cultuurhistorische aspecten die wegen op de beoordeling. De schaal van het project is aanvaardbaar in de omgeving. Het ruimtegebruik en de bouwdichtheid blijven laag in functie van het zeer grote perceel. De impact op de mobiliteit is klein gezien het geen louter recreatieve activiteit betreft. Functioneel is de bestemming inpasbaar gezien de planologische verenigbaarheid.
Inzake de visueel-vormelijke elementen is gekozen voor een traditioneel uitzicht voor landbouwgebouwen, met wanden in prefab beton met silex afwerking en een bedaking in zwarte golfplaten. De gemeente stelt voorop een donkerder materiaal te gebruiken om de integratie in de omgeving nog te verbeteren. Mits deze voorwaarde aangehouden wordt stelt zich geen probleem inzake de inpassing op de plaats.
De overwegingen in acht genomen komt de aanvraag in aanmerking voor vergunning, om volgende redenen:
- het bouwen van een rijhal en stallen in functie van een paardenhouderij met naast het fokken van paarden als hoofdactiviteit, het africhten van paarden is in overeenstemming met de planologische bestemmingsbepalingen voor de plaats;
- Duurzame Landbouwontwikkeling bracht een gunstig advies uit met betrekking tot de aard en de schaal van het bedrijf;
- de schaal van het gebouw is inpasbaar in deze versnipperde omgeving met veelvuldig voorkomende grootschalige landbouwbebouwing. Deze inplanting vermijdt de aantasting van homogene open gebieden elders;
- de bouwdichtheid en terreinbezetting blijft laag op dit zeer grote perceel;
- de mestvaalt is een noodwendigheid bij de bestemming en zal door de inplanting tussen de andere gebouwen, ver van de buren en goed ingegroend, op een ruimtelijk aanvaardbare manier ingepast worden binnen de site;
- er is een toereikende groene inbuffering van de site voorzien.
…”
Dit is de bestreden beslissing.
V. Ontvankelijkheid van de vordering tot schorsing
De tussenkomende partijen betwisten het belang van de verzoekende partij bij de voorliggende vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging en tot vernietiging van de bestreden beslissing en bijgevolg de ontvankelijkheid ervan.
De Raad is echter van oordeel dat de exceptie van de tussenkomende partijen slechts onderzocht en beoordeeld dient te worden wanneer vastgesteld moet worden dat de voorwaarden om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te bevelen, zijn vervuld. Zoals hierna zal blijken, is dit niet het geval.
VI. Onderzoek van de vordering tot schorsing
Luidens artikel 4.8.13 VCRO kan, ter voorkoming van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel en op grond van ernstige middelen, een bestreden vergunningsbeslissing geschorst worden bij wijze van voorlopige voorziening. Overeenkomstig deze bepaling kan de Raad slechts een bestreden vergunningsbeslissing schorsen onder de dubbele voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen en dat ernstige middelen worden aangevoerd.
A. Moeilijk te herstellen ernstig nadeel
Standpunt van de partijen
1.
De verzoekende partij omschrijft het moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij meent te lijden als volgt:
“…
Verzoekster is eigenaar en bewoner van een bebouwd onroerend goed gelegen te ,
kadastraal gekend .........
Zij is er komen wonen gelet op de rustige ligging te midden van een groene en landelijke omgeving. Zij geniet van een ongerept uitzicht in de 4 windrichtingen. De huidige gebouwen van de heren ......... liggen op ong. 100 m van de woning van verzoekster verwijderd.
In de bestreden beslissing wordt de oprichting van een loods (met 17 paardenstallen, een opslagplaats en een overdekte rijpiste) van 22,50 x 77,55 m met een kroonlijsthoogte van 4,69 m en een nokhoogte van ca. 8 m vergund.
De loods heeft een bouwvolume van 10.207 m³ en komt op amper 12 m van de perceelsgrens met de eigendom van verzoekster te liggen.
In die bouwvrije strook van 12 m komt de uitgang van de loods te liggen (zie STUKKEN 8 en 10; op het beplantingsplan “detailontwerp stallen” van STUK 8 staat duidelijk vermeld
.
dat er aldaar een doorgang van 6 m ter ontsluiting op de wordt voorzien).
Daar waar verzoekster een buffer op de eigendom van de heren heeft gevraagd,
wordtop het beplantingsplan slechts een heg van 2,75 m voorzien (STUK 8).
In de bestreden beslissing wordt er weliswaar tegengesproken dat verzoekster vanuit haar woning visuele hinder zou lijden gelet op de aanwezigheid van een breed groenscherm op haar eigen terrein, doch de verwerende partij gaat eraan voorbij dat verzoekster vanuit haar tuin wel degelijk zicht heeft op het terrein van de heren zodanig dat de belevingswaarde van haar tuin wel degelijk ernstig wordt geschaad.
Verzoekster dreigt bovendien geurhinder te lijden. Daar waar de stallingen zich in de bestaande toestand op meer dan 100 m van de woning van verzoekster bevinden, zullen zij – de stallingen en de rijpiste – thans op een 20-tal m van de woning (en op 12,5 m van de perceelsgrens) komen te liggen.
Bovendien wordt er een mestvaalt vergund op weinig meer dan 100 m van de woning van verzoekster.
Bezwaarlijk zou worden opgemerkt dat het M.T.H.E.N. voortvloeit uit de gewestplanbestemming aangezien precies uit de middelen blijkt dat de aanvraag i.c. niet voor stedenbouwkundige vergunning in aanmerking komt.
Het ernstig nadeel is moeilijk te herstellen éénmaal verzoekster de loods zal hebben opgericht. Aan de vereiste van het M.T.H.E.N. wordt voldaan.
…”
2.
De verwerende partij antwoordt hierop als volgt:
“…
Verzoekende partij toont deze eventuele hinderaspecten (lichtderving (licht- en bezonningsafname), visuele hinder (zichtafname), geluids- en / of geurhinder) echter geenszins aan.
Zo brengt verzoekende partij geen dienstig stuk (bijv. een lichtstudie, geluidsstudie of enige andere studie of document) bij waaruit zou blijken dat er sprake zou kunnen zijn van een ernstige lichtderving of van enige ernstige schaduwwerking op haar terrein, en / of van enige geluidshinder, indien de vergunde werken worden uitgevoerd.
Evenmin toont zij aan de hand van concrete gegevens aan dat de vergunde werken een ernstige inperking van haar zicht, of enige geurhinder zouden kunnen veroorzaken, noch dat de uitvoering van deze werken aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben op de woonkwaliteit van verzoekende partij.
Nochtans moet, volgens de rechtspraak van uw Raad en de rechtspraak van de Raad van State, een moeilijk te herstellen ernstig nadeel in concreto beoordeeld worden aan de hand van de feitenuiteenzetting die de vordering tot schorsing bevat.
…
Zij staaft haar beweerde moeilijk te herstellen ernstig nadeel geenszins met concrete, feitelijke gegevens die de ernst van de beweerde nadelen zouden kunnen staven, doch beperkt zich louter tot enkele hypothetische, niet gestaafde veronderstellingen.
Xxxxxxx beschrijft verzoekende partij in haar verzoekschrift waaruit de beweerde 'ernstige aantasting van haar woonkwaliteit' zou bestaan.
Van enige ernstige lichtderving (licht- en bezonningsafname en schaduwslag), visuele hinder (zichtafname), geluidshinder en / of geurhinder waardoor de goede leefkwaliteit in de woning van verzoekende partij in het gedrang zou komen, kan in casu dan ook zeker geen sprake zijn.
Overigens, de mestvaalt wordt in de bestreden beslissing speciaal zo ver mogelijk van de woning van verzoekende partij ingeplant, en er wordt als voorwaarde opgelegd dat er een grote groene buffer dient gecreëerd te worden teneinde enige visuele hinder te voorkomen. Van enige visuele hinder en / of geurhinder kan er in casu hoe dan ook geen sprake zijn.
Bovendien dient er in dit kader erop gewezen te worden dat verzoekende partij zich dient te realiseren dat zowel de woning van verzoekende partij, als de percelen waarop de stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft, gelegen zijn in agrarisch gebied. In een dergelijke zone, kon verzoekende partij dan ook verwachten dat hierop een agrarische activiteit zou worden uitgeoefend, met de eventuele bijkomende hinderaspecten vandien. Het kan dan ook niet worden ontkend dat het moeilijk te herstellen ernstig nadeel, dat verzoekende partij voorhoudt te zullen lijden, rechtstreeks voortvloeit uit de gewestplanbestemming, en niet uit de bestreden beslissing.
…”
3.
De tussenkomende partijen voegen hieraan nog het volgende toe:
“…
De verzoekende partij laat na om de concrete en precieze gegevens aan te duiden omtrent de ernst van het ingeroepen nadeel, de aard en de omvang ervan.
…
De ponering van verzoekende partij als zou vanuit de naastgelegen woning van een onbelemmerd uitzicht op de omgeving genoten kunnen worden is manifest onwaar. Zoals reeds aangetoond bevindt zich naast deze woning over de lengte van 30m een volledig dichtgegroeid groenscherm met bomen. Van enig uitzicht op de geplande loods kan dan ook geen sprake zijn. Hooguit zou de naastgelegen woning zicht kunnen bieden op de achtergelegen loopweiden op het perceel waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft.
Van enige zichthinder kan dan ook onmogelijk sprake zijn.
De Raad voor Vergunningsbetwistingen besliste eveneens dat verzoekende partijen niet met goed gevolg kunnen inroepen dat de aanvraag van de uitbating ernstige gevolgen in hun hoofde dreigt te veroorzaken.
Een nadeel ten gevolge van de uitbating, zoals eventuele geurhinder, vindt géén rechtstreekse oorzaak in de stedenbouwkundige vergunningsbeslissing (RvVb, 5 maart 2010, nr. S/2010/0005, T. Gem. 2010, 268, met noot X. XXXXXXX).
Xxxxxxx brengt de verzoekende partij enige gegevens aan die zouden kunnen leiden tot de vaststelling dat de inrichting effectief zou kunnen leiden tot enige geurhinder.
De geplande mestvaalt komt, vanuit het oogpunt van de naastgelegen woning, te liggen achter de geplande loods. Verzoekende partij geeft zelf toe dat deze op meer dan 100m van de woning zal komen te liggen. Bezwaarlijk kan een dergelijke inplanting leiden tot enige overlast.
Deze zgn. „hinder‟ dient te worden beoordeeld in het kader van het verlenen van een milieuvergunning, dan bij het afleveren van een stedenbouwkundige vergunning.
…
De verzoekende partij maakt evenmin aannemelijk dat het beweerde nadeel moeilijk te herstellen is.
…”
Beoordeling door de Raad
1.
In de memorie van toelichting wijst de decreetgever erop dat het begrip „moeilijk te herstellen ernstig nadeel‟ eveneens wordt gehanteerd binnen het schorsingscontentieux van de Raad van State en dat vermeld begrip, voor wat de mogelijkheid tot schorsing in procedures voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft, in diezelfde zin mag worden begrepen (Parl. St. Vl. Parl, 2008-2009, nr. 2011/1, p. 222, nr. 627). Opdat de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing door de Raad zou kunnen bevolen worden, moet de verzoekende partij doen blijken van een ernstig nadeel dat moeilijk te herstellen en bovendien persoonlijk is.
De verzoekende partij mag zich in de uiteenzetting van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel niet beperken tot vaagheden en algemeenheden, maar dient integendeel concrete en precieze gegevens aan te reiken waaruit enerzijds de xxxxx xxx xx xxxxxxx blijkt die zij ondergaat of dreigt te ondergaan, wat inhoudt dat zij concrete en precieze aanduidingen moet verschaffen over de aard en de omvang van de nadelen die de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing kan berokkenen, en waaruit anderzijds het moeilijk te herstellen karakter van de nadelen blijkt.
Het moeilijk te herstellen ernstig nadeel, zoals vervat in artikel 4.8.13 VCRO, kan dan ook niet, minstens niet zonder meer gelijkgeschakeld worden met de in artikel 4.8.16, §1, eerste lid, 3° VCRO bedoelde “rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen” die de verzoekende partij kan ondervinden ingevolge een vergunningsbeslissing en die de verzoekende partij desgevallend het rechtens vereiste belang bij de procedure verschaft. Bij de beoordeling van de ernst en het moeilijk te herstellen karakter van de ingeroepen nadelen kan de Raad bovendien alleen rekening houden met wat in dat verband in het verzoekschrift werd aangevoerd en met de bij dat verzoekschrift gevoegde stukken.
2.
Als moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij met de voorliggende vordering tot schorsing wensen te voorkomen, voert de verzoekende partij aan dat zij ingevolge de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing visuele hinder en geurhinder zal ondervinden.
De Raad stelt vast dat de verzoekende partij onvoldoende concrete en precieze gegevens aanreikt die de Raad toelaten om de ernst van de ingeroepen visuele hinder daadwerkelijk te onderzoeken en vervolgens te beoordelen. De verzoekende partij beweert thans te beschikken over een ongerept uitzicht in de vier windrichtingen maar laat na haar actuele uitzicht concreet te visualiseren. Eén enkele luchtfoto kan in dit verband bezwaarlijk dienstig worden genoemd.
De bijgebrachte luchtfoto en de vergunde plannen lijken bovendien veeleer te suggereren dat de verzoekende partij, mede gelet op de bestaande beplantingen op haar perceel en nog los van het door de tussenkomende partijen aan te leggen groenscherm, geen rechtstreeks zicht zal hebben op het project, minstens dat het ongerept karakter van het actuele uitzicht van de verzoekende partij dient gerelativeerd te worden waardoor de Raad van oordeel is dat het ingeroepen nadeel de voor de schorsing vereiste ernst ontbeert.
3.
De Raad dient verder vast te stellen dat de verzoekende partij evenzeer nalaat concreet aan te tonen dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing daadwerkelijk aanleiding zal geven tot geurhinder.
Onverminderd deze vaststelling is de Raad, gelet op de concrete elementen van het dossier, van oordeel dat de door de verzoekende partij gewraakte geurhinder in voorkomend geval haar oorzaak zal vinden in de exploitatie van het bedrijf veeleer dan in de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing zodat niet zonder meer kan aangenomen worden dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen het ingeroepen nadeel en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.
Op de openbare zitting van 7 november 2012 is bovendien gebleken dat de tussenkomende partijen inmiddels beschikken over een milieuvergunning en dat de verzoekende partij deze vergunning niet heeft aangevochten.
4.
In zoverre de door de verzoekende partij ingeroepen nadelen niet rechtstreeks voortvloeien uit de bestreden beslissing, dan wel de vereiste ernst ontberen om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing desgevallend te bevelen, is een onderzoek van het mogelijk moeilijk te herstellen karakter ervan niet aan de orde.
Er is dan ook niet voldaan aan de in artikel 4.8.13 VCRO gestelde voorwaarde dat een bestreden vergunningsbeslissing slechts bij wijze van voorlopige voorziening kan geschorst worden ter voorkoming van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Deze vaststelling volstaat om de vordering af te wijzen.
B. Ernstige middelen
Aangezien in het vorige onderdeel wordt vastgesteld dat de verzoekende partij niet voldoende aantoont dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, is een onderzoek naar de ernst van de middelen niet aan de orde.
Om deze redenen beslist de Raad voor Vergunningsbetwistingen
1. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing wordt verworpen.
2. De zaak wordt voor de behandeling van de vordering tot vernietiging verwezen naar de vierde kamer, voorgezeten door mevrouw Xxxxxxxx XX XXXXXX.
Het oorspronkelijke rolnummer wordt voor de behandeling van de vordering tot vernietiging gewijzigd in het rolnummer: 1112/0853/SA/4/0765.
3. De uitspraak over de kosten wordt uitgesteld tot de beslissing over de vordering tot vernietiging.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting op 23 april 2013, door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, derde kamer, samengesteld uit:
Xxxxx XXX XXXXX, voorzitter van de derde kamer,
met bijstand van Xxxxxxx XXXXXXX, toegevoegd griffier.
De toegevoegd griffier, De voorzitter van de derde kamer,
Xxxxxxx XXXXXXX Xxxxx XXX XXXXX