ARREST VAN HET GERECHT (Grote kamer)
ARREST VAN HET GERECHT (Grote kamer)
17 september 2007 *
In zaak T‑201/04,
Microsoft Corp., gevestigd te Redmond, Washington (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door J.‑X. Xxxxxx, advocaat, en X. Xxxxxxxxx, QC,
verzoekster,
ondersteund door
The Computing Technology Industry Association, Inc., gevestigd te Oakbrook Terrace, Illinois (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door X. xxx Xxxxxx, X. Xxxxxxxx, advocaten, en X. Xxxxxxxxxx, solicitor,
XXXxxxxxx.xxx BV, gevestigd te Amsterdam (Nederland),
MPS Broadband AB, gevestigd te Stockholm (Zweden),
Pace Micro Technology plc, gevestigd te Shipley, West Yorkshire (Verenigd Koninkrijk),
* Procestaal: Engels.
Quantel Ltd, gevestigd te Newbury, Berkshire (Verenigd Koninkrijk),
Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxx, xxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx (Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx),
vertegenwoordigd door X. Xxxxxxxxx, advocaat,
Association for Competitive Technology, Inc., gevestigd te Washington, DC (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door X. Xxxxxxxxx, X. Xxxxxx, advocaten, en K. Bacon, barrister,
TeamSystem SpA, gevestigd te Pesaro (Italië),
Mamut ASA, gevestigd te Oslo (Noorwegen),
vertegenwoordigd door G. Xxxxxxxx, advocaat,
Exor AB, gevestigd te Uppsala (Zweden), vertegenwoordigd door X. Xxxxxxxx Xxxx,
X. Xxxxxxxxxx en R. Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxx, advocaten,
interveniënten,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door X. Xxxxxxxxxx, X. Xxxxxxxx xx xx Xxxxx, X. Xxxxxxxxx en X. Xxxxxx, als gemach‑ tigden, vervolgens door X. Xxxxxxxx de la Torre, X. Xxxxxxxxx en X. Xxxxxx,
verweerster,
ondersteund door
Software & Information Industry Association, gevestigd te Washington, DC (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door X. Xxxxx, QC, X. Xxxxxxx,
X. Xxxxx, solicitors, X. Xxxxxx, X. Xxxxx en X. Xxxxxxx, advocaten,
Free Software Foundation Europe eV, gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegen‑ woordigd door X. Xxxxx, advocaat,
Xxxxxxxxxxx.xxx, gevestigd te Los Angeles, Californië (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door L. Xxxxxxx Xxxxxxxx, advocaat,
European Committee for Interoperable Systems (ECIS), gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door X. Xxxxxx, X. Xxxxx, X. Xxxxxxx, advocaten, en
X. Xxxxx, QC,
interveniënten,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2007/53/EG van de Commissie van 24 maart 2004 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 [EG] en artikel 54 van de EER‑Overeenkomst tegen Microsoft Corp. (Zaak COMP/ C‑3/37.792 — Microsoft) (PB 2007, L 32, blz. 23), subsidiair tot nietigverklaring of verlaging van de in die beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Grote kamer),
samengesteld als volgt: X. Xxxxxxxxxx, president, X. Xxxxxx, X. Xxxxxxx, X. Xxxxxx‑ Xxxxxxxxxx, X. Xxxxx, X. Xxxxx, X. X. Xxxxx, X. X. X. Meij, N. J. Xxxxxxx, X. Xxxxxxx Xxxxxxx, X. Xxxxxxxxxxx‑Xxxxxxxx, V. Vadapalas en I. Labucka, rechters,
griffier: X. Xxxxxx,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 24, 25, 26, 27 en 28 april 2006,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 Microsoft Corp., een in Redmond, Washington (Verenigde Staten van Amerika), gevestigde vennootschap, ontwikkelt en verkoopt een uitgebreid assortiment soft‑ wareproducten voor verschillende soorten computerapparatuur. Tot deze software‑ producten behoren onder meer besturingssystemen voor client personal compu‑ ters (hierna: „client‑pc’s”), besturingssystemen voor werkgroepservers en streaming mediaspelers. Microsoft levert tevens technische ondersteuning voor haar verschei‑ dene producten.
2 Op 15 september 1998 heeft de heer Xxxxx, vice‑president van Sun Microsystems, Inc. (hierna: „Sun”), een in Xxxx Xxxx, Xxxxxxxxxx (Xxxxxxxxx Xxxxxx van Amerika), gevestigde vennootschap die met name servers en besturingssystemen voor servers levert, aan de heer Maritz, vice‑president van Microsoft, een brief gestuurd die als volgt luidde:
„Wij schrijven u om te verzoeken dat Microsoft aan [Sun] alle informatie verschaft die voor [Sun] noodzakelijk is om ondersteuning in native modus te bieden voor COM‑objecten op Solaris.
Wij verzoeken tevens dat Microsoft aan [Sun] alle informatie verschaft die voor [Sun] noodzakelijk is om native ondersteuning te bieden voor het gehele pakket Active Directory‑technologie op Solaris.
Volgens ons is het in het belang van de gehele sector dat applicaties die zijn ontworpen om op Solaris te worden uitgevoerd, naadloos via COM en/of Active Directory kunnen communiceren met Windows‑besturingssystemen en/of op Windows gebaseerde programmatuur.
Volgens ons zou Microsoft een referentie‑implementatie moeten bijvoegen alsmede de informatie die nodig is om ervoor te zorgen dat COM‑objecten en het gehele pakket Active Directory‑technologie volledig compatibel functioneren op Solaris, zonder gebruik te maken van reverse‑engineering. Wij achten het noodzakelijk dat deze informatie wordt verschaft voor het volledige gamma COM‑objecten en het gehele pakket Active Directory‑technologie die thans op de markt zijn. Wij achten het tevens noodzakelijk dat dergelijke informatie tijdig en regelmatig wordt verschaft voor COM‑objecten en Active Directory‑technologie die in de toekomst op de markt zullen worden gebracht.”
3 Hierna zal naar deze brief worden verwezen als de „brief van 15 september 1998”.
4 Bij brief van 6 oktober 1998 heeft Maritz de brief van 15 september 1998 beantwoord. Hij verklaarde daarin het volgende:
„Dank voor uw belangstelling voor het werken met Windows. Wij hebben enkele gemeenschappelijke klanten die onze producten gebruiken, en ik ben zeer verheugd dat u er belangstelling voor heeft om uw systeem open te stellen zodat het interope‑ reert met Windows. Microsoft heeft altijd geloofd in het helpen van softwareontwik‑ kelaars, [haar] concurrenten inbegrepen, bij de vervaardiging van de best mogelijke producten en compatibiliteit voor [haar] platform.
U realiseert zich misschien niet dat de informatie die u vraagt over op welke wijze kan worden geïnteropereerd met COM en de Active Directory‑technologie, reeds is gepubliceerd en aan u en elke andere softwareontwikkelaar ter wereld ter beschik‑ king staat door middel van het product ‚Microsoft Developer Network (MSDN) Universal’. MSDN bevat uitgebreide informatie over de diensten en de interfaces van het Windows‑platform en is een geweldige informatiebron voor ontwikkelaars die wensen te schrijven voor of te interopereren met Windows. [Sun] houdt momen‑ teel zelf 32 actieve licenties voor het ‚MSDN Universal’‑abonnement. Voorts ga ik ervan uit dat u, zoals uw vennootschap in het verleden ook heeft gedaan, een groot aantal mensen zal sturen naar onze ‚Professional Developers’‑conferentie in Denver van 11 tot en met 15 oktober 1998. Dat zal nog een plaats zijn waar u de technische informatie kunt krijgen die u zoekt om te kunnen werken met onze systeemtechno‑ logie. Sommige van de 23 werknemers van [Xxx] die vorig jaar de conferentie hebben bijgewoond, zouden in staat moeten zijn om u iets te zeggen over de kwaliteit en de diepgang van de informatie die tijdens deze ‚Professional Developers’‑conferenties wordt besproken.
Het zal u verheugen te vernemen dat er reeds een referentie‑implementatie van COM op Solaris bestaat. Deze implementatie van COM op Solaris is een volledig onder‑ steund digitaal product dat bij Microsoft beschikbaar is. De broncode van COM kan van andere bronnen, waaronder Software AG, in licentie worden genomen. […]
Wat Active Directory betreft, hebben wij geen plannen om [dat] naar Solaris te
‚porten’. Om te voldoen aan de wensen van onze gemeenschappelijke klanten bestaan er echter vele methoden met uiteenlopende niveaus van functionaliteit om met Active Directory te interopereren. U kunt bijvoorbeeld het standaardprotocol LDAP gebruiken om vanuit Solaris toegang te krijgen tot de Active Directory van Windows NT Server.
Mocht u, na [de „Professional Developers’‑conferentie] te hebben bijgewoond en alle openbare informatie over MSDN te hebben gelezen, aanvullende ondersteu‑ ning nodig hebben, bevat onze ‚Developer Relations’‑groep ‚Account Managers’
die ernaar streven hulp te bieden aan ontwikkelaars die aanvullende ondersteuning nodig hebben voor de platforms van Microsoft. Ik heb Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Lead Program Manager, verzocht om zich ter beschikking te stellen ingeval u daaraan behoefte heeft […].””
5 Naar de brief van Maritz van 6 oktober 1998 zal hierna worden verwezen als „de brief van 6 oktober 1998”.
6 Op 10 december 1998 heeft Xxx krachtens artikel 3 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 1962, 13, blz. 204), een klacht ingediend bij de Commissie.
7 In haar klaagschrift bekritiseerde Xxx de weigering van Microsoft om haar de infor‑ matie en de technologie te verstrekken die nodig is om compatibiliteit tussen haar besturingssystemen voor werkgroepservers en het Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s mogelijk te maken.
8 Op 2 augustus 2000 heeft de Commissie een eerste mededeling van punten van bezwaar (hierna: „eerste mededeling van punten van bezwaar”) aan Microsoft gestuurd. Deze had in hoofdzaak betrekking op vraagstukken omtrent de compa‑ tibiliteit tussen enerzijds de Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en anderzijds de besturingssystemen voor servers van andere aanbieders (client/ server‑compatibiliteit).
9 Microsoft heeft op 17 november 2000 antwoord gegeven op de eerste mededeling van punten van bezwaar.
10 In de tussentijd heeft de Commissie in februari 2000 op eigen initiatief een onderzoek gestart met betrekking tot met name de Windows 2000‑generatie van de besturings‑ systemen voor client‑pc’s en voor werkgroepservers van Microsoft en met betrekking tot de integratie door Microsoft van haar mediaspeler Windows Media Player in haar Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s. Het besturingssysteem voor client‑ pc’s in het Windows 2000‑gamma was bestemd voor professioneel gebruik en heette
„Windows 2000 Professional”. De besturingssystemen voor servers in dit gamma werden gepresenteerd in de drie volgende versies: Windows 2000 Server, Windows 2000 Advanced Server en Windows 2000 Datacenter Server.
11 Dit onderzoek is geëindigd met de verzending op 29 augustus 2001 van een tweede mededeling van punten van xxxxxxx (hierna: „tweede mededeling van punten van bezwaar”) aan Microsoft. Daarin herhaalde de Commissie haar eerdere bezwaren inzake client/server‑compatibiliteit. Zij stelde bovendien bepaalde problemen met betrekking tot de compatibiliteit tussen werkgroepservers (server/server‑compatibi‑ liteit) aan de orde. Tot slot bracht de Commissie bepaalde problemen met betrekking tot de integratie van de mediaspeler Windows Media Player in het Windows‑bestu‑ ringssysteem voor client‑pc’s ter sprake.
12 Microsoft heeft op 16 november 2001 antwoord gegeven op de tweede mededeling van punten van xxxxxxx.
13 In december 2001 heeft zij de Commissie een rapport gestuurd met de resultaten en de analyse van een peiling die was uitgevoerd door Xxxxxx Management Consulting (hierna: „Xxxxxx”).
14 Van april tot juni 2003 heeft de Commissie een uitgebreid marktonderzoek verricht, waarbij zij een aantal verzoeken om informatie heeft gezonden aan verscheidene vennootschappen en verenigingen op basis van artikel 11 van verordening nr. 17 (hierna: „marktonderzoek van 2003”).
15 Op 6 augustus 2003 heeft de Commissie aan Microsoft een derde mededeling van punten van bezwaar gestuurd die volgens de Commissie tot doel had de twee voor‑ gaande aan te vullen en aanwijzingen te geven over de corrigerende maatregelen die zij voornemens was vast te stellen (hierna: „derde mededeling van punten van bezwaar”).
16 Bij schrijven van 17 oktober 2003 heeft Microsoft antwoord gegeven op de derde mededeling van punten van bezwaar.
17 Op 31 oktober daaropvolgend heeft zij de Commissie een rapport toegezonden met de resultaten en de analyse van twee aanvullende peilingen die door Xxxxxx waren uitgevoerd.
18 Op 12, 13 en 14 november 2003 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden.
19 Op 1 december 2003 heeft Microsoft aanvullende opmerkingen ingediend over de derde mededeling van punten van xxxxxxx.
20 Op 24 maart 2004 heeft de Commissie beschikking 2007/53/EG betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 [EG] en artikel 54 van de EER‑Overeenkomst tegen Microsoft Corp. (Zaak COMP/C‑3/37.792 — Microsoft) (PB 2007, L 32, blz. 23; hierna: „bestreden beschikking”) vastgesteld.
Bestreden beschikking
21 Volgens de beschikking heeft Microsoft inbreuk gemaakt op artikel 82 EG en artikel 54 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) door twee gevallen van misbruik van een machtspositie.
22 Eerst heeft de Commissie drie afzonderlijke productmarkten van wereldwijde omvang geïdentificeerd en heeft zij geoordeeld dat Microsoft op twee daarvan een machtspositie had. Vervolgens heeft de Commissie twee soorten misbruik door Microsoft vastgesteld. Dientengevolge heeft de Commissie aan Microsoft een geld‑ boete en bepaalde corrigerende maatregelen opgelegd.
I — Relevante productmarkten en geografische markten
23 In de bestreden beschikking worden drie afzonderlijke productmarkten geïdentifi‑ ceerd, namelijk de markten voor respectievelijk besturingssystemen voor client‑pc’s (punten 324‑342), voor besturingssystemen voor werkgroepservers (punten 343‑401) en voor streaming mediaspelers (punten 402‑425).
24 De eerste markt die in de bestreden beschikking wordt geïdentificeerd, is die van besturingssystemen voor client‑pc’s. Besturingssystemen worden daar gedefinieerd als „systeemsoftware” die de basisfuncties van een computer beheerst en de gebruiker in staat stelt om die computer te gebruiken en er applicaties op te laten uitvoeren (punt 37 van de bestreden beschikking). Client‑pc’s worden gedefinieerd als multi‑ functionele computers die zijn bedoeld om door één persoon tegelijk te worden gebruikt en aan een netwerk kunnen worden gekoppeld (punt 45 van de bestreden beschikking).
25 Wat de tweede markt betreft, definieert de bestreden beschikking besturingssys‑ temen voor werkgroepservers als besturingssystemen die worden ontworpen en verkocht om op geïntegreerde wijze „basisinfrastructuurdiensten” te leveren aan een relatief beperkt aantal client‑pc’s die zijn gekoppeld aan een klein of middelgroot netwerk (punten 53 en 345 van de bestreden beschikking).
26 De bestreden beschikking identificeert meer in het bijzonder drie soorten diensten, namelijk, het delen van op servers opgeslagen bestanden, het delen van printers en het beheer van gebruikers en gebruikersgroepen, dat wil zeggen de administratie van de manieren waarop de belanghebbenden toegang krijgen tot de netwerkdien‑ sten (punten 53 en 345 van de bestreden beschikking). Deze laatste dienst bestaat met name uit het verzekeren dat de toegang tot en het gebruik van de middelen van het netwerk beveiligd is, met name eerst door de authentificatie van gebruikers en vervolgens door na te gaan of zij bevoegd zijn een gegeven handeling uit te voeren (punt 54 van de bestreden beschikking). In de bestreden beschikking wordt verklaard dat voor de efficiënte opslag en controle van de gegevens voor het beheer van gebrui‑ kers en gebruikersgroepen besturingssystemen voor werkgroepservers in het alge‑ meen gebruik maken van „directory‑dienst”‑technologie (punt 55 van de bestreden beschikking). De directory‑dienst die in het besturingssysteem Windows 2000 Server van Microsoft is inbegrepen, wordt „Active Directory” genoemd (punt 149 van de bestreden beschikking).
27 Volgens de bestreden beschikking zijn voornoemde drie soorten diensten binnen besturingssystemen voor werkgroepservers nauw met elkaar verbonden. Zij kunnen grofweg worden beschouwd als „één enkele dienst”, maar gezien vanuit twee verschillende oogpunten, namelijk dat van de gebruiker (bestands‑ en printdiensten) en dat van de netwerkbeheerder (diensten inzake beheer van gebruikers en gebrui‑ kersgroepen) (punt 56 van de bestreden beschikking). In de bestreden beschikking worden deze verschillende diensten gekwalificeerd als „werkgroepdiensten”.
28 De derde productmarkt die in de bestreden beschikking wordt geïdentificeerd, is die van streaming mediaspelers. Mediaspelers worden gedefinieerd als softwarepro‑ ducten die geluids‑ en beeldinhoud in digitale vorm kunnen afspelen, dat wil zeggen
de overeenkomstige gegevens decoderen en deze vertalen in instructies voor de hardware (bijvoorbeeld luidsprekers of een beeldscherm) (punt 60 van de bestreden beschikking). Streaming mediaspelers kunnen geluids‑ en beeldinhoud afspelen die via het internet wordt „gestreamd” (punt 63 van de bestreden beschikking).
29 Wat de relevante geografische markt betreft, stelt de Commissie in de bestreden beschikking vast, zoals is vermeld in punt 22 hierboven, dat deze wereldwijd is voor elk van de drie geïdentificeerde productmarkten (punt 427 van de bestreden beschikking).
II — Machtspositie
30 In de bestreden beschikking is de Commissie van oordeel dat Microsoft op zijn minst sinds 1996 een economische machtspositie heeft op de markt voor besturingssys‑ temen voor client‑pc’s, en tevens op de markt voor besturingssystemen voor werk‑ groepservers sinds 2002 (punten 429‑541 van de bestreden beschikking).
31 Wat de markt voor besturingssystemen voor client‑pc’s betreft, baseert de Commissie zich in wezen op de volgende factoren om tot die conclusie te komen:
— het marktaandeel van Microsoft bedraagt meer dan 90 % (punten 430‑435 van de bestreden beschikking);
— de marktmacht van Microsoft wordt „gekenmerkt door ononderbroken stabiliteit en continuïteit” (punt 436 van de bestreden beschikking);
— er bestaan zeer aanzienlijke belemmeringen voor toetreding tot deze markt als gevolg van indirecte netwerkeffecten (punten 448‑464 van de bestreden beschikking);
— deze indirecte netwerkeffecten komen voort uit het feit dat eindgebruikers prijs stellen op platforms waarop zij een groot aantal applicaties kunnen gebruiken, en uit het feit dat softwareontwerpers applicaties ontwikkelen voor de besturings‑ systemen voor client‑pc’s die bij de consument het populairst zijn (punten 449 en 450 van de bestreden beschikking).
32 De Commissie verklaart in punt 472 van de bestreden beschikking dat deze machts‑ positie „uitzonderlijke kenmerken” vertoont, in die zin dat Windows niet alleen een dominant product is op de markt voor besturingssystemen voor client‑pc’s, maar bovendien de „de facto‑standaard” voor deze systemen vormt.
33 Wat de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers betreft, beroept de Commissie zich in wezen op de volgende factoren:
— het marktaandeel van Microsoft bedraagt volgens een voorzichtige schatting ten minste 60 % (punten 473‑499 van de bestreden beschikking);
— de positie van de drie voornaamste concurrenten van Microsoft op deze markt is de volgende: Novell heeft met haar programma NetWare een marktaandeel van 10 tot 25 %, de uitgevers van Linux‑producten vertegenwoordigen een marktaan‑ deel van 5 tot 15 % en de uitgevers van UNIX‑producten hebben een marktaan‑ deel van 5 tot 15 % (punten 503, 507 en 512 van de bestreden beschikking);
— de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers wordt gekenmerkt door het bestaan van aanzienlijke toetredingsdrempels die met name het gevolg zijn van netwerkeffecten en van de weigering van Microsoft om informatie inzake compatibiliteit openbaar te maken (punten 515‑525 van de bestreden beschikking);
— er bestaan nauwe commerciële en technologische banden tussen deze laatste markt en die voor besturingssystemen voor client‑pc’s (punten 526‑540 van de bestreden beschikking).
34 Linux is een „open source”‑besturingssysteem dat wordt verspreid onder de „GNU GPL (General Public Licence)”‑licentie. Strikt gesproken is het slechts een basiscode, de zogeheten „kernel”, die een beperkt aantal van de diensten uitvoert die horen bij een besturingssysteem. Het kan echter aan andere software worden gekoppeld om een „Linux‑besturingssysteem” te vormen (punt 87 van de bestreden beschikking). Linux wordt met name gebruikt als basis voor besturingssystemen voor werkgroep‑ servers (punt 101 van de bestreden beschikking). Zo is het aanwezig op de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers samen met het programma Samba, dat eveneens onder een „GNU GPL”‑licentie wordt verspreid (punten 506 en 598 van de bestreden beschikking).
35 De term „UNIX” duidt op een aantal besturingssystemen die bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben (punt 42 van de bestreden beschikking). Sun heeft een besturingssysteem voor werkgroepservers ontwikkeld dat op UNIX is gebaseerd en
„Solaris” heet (punt 97 van de bestreden beschikking).
III — Misbruik van machtspositie
A — Weigering om de informatie inzake compatibiliteit te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan
36 De eerste onrechtmatige gedraging die Microsoft wordt verweten, bestaat uit haar weigering in de periode van oktober 1998 tot aan de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking om haar concurrenten „informatie inzake compatibiliteit” te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan voor de ontwikkeling en distributie van producten die concurreren met haar eigen producten op de markt voor besturings‑ systemen voor werkgroepservers (artikel 2, sub a, van de bestreden beschikking). Deze gedraging wordt beschreven in de punten 546 tot en met 791 van de bestreden beschikking.
37 Zoals uiteengezet in de beschikking is „informatie inzake compatibiliteit” „de volle‑ dige en nauwkeurige specificaties van alle protocollen die in Windows‑besturings‑ systemen voor werkgroepservers zijn geïmplementeerd en die worden gebruikt door Windows‑werkgroepservers voor de verlening aan Windows‑werkgroepnetwerken van bestanddelings‑ en printerdiensten en diensten van beheer van gebruikers en gebruikersgroepen, inclusief de Windows‑domeincontrolediensten, de Active Directory‑dienst en de Group Policy‑dienst” (artikel 1, punt 1, van de bestreden beschikking).
38 Een „Windows‑werkgroepnetwerk” wordt gedefinieerd als een „groep client‑pc’s [waarop een Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s is geïnstalleerd] en servers [waarop een Windows‑besturingssysteem voor werkgroepservers is geïnstalleerd] die via een computernetwerk aan elkaar zijn gekoppeld” (artikel 1, punt 7, van de bestreden beschikking).
39 Een „protocol” wordt gedefinieerd als „een geheel van regels voor de interconnectie en interactie tussen verschillende gebruiksgevallen van Windows‑besturingssys‑ temen voor werkgroepservers en Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s die zijn geïnstalleerd op verschillende computers in een Windows‑werkgroepnetwerk” (artikel 1, punt 2, van de bestreden beschikking).
40 In de bestreden beschikking benadrukt de Commissie dat de betrokken weigering geen betrekking heeft op onderdelen van de „broncode” van Microsoft, maar uitslui‑ tend op de specificaties van de betrokken protocollen, dat wil zeggen een gede‑ tailleerde beschrijving van wat wordt verwacht van het betrokken programma, in tegenstelling tot de implementaties (in het onderhavige arrest tevens „realisaties” of
„uitvoeringen” genoemd), die bestaan uit het uitvoeren van de code op de computer (punten 24 en 569 van de bestreden beschikking). De Commissie verklaart uitdrukke‑ lijk dat zij „niet voornemens [is] om Microsoft te gelasten het kopiëren van Windows door derden toe te staan” (punt 572 van de bestreden beschikking).
41 Voorts maakt de weigering van Microsoft aan Sun volgens de Commissie deel uit van een algemene gedragslijn (punten 573‑577 van de bestreden beschikking). Zij stelt tevens dat de aan Microsoft verweten gedraging een breuk inhoudt met eerdere, hogere leveringsniveaus (punten 578‑584 van de bestreden beschikking), de mede‑ dinging op de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers kan uitscha‑ kelen (punten 585‑692 van de bestreden beschikking) en een negatief effect heeft op de ontwikkeling van de techniek en het welzijn van de consument (punten 693‑708 van de bestreden beschikking).
42 Tot slot verwerpt de Commissie de argumenten van Microsoft volgens welke haar weigering objectief gerechtvaardigd is (punten 709‑778 van de bestreden beschikking).
B — Koppelverkoop van het Windows-besturingssysteem voor client-pc’s en Windows Media Player
43 De tweede onrechtmatige gedraging die Microsoft wordt verweten, bestaat hierin dat deze laatste de levering van het Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s in de periode tussen mei 1999 en de datum van kennisgeving van de beschikking afhankelijk heeft gesteld van de gelijktijdige aankoop van het programma Windows Media Player (artikel 2, sub b, van de bestreden beschikking). Deze gedraging wordt beschreven in de punten 792 tot en met 989 van de bestreden beschikking.
44 In de bestreden beschikking is de Commissie van oordeel dat deze gedraging voldoet aan de voorwaarden voor de vaststelling van het bestaan van misbruik in de vorm van koppelverkoop in de zin van artikel 82 EG (punten 794‑954 van de bestreden beschik‑ king). Ten eerste herhaalt zij dat Microsoft een economische machtspositie heeft op de markt voor besturingssystemen voor client‑pc’s (punt 799 van de bestreden beschikking). Ten tweede zijn volgens de Commissie streaming mediaspelers en besturingssystemen voor client‑pc’s twee afzonderlijke producten (punten 800‑825 van de bestreden beschikking). Ten derde stelt zij dat Microsoft consumenten niet de mogelijkheid biedt om Windows zonder Windows Media Player aan te schaffen (punten 826‑834 van de bestreden beschikking). Ten vierde stelt de Commissie dat de betrokken koppelverkoop de mededinging op de markt voor mediaspelers beperkt (punten 835‑954 van de bestreden beschikking).
45 Tot slot verwerpt de Commissie de argumenten van Microsoft volgens welke de betrokken koppelverkoop, ten eerste, efficiëntiewinst oplevert die de concur‑ rentieverstorende gevolgen die in de bestreden beschikking zijn geïdentificeerd, kan compenseren (punten 955‑970 van de bestreden beschikking), en ten tweede, dat zij geen enkel belang heeft bij „mededingingsbeperkende” koppelverkopen (punten 971‑977 van de bestreden beschikking).
IV — Geldboete en corrigerende maatregelen
46 De twee gevallen van misbruik die in de beschikking zijn geïdentificeerd, zijn bestraft met de oplegging van een geldboete ten bedrage van 497 196 304 EUR (artikel 3 van de bestreden beschikking).
47 Voorts moet Microsoft volgens artikel 4, eerste alinea, van de bestreden beschikking op de in de artikelen 5 en 6 van die beschikking vastgelegde wijze een eind maken aan het in artikel 2 vastgestelde misbruik. Microsoft moet zich bovendien voortaan onthouden van elke gedraging die eenzelfde doel of gevolg zou kunnen hebben als, of een doel of gevolg dat gelijkwaardig is aan dat misbruik (artikel 4, tweede alinea, van de bestreden beschikking).
48 Als maatregel die het in artikel 2, sub a, van de bestreden beschikking geïdentifi‑ ceerde misbruik moet corrigeren, gelast artikel 5 van deze beschikking Microsoft het volgende:
„a) Microsoft […] dient binnen een termijn van 120 dagen, ingaande op de datum van kennisgeving van [de bestreden beschikking], de informatie inzake compa‑ tibiliteit ter beschikking te stellen aan elke onderneming die besturingssystemen voor werkgroepservers wenst te ontwikkelen en te distribueren, en zij dient dergelijke ondernemingen onder redelijke en niet‑discriminatoire voorwaarden toestemming te geven om de informatie inzake compatibiliteit te gebruiken om besturingssystemen voor werkgroepservers te ontwikkelen en te distribueren;
b) Microsoft […] dient ervoor zorg te dragen dat de ter beschikking gestelde infor‑ matie inzake compatibiliteit regelmatig en tijdig wordt bijgewerkt;
c) Microsoft […] dient binnen een termijn van 120 dagen, ingaande op de datum van kennisgeving van [de bestreden beschikking], een evaluatiemechanisme op te zetten dat geïnteresseerde ondernemingen in staat zal stellen om informatie in te winnen over de reikwijdte en gebruiksvoorwaarden van de informatie inzake compatibiliteit; wat dit evaluatiemechanisme betreft, mag Microsoft […] redelijke en niet‑discriminatoire voorwaarden stellen om te verzekeren dat enkel voor evaluatiedoeleinden toegang wordt gegeven tot de informatie inzake compatibiliteit;
[…]”
49 Als corrigerende maatregel voor de in artikel 2, sub b, van de bestreden beschik‑ king vermelde onrechtmatige koppelverkoop gelast artikel 6 van deze beschikking Microsoft onder meer om binnen een termijn van 90 dagen, ingaande op de datum van kennisgeving van deze beschikking, een volledig werkende versie van haar Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s waarin Microsoft Media Player niet is opgenomen, te koop aan te bieden, ofschoon Microsoft het recht behoudt om het Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s tezamen met Windows Media Player aan te bieden.
50 Tot slot bepaalt artikel 7 van de bestreden beschikking:
„Binnen een termijn van 30 dagen, ingaande op de datum van kennisgeving van [de bestreden beschikking], zal Microsoft […] bij de Commissie een voorstel indienen voor de invoering van een geschikt mechanisme om de Commissie te assisteren bij het houden van toezicht op de naleving door Microsoft […] van de [bestreden beschikking]. Dit mechanisme zal mede een van Microsoft […] onafhankelijke toezichthoudende trustee inhouden.
Ingeval de Commissie van mening is dat het door Microsoft […] voorgestelde toezichtmechanisme niet voldoet, zal zij bevoegd zijn om bij beschikking een derge‑ lijk mechanisme op te leggen.”
Gerechtelijke procedures wegens overtreding van Amerikaanse antitrust-wetgeving
51 Gelijktijdig met het onderzoek van de Commissie liep tegen Microsoft een onder‑ zoek wegens overtreding van Amerikaanse antitrustwetgeving.
52 In 1998 hebben de Verenigde Staten van Amerika, twintig federale staten en het District of Columbia een gerechtelijke procedure op grond van de Sherman Act aanhangig gemaakt tegen Microsoft. Hun klachten hadden betrekking op de maat‑ regelen die Microsoft had genomen tegen de webbrowser van Netscape, „Netscape Navigator”, en de Java‑technologie van Sun Microsystems. De betrokken federale staten hebben tevens vervolging ingesteld tegen Microsoft wegens overtreding van hun eigen antitrustwetgeving.
53 Nadat de United States Court of Appeals for the District of Columbia Circuit (hierna:
„Court of Appeals”), waarbij Microsoft beroep had ingesteld tegen het vonnis van 3 april 2000 van de United States District Court for the District of Columbia (hierna:
„District Court”), op 28 juni 2001 arrest had gewezen, heeft Microsoft in november 2001 een akkoord gesloten met het Department of Justice van de Verenigde Staten en de Attorneys General van negen federale staten (hierna: „Amerikaans akkoord”), waarbij Microsoft twee soorten verplichtingen op zich heeft genomen.
54 Ten eerste heeft Microsoft erin toegestemd specificaties op te stellen voor de commu‑ nicatieprotocollen die haar Windows‑besturingssystemen gebruiken om te kunnen
„interopereren”, dat wil zeggen deze besturingssystemen compatibel te maken, met Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en aan derden onder vastgestelde voorwaarden licenties te verlenen voor deze specificaties.
55 Voorts bepaalt het Amerikaanse akkoord dat Microsoft fabrikanten van appara‑ tuur (Original Equipment Manufacturers; hierna: „OEM’s”) en eindgebruikers de
mogelijkheid moet geven om de toegang tot haar middleware‑producten te activeren dan wel deze te verwijderen. Het programma Windows Media Player is één van de producten in deze categorie, zoals gedefinieerd in het Amerikaanse akkoord. Deze bepalingen zijn bedoeld om te verzekeren dat aanbieders van middleware‑producten producten kunnen ontwikkelen en distribueren die goed werken met Windows.
56 Deze bepalingen zijn bekrachtigd bij vonnis van de District Court van 1 november 2002.
57 Op 30 juni 2004 heeft de Court of Appeals in het door de staat Xxxxxxxxxxxxx xxxx‑ stelde hoger beroep het vonnis van de District Court van 1 november 2002 bevestigd.
58 Ter uitvoering van het Amerikaanse akkoord is in augustus 2002 het Microsoft Communications Protocol Program (hierna: „MCPP”) opgezet.
Procesverloop
59 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 juni 2004, heeft Micro‑ soft het onderhavige beroep ingesteld.
60 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 juni 2004, heeft Microsoft krachtens artikel 242 EG verzocht om opschorting van de tenuitvoerleg‑ ging van de artikelen 4, 5, sub a tot en met c, en 6, sub a, van de bestreden beschikking.
61 Bij beschikking van 22 december 2004, Microsoft/Commissie (T‑201/04 R, Jurispr. blz. II‑4463), heeft de president van het Gerecht dit verzoek afgewezen en de kosten aangehouden.
62 Bij beschikking van 9 maart 2005 heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht de volgende verenigingen en vennootschappen toelating tot interventie aan de zijde van Microsoft verleend:
— The Computing Technology Industry Association, Inc. (hierna: „CompTIA”);
— XXXxxxxxx.xxx BV, MPS Broadband AB, Pace Micro Technology plc, Quantel Ltd en Tandberg Television Ltd (hierna: „DMDsecure e.a.”);
— Association for Competitive Technology, Inc. (hierna: „ACT”);
— TeamSystem SpA en Xxxxx XXX;
— Exor AB.
63 Bij dezelfde beschikking heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht de volgende verenigingen en vennootschappen toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie verleend:
— Software & Information Industry Association (hierna: „SIIA”);
— Free Software Foundation Europe eV (hierna: „FSFE”);
— Xxxxxxxxxxx.xxx, handelend onder de handelsnaam „VideoBanner”;
— RealNetworks, Inc.
64 Bij brieven van 13 december 2004, 9 maart, 27 juni en 9 augustus 2005 heeft Micro‑ soft verzocht dat bepaalde vertrouwelijke gegevens in het verzoekschrift, het verweerschrift, de repliek, haar opmerkingen over de memories in interventie en in de dupliek niet aan interveniënten zouden worden meegedeeld. Zij heeft een niet‑ vertrouwelijke versie van deze verschillende processtukken overgelegd. Aan de in de punten 62 en 63 hierboven genoemde interveniënte zijn alleen deze niet‑vertrou‑ welijke versies van voornoemde processtukken meegedeeld. Deze interveniënten hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt.
65 De in de punten 62 en 63 hierboven genoemde interveniënten hebben elk binnen de voorgeschreven termijn hun memorie in interventie neergelegd. De hoofdpar‑ tijen hebben op 13 juni 2005 hun opmerkingen over deze memories in interventie ingediend.
66 Bij beschikking van 28 april 2005, Microsoft/Commissie (T‑201/04, Jurispr. blz. II‑1491), heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht het European Committee for Interoperable Systems (ECIS) toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie. Aangezien het interventieverzoek van deze vereniging was inge‑ diend na het verstrijken van de in artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de proces‑ voering van het Gerecht bedoelde termijn, kreeg deze vereniging enkel toestemming om ter terechtzitting opmerkingen te maken op basis van het rapport ter terechtzit‑ ting dat haar zou worden meegedeeld.
67 Tijdens de voltallige vergadering van 11 mei 2005 is de zaak verwezen naar de Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht.
68 Tijdens de voltallige vergadering van 7 juli 2005 is de zaak verwezen naar de Grote kamer van het Gerecht en aan een nieuwe rechter‑rapporteur toegewezen.
69 Bij beschikking van de president van de Grote kamer van het Gerecht van 16 januari 2006 is RealNetworks doorgehaald als interveniënte aan de zijde van de Commissie.
70 Op 1 februari 2006 zijn partijen door het Gerecht uitgenodigd voor een informele bijeenkomst bij de president van de Grote kamer en de rechter‑rapporteur om de organisatie van de terechtzitting te bespreken. Deze bijeenkomst is gehouden bij het Gerecht op 10 maart 2006.
71 Op rapport van de rechter‑rapporteur heeft het Gerecht (Grote kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering de belangrijkste partijen verzocht bepaalde documenten over te leggen en een aantal vragen te beantwoorden. De belangrijkste partijen hebben binnen de gestelde termijn aan die verzoeken gevolg gegeven.
72 Ter terechtzitting van 24, 25, 26, 27 en 28 april 2006 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.
73 Ter terechtzitting is Microsoft door het Gerecht verzocht om kopieën in te dienen van de verzoeken om informatie die door de Commissie waren verzonden in het kader van het marktonderzoek van 2003 met betrekking tot de mediaspelers, en van de antwoorden op die verzoeken om informatie, alsmede van de rapporten met de resultaten en de analyse van de door Xxxxxx uitgevoerde peilingen (hierna: „Xxxxxx‑ rapporten”). Microsoft heeft deze verschillende documenten binnen de gestelde termijn overgelegd.
74 Bij brief van het Gerecht van 3 mei 2006 is Microsoft verzocht om een kopie in te dienen van de andere verzoeken om informatie die door de Commissie waren verzonden in het kader van het marktonderzoek van 2003, en van de antwoorden daarop. Microsoft heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek gevolg gegeven.
75 De president van de Grote kamer van het Gerecht heeft bij beschikking van 22 juni 2006 de mondelinge behandeling afgesloten.
Conclusies van partijen
76 Microsoft concludeert dat het het Gerecht behage:
— de bestreden beschikking te vernietigen;
— subsidiair, de geldboete nietig te verklaren of aanzienlijk te verlagen;
— de Commissie te verwijzen in de kosten;
— SIIA, FSFE en Xxxxxxxxxxx.xxx te verwijzen in de kosten van hun interventie.
77 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
— het beroep te verwerpen;
— Microsoft te verwijzen in de kosten.
78 CompTIA, ACT, TeamSystem en Mamut concluderen dat het het Gerecht behage:
— de bestreden beschikking te vernietigen;
— de Commissie te verwijzen in de kosten.
79 DMDsecure e.a. concluderen dat het het Gerecht behage:
— de artikelen 2, sub b, 4, 6, sub a, en 7 van de bestreden beschikking te vernietigen;
— de Commissie te verwijzen in de kosten.
80 Exor concludeert dat het het Gerecht behage:
— de artikelen 2, 4, 6, sub a, en 7 van de bestreden beschikking te vernietigen;
— de Commissie te verwijzen in de kosten.
81 SIIA, FSFE, Xxxxxxxxxxx.xxx en ECIS concluderen dat het het Gerecht behage:
— het beroep te verwerpen;
— Microsoft te verwijzen in de kosten.
In rechte
82 Allereerst moeten de middelen worden onderzocht die verband houden met de vorderingen tot nietigverklaring van de bestreden beschikking, en vervolgens de middelen met betrekking tot de vorderingen tot nietigverklaring van de geldboete of tot verlaging van het bedrag ervan.
I — Vorderingen tot nietigverklaring van de bestreden beschikking
83 De middelen die Microsoft aanvoert ter ondersteuning van haar vordering tot nietig‑ verklaring van de bestreden beschikking, zijn gericht op drie vraagstukken: ten eerste de weigering om de informatie inzake compatibiliteit te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan, ten tweede de koppelverkoop van het Windows‑besturingssys‑ teem voor client‑pc’s en Windows Media Player en ten derde de verplichting om een onafhankelijke toezichthoudende trustee aan te wijzen die belast zal zijn met het toezicht op de naleving door Microsoft van de bestreden beschikking.
A — Voorafgaande vragen
84 In haar schriftelijke stukken stelt de Commissie een aantal vragen met betrekking tot de omvang van de toetsing door de gemeenschapsrechter en de ontvankelijkheid van de inhoud van verscheidene bijlagen bij het verzoekschrift en bij de repliek aan de orde.
1. Omvang van de toetsing door de gemeenschapsrechter
85 De Commissie stelt dat de bestreden beschikking is gebaseerd op een aantal over‑ wegingen die ingewikkelde technische en economische beoordelingen inhouden. Zij stelt dat volgens de rechtspraak de gemeenschapsrechter slechts een beperkte toet‑ sing van dergelijke beoordelingen kan verrichten [arresten Hof van 21 november 1991, Technische Xxxxxxxxxxx Xxxxxxx, X‑000/00, Xxxxxxx. blz. I‑5469, punt 13, en 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en X‑000/00 X, Xxxxxxx. blz. I‑123, punt 279; arrest Gerecht van 21 april 2005, Holcim (Deutschland)/Commissie, T‑28/03, Jurispr. blz. II‑1357, punten 95, 97 en 98].
86 Microsoft haalt bij wijze van voorbeeld het arrest van het Gerecht van 6 juli 2000, Volkswagen/Commissie (T‑62/98, Jurispr. blz. II‑2707, punt 43), aan en antwoordt dat de gemeenschapsrechter zich niet onthoudt van een „nauwgezette beoordeling van de gegrondheid van de beschikkingen van de Commissie, zelfs in ingewikkelde zaken”.
87 Volgens vaste rechtspraak stelt de gemeenschapsrechter weliswaar in het algemeen een volledig onderzoek in naar de vraag of aan de voorwaarden voor toepassing van de mededingingsregels is voldaan, maar bij de toetsing van een ingewikkelde econo‑ mische beoordeling door de Commissie dient hij zich te beperken tot de vraag of de procedurevoorschriften en de motiveringsregels in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn weergegeven en of er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling dan wel van misbruik van bevoegdheid (arrest Gerecht van 30 maart 2000, Kish Glass/ Commissie, T‑65/96, Jurispr. blz. II‑1885, punt 64, in hogere voorziening bevestigd bij beschikking Hof van 18 oktober 2001, Kish Glass/Commissie, C‑241/00 P, Jurispr. blz. I‑7759; zie in die zin, wat artikel 81 EG betreft, tevens arresten Hof van 11 juli 1985, Remia e.a./Commissie, 42/84, Jurispr. blz. 2545, punt 34, en 17 november 1987, BAT en Xxxxxxxx/Commissie, 142/84 en 156/84, Jurispr. blz. 4487, punt 62).
88 Voor zover de beschikking van de Commissie het resultaat is van ingewikkelde tech‑ nische beoordelingen, zijn deze in beginsel eveneens slechts onderworpen aan een beperkte rechterlijke toetsing, waarbij de gemeenschapsrechter zijn beoordeling van de feiten niet in de plaats van die van de Commissie kan stellen [zie, voor een beschikking die is vastgesteld op basis van ingewikkelde medisch‑farmacologische beoordelingen, beschikking president Hof van 11 april 2001, Commissie/Trenker, X‑000/00 X(X), Xxxxxxx. blz. I‑2823, punten 82 en 83; zie in die zin tevens arrest Hof van 21 januari 1999, Upjohn, C‑120/97, Jurispr. blz. I‑223, punt 34 en aldaar aange‑ haalde rechtspraak, en arresten Gerecht van 3 juli 2002, A. Menarini/Commissie, T‑179/00, Jurispr. blz. II‑2879, punten 44 en 45, en 11 september 2002, Pfizer Animal Health/Raad, T‑13/99, Jurispr. blz. II‑3305, punt 323].
89 Dat de gemeenschapsrechter de beoordelingsmarge van de Commissie in economi‑ sche of technische kwesties erkent, neemt echter niet weg dat hij de interpretatie van de Commissie van gegevens van die aard mag toetsen. Met name dient de gemeen‑ schapsrechter immers niet enkel de materiële juistheid van de aangevoerde bewij‑ selementen en de betrouwbaarheid en samenhang ervan te controleren, maar hij moet ook controleren of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand, en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen dragen (zie in die zin op het gebied van concentratiecontrole arrest Hof van 15 februari 2005, Xxxxxxxxx/Xxxxx Xxxxx, X‑00/00 X, Xxxxxxx. blz. I‑987, punt 39).
90 In het licht van deze beginselen dient de beoordeling plaats te vinden van de verschil‑ lende middelen die Microsoft aanvoert ter ondersteuning van haar vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking.
2. Ontvankelijkheid van de inhoud van bepaalde bijlagen
91 De Commissie, die op dit punt wordt gesteund door XXXX, stelt dat Microsoft in verscheidene bijlagen bij het verzoekschrift en bij de repliek argumenten aanvoert die niet voorkomen in die processtukken zelf. Bovendien maakt Microsoft herhaal‑ delijk een algemene verwijzing naar rapporten die bij haar schriftelijke stukken zijn gevoegd. Voorts laakt de Commissie het feit dat sommige door Microsoft overgelegde deskundigenrapporten zijn gebaseerd op informatie waartoe de Commissie noch het Gerecht toegang heeft gehad. Volgens de Commissie mag het Gerecht geen rekening houden met bovenbedoelde argumenten, rapporten en deskundigenrapporten.
92 Microsoft verklaart dat „de relevante passages van [het] verzoekschrift” de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop haar beroep is gebaseerd, bevatten. Volgens de rechtspraak kan het verzoekschrift op specifieke punten worden ondersteund door en aangevuld met verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde stukken
(beschikking Gerecht van 29 november 1993, Koelman/Commissie, T‑56/92, Jurispr. blz. II‑1267, punt 21). Voorts geeft zij aan dat zij opzettelijk heeft besloten het aantal bijlagen te beperken om het dossier niet te zwaar te maken, dat zij niet verplicht is om elk document over te leggen waarnaar in de voetnoten van haar bijlagen wordt verwezen, dat de Commissie beschikt over een kopie van alle documenten die in de loop van de administratieve procedure zijn ingediend, en dat niet kan worden betwist dat zij het recht heeft om informatie te verstrekken aan haar deskundigen.
93 Tijdens de informele bijeenkomst van 10 maart 2006 (zie punt 70 hierboven) heeft de rechter‑rapporteur de aandacht van Microsoft gevestigd op het feit dat zij in sommige bijlagen bij haar schriftelijke stukken argumenten leek aan te voeren die niet uitdrukkelijk voorkwamen in die stukken zelf, en heeft hij haar hierover vragen gesteld. Zoals is vastgelegd in het proces‑verbaal van die bijeenkomst, heeft Micro‑ soft op de volgende wijze geantwoord: „Microsoft gebruikt geen argumenten die niet uitdrukkelijk zijn uiteengezet in het verzoekschrift of in de repliek.”
94 Volgens artikel 21 van het Statuut van het Hof en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voor‑ werp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Voor de ontvankelijkheid van een beroep is het volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk uit de tekst van het verzoekschrift zelf blijken. De tekst daarvan mag weliswaar op specifieke punten worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijge‑ voegde stukken, maar een algemene verwijzing naar andere stukken, ook al zijn die als bijlage bij het verzoekschrift gevoegd, kan het ontbreken van de wezenlijke elementen van het juridische betoog, die volgens bovengenoemde bepalingen in het verzoekschrift moeten worden vermeld, niet goedmaken (arrest Xxx xxx 00 xxxxx 0000, Xxxxxxxxx/Xxxxxxxxxx, C‑52/90, Jurispr. blz. I‑2187, punt 17; beschikking Gerecht Koelman/Commissie, aangehaald in punt 92 hierboven, punt 21, en beschik‑ king Gerecht van 21 mei 1999, Asia Motor France e.a./Commissie, T‑154/98, Jurispr. blz. II‑1703, punt 49). Bovendien is het niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te ontdekken die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, aangezien de bijlagen slechts als bewijsmiddel dienen (arresten Gerecht van 7 november 1997, Cipeke/Commissie, T‑84/96, Jurispr.
blz. II‑2081, punt 34, en 21 maart 2002, Joynson/Commissie, T‑231/99, Jurispr. blz. II‑2085, punt 154).
95 Deze uitlegging van artikel 21 van het Statuut van het Hof en van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht ziet ook op de voor‑ waarden voor de ontvankelijkheid van de repliek, die volgens artikel 47, lid 1, van dat Reglement dient om het verzoekschrift aan te vullen (zie in die zin arrest Gerecht van 20 april 1999, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, T‑305/94‑T‑307/94, T‑313/94‑T‑316/94, T‑318/94, T‑325/94, T‑328/94, T‑329/94 en T‑335/94, Jurispr. blz. II‑931, punt 40, op dit punt in hogere voorziening niet vernietigd door het Hof in zijn arrest van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P‑C‑252/99 P en X‑000/00 X, Xxxxxxx. blz. I‑8375).
96 In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat Microsoft in verscheidene bijlagen bij het verzoekschrift en bij de repliek juridische of economische argu‑ menten aanvoert, waarbij zij zich beperkt tot het staven of aanvullen van elementen, feitelijk of rechtens, die uitdrukkelijk zijn uiteengezet in die processtukken zelf, maar nieuwe argumenten introduceert.
97 Bovendien vult Microsoft herhaaldelijk de tekst van het verzoekschrift en van de repliek op specifieke punten aan met verwijzingen naar daarbij gevoegde docu‑ menten. Sommige van deze verwijzingen naar bijlagen zijn echter algemeen van aard en stellen het Gerecht dus niet in staat om precies de argumenten te identificeren die het zou kunnen beschouwen als aanvulling van de middelen in het verzoekschrift of in de repliek.
98
99
100
101
Opgemerkt moet worden dat de Commissie weliswaar van mening is dat geen reke‑ ning hoeft te worden gehouden met de uiteenzettingen in deze verschillende bijlagen, maar niettemin op sommige daarvan commentaar levert in de bij haar schriftelijke stukken gevoegde nota’s.
In overeenstemming met de in de punten 94 en 95 hierboven aangehaalde recht‑ spraak en met de verklaring van Microsoft tijdens de informele bijeenkomst van 10 maart 2006 (zie punt 93 hierboven) zal het Gerecht de in de punten 96 tot en met 98 hierboven bedoelde bijlagen slechts in overweging nemen voor zover zij de door Microsoft of de Commissie in hun schriftelijke stukken uitdrukkelijk aangevoerde middelen of argumenten staven of aanvullen en voor zover het voor het Gerecht mogelijk is om precies vast te stellen welke dingen zij bevatten die deze middelen of argumenten staven of aanvullen.
Aangaande de kritiek van de Commissie op het feit dat Microsoft niet de informatie heeft verstrekt waarop sommige bij haar schriftelijke stukken gevoegde deskundigen‑ rapporten zijn gebaseerd, volstaat de vaststelling dat het aan het Gerecht staat om in voorkomend geval te beoordelen of de verklaringen in die rapporten bewijskracht hebben of niet. Indien het Gerecht wegens het ontbreken van toegang tot bepaalde informatie concludeert dat deze verklaringen onvoldoende bewijskracht hebben, zal het ze buiten beschouwing laten.
B — Weigering om informatie over compatibiliteit te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan
In het kader van dit eerste vraagstuk voert Microsoft één enkel middel aan dat is ontleend aan schending van artikel 82 EG. Dit middel kan worden gesplitst in drie onderdelen. In het kader van het eerste onderdeel stelt Microsoft dat in het onderha‑ vige geval niet is voldaan aan de criteria op grond waarvan een onderneming met een
economische machtspositie kan worden gedwongen een licentie te verlenen, zoals deze zijn gedefinieerd door de gemeenschapsrechter. In het kader van het tweede onderdeel stelt zij in wezen dat Xxx haar niet heeft gevraagd om de „technologie” die de Commissie haar gelast bekend te maken, en dat de brief van 6 oktober 1998 in ieder geval niet aldus kan worden opgevat dat zij een werkelijke weigering harerzijds inhoudt. Tot slot voert zij in het kader van het derde onderdeel aan dat de Commissie niet naar behoren rekening houdt met de verplichtingen die op de Gemeenschappen rusten krachtens de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs) van 15 april 1994 [bijlage 1 C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)] (hierna: „TRIPs‑overeenkomst”).
1. Eerste onderdeel: in het onderhavige geval is niet voldaan aan de criteria op grond waarvan een onderneming met een economische machtspositie kan worden gedwongen een licentie te verlenen, zoals deze zijn gedefinieerd door de gemeenschapsrechter
a) Inleiding
102
103
Eerst moeten de respectieve standpunten van de belangrijkste partijen met betrek‑ king tot het vraagstuk van de weigering om informatie inzake compatibiliteit te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan, in grote lijnen worden uiteengezet.
Volgens de bestreden beschikking heeft Microsoft misbruik gemaakt van haar economische machtspositie op de markt voor besturingssystemen voor client‑pc’s door haar weigering om Sun en andere concurrenten de specificaties te verstrekken van de protocollen die in Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers zijn geïmplementeerd en die door servers waarop deze systemen zijn geïnstalleerd, worden gebruikt voor de verlening aan Windows‑werkgroepnetwerken van bestand‑ delings‑ en printerdiensten en diensten van beheer van gebruikers en gebruikers‑ groepen, en door haar weigering om deze verschillende ondernemingen toestem‑ ming te geven om die specificaties te gebruiken voor het ontwikkelen en in de handel brengen van besturingssystemen voor werkgroepservers.
104
105
106
Volgens de Commissie vormt de informatie waartoe Microsoft toegang weigert, informatie inzake compatibiliteit in de zin van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 122, blz. 42). Zij stelt in het bijzonder dat deze richtlijn compatibiliteit tussen twee softwareproducten ziet als hun vermogen om informatie uit te wisselen en om deze uitgewisselde informatie onderling te gebruiken, zodat elk van deze soft‑ wareproducten op alle beoogde manieren kan functioneren (zie met name punt 256 van de eerste mededeling van punten van bezwaar, punt 79 van de tweede medede‑ ling van punten van bezwaar en punt 143 van de derde mededeling van punten van bezwaar). Zij meent dat het begrip „compatibiliteit” dat Microsoft bepleit, onjuist is (punten 749‑763 van de bestreden beschikking).
De Commissie stelt op basis van een reeks feitelijke en technische factoren vast dat
„de goede werking van een Windows‑werkgroepnetwerk […] afhankelijk [is] van een constructie van interconnecties en interacties tussen client‑pc en server en tussen servers onderling, die zorgt voor een transparante toegang tot de belangrijkste dien‑ sten van werkgroepservers (voor Windows 2000/Windows 2003 kan deze ‚Windows‑ domeinarchitectuur’ een ‚Active Directory‑domeinarchitectuur’ worden genoemd)” en dat „de gemeenschappelijke geschiktheid om van deze architectuur deel uit te maken, […] een kenmerk van compatibiliteit tussen onder Windows werkende client‑pc’s en werkgroepservers [is]” (punt 182 van de bestreden beschikking). Zij noemt deze compatibiliteit „compatibiliteit met de Windows‑domeinarchitectuur” (punt 182 van de bestreden beschikking) en stelt dat „een verkoper van besturings‑ systemen voor werkgroepservers [deze] compatibiliteit […] nodig [heeft] om op rendabele wijze op de markt te blijven” (punt 779 van de bestreden beschikking).
Volgens de Commissie is het voorts onontbeerlijk dat de concurrenten van Microsoft toegang hebben tot de informatie inzake compatibiliteit met de Windows‑domeinar‑ chitectuur, om besturingssystemen voor werkgroepservers te kunnen ontwikkelen die in staat zijn tot dergelijke compatibiliteit wanneer de servers waarop zij zijn geïn‑ stalleerd, worden toegevoegd aan een Windows‑netwerk (punten 183 en 184 van de
bestreden beschikking). Zij meent in het bijzonder dat geen van de vijf methoden om compatibiliteit tussen de besturingssystemen van verschillende aanbieders te garan‑ deren, die door Microsoft worden aangedragen, een toereikend substituut is voor de bekendmaking van die informatie (punten 666‑687 van de bestreden beschikking).
107
108
Tot slot betoogt de Commissie dat volgens de rechtspraak ondernemingen in beginsel vrij zijn in de keuze van hun zakelijke partners, maar een weigering om te leveren door een onderneming met een economische machtspositie onder bepaalde omstandigheden misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 82 EG kan ople‑ veren. Zij stelt dat in het onderhavige geval sprake is van een aantal „uitzonderlijke omstandigheden” op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de weigering van Microsoft om te leveren misbruik was, zelfs in de meest terughoudende — en dus voor deze laatste de gunstigste — benadering: dat wil zeggen de benadering waarin deze weigering wordt beschouwd als een weigering om aan derden een licentie met betrekking tot intellectuele‑eigendomsrechten te verlenen (punten 190 en 546‑559 van de bestreden beschikking). De Commissie is van mening dat zij het recht heeft om andere „uitzonderlijke omstandigheden” in aanmerking te nemen dan die welke door het Hof zijn genoemd in zijn arrest van 6 april 1995, RTE en ITP/Commissie (C‑241/91 P en C‑242/91 P, Jurispr. blz. I‑743; hierna: „Magill”) en herhaald in zijn arrest van 29 april 2004, IMS Health (C‑418/01, Jurispr. blz. I‑5039). Volgens haar doen die laatste uitzonderlijke omstandigheden zich in het onderhavige geval in ieder geval voor.
Microsoft verdedigt sinds het begin van de administratieve procedure het standpunt dat het begrip „compatibiliteit” dat de Commissie in het onderhavige geval gebruikt, niet overeenstemt met het begrip „volledige compatibiliteit” als bedoeld in richt‑ lijn 91/250, en niet overeenstemt met de wijze waarop ondernemingen in de prak‑ tijk hun computernetwerken organiseren (zie met name punten 151‑157 van het antwoord van 16 november 2001 op de tweede mededeling van punten van bezwaar en bladzijden 29 en 30 van het antwoord van 17 oktober 2003 op de derde medede‑ ling van punten van bezwaar). Microsoft stelt in het bijzonder dat „een ontwerper van besturingssystemen voor servers volledige compatibiliteit bereikt wanneer het mogelijk is om vanuit een Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s toegang te
krijgen tot alle functionaliteiten van zijn programma” (punt 143 van het antwoord van 17 november 2000 op de eerste mededeling van punten van bezwaar; zie in dezelfde zin tevens bladzijden 29 en 63 van het antwoord van 17 oktober 2003 op de derde mededeling van punten van xxxxxxx). Microsoft gebruikt dus, in de woorden van de Commissie, een definitie die „éénrichtingsverkeer” inhoudt, terwijl zij zich juist baseert op een „verhouding die tweerichtingsverkeer inhoudt” (punt 758 van de bestreden beschikking).
109
110
111
Volgens Microsoft kan bovenbedoelde volledige compatibiliteit worden bereikt door middel van de bekendmaking van informatie over interfaces die zij reeds verstrekt, onder meer via haar product „MSDN” of de conferenties die zij organiseert voor
„Professional Developers”, of met behulp van bepaalde andere methoden die op de markt beschikbaar zijn (zie met name punten 12, 57‑63, 73‑83 en 147 van het antwoord van 17 november 2000 op de eerste mededeling van punten van bezwaar; punten 6, 72, 94‑96, 148 en 149 van het antwoord van 16 november 2001 op de tweede mededeling van punten van bezwaar, en bladzijde 31 van het antwoord van 17 oktober 2003 op de derde mededeling van punten van bezwaar).
Het begrip „compatibiliteit” dat de Commissie voor ogen heeft, houdt daarentegen in dat de besturingssystemen van de concurrenten van Microsoft in alle opzichten functioneren als een Windows‑besturingssysteem voor servers. Dat zou volgens Microsoft alleen kunnen worden bereikt door die concurrenten toe te staan om haar producten of bepaalde eigenschappen daarvan te „klonen”, en door hun informatie over de interne mechanismen van haar producten te verstrekken (zie met name punten 7, 20, 27, 144‑150 en 154‑169 van het antwoord van 17 november 2000 op de eerste mededeling van punten van bezwaar; punten 158‑161 van het antwoord van 16 november 2001 op de tweede mededeling van punten van bezwaar en blad‑ zijden 10 en 20 van het antwoord van 17 oktober 2003 op de derde mededeling van punten van bezwaar).
Microsoft is van mening dat een verplichting om dergelijke informatie bekend te maken, de vrije uitoefening van haar intellectuele‑eigendomsrechten zou belem‑ meren en haar bereidheid om te innoveren zou beperken (zie met name punten 162, 163 en 176 van het antwoord van 16 november 2001 op de tweede mededeling van punten van bezwaar en bladzijden 3, 10 en 11 van het antwoord van 17 oktober 2003 op de derde mededeling van punten van bezwaar).
112
113
114
115
Tot slot stelt Microsoft dat de onderhavige zaak moet worden beoordeeld in het licht van de arresten Xxxxxx en IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, aangezien de haar verweten weigering moet worden uitgelegd als een weigering om aan derden een licentie met betrekking tot intellectuele‑eigendomsrechten te verlenen en omdat de bestreden beschikking dan ook de verplichte verlening van licenties inhoudt. Zij betoogt evenwel dat aan geen van de criteria die volgens haar in deze arresten door het Hof op uitputtende wijze zijn opgesteld, in het onderhavige geval is voldaan. Zij concludeert daaruit dat de betrokken weigering niet als misbruik kan worden gekwa‑ lificeerd en dat de Commissie haar bijgevolg niet kan bevelen om de informatie inzake compatibiliteit bekend te maken. Subsidiair beroept Microsoft zich op het arrest van het Hof van 26 november 1998, Bronner (C‑7/97, Jurispr. blz. I‑7791), en stelt dat aan de criteria van dat arrest in het onderhavige geval evenmin is voldaan.
In de tweede plaats moet worden beschreven hoe Microsoft haar betoog in het kader van het eerste onderdeel van het middel structureert en hoe het Gerecht dat betoog zal onderzoeken.
Alvorens haar eigenlijke betoog uiteen te zetten (zie punt d van het eerste onderdeel hieronder), brengt Microsoft een aantal overwegingen met betrekking tot compatibi‑ liteit naar voren, die als volgt kunnen worden samengevat. Ten eerste voert Microsoft aan dat er vijf methoden bestaan om compatibiliteit tussen de Windows‑besturings‑ systemen voor client‑pc’s en voor servers enerzijds en concurrerende besturingssys‑ temen voor servers anderzijds te verwezenlijken. Ten tweede bekritiseert zij de mate van compatibiliteit die de Commissie in het onderhavige geval verlangt — waarbij zij in wezen stelt dat de Commissie in werkelijkheid de bedoeling heeft om de concur‑ renten van Microsoft toe te staan om haar eigen producten of bepaalde eigen‑ schappen daarvan te „klonen” — en de draagwijdte van de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking.
Naast deze verschillende overwegingen voert Microsoft een reeks argumenten aan om aan te tonen dat de communicatieprotocollen die zij op grond van de bestreden beschikking aan haar concurrenten bekend moet maken, technisch inno‑ vatief zijn en dat deze protocollen, of de specificaties ervan, worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten.
116
Het eigenlijke betoog van Microsoft in het kader van het eerste onderdeel van het onderhavige middel kan als volgt worden uiteengezet:
— de onderhavige zaak moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden die het Hof heeft omschreven in het arrest Xxxxxx, aangehaald in punt 107 hier‑ boven, en herhaald in het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven;
— de omstandigheden waaronder de weigering van een onderneming met een economische machtspositie om aan derden een licentie met betrekking tot intel‑ lectuele‑eigendomsrechten te verlenen, kan worden aangemerkt als misbruik, zijn de volgende: het betrokken product of dienst is onontbeerlijk voor de uitoefening van een bepaalde activiteit; de weigering sluit elke mededinging op een afgeleide markt uit; de weigering staat in de weg aan de introductie van een nieuw product waarnaar van de zijde van de consumenten een potentiële vraag bestaat, en er is geen objectieve rechtvaardiging voor de weigering;
— geen van deze vier omstandigheden doet zich in het onderhavige geval voor;
— subsidiair, de toepasselijke criteria zijn die welke het Hof heeft omschreven in het arrest Xxxxxxx, aangehaald in punt 112 hierboven, en die overeenkomen met de eerste, de tweede en de vierde van de omstandigheden die hierboven zijn genoemd en die zijn geïdentificeerd in de arresten Xxxxxx en IMS Health, aange‑ haald in punt 107 hierboven;
— aan geen van de drie criteria van het arrest Xxxxxxx, aangehaald in punt 112 hier‑ boven, is in het onderhavige geval dus voldaan.
117
118
119
Het Gerecht zal allereerst de beweringen van Microsoft met betrekking tot de verschillen in de mate van compatibiliteit en de draagwijdte van de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking onderzoeken. De argumenten die zij aanvoert inzake het bestaan van vijf methoden om compatibiliteit tussen haar besturingssystemen en die van haar concurrenten te verwezenlijken, zullen worden onderzocht in het kader van beoordeling van de vraag of de informatie inzake compatibiliteit onontbeerlijk is. Het Gerecht zal zich vervolgens uitspreken over de argumenten inzake de intellectuele‑eigendomsrechten die volgens Micro‑ soft haar communicatieprotocollen of de specificaties daarvan dekken. Tot slot zal het Gerecht het eigenlijke betoog van Microsoft in het kader van het eerste onder‑ deel van het middel beoordelen, waarbij het eerst zal bepalen aan de hand van welke omstandigheden de aan Microsoft verweten gedraging moet worden beoordeeld, en vervolgens of die omstandigheden zich in het onderhavige geval voordoen.
b) Verschillen in de mate van compatibiliteit en de draagwijdte van de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking
Argumenten van partijen
Microsoft betoogt in wezen dat het begrip „compatibiliteit” dat voor de Commissie de basis vormt voor haar conclusie dat de weigering om de informatie inzake compa‑ tibiliteit te verstrekken misbruik van een machtspositie oplevert, en voor de opleg‑ ging van de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking, onjuist is.
Microsoft benadrukt dat „compatibiliteit […] zich langs een continuüm [beweegt]” en dat „het […] geen absolute norm [is]”.
120
121
122
123
Volgens haar „[is] het […] mogelijk dat er een minimumniveau aan compatibiliteit bestaat dat noodzakelijk is voor effectieve mededinging”, maar is dat niveau niet moeilijk te bereiken en bestaan er verscheidene methoden om te zorgen voor compa‑ tibiliteit in de zin dat „door verschillende verkopers geleverde besturingssystemen samen goed functioneren”.
Microsoft is van mening dat de Commissie in de bestreden beschikking een begrip
„compatibiliteit” gebruikt dat volledig anders is dan het begrip dat is vastgelegd in richtlijn 91/250 en dat in de praktijk wordt gebruikt door ondernemingen om hun computernetwerken te organiseren. De Commissie stelt zich immers voor dat het mogelijk is voor een besturingssysteem voor servers van een concurrent van Micro‑ soft om „in alle opzichten te functioneren” als een Windows‑besturingssysteem voor servers (dat wil zeggen om „volledige substitueerbaarheid” of „plug replaceability” te bereiken). Dat kan echter alleen worden verwezenlijkt indien de concurrenten van Microsoft toestemming hebben om haar producten of de eigenschappen daarvan te „klonen”. Microsoft voegt hieraan toe dat twee besturingssystemen voor servers kunnen interopereren, in de zin dat zij gegevens uitwisselen of wederzijds diensten verlenen, zonder noodzakelijkerwijs „precies hetzelfde” te hoeven zijn. Het is dus van belang om onderscheid te maken tussen het begrip „compatibiliteit” en de begrippen
„klonen” en „replicatie”.
Ter ondersteuning van haar stellingen verwijst Microsoft naar een rapport van twee computerexperts, dat zij bij haar antwoord van 16 november 2001 op de tweede mededeling van punten van bezwaar had gevoegd en waarin deze experts uitleg geven over de begrippen „sterke koppeling” en „zwakke koppeling” en over de redenen waarom pogingen om een „sterke koppeling” met softwareproducten van verschil‑ lende ontwerpers te bewerkstelligen, zijn mislukt (bijlage A.9.2 bij het verzoek‑ schrift). Deze pogingen zijn mislukt om zowel technische als commerciële redenen.
Microsoft verklaart tevens dat zij in de loop van de administratieve procedure 50 verklaringen heeft overgelegd van zowel publieke als private ondernemingen uit alle lidstaten van die tijd die actief zijn in alle sectoren van de industrie. Deze
ondernemingen verklaren daarin dat er een hoge mate van compatibiliteit bestaat tussen de Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en voor servers enerzijds en de besturingssystemen voor servers van concurrenten anderzijds, door het gebruik van methoden die reeds op de markt beschikbaar zijn. Bovendien blijkt uit de Xxxxxx‑ rapporten dat de keuze van ondernemingen voor een besturingssysteem voor servers niet afhankelijk is van de compatibiliteit ervan met de Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en voor servers.
124
125
126
Microsoft doet in de repliek, bij de inleiding van het betoog dat moet bewijzen dat haar communicatieprotocollen worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten, en in haar antwoord op één van de schriftelijke vragen die het Gerecht haar had gesteld, een aantal beweringen inzake de draagwijdte van de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking. Door middel van deze beweringen stelt zij tevens het vraagstuk van de mate van compatibiliteit die in het onderhavige geval door de Commissie wordt verlangd, aan de orde.
In de repliek stelt Microsoft dat er een gebrek aan samenhang is tussen de draag‑ wijdte van die corrigerende maatregel en de „compatibiliteitsstandaard” die de Commissie in de bestreden beschikking gebruikt om de relevantie van de „alterna‑ tieve methoden voor compatibiliteit” te beoordelen. In haar antwoord op één van de schriftelijke vragen van het Gerecht stelt Microsoft dat de omvang van de verplich‑ ting tot bekendmaking in artikel 5 van de bestreden beschikking door de Commissie op verschillende manieren is uitgelegd.
Over dit laatste punt merkt Microsoft op dat de Commissie in punt 669 van de bestreden beschikking verklaart dat „open industriestandaarden de concurrenten niet in staat stellen om dezelfde mate van compatibiliteit met de Windows‑domei‑ narchitectuur te bereiken als Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers”. Microsoft merkt tevens op dat de Commissie in punt 679 van de bestreden beschik‑ king vaststelt dat „de ‚cliëntloze’ besturingssystemen voor werkgroepservers van Novell niet volledig gebruik kunnen maken van de capaciteiten van onder Windows werkende client‑pc’s en werkgroepservers zoals het [Windows‑]besturingssysteem
voor werkgroepservers dat kan”. Microsoft leidt uit deze verklaringen af dat de Commissie compatibiliteit in eerste instantie opvatte als de mogelijkheid voor de concurrenten van Microsoft om hun producten op precies dezelfde manier te laten functioneren als de Windows‑besturingssystemen voor servers. De Commissie stelde zich dus voor dat Windows‑besturingssystemen voor servers en concurrerende besturingssystemen voor servers „quasi‑identiek” zouden zijn.
127
128
Om deze door de Commissie bepleite mate van compatibiliteit te kunnen verwezen‑ lijken (die Microsoft afwisselend „plug replacement”, „plug‑replaceability”, „drop‑ in”, „functioneel equivalent” en „functionele kloon” noemt), zou Microsoft veel meer informatie moeten bekendmaken dan waarop artikel 5 van de bestreden beschikking betrekking heeft, in het bijzonder informatie over de interne mechanismen van haar besturingssystemen voor servers (met inbegrip van „algoritmen en beslissingsregels”).
Microsoft beweert dat de Commissie in tweede instantie voor een andere benade‑ ring heeft gekozen en een strikte uitlegging van dit artikel 5 heeft bepleit, toen zij van mening was dat dit Microsoft enkel verplichtte tot het verlenen van licenties aan haar concurrenten voor „on the wire”‑communicatieprotocollen. Ter ondersteu‑ ning van deze bewering beroept Microsoft zich op het feit dat ter terechtzitting in de kortgedingprocedure de partijen die toentertijd tot interventie aan de zijde van de Commissie waren toegelaten, verklaarden dat zij geen belangstelling hadden voor toegang tot de interne mechanismen van het Windows‑besturingssysteem voor servers. Microsoft verwijst tevens naar het feit dat de Commissie in het verweerschrift en in de dupliek heeft bevestigd dat het niet haar bedoeling was om de concurrenten van Microsoft in staat te stellen om de door de Windows‑besturingssystemen voor servers geleverde bestanddelings‑ en printerdiensten en diensten van beheer van gebruikers en gebruikersgroepen te „klonen”. De duizenden bladzijden aan specifi‑ caties die Microsoft ter uitvoering van de bestreden beschikking aan de Commissie heeft meegedeeld, zullen haar concurrenten evenwel in staat stellen om bepaalde
„functionaliteiten” van de producten die zij dankzij haar onderzoeks‑ en ontwik‑ kelingsinspanningen heeft ontwikkeld, na te bootsen. Derden zouden bijvoorbeeld, doordat zij toegang hebben tot het DRS‑protocol (Directory Replication Service), in staat zijn om reverse‑engineering toe te passen op andere onderdelen van het Windows‑besturingssysteem voor servers die gebruik maken van Active Directory.
129
130
131
132
In derde instantie heeft de Commissie in oktober 2005, dat wil zeggen verscheidene maanden na de afsluiting van de schriftelijke procedure in de onderhavige zaak, artikel 5 van de bestreden beschikking opnieuw aldus uitgelegd dat de door Micro‑ soft bekend te maken informatie haar concurrenten in staat moest stellen om „func‑ tionele equivalenten” van de Windows‑besturingssystemen voor servers te ontwik‑ kelen of, met andere woorden, systemen die „volledig substitueerbaar” zijn voor die systemen. Microsoft stelt opnieuw dat een dergelijke uitlegging van artikel 5 haar ertoe verplicht toegang te verlenen tot informatie over de interne mechanismen van haar Windows‑besturingssystemen voor servers.
Ter terechtzitting heeft Microsoft uitvoerig gesproken over het „multimaster replication”‑mechanisme en zij heeft in die context argumenten met dezelfde strek‑ king als hierboven aangevoerd.
Zij heeft onder meer uitgelegd dat in het verleden directory‑diensten werden uitge‑ voerd door één enkele, zeer grote en zeer kostbare server. Tegenwoordig worden deze diensten daarentegen in het algemeen uitgevoerd door een groot aantal minder kostbare kleine servers die zich op verschillende plaatsen bevinden en die met elkaar zijn verbonden in een geheel dat Microsoft op verschillende ter terechtzitting getoonde sheets heeft geïllustreerd door middel van een „blauwe bubbel”. Volgens Microsoft moet de software die is geïnstalleerd op de servers die deel uitmaken van de „blauwe bubbel” en betrokken zijn bij het leveren van directory‑diensten, dezelfde interne logica hebben, zodat die servers als een eenheid kunnen samenwerken. Elk van die servers moet er immers van uitgaan dat de andere op precies dezelfde manier zullen reageren als antwoord op een bepaald verzoek. Voorts is de communicatie tussen servers die binnen een „blauwe bubbel” onder een bepaald besturingssysteem werken, van zeer bijzondere aard.
Het „multimaster replication”‑mechanisme maakt het mogelijk dat elke wijziging in de gegevens die zijn opgeslagen op een server die binnen de „blauwe bubbel” werkt als domein‑controller (bijvoorbeeld de wijziging van het wachtwoord van een
gebruiker), vervolgens automatisch wordt gekopieerd naar alle andere servers die als domein‑controller dienst doen en bij dezelfde „blauwe bubbel” horen.
133
134
135
Volgens Microsoft was Novell in 1993 de eerste onderneming die erin slaagde om een dergelijk mechanisme te ontwikkelen. Met het mechanisme in haar Netware‑bestu‑ ringssysteem voor servers kunnen echter slechts maximaal 150 domein‑controllers op perfect gesynchroniseerde wijze binnen een „blauwe bubbel” functioneren, terwijl het door Active Directory gebruikte mechanisme in Windows 2000 Server met duizenden domein‑controllers tegelijkertijd kan werken.
Nog steeds met betrekking tot het „multimaster replication”‑mechanisme herhaalde Microsoft dat de bestreden beschikking tot doel had, haar concurrenten in staat te stellen om besturingssystemen voor servers te ontwikkelen die „functionele equiva‑ lenten” van haar eigen Windows‑besturingssysteem voor servers zijn. Die beschik‑ king had in het bijzonder tot doel om servers die directory‑diensten uitvoeren en waarop een besturingssysteem voor servers van een concurrent van Microsoft is geïnstalleerd, in staat te stellen om binnen een „blauwe bubbel” de plaats in te nemen van bestaande servers waarop een Windows‑besturingssysteem voor servers is geïn‑ stalleerd dat gebruik maakt van Active Directory. Om een dergelijk resultaat te kunnen bereiken, zouden de besturingssystemen voor servers van concurrenten van Microsoft op exact dezelfde wijze moeten functioneren — en dus dezelfde interne logica moeten hebben — als Windows‑besturingssystemen voor servers die gebruik maken van Active Directory. Dat zou enkel mogelijk zijn indien de concurrenten van Microsoft beschikten over informatie inzake de interne mechanismen van haar besturingssystemen voor servers, waaronder bepaalde algoritmen, dat wil zeggen informatie die veel verder gaat dan informatie inzake compatibiliteit in de zin van de bestreden beschikking.
Tussen servers die onder van verschillende aanbieders afkomstige besturingssys‑ temen werken, zou dus geen „multimaster replication” kunnen plaatsvinden. Zo zou bijvoorbeeld een server waarop een besturingssysteem van Sun is geïnstalleerd, niet kunnen worden geplaatst in een „blauwe bubbel” die servers bevat die onder
een besturingssysteem van Novell werken of gebruik maken van Active Directory. Microsoft heeft evenwel verduidelijkt dat Active Directory kan functioneren binnen hetzelfde computernetwerk met directory‑diensten die worden geleverd door bestu‑ ringssystemen voor servers van haar concurrenten, aangezien Active Directory gebruik maakt van standaardprotocollen zoals LDAP (Lightweight Directory Access Protocol). Het maakt niet uit of het gaat om compatibiliteit tussen twee afzonderlijke servers of tussen een server en een groep servers binnen een „blauwe bubbel”.
136
137
De Commissie wijst de stellingen van Microsoft van de hand.
Om te beginnen verwijst zij naar de definities van de begrippen „informatie inzake compatibiliteit” en „protocollen” in artikel 1, leden 1 en 2, van de bestreden beschik‑ king. Zij legt uit dat deze beschikking Microsoft verplicht tot de levering van techni‑ sche documentatie, namelijk de „specificaties”, die deze „protocollen” gedetailleerd beschrijft. De specificaties geven aan „welke vorm berichten moeten hebben, wanneer zij moeten worden uitgestuurd, hoe zij moeten worden geïnterpreteerd, wat moet worden gedaan met foutieve berichten, enz.” Het is van groot belang om onderscheid te maken tussen deze technische documentatie en de broncode van de producten van Microsoft. Een concurrent die een besturingssysteem voor servers wil ontwik‑ kelen dat de protocollen van Microsoft „begrijpt”, zal zijn product moeten voorzien van een broncode die de specificaties van deze protocollen implementeert. Twee programmeurs die dezelfde protocolspecificaties implementeren, zullen evenwel niet dezelfde broncode schrijven en de prestaties van hun programma’s zullen verschillen (punten 24, 25, 698 en 719‑722 van de bestreden beschikking). Aldus beschouwd kunnen de protocollen worden vergeleken met een taal waarvan de zinsbouw en het vocabulaire de specificaties zijn, aangezien het enkele feit dat twee personen de zins‑ bouw en het vocabulaire van dezelfde taal leren, niet betekent dat zij die op dezelfde manier zullen gebruiken. Bovendien „zegt het feit dat twee producten hun diensten leveren met behulp van compatibele protocollen, niets over de manier waarop zij deze diensten leveren”.
138
139
140
141
Volgens de Commissie bepleit Microsoft een beperkte definitie van het begrip
„compatibiliteit” die onverenigbaar is met richtlijn 91/250. Zij verwijst naar de punten 749 tot en met 763 van de bestreden beschikking en merkt op dat Microsoft geen enkel nieuw argument aanvoert in vergelijking met wat zij reeds in de loop van de administratieve procedure heeft gesteld. Ter terechtzitting heeft de Commissie verklaard dat zij zich niet alleen op deze richtlijn heeft gebaseerd om het belang van compatibiliteit in de softwaresector aan te tonen, maar ook om het begrip „compati‑ biliteit” te beoordelen.
Voorts erkent de Commissie dat er een grote verscheidenheid is in de mogelijke mate van compatibiliteit tussen pc’s die onder Windows werken, en besturingssys‑ temen voor werkgroepservers en dat een „zekere compatibiliteit” met de Windows‑ domeinarchitectuur reeds kan worden verwezenlijkt. Zij heeft vooraf niet een bepaald compatibiliteitsniveau vastgesteld dat onontbeerlijk is voor de handhaving van effectieve mededinging op de markt, maar heeft als gevolg van haar onderzoek vastgesteld dat de mate van compatibiliteit die de concurrenten konden bereiken met behulp van de beschikbare middelen, te laag was om hen in staat te stellen om op rendabele wijze op de markt te blijven. De Commissie verwijst naar het gedeelte van de bestreden beschikking waarin zij aantoont dat „compatibiliteit […] een sleu‑ telrol [heeft] gespeeld bij het opdrijven van de mate waarin besturingssystemen voor werkgroepservers van Microsoft in gebruik werden genomen” (punten 637‑665), en merkt op dat is gebleken dat die methoden „het niet mogelijk maakten om het door de afnemers vereiste compatibiliteitsniveau op een economisch doenlijke manier te bereiken”.
In dupliek verklaart de Commissie dat zij in de bestreden beschikking niet conclu‑ deert dat het voor de concurrenten van Microsoft onontbeerlijk is om haar „oplos‑ singen voor compatibiliteit” te mogen reproduceren. Wat van belang is, is dat zij door hun eigen innovatie‑inspanningen een gelijkwaardige mate van compatibiliteit kunnen bereiken.
Tot slot benadrukt de Commissie dat de bestreden beschikking, anders dan Micro‑ soft stelt, niet tot doel heeft, besturingssystemen voor servers van concurrenten van Microsoft in staat te stellen om in alle opzichten te functioneren als een Windows‑ besturingssysteem voor servers en bijgevolg haar concurrenten toe te staan om de
eigenschappen van haar producten te „klonen”. De bestreden beschikking heeft feitelijk tot doel, die concurrenten in staat te stellen om producten te ontwikkelen die „anders [zouden] functioneren maar in staat [zouden] zijn om de door de rele‑ vante Microsoft‑producten verstuurde berichten te begrijpen”. Bovendien zal de informatie inzake compatibiliteit, die Microsoft op grond van de bestreden beschik‑ king aan haar concurrenten moet bekendmaken, hen niet in staat stellen om precies dezelfde producten als de producten van Microsoft te vervaardigen.
142
143
144
Dienaangaande heeft de Commissie ter terechtzitting verklaard dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het begrip „functionele equivalent” en het begrip
„functionele kloon” Een functioneel equivalent is immers niet een systeem dat precies hetzelfde functioneert als het Windows‑besturingssysteem voor werkgroep‑ servers dat het vervangt, maar een systeem dat onder dezelfde omstandigheden als dat Windows‑besturingssysteem het passende antwoord kan geven op een bepaald verzoek en een client‑pc of server die onder Windows werkt, op zijn berichten kan laten reageren alsof die berichten van dat Windows‑besturingssysteem afkomstig zijn.
De Commissie stelt dat „sterke koppeling” en „zwakke koppeling” geen duidelijk omschreven technische termen zijn, met name op het gebied van besturingssys‑ teemsoftware. Zij betwist in ieder geval dat de „informatie over interfaces met sterke koppeling”, waarnaar in het rapport in bijlage A.9.2 van het verzoekschrift wordt verwezen, innovatief is.
De verklaringen van afnemers die Microsoft in de loop van de administratieve proce‑ dure heeft overgelegd, heeft de Commissie reeds besproken in de punten 357, 358, 440 tot en met 444, 511, 513, 595, 602, 628 en 707 van de bestreden beschikking. Zij merkt op dat deze verklaringen, die dateren van 2000 en 2001, in wezen afkom‑ stig zijn van ondernemingen die merendeels Windows hadden gebruikt als „stan‑ daard” voor hun werkgroepnetwerk. Wat de Xxxxxx‑rapporten betreft, verklaart de Commissie dat zij in punt 645 van de bestreden beschikking reeds heeft aangegeven dat de in die rapporten geanalyseerde gegevens precies het tegendeel aantoonden van wat Microsoft stelde.
145
146
147
148
Voorts verwerpt de Commissie het argument van Microsoft inzake het beweerde gebrek aan samenhang tussen de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking en de compatibiliteitsstandaard die in dezelfde beschikking wordt gebruikt om de relevantie van de „alternatieve methoden voor compatibiliteit” te beoordelen.
De Commissie stelt het moeilijk te vinden om de strekking van dit argument te begrijpen. Zij geeft aan dat zij in de door Microsoft aangehaalde passages van de punten 669 en 679 van de bestreden beschikking geenszins bepaalde alternatieven voor de bekendmaking van de informatie inzake compatibiliteit afwijst omdat deze alternatieven het niet mogelijk maken om de producten van Microsoft — of sommige van de eigenschappen ervan — te „klonen”. Zij stelt daar enkel vast dat deze alterna‑ tieven „een lagere mate van compatibiliteit met de dominante producten van Micro‑ soft (een geringer vermogen om toegang te krijgen tot de functionaliteiten van die producten) bieden dan het eigen aanbod van Microsoft geniet”. Wat dus op het spel staat, is het vermogen om te „werken met” de Windows‑omgeving.
Bovendien blijkt duidelijk uit de punten 568 tot en met 572, 740 en 749 tot en met 763 van de bestreden beschikking dat deze enkel betrekking heeft op de bekendma‑ king van specificaties van interfaces. Voorts staaft Microsoft niet rechtens genoeg‑ zaam haar bewering dat derden met toegang tot bepaalde specificaties van haar communicatieprotocollen reverse‑engineering zouden kunnen toepassen op andere onderdelen van het Windows‑besturingssysteem voor servers die gebruik maken van Active Directory.
Ter terechtzitting heeft de Commissie de gegrondheid van de beweringen van Microsoft inzake het „multimaster replication”‑mechanisme betwist. Zij bevestigde dat de bestreden beschikking onder meer tot doel had, servers die werken onder een besturingssysteem voor werkgroepservers van een concurrent van Microsoft, in staat te stellen om deel uit te maken van een „blauwe bubbel” die bestaat uit servers waarop een Windows‑besturingssysteem voor werkgroepservers is geïnstalleerd, en dat de bekendmakingsverplichting in artikel 5 van deze beschikking dan ook tevens
betrekking zou hebben op informatie over de communicatie tussen servers binnen die „blauwe bubbel”. Zij verwierp echter de bewering van Microsoft dat deze doel‑ stelling alleen kon worden bereikt door toegang te verlenen tot informatie over de interne mechanismen van haar producten.
149
150
SIIA benadrukt de essentiële rol die compatibiliteit in de softwaresector speelt. Het lijdt geen twijfel dat consumenten groot belang hechten aan het feit dat compu‑ terprogramma’s compatibel zijn met de quasi‑monopolistische producten die de Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s zijn. In een gewone mededingingssi‑ tuatie hebben de ontwerpers van software er alle belang bij om de compatibiliteit tussen hun producten en die van hun concurrenten te bevorderen en om informatie inzake compatibiliteit bekend te maken. Zo concurreren zij op basis van „normale” factoren, zoals prijs en productveiligheid, snelheid van uitvoering van taken of inno‑ vatieve functionaliteiten. Microsoft gebruikt daarentegen haar quasi‑monopoliepo‑ sitie op bepaalde markten als hefboom („leveraging”) voor haar positie op verwante markten. Meer in het bijzonder beperkt Microsoft het vermogen van haar concur‑ renten om compatibiliteit met haar quasi‑monopolistische producten te verwezen‑ lijken door zich niet te houden aan de standaardprotocollen van de sector, door daaraan „kleine (en onnodige) toevoegingen” aan te brengen en door vervolgens te weigeren om haar concurrenten informatie over die „uitgebreide protocollen” te verstrekken.
Voorts bestrijdt SIIA de bewering van Microsoft dat de bestreden beschikking ertoe strekt haar concurrenten in staat te stellen om besturingssystemen voor servers te ontwikkelen die in alle opzichten functioneren als een Windows‑besturingssysteem voor servers. Volgens SIIA bestaat de doelstelling van de bestreden beschikking erin, besturingssystemen voor werkgroepservers van concurrenten van Microsoft in staat te stellen om op dezelfde wijze te interopereren met de Windows‑besturingssys‑ temen voor client‑pc’s en voor werkgroepservers als Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers dat doen.
Beoordeling door het Gerecht
151
152
153
154
Met de verschillende argumenten die in de punten 118 tot en met 135 hierboven zijn uiteengezet, stelt Microsoft twee hoofdvragen aan de orde: de mate van compatibi‑ liteit die de Commissie in het onderhavige geval verlangt, en de draagwijdte van de corrigerende maatregel in artikel 5 van de bestreden beschikking.
Deze twee vragen zijn intrinsiek met elkaar verbonden in de zin dat, zoals uit met name punt 998 van de bestreden beschikking blijkt, deze corrigerende maatregel ertoe strekt Microsoft te verplichten tot bekendmaking aan Xxx en haar andere concurrenten van wat zij volgens de Commissie ten onrechte niet heeft willen bekendmaken. De draagwijdte van de corrigerende maatregel moet derhalve worden vastgesteld in het licht van het misbruik dat Microsoft wordt verweten, terwijl dat voornamelijk afhangt van de mate van compatibiliteit die de Commissie in de bestreden beschikking voor ogen heeft.
Om zich te kunnen uitspreken over deze vragen, moet eerst een aantal feitelijke en technische vaststellingen in de bestreden beschikking worden nagegaan. Op basis van haar beoordeling van de manier waarop Windows‑werkgroepnetwerken zijn georganiseerd, en de koppelingen tussen de verschillende besturingssystemen binnen dergelijke netwerken heeft de Commissie immers beoordeeld welke mate van compatibiliteit in het onderhavige geval wenselijk is, en heeft zij geconcludeerd dat de informatie inzake compatibiliteit onontbeerlijk is. Het is ook nodig om eerst de aard van de in de bestreden beschikking bedoelde informatie te definiëren.
— Feitelijke en technische vaststellingen
In de punten 21 tot en met 59, 67 tot en met 106 en 144 tot en met 184 van de bestreden beschikking doet de Commissie een aantal feitelijke en technische vaststel‑ lingen met betrekking tot de betrokken producten en technologie.
155
156
157
Eerst moet worden opgemerkt dat Microsoft deze verschillende vaststellingen in wezen niet betwist. Bovendien zijn zij grotendeels gebaseerd op verklaringen van Microsoft gedurende de administratieve procedure, in het bijzonder in haar antwoorden op de drie mededelingen van punten van bezwaar, en op documenten en rapporten die op haar website zijn gepubliceerd. Voorts bevestigen de technische presentaties van de deskundigen van partijen ter terechtzitting, met inbegrip van die van Microsoft, de gegrondheid van genoemde vaststellingen.
In de eerste plaats haalt de Commissie, na te hebben opgemerkt dat de term „compa‑ tibiliteit” door technici in verschillende contexten kan worden gebruikt en zich leent voor verschillende gebruiken, eerst de tiende, de elfde en de twaalfde overweging van de considerans van richtlijn 91/250 aan (punt 32 van de bestreden beschikking).
Deze overwegingen luiden als volgt:
„Overwegende dat een computerprogramma de communicatie en wisselwerking met andere componenten van een computersysteem en met gebruikers ervan moet verzorgen en dat hiervoor een logische en, waar nodig, fysieke koppeling en interactie is vereist, waardoor tussen alle elementen van de programmatuur en apparatuur in alle door deze te vervullen functies enerzijds en andere programmatuur en appara‑ tuur, alsmede de gebruikers anderzijds een passende wisselwerking mogelijk is;
Overwegende dat de onderdelen van het programma die koppeling en interactie tussen componenten van een systeem verzekeren, algemeen met de term ‚interfaces’ worden aangeduid;
Overwegende dat die functionele koppeling en interactie algemeen met de term
‚compatibiliteit’ wordt aangeduid; dat een dergelijke compatibiliteit kan worden omschreven als ‚het vermogen om informatie uit te wisselen en om deze uitgewis‑ selde informatie onderling te gebruiken’”.
158
159
Vervolgens verklaart de Commissie dat Microsoft haar verwijt dat zij in de onderha‑ vige zaak een begrip „compatibiliteit” gebruikt dat verder gaat dan in richtlijn 91/250 wordt bedoeld. Niettemin zijn de Commissie en Microsoft het eens dat „compati‑ biliteit een kwestie van gradaties is en dat verschillende softwareproducten in een systeem (ten minste gedeeltelijk) ‚interopereren’ wanneer zij informatie kunnen uitwisselen en de uitgewisselde informatie kunnen wederzijds kunnen gebruiken” (punt 33 van de bestreden beschikking).
In de tweede plaats merkt de Commissie op dat computers in ondernemingen en organisaties thans steeds vaker gekoppeld aan andere computers in een netwerk werken. De gebruikers van client‑pc’s maken naar gelang van de specifieke taken die zij willen uitvoeren, gebruik van zowel de capaciteiten van hun eigen client‑pc als die van verschillende soorten krachtigere „multi‑gebruiker”‑computers, name‑ lijk servers, waartoe zij via hun client‑pc indirect toegang hebben (punt 47 van de bestreden beschikking). Om te zorgen voor gemakkelijke en efficiënte toegang tot de verschillende middelen van het netwerk moeten de applicaties worden verdeeld over verscheidene computers, waarvan elk onderdak biedt aan verschillende compo‑ nenten die „interopereren”, en moeten de binnen dit netwerk gekoppelde compu‑ ters worden geïntegreerd in een coherent „distributed computing system” (punt 48 van de bestreden beschikking). Tot slot zou „[e]en dergelijk systeem […] idealiter de complexiteit van de onderliggende apparatuur en programmatuur ‚transpa‑ rant’ (dat wil zeggen onzichtbaar) moeten maken voor zowel de gebruiker als de verdeelde applicaties, zodat zij door deze complexiteit gemakkelijk hun weg kunnen vinden om toegang te krijgen tot de computerfaciliteiten” (punt 48 van de bestreden beschikking).
160
161
162
In de derde plaats benadrukt de Commissie dat de onderhavige zaak draait om werk‑ groepdiensten, te weten de basisinfrastructuurdiensten die door kantoorpersoneel bij de dagelijkse werkzaamheden worden gebruikt (punt 53 van de bestreden beschik‑ king). Zij identificeert meer in het bijzonder de volgende drie soorten diensten: het delen van op servers opgeslagen bestanden, het delen van printers en het beheer van gebruikers en gebruikersgroepen. De derde soort diensten bestaat met name uit het verzekeren dat de toegang tot en het gebruik van de middelen van het netwerk bevei‑ ligd is, met name eerst door de authentificatie van gebruikers en vervolgens door na te gaan of zij bevoegd zijn om een bepaalde handeling uit te voeren (punt 54 van de bestreden beschikking).
De Commissie stelt voorts vast dat deze verschillende diensten nauw met elkaar verbonden zijn en dat zij in feite kunnen worden beschouwd als „één enkele dienst”, maar gezien vanuit twee verschillende oogpunten, namelijk dat van de gebruiker (bestands‑ en printdiensten) en dat van de netwerkbeheerder (beheer van gebruikers en gebruikersgroepen) (punten 56 en 176 van de bestreden beschikking). Microsoft stelt in haar betoog met betrekking tot de uitsluiting van de mededinging weliswaar dat de Commissie de relevante productmarkt „kunstmatig beperkt” afbakent door alleen de drie bovengenoemde diensten daaronder te begrijpen (zie punten 443‑449 hieronder), maar zij betwist niet dat die diensten in die mate met elkaar verbonden zijn.
In het licht van deze factoren definieert de Commissie „besturingssystemen voor werkgroepservers” als besturingssystemen die zijn ontworpen en in de handel gebracht om bestanddelings‑ en printerdiensten en diensten van beheer van gebrui‑ kers en gebruikersgroepen gezamenlijk te verlenen aan een relatief beperkt aantal client‑pc’s die in een klein of middelgroot netwerk met elkaar zijn verbonden (punten 53 en 345 van de bestreden beschikking). Zij preciseert onder meer dat deze besturingssystemen voor de efficiënte opslag en doorzoeking van de gegevens voor het beheer van gebruikers en gebruikersgroepen in het algemeen gebruik maken van
„directory‑dienst”‑technologie (punt 55 van de bestreden beschikking).
163
164
165
166
In de vierde plaats onderzoekt de Commissie de manier waarop de compatibiliteit wordt bereikt in Windows‑werkgroepnetwerken (punten 144‑184 van de bestreden beschikking), dat wil zeggen „groep[en] client‑pc’s [waarop een Windows‑bestu‑ ringssysteem voor client‑pc’s is geïnstalleerd] en servers [waarop een Windows‑ besturingssysteem voor werkgroepservers is geïnstalleerd] die via een computernet‑ werk aan elkaar zijn gekoppeld” (artikel 1, punt 7, van de bestreden beschikking).
Daartoe richt de Commissie haar aandacht op de generatie Windows 2000 van de besturingssystemen van Microsoft, waarbij zij opmerkt dat de wezenlijke kenmerken van deze systemen lijken op die van de daaropvolgende generatie systemen (namelijk de besturingssystemen voor client‑pc’s „Windows XP Home Edition” en „Windows XP Professional” en het besturingssysteem voor servers „Windows 2003 Server”) (voetnoot 182 van de bestreden beschikking).
Ten eerste formuleert de Commissie een aantal overwegingen met betrekking tot de diensten van beheer van gebruikers en gebruikersgroepen (punten 145‑157 van de bestreden beschikking). Binnen de Windows‑werkgroepnetwerken liggen
„Windows‑domeinen” aan de basis van de verlening van die diensten. De Commissie omschrijft die domeinen als „administratieve eenheden” door middel waarvan de Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers client‑pc’s en werkgroepser‑ vers beheren (punten 145 en 146 van de bestreden beschikking). Zij legt onder meer uit dat elk „systeemelement” (computer, printer, gebruiker, applicatie, enzovoort) in een Windows‑domein een „domein‑account” heeft, die de identiteit ervan voor het gehele domein bepaalt, en dat er binnen één Windows‑domein een „eenmalige gebruikers‑login” is, in de zin dat wanneer de gebruiker inlogt op een systeemele‑ ment van het domein (in het algemeen zijn client‑pc), hij door alle andere systeemele‑ menten van hetzelfde domein wordt „herkend” en zijn naam en wachtwoord niet opnieuw hoeft in te voeren (punt 146 van de bestreden beschikking).
De Commissie benadrukt het belang van de rol die binnen Windows‑domeinen wordt gespeeld door servers die als „domein‑controllers” worden aangeduid, in tegenstelling tot andere servers, die „member servers” worden genoemd (punt 147
van de bestreden beschikking). Domein‑controllers zijn verantwoordelijk voor de opslag van domein‑accounts en de bijbehorende informatie. Met andere woorden, deze servers fungeren als de „telefonistes” van het Windows‑domein (punt 147 van de bestreden beschikking).
167
168
169
Meer in het bijzonder benadrukt de Commissie de sleutelrol van Active Directory en de veranderingen die de invoering van deze „volwaardige directory‑dienst” met het besturingssysteem Windows 2000 Server heeft meegebracht voor de verhouding tussen domein‑controllers in Windows 2000‑domeinen in vergelijking met de voor‑ gaande Windows‑besturingssystemen voor servers, namelijk die van de generatie Windows NT (punt 149 van de bestreden beschikking).
Het besturingssysteem Windows NT 4.0 kende primaire domein‑controllers en secundaire („backup”) domein‑controllers. In dit systeem konden wijzigingen in de domein‑accounts alleen worden aangebracht door de primaire domein‑controller en werden zij vervolgens periodiek en automatisch doorgegeven aan alle secundaire domein‑controllers. In een Windows 2000‑domein zijn alle domein‑controllers echter gelijkwaardig („peers”), zodat het mogelijk is om op elk van hen wijzigingen in domein‑accounts aan te brengen, waarna die wijzigingen automatisch worden door‑ gegeven aan de andere domein‑controllers (punt 150 van de bestreden beschikking). Deze bewerkingen vinden plaats door middel van nieuwe synchronisatieprotocollen die verschillen van die welke werden gebruikt door het besturingssysteem Windows NT 4.0.
Een andere nieuwe eigenschap van de Windows 2000‑domeinen is dat zij hiërar‑ chisch kunnen worden gestructureerd, met „bomen” van Windows 2000‑domeinen die met elkaar zijn verbonden door automatische vertrouwensrelaties, terwijl verscheidene „bomen” zelf weer door vertrouwensrelaties kunnen worden verbonden in een „woud” (punt 151 van de bestreden beschikking). Domein‑controllers van
Windows 2000 kunnen dienst doen als „Global Catalog server”, hetgeen betekent dat zij niet alleen informatie opslaan over de middelen die beschikbaar zijn in de domeinen die onder hun controle staan, maar ook een „samenvatting” van alle in het „woud” beschikbare middelen, namelijk de „Global Catalog”. De in deze Global Catalog opgeslagen gegevens worden door verschillende protocollen bijgewerkt.
170
171
De Commissie zet voorts uiteen dat de overstap van de Windows NT‑technologie naar de Windows 2000‑technologie ook veranderingen heeft meegebracht voor de beveiligingsarchitectuur van Windows‑werkgroepnetwerken (punten 152‑154 van de bestreden beschikking). Zij stelt onder meer vast dat in Windows 2000‑domeinen de authentificatie is gebaseerd op het Kerberos‑protocol en niet meer op het NTLM‑ protocol (NT LAN Manager), hetgeen een aantal voordelen meebrengt op het gebied van de snelheid van verbindingen, wederzijdse authentificatie en het beheer van vertrouwensrelaties. Het „Key Distribution Centre” waarin het Kerberos‑protocol voorziet, „is geïntegreerd in andere beveiligingsdiensten van Windows 2000 die worden uitgevoerd op de domein‑controller en gebruikt de Active Directory van het domein als database van de beveiligings‑accounts” (punt 153 van de bestreden beschikking). Het in de besturingssystemen Windows 2000 Professional en Windows 2000 Server geïmplementeerde Kerberos‑protocol is echter niet de standaard‑ versie die is ontwikkeld door het Massachusetts Institute of Technology (MIT), maar een door Microsoft „uitgebreide” versie (punten 153 en 154 van de bestreden beschikking).
Tot slot noemt de Commissie onder de andere wijzigingen die de overstap van de Windows NT‑technologie naar de Windows 2000‑technologie en Active Directory heeft meegebracht, het feit dat een aantal functies is geïntegreerd in zowel het bestu‑ ringssysteem Windows 2000 Professional en in het besturingssysteem Windows 2000 Server, teneinde het beheer van client‑pc’s die onder Windows werken in Windows‑ domeinen te vergemakkelijken (punten 155‑157 van de bestreden beschikking). Die functies — zij noemt met name „Group Policy” en „Intellimirror” — zijn „aanzien‑ lijk verbeterd” of zelfs uitsluitend beschikbaar in een Windows 2000‑domein dat wordt beheerd vanuit een domein‑controller met Windows 2000 die gebruik maakt van Active Directory (punt 156 van de bestreden beschikking). De Commissie merkt op dat volgens Microsoft „[Group Policy] een functie van Windows 2000 [was] die
beheerders in staat [stelde] om groepen gebruikers, computers, applicaties en andere netwerkmiddelen te beheren, in plaats van die objecten individueel te beheren”. Groepen kunnen plaatselijk voor een bepaalde computer worden gedefinieerd of voor het gehele Windows‑domein. Intellimirror, dat enkel beschikbaar is in een Windows 2000‑domein, stelt gebruikers in staat om te beschikken over hun „werk‑ omgeving” (gegevens, programma’s, enzovoort) met hun persoonlijke instellingen, ongeacht of zij met het netwerk verbonden zijn en ongeacht waar zij zich op het netwerk bevinden (punt 157 van de bestreden beschikking).
172
173
174
Ten tweede formuleert de Commissie een aantal overwegingen met betrekking tot bestanddelings‑ en printerdiensten (punten 158‑164 van de bestreden beschikking).
Moderne besturingssystemen voor werkgroepservers ondersteunen „distributed file systems” en aan het einde van de jaren 1990 heeft Microsoft een dergelijk systeem op de markt gebracht onder de naam „Dfs” (Distributed File System) in de vorm van een add‑on die kon worden geïnstalleerd op client‑pc’s en servers die onder Windows NT 4.0 werken. Windows 2000 is de eerste generatie Microsoft‑producten die Dfs in native modus ondersteunt aan de kant van zowel de client‑pc als de werkgroepserver (punten 161‑163 van de bestreden beschikking).
Onder Windows 2000 kan Dfs worden geïnstalleerd als „stand‑alone” (zelfstandig) of in „domein‑modus”, maar deze laatste modus, die een aantal voordelen biedt op het gebied van het „intelligent” opvragen van Dfs‑informatie bij client‑pc’s, is alleen beschikbaar in Windows‑domeinen en is krachtiger in de aanwezigheid van domein‑ controllers die gebruik maken van Active Directory (punt 164 van de bestreden beschikking).
175
176
177
Ten derde legt de Commissie uit dat Microsoft haar eigen set technologie voor systemen op basis van „distributed objects” heeft ontwikkeld, die de technologieën COM (Component Object Model) en DCOM (Distributed Component Object Model) omvat (punt 166 van de bestreden beschikking). Deze twee technologieën zijn nauw aan elkaar verwant en COM, dat is geïmplementeerd in zowel de Windows‑ besturingssystemen voor client‑pc’s als de Windows‑besturingssystemen voor werk‑ groepservers, maakt van deze twee besturingssystemen samen een coherent platform voor gedistribueerde applicaties (punt 166 van de bestreden beschikking). In haar antwoord op de derde mededeling van punten van bezwaar heeft Microsoft verklaard dat „COM […] van wezenlijk belang [was] voor de architectuur van de Windows‑ besturingssystemen, waardoor vele interfaces in Windows op COM [waren] geba‑ seerd” (punt 167 van de bestreden beschikking). Meer in het bijzonder is COM/ DCOM betrokken bij talrijke interacties tussen client‑pc’s en de Active Directory‑ dienst op Windows‑werkgroepservers. Bovendien is het DCOM‑protocol betrokken bij de communicatie tussen client en server waarmee servers die onder Windows werken, authentificatie‑ of bestanddelingsdiensten verlenen aan client‑pc’s die onder Windows werken (punt 167 van de bestreden beschikking).
Ten vierde zet de Commissie uiteen dat Microsoft op verschillende manieren, zowel bij haar afnemers als bij softwareontwikkelaars, „natuurlijke migratie” van haar Windows NT‑besturingssystemen naar haar Windows 2000‑besturingssystemen aanmoedigt (punten 168‑175 van de bestreden beschikking).
Zo is het in een Windows‑domein mogelijk om computers waarop oude versies van Windows zijn geïnstalleerd, te upgraden door ze naar Windows 2000 te laten
„migreren” zonder Active Directory te gebruiken. Afnemers genieten echter alleen de volle voordelen van de upgrade door een Windows‑2000 domein met Active Directory in „native mode” te installeren, hetgeen betekent dat alle domein‑control‑ lers in het betrokken domein migreren naar Windows 2000 en Active Directory. De werkgroepservers van het domein die niet als domein‑controllers optreden, moeten ook compatibel zijn met Windows 2000 (hetgeen met name veronderstelt dat zij het Kerberos‑protocol in de door Microsoft uitgebreide versie implementeren). Wanneer een Windows 2000‑domein wordt geïnstalleerd in „mixed mode” (dat wil zeggen dat de primaire domein‑controller is gemigreerd naar Windows 2000, maar dat sommige secundaire domein‑controllers nog steeds onder Windows NT werken), heeft de gebruiker niet het volle voordeel van alle geavanceerde mogelijkheden van
dit domein. Hij moet in het bijzonder afzien van de extra flexibiliteit die Active Direc‑ tory levert bij het beheer van gebruikersgroepen. Wanneer de gebruiker zijn primaire domein‑controller eenmaal heeft omgeschakeld naar de native modus, kan hij niet langer als domein‑controller een server gebruiken die alleen compatibel is met de generatie Windows NT 4.0 van de producten van Microsoft (inclusief werkgroepser‑ vers waarop andere systemen dan die van Microsoft zijn geïnstalleerd).
178
179
180
Softwareontwikkelaars worden door Microsoft sterk aangemoedigd om de nieuwe mogelijkheden van de Windows 2000‑besturingssystemen, in het bijzonder Active Directory, te gebruiken, onder meer door middel van de certificatieprogramma’s die Microsoft heeft opgezet (punten 171‑175 van de bestreden beschikking).
Ten vijfde trekt de Commissie een aantal conclusies (punten 176‑184 van de bestreden beschikking).
Zij herhaalt allereerst dat in Windows‑technologieën de bestanddelings‑ en prin‑ terdiensten en de diensten van beheer van gebruikers en gebruikersgroepen aan gebruikers van client‑pc’s die onder Windows werken, worden geleverd als een „set onderling samenhangende diensten”. Ter illustratie verklaart zij dat in een Windows 2000‑domein „de SMB‑client en ‑server (Server Message Block) die aan de basis van [Dfs] liggen, [DCOM], LDAP‑authentificatie, […] allemaal automatisch Kerberos
[van Microsoft] gebruiken voor authentificatie” (punt 176 van de bestreden beschik‑ king). Bovendien is het autorisatieproces, behalve van de authentificatie, ook afhan‑ kelijk van het vermogen om „Access Control Lists” („ACL”) op te stellen, te wijzigen en te interpreteren, hetgeen communicatie met de domein‑controllers van het domein inhoudt (punt 176 van de bestreden beschikking).
181
182
Vervolgens stelt de Commissie vast dat werkgroepservers die onder Windows werken, gebruik maken van specifieke stukken softwarecode die zijn geïntegreerd in het Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s, om hun diensten „op transpa‑ rante wijze” te kunnen verlenen aan de gebruiker van de client‑pc (punt 177 van de bestreden beschikking). Dienaangaande merkt de Commissie met name op dat Microsoft heeft verklaard dat „Dfs een lokale component [had] die [zou] worden uitgevoerd, zelfs indien een client‑pc die gebruik maakt van Windows 2000 Profes‑ sional, zelfstandig opereer[de]” en dat „Windows 2000 Professional een code aan de client‑zijde [bevatte] die [kon] worden gebruikt om toegang te krijgen tot Active Directory” (punt 177 van de bestreden beschikking). Met een citaat van de auteur van een werk met de titel „Understanding Active Directory Services” dat is uitge‑ geven door Microsoft Press, verklaart de Commissie tevens dat „Active Directory […] — vaak onzichtbaar — volledig [is] geïntegreerd in de client[‑pc die onder Windows werkt]” (punt 177 van de bestreden beschikking).
De Commissie benadrukt dat het evenwel van belang is dat de interconnectie en de interactie waarbij de broncode van het besturingssysteem Windows 2000 Professi‑ onal betrokken is, niet alleen wordt gezien als iets dat bedoeld is om één werkgroep‑ server die onder Windows werkt, in staat te stellen om te communiceren met één client‑pc die onder Windows werkt. Deze interconnectie en deze interactie moeten veeleer worden omschreven in termen van compatibiliteit binnen een computersys‑ teem dat bestaat uit verscheidene client‑pc’s en verscheidene werkgroepservers die onder Windows werken en die allemaal onderling zijn verbonden in een netwerk. De compatibiliteit binnen een dergelijk computersysteem heeft dus twee onlosmakelijk verbonden componenten, namelijk client/server‑compatibiliteit en server/server‑ compatibiliteit (punt 178 van de bestreden beschikking).
183
184
185
In veel gevallen is er bovendien sprake van „symmetrie tussen de interconnecties en de interacties tussen servers enerzijds en de interconnecties en de interacties tussen clients en servers anderzijds” (punt 179 van de bestreden beschikking). De Commissie noemt bij wijze van voorbeeld het feit dat dezelfde „application programming inter‑ face” (API), namelijk „ADSI” (Active Directory Service Interface) in zowel Windows 2000 Professional als Windows 2000 Server is geïmplementeerd om de toegang tot de domein‑controllers van Active Directory te beheren. Een ander door de Commissie gegeven voorbeeld is het feit dat in een Windows‑domein het Kerberos‑protocol, in de door Microsoft uitgebreide versie, zowel tussen een client‑pc en een werkgroep‑ server die onder Windows werken, als tussen verschillende werkgroepservers die onder Windows werken, wordt gebruikt voor authentificatie.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen „servers andere servers aanzoeken namens een client‑pc” (punt 180 van de bestreden beschikking). De Commissie noemt als voorbeeld met name „Kerberos‑delegatie”, een functionaliteit die aanwezig is in het besturingssysteem Windows 2000 Server en die een server in staat stelt om de identiteit van een client‑pc te lenen en namens die client‑pc een andere server te verzoeken om een dienst. Het komt dus regelmatig voor dat servers verzoeken richten aan andere servers en dus als client‑pc’s optreden (zie tevens voetnoot 51 van de bestreden beschikking).
Sommige communicaties tussen clients en servers vinden plaats in de veronderstelling dat vooraf communicatie tussen servers heeft plaatsgevonden. Wanneer een client‑ pc die onder Windows 2000 Professional werkt, een verzoek richt aan de domein‑ controller in een Windows 2000‑domein, zal de client‑pc verwachten „dat een zekere voorbereidende coördinatie heeft plaatsgevonden tussen de domein‑controllers die onder Windows 2000 Server werken” (punt 181 van de bestreden beschikking). Volgens de Commissie „valt [hieronder] bijvoorbeeld zowel het feit dat de domein‑ controllers een volledige kopie hebben van de in Active Directory opgeslagen gege‑ vens, die door synchronisatieprotocollen worden bijgewerkt, als het feit dat Global Catalog‑servers in staat zijn om informatie op te slaan over computers in het woud
buiten hun domein, hetgeen mogelijk is dankzij verschillende aan Global Catalog gerelateerde producten” (punt 181 van de bestreden beschikking). In een dergelijke situatie is de communicatie tussen servers „logisch gekoppeld” aan de communicatie tussen client en server, omdat zij ter voorbereiding daarvan plaatsvindt.
186
187
188
Uit de voorgaande factoren — die Microsoft niet wezenlijk betwist en waarvan de juistheid grotendeels is bevestigd door de technische presentaties ter terechtzit‑ ting — volgt dat, zoals de Commissie terecht opmerkt in punt 182 van de bestreden beschikking, Windows‑werkgroepnetwerken afhankelijk zijn van een constructie van interconnecties en interacties tussen client‑pc en server en tussen servers en dat deze „architectuur” — die de Commissie aanmerkt als de „Windows‑domeinar‑ chitectuur” — zorgt voor „transparante toegang” tot de belangrijkste diensten van werkgroepservers.
Deze verschillende factoren tonen tevens aan dat deze interconnecties en inter‑ acties nauw met elkaar zijn verbonden, zoals herhaaldelijk wordt vastgesteld in de bestreden beschikking (zie onder meer punten 279 en 689).
Met andere woorden, de goede werking van Windows‑werkgroepnetwerken is afhankelijk van zowel client/server‑communicatieprotocollen — die naar hun aard zijn geïmplementeerd in zowel Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s als in Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers — als server/server‑ communicatieprotocollen. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft uitgelegd, lijken de server/server‑communicatieprotocollen voor vele taken in feite „verleng‑ stukken” van de client/server‑communicatieprotocollen te zijn. In sommige gevallen treedt een server tegenover een andere server op als client‑pc (zie punt 184 hier‑ boven). Evenzo zijn sommige communicatieprotocollen weliswaar alleen in de
Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers geïmplementeerd, maar dat neemt niet weg dat zij vanuit functioneel oogpunt verband houden met client‑pc’s. De Commissie verwijst dienaangaande, zonder door Microsoft te worden weer‑ sproken, naar de Global Catalog‑protocollen en naar de synchronisatie‑ en replica‑ tieprotocollen tussen domein‑controllers.
189
190
191
Het Gerecht stelt derhalve vast dat de Commissie terecht concludeert dat „de gemeenschappelijke geschiktheid om van [de Windows‑domeinarchitectuur] deel uit te maken, […] een kenmerk van compatibiliteit tussen onder Windows werkende client‑pc’s en werkgroepservers [is]” (punt 182 van de bestreden beschikking).
Tot slot moet de voorname rol die directory‑diensten op de markt voor besturings‑ systemen voor werkgroepservers spelen, in gedachten worden gehouden. Microsoft merkt zelf in de repliek op dat op deze markt „de directory‑dienst voor de mededin‑ ging een zeer belangrijke functionaliteit is, die in grote mate verantwoordelijk is voor het succes van bepaalde producten”. Zij benadrukt met name dat „Active Directory […] het hart van de Windows‑besturingssystemen voor servers [vormt]”, na te hebben verklaard dat „het […] voor zowel de bestanddelings‑ en printerdiensten als de dien‑ sten van beheer van gebruikers en gebruikersgroepen belangrijk [is] om precies te weten welke gebruiker het recht [heeft] op toegang tot welke netwerkmiddelen”.
Active Directory registreert alle informatie inzake netwerkobjecten en maakt het mogelijk om deze centraal te beheren. Daarin worden de functionaliteiten met betrek‑ king tot het beheer en de authentificatie van gebruikers en het toezicht op de toegang volledig geïntegreerd, en waarborgt aldus de veiligheid van de gegevens. Bovendien maakt Active Directory gebruik van het „multimaster replication”‑mechanisme.
— Aard van de in de bestreden beschikking bedoelde informatie
192
193
194
195
De eerste onrechtmatige gedraging die Microsoft wordt verweten, bestaat uit haar weigering in de periode van oktober 1998 tot aan de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking om haar concurrenten informatie inzake compatibiliteit te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan voor de ontwikkeling en distributie van producten die concurreren met haar eigen producten op de markt voor besturings‑ systemen voor werkgroepservers (artikel 2, sub a, van de bestreden beschikking).
Als corrigerende maatregel voor deze gestelde weigering heeft de Commissie Micro‑ soft onder meer het volgende gelast (artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking):
„Microsoft […] dient binnen een termijn van 120 dagen, ingaande op de datum van kennisgeving van [de bestreden beschikking], de informatie inzake compatibiliteit ter beschikking te stellen aan elke onderneming die besturingssystemen voor werk‑ groepservers wenst te ontwikkelen en te distribueren, en zij dient dergelijke onderne‑ mingen onder redelijke en niet‑discriminatoire voorwaarden toestemming te geven om de informatie inzake compatibiliteit te gebruiken om besturingssystemen voor werkgroepservers te ontwikkelen en te distribueren”.
Hier moet in herinnering worden gebracht op welke wijze de Commissie de belang‑ rijkste begrippen die relevant zijn voor het onderhavige geval, heeft gedefinieerd en beoordeeld.
In artikel 1, punt 1, van de bestreden beschikking definieert zij „informatie inzake compatibiliteit” als „de volledige en nauwkeurige specificaties van alle protocollen die in Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers zijn geïmplementeerd en die worden gebruikt door Windows‑werkgroepservers voor de verlening aan
Windows‑werkgroepnetwerken van bestanddelings‑ en printerdiensten en diensten van beheer van gebruikers en [gebruikers]groepen, inclusief de Windows‑domein‑ controlediensten, de Active Directory‑dienst en de Group Policy‑dienst”.
196
197
„Protocollen” worden door de Commissie beschreven als regels voor interconnectie en interactie tussen verschillende stukken software binnen een netwerk (punt 49 van de bestreden beschikking). Meer in het bijzonder worden de in de onderhavige zaak betrokken protocollen gedefinieerd als „een geheel van regels voor de interconnectie en interactie tussen verschillende gebruiksgevallen van Windows‑besturingssys‑ temen voor werkgroepservers en Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s die zijn geïnstalleerd op verschillende computers in een Windows‑werkgroepnetwerk” (artikel 1, punt 2, van de bestreden beschikking).
Vastgesteld moet worden dat Microsoft zich niet verzet tegen de manier waarop de Commissie het begrip „protocollen” opvat. Integendeel, in het verzoekschrift beschrijft zij zelf protocollen aldus dat zij „via een netwerk met elkaar verbonden computers in staat [stellen] om informatie uit te wisselen teneinde vooraf bepaalde taken te volbrengen”. In een door één van haar deskundigen, de heer Xxxxxxx, opge‑ steld rapport, dat bij haar opmerkingen over de memories in interventie is gevoegd, onderscheidt Microsoft twee categorieën communicatieprotocollen naar gelang zij
„eenvoudig” of „complex” zijn, waarbij het DRS‑protocol wordt genoemd als een protocol van de tweede categorie [bijlage I.3 (Madnick, „Response to Mr. Xxxxxx
S. Xxxxxx’x Annex on Interoperability and the FSFE’s Submission”)]. Met dit onder‑ scheid tracht zij echter niet de juistheid van bovenbedoelde definitie te betwisten, maar enkel vast te stellen dat complexe protocollen de controle hebben over de interacties tussen verschillende soortgelijke onderdelen van een netwerk die in nauwe coördinatie een gezamenlijke dienst leveren, en dat zij informatie met veel meer detail en van veel meer waarde „blootgeven” dan eenvoudige protocollen.
198
199
200
201
Het begrip „specificaties” wordt niet gedefinieerd in het dispositief van de bestreden beschikking. Het staat evenwel vast dat specificaties bestaan uit gedetailleerde tech‑ nische documentatie, hetgeen inderdaad overeenstemt met de manier waarop dit begrip in het algemeen wordt opgevat in de computersector.
In punt 24 van de bestreden beschikking benadrukt de Commissie dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het begrip „specificaties” en het begrip „implemen‑ tatie”, in die zin dat „[e]en specificatie […] een gedetailleerde beschrijving [is] van wat wordt verwacht van het softwareproduct, terwijl de implementatie betrek‑ king heeft op de code die werkelijk zal worden uitgevoerd op de computer” (zie in dezelfde zin punt 570 van de bestreden beschikking). Met andere woorden, specifi‑ caties beschrijven de interfaces waarmee een bepaald onderdeel van een computer‑ systeem een ander onderdeel van hetzelfde systeem kan gebruiken. Zij beschrijven met name op zeer abstracte wijze welke functionaliteiten beschikbaar zijn en wat de regels zijn om daarop een beroep te doen en ze te ontvangen.
In punt 571 van de bestreden beschikking zet de Commissie uiteen dat het moge‑ lijk is om specificaties van interfaces te verstrekken zonder bijzonderheden over de implementatie te onthullen, en dat dit de normale praktijk is in de computersector, in het bijzonder wanneer wordt gekozen voor open compatibiliteitsstandaarden (zie in die zin tevens punt 34 van de bestreden beschikking). In haar memorie in inter‑ ventie voert SIIA argumenten van dezelfde strekking aan.
Een aantal factoren bevestigt de gegrondheid van deze verschillende stellingen. Ten eerste wordt de praktijk waarnaar de Commissie verwijst, gestaafd door een aantal — door Microsoft niet betwiste — voorbeelden die worden genoemd in de bestreden beschikking, namelijk de specificaties van POSIX 1 (punten 42 en 88 van de bestreden beschikking), de specificaties van Java (punt 43 van de bestreden beschikking), de specificaties van het protocol „Kerberos version 5” (punt 153 van de bestreden beschikking), de specificaties van het NFS‑protocol (Network File System) dat door Sun is ontwikkeld (punt 159 van de bestreden beschikking), en de specifi‑ caties van CORBA die zijn opgesteld door de Object Management Group (punt 165
van de bestreden beschikking). Ten tweede krijgen licentiehouders in het kader van het MCCP, dat ter uitvoering van het Amerikaanse akkoord is opgezet, geen toegang tot de broncode van Microsoft, maar tot de specificaties van de betrokken proto‑ collen, zoals de Commissie aangeeft in punt 571 van de bestreden beschikking.
202
203
204
Microsoft verzet zich overigens slechts op geheel incidentele wijze tegen bovenbe‑ doeld onderscheid tussen het begrip „specificaties” en het begrip „implementatie” door zich te beperken tot een algemene verwijzing in voetnoot 74 van het verzoek‑ schrift naar een door haar deskundigen, de heren Xxxxxxx en Xxxxxxx, opgesteld advies dat tijdens de administratieve procedure aan de Commissie is overgelegd en bij het verzoekschrift is gevoegd (bijlage A.12.2 bij het verzoekschrift). Om de in de punten 94 en 97 hierboven uiteengezette redenen is het Gerecht van oordeel dat met dat advies geen rekening kan worden gehouden. Bovendien moet in ieder geval worden vastgesteld dat het betoog in dat advies grotendeels is gebaseerd op een onjuiste veronderstelling, namelijk dat de mate van compatibiliteit die de Commissie in het onderhavige geval verlangt, inhoudt dat de concurrenten van Microsoft haar producten of bepaalde functionaliteiten daarvan moeten kunnen reproduceren of
„klonen” (zie punten 234‑239 hieronder).
Voorts moet worden opgemerkt dat de Commissie in de bestreden beschikking uitdrukkelijk verklaart dat de aan Microsoft verweten onrechtmatige weigering uitsluitend betrekking heeft op de specificaties van bepaalde protocollen en niet op de broncode (zie met name punten 568‑572 van de bestreden beschikking).
In dezelfde zin benadrukt de Commissie herhaaldelijk dat zij geenszins de bedoe‑ ling heeft om Microsoft te gelasten haar broncode aan haar concurrenten bekend te maken. In punt 999 van de bestreden beschikking verklaart zij aldus dat „de term
‚specificaties’ duidelijk maakt dat Microsoft niet verplicht is tot bekendmaking van haar eigen implementatie van deze specificaties, dat wil zeggen haar broncode”. Xxxxxx geeft zij in punt 1004 van de bestreden beschikking aan dat de beschikking
„niet tot doel heeft Microsoft te verplichten om de broncode van Windows bekend te maken, omdat deze broncode niet noodzakelijk is voor de ontwikkeling van
compatibele producten”. In hetzelfde punt verklaart zij dat „[h]et bevel tot bekend‑ making […] uitsluitend betrekking [heeft] op de specificaties van interfaces”.
205
206
207
In een advies met de titel „Innovation in Communication Protocols that Micro‑ soft is ordered to license to its server operating system competitors” (Innovatie in de communicatieprotocollen waarvoor Microsoft licenties moet verlenen aan haar concurrenten [op de markt voor] besturingssystemen voor servers), dat is bijgevoegd als bijlage C.4 bij de repliek, maakt de heer Xxxx, één van de deskundigen van Micro‑ soft, zelf onderscheid tussen „de protocollen die worden gebruikt voor de communi‑ catie tussen servers en […] de algoritmen/beslissingsregels die intern op elke server werken”, alvorens op te merken dat het de protocollen zijn die krachtens artikel 5 van de bestreden beschikking moeten worden bekendgemaakt. Xxxx concentreert zich in zijn advies op het DRS‑protocol, dat wordt gebruikt voor het „multimaster replication”‑mechanisme, en verklaart dat dit één van de vele communicatieproto‑ collen is waartoe Microsoft haar concurrenten op grond van de bestreden beschik‑ king toegang moet geven.
Hieruit volgt dat de in de bestreden beschikking bedoelde informatie bestaat uit een gedetailleerde technische beschrijving van bepaalde regels voor de interconnectie en interactie die binnen Windows‑werkgroepnetwerken kunnen worden gebruikt om werkgroepdiensten te verlenen. Die beschrijving strekt zich niet uit tot de manier waarop Microsoft die regels implementeert, dat wil zeggen met name de interne structuur of de broncode van haar producten.
— De mate van compatibiliteit die de Commissie in de bestreden beschikking verlangt
De Commissie heeft gekozen voor een benadering in twee stappen om te bepalen of de betrokken informatie onontbeerlijk was. Eerst heeft zij onderzocht welke
mate van compatibiliteit met de Windows‑domeinarchitectuur de door de concur‑ renten van Microsoft geleverde besturingssystemen voor werkgroepservers moesten bereiken om die concurrenten in staat te stellen om op rendabele wijze op de markt te blijven. Vervolgens heeft zij beoordeeld of de informatie inzake compatibiliteit waartoe Microsoft de toegang weigerde, onontbeerlijk was om die mate van compa‑ tibiliteit te bereiken.
208
209
210
211
Het Gerecht zal hierna de door de Commissie in de bestreden beschikking verlangde mate van compatibiliteit onderzoeken. In dit stadium zal het echter geen uitspraak doen over de vraag of de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat de concur‑ renten van Microsoft alleen op rendabele wijze op de markt konden blijven indien hun producten deze mate van compatibiliteit konden bereiken. Die vraag zal samen met de andere aspecten van de hierboven beschreven redenering van de Commissie worden onderzocht in het kader van de beoordeling door het Gerecht van de stelling dat de betrokken informatie onontbeerlijk was (zie punten 369‑436 hierna).
Allereerst moeten de argumenten van de belangrijkste partijen worden samengevat.
Microsoft is het eens met de Commissie dat „compatibiliteit een kwestie van grada‑ ties is” (punt 33 van de bestreden beschikking).
Zij is echter van mening dat de door de Commissie in het onderhavige geval verlangde mate van compatibiliteit onjuist is en verder gaat dan het begrip „volledige compatibiliteit” als bedoeld in richtlijn 91/250. Volgens haar houdt dit begrip — dat zij ook omschrijft als „multivendor‑compatibiliteit” — uitsluitend in dat de bestu‑ ringssystemen van verschillende ontwerpers in staat moeten zijn om samen „goed te functioneren”.
212
213
214
215
Meer specifiek stelt Microsoft dat de werkelijke bedoeling van de Commissie erin bestaat dat concurrerende besturingssystemen voor servers in alle opzichten func‑ tioneren als een Windows‑besturingssysteem voor servers. Microsoft verwijst afwisselend naar de begrippen „plug replacement”, „plug‑replaceability”, „drop‑ in”, „functioneel equivalent” en „functionele kloon” en stelt dat een dergelijke mate van compatibiliteit alleen zou kunnen worden bereikt indien zij haar concurrenten toestond om haar producten (of de eigenschappen ervan) te „klonen” en die concur‑ renten informatie over de interne mechanismen van haar producten verstrekte.
Tot slot stelt zij dat multivendor‑compatibiliteit kan worden bereikt met behulp van methoden die reeds op de markt beschikbaar zijn.
Zoals het hierboven is beschreven, stemt het standpunt van Microsoft overeen met het standpunt dat zij gedurende de gehele administratieve procedure heeft verdedigd.
Zo verklaart zij in haar antwoord van 17 november 2000 op de eerste mededeling van punten van bezwaar dat de mate van compatibiliteit die de Commissie volgens haar verlangt, in strijd is met het gemeenschapsrecht en niet bestaat op de markt. Zij beroept zich meer in het bijzonder op de tiende overweging van de considerans (in de Engelse en de Franse versie) van richtlijn 91/250 en voert aan dat „een ontwerper van besturingssystemen voor servers over volledige compatibiliteit beschikt wanneer het mogelijk is om vanuit een Windows‑besturingssysteem voor client‑pc’s toegang te krijgen tot alle functionaliteiten van zijn programma” (punt 143 van het antwoord; zie tevens punt 751 van de bestreden beschikking). Microsoft stelt dat de Commissie ten onrechte een veel te ruime definitie van compatibiliteit geeft door ervan uit te gaan dat het voor compatibiliteit tussen twee softwareproducten noodzakelijk is dat alle functionaliteiten van de twee producten goed functioneren. Dat komt volgens Microsoft neer op het verlangen van „plug‑replaceability” of „klonen” (punt 144 van het antwoord). Zij bekritiseert het feit dat de Commissie zich op deze manier schaart achter het standpunt van Xxx, dat inhoudt dat het mogelijk zou moeten zijn om binnen het computernetwerk van een onderneming dat bestaat uit client‑pc’s die onder Windows werken, een server die onder Windows 2000 werkt, te vervangen
door een server met het besturingssysteem Solaris zonder dat dit een vermindering meebrengt van de functionaliteiten waartoe gebruikers toegang hebben (punten 145 en 162 van het antwoord). Voor het bereiken van volledige compatibiliteit volstaat volgens Microsoft de bekendmaking van de interfaces van de Windows‑besturings‑ systemen voor client‑pc’s die de ontwerpers van concurrerende besturingssystemen voor servers nodig hebben om ervoor te zorgen dat de functionaliteiten van die systemen beschikbaar zijn voor gebruikers van client‑pc’s met Windows.
216
217
Xxxxxx stelt zij in haar antwoord van 16 november 2001 op de tweede mededeling van punten van bezwaar, waarmee zij in wezen haar redenering in haar antwoord op de eerste mededeling van punten van bezwaar herhaalt, dat de kritiek van de Commissie is gebaseerd op een „onjuiste definitie van compatibiliteit” (punten 149‑163 van het antwoord). Zij herhaalt dienaangaande dat richtlijn 91/250 geen „plug‑replaceability” maar volledige compatibiliteit vereist en dat de informatieverstrekking die zij reeds verzorgt, volstaat om die te bereiken.
In haar antwoord van 17 oktober 2003 op de derde mededeling van punten van bezwaar gebruikt Microsoft in wezen dezelfde redenering. Zij herhaalt dat de Commissie van mening is dat de concurrenten van Microsoft toegang moeten hebben tot alle informatie die nodig is om „kopieën van de Windows‑besturingssys‑ temen voor servers” te ontwikkelen, en aldus compatibiliteit gelijkstelt aan „klonen” (bladzijden 29‑32 van het antwoord). Microsoft betoogt dat „compatibiliteit doelt op de beschikbaarheid van voldoende informatie over de interfaces van de Windows‑ besturingssystemen voor client‑pc’s en voor servers om de producten van concur‑ renten in staat te stellen om met deze Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en voor servers in iedere zin te functioneren zoals deze concurrerende producten worden geacht te functioneren” (bladzijde 29 van het antwoord). In dezelfde zin verklaart Microsoft dat zij „vanaf het begin heeft erkend dat er een mededingings‑ rechtelijk probleem zou kunnen ontstaan indien concurrenten geen besturings‑ systemen voor servers konden ontwikkelen waarvan de functionaliteiten volledig toegankelijk waren vanuit Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s” (blad‑ zijde 63 van het antwoord). Volgens Microsoft heeft de Commissie echter in geen van haar drie mededelingen van punten van bezwaar aangetoond dat er een dergelijk probleem is.
218
219
220
221
De Commissie stelt dat het in de bestreden beschikking gebruikte begrip compa‑ tibiliteit overeenstemt met dat in richtlijn 91/250. Zij verwerpt in het bijzonder de
„éénrichtingsverkeer”‑uitlegging die Microsoft aan dit begrip geeft.
De Commissie erkent dat een zekere compatibiliteit met de Windows‑domeinarchi‑ tectuur reeds mogelijk is, maar stelt dat uit haar onderzoek blijkt dat de mate van compatibiliteit die met behulp van de beschikbare methoden kan worden bereikt, niet volstaat om de concurrenten van Microsoft in staat te stellen om op rendabele wijze op de markt te blijven (voetnoot 712 van de bestreden beschikking).
In Windows‑werkgroepnetwerken hangen client/server‑compatibiliteit en server/ server‑compatibiliteit nauw samen en om volledige compatibiliteit te kunnen bereiken tussen een onder Windows werkende client‑pc en een server die werkt onder een besturingssysteem van een concurrent van Microsoft, moet deze laatste toegang verlenen tot zowel de client/server‑communicatieprotocollen als de server/ server‑communicatieprotocollen (punten 177‑182 en 689 van de bestreden beschik‑ king), met inbegrip van de „zuivere” server/server‑protocollen, dat wil zeggen de protocollen die niet op de client‑pc worden geïmplementeerd maar „vanuit functi‑ oneel oogpunt met de client‑pc verband houden” (punten 277, 567 en 690 van de bestreden beschikking).
De Commissie ontkent dat de bestreden beschikking ertoe strekt dat de concur‑ renten van Microsoft producten zouden moeten ontwikkelen die in alle opzichten als een Windows‑besturingssysteem voor servers functioneren. Deze beschikking is immers bedoeld om het mogelijk te maken om „concurrerende producten te ontwik‑ kelen die anders zouden functioneren, maar toch in staat zouden zijn om de door de betrokken Microsoft‑producten verzonden berichten te begrijpen”. Volgens de Commissie zal de betrokken informatie inzake compatibiliteit dus niet door de concurrenten van Microsoft worden gebruikt om precies dezelfde producten als die van Microsoft te ontwikkelen, maar om verbeterde producten, met een „toegevoegde waarde”, te ontwikkelen.
222
223
224
225
226
In de eerste plaats stelt het Gerecht vast dat uit voorgaande overwegingen blijkt dat Microsoft en de Commissie het niet eens zijn over de vraag of het in de bestreden beschikking gebruikte begrip compatibiliteit overeenstemt met dat in richtlijn 91/250.
In de punten 749 tot en met 763 van de bestreden beschikking zet de Commissie uitvoerig uiteen waarom volgens haar de „éénrichtingsverkeer”‑uitlegging die Micro‑ soft aan het begrip compatibiliteit geeft, onjuist is.
Het Gerecht merkt allereerst op dat Microsoft in haar schriftelijke stukken geen enkel argument aanvoert dat afdoet aan de beoordeling van de Commissie dienaan‑ gaande. Onder verwijzing naar bepaalde passages van haar antwoorden op de tweede en de derde mededeling van punten van bezwaar beperkt zij zich tot de stelling dat de
„bestreden beschikking gebruik maakt van een begrip compatibiliteit dat volkomen anders is dan dat van richtlijn [91/250]” (punt 95 van het verzoekschrift).
Vervolgens moet worden vastgesteld dat het in de bestreden beschikking gebruikte begrip compatibiliteit — dat inhoudt dat compatibiliteit tussen twee softwarepro‑ ducten wordt gezien als hun vermogen om informatie uit te wisselen en om deze uitgewisselde informatie onderling te gebruiken, zodat elk van deze softwarepro‑ ducten op alle beoogde manieren kan functioneren — overeenstemt met het in richt‑ lijn 91/250 bedoelde begrip.
Zoals de Commissie uitlegt in de punten 752 tot en met 754, 759 en 760 van de bestreden beschikking, leent de tiende overweging van de considerans van richtlijn 91/250 — in de Engelse dan wel de Franse versie — zich dus niet voor de door Micro‑ soft bepleite „éénrichtingsverkeer”‑uitlegging. Integendeel, zoals de Commissie terecht benadrukt in punt 758 van de bestreden beschikking, blijkt uit die overweging
duidelijk dat compatibiliteit naar haar aard een verhouding in twee richtingen impli‑ ceert, aangezien daarin wordt aangegeven dat „een computerprogramma de commu‑ nicatie en wisselwerking met andere componenten van een computersysteem […] moet verzorgen”. In dezelfde zin wordt in de twaalfde overweging van de considerans van richtlijn 91/250 compatibiliteit gedefinieerd als „het vermogen om informatie uit te wisselen en om deze uitgewisselde informatie onderling te gebruiken”.
227
228
229
In ieder geval moet in gedachten worden gehouden dat de onderhavige zaak betrek‑ king heeft op een beschikking houdende toepassing van artikel 82 EG, een bepaling van een hogere orde dan richtlijn 91/250. De vraag in het onderhavige geval is niet zozeer of het in de bestreden beschikking gebruikte begrip compatibiliteit overeen‑ stemt met dat in die richtlijn, als wel of de Commissie de mate van compatibiliteit die moest worden bereikt, gelet op de doelstellingen van artikel 82 EG, correct heeft bepaald.
In de tweede plaats merkt het Gerecht op dat de Commissie de mate van compati‑ biliteit heeft beoordeeld aan de hand van hetgeen volgens haar noodzakelijk was om de ontwikkelaars van met Microsoft concurrerende besturingssystemen voor werk‑ groepservers in staat te stellen om op rendabele wijze op de markt te blijven (zie met name voetnoot 712 en punt 779 van de bestreden beschikking).
De juistheid van deze benadering staat buiten kijf. Artikel 82 EG heeft immers betrekking op het gedrag van één of meer marktdeelnemers, bestaande in misbruik van een economische machtssituatie die de betrokken marktdeelnemer in staat stelt om de instandhouding van daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt te verhinderen door het hem mogelijk te maken om zich jegens zijn concurrenten, zijn afnemers en uiteindelijk de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen (arrest Hof van 16 maart 2000, Compagnie maritime belge transports e.a./ Commissie, C‑395/96 P en X‑000/00 X, Xxxxxxx. blz. I‑1365, punt 34). Voorts houdt de vaststelling van het bestaan van een machtspositie weliswaar op zich geen verwijt aan het adres van de betrokken onderneming in, maar heeft deze onderneming, wat ook de oorzaken van haar machtspositie zijn, een bijzondere verantwoordelijkheid
om zich zo te gedragen dat zij geen afbreuk doet aan een daadwerkelijke en onver‑ valste mededinging op de gemeenschappelijke markt (arrest van 9 november 1983, Michelin/Commissie, 322/81, Jurispr. blz. 3461, punt 57, en arrest Gerecht van 7 oktober 1999, Irish Sugar/Commissie, T‑228/97, Jurispr. blz. II‑2969, punt 112). Indien in het onderhavige geval wordt vastgesteld dat de bestaande mate van compa‑ tibiliteit de ontwikkelaars van met Microsoft concurrerende besturingssystemen voor werkgroepservers niet in staat stelt om op rendabele wijze op de markt voor deze besturingssystemen te blijven, volgt daaruit dat afbreuk wordt gedaan aan de handhaving van een daadwerkelijke mededinging op die markt.
230
231
232
Uit de bestreden beschikking volgt dat de Commissie, door deze benadering te kiezen en zich te baseren op een feitelijke en technische analyse van de betrokken producten en technologie alsook van de manier waarop compatibiliteit wordt bereikt in Windows‑werkgroepnetwerken, heeft geconcludeerd dat concurrerende bestu‑ ringssystemen op gelijke voet als de Windows‑besturingssystemen voor werkgroep‑ servers met de Windows‑domeinarchitectuur moesten kunnen interopereren, om op rendabele wijze te kunnen concurreren met die Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers (zie in die zin met name punten 182 en 282 van de bestreden beschikking).
De aldus door de Commissie verlangde compatibiliteit bestaat uit twee onlosmake‑ lijk verbonden componenten, namelijk client/server‑compatibiliteit en server/server‑ compatibiliteit (punten 177‑182 en 689 van de bestreden beschikking).
De Commissie is tevens van oordeel dat wanneer een besturingssysteem voor werk‑ groepservers van een concurrent van Microsoft is geïnstalleerd op een server binnen een Windows‑werkgroepnetwerk, het niet alleen in staat moet zijn om al zijn func‑ tionaliteiten aan client‑pc’s met Windows aan te bieden, maar ook om gebruik te maken van alle door die client‑pc’s geboden functionaliteiten.
233
234
235
236
237
In het licht van deze verschillende factoren is de Commissie in het bijzonder van mening dat een server waarop een besturingssysteem voor werkgroepservers van een concurrent van Microsoft is geïnstalleerd, binnen een Windows‑domein dat Active Directory gebruikt, als domein‑controller moet kunnen optreden, en niet alleen als
„member server”, en dan ook met de andere domein‑controllers moet kunnen deel‑ nemen aan het „multimaster replication”‑mechanisme.
Volgens het Gerecht kan, anders dan Microsoft stelt, uit de aldus door de Commissie verlangde mate van compatibiliteit niet worden afgeleid dat het in werkelijkheid haar bedoeling is dat concurrerende besturingssystemen voor werkgroepservers in alle opzichten functioneren als een Windows‑besturingssysteem voor servers en dat de concurrenten van Microsoft dan ook in staat moeten zijn om haar producten of bepaalde eigenschappen daarvan te „klonen” of te reproduceren.
De beweringen van Microsoft met die strekking berusten op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking.
Volgens punt 1003 van de bestreden beschikking bestaat de doelstelling van de beschikking erin „ervoor te zorgen dat de concurrenten van Microsoft producten kunnen ontwikkelen die interopereren met de Windows‑domeinarchitectuur, die in native modus wordt ondersteund door het dominante product dat het Windows‑ besturingssysteem voor client‑pc’s is, en zo op rendabele wijze kunnen concurreren met het besturingssysteem voor werkgroepservers van Microsoft”.
Zoals de Commissie ter terechtzitting in meer detail heeft uitgelegd, geldt voor het bereiken van deze doelstelling de voorwaarde dat concurrerende besturingssystemen voor werkgroepservers in staat zijn om een bepaald bericht van een Windows‑bestu‑ ringssysteem voor client‑pc’s of voor werkgroepservers te ontvangen en het vereiste
antwoord op dit bericht te geven onder dezelfde voorwaarden als een Windows‑ besturingssysteem voor werkgroepservers, alsook dat van Windows‑besturings‑ systemen voor client‑pc’s of voor werkgroepservers wordt verkregen dat zij op dat antwoord reageren alsof dat van een Windows‑besturingssysteem voor werkgroep‑ servers afkomstig was.
238
239
240
Om de uitvoering van dergelijke bewerkingen mogelijk te maken, is het echter niet noodzakelijk dat de besturingssystemen voor werkgroepservers van concurrenten van Microsoft intern op precies dezelfde wijze functioneren als Windows‑bestu‑ ringssystemen voor werkgroepservers.
Aan deze verschillende overwegingen wordt niet afgedaan door de passages van de punten 669 en 679 van de bestreden beschikking die door Microsoft worden aange‑ haald (zie punt 126 hierboven). In de eerste passage stelt de Commissie enkel vast dat de mate van compatibiliteit met de Windows‑domeinarchitectuur die door bestu‑ ringssystemen voor werkgroepservers van concurrenten van Microsoft kan worden bereikt met behulp van standaardprotocollen, lager is dan die welke wordt bereikt door Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers. In de tweede passage geeft de Commissie enkel aan dat besturingssystemen voor werkgroepservers van concurrenten van Microsoft in mindere mate gebruik kunnen maken van de func‑ tionaliteiten van Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en werkgroepservers dan Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers dat kunnen.
In hetzelfde kader dient de bewering van Microsoft dat de bestreden beschikking ertoe strekt dat haar concurrenten precies dezelfde producten als de Windows‑ besturingssystemen voor werkgroepservers zouden moeten ontwikkelen, te worden afgewezen. Zoals in meer detail zal worden uitgelegd in de punten 653 tot en met 658 hieronder bij de beoordeling door het Gerecht van de omstandigheid met betrek‑ king tot de verschijning van een nieuw product, bestaat het door de Commissie nage‑ streefde doel erin, het obstakel voor de concurrenten van Microsoft op te ruimen dat wordt gevormd door de huidige ontoereikende mate van compatibiliteit met de Windows‑domeinarchitectuur, teneinde die concurrenten in staat te stellen om
besturingssystemen voor werkgroepservers aan te bieden die van die van Micro‑ soft verschillen op belangrijke parameters zoals met name veiligheid, betrouw‑ baarheid, snelheid van uitvoering van taken of de innovatieve aard van bepaalde functionaliteiten.
241
242
243
Het Gerecht merkt tevens op dat, zoals Microsoft overigens zelf uitdrukkelijk erkent in haar schriftelijke stukken (zie bijvoorbeeld punten 14 en 48 van de repliek), haar concurrenten geen producten zullen kunnen ontwikkelen die „klonen” of reproduc‑ ties van Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers zijn, door toegang te hebben tot de informatie inzake compatibiliteit waarop de bestreden beschikking doelt. Zoals reeds is uiteengezet in de punten 192 tot en met 206 hierboven, heeft die informatie geen betrekking op de broncode van Microsoft. In het bijzonder verplicht artikel 5 van de bestreden beschikking haar niet om haar concurrenten bijzonder‑ heden over implementaties te verstrekken.
Zoals eveneens in meer detail zal worden uitgelegd in punt 658 hieronder bij de beoordeling van de omstandigheid met betrekking tot het nieuwe product, hebben de concurrenten van Microsoft bovendien geen enkel belang bij de ontwikkeling van precies dezelfde besturingssystemen voor werkgroepservers als die van Microsoft.
De bewering van Microsoft dat uit de verklaringen van ondernemingen die zij in de loop van de administratieve procedure heeft overgelegd, blijkt dat er dankzij het gebruik van methoden die reeds op de markt beschikbaar zijn, reeds een hoge mate van compatibiliteit bestaat tussen Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en voor servers enerzijds, en concurrerende besturingssystemen voor werkgroepservers anderzijds, kan evenmin worden aanvaard.
244
245
246
247
Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de betrokken verklaringen reeds volledig zijn onderzocht in de bestreden beschikking (zie met name punten 357, 358, 440‑444, 511, 513, 595, 598, 602, 628, 702 en 707 van de bestreden beschikking) en dat Microsoft geen enkel concreet argument aanvoert dat aantoont dat de beoordeling van de Commissie van die verklaringen onjuist is. Zoals de Commissie benadrukt in punt 707 van de bestreden beschikking, zijn deze verklaringen in wezen afkom‑ stig van organisaties die grotendeels een „Windows‑oplossing” gebruiken voor hun werkgroepnetwerk.
De bewering van Microsoft dat uit de Xxxxxx‑rapporten blijkt dat ondernemingen hun keuze van besturingssystemen voor servers niet baseren op hun compatibiliteit met Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s en voor servers, is onjuist, zoals in meer detail zal worden uitgelegd in de punten 401 tot en met 412 hieronder.
— Draagwijdte van artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking
Artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking heeft betrekking op de volledige en nauwkeurige specificaties van alle protocollen die in Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers zijn geïmplementeerd en die worden gebruikt door de servers waarop die systemen zijn geïnstalleerd, voor de verlening van werkgroepdiensten aan Windows‑werkgroepnetwerken.
Zoals blijkt uit de technische en feitelijke vaststellingen in de punten 154 tot en met 191 hierboven, berust de goede werking van Windows‑werkgroepnetwerken op een
„architectuur” van interconnecties en interacties tussen client‑pc en server en tussen servers.
248
249
250
251
252
Zo verklaart de Commissie in punt 999 van de bestreden beschikking dat de bekend‑ makingsverplichting die de beschikking oplegt, „betrekking heeft op zowel de directe interconnectie en interactie tussen een werkgroepserver en een client‑pc die onder Windows werken, als de interconnectie en interactie tussen die machines die indi‑ rect is en plaatsvindt via één of verscheidene andere werkgroepservers die onder Windows werken”.
De specificaties die Microsoft moet opstellen en aan haar concurrenten moet verstrekken, hebben betrekking op zowel client/server‑communicatieproto‑ collen, die zijn geïmplementeerd in zowel Windows‑besturingssystemen voor client‑pc’s als in Windows‑besturingssystemen voor werkgroepservers, als server/ server‑communicatieprotocollen.
Het is duidelijk dat de informatie die Microsoft krachtens artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking aan haar concurrenten moet verstrekken, met name compu‑ ters waarop de besturingssystemen voor werkgroepservers van haar concurrenten zijn geïnstalleerd, in staat moet stellen om binnen een Windows‑domein dat gebruik maakt van Active Directory, de rol van „member server” of van domein‑controller te vervullen en dus ook deel te nemen aan het „multimaster replication”‑mechanisme. De corrigerende maatregel in deze bepaling heeft dus in het bijzonder betrekking op de communicatie die plaatsvindt tussen servers binnen de „blauwe bubbel”.
De aldus gedefinieerde draagwijdte van artikel 5 van de bestreden beschikking volgt uit een aantal punten van deze beschikking, te weten de punten 194 tot en met 198, 206, 564 en 690.
In de punten 194 tot en met 198 van de bestreden beschikking noemt de Commissie, samen met andere voorbeelden van informatie inzake compatibiliteit die Microsoft
weigert aan Xxx of aan haar concurrenten te verstrekken, bepaalde informatie met betrekking tot het replicatiemechanisme dat door Active Directory wordt gebruikt.
253
254
255
256
In punt 206 van de bestreden beschikking verwerpt de Commissie uitdrukkelijk de bewering van Microsoft in haar antwoord van 16 november 2001 op de tweede mede‑ deling van punten van bezwaar dat „de replicatie‑ en de Global Catalog‑functionali‑ teiten van Active Directory geen invloed hebben op compatibiliteit”. De Commissie legt dienaangaande uit dat „een domein‑controller in een ‚Active Directory’‑domein (native modus) via bepaalde synchronisatieprotocollen de in Active Directory opge‑ slagen gegevens repliceert met de in Active Directory van andere domein‑controllers opgeslagen gegevens”. Zij merkt tevens op dat met behulp van andere protocollen, waarvan de specificaties informatie inzake compatibiliteit vormen, „Global Catalog”‑ gegevens worden uitgewisseld tussen domein‑controllers in het „woud”.
Evenzo verwijst zij in punt 564 van de bestreden beschikking, waar melding wordt gemaakt van het feit dat Microsoft na ontvangst van de klacht van Sun en de drie door de Commissie vastgestelde mededelingen van punten van bezwaar heeft „volhard in haar weigering”, naar de punten 194 en volgende.
Voorts legt de Commissie in punt 690 van de bestreden beschikking uit dat het MCPP „de grotere kwestie die in het onderhavige geval aan de orde is, ongemoeid laat”, met name omdat het zich niet uitstrekt tot protocollen die „zuiver” server/ server zijn, maar die vanuit functioneel oogpunt verband houden met client‑pc’s, waaronder „replicatieprotocollen of protocollen voor de uitwisseling van gegevens via Global Catalog”.
Bovendien legt Microsoft de draagwijdte van artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking op dezelfde wijze uit. Zo beroept zij zich in het verzoekschrift juist op
het door Active Directory gebruikte „multimaster replication”‑mechanisme om aan te tonen dat de communicatieprotocollen waarover zij informatie aan haar concur‑ renten moet verstrekken, innovatief zijn (zie met name het advies van de xxxx Xxxxxxxx‑Xxxxx, „Commentary on Innovation in Active Directory”, in bijlage A.20 bij het verzoekschrift). Met hetzelfde doel baseert zij zich in repliek op het DRS‑protocol, dat door Active Directory onder meer wordt gebruikt om replicatiefuncties uit te voeren (zie met name het advies van Xxxx, aangehaald in punt 205 hierboven). In zijn advies legt Xxxx uit dat het door Microsoft gecreëerde DRS‑protocol een aantal nieuwe mogelijkheden biedt, te weten: „Het kan updates van talrijke servers tegelijk combineren; het is geïntegreerd in het ‚Domain Naming Service’‑standaardprotocol (DNS) (voor het geven van namen) en in het Kerberos‑protocol (voor wederzijdse authentificatie); het verzendt informatie die beschrijft op welke manier een gegeven onderneming haar directory‑dienst heeft gestructureerd; het verstuurt informatie over de rol die bepaalde servers vervullen bij het beheer van de directory‑dienst, en het verstuurt automatisch directory‑updates tussen servers”. Xxxx verklaart dat het DRS‑protocol slechts één van de vele communicatieprotocollen is die Microsoft op grond van de bestreden beschikking aan haar concurrenten moet verstrekken. Hij noemt tevens de volgende protocollen: Microsoft Remote Procedure Call (MSRPC), Network Authentication („Kerberos extensions”), Dfs en File Replication Service (FRS).
257
258
Tot slot valt onder de hierboven gedefinieerde draagwijdte van artikel 5 van de bestreden beschikking ook hetgeen Xxx heeft gevraagd in de brief van 15 september 1998. Zoals in meer detail zal worden uitgelegd in de punten 737 tot en met 749 hieronder, had het verzoek van Xxx immers met name tot doel dat haar besturings‑ systeem voor werkgroepservers Solaris zou kunnen optreden als een volledig compa‑ tibele domein‑controller in Windows 2000‑werkgroepnetwerken of als een „member server” (in het bijzonder als bestands‑ of printserver) die volledig compatibel is met de Windows‑domeinarchitectuur.
Voorts moet de bewering van Microsoft dat de draagwijdte van de corrigerende maatregel in artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking geen samenhang vertoont met de „compatibiliteitsstandaard” die door de Commissie is gebruikt om de rele‑ vantie van „alternatieve methoden voor compatibiliteit” te beoordelen, als ongegrond worden verworpen (zie de punten 125‑129 hierboven).
259
260
261
262
Deze stelling berust immers op de onjuiste gedachte dat de Commissie compatibi‑ liteit opvat als de mogelijkheid voor de concurrenten van Microsoft om hun bestu‑ ringssystemen voor werkgroepservers op precies dezelfde manier te laten functio‑ neren als Windows‑besturingssystemen voor servers, en die concurrenten in staat wil stellen om die systemen te „klonen” (zie punten 234‑242 hierboven).
Anders dan Microsoft stelt, stemt bovendien het standpunt dat de Commissie in haar schriftelijke stukken heeft verdedigd met betrekking tot de mate van compatibiliteit die in het onderhavige geval wordt verlangd, en de draagwijdte van de corrigerende maatregel van artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking, volkomen overeen met hetgeen zij in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Microsoft kan zich ook niet beroepen op uitspraken die interveniënten ter terechtzitting in de kortgedingproce‑ dure hebben gedaan, om een bepaalde uitlegging van de bestreden beschikking aan de Commissie toe te schrijven. Volgens de rechtspraak moet de wettigheid van een gemeenschapshandeling worden beoordeeld met inachtneming van de feiten en de rechtstoestand die bestonden op de datum waarop de handeling is vastgesteld (arrest Hof van 7 februari 1979, Frankrijk/Commissie, 15/76 en 16/76, Jurispr. blz. 321, punten 7 en 8, en arrest Gerecht van 12 december 1996, Altmann e.a./Commissie, T‑177/94 en T‑377/94, Jurispr. blz. II‑2041, punt 119).
Tot slot dient het betoog inzake het „multimaster replication”‑mechanisme en de
„blauwe bubbel”, dat Microsoft ter terechtzitting heeft gevoerd, eveneens als onge‑ grond te worden afgewezen.
Met dat betoog tracht Microsoft aan te tonen dat de doelstelling van de bestreden beschikking niet volledig kan worden bereikt zonder dat zij aan haar concurrenten bepaalde informatie met betrekking tot de interne mechanismen van haar bestu‑ ringssystemen voor servers en in het bijzonder van de algoritmen verstrekt, hetgeen verder gaat dan de informatie waarop deze beschikking betrekking heeft. Micro‑ soft baseert haar betoog op de stelling dat een domein‑controller die werkt met een concurrerend besturingssysteem voor werkgroepservers, alleen kan worden geplaatst binnen een „blauwe bubbel” die bestaat uit domein‑controllers waarop
een Windows‑besturingssysteem voor werkgroepservers is geïnstalleerd dat gebruik maakt van Active Directory, indien deze verschillende besturingssystemen dezelfde interne logica hebben.
263
264
265
Ten eerste moet worden vastgesteld dat Microsoft niet aantoont dat haar besturings‑ systemen voor werkgroepservers en die van haar concurrenten noodzakelijkerwijs dezelfde interne logica moeten hebben, om binnen de „blauwe bubbel” te kunnen samenwerken.
Ten tweede is evenmin aangetoond dat zelfs indien identieke interne logica vereist was, dat noodzakelijkerwijs zou meebrengen dat Microsoft informatie over de interne mechanismen van haar producten en in het bijzonder van de algoritmen aan haar concurrenten zou moeten verstrekken. Dienaangaande moet eraan worden herin‑ nerd dat één van de deskundigen van Microsoft in een bij de repliek gevoegd advies, in een commentaar op het DRS‑protocol, dat wordt gebruikt voor het „multimaster replication”‑mechanisme, zelf onderscheid maakt tussen „protocollen die worden gebruikt voor de communicatie tussen servers” en „algoritmen/beslissingsregels die intern op elke server werken”, alvorens aan te geven dat het de protocollen zijn die op grond van artikel 5 van de bestreden beschikking moeten worden bekendgemaakt (zie punt 205 hierboven).
Ten derde is het, wat het algoritme „Intersite Topology” betreft dat Microsoft ter terechtzitting specifiek heeft genoemd, volkomen mogelijk dat concurrenten alleen in staat hoeven te zijn om een algoritme te implementeren dat hetzelfde resultaat geeft als dat algoritme, zoals de Commissie ook ter terechtzitting heeft uitgelegd. Met andere woorden, Microsoft zou geen enkele informatie hoeven geven over de
implementatie van dat algoritme in haar besturingssystemen voor werkgroepservers, maar zou zich kunnen beperken tot het geven van een algemene beschrijving van dat algoritme en het aan haar concurrenten overlaten om hun eigen implementatie ervan te ontwikkelen.
266
267
268
Het Gerecht concludeert uit het voorgaande dat er geen gebrek aan overeenstem‑ ming is tussen de draagwijdte van artikel 5, sub a, van de bestreden beschikking en de
„compatibiliteitsstandaard” die de Commissie daarin aanlegt.
c) De stelling dat de communicatieprotocollen van Microsoft worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten
Argumenten van partijen
Microsoft voert allereerst een aantal argumenten aan om aan te tonen dat haar communicatieprotocollen technisch innovatief zijn. Zij legt uit dat communicatie‑ protocollen vaak worden ontwikkeld in het kader van de uitvoering van specifieke taken door besturingssystemen voor servers en nauw samenhangen met de manier waarop deze taken worden uitgevoerd. De verlening van licenties voor deze commu‑ nicatieprotocollen betekent dus noodzakelijkerwijs dat aan concurrenten informatie wordt verstrekt over de interne eigenschappen van de besturingssystemen voor servers waarmee die communicatieprotocollen worden gebruikt. Bovendien wordt een groot aantal technici en aanzienlijke financiële middelen ingezet voor de ontwik‑ keling en verbetering van de communicatieprotocollen.
Microsoft benadrukt meer in het bijzonder dat Active Directory innovatief is, na te hebben opgemerkt dat directory‑diensten een wezenlijke rol speelden in de
mededinging op de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers. Dienaan‑ gaande verwijst zij naar een notitie die is opgesteld door één van haar deskundigen, Xxxxxxxx‑Xxxxx, waarin deze de innovaties beschrijft die Active Directory vertoont en met name „de methode van zelfreplicatie naar verschillende servers binnen een computernetwerk” (bijlage A.20 bij het verzoekschrift). Zij verwijst tevens naar het advies van Xxxx in bijlage C.4 bij de repliek (zie punten 205 en 256 hierboven), waarin deze de innovatieve aspecten beschrijft van één van de door Active Direc‑ tory gebruikte protocollen, namelijk het DRS‑protocol, waarover Microsoft meent op grond van de bestreden beschikking informatie te moeten verstrekken aan haar concurrenten. Tot slot verwijst zij naar bijlage C.8.1 bij de repliek, waarin één van haar technici, de xxxx Xxxxx, een aantal specificaties met betrekking tot het door Active Directory gebruikte „multimaster replication”‑mechanisme beschrijft, waarvan Microsoft beweert dat zij die op grond van de bestreden beschikking moet opstellen.
269
270
271
Vervolgens voert Microsoft vele argumenten aan om aan te tonen dat haar commu‑ nicatieprotocollen worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten.
In de eerste plaats stelt zij dat de innovatieve aspecten van deze communica‑ tieprotocollen octrooieerbaar zijn. Zij heeft daarvoor verscheidene octrooien verkregen in Europa en in de Verenigde Staten en een twintigtal octrooiaanvragen is daar hangende. Voorts stelt zij op grond van twee adviezen van de xxxx Xxxxxx (bijlage A.21 bij het verzoekschrift en bijlage C.6 bij de repliek), een in het octrooi‑ recht gespecialiseerde advocaat, dat artikel 5 van de bestreden beschikking de verplichte verlening van octrooilicenties inhoudt.
In de tweede plaats stelt Microsoft dat de specificaties van de server/server‑commu‑ nicatieprotocollen die zij op grond van de bestreden beschikking moet opstellen en aan haar concurrenten moet bekendmaken, auteursrechtelijk zijn beschermd.
272
273
274
275
In de repliek behandelt Microsoft de kwestie van de auteursrechtelijke bescherming vanuit twee afzonderlijke invalshoeken. Ten eerste verwijst zij naar de begrippen
„gedwongen creatie” en „gedwongen publicatie” en beweert zij dat, indien de bestreden beschikking haar dat niet had gelast, zij de betrokken specificaties niet zou hebben ontwikkeld en geen licenties daarvoor aan haar concurrenten zou hebben verleend. Ten tweede beroept zij zich op artikel 4 van richtlijn 91/250 en stelt de kwestie van de „bewerking of wijziging van beschermde werken” aan de orde. Zij stelt in het bijzonder dat een concurrent die de specificaties gebruikt om zijn besturings‑ systeem voor servers te laten interopereren met de onderdelen van Windows‑bestu‑ ringssystemen voor servers die de werkgroepdiensten leveren, geen „onderscheiden werk” zal vervaardigen.
In de derde plaats beweert Microsoft dat de communicatieprotocollen waardevolle bedrijfsgeheimen zijn. Zij verklaart dienaangaande in het bijzonder dat zij haar client/server‑communicatieprotocollen alleen beschikbaar stelt op grond van licen‑ tieovereenkomsten die voorzien in een vertrouwelijkheidsplicht en waarin haar hoedanigheid van eigenares van deze technologie wordt erkend. Volgens haar zijn bedrijfsgeheimen een vorm van industriële eigendom en valt de bescherming ervan onder het nationale recht. Tot slot bestrijdt zij de opvatting van de Commissie dat een onderneming minder ernstig wordt geschaad wanneer zij een bedrijfsgeheim moet onthullen, dan wanneer zij wordt verplicht om schending van haar octrooien of auteursrechten toe te staan.
Microsoft concludeert uit de voorgaande overwegingen dat de verplichting voor haar om haar concurrenten licenties te verlenen met betrekking tot de specificaties van haar communicatieprotocollen, haar de voordelen zou ontzeggen van de aanzienlijke investeringen en de onderzoeks‑ en ontwikkelingsinspanningen die zij besteedt aan het ontwerpen en het verbeteren van de communicatieprotocollen. Bovendien zou de bereidheid van haarzelf en van haar concurrenten om in communicatieproto‑ collen te investeren, daardoor verminderen.
De Commissie bestrijdt de verschillende argumenten die in de punten 267 tot en met 274 hierboven zijn uiteengezet.
276
277
278
279
Allereerst verwerpt de Commissie de bewering van Microsoft dat de betrokken communicatieprotocollen innovatief zijn, en haar bewering dat de verlening van licenties voor die protocollen de verstrekking aan concurrenten van informatie over de interne werking van haar besturingssystemen voor werkgroepservers inhoudt. Zij is in het bijzonder van mening dat de door Xxxx (bijlage C.4 bij de repliek) en Hirst (bijlage C.8.1 bij de repliek) opgestelde documenten niet aantonen dat zich in de betrokken informatie „een uitvinding met intrinsieke waarde” bevindt. De Commissie verwijst naar twee notities die zijn opgesteld door haar adviseur OTR (bijlagen D.2 en D.3 bij de dupliek), waarin commentaar wordt geleverd op de docu‑ menten van Xxxx en Hirst en wordt uitgelegd waarom de ideeën en de principes die aan de communicatieprotocollen van Microsoft ten grondslag liggen, niet nieuw zijn.
Vervolgens verwerpt de Commissie de stelling van Microsoft dat haar communica‑ tieprotocollen worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten en dat bestreden beschikking de verplichte verlening van licenties inhoudt.
In de eerste plaats stelt de Commissie dat Microsoft niet aantoont dat voor de inno‑ vaties die de betrokken communicatieprotocollen beweerdelijk vertonen, octrooien zijn verleend. Voorts tonen verscheidene factoren aan dat de weigering van Micro‑ soft niet werd gerechtvaardigd door overwegingen die verband hielden met octrooi‑ bescherming. Dienaangaande merkt zij meer in het bijzonder op dat Microsoft pas aan het einde van de administratieve procedure, dat wil zeggen enkele weken voor de vaststelling van de bestreden beschikking, en op aandringen van de Commissie een octrooi heeft genoemd (octrooi EP 0669020).
In de tweede plaats verwerpt de Commissie de stellingen van Microsoft op auteurs‑ rechtelijk gebied. Zij sluit niet uit dat de in de bestreden beschikking bedoelde speci‑ ficaties als zodanig onder het auteursrecht zouden kunnen vallen, maar dat betekent niet dat het gebruik van de „aldus gedocumenteerde” informatie bij de implemen‑ tatie ervan in een besturingssysteem een inbreuk op het auteursrecht oplevert. De implementatie van een specificatie is immers niet een kopie, maar leidt tot een duidelijk onderscheiden werk. Bovendien is de vraag of de specificaties onder het
auteursrecht vallen, naar haar aard louter bijkomstig, aangezien wat in de onderha‑ vige zaak centraal staat, de aan Microsoft opgelegde verplichting is om informatie te verstrekken en het gebruik ervan toe te staan, hetgeen noodzakelijkerwijs het opstellen van een document meebrengt. Tot slot merkt de Commissie op dat Micro‑ soft in repliek twee nieuwe argumenten inzake auteursrecht heeft aangevoerd (zie punt 272 hierboven). Volgens de Commissie moeten deze argumenten niet‑ontvan‑ kelijk worden verklaard krachtens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de proces‑ voering, en zijn zij in ieder geval ongegrond.
280
281
In de derde plaats erkent de Commissie dat de informatie die Microsoft op grond van de bestreden beschikking moet verstrekken, tot op heden geheim is gehouden voor haar concurrenten op de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers. Het is echter geenszins vanzelfsprekend dat Microsoft deze „bedrijfsgeheimen” kan gelijkstellen aan intellectuele‑eigendomsrechten „die bij wet tot stand zijn gebracht”. De rechtspraak met betrekking tot de verplichte verlening van licenties is niet als zodanig van toepassing op bedrijfsgeheimen en de bescherming die deze in het natio‑ nale recht genieten, is gewoonlijk beperkter dan de bescherming die wordt gegeven aan auteursrecht of octrooien. Hoewel er een vermoeden van rechtmatigheid kan zijn voor een weigering om een licentie te verlenen voor een intellectuele‑eigen‑ domsrecht „dat bij wet tot stand is gebracht”, is de rechtmatigheid onder het mede‑ dingingsrecht van een weigering tot onthulling van een geheim, waarvan het bestaan uitsluitend afhangt van een eenzijdige commerciële beslissing, veeleer afhankelijk van de feiten van het geval en in het bijzonder van de belangen die in het spel zijn. In de onderhavige zaak ligt de waarde van het „geheim” niet in het feit dat er sprake is van innovatie, maar in het feit dat het aan een dominante onderneming toebehoort.
XXXX voert in wezen dezelfde argumenten aan als de Commissie op dit punt en stelt dat Microsoft niet aantoont dat de bestreden beschikking haar intellectuele‑eigen‑ domsrechten schendt en de verplichte verlening van licenties inhoudt.
282
283
284
FSFE stelt dat de „technologie” die Microsoft weigert bekend te maken aan haar concurrenten, nieuw noch innovatief is. Het beleid van Microsoft is immers dat zij reeds bestaande protocollen overneemt, daar vervolgens kleine en nutteloze wijzigingen in aanbrengt om compatibiliteit te bemoeilijken. FSFE verwijst in het bijzonder naar de volgende protocollen: CIFS/SMB (Common Internet File System/ Server Message Block), DCE/RPC (Distributed Computing Environment/Remote Procedure Call), Kerberos 5 en LDAP.
Beoordeling door het Gerecht
Hoewel partijen zowel in hun schriftelijke stukken als ter terechtzitting lang hebben gediscussieerd over de kwestie van de intellectuele‑eigendomsrechten die de commu‑ nicatieprotocollen van Microsoft of de specificaties daarvan dekken, is het Gerecht van oordeel dat het zich daarover niet behoeft uit te spreken om de onderhavige zaak te beslechten.
De argumenten van Microsoft inzake de beweerde intellectuele‑eigendomsrechten kunnen immers op zich de rechtmatigheid van de bestreden beschikking niet aantasten. De Commissie heeft zich niet uitgesproken over de gegrondheid van deze argumenten, maar is er bij de vaststelling van deze beschikking van uitgegaan dat Microsoft in het onderhavige geval dergelijke rechten kon doen gelden. Met andere woorden, de Commissie heeft als uitgangspunt genomen dat, wat de infor‑ matie inzake compatibiliteit betreft, de in de onderhavige zaak aan de orde gestelde gedraging mogelijk niet een loutere weigering tot levering van een voor de uitoefe‑ ning van een bepaalde activiteit onontbeerlijk product of dienst is, maar een weige‑ ring om derden een licentie voor intellectuele‑eigendomsrechten te verlenen, en heeft aldus de juridisch meest strikte en voor Microsoft dan ook gunstigste oplos‑ sing gekozen (zie de punten 312‑336 hieronder). De Commissie heeft zich er dus niet over uitgesproken of de aan Microsoft verweten gedraging al dan niet een weigering om een licentie te verlenen was, en of de corrigerende maatregel van artikel 5 van de bestreden beschikking al dan niet een verplichting tot het verlenen van licenties meebracht.
285
286
287
Zo verklaart de Commissie in punt 190 van de bestreden beschikking dat Microsoft in de loop van de administratieve procedure een beroep heeft gedaan op het bestaan van intellectuele‑eigendomsrechten en het feit dat de betrokken informatie inzake compatibiliteit bedrijfsgeheimen vormde. De Commissie merkt op dat het niet uitge‑ sloten is dat Microsoft een beroep deed op die rechten om te voorkomen dat Sun de betrokken specificaties in haar eigen producten implementeerde. Zij erkent tevens dat het mogelijk is dat die specificaties innovaties bevatten en bedrijfsgeheimen vormen. Meer in het algemeen stelt de Commissie vast dat niet kan worden uitge‑ sloten dat de last aan Microsoft om informatie inzake compatibiliteit aan derden bekend te maken en hen toe te staan ervan gebruik te maken, de vrije uitoefening van haar intellectuele‑eigendomsrechten belemmert. Zij herhaalt deze laatste vast‑ stelling in punt 546 van de bestreden beschikking. In voetnoot 249 van de bestreden beschikking verklaart de Commissie dat „[a]angezien de relevante specificaties niet beschikbaar zijn voor onderzoek, […] het [voor haar] niet mogelijk [is] om te bepalen in hoeverre de stellingen van Microsoft met betrekking tot verschillende intellec‑ tuele‑eigendomsrechten gerechtvaardigd zijn”.
Bovendien verklaart de Commissie in de punten 1003 en 1004 van de bestreden beschikking bij haar beschrijving van de draagwijdte van de maatregel die het aan Microsoft verweten misbruik moet corrigeren, ten eerste dat deze maatregel enkel betrekking heeft op specificaties van interfaces en niet op de broncode, en ten tweede dat het de bedoeling is dat de concurrenten van Microsoft toestemming krijgen om de verstrekte specificaties te implementeren in hun besturingssystemen voor werk‑ groepservers. Zo verklaart zij onder meer dat „de specificaties ook niet [zouden] moeten worden gereproduceerd, aangepast, gearrangeerd of gewijzigd, maar worden gebruikt door derden om hun eigen specificatieconforme interfaces te schrijven” (punt 1004 van de bestreden beschikking). De Commissie concludeert dat „[v]oor zover de [bestreden] beschikking tot gevolg heeft dat Microsoft ervan moet afzien om haar intellectuele‑eigendomsrechten volledig uit te oefenen, zou dat in ieder geval gerechtvaardigd zijn door de noodzaak om het vastgestelde misbruik te beëin‑ digen” (punt 1004 van de bestreden beschikking).
In haar schriftelijke stukken voert de Commissie argumenten met dezelfde strekking aan. Zo bestempelt zij in de dupliek de stelling van Microsoft in haar repliek dat „de [bestreden] beschikking [haar] verplicht tot de verlening van een licentie voor alle intellectuele‑eigendomsrechten die nodig zouden kunnen zijn om de specificaties in
haar eigen producten te implementeren” als „misleidend”. De Commissie legt aller‑ eerst uit dat „de bestreden beschikking Microsoft verplicht tot de verlening van het recht om de specificaties te gebruiken ten behoeve van het construeren van compa‑ tibele producten” en dat „[v]oor zover [deze verplichting] een beperking zou kunnen betekenen van de mogelijkheid voor Microsoft om eerbiediging van haar intellec‑ tuele‑eigendomsrechten volledig af te dwingen, zou [dat] gerechtvaardigd zijn door de noodzaak om de inbreuk te beëindigen”. In de bestreden beschikking „wordt geen uitspraak gedaan over de vraag of de [intellectuele‑eigendomsrechten] van Microsoft al dan niet worden aangetast”. Vervolgens verklaart de Commissie dat hieruit echter niet kan worden afgeleid dat de weigering van Microsoft wordt gerechtvaardigd door de uitoefening van intellectuele‑eigendomsrechten, of dat er in de onderhavige zaak sprake is van de verplichte verlening van licenties. Het dossier en het verzoekschrift bevatten immers geen bewijs dat dit het geval is en in het bijzonder dat „concurrenten een licentie voor bepaalde [intellectuele‑eigendomsrechten] van Microsoft nodig hebben om te zorgen voor compatibiliteit met de Windows‑domeinarchitectuur”.
288
289
Bovendien heeft de Commissie in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht bevestigd dat in de bestreden beschikking geenszins wordt vastgesteld dat de informatie inzake compatibiliteit niet onder octrooien of het auteursrecht viel dan wel dat dit juist wel het geval was. Het was niet noodzakelijk om daarover uitspraak te doen omdat in ieder geval „was voldaan aan de voorwaarden voor de vaststelling van het bestaan van misbruik en om de corrigerende maatregel [van artikel 5 van de bestreden beschikking] op te leggen, ongeacht of de informatie al dan niet werd gedekt door een octrooi of het auteursrecht”.
Uit het voorgaande blijkt dat bij de beoordeling van de gegrondheid van het eerste onderdeel van het middel ervan moet worden uitgegaan dat de betrokken protocollen of de specificaties daarvan worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten of bedrijfsgeheimen vormen en dat deze als intellectuele‑eigendomsrechten moeten worden behandeld.
290
291
292
Hieruit volgt dat de centrale kwestie die in het kader van dit onderdeel moet worden opgelost, de vraag is of in het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden waar‑ onder een onderneming met een machtspositie kan worden gedwongen om een licentie voor intellectuele‑eigendomsrechten te verlenen, zoals de Commissie stelt en Microsoft betwist.
d) Specifieke argumenten voor het eerste onderdeel van het middel
i) Omstandigheden in het licht waarvan de verweten gedraging moet worden onderzocht
Argumenten van partijen
Primair stelt Microsoft, die daarin wordt gesteund door CompTIA en ACT, dat het eerste vraagstuk moet worden beoordeeld in het licht van de criteria die het Hof heeft vastgelegd in het arrest Xxxxxx, aangehaald in punt 107 hierboven, en heeft herhaald in het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven.
Ter ondersteuning van deze stelling herhaalt Microsoft in de eerste plaats dat artikel 5 van de bestreden beschikking inhoudt dat zij wordt verplicht tot de verle‑ ning van licenties voor haar communicatieprotocollen, die technisch innovatief zijn en worden gedekt door intellectuele‑eigendomsrechten.
293
294
295
296
In de tweede plaats legt Microsoft het in punt 302 hieronder uitgelegde argument van de Commissie aldus uit, dat deze van mening is dat zij voornoemde criteria niet hoeft toe te passen wanneer er sprake is van „technologische koppelverkoop”. Dit argument vindt echter geen enkele steun in de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 6 oktober 1994, Tetra Pak/Commissie (T‑83/91, Jurispr. blz. II‑755), in hogere voorziening bevestigd bij arrest Hof van 14 november 1996, Tetra Pak/ Commissie (C‑333/94 P, Jurispr. blz. I‑5951) (hierna: „zaak Tetra Pak II”), waarop de Commissie zich beroept.
In de derde plaats verwerpt Microsoft de argumenten waarmee de Commissie probeert aan te tonen dat de omstandigheden van de onderhavige zaak verschillen van die van de zaak die heeft geleid tot het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven.
Ten eerste waren bij die zaak aanzienlijke netwerkeffecten aan de orde en het was juist wegens die effecten dat de door IMS Health gecreëerde structuur van 1 860 modules werd aangemerkt als een industriestandaard. De Commissie heeft zich in de bestreden beschikking ook niet beroepen op het argument dat Microsoft, door te weigeren om „compatibiliteit toe te staan”, handelde in strijd met de doelen van algemeen belang die in richtlijn 91/250 zijn neergelegd. In ieder geval kunnen vage overwegingen op grond van het algemeen belang niet rechtvaardigen dat een onder‑ neming wordt verplicht licenties te verlenen. Tot slot stelt Microsoft dat richtlijn 91/250 niet voorziet in een positieve verplichting om informatie te verstrekken.
Ten tweede verwerpt Microsoft de bewering van de Commissie dat zij haar markt‑ macht op de markt voor besturingssystemen voor client‑pc’s heeft gebruikt om de markt voor besturingssystemen voor werkgroepservers te veroveren. De bestreden beschikking noch het verweerschrift geeft duidelijk aan welke marktmacht Microsoft zou hebben gebruikt of op welke manier zij die macht zou hebben uitgeoefend.
297
298
299
Ten derde stelt Microsoft dat de bewering van de Commissie dat zij heeft gebroken met vroegere leveringsniveaus, zowel feitelijk als rechtens onjuist is en dat de Commissie geen rekening houdt met de beginselen die zijn uitgesproken in het arrest Xxxxxxx, aangehaald in punt 112 hierboven. Microsoft heeft nooit aan Sun of een andere aanbieder van concurrerende besturingssystemen een licentie voor de specificaties van haar communicatieprotocollen verleend. Zij heeft AT&T in 1994 een licentie verleend voor een netwerktechnologie dat de ontwikkeling van een product met de naam „Advanced Server for UNIX (AS/U)” mogelijk heeft gemaakt en een aantal op AS/U gebaseerde producten is ontwikkeld door belangrijke aanbie‑ ders van UNIX, waaronder „PC NetLink” van Sun. Hoewel Microsoft en AT&T in 2001 hebben overeengekomen om de licentieovereenkomst niet uit te breiden naar nieuwe technologie, zijn de „AS/U‑technologie” en de daarop gebaseerde producten nog steeds beschikbaar. Het feit dat zij aldus meer dan tien jaar geleden aan AT&T een licentie voor een specifieke technologie heeft verleend, kan niet betekenen dat zij verplicht is om voor de onbepaalde toekomst licenties te verlenen voor alle daaraan verbonden technologie, waaronder de communicatieprotocollen.
Ten vierde merkt Microsoft op dat de Commissie in punt 577 van de bestreden beschikking verklaart dat „de weigering van Microsoft aan Sun [deel uitmaakt] van een algemene gedragslijn van het achterhouden van informatie inzake compatibiliteit voor verkopers van besturingssystemen voor werkgroepservers”. Volgens Microsoft stemt de haar aangerekende gedragslijn overeen met de „niet‑discriminatoire toepas‑ sing van een beleid dat vrijwel alle technologiebedrijven voeren om de vruchten van hun onderzoeks‑ en ontwikkelingsinspanningen te beschermen” en dat een dergelijk gedrag geen „uitzonderlijke omstandigheid” in de zin van de arresten Xxxxxx en IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, kan vormen.
Subsidiair voert Microsoft aan, waarbij zij wordt gesteund door CompTIA en ACT, dat, mocht het Gerecht concluderen dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van intellectuele‑eigendomsrechten, de toepasselijke criteria die van het arrest Xxxxxxx, aangehaald in punt 112 hierboven, zouden zijn, die overeenkomen met het eerste, het tweede en het vierde criterium van het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, zoals opgenoemd in punt 116 hierboven.
300
301
302
303
304
Tot slot stellen Microsoft, CompTIA en ACT dat geen van de vier criteria van het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, en bijgevolg geen van de drie criteria van het arrest Xxxxxxx, aangehaald in punt 112 hierboven, in het onderha‑ vige geval is vervuld.
Primair stelt de Commissie, daarbij gesteund door SIIA en FSFE, dat, al zou het Gerecht van oordeel zijn dat de betrokken weigering haar rechtvaardiging vindt in de uitoefening van intellectuele‑eigendomsrechten en dat de bestreden beschik‑ king de verplichte verlening van licenties inhoudt, daaruit niet volgt dat dit vraag‑ stuk automatisch moet worden beoordeeld in het licht van de criteria van de „IMS Health‑rechtspraak”.
Dienaangaande stelt de Commissie in de eerste plaats dat de „regel van de uitzon‑ derlijke omstandigheden”, die in de rechtspraak is ontwikkeld, niet „als zodanig en zonder nadere precisering” kan worden toegepast op een weigering om bedrijfs‑ geheimen te onthullen, die tot gevolg heeft dat er een „technologische koppeling” ontstaat tussen een afzonderlijk product en een dominant product.
In de tweede plaats stelt de Commissie dat in het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, geen uitputtende lijst van uitzonderlijke omstandigheden is vast‑ gesteld. In dat arrest, evenals in het arrest Xxxxxx, aangehaald in punt 107 hierboven, heeft het Hof de voorwaarden opgenoemd waaronder een beschikking houdende een verplichting tot het verlenen van licenties kon worden gegeven, gelet op de bijzon‑ dere omstandigheden van die zaken. Zo heeft het Hof in het arrest IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, enkel een lijst opgesteld van criteria waarvan de vervulling „volstaat”. In werkelijkheid zou de Commissie, om vast te stellen of de gedraging van een dominante onderneming die weigert om te leveren, misbruik oplevert, alle omstandigheden rond die weigering moeten onderzoeken en met name het economische en wettelijke kader waarin zij plaatsvindt.
In de derde plaats somt de Commissie de factoren op die de omstandigheden van de onderhavige zaak onderscheiden van die van de zaak IMS Health, aangehaald in punt 107 hierboven, en die het mogelijk maken om te concluderen dat de aan Micro‑ soft verweten weigering misbruik van machtspositie oplevert.
305
306
307
Ten eerste merkt de Commissie op dat de bestreden beschikking het bijzondere kenmerk vertoont dat het een weigering om informatie inzake compatibiliteit te verlenen in de softwaresector betreft. Deze beschikking heeft tot doel de ontwik‑ keling mogelijk te maken van producten die compatibel zijn met de producten van Microsoft, terwijl de door Microsoft aangehaalde precedenten betrekking hadden op situaties waarin het „beschermde product” zou worden geïntegreerd in de producten van concurrenten om redenen die verder gaan dan het verzekeren van loutere compatibiliteit tussen twee afzonderlijke producten. Bovendien hebben deze precedenten niet betrekking op de specifieke problemen die rijzen in sectoren waar netwerkeffecten alomtegenwoordig zijn. Anders dan de betrokken sector in de onderhavige zaak waren de economische sectoren in die precedenten geen „sectoren waar de [wetgever] duidelijk heeft erkend dat compatibiliteit gunstig was voor de samenleving in het algemeen”. Meer in het bijzonder herinnert de Commissie onder verwijzing naar de punten 745 tot en met 763 van de bestreden beschikking aan de waarde die de gemeenschapswetgever aan compatibiliteit hechtte, met name in het kader van richtlijn 91/250, alsmede het standpunt dat de gemeenschapswetgever heeft ingenomen, namelijk dat de bekendmaking van informatie ten behoeve van compatibiliteit gunstig is voor de mededinging en innovatie.
Ten tweede beroept de Commissie zich op het feit dat bij het onderhavige vraag‑ stuk een aanbieder met een machtspositie betrokken is die zijn marktmacht op een bepaalde markt, in casu die voor besturingssystemen voor client‑pc’s, gebruikt om de mededinging op een verwante markt, namelijk die voor besturingssystemen voor werkgroepservers, uit te schakelen en „aldus de toetredingsdrempels op haar oorspronkelijke te verhogen en daarmee aanvullende voordelen uit het monopolie te halen”. Die situatie verergert de schade die de consumenten reeds ondervinden als gevolg van de beperking van de ontwikkeling van nieuwe producten.
Ten derde benadrukt de Commissie dat het onderhavige vraagstuk draait om een aanbieder met een machtspositie die breekt met vroegere leveringsniveaus (punten 578‑584 van de bestreden beschikking). Oorspronkelijk had Microsoft als beleid om de informatie inzake compatibiliteit te onthullen en niet achter te houden, hetgeen onder meer de introductie op de markt van haar eigen besturingssystemen