SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal xxxxxx in kort geding van 15 november 2021 Kenmerk: KG 21/11
Het Scheidsgerecht, bestaande uit
mr. H.J. Xxxxxx, wonende te Amsterdam, fungerend voorzitter, bijgestaan door xx. X.X.X. Xxxxx, griffier,
heeft het navolgende vonnis gewezen in het kort geding van
de A.,
gevestigd te Z., eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie, advocaten: mr. X.X.X. xxx xxx Xxxx en xx. X. Xxx ,
tegen
B.,
wonende te Y., verweerder in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie, advocaat: mr. drs. E.L. Pasma en mr. C.G. Top.
Partijen worden hierna (mede) genoemd ‘de stichting’ respectievelijk ‘B.’.
1. De procedure
1.1 Bij brief van 8 oktober 2021 heeft de stichting deze procedure aanhangig gemaakt. Met een daarbij gevoegde memorie van eis in kort geding heeft zij het Scheidsgerecht verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
I. B. te gebieden om zich te conformeren aan de bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst die in het kader van het verlenen van de kaakchirurgische zorg in het door de stichting in stand gehouden ziekenhuis (het A. te Z., hierna: het ziekenhuis) tussen B. en de stichting gesloten en geldend is, althans B. te gebieden om:
• volledig en tijdig mee te werken aan het traject mogelijk disfunctioneren c.q. het
onderzoek in de zin van de Wkkgz (Scheidsgerecht: Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg), en/of;
• de inrichting van het traject mogelijk disfunctioneren c.q. het onderzoek in de zin van
de Wkkgz zoals dat door de Raad van het Bestuur van de stichting is ingericht te gehengen en te dulden;
binnen drie kalenderdagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis of een datum in goede justitie door het Scheidsgerecht te bepalen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 15.000,- voor elke dag - een gedeelte van een dag daaronder begrepen - dat nakoming hiervan uitblijft;
II. dan wel een voorlopige voorziening te treffen zoals het Scheidsgerecht in goede justitie voorkomt;
III. en B. te veroordelen in de kosten van deze procedure bij het Scheidsgerecht, waaronder begrepen het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
1.2 Bij memorie van antwoord van 26 oktober 2021 heeft B. in conventie geconcludeerd tot niet- ontvankelijkverklaring van de stichting, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de stichting met veroordeling van de stichting in de kosten van dit arbitraal geding en in de kosten van rechtsbijstand in het kader van deze kort geding procedure, tot heden begroot op EUR 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het arbitrale vonnis tot aan de dag der algehele voldoening. In voorwaardelijke reconventie, voor zover het Scheidsgerecht van oordeel is dat sprake is van een voldoende spoedeisend belang om vooruitlopend op de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen, verzoekt B. het Scheidsgerecht een voorziening te treffen – uitvoerbaar bij voorraad – als volgt:
1. de stichting te verbieden om op basis van de thans bij haar bekende feiten en omstandigheden een onderzoeksopdracht te gelasten of een melding te doen aan het MSB of enig ander onderzoek te gelasten en de stichting te gelasten om de onderzoeksopdracht c.q. melding, zoals vervat in de brief van 2 juli 2021, geheel in te trekken, en terzake geen nieuwe melding te doen of opdracht te gelasten, en daarbij te bepalen dat de stichting gehouden is om de schriftelijke bevestiging van het MSB van de intrekking van de onderzoeksopdracht c.q. melding aan B. per omgaande aan B. te verstrekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- aan B. te voldoen voor elke volle dag waarop de stichting, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis, in gebreke is hieraan te voldoen, en
2. de stichting te gelasten (dat) B. onvoorwaardelijk in de gelegenheid wordt gesteld om zonder enige beperking in tijd of ruimte te worden toegelaten tot het ziekenhuis (waaronder maar niet beperkt tot de fysieke praktijkruimte, de IT-omgeving, bestanden, overleggen, etc.), alsmede hem in staat te stellen om al zijn werkzaamheden als kaakchirurg uit te oefenen waaronder begrepen alle taken en bevoegdheden behorend bij zijn functie als medisch manager, zoals deze blijken uit het functieprofiel, en in overeenstemming met de binnen de kaakchirurgie gangbare normen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- aan B. te voldoen voor elke volle dag waarop de stichting, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis in gebreke is hieraan te voldoen; en
3. de stichting te gelasten zorg te dragen voor een plan van aanpak, in overleg met B., waarmee tot een veilige en gezonde werkomgeving en een functionele en constructieve praktijkorganisatie voor B. binnen de stichting kan worden gekomen, opdat hij zowel tijdens arbeidsongeschiktheid als tijdens de re-integratie als na herstel van arbeidsongeschiktheid zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden – ook als medisch manager – op duurzame wijze kan invullen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor elke volle dag waarop de stichting in gebreke is hieraan te voldoen en ervoor zorg te dragen dat daarbij in overleg met B. een externe coach wordt aangesteld waarmee het plan van aanpak wordt afgestemd en door wie het proces van re-integratie en rehabilitatie wordt begeleid, zulks op kosten van de stichting;
4. de stichting te gelasten om binnen 5 werkdagen na het in deze te wijzen arbitrale vonnis binnen de afdeling kaakchirurgie een bericht te verspreiden met de tekst zoals uiteengezet in §
10.8 van de memorie van antwoord of enige tekst met gelijke inhoudelijke strekking, zulks ter beoordeling van het Scheidsgerecht, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor elke volle dag waarop zij, na verloop van vijf werkdagen na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis in gebreke is hieraan te voldoen;
5. de stichting te verbieden om enige negatieve uitlating over B. is persoon of functioneren te doen, intern en extern, direct of indirect, in welke vorm dan ook, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,- voor elke volle dag waarop zij, na de datum van het te wijzen arbitrale vonnis in gebreke is hieraan te voldoen.
6. de stichting te veroordelen in de kosten van dit arbitraal geding en in de kosten van rechtsbijstand die B. genoodzaakt is geweest te maken in het kader van deze kort geding procedure, tot heden begroot op EUR 20.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het arbitrale vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 29 oktober 2021. Aan de zijde van de stichting waren aanwezig de heer C. (lid van de raad van bestuur van de stichting, verder: C.), mevrouw X. (directeur Coöperatief Medisch Specialisten, hierna D.) en de heer X. (voorzitter Coöperatief Medisch Specialisten, hierna: E.), bijgestaan door de gemachtigden van de stichting.
B. was aanwezig in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigden en vergezeld door zijn echtgenote. De gemachtigden van partijen hebben mede op basis van pleitnota’s het woord gevoerd en er zijn vragen van het Scheidsgerecht beantwoord.
2. De feiten
2.1 B. is sedert 1999 in het ziekenhuis werkzaam als (vrijgevestigd) kaakchirurg. Sinds 2010 is hij tevens medisch manager van de afdeling kaakchirurgie. B. oefent de praktijk in het ziekenhuis vanaf 2012 alleen uit, zij het met behulp van waarnemers en sedert 1 juni 2020 (ook) in een samenwerkingsverband (op basis van een maatschapscontract) met kaakchirurgen uit het J. B. is de enige vennoot (naar onbestreden is) van de Maatschap Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie in het ziekenhuis (hierna: de maatschap MKA). De maatschap MKA heeft een overeenkomst met de stichting van 22 september 2017, namelijk een ‘Samenwerkings- en collectieve toelatingsovereenkomst’ (hierna, de SOK-MKA) op basis waarvan B. sedertdien werkzaam is in het ziekenhuis.
2.2 In de SOK-MKA is onder meer het volgende bepaald:
‘Definities:
(…)
• Maatschapsovereenkomst: de overeenkomst die de Maatschap MKA met ieder van haar Maten sluit, tevens houdende opdracht tot het verlenen van Kaakchirurgische Zorg (…)
• Coöperatief Medisch Specialisten A. U.A.: het vertegenwoordigend orgaan in het Ziekenhuis, waarvan alle in het Ziekenhuis werkzame medisch specialisten en de daarmee gelijk gestelde beroepsbeoefenaren deel uitmaken, met uitzondering van de Kaakchirurgen;
(…)
• Medisch Specialisten Bestuur: het bestuur van het Coöperatief (…)
Xxxxxxxxx 0 - Xxxxxxxx
Artikel 1 - Doel overeenkomst: geïntegreerd aanbod Kaakchirurgische Zorg (…)
8. Partijen komen ieder de voor hen afzonderlijk en/of gezamenlijk geldende wet- en regelgeving in verband met de verlening van Kaakchirurgische Zorg aan patiënten na. Zij werken er naar beste
vermogen aan mee dat zij beide aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen kunnen voldoen. Ter zake van de naleving [of niet naleving] van deze bepalingen of gedragsnormen, wendt de Instelling zich tot de maatschap MKA en vice versa.
9. Partijen beogen met het aangaan van deze Overeenkomst uitdrukkelijk geen arbeidsrelatie aan te gaan tussen enerzijds de Instelling en anderzijds de Kaakchirurgen. Indien desondanks een arbeidsrelatie tussen enerzijds de Instelling en anderzijds de Kaakchirurgen wordt aangenomen, vrijwaart de maatschap MKA de Instelling voor alle aanspraken van derden (waaronder begrepen de Belastingdienst) die hieruit voortvloeien of hiermee verband houden.
10. Het reglement voor werving en selectie van het Coöperatief Medisch Specialisten U.A. is van toepassing.
11. De Maatschap MKA en de Kaakchirurgen laten zich bij hun werkzaamheden leiden door de op de Instelling rustende wettelijke verplichtingen en de regels die de Instelling heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening.
Artikel 2 – Nakoming door Maatschap MKA en de Kaakchirurgen
1. De in deze Overeenkomst geformuleerde dan wel uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen voor de Maatschap MKA gelden tevens als verplichtingen voor de Kaakchirurgen en de andere natuurlijke personen die door de Maatschap MKA worden ingezet jegens de Instelling.
2. Alle Kaakchirurgen zijn gebonden aan de rechten en verplichtingen die voor (ieder van) hen uit deze Overeenkomst voortvloeien, door ondertekening van de Maatschapsovereenkomst of andersoortige overeenkomst waarmee zij werkzaamheden verrichten voor de Maatschap MKA.
3. De Maatschap MKA zal in de Maatschapsovereenkomst niets overeenkomen dat in strijd is met deze Overeenkomst.
(…)
Paragraaf 4 - Kwaliteit en veiligheid van zorg
(…)
Artikel 10 - Verantwoorde zorg en kwaliteits- en veiligheidsbeleid
1. De Maatschap MKA maakt gebruik van het systeem van de Instelling voor de administratie en systematische registratie en monitoring van het kwaliteits- en veiligheidsbeleid en de Instelling draagt er zorg voor dat de Maatschap MKA daartoe toegang krijgt tot dat systeem.
2. Het kwaliteits- en veiligheidsbeleid in de Instelling wordt door de Instelling in overleg met het Coöperatief vastgesteld.
(…)
5. De Maatschap MKA zal in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden van de Kaakchirurgen in de Instelling naar behoren mee werken aan het kwaliteits- en veiligheidsbeleid , waaronder in elk geval wordt begrepen:
− het verlenen van medewerking aan accreditatie;
− het deelnemen aan visitaties door de wetenschappelijke verenigingen;
− het deelnemen aan onderlinge toetsing;
− het verlenen van medewerking aan onderzoek en behandeling van klachten en calamiteiten;
− het actief deelnemen in en uitvoering geven aan kwaliteitsverbeteringstrajecten;
− het volgen van geaccrediteerde bij- en nascholing;
− het verzorgen van patiëntenbegeleiding;
− het participeren in de coördinatie van zorg waarvoor de Kaakchirurgische Zorg relevant is binnen de Instelling;
− bijdragen aan een toereikende documentatie van het zorgproces;
− deelname aan de evaluatie van het individuele functioneren van de Kaakchirurgen verbonden aan de Maatschap MKA;
− het conformeren aan het vigerende protocol met betrekking tot -mogelijk disfunctionerende medische specialist.
(…)
Paragraaf 8 - Gedragsnormen e.a.
Artikel 16 - Algemene bevoegdheid
1. Gelet op de wettelijke eindverantwoordelijkheid van de Instelling voor de kwaliteit van zorg en de exploitatie en de continuïteit kan de Instelling de Maatschap MKA en Kaakchirurgen aanwijzingen geven omtrent de kwaliteit, veiligheid en de organisatie van de Kaakchirurgische zorg door de Maatschap MKA en de Kaakchirurgen. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de inhoudelijke kaakchirurgische zorg aan individuele patiënten en treden niet in de verantwoordelijkheid van de individuele Kaakchirurgen die voortvloeit uit de voor hen geldende en breed gedragen professionele standaard.
(…)
4. De Maatschap MKA en de Kaakchirurgen nemen bij de uitoefening van hun werkzaamheden, taken en bevoegdheden de aanwijzingen in acht.
5. Indien de Maatschap MKA of een Kaakchirurg in gebreke blijft een aanwijzing geheel of gedeeltelijk na te komen, kan de Instelling de aanwijzing (laten) uitvoeren op kosten van de Maatschap MKA in proportionele redelijkheid en billijkheid.
6. Indien de Maatschap MKA zich niet met een aanwijzing kan verenigen dient zij uiterlijk binnen 30 dagen na verzending van de schriftelijke aanwijzing beroep in te stellen bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet van toepassing. Het beroep schorst de aanwijzing niet.
Artikel 17-Toegangsontzegging
1. De Instelling kan, na overleg met de Maatschap MKA, een Kaakchirurg, of een andere natuurlijke persoon die door de Maatschap MKA wordt ingezet, de toegang tot de Instelling ontzeggen, op grond van omstandigheden van zo ernstige aard of een gegrond vermoeden van zodanige aard dat aanwezigheid van die Kaakchirurg of andere natuurlijke persoon in de Instelling niet langer kan worden geaccepteerd.
(…)
2.3 Het ‘Coöperatief Medisch Specialisten A.’ (hierna: het coöperatief) is opgericht bij akte van 30 december 2014. Het coöperatief kent onder meer Loondienst leden, Vrijgevestigde leden en Buitengewone leden (artikel 6). Het statutair bestuur wordt aangeduid als ‘MSB’ (artikel 4, hierna: het MSB). Op grond van artikel 5 houden de ledenovereenkomsten met de Vrijgevestigde leden mede in de opdracht tot medisch specialistische zorgverlening. Het doel van het coöperatief is, artikel 3, om te voorzien in de stoffelijke behoeften van haar Leden door – onder meer – het als medisch specialistisch bedrijf gezamenlijk met de stichting verlenen van medisch specialistische zorg in het ziekenhuis. Uit het derde lid van artikel 3 volgt dat het coöperatief tevens is de vereniging medische staf en de vereniging medisch specialisten in dienstverband. Tussen het coöperatief en de stichting bestaat eveneens een samenwerkingsovereenkomst. In een ‘Reglement Functioneringsvraag’ van het coöperatief zoals vastgesteld door de ledenvergadering van 18 december 2017 (revisie 20 januari 2020) staat onder meer het volgende:
‘1. INLEIDING
Het [coöperatief] heeft de kwaliteit van haar medisch-specialistische zorgverlening en expertise hoog in het vaandel staan en draagt collectief de verantwoordelijkheid voor de bewaking en de bevordering van deze kwaliteit. Verlies van kwaliteit kan behalve door een onvoldoende organisatie of een falend zorgproces ook veroorzaakt worden door disfunctioneren van een individu of een groep.
Een functioneringsvraag of een melding van een vermoeden van disfunctioneren (hierna: een melding) wordt in veel gevallen pas gesteld of gedaan als de vakgroep er zelf niet meer uit komt. Soms is er reeds schade aangericht aan de reputatie en goede naam van de medisch specialist. Oplossingen tot verbetering in het functioneren lijken in deze gevallen dan niet meer haalbaar. Dit reglement dient juist om bij te dragen tot verbetering.
(…)
Het Coöperatief hecht aan een goede professionele samenwerking, zowel binnen als buiten een vakgroep-verband, maar ook ingevolge de afspraken zoals overeengekomen in de Samenwerkingsovereenkomst A. en het Coöperatief (SOK, paragraaf 4 art. 9). Het Coöperatief voert een kwaliteitsbeleid, waarin kwaliteit van de medisch-specialistische zorg van de individuele stafleden een centraal punt is. Het bestuur van het Coöperatief (verder: MSB) draagt mede de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid. Het is het MSB toegestaan om de informatie te vergaren die het bestuur in staat stelt om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg van een individueel staflid. Het MSB is bevoegd om te oordelen over de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg van een individueel staflid.
Ons uitgangspunt is immer dat een medisch specialist wordt geacht naar behoren te functioneren zolang een functioneringsvraag niet heeft geleid tot een conclusie die andersluidend is.
(…)
1.2 Doel van dit reglement
Dit reglement beschrijft de procedure 'Functioneringsvraag medische specialist' en heeft tot doel te voorzien in een zorgvuldige procedure rondom het onderzoek naar functioneren, dan wel mogelijk disfunctioneren en te voorzien in een verbetertraject bij (enige vorm van) disfunctioneren van een medisch specialist. De procedure wordt te allen tijde uitgevoerd onder de regie van het MSB.
(…)
1.4 Interventies Raad van Bestuur
De Raad van Bestuur kan (hangende een procedure) indien zij dat nodig acht, na overleg met het MSB, op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen de volgende maatregelen opleggen:
a. het ontnemen van het recht om bepaalde behandelmethoden/medische handelingen te verrichten;
b. het ontnemen van het recht om bepaalde ingrepen te doen;
c. het instellen van gerichte supervisie;
d. het doen doorlopen van een toetsingstage;
e. het doen volgen van na- of bijscholing;
f. het doen instellen van visitatie (van de maatschap/vakgroep);
g. het formuleren van vereisten waaraan het staflid op termijn dient te voldoen.
3. MELDING
Bij serieuze aanwijzingen dat een medisch specialist zich bevindt in een (veelal) structurele situatie van tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorgverlening, waardoor patiënten worden geschaad of het risico lopen te worden geschaad en waarbij de medisch specialist niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen, wordt daarvan een melding gedaan bij het MSB. De melding geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed. De melding kan worden gedaan door:
- een (of meerdere) collega(/s) van het betreffend erkend medisch specialisme;
- een lid of meerdere leden van de medische staf;
- (een lid van) de Raad van Bestuur;
- een (of meerdere) personeelslid (-leden) van de A. via de Raad van Bestuur degene(n) die de melding doet (doen), hierna te noemen: 'de melder’.
Voor de melding over aanwijzingen voor mogelijk disfunctioneren van een staflid, dient tenminste eenmaal mondeling overleg te hebben plaatsgevonden tussen de melder, die van oordeel is dat er aanwijzingen bestaan omtrent disfunctioneren, en het betreffende staflid. Het MSB brengt de betrokken medisch specialist binnen een week op de hoogte van de melding.
4. VOORONDERZOEK
Naar aanleiding van de melding stelt het MSB zo spoedig mogelijk een Commissie van Vooronderzoek ad hoc in (verder CvVO). Leden die worden gevraagd voor een CvVO dienen ervaren stafleden te zijn uit verschillende vakgroepen, die gevoel hebben voor bestuurlijke verhoudingen en die gezamenlijk een Coöperatief brede vertegenwoordiging zijn. Bij de keuze van de leden wordt
gestreefd naar een neutrale status ten aanzien van de mogelijk disfunctionerende medische specialist. De mogelijkheid tot wraking van een van de leden door de mogelijk disfunctionerende medisch specialist bestaat eenmalig.
De Commissie voert haar werk uit in opdracht van - en onder verantwoording van - het MSB. (…)
5. ONDERZOEK NAAR FUNCTIONEREN
5.1 Commissie van Onderzoek ad hoc
Het doel van de Commissie van Onderzoek ad hoc (verder CvO) is het verzamelen van informatie inzake het mogelijk disfunctioneren op een zo objectief mogelijke manier. Alle verkregen informatie wordt door de CvO als strikt vertrouwelijk behandeld en na grondig onderzoek worden de conclusies van de CvO vastgelegd in een schriftelijke rapportage aan het MSB en toegelicht tijdens een mondeling overleg tussen MSB en CvO.
(…)
Het MSB brengt de Raad van Bestuur op de hoogte van de conclusies van de CvO en bespreekt wat de vervolgstappen zullen zijn (indien loondienstlid tevens het VMSD-bestuur).
In geval van disfunctioneren zal het bestuur van de wetenschappelijke vereniging van het specialisme van de betrokken medisch specialist hieromtrent worden geïnformeerd.
Er volgt een informerend gesprek met de disfunctionerend specialist en het bestuur van de eenheid wordt geïnformeerd. De CvO wordt van haar taak ontheven.
6. VERBETERTRAJECT
6.1 Plan van aanpak verbetertraject
Het plan van aanpak voor een verbetertraject wordt binnen vier (4) weken na het gesprek samen met de betrokken medisch specialist schriftelijk vastgesteld en ondertekend.
(…)
Het plan van aanpak wordt door alle partijen ondertekend en de evaluatiemomenten worden bij aanvang vastgelegd. De case manager monitort de opvolging van het verbetertraject, de verantwoordelijkheid voor de verbetering ligt bij de betrokken medisch specialist.
6.2 Opvolging verbetertraject
(…)
De procedure wordt dan als afgerond beschouwd en de betrokken medisch specialist wordt geacht naar behoren te functioneren. Het MSB zal de melder, alsook al diegenen die van de melding en het onderzoek op de hoogte waren, waaronder de Raad van Bestuur en/of VMSD-bestuur en het bestuur van de wetenschappelijke vereniging van het specialisme van de betrokken medisch specialist, hieromtrent zo spoedig mogelijk informeren en er al het mogelijke aan te doen om, voor zover deze verstoord is, de werkrelatie van de betrokken medisch specialist met collega's, alsook de reputatie van de betrokken medisch specialist te herstellen.
(…)
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gebracht van het verloop en de conclusies van evaluerende gesprekken.
7. MAATREGELEN
7.1 Disciplinerend gesprek
Zowel na de informerende als na de evaluerende gespreksronde wordt, of indien het betreffende staflid niet mee wenst te werken aan een verbetertraject, of indien een verbetertraject niet tot een naar het oordeel van het MSB bevredigend resultaat heeft geleid, of indien (door een externe partij geobjectiveerd) onvoldoende reflecterend vermogen bestaat, het betreffende staflid opgeroepen voor een gesprek tussen het betreffende staflid enerzijds en het MSB en de Raad van Bestuur anderzijds. Dit gesprek heeft een disciplinerend karakter: doel van dit gesprek is het opleggen van een maatregel teneinde het betreffende staflid te doen doordringen van de ernst van de situatie. Het MSB neemt, in afstemming met de Raad van Bestuur, een besluit inzake de inhoud van de op te leggen maatregel.
(…)
7.2 Aanwijzing(en) opgelegd door het MSB
Op grond van artikel 7:402 BW kan het MSB een staflid aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van de opdracht. (…)
7.3 Aanwijzing(en) opgelegd door Raad van Bestuur
Volgens paragraaf 7 - artikel 15 en 16 - van de SOK met het A. kunnen door de Raad van Bestuur, na overleg met het MSB, de volgende aanwijzingen worden opgelegd:
a. Het geven van een schriftelijke waarschuwing;
b. Het (tijdelijk) beperken van de toegang van het staflid tot het ziekenhuis;
c. Het ontzeggen van de toegang van een staflid tot het ziekenhuis. (…)
7.5 Versnelde procedure
In het geval van zeer bijzondere omstandigheden, dit ter beoordeling van het MSB, is het mogelijk dat gemotiveerd besloten wordt tot een versnelde procedure, teneinde een zeer onwenselijke situatie zo kort mogelijk te laten bestaan.’
2.4 In een e-mail van 3 februari 2020 aan (twee leden van) de raad van bestuur heeft B. het volgende geschreven:
‘(…) ik weet dat jij erg je best voor de kaakchirurgie hebt gedaan, maar helaas begrijp ik tevens dat er geen draagvlak voor verbetering/uitbreiding van de kaakchirurgie zou zijn.
Daarmee is er, ook op termijn, geen uitzicht op verbetering van de voor mij onveilige situatie; ik kan de verantwoordelijkheid hiervoor niet langer dragen. Graag leg ik dat jullie heden mondeling uit.’
2.5 In een e-mail van 26 januari 2021 heeft B. aan mevrouw. F. (bedrijfsleider, hierna: F.) en mevrouw X. (afdelingshoofd, hierna G.) onder meer het volgende geschreven:
‘Binnen het poli team gaat het onderling niet goed. Ik maak mij er erg zorgen over. Er is een teamoverleg vanmiddag. (…)
Xxxxxxx ruzie maken straks mogen we niet laten gebeuren. Ik zou het betreuren als door dit probleem gewaardeerd polipersoneel niet meer in het team wil werken.
Herhaalde pogingen hebben het al langer bestaande probleem niet opgelost.
Mogelijk is het noodzakelijk p en o erbij te betrekken; ik denk dat dat misschien zelfs onvermijdbaar is.’
2.6 Enkele dagen later, op vrijdag 29 januari 2021, heeft X. telefonisch contact opgenomen met mevrouw. X., manager stafdienst in het ziekenhuis (hierna: H.) om te spreken over de situatie op de afdeling en de door hem ervaren problematiek.
B. zou met X. een afspraak hebben op 11 februari 2021 om nader over de materie te spreken maar die afspraak kon niet doorgaan omdat X. naar Engeland moest in verband met het overlijden van zijn moeder.
2.7 Op 15 februari 2021 om 10:13 uur heeft X. aan de medewerkers van de poli kaakchirurgie een e- mail gestuurd. Deze e-mail is niet mede aan B. verstuurd. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
‘In de afgelopen maanden zijn er een aantal keren signalen naar boven gekomen dat er sprake is van enige spanning op de poli.
Xxxxxxxx komt het werk en werkplezier over het algemeen niet ten goede en daarom heb ik met X. overlegd wat we kunnen doen om de situatie te verbeteren.
Om een volledig en objectief beeld te vormen, heeft zij I. [Scheidsgerecht: hierna: I.], HR adviseur, gevraagd om met iedereen kort in gesprek te gaan. Zodat ieders input gehoord wordt en veilig meegenomen kan worden.
Wij hopen op jullie medewerking en willen nogmaals benadrukken dat het doel is om met elkaar te komen tot een optimale werksituatie.’
2.8 Diezelfde dag, 15 februari 2021, 14:56 uur heeft F. de voornoemde e-mail aan B. doorgestuurd en daar onder meer het volgende geschreven:
‘Je hebt de afgelopen weken een aantal keren bij mij aangegeven dat je je zorgen maakt over de spanningen binnen het team van poli-assistentes en dat je vindt dat enkele medewerkers niet goed functioneren in het team en dat daar te weinig op geacteerd wordt.
Ik heb nagedacht over een passend vervolgstap hierop en daarbij P&O in geschakeld. [I.], P&O adviseur (en externe), heb ik gevraagd om de medewerkers allemaal kort te spreken en objectief en onafhankelijk in kaart te brengen wat de knelpunten en onderlinge verhoudingen zijn.
Zij zal daarvan een rapport maken en mede op basis daarvan, kunnen we kijken wat de passende vervolgstappen zijn om de werksfeer en het werk zelf te verbeteren.
Wij zullen uiteraard ook terug komen bij jou met de resultaten zodra je weer aanwezig bent.’
2.9 Een brief van X. (‘namens de raad van bestuur’) van 24 maart 2021 aan B. houdt het volgende in:
Recent ontving ik van de manager P&O, mevrouw X., een bericht dat zij zich zorgen maakt over de situatie bij de Afdeling Kaakchirurgie. In hetzelfde bericht lees ik dat u nog niet bent ingegaan op de uitnodiging van mevrouw X. om een gesprek aan te gaan over de door u en mevrouw X. besproken ‘puinhoop bij Kaak’. Ook u gaf, begrijp ik, aan dat er sprake is van een zeer onwenselijke situatie.
Inmiddels begrijp ik van mevrouw X. dat er naar aanleiding van de signalen gesprekken zijn gevoerd door mevrouw X. met alle medewerkers van de afdeling Kaakchirurgie. Zij heeft mij een terugkoppeling gegeven van de inhoud van de gevoerde gesprekken.
De inhoudelijke terugkoppeling baart mij grote zorgen, voor wat betreft de goede zorg zoals die door u dient te worden geleverd en de veiligheid van de werkomgeving van de medewerkers.
Medewerkers uiten hun ongenoegen en zorgen over de samenwerking binnen de afdeling Kaakchirurgie, maar ook over uw houding ten opzichte van medewerkers en patiënten.
Gelet op de veelheid, het structurele karakter en de ernst van de meldingen acht de Raad van Bestuur het noodzakelijk met u in gesprek te treden in het kader van een traject mogelijk disfunctioneren. Daarom nodig ik u uit voor een gesprek met mevrouw X., ondergetekende en de advocaat van het ziekenhuis in het kader van uw rol in de samenwerking en veiligheid binnen de Afdeling Kaakchirurgie. Dit gesprek zal plaatsvinden op 1 april 2021,11:30 uur in de bestuurskamer. Het staat u vrij bijstand mee te nemen naar het gesprek.
(…)
De medewerkers hebben in vertrouwen gesproken met mevrouw I. Teneinde de rust binnen de afdeling te bewaren en de veiligheid van eenieder en ook u te borgen, zijn de meldingen samengevat op hoofdlijnen en geanonimiseerd. De geanonimiseerde verslagen treft u bijgaand aan zodat u zich op het gesprek kunt voorbereiden (*).
Als Raad van Bestuur zijn wij op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg binnen het ziekenhuis. Gelet op het feit dat de hiervoor genoemde meldingen dusdanig ernstig zijn en de patiëntveiligheid direct en indirect raken, zien wij voldoende aanleiding u hierbij aan te kondigen dat wij voornemens zijn een melding c.q. onderzoek te doen in het kader van een mogelijk disfunctioneren op grond van (delen van) het Reglement en de tussen u en ons gesloten Samenwerkingsovereenkomst. Het Reglement Functioneringsvraag biedt ons daarvoor een kader.
(…)
Tijdens het gesprek bespreken wij met u de meldingen, waarna de Raad van Bestuur zich zal beraden op de vervolgstappen.
Ik ga ervan uit dat u aanwezig bent bij het gesprek op donderdag 1 april om 11:30 uur.’
2.10 Bij voornoemde brief zijn een zevental geanonimiseerde verslagen van ‘interviews’ gevoegd met daarin vermeld een aantal vaste vragen met de antwoorden daarop van de desbetreffende geïnterviewde persoon. Uit de antwoorden valt af te leiden dat het om medewerkers van B. gaat. Zes van de zeven geïnterviewden uiten klachten over zowel de bejegening als de kwaliteit van het werk van B.
2.11 Op 2 april 2021 heeft B. formeel te kennen gegeven dat hij arbeidsongeschikt is. Tot op heden is hij niet hersteld.
2.12 Op 8 april 2012 heeft het door de raad van bestuur gewenste gesprek plaatsgevonden. Hierna heeft de gemachtigde van het ziekenhuis aan de gemachtigde van B. met een brief van 15 april 2021 een verslag van dit gesprek toegezonden en te kennen gegeven dat de raad van bestuur op 15 april 2021 besloten heeft ‘een onderzoek te doen naar het functioneren van’ B. Zij schreef daarbij onder meer:
‘De concept onderzoeksopdracht gaat hierbij (*). Nu uw cliënt geen onderdeel uitmaakt van het MSB van het ziekenhuis, is gekozen voor een deugdelijk ingericht proces, zodat recht wordt gedaan aan alle betrokkenen. Uw reactie op bijgaande onderzoeksopdracht zie ik graag uiterlijk dinsdag 20 april a.s. 12.00 uur tegemoet, zodat cliënte de inzichten van uw client kan afwegen en zo nodig kan meenemen in de definitieve onderzoeksopdracht.’
In de als bijlage 2 bij de brief gevoegde ‘Onderzoeksopdracht Commissie onderzoek ad hoc’ staat onder meer het volgende:
‘De RvB is op grond van de Wkkgz verplicht de goede zorg te waarborgen en te toetsen of zij daaraan heeft voldaan en kan blijven voldoen. De RvB acht het noodzakelijk het onderzoek te laten uitvoeren door een commissie van externen, waarbij het onderzoek de route volgt zoals opgenomen in artikel 6.1 en 6.2, waarbij voor MSB moet worden gelezen RvB. Het onderzoek wijkt op delen af van het (gereviseerde) Reglement Functioneringsvraag van het Coöperatief Medisch Specialisten A.
d.d. 20 januari 2020 (hierna: "het Reglement"), nu het Reglement niet van toepassing is in de verhouding RvB-. Deze onderzoeksopdracht ziet op het functioneren en volgt aldus de procedure uit het Reglement als opgenomen in hoofdstuk 6 ('Onderzoek naar functioneren').
2.13 Bij de stukken bevindt zich een transcript van een telefoongesprek tussen E. (E.) en B. (B.) van 22 april 2021. In dit transcript staat onder meer:
‘E
Want ik begrijp. Want ik heb wel gehoord dat je inmiddels thuis zit. B.
Ja, ik ben dus op 8 april. Ik heb een week uitstel gevraagd voor dat gesprek. Dat gesprek was uiteindelijk 8 april. En dat was eh. Nou, ik was door jouw opmerking al: “Dat hij me het ziekenhuis uit wilde gooien L.” al voorbereid op het ergste, maar het was allemaal nog erger, dat gesprek.
E.
Ja.’
2.14 Met een brief van 26 april 2021 aan de gemachtigde van de stichting heeft de gemachtigde van
B. (onder meer) bezwaar gemaakt tegen de door de raad van bestuur voorgestelde procedure. Hierop heeft de gemachtigde van de stichting in een brief van 1 mei 2021 onder meer geantwoord dat er voorzien kan worden in een andere secretaris van de onderzoekscommissie, dat B. onbeperkt informatie kan verstrekken aan de commissie en dat hij zelf eveneens een lijst met personen kan verstrekken die hij wenst dat worden gehoord. Voorts heeft zij onder meer verzocht te reageren op de onderzoeksopdracht uiterlijk 6 mei a.s. bij gebreke waarvan de stichting de onderzoeksopdracht zal vaststellen en het onderzoek zal laten doen.
2.15 In een e-mail van 6 mei 2021 heeft de gemachtigde van B. aan de gemachtigde van de stichting onder meer het volgende geschreven:
‘ De heer B. is bereid mede te werken aan een onderzoek overeenkomstig het geldende Reglement onder leiding van het MSB. Daarbij zal, gelet op de druk die kennelijk vanuit de Raad van Bestuur op het MSB wordt uitgeoefend om dit onderzoek niet uit te voeren, moeten worden geborgd dat het MSB zonder last of ruggespraak van/met de Raad van Bestuur dit onderzoek kan laten verrichten. Indien het A. niettemin deze afspraak met de heer B. - en daarmee het eigen Reglement -schendt en meent eenzijdig als opdrachtgever een ander onderzoek te kunnen gelasten, dan zal de heer X. daartegen direct in rechte opkomen en het Scheidsgerecht verzoeken een onderzoek door het MSB te laten gelasten, zo nodig onder supervisie van het Scheidsgerecht zelf.
(…)
Ik verzoek het A. mij per omgaande doch uiterlijk 10 mei as om 10 uur te bevestigen dat A. afziet van haar voornemen tot het gelasten van een onderzoek als door haar voorgesteld bij brief van 15 april jl.’
2.16 De gemachtigden van partijen hebben hierna nog uitvoerig gecorrespondeerd, onder meer met brieven van 12 mei 2021 (de stichting), 21 mei 2021 en 7 juni 2021 (B.). Dit heeft geleid tot een gesprek op 29 juni 2021 waarbij aanwezig waren C., D., B. in het bijzijn van de wederzijdse gemachtigden. De gemachtigde van de stichting heeft op 2 juli 2021 een brief aan de gemachtigde van B. gezonden met daarin het volgende:
‘In aansluiting op ons gesprek van 29 juni jl., waarin ik u namens het A. heb geschetst op welke wijze de Raad van Bestuur de positie van uw cliënt zal waarborgen, gaat hierbij de melding aan het CMS A., de aanleiding daartoe en de voortgang en procedure (*). U gaf aan blij te zijn dat het CMS A. bereid is het onderzoek uit te voeren. Daaruit maak ik op dat uw cliënt in ieder geval medewerking zal verlenen aan de route die de Raad van Bestuur in de melding aan het CMS A. heeft opgenomen. Voor de Raad van Bestuur en uw cliënt is het zaak de aanwijzingen zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken.’
2.17 De ‘melding’ waarnaar verwezen wordt in de hiervoor aangehaalde brief van de gemachtigde van de stichting betreft een brief van de raad van bestuur aan het MSB van 2 juli 2021 (hierna: de melding). Deze brief houdt het volgende in:
‘ Op 29 juni jl. hebben wij (Raad van Bestuur, C. en D. directeur CMS A.) gesproken met B. in bijzijn van de advocaten van het A. en B. Tijdens dat gesprek is door het CMS A. toegelicht dat zij de verbinding met B. niet anders ziet dan dat hij buitengewoon lid is en niet valt onder het Reglement Functioneringsvraag zoals dat wel geldt voor leden van het CMS A.. Het CMS A. is niet verplicht B. als ware lid te beschouwen.
De Raad van Bestuur heeft serieuze aanwijzingen dat B. zich bevindt In een (veelal) structurele situatie van onverantwoorde zorgverlening, waardoor de veilige werksituatie voor medewerkers wordt geschaad en waardoor patiënten worden geschaad of het risico lopen te worden geschaad en
waarbij X. niet bereid is zelf de problemen op te lossen. Die aanwijzingen heeft de Raad van Bestuur bij brief van 24 maart 2021 kenbaar gemaakt aan B. (zie bijlage 1, brief met 7 bijlagen). Op 8 april 2021 heeft de Raad van Bestuur de aanwijzingen besproken met B. Bij dat gesprek waren beide advocaten en mevrouw I. (P&O) aanwezig. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, waar de advocaat van B. op heeft gereageerd (zie bijlage 2, verslag met in het rood de reactie van B.). Na hoor en wederhoor heeft de Raad van Bestuur geen aanleiding de serieuze aanwijzingen in een ander licht te zien.
Het A. heeft met de maatschap waartoe B. behoort een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin in art. 10 is opgenomen dat de maatschap MKA naar behoren dient mee te werken aan "het conformeren aan het vigerende protocol met betrekking tot mogelijk disfunctionerende medisch specialist". Over de betrokkenheid van het CMS A. zijn tussen de maatschap MKA, het CMS A. en het A. geen afspraken gemaakt. A. is van oordeel dat zij als ziekenhuis in de verhouding met B. de taak heeft die aan het CMS A. is toebedeeld in het Reglement Functioneringsvraag. B. heeft bij monde van zijn advocaat kenbaar gemaakt dat hij van mening is dat het Reglement Functioneringsvraag van toepassing is en dat het CMS A. alle bevoegdheden en verantwoordelijkheden toekomen.
De Raad van Bestuur heeft met het CMS A. gesproken over de mogelijkheden om het vooronderzoek en eventueel vervolgonderzoek uit te laten voeren door het CMS A. B. is van mening dat het CMS A. de hele route zou behoren uit te voeren onder diens eigen verantwoordelijkheid. De Raad van Bestuur en het CMS A. bespraken (zoals ook kenbaar is gemaakt aan B.) dat het CMS A. bereid is in opdracht van de Raad van Bestuur het vooronderzoek en indien nodig het vervolgonderzoek uit te voeren. Het CMS A. is evenwel niet bereid de juridische verhouding met B. zo in te richten dat het CMS A. bepaalt wat de gevolgen zouden behoren te zijn van een eventueel disfunctioneren (maatregelen) of het opvolgen en monitoren van een eventueel af te spreken verbetertraject.
De Raad van Bestuur dankt u voor de bereidheid en doet hierbij de melding zoals wij afspraken dat deze zal worden gezien. Ondanks dat B. destijds pertinent geen lid wilde worden van het CMS A. en de maatschap MKA zelf een afzonderlijke samenwerkingsovereenkomst wenste aan te gaan met de Raad van Bestuur, bieden wij B. de mogelijkheid op de wijze die wij hierna beschrijven onder de leiding van het CMS A.. Andere mogelijkheid zou immers zijn dat de Raad van Bestuur op grond van de Wkkgz een onderzoek doet naar B., de maatschap MKA en diens functioneren.
Eén en ander betekent voor de procedure het volgende:
- Het CMS A. voert de hierna ingerichte procedure uit voor de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur is eindverantwoordelijk;
- Van het Reglement zijn uitsluitend van toepassing de artikelen:
o 1.1
o 1.3
o 1.4
o 2
o 2.1
o 2.2
o 2.3
o 3
o 4
o 4.1
o 4.2 met dien verstande dat de zomervakanties maken dat de instelling van de commissie en de termijn voor het vooronderzoek zo dienen te worden ingericht dat B. op vakantie kan en tijd heeft om zich voor te bereiden op het gesprek met de commissie;
o 4.3 met dien verstande dat ingeval van ontvankelijkheid het CMS A. de commissie zal aanvullen met een extern lid dat zal worden verzocht aangedragen te worden door de wetenschappelijke vereniging van B. Het CMS A. stelt samen met de Raad van Bestuur een opdracht op;
o 4.4
o 5.1 met dien verstande dat de schriftelijke rapportage van de commissie van onderzoek wordt gezonden aan het CMS A. en de Raad van Bestuur en mondeling toegelicht aan zowel B., het CMS A. en de Raad van Bestuur;
o 5.2 A met dien verstande dat de Raad van Bestuur in dat geval al het mogelijke er aan zal doen om de werkrelatie te herstellen;
o 5.2 B In samenhang met 6.1 en 6.2 met dien verstande dat de commissie een verbetertraject en plan van aanpak met X. overeenkomt namens de Raad van Bestuur. Indien het onderzoek in dit stadium komt, zal door de commissie, de Raad van Bestuur en B. worden besproken wie als casemanager wordt aangewezen om tussentijds te evalueren en te oordelen of is voldaan aan het verbetertraject, Uiterlijk na zes maanden wordt door de Raad van Bestuur en het CMS A. de eindbalans opgemaakt;
o 5.2 C in samenhang met 7.1 met dien verstande dat maatregelen uitsluitend door de Raad van Bestuur kunnen worden genomen afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek en in de verhouding van de samenwerkingsovereenkomst tussen de maatschap MKA, B. en de Raad van Bestuur;
o 7.5 met dien verstande dat indien het CMS A. daartoe aanleiding ziet de spoedprocedure uitsluitend kan na overleg met de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur behoudt daarnaast de mogelijkheden die er bestaan op grond van de samenwerkingsovereenkomst met de maatschap MKA.
De Raad van Bestuur hecht er waarde aan dat B. in de gesprekken die met hem worden gevoerd, alle ruimte krijgt om zijn visie op de melding te geven. Nu B. heeft aangegeven zich zorgen te maken over zijn positie, heeft de Raad van Bestuur gemeend de procedure op deze wijze voor hem in te richten. De Raad van Bestuur hecht aan een onafhankelijke beoordeling en een zorgvuldig doorlopen proces.
Bij voorbaat dank ik u en de aan te wijzen commissieleden voor de te nemen moeite. Bij vragen weet u mij wel te vinden. Ik zie graag het oordeel van de commissie van vooronderzoek tegemoet.
Een kopie van deze brief met bijlagen zonden wij per gelijke post aan xx. X. Xxxxx, advocaat van B.’
2.18 Met een brief van 6 juli 2021 aan de gemachtigde van de stichting heeft de gemachtigde van B. te kennen gegeven dat de voorgestelde procedure niet akkoord is en met een brief van 6 augustus 2021 aan het Scheidsgerecht heeft de gemachtigde van B. een arbitrage aanhangig gemaakt tegen de stichting met het verzoek om een termijn van zes weken voor het indienen van de memorie van eis. Die memorie van eis in die (bodem)procedure zijdens B. is op 16 september 2021 ingediend en maakt onderdeel uit van de memorie van antwoord in dit kort geding.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht, de beslissingsmaatstaf en de aard van de beslissing
3.1 De bevoegdheid van het Scheidsgerecht is tussen partijen niet in geschil. Op grond van artikel 25 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg beslist het Scheidsgerecht bij arbitraal vonnis en naar de regelen des rechts, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Dat laatste is hier niet het geval.
4. De beoordeling van het geschil In conventie
4.1 Het ziekenhuis zegt sterke aanwijzingen te hebben dat er sprake is van schending van de goede zorg in de zin van de Wkkgz en stelt een spoedeisend belang te hebben bij een voorziening die ertoe strekt dat er op korte termijn een onderzoek kan plaatsvinden naar mogelijk disfunctioneren van B., waaraan hij medewerking dient te verlenen. Als het onderzoek daartoe aanleiding geeft kunnen vervolgens passende maatregelen worden getroffen, aldus het ziekenhuis. Als de melding strandt in een vooronderzoek of als het onderzoek uitwijst dat er geen aanleiding bestaat maatregelen te treffen, kunnen partijen deze kwestie snel achter zich laten, aldus luidt de benadering van het ziekenhuis.
B. bestrijdt in de eerste plaats dat het ziekenhuis een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevorderde voorziening.
4.2 Het Scheidsgerecht stelt voorop dat in het algemeen van een zorgaanbieder in de zin van artikel 1 Wkkgz – dat is het ziekenhuis – verwacht mag worden dat hij zonder talmen zorg draagt voor de uitvoering van een onderzoek om te kunnen beoordelen of de verleende zorg voldoet aan de in artikel 2 lid 1 Wkkgz bedoelde maatstaf van ‘goede zorg’ als er signalen zijn dat mogelijk sprake is van disfunctioneren van een zorgverlener. Het ziekenhuis stelt dat dergelijke signalen over het functioneren van B. in dit geval zijn ontvangen en het onderzoek door gebrek aan medewerking van B. niet van de grond komt.
4.3 De signalen waarop het ziekenhuis zich beroept zijn vooral belichaamd in de verslagen van zeven één-op-één gesprekken die in februari 2021 buiten aanwezigheid van B. zijn gevoerd met medewerkers van de afdeling kaakchirurgie en een zogenaamde rode kaart, een reactie op een klacht van een patiënt geuit in februari 2021. De gespreksverslagen, die alle geanonimiseerd zijn, zijn door het ziekenhuis overgelegd. Uit deze verslagen blijkt van klachten over (kort gezegd) de houding van B. tegenover patiënten, de communicatie ten opzichte van medewerkers en de wijze van samenwerking. Dit zijn op zichzelf beschouwd signalen die het ziekenhuis serieus behoort te nemen en een rechtvaardiging vormen voor het doen van een (voor-)onderzoek. De omstandigheid dat B. niet duidelijk is welke klacht van wie afkomstig is – het ziekenhuis zegt ter bescherming van de medewerkers anonimiteit te hebben toegezegd – doet daar niet aan af. Gronden om aan te nemen dat de verklaringen evident niet serieus zijn te nemen, zijn niet gebleken.
4.4 Partijen hebben gedurende geruime tijd nadat deze gesprekken met de medewerkers zijn gevoerd overleg gevoerd over de inrichting van een onderzoek. In ieder geval in het gesprek op 8 april 2021 (een zogenoemd ‘hoor en wederhoorgesprek’) is het doen van een onderzoek door het ziekenhuis aan de orde gesteld, in aanwezigheid van B. en zijn toenmalige advocaat. Over het doen van een onderzoek en de wijze waarop c.q. de voorwaarden waaronder dat zou kunnen plaatsvinden is tussen partijen (en hun advocaten) gecommuniceerd tot in ieder geval 6 juli 2021, toen de gemachtigde van B. in haar brief aan het ziekenhuis verzocht ‘pas op de plaats’ te maken met het instellen van een onderzoekscommissie. Op 6 augustus 2021 heeft B. de bodemprocedure bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt waarin hij onder meer vordert het ziekenhuis te verbieden een onderzoeksopdracht te geven. De mondelinge behandeling in die zaak is bepaald op 13 januari 2022.
4.5 De omstandigheid dat in een bodemprocedure bij het Scheidsgerecht dit onderwerp, het al of niet doen van onderzoek, op vordering van B. onderwerp van debat is verhindert niet zonder meer dat in kort geding een voorlopige voorziening wordt getroffen die ziet op de start en uitvoering van een onderzoek. Het ziekenhuis voert aan dat deze kwestie een zware wissel trekt op de afdeling kaakchirurgie en dat het belang van de goede zorg eist dat een dergelijk onderzoek nu snel een aanvang neemt. Daarbij wijst het ziekenhuis er op dat, mocht het het verloop van de bodemprocedure moeten afwachten, een beslissing die mogelijk maakt dat het onderzoek alsnog in gang gezet kan worden op zijn gunstigst eind februari/ begin maart 2022 te verwachten valt; dat vindt het ziekenhuis, mede gelet op zijn eerder genoemde verantwoordelijkheid op grond van de Wkkgz, (veel) te lang. Het Scheidsgerecht acht dat bezwaar van het ziekenhuis zwaarwegend en is daarom van oordeel dat de stichting een voldoende spoedeisend belang heeft bij het vragen van een voorziening die ertoe strekt dat nu het onderzoek in gang wordt gezet.
4.6 Dat er vrij lang door partijen is gesproken over (vooral) de mogelijk te volgen procedure bij het doen van een (voor-)onderzoek leidt er niet toe dat het ziekenhuis zich nu niet meer op een spoedeisend belang kan beroepen. De vrij uitgebreide communicatie was nodig omdat er tussen partijen discussie bestond over het regime dat van toepassing is of zou moeten zijn op een dergelijk onderzoek. Hierna zal nog aan de orde komen dat de bijzondere positie die B. c.q. de MKA inneemt daartoe aanleiding gaf.
4.7 De tussenconclusie luidt dat het ziekenhuis met recht stelt een spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering.
4.8 B. is van mening dat het ziekenhuis zich tegenover hem uiterst onzorgvuldig heeft gedragen, en zelfs onrechtmatig heeft gehandeld. In de bodemprocedure heeft hij de feitelijke gronden daarvoor opgesomd in 10.1 van zijn memorie van eis, en hij heeft deze gronden tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding aangevuld met nog een tweetal gronden (pleitnota gemachtigde, 4.2). Onderdeel daarvan is het verwijt dat het ziekenhuis onzorgvuldig en gebrekkig heeft gehandeld bij het voeren van de gesprekken met medewerkers van de afdeling kaakchirurgie zonder hem daarover op voorhand te informeren en tijdens zijn afwezigheid.
4.9 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht kan in dit kort geding in het midden blijven of dit verwijt (van onrechtmatig handelen) dat B. het ziekenhuis maakt terecht is. Duidelijk is dat het ziekenhuis voor ogen staat dat door (niet door hem aangewezen) deskundigen eerst wordt beoordeeld, in het kader van een vooronderzoek, of er gronden zijn voor een onderzoek. In het vooronderzoek wordt beoordeeld of de melding van de raad van bestuur (van tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorgverlening) ‘ontvankelijk’ is en in behandeling genomen kan worden. In dat vooronderzoek is dus plaats, en behoort nadrukkelijk aandacht te worden besteed, aan bezwaren van B. bij de beoordeling van de vraag of de door het ziekenhuis gepresenteerde signalen serieus te nemen zijn en, zo ja, voldoende zwaar wegen.
4.10 Het Scheidsgerecht is voorshands dus van oordeel dat het beroep op onrechtmatig handelen van het ziekenhuis waarop B. zich beroept, niet in de weg staat aan start van de door het ziekenhuis beoogde procedure waarvoor zij in dit kort geding een voorziening vordert. Of sprake is (geweest) van onrechtmatig handelen van het ziekenhuis vergt een nader (feiten-)onderzoek waarvoor in dit kort geding geen ruimte is.
4.11 Partijen hebben, als opgemerkt, uitvoerig gedebatteerd over de vraag hoe nu een onderzoek – als dat zou moeten plaatvinden – ingericht zou moeten zijn. Partijen hebben daar verschillende visies op, en B. komt – tegen de achtergrond van dit verschil in opvatting – tot de conclusie dat
de vordering van het ziekenhuis evident ongegrond is. De onderzoeksopdracht die het ziekenhuis voor ogen staat sluit ten onrechte niet volledig aan op het Reglement functioneringsvraag van het coöperatief (zie 2.3), aldus B.
4.12 Het coöperatief is een organisatie van leden in loondienst en leden die vrijgevestigd zijn. Het coöperatief heeft een SOK gesloten met het ziekenhuis, leden van het coöperatief zijn aan de inhoud daarvan (indirect) ook gebonden. Het coöperatief heeft een Reglement functioneringsvraag vastgesteld. Dat reglement bevat een regeling van een – het Scheidsgerecht citeert – ‘zorgvuldige procedure rondom het onderzoek naar het functioneren, dan wel mogelijk disfunctioneren en [strekt ertoe] te voorzien in een verbetertraject bij (enige vorm van) disfunctioneren van een medisch specialist’. In die procedure, die te allen tijde onder regie van het MSB – het statutaire bestuur van het coöperatief – wordt uitgevoerd, zijn overigens ook bevoegdheden van de raad van bestuur voorzien.
4.13 Partijen verschillen van mening of deze procedure volledig toepasbaar is op (een onderzoek naar het functioneren van) B.. Het ziekenhuis meent dat dit niet zo is, B. neemt een tegengesteld standpunt in. Het ziekenhuis onderbouwt zijn visie door te wijzen op de omstandigheid dat B. een aparte positie inneemt: hij is geen (gewoon) lid van het coöperatief en heeft een eigen SOK- MKA met het ziekenhuis. In die SOK-MKA is vermeld dat het coöperatief het vertegenwoordigend orgaan is voor alle medisch specialisten (en gelijkgestelden) ‘met uitzondering van de kaakchirurgen’ (zie de geciteerde delen hiervoor bij 2.2). Tegelijk is in deze SOK-MKA sprake van de verplichting voor de MKA (en daarmee van B.) tot het conformeren aan het ‘vigerend protocol met betrekking tot – mogelijk disfunctionerende medische specialist’. Een nadere aanduiding van dat protocol ontbreekt in de SOK-MKA. Het ziekenhuis stelt dat een dergelijk protocol nooit tot stand is gebracht.
4.14 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft B. mogen begrijpen dat met dit ‘protocol’ is bedoeld aan te sluiten bij het Reglement functioneringsvraag van het coöperatief, dat is immers het enige onderzoeksprotocol voor medisch specialisten dat in het ziekenhuis bekend is. Dadelijk komt dan de vraag op of ook in relatie tot B. een onderzoek op basis van het Reglement functioneringsvraag te allen tijde onder regie staat van het MSB, nu in de SOK-MKA met zoveel woorden blijkt dat voor de MKA (B.) het coöperatief niet het vertegenwoordigend lichaam is. Daarmee zou in overeenstemming zijn dat MKA/B. – naar het ziekenhuis stelt, maar B. overigens betwist – louter ‘buitengewoon lid’ is van het coöperatief.
4.15 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft het ziekenhuis het gelijk aan zijn zijde als het stelt dat van regie van het MSB geen sprake kan zijn omdat het Reglement functioneringsvraag niet zonder meer van toepassing is op de MKA/B. De aparte status die de MKA/B. kennelijk bewust heeft gekozen en die meebrengt dat het coöperatief niet de tussenschakel vormt in de onderlinge relatie van het ziekenhuis enerzijds en de MKA/B. anderzijds, brengt met name met zich dat, als de procedure van het reglement wordt gevolgd, de regiefunctie die het MSB heeft niet kan gelden voor B.: het ziekenhuis is zijn contractspartner(van de MKA en daarmee B.) , en daardoor is het ziekenhuis verantwoordelijk voor het verloop van een dergelijke procedure. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid, waarop B. zich in dit verband heeft beroepen, dwingen niet tot een ander oordeel.
4.16 Het ziekenhuis heeft op basis van dit uitgangspunt, na afstemming met het MSB, een procedure voorgesteld aan B. waarin grotendeels het Reglement functioneringsvraag wordt gevolgd onder (eind-)verantwoordelijkheid van het ziekenhuis. In de memorie van eis is die procedure (en zijn de aanpassingen ten opzichte van het reglement) – die eerder in correspondentie aan B. was voorgesteld – in 3.30 beschreven. Enkele in het oog springende kenmerken van de voorgestelde
procedure zijn dat een commissie van vooronderzoek wordt samengesteld door het MSB bestaande uit ervaren stafleden, die haar werk uitvoert in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het MSB, terwijl – bij een ontvankelijk verklaarde melding – de commissie van vooronderzoek wordt aangevuld met één of meer door het MSB aangezochte externe leden. Mocht een verbetertraject moeten plaatvinden of maatregelen moeten worden getroffen, dan is het het ziekenhuis dat daartoe het nodige onderneemt.
4.17 Met de voorgestelde procedure doet het ziekenhuis recht aan enerzijds het vertrouwen dat B. heeft mogen hebben dat met ‘het protocol’ gedoeld werd op het Reglement functioneringsvraag, en anderzijds de bijzondere positie die de MKA/B. inneemt als rechtstreekse contractpartner van het ziekenhuis voor wie het coöperatief niet als tussenschakel optreedt. De bescherming die B. aan het Reglement functioneringsvraag meent te kunnen ontlenen door de rol die het MSB daarin speelt wordt zoveel mogelijk gerespecteerd, maar uiteraard met als uitgangspunt dat de eindverantwoordelijkheid van het traject bij het ziekenhuis ligt. Aldus kan niet gezegd worden dat het ziekenhuis B. wenst te betrekken in een procedure waarin zijn rechten op een eerlijk (voor-)onderzoek onvoldoende gewaarborgd zijn. Duidelijk moge zijn dat ook in het door het ziekenhuis voorgestelde traject door de commissieleden die verantwoordelijk zijn voor het (voor-)onderzoek onbevangen wordt geoordeeld onder strikte toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.18 Uit het voorgaande volgt dat het Scheidsgerecht van oordeel is dat het het ziekenhuis vrij staat de procedure zoals die in de memorie van eis is beschreven, in gang te zetten. Op basis van de MKA-SOK is B. (op wie die verplichting op grond van het bepaalde in artikel 2 van die overeenkomst nadrukkelijk ook persoonlijk rust) gehouden tot medewerking aan dit traject; die verplichting rust in ieder geval op B. op grond van het bepaalde in artikel 10 van de MKA-SOK, waarin medewerking aan onderzoek en behandeling van klachten is overeengekomen.
4.19 Ter zitting heeft B. het standpunt ingenomen dat hij er geen vertrouwen in heeft dat er sprake zal zijn van een onafhankelijk en objectief (voor-)onderzoek. Hij wijst er daarbij op dat één van de leden van de raad van bestuur op diverse momenten kenbaar heeft gemaakt dat het ziekenhuis van hem af wil. Eén van de leden van het MSB, E., heeft dat uitdrukkelijk aan B. kenbaar gemaakt, zo stelt hij.
4.20 Het Scheidsgerecht constateert dat het ziekenhuis dit met klem betwist en ter zitting heeft benadrukt dat er een (voor-)onderzoek moet plaatsvinden om vast te stellen of de signalen terecht zijn of niet; het ziekenhuis bestrijdt dat er bij zijn raad van bestuur van vooringenomenheid sprake is. Verder ziet het Scheidsgerecht in de door B. overgelegde transcriptie van een telefoongesprek tussen B. en E. niet een duidelijk aanknopingspunt voor de stelling dat E. dit (de wens van de raad van bestuur B. het ziekenhuis uit te willen hebben) hem heeft bevestigd.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.21 Omdat het Scheidsgerecht een spoedeisend belang aanwezig heeft geacht bij de vordering van het ziekenhuis is de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld, vervuld. Het Scheidsgerecht komt daarom toe aan de behandeling daarvan.
4.22 Hiervoor is feitelijk al een oordeel gegeven door het Scheidsgerecht over de vordering van B. om (kort gezegd) het ziekenhuis te verbieden een onderzoeksopdracht te geven en de melding in te
trekken. Deze vordering van B. is gebaseerd op de stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen van het ziekenhuis verband houdend met de wijze waarop door middel van het opnemen van geanonimiseerde verklaringen signalen zouden zijn ontstaan. De bezwaren die B. heeft tegen de handelwijze van het ziekenhuis zal hij in het (voor-)onderzoek naar voren kunnen brengen en zullen, voor zover zijn bezwaren relevant zijn, bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de melding, en mogelijk ook en een volgend onderzoek, moeten worden meegewogen. Als hiervoor als is geoordeeld, rechtvaardigen de signalen op zichzelf het starten van een (voor-)onderzoek, op korte termijn, en zal de verdere beoordeling van het handelen van het ziekenhuis in de bodemprocedure – voor zover die na afronding van het onderzoek nog nodig is – aan de orde komen. Voor de beoordeling van de gestelde onrechtmatigheid, waarin tal van feiten en omstandigheden een rol spelen, is dit kort geding niet geschikt.
4.23 Voor de vordering B. (onbeperkt) toe te laten tot het ziekenhuis geldt dat het ziekenhuis hem de toegang niet heeft ontzegd. Bij het treffen van deze voorziening heeft B. dan ook geen belang, nog daargelaten dat hij op dit moment volledig arbeidsongeschikt is en dat naar verwachting nog enige tijd zal zijn.
4.24 Dat er sprake zou zijn van negatieve uitlatingen over B. door het ziekenhuis, of van een dreiging dat dergelijke uitlatingen gedaan zullen worden, is niet (voldoende) gebleken. Om die reden is er geen grond voor een voorziening die het ziekenhuis verbiedt dergelijke uitlatingen te doen.
4.25 Voor een voorziening die het ziekenhuis verplicht een plan van aanpak op te stellen voor het herstel van zijn arbeidsongeschiktheid door B. en de aanstelling van een coach die betrokken zal zijn bij een proces van re-integratie en rehabilitatie ziet het Scheidsgerecht ook onvoldoende basis. Een juridische grondslag voor die vordering ontbreekt, in ieder geval vooralsnog.
4.26 Hetgeen overigens gevorderd is komt evenmin, gelet op het voorgaande, voor toewijzing bij wege van voorziening in kort geding in aanmerking.
4.27 De slotsom is dat de vorderingen in de (voorwaardelijke) reconventie zullen worden afgewezen.
Voorzieningen die zullen worden getroffen in conventie
4.28 De voorziening die wordt getroffen verplicht B. tot medewerking aan het traject mogelijk disfunctioneren volgens de procedure beschreven bij memorie van eis in 3.30. Het ziekenhuis heeft gevorderd B. daarbij een dwangsom op te leggen, maar die eis zal het Scheidsgerecht niet inwilligen. Wat die medewerking exact behelst heeft het ziekenhuis namelijk niet benoemd en bij gebreke van concreet geëiste gedragingen acht het Scheidsgerecht het opleggen van een dwangsom niet opportuun. Daar komt nog bij dat B. arbeidsongeschikt is, waarmee bij de uitvoering van het traject zoveel als redelijkerwijs mogelijk rekening gehouden zal moeten worden door het ziekenhuis. Ook die omstandigheid maakt het onwenselijk een dwangsom te verbinden aan een (incidenteel en onopzettelijk) gebrek aan medewerking. Het Scheidsgerecht beseft dat daarmee een voorziening wordt getroffen waarbij een stok achter de deur ontbreekt, maar B. moet zich realiseren dat een verwijtbaar gebrek aan medewerking in zijn nadeel kan uitvallen als aan het eind van het traject de balans wordt opgemaakt.
Proceskosten in conventie en (voorwaardelijke) reconventie
4.29 B. zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, en in een redelijke tegemoetkoming in de advocaatkosten van het ziekenhuis, zoals hierna te bepalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordelingen?
4.30 Nu tegen dit vonnis geen hoger beroep openstaat is de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad onnodig.
5. De beslissing
De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht:
In conventie
5.1 veroordeelt B. het traject mogelijk disfunctioneren, ingericht zoals beschreven in de memorie van eis in onderdeel 3.30, te gehengen en gedogen en aan de uitvoering daaraan medewerking te verlenen telkens wanneer zijn medewerking verzocht wordt;
5.2. wijst af hetgeen, buiten een proceskostenveroordeling, overigens gevorderd is;
In (voorwaardelijke) reconventie
5.3. wijst de vorderingen af;
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
5.4. stelt de kosten van het Scheidsgerecht vast op € 5.022,03 en bepaalt dat deze worden verhaald op het gestorte voorschot;
5.5 veroordeelt B. om het onder 5.4 genoemde bedrag alsmede een bedrag van € 2.000,--, als tegemoetkoming in de advocaatkosten aan het ziekenhuis, te voldoen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, en om over het verschuldigde de wettelijke rente te vergoeden nadat deze veertien dagen zijn verstreken en betaling uitblijft.
Dit vonnis is vastgesteld te Utrecht en op 15 november 2021 aan de partijen verzonden.