Extra mijlen voor een gezonde Noordzee
Het Akkoord voor de Noordzee
Extra mijlen voor een gezonde Noordzee
Het Akkoord voor de Noordzee
Afspraken tussen Rijk en stakeholders tot 2030 met een doorkijk naar de ontwikkeling van windenergie op de lange termijn.
Over het Akkoord is overeenstemming bereikt tussen onderstaande deelnemers aan het Noordzeeoverleg:
Namens het Rijk:
Xxxx xxx Xxxxxxxxxxxxx, Minister van Infrastructuur en Waterstaat Xxxxxx Xxxxxxxx, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Xxxx Xxxxxx, Minister van Economische Zaken en Klimaat
Namens de energieorganisaties op de Noordzee:
Xxxx Xxxxxxx, voorzitter NWEA
Xx Xxxxxx, secretaris-generaal XXXXXX
Xxx Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx, directeur EBN
Xxxxx Xxxxxxxx, directeur offshore projecten TenneT
Namens de visserijorganisaties:
Xxxxx X. Xxxxxxxxxxx, voorzitter Nederlandse Vissersbond heeft ingestemd met het onderhandelaarsakkoord, maar na de afgesproken periode van achterbanconsultatie meegedeeld dat de Nederlandse Vissersbond het akkoord niet kan steunen.
Bij monde van Xxx Xxxxxx, directeur VisNed1 (faciliterend) is aangegeven dat de producentenorganisaties Delta Zuid, Rousant, Redersvereniging voor de Zeevisserij, Texel, West en Wieringen en de Vereniging NetVISwerk het Akkoord steunen. Maar zij kunnen, gezien de verdeeldheid in de sector, niet als enigen tekenen.
Namens de NGO’s:
Xxxxxx xxx Xxxx, directeur Stichting de Noordzee Xxxxxxx Xxxxxxx, directeur WWF Nederland
Xxxxx Xxxxxxxx, directeur Greenpeace
Rob van Tilburg, directeur Programma’s, Natuur & Milieu Xxxx Xxxxxxx, directeur Vogelbescherming Nederland
Xxxx xxx xxx Xxxxx, algemeen directeur Natuurmonumenten2
Namens de Branche Organisatie Zeehavens:
Xxxxxx Xxxx, voorzitter en COO Havenbedrijf Rotterdam N.V.
De partners bij het Akkoord nodigen organisaties nadrukkelijk uit het Akkoord te onderschrijven zodat het draagvlak nog verder wordt verbreed.
1 PO Urk is lid van Visned, maar heeft aangegeven het Akkoord niet te steunen.
2Natuurmonumenten maakt geen deel uit van het Noordzeeoverleg maar stemt in met het Akkoord.
De instelling van het Noordzeeoverleg
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat draagt coördinerende verantwoordelijkheid voor de Noordzee. Talloze organisaties in de samenleving voelen zich intensief betrokken bij de Noordzee. Deze stakeholders hebben de Rijksoverheid verzocht gezamenlijk een Noordzeeakkoord te sluiten. De stakeholders hebben zich bij hun verzoek tot een Noordzeeakkoord te komen verenigd op een aantal leidende principes. Daarnaast hebben zij een opdracht geformuleerd aan zichzelf, de Rijksoverheid en de onafhankelijk voorzitter.
Op verzoek van de minister van XxxX heeft het Overlegorgaan Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (OFL) de kansen op een Noordzeeakkoord tussen stakeholders en Rijksoverheid verkend en er advies over uitgebracht1. Op basis van dat advies heeft minister Xxx Xxxxxxxxxxxxx mede namens de ministers van LNV, EZK en BZK aan het OFL verzocht het Noordzee-overleg te starten en in een onafhankelijk voorzitterschap te voorzien (zie bijlage 12).
De Rijksoverheid vindt een breed draagvlak onder het Noordzeebeleid van groot belang. De afspraken in dit akkoord vormen daarom de basis voor de Strategische Agenda voor de Noordzee 2030 en het Programma Noordzee 2022-2027 en tevens de relevante beleidsdocumenten van het ministerie van EZK zoals de routekaart windenergie op zee na 2030. Overheid en stakeholders verplichten zich wederzijds aan een loyale medewerking bij de uitvoering van de afspraken van dit Akkoord.
2 OFL (2018) Adviesrapport Verkenning Noordzeestrategie 2030. OFL: Den Haag. xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxxxx-0000 De bijlagen maken integraal onderdeel uit van het akkoord.
Inhoudsopgave
Xxx Xxxxxxx 0
0 Xx xxxxxxxxxx 9
2 De uitdaging 11
3 Common ground 13
4 Gebieden 16
5 Installaties en objecten 25
6 Handelingen 29
7 Monitoring en onderzoek 32
8 Governance 34
9 ‘Transitiefonds’ 36
10 Uitvoering 38
Bijlage 1: Brief met verzoek om opzetten van Noordzeeoverleg Bijlage 2: Onderzoeks- en monitoringsagenda
Bijlage 3: Internationaalrechtelijke context
Bijlage 4: Terms of Reference voor onderzoek naar gaswinning op de Noordzee in relatie tot het Akkoord van Parijs
Bijlage 5: Seismisch onderzoeksprogramma en vervolgstappen Bijlage 6: Brief van DG Osinga (LNV) aan NZO-voorzitter Xxxxxxx Bijlage 7: Illustratieve kaart
Ten Geleide
In het Noordzeeoverleg hebben we allereerst gezamenlijk de feiten verkend. Zowel de vertegenwoordigende departementen als de stakeholders hebben daar actief aan bijgedragen. Daarbij bleken niet alleen fundamentele verschillen in opvattingen en belangen, er ontstond ook begrip voor elkaars standpunten. Geleidelijk groeide een gezamenlijke visie en het besef dat partijen elkaar kunnen versterken.
De Noordzee is een van de drukst gebruikte zeeën, nu al bestaat er grote spanning tussen natuur, energie en voedselvoorziening (met name visserij). Het Klimaatakkoord zal de komende decennia leiden tot een forse groei van windparken op de Noordzee. Dat wordt passen en meten. We hebben het als onze opdracht gezien in de botsing tussen verschillende belangen een nieuwe balans te zoeken. Het Rijk stelt € 200 miljoen aan middelen3 beschikbaar ter ondersteuning van de samenhangende natuur-, voedsel- en energietransities (‘Transitiefonds’4, zie onder 9).
We hebben het als onze opdracht gezien een nieuwe balans te zoeken. Het heeft van alle partijen de bereidheid gevraagd niet alleen vanuit de eigen invalshoek te redeneren, maar ook vanuit de gezondheid van de Noordzee als geheel. Juist omdat de druk op de Noordzee toeneemt is extra inspanning gevraagd de kwaliteit van het ecosysteem (waaronder biodiversiteit) te hoeden én te verbeteren. We spreken daarom over de extra mijlen die we hebben te gaan voor een gezonde Noordzee. Zowel in gebiedsbescherming als in bescherming van soorten en aanvullende maatregelen ter beperking van negatieve effecten op de natuur.
We hebben intensief aandacht gegeven aan toekomstbestendigheid van de visserij. Aard en omvang van de vloot zullen in de toekomst moeten passen binnen het perspectief van een gezonde Noordzee. Alle partijen begrijpen dat de middelen die beschikbaar komen voor de transities op de Noordzee voor een fors deel aan de herstructurering van de visserij moeten worden besteed. Draagvlak daarvoor is vooral ontstaan doordat afspraken zijn gemaakt om ecologisch belangrijke gebieden te vrijwaren van bodemberoerende visserij.
Het klimaatakkoord van Parijs vraagt een diepingrijpende omschakeling in onze manier van leven en produceren. We hebben de rol van de Noordzee bij die omschakeling gezamenlijk doordacht. Het bleek mogelijk over groei en de inpassing van het aantal windparken een reeks praktische afspraken te maken. Private investeringen vragen respect voor publieke waarden; de investeerders in windenergie bleken daarvoor open te staan. In het vervolg zal vóór de aanbesteding van nieuwe windparken een transparante afweging van belangen plaatsvinden, zodat per windpark maatwerk kan worden geleverd.
Partijen hebben in dit Akkoord afspraken gemaakt voor de komende tien jaar. Maar zij hebben daarbij een verkenning van de situatie na 2030 niet geschuwd. Dat heeft geleid tot de afspraak grondig te onderzoeken of geplande ruimte voor windparken in het zuidelijk deel van de
3 Van deze middelen is € 119 miljoen bestemd voor de uitvoering van de kottervisie, de herstructurering en verduurzaming van de kottervloot. € 12 miljoen voor een veilige doorvaart van de aan te leggen windparken, € 14 miljoen voor de versterking van het toezicht op de Noordzee ter uitvoering van dit Akkoord en € 55 miljoen voor extra monitoring en wetenschappelijk onderzoek en natuurherstel.
4 In dit Akkoord staat het woord ‘Transitiefonds’ tussen aanhalingstekens. Hoewel over de bedoeling en werkwijze van het
fonds tussen partijen overeenstemming is bereikt wordt van rijkszijde een nadrukkelijk voorbehoud gemaakt ten opzichte van de juridische vormgeving, vooral in relatie tot de reguliere processen binnen de rijksbegroting. (zie verder 9
‘Transitiefonds’) Partijen verwachten definitieve conclusies te trekken rond de governance van NZO, die zullen worden verwerkt in het nog uit te brengen OFL advies over de governance.
Noordzee niet open zouden kunnen blijven en eerder zou kunnen worden begonnen met de bouw van windparken in het noordelijk deel van de Noordzee. Daar zitten nog veel haken en ogen aan, maar het kan de druk op de ecologische ruimte in het zuiden verminderen en belangrijke visgronden openhouden.
Ook de voortgezette gaswinning op de Noordzee hebben we met nadruk geplaatst in het perspectief van het Akkoord van Parijs en de consequenties van het beëindigen van de gasproductie in het Groninger veld. De opbrengsten van de gaswinning op nieuwe velden zullen op basis van dit Akkoord toenemen. Halverwege de beoogde looptijd van het ‘Transitiefonds’ (dat wil zeggen in 2023) zullen partijen in het NZO gezamenlijk nagaan of met de beschikbaar gestelde gelden de doeleinden van dit Akkoord worden gehaald. Mocht dan blijken dat verdere versterking van het ‘Transitiefonds’ noodzakelijk is dan voeren partijen in het NZO daarover open en reëel overleg. Uitgaande van de uitvoering van de z.g. Kleine Veldenbrief van het kabinet 5 staan de leveranciers van windenergie, olie en gas daarbij positief tegenover een bijdrage vanuit de energiesector in de investeringen die alsdan nodig blijken voor een gezonde Noordzee.
In onze gezamenlijke verkenning van de toekomst voor de Noordzee werd steeds opnieuw duidelijk dat we op onderdelen nog onvoldoende weten van de werking van het ecosysteem en de mogelijke effecten van de transities die zich zullen voltrekken. Daarom hebben partijen afspraken gemaakt over een belangrijke intensivering van monitoring en wetenschappelijk onderzoek op de Noordzee. Dat kan de basis zijn voor toekomstige keuzes en nadere afspraken.
Rijk en stakeholders hebben afgesproken dat het Noordzeeoverleg, de samenwerking waarin dit Akkoord is ontstaan, ook in de toekomst wordt voortgezet. Er komt, in samenspraak met de Akkoordpartijen, een afzonderlijk ‘governance advies’ over de samenstelling van het overleg en over de (juridische) vorm waarin die samenwerking kan worden gegoten. Hierin wordt ook de betrokkenheid van partijen bij het besteden van de transitiemiddelen geregeld. Dit advies wordt door het Overlegorgaan Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (OFL) uitgebracht, zoals eerder door de minister van XxxX is gevraagd. In afwachting van dit advies wordt het Noordzeeoverleg in zijn huidige vorm door het OFL voortgezet onder onafhankelijk voorzitterschap.
Dit Akkoord voor de Noordzee betekent: een betere balans tussen alle in het geding zijnde belangen en een blijvende betrokkenheid van stakeholders bij het Noordzeebeleid. De afspraken in dit Akkoord zullen de basis vormen voor de beleidsdocumenten van het Rijk; het wederzijds vertrouwen dat daarvoor noodzakelijk is vraagt een structurele inbedding van het Noordzeeoverleg in het proces van beleidsvorming.
Xxxxxxx Xxxxxxx
Voorzitter van het Noordzeeoverleg
1. De aanleiding
De Noordzee is van ons allemaal en daarmee ook een beetje van niemand. Dit Akkoord is gesloten vanuit de gedachte dat Noordzeebeleid een zo breed mogelijk draagvlak moet hebben.
De Noordzee is een van de meest intensief gebruikte zeeën ter wereld en het wordt er nog drukker. Het is een waardevol en kwetsbaar ecosysteem en een bron van voedsel voor mens en dier. Het heeft daarnaast grote economische betekenis. Er liggen druk bevaren scheepvaartroutes. Er is recreatief gebruik. De marine en luchtmacht oefenen er. Op de Noordzee wordt olie, gas, zand en windenergie gewonnen. Daarnaast is de Noordzee belangrijk voor de leefbaarheid van kustgebieden en visserijregio’s.
Tegelijkertijd heeft klimaatverandering invloed op het ecosysteem van de Noordzee en de gevolgen daarvan zijn inmiddels nadrukkelijk merkbaar. Klimaatverandering is niet alleen een mondiaal vraagstuk, maar alle aspecten ervan treden ook bij ons voor de deur, op de Noordzee, op. Bijvoorbeeld opwarming, verzuring, zeespiegelstijging, zuurstofloosheid, de opmars van invasieve soorten en veranderende verspreiding van visbestanden.
Fossiele brandstof wordt geleidelijk vervangen door schone, duurzame energie, zoals wind op zee. Voor de Noordzee zal dat leiden tot een forse groei van het aantal windparken. Daarmee wordt een van de noodzakelijke randvoorwaarden van het Klimaatakkoord en het Akkoord van Parijs vervuld: het maakt de reductie van CO2 mede mogelijk. De aanleg en exploitatie van een groeiend aantal windparken zet de spanning tussen functies, die al groot is, verder onder druk.
Een gezonde Noordzee is voor iedereen van belang. Nu al vraagt het mariene ecosysteem om herstel. Gebruik moet passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. Om de Noordzee gezond te maken en te houden is een extra inspanning noodzakelijk. Dat is des te belangrijker nu wordt gekozen voor een forse groei van het aantal windparken op zee. Dit zijn de ‘extra mijlen die we te gaan hebben op weg naar een gezonde Noordzee’.
Te midden van deze radicale veranderingen willen vissers weten waar zij aan toe zijn. De Noordzee is voor de Nederlandse vissers van cruciale betekenis en ten diepste verbonden met lokale gemeenschappen. Zij verdienen er de kost en vragen om perspectief. De vaak perifeer gelegen visserijgemeenschappen zijn sterk afhankelijk van de economische baten van de visserij. Niet alleen de visser profiteert, ook de plaatselijke dienstverleners en lokale bedrijven hebben belang bij een stabiele visserijsector.
Voor de deelnemers aan het Noordzeeoverleg (NZO) gaat het daarbij om meer dan de optelsom van deze verschillende functies en natuurwaarden; de Noordzee is als deel van onze nationale identiteit en geschiedenis een kostbaar bezit. En die zee willen we gezonder aan volgende generaties overdragen. Dit Akkoord voorziet in de afspraak dat het Rijk tweejaarlijks de ‘Staat van de Noordzee’ zal publiceren. (zie 7.9)
De uitdaging is dus een gezonde en duurzame Noordzee te waarborgen, waarbinnen plek is voor beschermde natuurwaarden, een duurzame visserij en voldoende ruimte voor windparken op zee om te voldoen aan de Nederlandse invulling van het Parijsakkoord. Daarom wordt in het akkoord
de gaswinning6 op de Noordzee nadrukkelijker ingepast binnen de doelstellingen van het Parijsakkoord en aan meer ecologische randvoorwaarden gebonden.
Dit Akkoord beoogt een betere balans aan te brengen tussen alle in het geding zijnde belangen, binnen het kader van een gezonde Noordzee. Vanzelf zal dat niet gaan; overheid en stakeholders zien dat als een forse uitdaging. Met dit Akkoord wordt het mogelijk deze uitdaging gezamenlijk aan te gaan. Het Akkoord richt zich in de eerste plaats op de middellange termijn richting 2030, maar biedt ook perspectief op een snelle ontwikkeling van windenergie na 2030.
6 Daar waar sprake is van gasindustrie moet gelezen worden gas- en olie-industrie.
2. De uitdaging
Op de Noordzee vinden drie grote transities plaats die het hart van de uitdaging voor de Noordzee vormen: de natuurtransitie, de voedseltransitie en de energietransitie. Dit Akkoord stelt de innerlijke verwevenheid tussen deze transities centraal, waardoor kansen ontstaan voor integraal beleid met een focus op de langere termijn.
(1) De natuurtransitie: De Noordzee is een ‘commons’, een gemeenschappelijk bezit waar we gezamenlijk verantwoordelijkheid voor moeten dragen. Echter, het mariene ecosysteem staat onder druk: de biodiversiteit gaat achteruit en de bodem is verstoord7. Toenemend gebruik is alleen verantwoord bij herstel en behoud van het Noordzee- ecosysteem. Daartoe is versterkte inspanning nodig om de goede milieutoestand (GMT)8 te bereiken. Als de Noordzee gezond is, moet bewaakt worden dat zij dit blijft. De ecologische draagkracht is randvoorwaardelijk voor het individuele en cumulatieve gebruik van de Noordzee door verschillende functies. De natuurtransitie vraagt ook om een transitie in ons denken over mariene ecosystemen. Het ecosysteem van de Noordzee is geen statisch gegeven. Objecten en installaties creëren nieuwe habitats en kunnen bijdragen aan de natuur9. In een wereld met klimaatverandering dienen naast doelstellingen op het niveau van individuele soorten, ook doelstellingen over gebruiksdruk in vast te stellen deelgebieden uitgangspunt te zijn.
(2) De voedseltransitie: het is cruciaal tot een rendabele en duurzame visserij te komen die naar aard en omvang past bij de nieuwe situatie op de Noordzee. Dat vraagt om heroriëntatie en uiteindelijk herstructurering van de vloot. Dat is niet alleen een ecologische noodzaak en een (bedrijfs)economische realiteit, maar ook een sociale eis: de mensen die in de visserij werken, zowel op zee als aan land, hebben in het proces van radicale veranderingen dringend behoefte aan een duidelijk perspectief. Daarom wordt inmiddels door overheid en sector aan een kottervisie, waarbij de afstemming met dit Akkoord nauw luistert. Daarnaast zijn er steeds meer ideeën voor alternatieve manieren van voedselproductie op zee (maricultuur) die ruimte vragen op de Noordzee.
(3) De energietransitie: het Nederlandse Klimaatakkoord spreekt van de ‘Green Powerhouse Noordzee’, waardoor energiewinning in ruimtebeslag op de Noordzee
dominanter wordt. Dit is een maatschappelijke keuze zodat kan worden voldaan aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Deze transitie heeft directe consequenties voor winning, opslag en transport van energie op zee en richting land. Partijen steunen die energiedoelstelling ten volle. Dit laat onverlet dat met het oog op de belangen van het ecosysteem en andere gebruiksfuncties een zorgvuldige afweging geboden is. De technologische dynamiek vraagt nu en in de toekomst nadere keuzes, bijvoorbeeld over waterstof (als transportmiddel voor op zee, opgewekte energie en als grondstof), eilandvorming en alternatieve manieren van mariene energiewinning. Partijen hebben
7 Xxxxxxx Xxxxxxxxx Deel 1 actualisatie 2018-2024. (xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx-xxxxxxx/)
8 Zoals geformuleerd in de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx (ELI: xxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxx/xxx/0000/00/xx)
9 Stichting de Noordzee (2018) Windparken op de Noordzee: kansen en risico’s voor de natuur. Beschikbaar via: xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx-xx-xx-xxxxxxxx-xxxx-xx-xxxxx-xxx-xxxxxxxxxx-xxxxxx-xx-xxxx- onderzoek/
over het maken van toekomstige keuzes procesafspraken in het Akkoord opgenomen (zie hoofdstuk 8 over governance).
De innerlijke verwevenheid tussen deze drie transities vraagt om samenhangend Noordzeebeleid, ten einde botsend ruimtebeslag en blijvende onbalans te voorkomen. Wij delen de overtuiging dat het daarbij niet alleen gaat om ‘de verdeling van pijn’, maar dat zich zeker ook kansen voordoen. Door de onderlinge samenhang tussen deze transities centraal te stellen, wordt de nadruk gelegd op oplossingen die de maatschappelijke baten op de lange termijn vergroten. Deze benadering biedt tevens de mogelijkheid om sectorale belangen te overstijgen. De zekerheid die dit Akkoord biedt voor de verschillende partijen is te allen tijde te verkiezen boven een sectorale aanpak met een constant gevecht om ruimte.
De vaak sectorale structuur van de bestaande geldstromen is niet afgestemd op de innerlijke verwevenheid tussen de drie transities en leidt niet vanzelfsprekend tot de beoogde samenhang. Overheid en stakeholders maken daarom in dit Akkoord afspraken over het tot stand komen van een ‘Transitiefonds’ voor de Noordzee. Dit fonds kan voor de beschreven transities en de uitvoering van dit Akkoord worden aangesproken indien reguliere middelen niet in voldoende mate in de kosten zouden voorzien (zie 9).
Het NZO heeft gekeken naar initiatieven uit de samenleving en het bedrijfsleven. Hiertoe is een internetconsultatie gehouden en is er op 8 mei 2019 een participatiebijeenkomst georganiseerd waaruit een aantal afspraken in dit Akkoord zijn voortgekomen.
Ook is er een aantal onderwerpen waarin het NZO zich heeft verdiept, maar waarover bij partijen niet de behoefte bestond er in het kader van dit Akkoord aanvullende afspraken over te maken. Dit geldt specifiek voor zandwinning en -suppletie, baggerspecie verspreiding en het scheepvaart-verkeersscheidingsstelsel, clearways en ankergebieden.
3. Common ground
De stakeholders zijn vanuit sterk verschillende invalshoeken aan het Noordzeeoverleg begonnen. Partijen in het overleg zijn geleidelijk tot een aantal gezamenlijke overkoepelende uitgangspunten gekomen. Tegelijkertijd is uit de verkenning van de uitdagingen op de Noordzee gebleken dat een aantal redelijke uitgangspunten van verschillende partijen eveneens om gezamenlijke erkenning vragen. Deze uitgangspunten vormen de ‘common ground’ voor het Noordzeeakkoord.
3.1 Een gezonde Noordzee is een algemeen belang. Hoe drukker het er wordt, hoe meer er moet worden geïnvesteerd in de gezondheid van het ecosysteem. Optimalisatie van het natuurbeleid is daarmee een logisch uitgangspunt: we moeten extra mijlen maken voor een gezonde Noordzee. Dat vraagt verdergaande maatregelen dan in de huidige beleidspraktijk voor verschillende soorten- en gebiedsbescherming wordt voorzien. Het geheel aan maatregelen in dit Akkoord moet bijdragen aan het behalen en vervolgens behouden van de goede milieutoestand10,11. Daarbij is in de balans ook zoveel als mogelijk rekening gehouden met het visserijbelang (zie 4.38). Met betrekking tot een aantal natuurgebieden worden in dit Akkoord concrete afspraken gemaakt (zie 4). Beleidsontwikkeling wordt bemoeilijkt door een structureel gebrek aan kennis. Blijvend kennis verzamelen, monitoring, toezicht en handhaving op de afgesproken maatregelen zijn daarom cruciaal. Dit moet in de tijd gezien kunnen leiden tot gezamenlijke bijstelling van de in dit Akkoord gemaakte keuzes in de vorm van een permanent Noordzeeoverleg (NZO).
3.2 Veiligheid van gebruikers en het ecosysteem is en blijft een belangrijk uitgangspunt bij elk gebruik van de Noordzee (zie o.a. 6.8-6.11).
3.3 Om de schaarse ruimte optimaal te gebruiken is multifunctioneel ruimtegebruik een leidend principe. Om uitvoering te geven aan dit principe staat een gebiedsgerichte aanpak centraal (zie 4.1). Waar dat onmogelijk is dient handhaafbare scheiding van functies plaats te vinden op basis van een transparante afweging van verschillende belangen. Hiermee is bijvoorbeeld een windpark in de toekomst nooit alleen een windpark.
3.4 Om tot een integrale aanpak van de beoogde transities op de Noordzee te komen is een ‘Transitiefonds’ onontbeerlijk. Het is bedoeld als investeringsimpuls om de afspraken van het Akkoord mogelijk te maken, daar waar de transities elkaar raken. Een aanpassing van de aard en omvang van de kottervloot en een innovatie impuls zullen bijdragen aan een grote kwaliteitssprong voor belangrijke waarden als bodembescherming en verduurzaming van de visserij. Tevens komen extra middelen beschikbaar zodat zorgvuldige monitoring en onderzoek naar de gevolgen van een toekomstige grootschalige uitrol van wind op zee uitgebreid kan worden. Dat geldt ook voor onderzoek naar de staat van de natuur in het kader
10 Zoals geformuleerd in de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx en gebruik makend van criteria zoals ontwikkeld door ICES (de International Council for the Exploration of the Seas).
van natuurherstel. Extra inspanning op het terrein van monitoring en onderzoek (baselines) is nodig.
3.5 Partijen die investeren in windparken moeten op tijd zicht hebben op haalbare businesscases voor het behalen van de Klimaatakkoord doelstellingen wat betreft te realiseren terawattuur (TWh) en de kostenreductie van wind op zee. Daarbij dienen de maatschappelijke kosten vooraf duidelijk gedefinieerd te zijn en de vraag wie wat moet betalen hoort transparant aan de orde te komen. Dit ook ter bescherming van de energieconsument om de energierekening zo laag mogelijk te houden.
3.6 Om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst de visserij, inclusief bodemberoerende visserij, op de Noordzee mogelijk blijft, dient de vloot naar aard en omvang zodanig te veranderen dat deze past bij de nieuwe situatie op de Noordzee. De transformatie die van de visserij op de Noordzee wordt gevraagd kan niet los worden gezien van andere, structurele onzekerheden voor de sector. Aanlandplicht, pulsverbod en de onzekere afloop van de Brexit maken de toekomst voor de visserij toch al ongewis. De middelen die nodig zijn voor de herstructurering van de vloot moeten tijdig beschikbaar zijn; uit eigen bedrijfsmiddelen, uit bestaande overheidsgeldstromen en uit het ‘Transitiefonds’.
3.7 De ‘Nieuwe Economie’ op de Noordzee vraagt ruimte voor (opschaling van) robuuste pilots en eenduidig beleid met heldere uitgangspunten voor vergunningverlening en locatiekeuze. Het gaat hierbij om zowel maricultuur (kweek van vis, schelp- en schaaldieren, algen en wieren) als alternatieve vormen van mariene energiewinning. Ook voor deze activiteiten geldt dat moet worden aangetoond dat ze passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee, bijvoorbeeld wat betreft de aanwezige nutriënten en dat de veiligheid gegarandeerd is. Over de regie daarbij en de uitgangspunten wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
3.8 De gaswinning op de Noordzee is eindig en neemt af. Met het verminderen van de gaswinning uit Groningen is Nederland inmiddels een importland geworden. Partijen zijn het erover eens dat winning van eigen aardgas beter is dan het importeren van buitenlands gas, omdat gaswinning uit kleine velden nu klimaatvoordelen12 heeft en beter is voor de economie en de energieleveringszekerheid. Hiervoor is voorspelbare vergunningverlening van belang. De voortgezette gaswinning op de Noordzee is nadrukkelijk geplaatst in het kader van realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Om dat transparant na te gaan wordt in dit Akkoord voorzien in aanvullend onafhankelijk onderzoek (zie paragraaf 5.11).
3.9 Partijen zien systemische samenhang tussen energietransities op de Noordzee als opbrengstenpost en de kosten die moeten worden gemaakt om de andere transities voor voedsel en natuur te financieren. We worden als samenleving rijker van de Noordzee en dat stelt ons de komende decennia mede in staat een gezonde Noordzee te bevorderen. Over drie jaar (halverwege de beoogde looptijd van het ‘Transitiefonds’) zullen partijen gezamenlijk bezien of met de nu
beschikbaar gestelde extra middelen (€ 200 miljoen) de gestelde doeleinden van het Akkoord kunnen worden gehaald. Mocht dat niet zo zijn dan wordt in het NZO open en reëel overleg gevoerd over verdere financiële impulsen. De leveranciers van windenergie, olie en gas staan daarbij – uitgaande van de uitvoering van de
z.g. Kleine Veldenbrief van het kabinet - positief tegenover een bijdrage aan het ‘Transitiefonds’.
Partijen zijn het erover eens dat op deze wijze de opbrengsten van de energiewinning ook financieel een betekenisvolle bijdrage kunnen leveren in de kosten van de transities op de Noordzee. Door zo’n bijdrage vanuit de energiesector ten bate van een gezonde Noordzee zou de energieopbrengst
12 Deze voordelen gelden zolang buitenlands gas een hogere integrale CO2-emissie per calorische waarde kent. Dit zou worden opgeheven wanneer bijvoorbeeld in Noorwegen significante bijmenging van groen gas zou plaatsvinden.
(waaronder die van fossiele brandstoffen) mede ingezet kunnen worden voor de transitie naar een gezonde Noordzee met gebalanceerd en duurzaam gebruik.
3.10 De Noordzee kenmerkt zich door grote dynamiek. De complexiteit van het ecosysteem, wijzigingen in diversiteit, o.a. door klimaatverandering en menselijke interventies op de Noordzee, maken dat er beperkt inzicht bestaat in de gevolgen van maatregelen binnen en tussen de transities. Waar ten aanzien van ontwikkelingen nu nog geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan, spreken overheid en stakeholders af hier in de toekomst op consensus gericht overleg over te voeren in het NZO. Zo moet het mogelijk worden effecten van de afspraken in dit Akkoord gezamenlijk te evalueren en waar nodig bij te stellen door middel van adaptieve planning (‘hand aan de kraan’ en governance). Dit Akkoord vormt daarom de opmaat voor een meer adaptieve aanpak waardoor gezamenlijk inspelen van overheid én stakeholders op onzekerheden, op toekomstige ontwikkelingen en op technologische dynamiek een vanzelfsprekendheid wordt.
3.11 Het noodzakelijke wetenschappelijke onderzoek en monitoring dient als onderdeel van het Noordzeebeleid te worden gefinancierd. Er moet een extra impuls komen die een samenhangend monitorings- en onderzoeksbeleid mogelijk maakt (ook door bijvoorbeeld een opschaling van het huidige Wozep-programma13). De onderzoeks- en monitoringsagenda in bijlage 2 laat de inhoud en prioritering van de onderzoeks- en monitoringsactiviteiten op de Noordzee zien, die nodig zijn voor de uitvoering van dit Akkoord. Deze agenda is tot stand gekomen in samenspraak met de KNAW-klankbordcommissie en de betrokken departementen.
3.12 De eindverantwoordelijkheid van de Rijksoverheid staat niet ter discussie. Dit Akkoord vormt de basis onder de formele planningsdocumenten waaronder de Strategische Agenda Noordzee 2030 en het Programma Noordzee 2022-2027. Wanneer in de verdere procedures naar het oordeel van het Rijk moet worden afgeweken van in het akkoord gemaakte afspraken, wordt daarover van tevoren op consensus gericht overleg gevoerd in het NZO.
3.13 Na het tot stand komen van dit Akkoord, wordt door OFL, op verzoek van de minister van IenW14, nog een afzonderlijk advies uitgebracht over ‘de governance’. De inzet is daarbij een zodanig advies uit te brengen dat er daarvoor draagvlak bestaat bij zowel Rijk als stakeholders.
3.14 Partijen erkennen de realiteit van de internationaalrechtelijke context (zie bijlage 3). Mochten in dit Akkoord gemaakte afspraken niet, of alleen ingrijpend veranderd kunnen worden uitgevoerd vanwege internationale afspraken, dan legt het Rijk dit vraagstuk eerst voor aan het NZO alvorens een definitieve positie te kiezen.
13 Wind op zee ecologisch programma
14 Zie brief van de minister van XxxX aan de tweede kamer van 5 januari (bijlage 1) en het OFL-adviesrapport
4. Gebieden
In dit hoofdstuk worden afspraken op gebiedsniveau beschreven. Het gaat hierbij dus bijvoorbeeld om natuurgebieden maar ook om de aanwijzing en verkaveling van windenergiegebieden. Door het relatieve belang van verschillende gebieden voor partijen in een langetermijnperspectief te plaatsen, zijn er oplossingsrichtingen ontstaan die een betere balans tussen verschillende functies op de Noordzee mogelijk maken. Een voorbeeld hiervan is de verkenning van het vrijlaten van een aantal windenergiegebieden in de drukke zuidelijke Noordzee en versnelde uitrol van windenergie op zee in de noordelijke Noordzee te plannen. Hiermee geeft dit Akkoord tevens geclausuleerde richtinggevende uitspraken voor na 2030. In dit hoofdstuk worden ook afspraken gemaakt die invulling geven aan de gebiedsgerichte aanpak, onder andere door de introductie van ‘gebiedspaspoorten’.
Algemene afspraken over de aanwijzing en bescherming van gebieden
4.1 Naast de prioriteiten die in de gehele Nederlandse Noordzee gelden, is er op weg naar maatwerk behoefte aan een duidelijke inventarisatie van het gebruik en kenmerken van specifieke gebieden. Bij de aanwijzing van gebieden op zee voor een bepaald doel (bijvoorbeeld zandwingebieden, kavelbesluiten voor windenergie of natuurgebieden) wordt - voorafgaand aan een mogelijke project-m.e.r. of aanwijzingsbesluit – door het Rijk in overleg met maatschappelijke partijen een gebiedspaspoort opgesteld. Hierdoor kan in de verdere procedure beter recht gedaan worden aan de specifieke kenmerken van gebieden en kan de afweging tussen belangen expliciet worden gemaakt: maatwerk.
In deze gebiedspaspoorten wordt ten minste de volgende informatie op transparante wijze beschikbaar gemaakt:
• de in het gebied aanwezige natuurlijke kwaliteiten;
• de huidige gebruikers van het gebied en de waarde van het gebied voor deze gebruikers;
• de mogelijkheden voor toekomstig medegebruik door huidige en nieuwe gebruikers, in lijn met het doel waarvoor het gebied wordt aangewezen.
4.2 Als door sluiting van gebieden (o.a. door windparken of natuurmaatregelen) ruimte voor vangstmogelijkheden van de visserij wordt weggenomen die elders niet kan worden opgevangen of mogelijke verdringing in de hand werkt, dienen op sectorniveau mitigerende maatregelen genomen te worden in het belang van vissers. Dit kan ook een financiële bijdrage uit het ‘Transitiefonds’ zijn. Indien mogelijk gebeurt deze mitigatie op planniveau (bijv. bij een volgende routekaart). De compensatie vangt aan vanaf het moment dat er door de bouwwerkzaamheden voor het betreffende windpark niet langer in het gebied gevist kan worden.
4.3 Om aantasting van natuurwaarden door gebruiksfuncties te voorkomen worden ecologisch kwetsbare gebieden vermeden. Wanneer dit niet mogelijk is worden overeenkomstig de wettelijke vereisten (waaronder de ADC-toets) mitigerende maatregelen en indien aantasting niet kan worden voorkomen, compenserende maatregelen getroffen.
4.4 In dit Akkoord is het uitgangspunt onderschreven dat er eenduidig beleid moet komen voor de nieuwe economie, evenals ruimte voor opschaling van pilots, opdat duidelijkheid wordt geboden aan initiatiefnemers op het terrein van de nieuwe economie.15 Het Rijk voert een verkenning uit naar de potenties van de gezamenlijke blauwe economie (voedsel, energie en natuurontwikkeling). Over die verkenning wordt in het NZO nader overlegd.
4.5 De verplichtingen voor het aanwijzen en beschermen van natuurgebieden die voortvloeien uit internationale regelgeving, waaronder het OSPAR-verdrag (OSPAR MPAs), de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn (Natura-2000 gebieden) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (ruimtelijke beschermingsmaatregelen) worden volledig uitgevoerd en gehandhaafd.
4.6 Bij de aanwijzing van gebieden op zee voor een bepaald doel moet de veiligheid en bereikbaarheid voor de scheepvaart16 worden geborgd. Als er door nieuwe functies veiligheidsrisico´s ontstaan dienen die te worden gemitigeerd. De daarvoor benodigde maatregelen moeten voor ingebruikname zijn gerealiseerd.
4.7 Het in overleg met Duitsland, Denemarken, België afgesproken zoekgebied voor de clearway richting Esbjerg wordt voor dit doel vrijgehouden tot hierover in IMO verband definitieve afspraken zijn gemaakt.
4.8 De routekaart voor windenergie op zee tot 202317 wordt als gegeven beschouwd. Ook de routekaart tot 2030 blijft onveranderd maar afspraken uit dit Akkoord kunnen wel landen in kavelbesluiten18.
Afspraken over de aanwijzing van windenergiegebieden: sneller in het noorden beginnen
De drukte op de Noordzee concentreert zich voornamelijk in het zuidelijk deel. Dit is tevens het gebied waar bijna alle aangewezen windenergiegebieden zijn gelegen, ingekapseld tussen de scheepvaartroutes. Tegelijkertijd is dit een belangrijk gebied voor de tongvisserij. Daarnaast zou invulling van al deze aangewezen gebieden ook leiden tot een toename van de druk op de ecologie en daarmee op de ecologische ruimte voor windenergie op zee.
Vanwege het belang van deze gebieden hebben de partijen in het Noordzeeoverleg afgesproken te verkennen of het mogelijk is de gebieden Hollandse Kust (noordwest), (zuidwest) en het nog onbenutte deel van IJmuiden Ver vrij te laten van windturbines en windparken in andere, nog aan te wijzen, gebieden op zee te realiseren. Deze verkenning is van belang omdat dit de effecten van de uitrol van windenergie op andere gebruikers van de Noordzee en het ecosysteem zou kunnen verkleinen. Vooral voor de visserij zal dit van grote betekenis zijn. Het zou ook voor de scheepvaart een risico beperkende maatregel kunnen zijn.
Tegelijkertijd erkennen de partijen dat de ruimtelijke puzzel op de Noordzee complex is en de mogelijkheid tot het elders realiseren van windparken van verschillende factoren afhankelijk is, waarbij er inzicht moet komen in meerkosten. Daarom is het verschaffen van duidelijkheid met betrekking tot de budgettaire consequenties van het sneller beginnen in het noorden onderdeel van de verkenning. Bovendien is het van belang om geen vertraging op te lopen in de uitrol van de huidige routekaart en de toekomstige uitrol van windenergie.
15 In de Community of Practice Multi-use Noordzee 2030 vindt een verkenning plaats van de potentie van de nieuwe economie. Om de daar opgedane ervaringen om te zetten in beleid, is duidelijkheid op korte termijn noodzakelijk.
16 Koopvaardij, vissersschepen, werk- en recreatievaart.
17 Zoals vastgesteld in het Energieakkoord voor duurzame groei
18 Zoals vastgesteld in de Routekaart 2030. xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xx-xxx-0000
Het Rijk heeft in de routekaart windenergie op zee 2030 aangegeven de windenergiegebieden Hollandse Kust (west), ten noorden van de Waddeneilanden en IJmuiden Ver (deels) te benutten om het doel van 49 terawattuur (TWh) windenergie op zee in 2030 te realiseren. Dit doel is in het Klimaatakkoord opgenomen. Daarbij is aangetekend dat onder voorwaarden, waaronder voldoende energievraag en voldoende ecologische ruimte, rekening houdend met de belangen van de visserij, en binnen de draagkracht van een gezond ecosysteem meer windparken op zee voor 2030 mogelijk zijn. Hiertoe worden de kaders vastgelegd in het Programma Noordzee
2022-2027, op basis van bestuurlijke afspraken in het Noordzeeakkoord. Dat kan aan de orde zijn wanneer een hoger ambitieniveau in zicht is, bij meer elektrificatie en wanneer het kabinet kiest voor het doel van 55 % CO2-reductie in 2030. Ook na 2030 zal verdere opschaling van 20 tot 40 GW19 windenergie op zee, onder de voorwaarden die afgesproken zijn in het
klimaatakkoord’20 mogelijk blijven. Qua gebieden voor windenergie op zee na 2030 valt te denken aan ver boven de Wadden21 en ten Oosten van de Klaverbank. Het noordwestelijke deel van de Scholbox, ten noordwesten van Texel, wordt hierbij als mogelijke ‘stepping stone’ gezien. In 2021 is er meer zicht op de mate van elektrificatie in andere sectoren en wordt onderzocht of een opschaling van hernieuwbare elektriciteit nodig is. In het kader van het Klimaatakkoord zal PBL worden gevraagd om op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2020 onder andere in kaart te brengen welke bijdrage windenergie op zee naar verwachting in het licht van deze opschaling kunnen leveren. Gezien de tijd die nodig is voor de aanleg van de netaansluiting, is het nog tot 2023 mogelijk een toename in elektriciteitsvraag te accommoderen met extra windparken op zee. Aangezien pas op zijn vroegst eind 2021 nieuwe windenergiegebieden kunnen worden aangewezen, zijn de onbenutte windenergiegebieden de enige manier om invulling te geven aan de eventuele opschaling volgens de plus-variant van het Klimaatakkoord. Daarom wordt in deze akkoordtekst niet definitief afgezien van de gebieden Hollandse Kust (noordwest), (zuidwest) en een deel van IJmuiden Ver voor windenergie op zee.22
4.9 De bovengenoemde in het Nationaal Waterplan aangewezen windenergiegebieden blijven beschikbaar voor het realiseren van eventuele extra windparken op zee in de periode tot 2030, totdat eventueel alternatieve windenergiegebieden zijn aangewezen, waarmee de plus-variant van het klimaatakkoord en de toekomstige uitrol van windenergie binnen bereik blijft.
4.10 Partijen erkennen dat de te verwachte elektriciteitsvraag een belangrijke factor is om aan de doelstellingen van het klimaatakkoord te voldoen. Wanneer in het kader van het Klimaatakkoord blijkt dat extra windenergie op zee nodig is, kan deze alleen tijdig gerealiseerd worden in de huidige windenergiegebieden (Hollandse Kust (noordwest), (west), (zuidwest) en IJmuiden Ver).
4.11 Het Rijk verkent de mogelijkheden om windparken te realiseren in andere delen van de Noordzee dan het zuidelijke deel. Deze verkenning dient in 2021 afgerond te zijn en is onderdeel van het traject Programma Noordzee. Over deze verkenning wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd. In deze verkenning wordt onderzocht:
• welke alternatieve gebieden beschikbaar zijn voor de 4,8 - 5,8 GW windenergie op zee die nog past in de gebieden Hollandse Kust (noordwest), (west), (zuidwest) en IJmuiden Ver;
• nieuwe windenergiegebieden voor ten minste 20-40 GW onder de voorwaarden die afgesproken zijn in het Klimaatakkoord, respectievelijk voldoende energievraag en binnen de ecologische draagkracht van het systeem.
19 Bovenop de Routekaart 2030
20 Klimaatakkoord. xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/
21 Dit sluit aan bij de nadrukkelijke wens van de provincie Groningen om ten noorden van de Wadden windenergie op zee te realiseren
22 Als ervan wordt uitgegaan dat eventuele planvorming in 2021 aanvangt, dan is gezien de doorlooptijd van de procedures in deze gebieden aannemelijk dat er ten minste tot 2026 vrij gebruik kan worden gemaakt van deze gebieden.
4.12 Bij de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden wordt een integraal afwegingskader gehanteerd waarbij ten minste de volgende punten onderzocht en transparant afgewogen worden:
• de ecologie wordt vroegtijdig en zwaarwegend meegenomen waarbij zowel Natura-2000 als ook KRM-gebieden worden ontzien. Dat wil zeggen: in beginsel worden geen windparken gebouwd in gebieden die zijn of worden aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx. Wanneer er redenen zijn om van deze regel af te wijken dient vooraf in het NZO op consensus gericht overleg plaats te vinden; Daarnaast worden de effecten op de biogeografische populaties bekeken, zowel losstaand als in cumulatie. Hiervoor wordt gewerkt met het Kader Ecologie en Cumulatie;
• het effect op ander gebruik waaronder de visserij, defensiebelangen, zandwinning, vliegveiligheid en luchtzijdige bereikbaarheid, kabels en leidingen en olie- en gasplatforms. Waar nodig wordt gezocht naar oplossingen waar meervoudig ruimtegebruik mogelijk is, zoals olie- en gaswinning binnen een windpark, of visserijvriendelijke windparken;
• de mogelijkheden voor de aanlanding van de opgewekte energie;
• de gevolgen voor de energie-infrastructuur op land en de kosten die hiermee gepaard gaan;
• de kosten en risico’s voor scheepvaart en effecten op de te nemen scheepvaartmaatregelen op zowel het gebied van veiligheid als bereikbaarheid (bijvoorbeeld de verbreding van de route boven de Wadden en het mogelijke zoekgebied voor de Barentszzeeroute);
• de grootte van gebieden zodat een veelvoud van de technische standaard van platform of huboplossing voor de netaansluiting gerealiseerd kan worden (zoals 700MW-wisselstroom, 2 GW-gelijkstroom of een nieuwe toekomstige hubstandaard);
• de mogelijkheden voor koppeling van internationale windparken als interconnector en op het gebied van systeemintegratie.
4.13 De ruimtelijke afweging rond windenergiegebieden op zee voor de plan-MER voor het Programma Noordzee 2022-2027 wordt in het NZO besproken. Een Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) is onderdeel van deze plan-MER.
4.14 Om te onderzoeken hoe de opgewekte energie uit de zoekgebieden aangeland kan worden, voert het Rijk in overleg met het NZO en met andere stakeholders een Verkenning aanlanding Netten op Zee uit. Deze zal gelijk oplopen met de plan- MER voor het Programma Noordzee. Op hoofdlijnen worden de nettechnieken, kosten, effecten op de omgeving, effecten op het milieu/ecologie en toekomstvastheid van de verschillende opties, aansluitpunten en tracés in kaart gebracht.
4.15 Defensie ziet voor defensieoefengebied EHD42 geen alternatieve locatie die ruimte biedt aan een oefengebied dat ten minste even groot is als het huidige en dat vanaf vliegbasis Leeuwarden even goed en snel bereikbaar is en geen gevolgen heeft voor de burgerluchtvaart. Met het oog op de veiligheidstaken van Defensie en de geoefendheid van de piloten zijn dat belangrijke voorwaarden. De minister van Defensie onderzoekt of er in internationaal verband een alternatief is dat wel aan de voorwaarden van Defensie voldoet. Dan kan Defensie meewerken aan verplaatsing.
Afspraken over de verkaveling en medegebruik van windparken
Afspraken over de verkaveling van windenergiegebieden in afzonderlijke windparken worden vastgelegd in het kavelbesluit. Omdat het kavelbesluit gaat over waar en onder welke
voorwaarden een windpark gebouwd mag worden, is het ‘gebiedspaspoort’ een belangrijk instrument om invulling te geven aan het uitgangspunt van multifunctioneel gebruik. Een windpark is hierdoor nooit alleen een windpark. Het gebiedspaspoort is een belangrijk instrument in de afweging tussen verschillende vormen van medegebruik die elkaar kunnen uitsluiten, zoals nieuwe economie, doorvaart en natuurontwikkeling. Technische en inhoudelijke afspraken op het niveau van windturbines worden in hoofdstuk 5 over installaties en objecten behandeld.
4.16 Vroegtijdige anticipatie op de ontwikkeling van medegebruik of natuur in een windpark zal in het algemeen meer kosteneffectief zijn dan volgtijdelijke ontwikkeling (het naderhand toevoegen van functies aan een windpark). Daarom wordt er voorafgaand aan de verkaveling van een windenergiegebied, in lijn met 4.1, een gebiedspaspoort opgesteld dat de basis vormt voor maatwerk. De informatie uit dit paspoort wordt meegenomen bij het opstellen van een
kavelbesluit, waarbij het principe ‘naleven of motiveren’ geldt. Mede op basis van de informatie uit het gebiedspaspoort23 vindt de afweging plaats met betrekking tot:
• natuurontwikkeling en bescherming;
• vormen van en locaties voor visserij met vaste vistuigen (bijvoorbeeld met manden, korven en staande netten);
• logische passages voor scheepvaart, dan wel de locatie van corridors voor doorvaart voor visserij en recreatievaart;
• toegestane vormen van en locaties voor medegebruik door ‘nieuwe economie’ (bijvoorbeeld maricultuur zoals mosselteelt, oesterkweek en zeewierkweek en mariene energie);
• mogelijke toekomstige olie- en gaswinning binnen het windpark en opties voor elektrificatie van platforms;
• compact dan wel ruim opgezette windparken24;
• consequenties voor veiligheid, toezicht en handhaving.
4.17 Ook wordt via het opnemen van voorschriften in kavelbesluiten rekening gehouden met de mogelijkheid om volgtijdelijk medegebruik of natuurontwikkeling te realiseren (zie ook 5.1). Dit voor zover het voorschriften zijn die betrekking hebben op het windpark zelf en die zich technisch in een kavelbesluit laten regelen.
4.18 Keuzes met betrekking tot de opstelling van windparken moeten altijd worden afgewogen tegen de effecten op de elektriciteitsopbrengst van windparken en de kostenreductiedoelstelling van de sector.
4.19 De aanwezigheid en migratiepatronen van kwetsbare soorten boven- en onderwater zijn een zwaarwegend criterium bij de verkaveling van windenergiegebieden en kunnen leiden tot verplichtingen.
4.20 Visserij met vaste vistuigen (bijvoorbeeld manden en korven) en maricultuur wordt in (delen van) alle nieuwe windparken toegestaan. Waar nodig wordt aanvullende regelgeving ontwikkeld met het oog op het verdelen van gebruiksrechten en preventie van overexploitatie.
4.21 Nieuwe kavelbesluiten voorzien in ‘ankerplaatsen’ in de vorm van aanwijzingen op de kaart dan wel fysieke plaatsen, ten behoeve van medegebruik door passieve visserij en de nieuwe economie.
23 Hier speelt ook de LCoE-toets (levelized costs of energy) van het ministerie van EZK een belangrijke rol.
24 Bijvoorbeeld wanneer het belang van het gebied voor de visserij de investering in een visserijvriendelijk windpark rechtvaardigt of wanneer het voorkomen van vogelaanvaringen eisen stelt aan de grootte van en afstand tussen windturbines.
4.22 De vraag of medegebruik en doorvaart van windparken kunnen worden gefaciliteerd door een vorm van collectieve verzekering wordt nader besproken in het NZO25.
4.23 De inzet wordt om logische passages aan te wijzen binnen windparken voor visserijschepen en recreatievaart tot 46 meter, dag en nacht en onder alle weersomstandigheden. Hiervoor dient op basis van een transparante afweging te allen tijde een deel van het windpark beschikbaar te blijven: In de passages geldt dat doorvaart voor andere vormen van medegebruik gaat. Wanneer van deze benadering om specifieke redenen wordt afgeweken neemt de Rijksoverheid een motiveringsplicht op zich. In die situatie komen er in elk geval tussen visgronden en visserijhavens relevante passages.
4.24 De windparken in het zuidelijk deel van de Noordzee blijven tot op nadere orde gesloten voor bodemberoerende visserij, aangezien “vissen met de huidige vissersschepen met de huidige demersale gesleepte vistuigen in de bestaande windparken op de korte termijn geen wenselijke, veilige en daarmee geen
haalbare optie is”26. Wanneer dit in de toekomst (vanwege technische innovatie) verandert, dan zal er per kavelbesluit voor nieuwe windparken een afweging worden gemaakt of het relatieve belang van de windparklocatie voor de visserij de investering in een visserij-vriendelijk windpark rechtvaardigt.
4.25 Bij reeds getendeerde en gebouwde windparken wordt in overleg met de windparkeigenaren een gebiedspasport opgesteld om richting te geven aan de mogelijkheden voor medegebruik en natuurontwikkeling. Over eventuele meerkosten dient overeenstemming te worden bereikt met de windparkeigenaren.
4.26 Het Rijk zal overzicht scheppen in en faciliteren bij de (vergunningen)procedures die initiatiefnemers moeten doorlopen om met medegebruik aan de slag te kunnen.
4.27 Het Rijk zal onderzoeken met welke tenderinstrumenten de gewenste integrale ontwikkeling van windparken mogelijk kan worden gemaakt en komt uiterlijk in 2020 met concrete voorstellen. Over de keuzes op basis van dit onderzoek wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
4.28 In het NZO wordt nader verkend hoe burgers meer en blijvend kunnen worden betrokken bij wind op zee (in aanvulling op financiële participatie van burgers).
4.29 Windparkeigenaren werken op constructieve wijze mee om belemmeringen voor wetenschappelijk onderzoek in windparken weg te nemen.
Afspraken over aanvullende natuurgebieden op de Noordzee
De ontwikkeling van een ecologisch netwerk van beschermde gebieden vormt een van de belangrijkste instrumenten om het ecosysteem in de Noordzee in stand te houden en te herstellen. Er wordt een samenhangend en representatief netwerk van beschermde mariene gebieden gerealiseerd in het Nederlandse deel van de Noordzee, waarbij de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat is gedekt.
4.30 Gemaakte afspraken over de aanwijzing en bescherming van natuurgebieden op zee worden uitgevoerd en gehandhaafd.
4.31 Natuurdoelen voor de Noordzee dienen niet alleen kwantitatief (% beschermd) maar zeker ook kwalitatief te worden geformuleerd: welke natuurwaarden zijn beschermingswaardig en hoe bescherm je deze? Hierbij dient de schaalgrootte van gebieden recht te doen aan het natuurdoel.
25 Voor sleepnetvisserij in windparken zijn de consequenties voor verzekeringen en de problemen die hierbij optreden onderzocht door Ecorys in opdracht van het ministerie van EZK. De resultaten van dit onderzoek zijn beschikbaar via xxxxx://xxxxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxxx.
26 Sector breed verdiepingsdocument Ruimte voor visserij op een zee vol windmolens (3 juni 2019). xxxxx://xxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxx/000-xxxx-xx-xxx-xxxx-xx-xxx-xxxxxxxx-xxxxxxxx-xx-xxxxxx-xx-xxx-xxxx- noordzeeakkoord
4.32 Bescherming van natuur dient te geschieden op basis van een integrale afweging van de ecologische kwaliteiten van een gebied, rekening houdend met de sociaaleconomische gevolgen (integraal afwegingskader KRM) met toepassing van ‘other effective area based measures’.
4.33 De procedure voor de aanwijzing van de Bruine Bank als Vogelrichtlijngebied zal uiterlijk in 2020 in gang worden gezet en in 2021 worden voltooid.
4.34 Er zal voor 2025 onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of de Hollandse Kust, de Vlakte van de Raan, de Borkumse Stenen, de Klaverbank, de Doggersbank en de Centrale Oestergronden voldoen aan de selectiecriteria voor aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. Gebieden die voldoen aan de selectiecriteria dienen daarna zo spoedig mogelijk aangewezen te worden als Vogelrichtlijngebied (uiterlijk 2025).
4.35 Er zal vanaf 2020 onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd naar de aanwezigheid en verspreiding van zandkokerwormriffen. Als dat onderzoek tot toepasbare conclusies leidt, kunnen relevante locaties beschermd worden via ruimtelijke beschermingsmaatregelen onder de Habitatrichtlijn of de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx.
4.36 Te beschermen natuurwaarden in een gebied vormen de basis voor acceptabel medegebruik met inachtneming van het voorzorgsbeginsel. Vormen van medegebruik, waaronder visserij, die geen significante impact hebben op gedefinieerde natuurwaarden, worden toegestaan. Wanneer de natuurwaarden volledige vrijwaring van potentieel schadelijke activiteiten rechtvaardigen worden onderstaande afspraken over visserij in natuurgebieden in acht genomen.
4.37 Per saldo zal gaswinning binnen Natura 2000 gebieden afnemen. De huidige praktijk dat onder strikte voorwaarden kan worden gewonnen in Natura 2000 gebieden wordt voortgezet. Deze voorwaarden voldoen aan de te formuleren bovenwettelijke Best Beschikbare Technieken27 voor milieubeschermend en natuurversterkend bouwen en exploiteren zoals in de governance structuur van het NZO periodiek zal worden vastgelegd.
Afspraken over visserij in natuurgebieden op zee: balans tussen kwaliteit en kwantiteit
Een van de grootste dilemma’s bij het sluiten van natuurgebieden voor bodemberoering is dat de ecologisch meest waardevolle gebieden vaak ook goede visgronden vormen. Dit maakt elke beslissing complex. De bestaande en geplande afspraken over visserijmaatregelen in natuurgebieden tellen op tot 5,1% van het Nederlands deel van de Noordzee dat volledig is gevrijwaard van bodemberoerende visserij28. Indien de tot dusver geplande maatregelen op de Doggersbank worden aangescherpt zal er sprake zijn van 7,4% van de Nederlandse Noordzee dat niet bevisbaar is met gesleept tuig. In het belang van een gezonde Noordzee en om een bewezen bijdrage te leveren aan het behalen van de goede milieutoestand, wordt een groter aantal natuurgebieden op zee betekenisvol beschermd29, wat inhoudt dat er beperkingen worden gesteld aan de bodemberoerende visserij. Hierbij gaat het om zowel kwantiteit van de te beschermen natuurgebieden, als kwaliteit van de beschermingsmaatregelen. De veronderstelling is dat de natuurwinst het grootst is als ten minste een significant deel van de meest waardevolle
27 Waar hier en elders sprake is van bovenwettelijke verplichtingen geldt dat die redelijkerwijs gevergd kunnen worden zonder dat excessieve kosten door de initiatiefnemer worden gemaakt waar slechts beperkte milieu- of natuur winst tegen overstaan. In het NZO zal op consensus gericht overleg worden gevoerd over de te hanteren definitie van Best Beschikbare Technieken, gebaseerd op ervaringen, jurisprudentie en bestaande literatuur.
28 De Doggersbank wordt hier niet meegeteld, omdat het hier geen volledige vrijwaring betreft (flyshoot wordt nog toegestaan).
gebieden gevrijwaard wordt van visserij30. De relatieve ecologische waarde van de verschillende natuurgebieden, zoals vastgesteld in het antwoord van de KNAW-klankbordcommissie, vormt hiervoor de basis31. Toegevoegd is een aantal maatregelen binnen het Friese Front, waaronder een no-fisheries zone van circa 1649 vierkante kilometer. Een belangrijke randvoorwaarde voor de uitvoering van de maatregelen is dat voldoende financiering vanuit het ‘Transitiefonds’ tijdig beschikbaar is voor mitigatie van gevolgen voor de visserij en de verduurzaming van de vloot.
4.38 In 2023 is 13,7% van de Noordzee32 binnen ecologische waardevolle gebieden33 volledig gevrijwaard van bodemberoering door visserij. Dit percentage loopt op naar 15% in 2030.
4.39 Nadere afweging met betrekking tot het Friese Front heeft tot de afspraak geleid het voor de visserij op Noorse kreeftjes relevante gebied van het Friese Front open te houden. Daarmee wordt dat deel van het Friese Front open gehouden voor
bodemberoerende en pelagische visserij terwijl nog steeds circa 1649 vierkante
kilometer van het Friese Front gevrijwaard worden van alle vormen van visserij. Visserij en NGO’s treden in 2020 in nader overleg om te bezien of binnen de gebieden die gesloten worden voor bodemberoerende visserij verdere mogelijkheden zijn om te komen tot no fishery zones.
Dit betekent een beperkte aanpassing van de eerder door de overheid geplande visserijmaatregelen voor het aangewezen gebied.
4.40 Voor de volgende gebieden worden de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen genomen zodat deze uiterlijk in 2022 effectief zijn.
• Vrijwaring van bodemberoerende visserij in delen van de reeds bestaande en geplande beschermde gebieden, exclusief de Doggersbank34 (2964 vierkante km);
• Verbod op flyshoot in de reeds geplande gesloten gebieden op de Doggersbank (+1326 vierkante km);
• Vergroting van het gesloten gebied voor bodemberoerende visserij op de Doggersbank (+557 vierkante kilometer);
• Vergroting van het gesloten gebied voor bodemberoerende visserij op de Centrale Oestergronden (+1062 vierkante kilometer);
• Vergroting van het gesloten gebied voor bodemberoerende visserij op het Friese Front (+1014 vierkante kilometer);
• Vergroting van de vrijwaring van bodemberoerende visserij op de Klaverbank exclusief de Botney Cut (+552 vierkante kilometer);
• Vergroting van de vrijwaring van bodemberoerende visserij van de Borkumse Stenen (+558 vierkante kilometer);
• No fisheries zone op een deel van het Friese Front (1649 vierkante kilometer).
Deze maatregelen tellen op tot 8032 vierkante kilometer (13,7 % van het Nederlandse deel van de Noordzee dat is gesloten voor bodemberoerende visserij), 2,8% van het Nederlandse deel van de Noordzee wordt gesloten voor alle vormen van visserij (no fisheries).
In bijlage 7 is een kaart opgenomen met een illustratie van de visserij beperkende maatregelen in het NZA.
30 Gebieden waar geen enkele vorm van visserij plaatsvindt. Onder visserij wordt verstaan bodemberoerende visserij, andere vormen van beroepsmatige visserij, sportvisserij en recreatieve visserij.
32 De Noordzee omvat de territoriale wateren en exclusieve economische zone en bestrijkt in totaal 58749km2.
33 Bij ecologisch waardevolle gebieden gaat het om de huidige en toekomstige Natura-2000 en KRM-gebieden.
34 Delen Kustzone, Voordelta en Vlakte van de Raan (181 vierkante km), deel Friese Front (1000 vierkante km), delen Klaverbank (688 vierkante km), deel centrale Oestergronden (1000 vierkante km), deel Borkumse Stenen (95 vierkante km).
4.41 Dit is een limitatieve opsomming van maatregelen die bodemberoering door de visserij beperken voor de looptijd van dit Akkoord.
4.42 Over de fasering van de uitvoeringsmaatregelen, de toezichtsmaatregelen en de wijze waarop die worden gehandhaafd wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
4.43 Binnen de no fishery zone op het Friese Front wordt een aantal deelgebieden aangewezen. Over de precieze locatie en vormgeving van deze gebieden wordt in 2020 op consensus gericht overleg gevoerd in het NZO.
• Een gebied van 100km2 aangewezen voor oesterherstel.
• Een gebied, aan de rand, van 100km2 voor onderzoek naar de lange termijneffecten van de boomkor en pulskor, waar onder voorwaarden met bodemberoering mag worden gevist.
4.44 Partijen spreken af om de geldende beperkende visserijmaatregelen in het Nederlands deel van de Scholbox ongedaan te maken, met uitzondering van de Borkumse Stenen. Hiermee wordt teruggekomen op een bestaande Europese afspraak; dit vergt dus nader internationaal overleg.
4.45 Er wordt geen nieuwe staandwantvisserij toegestaan in de Natura2000- en KRM- gebieden. Dit houdt in dat er niet méér vergunningen worden afgegeven dan nu, en dat er ook niet meer ruimte binnen bestaande vergunningen ontstaat (voor bijvoorbeeld langere netten). Op basis van onderzoek kunnen extra beperkende maatregelen voor staandwantvisserij of andere passieve vormen van visserij worden genomen, wanneer dat nodig is om aan de verplichtingen van VHR en KRM te voldoen.
4.46 Maatregelen dienen altijd te voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie.
4.47 Alle maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke procedures van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
4.48 Onderdeel van de maatregelen zijn controle- en handhavingsafspraken met ministerie van LNV. Om controle en handhaving mogelijk te maken wordt door het ministerie van LNV de hiervoor benodigde werkbare VMS-frequentie ingesteld met passende tijdsinterval, om effectieve controle en handhaving mogelijk te maken in de beschermde gebieden (of een andere technologie als deze aantoonbaar effectiever is). Over de inzet van de extra middelen die binnen het ‘Transitiefonds’ beschikbaar komen voor handhaving en controle (€ 14 miljoen) wordt in het NZO op consensus gericht overleg gevoerd.
4.49 De maatregelen voor de stap van 10 naar 13,7% bescherming worden pas van kracht wanneer de middelen uit het ‘Transitiefonds’ voor de uitvoering van de Kottervisie inclusief garnalenvisserij daadwerkelijk beschikbaar zijn gesteld.
5. Installaties en objecten
Dit hoofdstuk beschrijft afspraken die betrekking hebben op installaties op de Noordzee. Het gaat hierbij om locatiegebonden, vergunningplichtig ruimtegebruik. Dit zijn installaties of objecten voor langere tijd met consequenties voor andere gebruikers van de Noordzee. Denk hierbij bijvoorbeeld aan windturbines en gasplatforms, maar ook de TenneT platforms. Omdat er voor installaties al veel regels gelden gaat het hierbij in akkoordtermen voornamelijk om aanvullingen of wijzingen op de geldende regelgeving die de samenhang met andere gebruikers en het ecosysteem bevorderen.
Algemene afspraken over installaties en objecten
5.1 De inzet is om actief te leren van de ervaringen die met de resultaatsverplichting (bijvoorbeeld ten aanzien van toepassing van materialen en configuraties en ten aanzien van ecologische effecten) voor natuurversterkend bouwen in het Kavelbesluit Hollandse Kust (noord), worden opgedaan, voor alle nieuwe installaties op de Nederlandse Noordzee. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten.
5.2 Voor alle bestaande en nieuwe ontwikkelingen geldt dat ze moeten passen binnen de draagkracht van het ecosysteem en wordt de ambitie geformuleerd om ze met een zo klein mogelijke negatieve voetafdruk te realiseren. Periodiek worden er afspraken gemaakt in het NZO over de Best Beschikbare Technieken35 voor mitigatie en natuurversterkend bouwen en ecologisch vriendelijk handelen en de doorwerking hiervan voor nieuwe installaties en objecten.
5.3 Ontmanteling van installaties dient conform de nationale en internationale regelgeving (o.a. OSPAR-verdrag) te worden vormgegeven.
5.4 Bij de plaatsing van installaties en objecten wordt respectvol omgegaan met onderwater cultureel erfgoed. Het rijk onderzoekt hoe het toezicht op een zorgvuldige omgang met scheepswrakken, in het bijzonder de wrakken die als oorlogsgraven worden beschouwd, geïntensiveerd kan worden.
Afspraken over windturbines
5.5 In kavelbesluiten voor windparken worden voorwaarden opgenomen ten behoeve van de algemene afspraken hierboven.
5.6 Partijen zullen aanvullende afspraken maken over bouwtechnieken die de effecten op de natuur verder terugbrengen. Daartoe zullen partijen gezamenlijk kennis ontwikkelen over de geluidsimpact van heien op zee en op basis van die kennis de
35 In het NZO zal op consensus gericht overleg worden gevoerd over de te hanteren definitie van Best Beschikbare Technieken, gebaseerd op ervaringen, jurisprudentie en bestaande literatuur (zie ook voetnoot 21).
normering voor onderwatergeluid doorontwikkelen. 36 Bij elk kavelbesluit worden de laatst beschikbare inzichten meegenomen.
5.7 De ervaringen van buurlanden Duitsland en België met een geluidsniveau van 160DB worden expliciet meegenomen in het ontwikkelen van deze gezamenlijk kennisbasis met als doel te bekijken of gelijktrekken van de geluidsnorm mogelijk is. Bij de bandbreedtes voor windturbines in kavelbesluiten worden vogels en andere kwetsbare soorten expliciet meegenomen in de afweging.
5.8 Er komt een overkoepelend monitoringsprogramma voor natuurversterking waarmee het lerend vermogen in opeenvolgende kavelbesluiten wordt gestimuleerd.
5.9 Meewerken aan monitoring door de windparkeigenaar wordt onderdeel van de kavelbesluiten. Centrale aanpak van deze monitoring moet ervoor zorgen dat dit efficiënt gebeurt en dat de data publiekelijk toegankelijk is en zeker voor het onderzoek van WOZEP.
Afspraken over olie- en gaswinning
5.10 Partijen spreken in relatie tot de kaderstellende werking van het Akkoord van Parijs het volgende af:
• Het Nederlandse energie- en klimaatbeleid en daarbinnen het aardgasgebruik en -winning zal te allen tijde in lijn moeten zijn met de doelen van het Parijse klimaatakkoord. Dat wil zeggen, een maximale opwarming van de aarde ruim onder 2 graden en een streven om de maximale opwarming niet boven de 1,5 graden uit te laten komen, dan wel grenzen die worden gesteld door actualisaties van het IPCC ten aanzien van deze doelen en de doorvertaling daarvan voor Nederland. Het Nederlandse energie- en klimaatbeleid is vastgelegd in de Klimaatwet en het beleid hiertoe is onder meer uitgewerkt in het Klimaatakkoord en dit Noordzeeakkoord.
• De Nederlandse gaswinning op de Noordzee blijft in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag en dient dus slechts om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
• Door het PBL wordt elk jaar gerapporteerd in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) of de doelen in 2030 binnen bereik komen. De KEV geeft een integraal beeld van waar (voorgenomen) beleid, afspraken en nationale en internationale ontwikkelingen toe leiden in termen van broeikasgasemissies. De afspraken in het Noordzeeakkoord, met betrekking tot het energie- en klimaatbeleid, zijn onderdeel van de afspraken waarover PBL rapporteert. Aan het PBL wordt daarbij specifiek gevraagd te onderzoeken of de afspraken uit het Noordzeeakkoord met betrekking tot gasvraag- en winning, binnen het Nederlandse emissiebudget dat afgeleid is van het Parijs akkoord, blijft37. Partijen hebben voorkeur voor de beschreven extra variant door het PBL, omdat daarmee dit extra onderzoek onderdeel wordt van de afgesproken plancyclus in de Klimaatwet.
• In bijlage 4 van dit Akkoord zijn de specifieke randvoorwaarden (Terms of Reference) geformuleerd, waaraan partijen vinden dat dit onderzoek ten minste zou moeten voldoen. Over de toevoeging van deze beoogde variant zal door het NZO met het PBL overleg worden gevoerd.
• Mocht het PBL, die daarin vanwege hun wetenschappelijke onafhankelijkheid een eigen afweging heeft te maken, geen mogelijkheden zien dit onderzoek als variant toe te voegen, dan worden in het NZO afspraken gemaakt dit
36 Het innovatieprogramma van het Topconsortium Kennis en Innovatie Wind op zee biedt mogelijkheden om in samenwerking onderzoeks- en productontwikkelingsprojecten uit te voeren, mogelijk ondersteund met subsidies.
37 De maximale hoeveelheid CO2 reductie die de mensheid nog in de atmosfeer kan uitstoten binnen de Parijsgrenzen, door vertaald naar de Nederlandse bijdrage hieraan.
onderzoek door een ander onafhankelijk bureau te laten verrichten38. Binnen enkele maanden na ondertekening van het Noordzeeakkoord zal de opdracht voor bovengenoemde studie worden verstrekt aan het PBL. Als dat niet lukt dan zal binnen drie maanden na ondertekening van het Noordzeeakkoord de opdracht worden verstrekt aan een ander onafhankelijk bureau.
• De jaarlijkse rapportages van het PBL (KEV) of de uitkomsten van het elders ondergebrachte onderzoek zullen in het NZO worden besproken. Hierbij wordt ook ingegaan op wat het betekent dat het gasgebruik in Nederland en de gaswinning op de Noordzee in lijn moet zijn met het Parijse Klimaatakkoord. Daarbij zijn op voorhand geen maatregelen uitgesloten en staan alle opties open.
• Het kabinet zal jaarlijks rapporteren over de voortgang van het klimaatbeleid in de Klimaatnota. In de Klimaatnota zal het kabinet ook ingaan op de klimaat- en energiemaatregelen uit het Noordzeeakkoord. Conform de systematiek van de Klimaatwet beziet het kabinet elke 2 jaar of met het ingezette beleid het doel kan worden bereikt dan wel bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Hierbij wordt ingegaan op wat het betekent dat gasgebruik en gaswinning in Nederland in lijn moeten zijn met het Parijse Klimaatakkoord. Daarbij zijn op voorhand geen maatregelen uitgesloten en staan alle opties open.
5.11 Een voorspelbare vergunningverlening is van groot belang voor gaswinning op de Noordzee. Daarvoor is nodig dat overheden actief meewerken bij het behandelen van vergunningaanvragen en dat partijen eerst het constructieve overleg zoeken als er spanning ontstaat, indien van de akkoord afspraken dreigt te worden afgeweken. Partijen spannen zich in om te zorgen dat er in de praktijk een voorspelbare vergunningverlening ontstaat die binnen redelijke en wettelijke grenzen plaatsvindt.
5.12 De gaswinning die nog binnen de grenzen van het Parijs klimaatakkoord en dit Noordzeeakkoord kan plaatsvinden, vindt in ieder geval plaats onder strenge wettelijke ecologische en milieukundige bouw- en beheersvoorwaarden. De olie- en gassector committeert zich om in het NZO, overheden en andere belanghebbenden op de Noordzee zijn activiteiten op die van anderen af te stemmen, de bovenwettelijke beste stand der techniek voor wat betreft natuur- en milieu impact toe te passen, natuurversterkend te bouwen en met het verminderen van helikoptertransport het ruimtelijk beslag te beperken.
5.13 Voor transport van mensen en goederen naar gasplatforms wordt consequent een afweging gemaakt of dit per boot kan of dat transport per helikopter onvermijdelijk is vanwege afstand, frequentie, weersomstandigheden enz.. Nieuwe platformen zullen bij voorkeur zonder helikopterdek ontworpen worden. Partijen willen integratie en synergie tussen gaswinning en windparken zoveel mogelijk bevorderen. Indien nodig kan per platform van de veiligheidszone van 5NM afgeweken worden en wordt maatwerk geleverd om deze veiligheidszone te verkleinen. Alle partijen staan in beginsel positief tegenover elektrificatie van olie- en gasplatforms. Daarmee kan aanzienlijke CO2-reductie op zee worden bereikt. Over de randvoorwaarden wordt in het NZO nader overleg gepleegd.
5.14 Er zal onderzocht worden onder welke voorwaarden het mogelijk is exploratie- en productieactiviteiten uit te voeren in bestaande en mogelijk toekomstig te ontwikkelen windparken. Dit in nauw overleg met overheden, TenneT, natuur- en milieuorganisaties en de ontwikkelaars van windparken. Bovengenoemde activiteiten kunnen ook de plaatsing van tijdelijke of semi-permanente boor- en winningsinstallaties en infrastructuur omvatten binnen windparken. Hiermee wordt
38 Het NZO zal dan tot een gezamenlijke keuze komen voor een onafhankelijk instituut dat dit onderzoek zal uitvoeren. Het onderzoek zal uiterlijk 12 maanden na het verstrekken van de opdracht gereed zal zijn. Binnen 12 maanden na het vaststellen van de resultaten van dit onderzoek zullen partijen besluiten wat de vervolgafspraken zijn naar aanleiding van deze studie, waarbij geen opties bij voorbaat zijn uitgesloten.
dus, indien veilig en ecologisch verantwoord, meer ruimte geboden dan op dit moment het geval is.
5.15 Op dit moment is niet bekend wat het minimale benodigde geluidsniveau is om bruikbare informatie te verzamelen over gas en olie in de bodem. Dit betekent dat er in de praktijk mogelijk onnodig hoge geluidsniveaus worden ingezet. Partijen spreken daarom af de impact van de 3D seismische onderzoeken op natuur, gekoppeld aan de opsporing en winning van koolwaterstoffen, zoveel mogelijk te minimaliseren39, met inachtneming van de wettelijke kaders.
• Bij het eerstvolgende 3D seismisch onderzoek wordt gelijktijdig een gezamenlijk onderzoeksprogramma opgezet voor het verzamelen van deze informatie, op kosten van de olie- en gassector (zie bijlage 5 voor de specificaties van dit onderzoeksprogramma en vervolgstappen).
• De bruinvissen zijn extra kwetsbaar voor verstoring tijdens het voortplantingsseizoen, ongeveer tussen 1 mei en 1 september. Partijen spreken af dat de olie-en gassector voorlopig zoveel mogelijk buiten deze voortplantingsperiode de 3D seismische onderzoeken laat uitvoeren. Daarnaast zoeken partijen, in de komende 12 maanden, gezamenlijk binnen het NZO naar de beste oplossing om verstoren van bruinvissen in deze voortplantingsperiode te voorkomen of te minimaliseren en die vervolgens te testen. Dat kan zijn in de vorm van een bindende seizoenstop, ofwel door een andere maatregel.
• De airguns die weinig hoge frequenties uitzenden worden waar mogelijk gebruikt voor 3D seismisch onderzoek.
5.16 Als dat voor het realiseren van de Parijsdoelstellingen nodig is, zullen partijen in het NZO een plan ontwikkelen om de introductie van klimaat neutrale gassen op de Noordzee te bevorderen en zoveel mogelijk te versnellen, bijvoorbeeld door middel van pilots voor productie van groene waterstof.
39 Minimale impact op de natuur betekent toepassing van de minst natuur-belastende uitvoering van een 3D seismisch onderzoek waarbij nog resultaat behaald kan worden, overeenkomstig het best beschikbare techniek-principe. NB: het minimaal benodigde geluidsniveau is niet per definitie een voor de natuur veilige maximale geluidsnorm.
6. Handelingen
Bij handelingen gaat het om gebruik van de Noordzee dat minder locatiegebonden is en vooral veel ruimte nodig heeft. Dit wil niet zeggen dat handelingen volledig locatieonafhankelijk zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan visserij, recreatievaart, maar ook aan soortenbescherming. Ook de voor veiligheid essentiële taken van de Rijksoverheid op het gebied van handhaving op zee en Search and Rescue (SAR) vallen hieronder.
Afspraken over visserij
De aard en omvang van de visserijvloot moet worden aangepast aan de uitdagingen waarvoor we op de Noordzee staan. Dit is deels een sectorvraagstuk en daarom is goede afstemming vereist tussen afspraken en maatregelen uit dit Akkoord en de kottervisie die door het ministerie van LNV en de sector wordt ontwikkeld. Ondersteuning van innovaties richting meer selectieve en minder verstorende vormen van visserij is van groot belang. Daarbij dient ook oog te zijn voor de operationalisering en opschaling van deze innovaties. Pulsvisserij of andere alternatieven op de boomkorvisserij bieden perspectief aan de sector. Zo erkennen partijen dat pulsvisserij zowel politiek als wat betreft onderzoek op de agenda moet blijven staan. Innovaties die een bijdrage leveren aan een duurzame vloot (zowel vis- als garnalenvisserij) worden gestimuleerd. De afspraken zijn mede tot stand gekomen op basis van nadere informatie van het ministerie van LNV (zie Bijlage 6: Brief van DG Osinga (LNV) aan NZO-voorzitter Xxxxxxx).
6.1 Het Rijk zet zich in Europees verband in voor herziening van het pulsbesluit binnen vijf jaar.
6.2 Er wordt gestructureerd onderzoek uitgevoerd naar het bevorderen van selectiviteit en minder bodemberoering, waarbij ook de mogelijkheden van pulsvisserij worden betrokken.
6.3 De door het ministerie van LNV en de sector op te stellen kottervisie en de uitvoering van de afspraken uit dit Akkoord worden goed op elkaar afgestemd. Om spanning tussen de kottervisie en dit Akkoord te voorkomen, wordt de visie in het NZO besproken voorafgaand aan vaststelling.
6.4 Partijen beschouwen investeringen in de aanpassing van de aard en omvang van de vloot als een onderdeel van de versterking van de natuurwaarden van de Noordzee.
6.5 Bij de verduurzaming en inkrimping van de vloot kan, aanvullend op andere beschikbare middelen, een beroep worden gedaan op het ‘Transitiefonds’. De aan Nederland toebedeelde quota blijven in Nederlands beheer. In de kottervisie zal bepaald worden hoe hiermee om te gaan.
6.6 Het Rijk en de Nederlandse visserijsector zetten zich in voor de ontwikkeling van een systeem van Fully Documented Fisheries videoregistratie en de inzet van het Black Box systeem als onderdeel van de aanpassing van de vloot. Verzamelde data worden gebruikt voor onderzoek naar de selectiviteit van visserij en naar
drukfactoren voor kwetsbare soorten en voor het ontwikkelen en toepassen van technieken voor het vergroten van selectiviteit. Nederland zet zich in Europees verband in voor alternatieven voor de aanlandplicht.
6.7 Voor vormen van meer toegepast onderzoek ten behoeve van de technische innovatie van de vloot ter uitvoering van dit Akkoord, kan een beroep worden gedaan op het ‘Transitiefonds’. Daarmee kan kennis en innovatie op het niveau van het schip beter worden gekoppeld.
Afspraken over soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is meer generieke soortenbescherming van belang voor langlevende en kwetsbare soorten, zoals zeevogels en bepaalde haaien- en roggensoorten. De afspraken in dit Akkoord intensiveren de meer generieke soortenbescherming als onderdeel van de ‘extra mijlen die we te gaan hebben op weg naar een gezonde Noordzee’.
6.8 Bestaande actie- en soortenbeschermingsplannen (bijvoorbeeld haaien, bruinvissen en zeevogels) worden uitgevoerd. Voortgang van de implementatie van de plannen wordt op een tweejaarlijkse basis geëvalueerd.
6.9 Er worden soortenbeschermingsplannen ontwikkeld en uitgevoerd voor kwetsbare soorten waaronder vogels, zeezoogdieren, vissen en bodemdieren die worden geïdentificeerd op basis van internationale richtlijnen en het KEC. Voor soorten die in het kader van het KEC reeds zijn geïdentificeerd als kwetsbaar voor windparken op zee worden plannen prioritair opgesteld (periode 2019-2022) en uitgevoerd (periode 2023-2030). Uiterlijk binnen twee jaar na het sluiten van dit Akkoord wordt een lijst vastgesteld met andere soorten waarvoor ook beschermingsplannen worden opgesteld en uitgevoerd, inclusief de tijdlijn waarop de planvorming plaatsvindt.
6.10 Soortenbeschermingsplannen zullen drukfactoren en generieke beschermingsmaatregelen beschrijven, zoals maatregelen gericht op voortplanting, voedsel en veiligheid en het aanpakken van bestaande bedreigingen. Deze factoren moeten in acht worden genomen en gemonitord bij bestaande en toekomstige ontwikkelingen op de Noordzee.
6.11 De soortenbeschermingsplannen worden door het ministerie van LNV in samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties en wetenschappelijke instellingen opgesteld en aangeboden ter bespreking in het NZO. De Minister van LNV stelt de plannen vast. Voortgang van de implementatie van de plannen wordt op een tweejaarlijkse basis geëvalueerd.
6.12 Het opstellen en uitvoeren van de soortenbeschermingsplannen wordt in beginsel gefinancierd op basis van reguliere middelen. Voor additionele financiering kan een beroep op het ‘Transitiefonds’ worden gedaan.
Afspraken over handhaving en veiligheid
Handhaving op zee is cruciaal voor de veiligheid en het vertrouwen van partijen in de uitvoering van dit Akkoord. Ondanks inspanningen van de Rijksoverheid schiet handhaving op zee nu vaak al tekort door capaciteitsproblemen. Door de toenemende drukte is handhaving de afgelopen jaren complexer en duurder geworden en deze trend zal zich de komende jaren voortzetten.
Partijen onderschrijven de noodzaak van additionele inspanning en financiering op het gebied van handhaving op zee. Het gaat hierbij zowel om extra mankracht en materieel, als om het gebruik van innovatieve technieken die een kwaliteitssprong in handhaving mogelijk maken. Dit is van belang om te zorgen dat welwillende partijen die een gezonde Noordzee vooropstellen geen slachtoffer worden van overtredingen door anderen. Daarnaast dient de veiligheid en bereikbaarheid voor de scheepvaart te worden geborgd.
6.13 De veiligheid van Search and Rescue operaties moet gegarandeerd blijven door een adequaat door de Rijksoverheid gefinancierd SAR-systeem, zodat te allen tijde kan worden voldaan aan de vereisten van de Nota Maritieme Noodhulp.
6.14 De Rijksoverheid zet zich in internationaal verband in voor scheepvaartbegeleiding buiten de 12-mijlszone.
6.15 De Rijksoverheid zorgt voor een budget van de kustwachtorganisaties dat in overeenstemming is met de omvang van de nieuwe taken die voortvloeien uit dit Akkoord.
6.16 De gemeenschappelijke kustwachtorganisaties zetten in op onderzoek en innovatie ten behoeve van een kwaliteitssprong in handhaving.
7. Monitoring en onderzoek
De KNAW-klankbordcommissie en het Rijk is gevraagd om antwoord te geven op de vraag wat prioriteiten op het gebied van monitoring en onderzoek zijn ten behoeve van de uitvoering van dit Akkoord. Onderzoek en monitoring kunnen deels bekostigd worden uit het ‘Transitiefonds’. De onderzoeks- en monitoringsagenda in bijlage 2 van dit Akkoord onderbouwt de aanspraak op transitiefondsmiddelen. Bij de toewijzing van middelen dient onderscheid te worden gemaakt tussen meer fundamenteel en toegepast onderzoek en monitoring. Bij monitoring gaat het enerzijds om kennisvergaring ter opvulling van kennisleemtes over bijvoorbeeld voorkomens en gedrag van soorten als reactie op de veranderende Noordzee en anderzijds over de effectiviteit van maatregelen uit dit Akkoord. De resultaten van onderzoek en monitoring
worden in een tweejaarlijkse ‘Staat van de Noordzee’ gepubliceerd, waarmee de voortgang richting een gezonde Noordzee transparant wordt gecommuniceerd.
Afspraken over onderzoek
7.1 Onderzoek wordt in beginsel gefinancierd uit de bestaande geldstromen40. Voor onderzoek dat rechtstreeks voortvloeit uit de in het Akkoord gemaakte afspraken, kan een beroep op het ‘Transitiefonds’ worden gedaan.
7.2 De in dit Akkoord opgenomen monitorings- en onderzoeksagenda is van belang voor het ontstaan van een gezamenlijke kennisbasis. Hiermee wordt bovendien versnippering van onderzoek en kennis voorkomen. Dit bevordert dat aanspraken voor onderzoek op het ‘Transitiefonds’ verbonden blijven met de afspraken in dit Akkoord.
7.3 Alle data en onderzoeksresultaten volgend uit het Noordzeeakkoord worden ontsloten volgens het ‘openbaar tenzij’ principe.
7.4 Het WOZEP-programma wordt voortgezet en geïntensiveerd. Er wordt afgestemd met het onderzoeksprogramma van dit Akkoord, om overlap en dubbelingen uit te sluiten.
7.5 Het ‘Transitiefonds’ bepaalt op basis van de onderzoeksagenda van het NZO welke voorstellen voor financiering in aanmerking komen.
40 Bijvoorbeeld het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), het Visserij innovatiefonds, het Wind op zee Ecologisch Programma (WOZEP), het Basis GMT en de programmalijn ecologische innovatie van het TKI WOZ.
Afspraken over monitoring
7.6 Monitoring wordt in beginsel gefinancierd uit de bestaande geldstromen. Voor
monitoringsprogramma’s of extra inspanningen die rechtstreeks voortvloeien uit in het Akkoord aangegane verplichtingen, kan (aanvullend) een beroep op het ‘Transitiefonds’ worden gedaan.
7.7 De kosten en baten van monitoring moeten op het niveau van de Noordzee worden bezien en besluiten hierover moeten worden genomen op basis van goede kennis van causale verbanden (‘most value for money’).
7.8 Het systematische monitoringsysteem voor vogels wordt geïntensiveerd zodat kan worden vastgesteld of gebieden aan de criteria van de vogelrichtlijn voldoen. Deze informatie over vogelaantallen en -soorten kan dan een meer actieve rol spelen in toekomstige besluiten over het Noordzeebeleid.
7.9 In het NZO worden afspraken gemaakt over een integraal en systematisch monitoringsprogramma door het Rijk, voor het meten van de gezondheid en ontwikkeling van zee- en kustvogelpopulaties en trekvogels, voor vleermuizen, benthos, vissen en zeezoogdieren, alsook het meten van cumulatieve effecten van alle menselijke activiteiten op deze soorten en op het ecosysteem als geheel, inclusief fysische, chemische en biologische factoren die haar functioneren mede bepalen. Elke 2 jaar publiceert de Rijksoverheid de ‘Staat van de Noordzee’, waarin wordt gerapporteerd over de effecten van toezicht en resultaten van deze monitoring, inclusief de beschikbare informatie over de commerciële visbestanden.
8. Governance
We zijn heel ver gekomen, maar een aantal punten vergt verdere uitwerking. Ook zijn er een aantal structurele punten, die pas in de loop van de jaren hun beslag krijgen. Alle geledingen in het NZO hebben daarom een voorkeur dit overleg voort te zetten na het bereiken van een Noordzeeakkoord. Daarmee is de overgang van het ‘raadplegen van stakeholders’ naar een ‘op
overeenstemming gericht overleg tussen Rijk en stakeholders’ ook voor het vervolg het uitgangspunt. Hiermee kan, ook na vaststelling van dit Akkoord, ingespeeld worden op ontwikkelingen die zich voordoen en die op de essentie van de gemaakte afspraken kunnen ingrijpen (bijvoorbeeld Schiphol op zee, eilanden, en onvoorziene groei in de zandbehoefte als gevolg van klimaatverandering). Ook is er in de uitvoering van dit Akkoord sprake van volgordelijkheid van afspraken waardoor verdere detaillering en operationalisering in de tijd van belang is. Er moeten aanpassingen kunnen worden gedaan op basis van voortschrijdend inzicht op basis van opgedane kennis en monitoring (adaptieve planning). Daarom verbinden partijen zich aan een geïnstitutionaliseerd Noordzeeoverleg (NZO) onder onafhankelijk voorzitterschap ter uitvoering van dit Akkoord en om gezamenlijk af te wegen of nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot bijstelling van de afspraken.
Afspraken over het instellen van het geïnstitutionaliseerde NZO
8.1 Het NZO wordt voorlopig op dezelfde juridische basis en samenstelling, onder de hoede van het Overlegorgaan Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (OFL) en met een onafhankelijk voorzitter, voortgezet.
8.2 Zo ontstaat na afronding van fase 1 (tot stand brengen Akkoord) een fase 2 waarin in ieder geval het door OFL uit te brengen governance-advies wordt besproken. Over de andere eventueel te behandelen onderwerpen, werkwijze en praktische vraagstukken in fase 2 zal de onafhankelijk voorzitter dan nadere voorstellen doen aan het NZO. Daar wordt dan net als bij de start van fase 1 gezamenlijk over besloten. Over het nodige budget voor fase 2 zal het OFL met de betrokken ministeries overleg voeren.
8.3 In het door OFL uit te brengen governance-advies wordt een voorstel gedaan voor een definitieve vormgeving van het NZO, fase 3. Daarbij worden tenminste de volgende punten besproken:
• de voor- en nadelen van diverse juridische kaders;
• de taak, samenstelling, werkwijze en financiering van het definitieve NZO;
• plaatsbepaling van het NZO, waaronder de vraag of een constructie “onder de hoede” van het OFL naar het oordeel van de OFL-voorzitters blijvend past bij de rol die het OFL zelf wil vervullen;
• representatie van partijen 41;
• aard en positie van het ‘Transitiefonds’;
• borging van de monitorings- en onderzoeksagenda behorend bij het Noordzeeakkoord.
8.4 Stakeholders geven, totdat het governance-advies van OFL is uitgebracht, publiekelijk geen steun aan de gedachte van een Noordzeecommissaris, in de wetenschap dat deze variant in het OFL-advies nader zal worden afgewogen.
8.5 Het OFL bevordert een op consensus gericht overleg in het NZO over het uit te brengen advies. Mocht die consensus niet lukken, dan wordt het advies door het OFL toch uitgebracht onder vermelding van alle relevante overwegingen van overheid en stakeholders.
Afspraken over de functie van het geïnstitutionaliseerde NZO
8.6 Kernbeslissingen van de overheid ten aanzien van de Noordzee worden in het NZO besproken ten behoeve van op consensus gericht overleg, alvorens ze worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
8.7 Het NZO schept het kader waarbinnen uit het Akkoord voortvloeiend wetenschappelijk onderzoek vanuit het ‘Transitiefonds’ (mede) kan worden gefinancierd. Hierbij wordt het NZO ondersteund door een onafhankelijke wetenschappelijke klankbordcommissie die in overleg met de KNAW wordt samengesteld.
8.8 Partijen die vertegenwoordigd zijn in het geïnstitutionaliseerde Noordzeeoverleg verplichten zich eerst consensusgericht overleg te voeren binnen het NZO, alvorens zij gebruik maken van formele mogelijkheden tot verweer tegen besluiten van de overheid.
8.9 Partijen bezien of lopende, door hen ingediende bezwaren, op basis van dit Akkoord behoren te worden ingetrokken. In geval van twijfel wordt het onderwerp geagendeerd in het NZO.
41 Zo waren bijvoorbeeld de kustprovincies bij de aanvankelijke opzet van het NZO niet betrokken; de desbetreffende gedeputeerden zijn wel met enige regelmaat op de hoogte gesteld van de vordering in het NZO, maar zij hechten er aan dat de positie van de provincies op weg naar een definitieve vormgeving van het NZO serieus wordt onderzocht.
9. ‘Transitiefonds’42
Op de Noordzee vinden, zoals beschreven, drie grote transities plaats: de natuurtransitie, de voedseltransitie en de energietransitie. De innerlijke verwevenheid tussen deze drie transities vraagt om samenhangend Noordzeebeleid, ook om te voorkomen dat er blijvende onbalans tussen de verschillende functies optreedt. De structuur van de bestaande geldstromen leidt niet vanzelfsprekend tot die beoogde samenhang. Het ‘Transitiefonds’ moet ervoor zorgen dat deze onbalans wordt opgelost en in de toekomst wordt voorkomen. Het beleid dat het fonds voert zal daartoe gericht en selectief moeten zijn. Dit wordt met de afspraken over de scope van het fonds afgebakend.
Afspraken over de scope van het ‘Transitiefonds’
9.1 Transities beschrijven een omslag en bijdragen uit het fonds moeten aantoonbaar helpen die omslag te realiseren.
9.2 Aanvragers dienen eerst een beroep te doen op beschikbare reguliere middelen buiten het fonds. Het moet duidelijk zijn dat bestaande subsidiestromen en begrotingsmiddelen niet toereikend zijn. Dit sluit claims van individuen op het fonds niet uit.
9.3 Om voor een bijdrage uit het fonds in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat de middelen de samenhang tussen de transities bevorderen, al sluit dat niet uit dat sommige bijdragen in hoofdzaak binnen één van de transities worden besteed.43
9.4 Aanvragers moeten inzicht geven in de termijn waarop het beoogde effect zal optreden.
9.5 Bij de beoordeling van aanvragen dient de proportionaliteit in relatie tot het totale budget van het ‘Transitiefonds’ te worden afgewogen; dat geldt ook voor kosteneffectiviteit.
9.6 In beginsel is financiering vanuit het fonds niet beschikbaar voor aanvragen die voorvloeien uit erkende overheidstaken dan wel wettelijke verplichtingen. Dat geldt ook voor aanvragen die voortvloeien uit algemeen aanvaard ondernemersrisico.
42 In dit Akkoord staat het woord ‘Transitiefonds’ tussen aanhalingstekens. Hoewel over de bedoeling en werkwijze van het fonds, die in dit hoofdstuk worden beschreven, tussen partijen overeenstemming is bereikt wordt van rijkszijde een nadrukkelijk voorbehoud gemaakt ten opzichte van de juridische vormgeving, vooral in relatie tot de reguliere processen binnen de rijksbegroting. Voor de stakeholders is het tot stand komen van een fonds dat een zekere professionele autonomie moet bezitten essentieel. Partijen hebben afgesproken dat zij de governance verkenning van OFL (zie 9.13) zullen afwachten om op basis daarvan tot een definitief oordeel te komen over de vormgeving van het ‘Transitiefonds’.
43 Soms zijn middelen die elders worden besteed kosteneffectiever dan besteding in het domein van de aanvrager (opportunity costs). Geld besteed aan de kust ten bate van vogels op zee kan effectiever zijn dan maatregelen op zee.
9.7 Aan de wijze van toekenning van gelden, de loketfunctie van het ‘Transitiefonds’ en daarmee de bewaking van de doelstellingen (samenhang in transities), wordt in het governance advies gericht aandacht besteed.
9.8 Het fonds maakt gebruik van een project- en planmatige aanpak om te voorkomen dat er enkel reactief gehandeld wordt.
9.9 Behandeling door het Rijk en besluitvorming over de vervolgstructuur en het feitelijk functioneren van het fonds zijn uiterlijk medio 2020 afgerond zodat de voor de uitvoering van dit Akkoord benodigde financiering op tijd beschikbaar is.
9.10 Uitfasering van visserijschepen mag niet leiden tot intensivering van visserijinspanning. Voorshands worden conclusies hierover uit de Kottervisie afgewacht.
Afspraken over het instellen van het ‘Transitiefonds’
9.11 Er komt een ‘Transitiefonds’, met een planperiode van zes jaar, op basis van de afspraken die in het Akkoord zijn vastgelegd.
9.12 De vormgeving van het Fonds, de juridische inbedding en de beoogde werkwijze maken onderdeel uit van het governance-advies van OFL. Daarbij wordt nadrukkelijk ook aandacht gegeven aan het reguliere begrotingsproces en de verhouding van het ‘Transitiefonds’ tot het budgetrecht van de Kamer.
10. Uitvoering
Dit hoofdstuk gaat over de borging van afspraken nadat het Akkoord is gesloten, zodat zicht ontstaat op de concrete uitvoering van de gemaakte afspraken. Ook de internationale dimensie wordt hier besproken. Nederland deelt de Noordzee met zeven andere landen. Veel afspraken vragen daarom in de volgende fase om internationale afstemming.
Afspraken over uitvoering
10.1 De afspraken uit dit Akkoord worden geborgd doordat zij de basis vormen voor formele beleidsdocumenten waaronder in ieder geval de Strategische Agenda Noordzee 2030 en het Programma Noordzee 2022-2027 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma.
10.2 Partijen willen bijdragen aan een positieve afloop van de staatssteuntoets bij de plannen voor de kottervisserij.
Afspraken over internationale afstemming
10.3 In het proces naar een Programma Noordzee 2022-2027 zal actief inbreng gevraagd worden van de buurlanden en andere relevante Noordzeestaten, omdat grensoverschrijdende effecten op hun zeegebied niet uit te sluiten zijn en andersom, hun plannen mogelijkerwijs op ons deel van de Noordzee een effect kunnen hebben. Dit geldt zeker ook voor effecten van activiteiten op beschermde soorten (zeezoogdieren en zeevogelsoorten) die afhankelijk zijn van het ecosysteem in het zuidelijk deel van de Noordzee. De accumulatie van de effecten van al deze plannen en projecten moet tegen het licht gehouden worden van het functioneren van het hele ecosysteem Noordzee. In de Strategische Milieubeoordeling (planMER) van het ontwerp Programma Noordzee 2022-2027 zal expliciet aandacht zijn voor mogelijke grensoverschrijdende effecten en deze bevindingen worden gedeeld met deze buurlanden.
10.4 In de EU gesponsorde samenwerkingsprojecten NorthSee en SEANSE wordt gezamenlijk met de Noordzeebuurlanden gewerkt aan de verbetering van de kennis van het grensoverschrijdende ecosysteem van de Noordzee en de cumulatieve effecten van menselijk gebruik hierop. Er wordt ook gewerkt aan meer coherentie in de benaderingen van deze effecten. Deze projecten richten zich op deelaspecten van het gebruik, met name duurzame energieopwekking en scheepvaart. Ons land werkt samen met negen buurlanden rondom de Noordzee in de North Sea Energy Cooperation om van elkaar te leren, plannen beter op elkaar af te stemmen en gezamenlijke grootschalige multinationale windparken mogelijk te maken. In het kader van de versnelde aanwijzing van parken in andere delen dan de zuidelijke Noordzee, zal Nederland de samenwerking met Duitsland, Denemarken en de UK intensiveren in 2020. Nederland zal in de samenwerking met de andere Noordzeekuststaten op het gebied van energie het
voortouw nemen om te verzekeren dat de ecologie zwaarwegend wordt meegenomen bij de planning en uitvoering van energieopwekking in de regio, inclusief cumulatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
10.5 In de kaders van KRM en OSPAR zet Nederland op gebied van assessments in op meer grensoverschrijdende kennis over de toestand van en invloed van gebruik op soorten, habitats en voedselweb, inclusief het vraagstuk van het netwerk van samenhangende beschermde gebieden en internationale migratie routes, zwemroutes, foerageer routes en paaigebieden, en (cumulatieve) effecten van gebruik. Nederland streeft een efficiënte, gecoördineerde monitoring na door gebruik te maken van elkaars schepen en combineren van activiteiten en toepassen van innovaties (zoals satellieten). Ten aanzien van doelen en maatregelen op de Noordzee ligt wat Nederland betreft het accent op het agenderen en aangaan van allianties op het gebied van het tegengaan van effecten van visserij op het ecosysteem, plastic soep, onderwatergeluid en van het cumulatieve effect van windparken.
Bijlage 1: Brief met verzoek om opzetten van Noordzeeoverleg
Bijlage 2: Onderzoeks- en monitoringsagenda
De contouren van het Monitoring- en Onderzoeksprogramma van het Noordzee Akkoord
Een gezonde Noordzee is voor iedereen van belang. Nu al vraagt het mariene ecosysteem om bescherming en herstel op basis van bestaand gebruik. Het veranderende gebruik (in vorm en intensiteit) moet passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee; de ecologische draagkracht is randvoorwaardelijk voor het individuele en cumulatieve gebruik van de Noordzee door verschillende functies. Om de Noordzee gezond te maken en te houden is een extra inspanning noodzakelijk. Beleidsontwikkeling voor bescherming, herstel en duurzaam gebruik wordt bemoeilijkt door een structureel gebrek aan kennis. Dit geldt zeker voor de soorten die het meest gevoelig zijn voor de grote transities op de Noordzee. Deze soorten zijn daarmee indicatoren voor de te verwachte majeure veranderingen die in en op de Noordzee plaats gaan vinden.
Er is daarom grote behoefte aan een integraal en systematisch onderzoeks- en monitoringsprogramma dat de basis vormt voor kennis over het functioneren van de Noordzee. Het gaat hier om het inzicht verkrijgen in de ecologische draagkracht voor huidige en duurzame toekomstige ecosysteemdiensten en ook het meten van de gezondheid en ontwikkeling van zee- en kustvogelpopulaties en trekvogels, vleermuizen, vissen (o.a. haaien en roggen), bodemdieren, zeezoogdieren en benthische en pelagische habitattypen. Daarnaast moet ook het (veranderende) gebruik zoals mariene energiewinning en maricultuur (kweek van vis, schelp- en schaaldieren, algen en wieren) passen binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee, bijvoorbeeld wat betreft de aanwezige nutriënten, en dat de veiligheid gegarandeerd is. Ook dient er een beter inzicht te komen in de (cumulatieve) effecten van alle menselijke activiteiten op deze soorten en op het ecosysteem als geheel, inclusief fysische, chemische en biologische factoren die haar functioneren mede bepalen (effectmonitoring).
De belangrijkste vragen zijn nu “wat de ecologische draagkracht van het Noordzee-ecosysteem is” en “wat de effecten van de verschillende
gebruiksfuncties daarop zijn”. Om die vragen te kunnen beantwoorden is daarom ook een integraal en systematisch monitoringsprogramma nodig dat zich richt op de fysische, chemische en biologische basisparameters voor het functioneren van het ecosysteem en op (de variatie in) het voorkomen van vogels, vleermuizen, bodemdieren, vissen en zeezoogdieren.
Op korte termijn moet dit integraal onderzoeks- en monitoringsprogramma worden uitgewerkt. Dit programma moet aansluiten op het bestaande monitoring en onderzoek (m.n. WOZEP en MWTL). Door zo te werken kan noodzakelijke basiskennis ontwikkeld worden over de interacties tussen de verschillende componenten van het ecosysteem en worden goed onderbouwde en gevalideerde modellen opgesteld voor het beantwoorden van vragen over veranderende draagkracht, inclusief mogelijke effecten van klimaatverandering. Ook biedt deze werkwijze mogelijkheden voor het voorkomen van dubbelingen en voor een goede aanwending van de beschikbare financiële middelen. Samenwerking met de partijen die monitoring en onderzoek op de Noordzee uitvoeren biedt kansen om slimme combinaties te maken en kan ook bijdragen tot een goede aanwending van financiële middelen. Met name voor de wetenschap ligt hier een belangrijke taak.
Een snelle invulling nodig van het Monitoring- en Onderzoeksprogramma: een ‘call to action’.
In het Noordzee Akkoord staan een aantal specifieke onderzoeksvragen/opdrachten genoemd die al op korte termijn dienen te worden opgestart. Het gaat daarbij om onderzoek om vast te stellen of de Hollandse Kust, de Vlakte van de Raan, de Borkumse Stenen, de Klaverbank, de Doggersbank en de Centrale Oestergronden voldoen aan de selectiecriteria voor aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. Verder gaat het om onderzoek naar het voorkomen van zandkokerwormriffen, onderzoek ten behoeve van soortbeschermingsplannen, geluidsimpact van heien op zee en van seismisch onderzoek en onderzoek voor het bevorderen van selectiviteit en minder bodemberoering door de visserij, inclusief technische innovaties.
Er zal ook onderzoek nodig zijn naar de effectiviteit van maatregelen voor beschermde gebieden, de basismonitoring hiervan wordt nu al door de overheid gefinancierd en meer uitgebreid onderzoek heeft pas zin als de managementmaatregelen een paar jaar van kracht zijn geweest, dus na 2025. Dit leidt tot een additionele financieringsbehoefte. In alle voorstellen gaat het om aanvulling, aanpassing van en afstemming met bestaande onderzoeks- en monitoringprogramma’s.
Een snelle invulling van het monitoring- en onderzoekprogramma is nodig maar zal ook tijd kosten. Voor bepaalde onderwerpen zal eerst veel meetwerk moeten worden verricht alvorens tot onderzoek kan worden overgegaan. Verder vereist een goede afstemming tussen de verschillende onderdelen van het programma tijd. En ook is een goed inzicht in reeds aanwezige monitoring-apparatuur en de beschikbare data nodig. Bij de invulling van vereiste middelen moet met deze aspecten rekening worden gehouden. Ook kan voor zowel monitoring als onderzoek enige tijd nodig zijn voor verdere ontwikkeling van technieken en toepassing op de Noordzee. Verder is een goede governance van het monitoring en onderzoekprogramma nodig ook voor een goede communicatie en samenwerking tussen wetenschap en beleid. Deze governance is geen onderdeel van deze bijlage van het NZA. Op een later moment en in het bredere NZA-kader zal de governance van het NZA worden uitgewerkt. Een goede governance van het monitoring en onderzoekprogramma zal daar dan ook aan de orde komen. Het monitoring- en onderzoekprogramma zal een looptijd hebben tot 2030. Daarmee is er op de langere termijn tijd voor een goed adaptief programma dat in kan spelen op nieuwe vragen die voortvloeien uit NZA-overleg en beleidsontwikkelingen zoals voor natuurversterking en soortbeschermingsplannen. Voor de wetenschappelijke commissie en governance van het NZA ligt hier een belangrijke rol.
Vereiste middelen
Het noemen van de bedragen in de onderstaande tabel is op geen enkele wijze bindend voor de overheid. De getallen en hun range geven een indicatie aan welke bedragen, additioneel ten opzichte van bestaande middelen inclusief WOT, kan worden gedacht bij het verder opstellen van projectplannen voor de in onderstaande tabel genoemde onderwerpen (passend binnen de driehoek Energie-Natuur-Voedsel). Partijen hebben wel uitgesproken vertrouwen te hebben in een goede uitkomst. Verder dwingt het bedrag dat nu beschikbaar is gesteld (€ 55 miljoen), hoewel een belangrijke stap voorwaarts, toch tot prioritering van monitoring- en onderzoekopgaven. Deze prioritering is in onderstaande tabel niet aan de orde. Binnen de nu beschikbaar gekomen gelden zal over de besteding ervan binnen het NZO op consensus gericht overleg worden gevoerd.
Prioriteitentabel Onderzoek en Monitoring 2020–2030 voor de thema’s Energie, Natuur en Voedsel
Per onderzoeks- resp. monitoringsprogramma Verwijzing naar betreffende paragraaf Noordzee Akkoord | Per NZS2030 thema: Energie- Natuur- Voedsel | Indicatie bestaande middelen en looptijd | Totaal additioneel budget 10 jaar.44 (Termijnen indien mogelijk en voor zover bekend) | Opmerkingen Voor sommige categorieën een kortere looptijd dan 10 jaar |
1. Ecologische kennis Noordzee versterken ter ondersteuning transities Para. 3.10 Para. 6.8 - 6.12 Para. 7.9 | - Natuur - Voedsel - Energie | De benodigde financiering voor TO2 instellingen is beperkt en is veelal belegd bij MMIP van Topsectoren. Betere benutting daarvan zeer gewenst. | 14-26 mln. (2020-2030) | Gezond Noordzee ecosysteem: De transities op de Noordzee (energie, voedsel en natuur) en klimaatverandering beïnvloeden de processen binnen het ecosysteem van de Noordzee. Versterkt inzicht in het functioneren van de Noordzee, de draagkracht voor huidige en duurzame toekomstige ecosysteemdiensten van de Noordzee en de samenhang tussen de beleidsopties is noodzakelijk. |
a. Draagkracht Noordzee | - Natuur - Voedsel - Energie | Ontbrekende kennisfactor Komt aan de orde in KRM, NWA/NWO- Aanvraag onderzoekprogramma North Sea in Transition afgewezen. | Planning projectvoorstellen is opgenomen in Position Paper NIOZ/ Deltares/WMR: | Draagkracht, primaire productie, small foodweb, zoöplankton, vissen, hard en zacht substraat benthos, vogels en hun voedsel, ontwikkelen en ondersteuning monitoring, modelleren). Veel veldmetingen incl. scheepstijd. Aandacht voor cumulatieve effecten meenemen (zie verder onderdeel 7). |
44 Bestaande middelen omvatten; versterking basisgegevens vogels (0,6 mln per jaar), MWTL Vogeltellingen 0,3 mln per jaar, MWTL Waterkwaliteit 1 mln per jaar, WOT visserij, bruinvis, zeehond, schelpdieren 3,7 mln per jaar. Dit is een niet dekkend beeld van Rijksmiddelen
b. Versterking kennisbasis Noordzee | - Natuur - Voedsel - Energie | Meten, Monitoren en Modelleren (3M) | De kennisbasis van het Noordzee- ecosysteem dient structureel versterkt te worden in een combinatie van verbeterde inwinning van veldgegevens en verbeterde interpretatie van deze gegevens m.b.v. een passend instrumentarium voor gegevensverwerking en modellering Met het oog op de voorbereiding van weloverwogen maatregelen en besluitvorming daarover. Zie ook onderdelen 2 en 3. | |
Plan en programmering Q4 2020; loopt door tot 2030 | ||||
2. Basisinzichten functioneren Noordzee op orde o.a. waterkwaliteit nutriënten, fysische factoren, eDNA), fytoplankton, zoöplankton Para. 3.10, Para. 7.9 | - Natuur - Voedsel - Energie | Voor KRM en VHR vindt al monitoring plaats (zie ook punt 3) (Op basis van MWTL, WOT en andere relevante programma’s) | 4-20 mln. (2020-2030) Plan en programmering gereed Q3 2020; uitvoering start in 2021. | Aanvulling op KRM monitoring plan. Om de combinatie effecten van de 3 transities, in combinatie met klimaatverandering (zie verder onderdeel 7.a) goed te kunnen begrijpen en te voorspellen zijn juiste en hoge resolutie metingen van: fysische en chemische factoren, van primaire productie en zoöplankton in de basismonitoring noodzakelijk. Een belangrijk deel van het budget zal mogelijk besteed worden aan het plaatsen van meetapparatuur op de Noordzee. |
3. Versterking basisgegevens | - Natuur | 0,6 per jaar tot 2025. Wordt gedaan naast en in afstemming met WOZEP en KRM/VHR (MWTL) | 4-6 mln. (2020-2030) Programmering gereed Q3 2020; | Nadruk op (toekomstige) VR-gebieden en nieuwe windenergiegebieden in noordelijk deel NCP (zie ook onderdeel 5) |
a. Vogels Para. 7.8 Para. 7.9 |
b. Wettelijk opgedragen taken: zeezoogdieren, vleermuizen, vissen en bentische soorten | - Natuur | Huidige budget WOT- budget is niet voldoende voor aanvullende opgave uit NZA | start uitvoering z.s.m. | Intensivering datavergaring en versterking zeggingskracht. Mogelijk extra inspanning in relatie tot effecten op overige zee-, kust- en trekvogels (sterfte en aanwas van vogels) gevoelig voor drukfactoren zoals windenergie op zee. (zie ook onderdeel 5) Demografische vogelmonitoring. Formuleren van herstelmaatregelen op land. |
10 mln. (2020-2030) In de loop van 2020 evaluatie tegen achtergrond NZA met aanpassingen; gaat in per 2021. Permanent en voor zover relevant tot 0000 | Xxxxxxxxxxxxx (xxxx seizoenen per jaar) en benutting small pelagic fish surveys. Betekenis voedselketen, beschikbaarheid voedsel in relatie tot broedsucces en versterking bodemkwaliteitsverbetering. WOT zijn Wettelijk Opgedragen Taken en draagt bij aan verantwoording en goede besluitvorming. | |||
4. Natuurherstel en versterking soortbescherming Para. 6.8- 6.12 | - Natuur | Geen budget | 3 mln. (2020- 2026) Opstellen in 2020 (2020-2030) Uitvoeringsagenda | Opstellen Uitvoeringsagenda: 1. Uitvoeren van onderzoek welke kwetsbare soorten in aanmerking komen voor een soortbeschermingsplan. Onder meer populatie-onderzoek. 2. Uitvoeren van onderzoek ter voorbereiding van en uitvoering van bestaande en op te stellen soortbeschermingsplannen. Onder meer populatie-onderzoek. |
5. Effecten van ontwikkeling windenergie op zee (WOZEP/KEC) | - Natuur - Voedsel - Energie | Nu 3 mln. per jaar Inclusief vogeltellingen WOZ. | 15-21 mln. (2023 – 2030) | Effecten van windenergie op zee (WOZEP) (uitgebreid onderzoek aan vogels (aanvaringen en habitatverlies), vleermuizen en zeezoogdieren, EMV, |
Par 3.1 Par 3.4 Par 3.11 Par 4.12 Par 5.6 Para. 7.4 | Loopt tot 2023 | Zal na 2023 worden verlengd en aangepast tot 2030; Per jaar 2-3 mln. | onderwatergeluid en benthos zacht substraat). Aandacht voor: hard substraat, effecten op vissen (o.a. haaien en roggen). Het ministerie van EZK financiert tot 2023 het onderzoeksprogramma WOZEP. Verlenging hiervan tot 2030 is wenselijk zodat effectmetingen doorlopen en bij meer en grotere operationele windparken (de norm voor toekomstige parken) kunnen worden gedaan. Hiermee kunnen effecten van opschaling, boven en onder water, accurater worden vastgesteld | |
6. Voedsel & visserij Para. 3.4 Para. 4.42 Para. 6.2 Para. 6.7 | - Natuur - Voedsel - Energie | 6-12 mln. (2020-2030) | Voor verschillende hieronder genoemde onderzoeksvragen geldt (ook) dat in de Kennisagenda Noordzeestrategie 2030 deze vragen verder zijn uitgewerkt (m.b.t. bodemberoering, effecten grootschalige uitrol windparken, kansen medegebruik en verduurzaming, en innovatieve vangsttechnieken. | |
a. Effecten windparken op visbestanden en megafauna | - Natuur - Voedsel - Energie | Nu geen apart onderzoeksprogramma. Loopt voor klein deel mee met WOZEP (zie onderdeel 5) | Plan en programmering gereed Q2 | Onderzoeksvragen visserijsector. Effecten aanleg en exploitatie van offshore windparken op (commerciële) visbestanden en megafauna. |
b. Onderzoek naar herstel habitattypen 1110, 1170 | - Natuur | Nu geen apart onderzoeksprogramma. In beperkte mate onderdeel van KRM- monitoringsprogramma. | Plan en programmering gereed Q3 2020. Tot 2030 | Onderzoek aan effecten van veranderende intensiteiten bodem beroerende visserij |
c. Onderzoek naar de selectiviteit van visserij en het | - Voedsel - Natuur | Nu geen apart onderzoek naar effectiviteit | Plan, programmering, financiering | Monitoring van incidentele bijvangst van zeezoogdieren, vogels, “niet- commerciële” vissen (o.a. haaien en roggen) en inktvissen. |
ontwikkelen en toepassen van technieken voor het vergroten van selectiviteit. | selectiviteit en drukfactoren | uitvoering van verduurzaming kottervisserij conform het NZA. | ||
7. Antropogene factoren en cumulatieve effecten Para. 3.10 Para. 7.9 | - Natuur - Voedsel - Energie | Nu is hiervoor geen apart onderzoeksprogramma beschikbaar | 5 mln. (2020-2030) | |
a. Cumulatie | Plan en programmering Uitwerking onderzoek agenda Cumulatie 2020- 2021 Afstemming met internationale gremia en WOZEP- onderzoek (zie onderdeel 5) | Verbeterd inzicht krijgen in effecten van afzonderlijke drukfactoren/activiteiten én van alle drukfactoren/activiteiten tezamen (cumulatieve effecten). Het gaat om drukfactoren zoals bijvoorbeeld bijvangst (zie ook onderdeel 6.c), seismisch onderzoek), wind op zee (zie ook onderdeel 5) maar van bijvoorbeeld verandering in golfpatroon en verhoging watertemperatuur En effecten op o.a. vogels, vleermuizen en onderwaternatuur. Het onderdeel cumulatieve effecten bestaat uit subonderdelen, waaronder voor vogels, vleermuizen en onderwaternatuur | ||
b. Klimaatverandering en Noordzee | Voorstel NWA/NWO- onderzoek C2Oceans is ingediend. Besluitvorming 2020. Gaat deels over Noordzee. Looptijd 2021- 2025 Monitoringprogramma Verzuring Noordzee 2018 – 2028 | Plan en programmering Q4 2020. Periode 2021-2028 | Hieronder valt adaptatie èn mitigatie. Gestart wordt met haalbaarheidsstudie Natuurherstel voor Klimaatmitigatie |
8. Socio-economisch onderzoek | Nu is hiervoor geen onderzoeksprogramma | 1-5 mln. Plan van aanpak gereed Q2 2020; start q4 2020 Tot 2025. Mogelijk daarna verlenging | De transities kunnen grote sociaaleconomische gevolgen hebben voor de sectoren, waaronder met name de visserij door vermindering van opbrengsten. Onderzoek naar optimale en duurzame oplossingen voor alle stakeholders, inclusief wenselijk en effectieve governance structuur, is gewenst. | |
9. Project-secretariaat en datamanagement | Geen middelen beschikbaar | 5 mln. (2020-2030) Plan uiterlijk Q3 2020. | Sturing, programmering onderzoek, het verbinden van programma’s en - instellingen, samenwerking verbinding(open) data en datamanagement (IHM), overzichtelijk en toegankelijk maken van rapporten en communicatie. Tevens ophalen en integreren van ontwikkelde kennis voor de beantwoording van kennisvragen en gebruik in beleid en beheer. | |
Totaal | 67-113 |
Bijlage 3: Internationaalrechtelijke context
• De grenzen van het Nederlandse deel van de Noordzee hebben bestuurlijke betekenis, maar het gebruik, de natuur of het ecosysteem zijn grensoverschrijdend. Doelstellingen, afspraken, verplichtingen en samenwerking doen zich dan ook voor op verschillende schaalniveaus en in verschillende gremia. Een overzicht met de belangrijkste samenwerkingsverbanden en verplichtingen zijn:
- VN niveau: Sustainable Development Goals; Klimaatakkoord Parijs; Oceanenbeleid; het biodiversiteitsverdrag; United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS, scheepvaartveiligheid en toegankelijkheid) en afspraken in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO);
- Europees niveau: Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx; Richtlijn Maritieme Ruimtelijk Plan; Gemeenschappelijk Visserijbeleid; Natura 2000 / Vogel- en Habitatrichtlijnen; CO2 emissie reductiedoelstellingen; Blue Growth Strategie; Duurzame energiebeleid;
- Regionaal niveau, OSPAR: Bescherming milieu van Noord Oost Atlantische Oceaansysteem inclusief de Noordzee (veelal via KRM implementatie). Andere relevante verdragen op regionaal niveau zijn ASCOBANS (bescherming walvisachtigen); AEWA (bescherming watervogels waaronder de meeste zeevogels in de Noordzee) en andere relevante instrumenten vastgesteld in het kader van het verdrag van Bonn inzake de bescherming van migrerende diersoorten en Bonn- Agreement (incidentenbestrijding);
- Noordzeelanden: Politieke verklaring Samenwerking op het gebied van duurzame energieopwekking en het daaraan gekoppelde EU gesteunde project SEANSE; het Interreg project NorthSee;
- Bilaterale uitwisseling: deze vindt plaats op overheidsniveau en momenteel vooral met België en Duitsland.
• Vanuit de Kaderrichtlijn Xxxxxxx Xxxxxxxxx ligt er voor alle Europese landen een verplichting tot het implementeren van de ecosysteemgerichte benadering voor een duurzaam gebruik van de zee. OSPAR biedt het organisatorisch raamwerk van een zeeverdrag waarvan volgens de KRM gebruik gemaakt moet worden om tot een internationaal gecoördineerde aanpak te komen voor het doen van assessments, het stellen van doelen en nemen van maatregelen. In de KRM zitten ook de doelstellingen en indicatoren voor VHR, KRW en GVB (geoperationaliseerd via een commissiebesluit). Voor al deze thema’s zijn zowel binnen de EU als OSPAR (en andere regionale zeeverdragen) werkgroepen opgericht.
• Vanuit de Richtlijn Maritieme Ruimtelijk Planning is er de verplichting om grensoverschrijdende aspecten met buurlanden af te stemmen. Denk daarbij aan scheepvaartroutes, kabels en leidingen, windparken maar ook de cumulatie van (grensoverschrijdenden) effecten zoals onderwatergeluid of de effecten op migrerende vogels. Er is een directe verplichting in de richtlijn buurlanden te consulteren indien er mogelijk grensoverschrijdende effecten van beleid en beheer zijn. Dit is ook een verplichting uit het ESPOO verdrag.
Bijlage 4: Terms of Reference voor onderzoek naar gaswinning op de Noordzee in relatie tot het Akkoord van Parijs
• De recentste inzichten van het IPCC aangaande de internationaal geaccepteerde urgentie van klimaatverandering.
• Het feit dat het akkoord van Parijs beschrijft dat ontwikkelde landen een grotere bijdrage leveren aan het terugdringen van CO2 uitstoot dan ontwikkelingslanden.
• De afspraken in het Nederlandse Klimaatakkoord, onder andere aangaande de condities
waaronder CCS en biomassa ingevoerd worden.
• Het wereldwijd beschikbare koolstofbudget dat beschikbaar is om met grote zekerheid aan de Parijsdoelstellingen te voldoen en hoe dit budget eerlijk verdeeld zou moeten worden tussen landen, wat dat betekent voor de CO2 uitstoot van het Nederlandse gasverbruik.
• Scenario’s ontwikkelen waarbij het 80% zeker is dat de 1,5 graden gehaald zal worden
en 100% zeker is dat de 2 graden grens gehaald zal worden en die doorvertalen naar wat deze scenario’s betekenen voor het Nederlandse koolstofbudget en welke reductie dat vereist.
Bijlage 5: Seismisch onderzoeksprogramma en vervolgstappen
• De gegevens uit het gezamenlijk seismisch onderzoeksprogramma zullen samen met reeds bekende gegevens als basis dienen voor het bepalen van de minimale geluidsniveaus die nodig zijn om de benodigde informatie over de opsporing en winning van koolwaterstoffen te verkrijgen45. Deze resultaten dienen samen met reeds bekende gegevens als leidend voor de Best Beschikbare Technieken van de sector.
• Minimale impact op de natuur betekent toepassing van de minst natuur-belastende uitvoering van een 3D seismisch onderzoek waarbij nog resultaat behaald kan worden, overeenkomstig het best beschikbare techniek-principe. De operator van het 3D seismisch onderzoek maakt daarom vooraf een analyse van het laagst mogelijke geluidsniveau waarbij de beoogde resultaten bereikt worden. Er wordt niet meer geluid geproduceerd dan noodzakelijk om de beoogde informatie te verzamelen.
• Tijdens het 3D seismisch onderzoek wordt gemonitord of met het geluidsniveau het beoogde resultaat behaald wordt, zo nodig wordt het geluidsniveau aangepast. Het bijbehorende propagatiemodel wordt geverifieerd.
• De natuur- en milieuorganisaties zeggen hun medewerking toe aan het onderzoeksprogramma. Voor dit onderzoek kunnen de betrokken NGO’s een onafhankelijke expert toevoegen voor de begeleiding van de methode, uitvoering en monitoring van dit onderzoek.
• Als er op de Nederlandse Noordzee andere 3D seismische onderzoeken worden uitgevoerd voordat de resultaten van het onderzoek bekend en verwerkt zijn, zal de betreffende partij een soortgelijk onderzoek doen voor het ijken van de minimale benodigde geluidsniveaus, vanuit de doelstelling om verstoring van natuur zoveel mogelijk te beperken.
• De terms of reference van het (de) onderzoek(en) wordt(en) in samenspraak met de partijen vastgesteld. Het betreft een transparant en toetsbaar onderzoeksproject. De vaststelling van de geluidsniveaus vindt plaats in het Noordzee overleg.
• Het 3D seismisch onderzoek vindt plaats bij een bepaalde waterdiepte en met het oog op een bepaalde geologisch formatiediepte. Voor 3D seismische onderzoeken met een andere waterdiepte of een ander beoogd geologische formatiediepte kan het mogelijk zijn een aanpassing te maken van de geformuleerde geluidsniveaus. In ieder geval zal de operator vooraf het laagst mogelijke geluidsniveau, waarbij de beoogde resultaten bereikt worden, vaststellen.
• Het is niet op voorhand uit te sluiten dat bij toepassing van Best Beschikbare Technieken het 3D seismische onderzoek nog steeds leidt tot, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, geluidsverstoring waardoor de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen worden aangetast, dan wel dat dit leidt tot het verstoren, doden en/of beschadigen van de strikt beschermde diersoorten.
• Om natuurschade, en in het bijzonder fysieke schade en gedragsverandering te voorkomen, worden ook de voor de betreffende soorten de meeste recente wetenschappelijke inzichten van gehoor- en gedragsdrempelwaarden in acht genomen tijdens aanvragen om vergunningen ingevolge de Wet natuurbescherming en andere relevante regel- en wetgeving.
• Uitgangspunt is dat partijen altijd eerst in vooroverleg gaan voordat aanvragen voor seismische surveys worden ingediend. Mocht er een indicatie zijn dat, ondanks het toepassen van Best Beschikbare Technieken met minimale geluidsniveaus, schade aan beschermde natuurwaarden niet kan worden voorkomen, dan zullen partijen eerst met elkaar over de situatie overleggen en naar een oplossing zoeken. Mocht dat niet tot een oplossing leiden, dan wordt de situatie voorgelegd aan het Noordzeeoverleg om te proberen bij consensus een oplossing te vinden voordat een vergunning wordt verleend en eventueel formele rechtsmiddelen worden gebruikt.
45 Partijen verwachten dat de gegevens uit dit onderzoek in de tweede helft van 2021 beschikbaar zijn.
• Als de vergunningen worden verleend, dienen tenminste de vastgestelde geluidsniveaus die zijn gebaseerd op Best Beschikbare Technieken, in acht genomen te worden.
Bijlage 6: Brief van DG Osinga (LNV) aan NZO-voorzitter Xxxxxxx
Langweer, 10 april 2020
Beste Xxxxxxx,
De afgelopen weken is er veel in wisselende samenstellingen gesproken over het Noordzeeakkoord en daarmee samenhangend de appreciatie van de kottervisie. Nog afgelopen donderdag hebben we als LNV een bestuurlijk overleg gevoerd met vertegenwoordigers van kust- en garnalenvissers over het Noordzeeakkoord en in relatie daarmee de (appreciatie van de) kottervisie. Weliswaar zijn zij geen onderdeel van deze beide processen maar worden mogelijk direct of indirect daar wel door geraakt en zij stemmen ook mee over het NZA. Dat
gesprek bleek op een aantal punten verhelderend onder meer op het punt dat er veel vragen zijn over de appreciatie van de kottervisie en wat daarmee gebeurt als er onverhoopt geen
Noordzee-akkoord tot stand komt. Komende dagen zal eenieder zich moeten beraden over hetgeen ze gaan inbrengen in bij het NZO op 15/4. In aanloop daar naar toe meen ik dat het behulpzaam kan zijn op een aantal punten waar mogelijk helderheid te verschaffen. Dit ter aanvulling op het hoofdlijnendocument dat in het NZO van 4 maart is besproken.
Vanuit de sector zijn de volgende punten genoemd:
1. Garnalenvissers op de Noordzee willen ook mee kunnen doen met de sanering en innovaties en zijn bang voor verdringing
2. Vissers die mee willen doen met de sanering en naast een contingent schol, tong of langoustines ook een garnalenvergunning voor de Noordzee hebben (GV-vergunning), willen dat ze hier een vergoeding voor krijgen
3. De sanering moet z.s.m. plaatsvinden, 2022 is veel te laat
4. Er is te weinig geld voor innovaties
Ik loop hieronder de punten één voor één langs. Maar voordat ik daar op in ga wil ik graag nog jouw aandacht vragen voor het Friese Front. Vele ondernemers in de sector hebben grote moeite met de volledige sluiting van het Friese Front als onderdeel van het onderhandelaarsakkoord. Ik weet dat er tussen de visserij en NGO’s gesproken is over een eerder afgewezen alternatief voorstel voor het aantal en de omvang van te sluiten gebieden. Voor LNV zijn beide opties bespreekbaar, echter het is niet aan LNV dit ter discussie te brengen. Ik heb echter van jou begrepen dat xxx terugkeer naar het eerdere compromis mogelijk wilt maken als partijen daarom vragen als onderdeel van hun finale instemming met het NZA.
Daarnaast merken wij dat er onduidelijkheid is over de mogelijke gevolgen van het niet doorgaan van het Noordzeeakkoord en de relatie met de kottervisie. We hebben toegelicht dat er zonder Noordzeeakkoord geen warme sanering van de kottervissers zal komen en dat de vissers ook hun plek ‘aan tafel’ op het spel zetten. Het Noordzeeoverleg is nu juist bedoeld om alle stakeholders, inclusief de visserij, afspraken maken over de ruimtelijke inrichting van de Noordzee. Ik merk dat sommigen daarbij redeneren dat ook zonder NZA de middelen beschikbaar blijven en opnieuw onderwerp kunnen zijn van onderhandeling. Dit is echter niet het geval, we moeten in dat geval terugvallen op de eigen LNV-middelen: ergo alleen de EMVAF middelen blijven dan beschikbaar, d.w.z 35 mln voor innovatie (het bedrag voor innovaties in het kader van het Noordzeeakkoord is opgebouwd uit 35 mln EMVAF middelen en 10 mln nationale middelen). Het moge voor iedereen duidelijk zijn dat COVID19-situatie niet bijdraagt aan de beschikbaarheid van middelen, eerder in tegendeel. Wat betreft bovengenoemde punten het volgende:
1. Garnalenvissers zien dat kottervissers, die vaak ook een garnalenvergunning hebben, gebruik kunnen maken van de saneringsregeling in het kader van het Noordzeeakkoord en dat ook garnalenvissers op de Waddenzee een saneringsregeling hebben. Garnalenvissers die uitsluitend over een garnalenvergunning voor de Noordzee beschikken, vallen voor hun gevoel bij de huidige afspraken tussen de wal en het schip
terwijl er wel een behoefte bestaat om het aantal garnalenvergunningen te beheersen. De aard van de problematiek wijkt echter wel substantieel af van die voor de andere kottervissers en daarom is het niet logisch en ook juridisch en qua staatsteun risicovol om beide te combineren en zal dat de doorlooptijd van de geplande saneringsprocedure zeker niet bekorten.
Vanuit het VIBEG-akkoord is gevraagd om een internationaal level playing field. Om dat te realiseren moet o.a. onderzoek gedaan worden naar de onderbouwing van de (her)inrichting van beschermde gebieden in de 12-mijlszone (m.n. Borkumse Stenen). Inhoudelijk is een ecologische argumentatie nodig om de Europese Commissie en andere lidstaten te overtuigen van het belang van afspraken over nationale grenzen heen die we over die visserijmaatregelen in die gebieden willen maken (art 11 procedure). Uitkoop kan daarbij een rol spelen: net als op Noordzee buiten 12 mijl en op de Waddenzee het geval was, moet onderbouwd worden dat eventuele uitkoop in relatie staat tot ecologisch behoud of herstel. De economische levensvatbaarheid speelt mee maar kan niet de primaire reden zijn voor uitkoop. Zo zit het staatssteunkader in elkaar. Ook de beheersing van het aantal garnalenvergunningen is daarbij een voorwaarde, wat lastig is om dat garnalen geen (via de TAC en Quota verordening) gereguleerde soort is. De uitkomsten van dit onderzoek samen met de evaluatie VIBEG, de eerste ervaringen met de tenderregeling Xxxxxxxxx en inzicht in de voortgang in de internationale dialoog zullen we bijeen brengen tot een toekomstperspectief voor garnalensector waarin ook de voorwaarden en mogelijkheden voor een sanering in beeld gebracht zijn. Een daadwerkelijke regeling hangt vanzelfsprekend af van de uitkomsten van dit traject, de voortgang van internationale afspraken en de beschikbaarheid van middelen. Dit alles onder voorbehoud van een vastgesteld NZA immers zonder dat is ook hiervoor geen basis.
2. In verlengde van bovenstaande: het voornemen is om bij de sanering van de kottervisserij de garnalenvergunning in te nemen van diegenen die naast platvis ook op garnalen vist om verdringing te voorkomen. Hiermee komen we tegemoet aan zorgen van garnalenvissers op de Noordzee die niet mee kunnen doen met de sanering en bang zijn voor extra druk op de garnalenvisserij. De vissers krijgen hiervoor een vergoeding omdat de berekeningen voor de sanering zijn gebaseerd op een compensatie van het inkomensverlies van de afgelopen jaren. Daarmee maken de inkomsten die men heeft verkregen door gebruik te maken van de garnalenvergunning deel uit van het berekende inkomensverlies. Er wordt dus wel degelijk een vergoeding gegeven voor het inleveren van de garnalenvergunning voor zover deze ook daadwerkelijk is benut en men dus ook daadwerkelijk nadeel ondervindt. Omdat er geen beperking zit aan het aantal garnalenvergunningen voor de Noordzee achten wij het niet opportuun deze afzonderlijk te vergoeden. Vandaar ook de actie onder 1).
3. Wat betreft de planning van de sanering zoals bedoeld in de kottervisie zie ik wel een klein lichtpuntje in de COVID-19 crisis. Ik wil gebruik maken van deze situatie waarbij de Europese Commissie de staatsteunregels vergaand heeft versoepeld om de staatsteunprocedure versneld te doorlopen. Ik zal mij maximaal inzetten richting de Commissie om de regeling versneld open te kunnen stellen zodat deze al in 2021 opengesteld kan worden. We richten ons erop in het najaar een regeling aan Brussel te kunnen voorleggen. De onderbouwing blijft gebaseerd op vermindering van de ecologische druk op de Noordzee in relatie tot de afnemende ruimte, maar we verwachten dat Europese Commissie de context van Xxxxxx meeweegt en dat dit het goedkeuringsproces gunstig kan beïnvloeden.
4. Geld voor innovaties. In de eerste plaats wil ik er op wijzen dat er nog nooit eerder een dergelijk substantieel bedrag beschikbaar is geweest voor saneren en innoveren in deze sector dan met dit NZA. Rond om geld spelen twee discussies: a) de balans tussen saneren en innoveren b) de toereikendheid van innovatie budget. Wat betreft het eerste punt zullen wij geen schotten plaatsen tussen beide: indien bij de uitwerking blijkt dat er
meer behoefte is aan innovatiebudget dan aan saneringsbudget, kan hiermee geschoven worden46. Wat betreft het tweede denk ik dat de sector zich hier onterecht zorgen over maakt. Naar mijn mening zijn de beschikbare middelen ruim voldoende, er is tenslotte ook cofinanciering vanuit de sector zelf nodig om projecten van de grond te krijgen en het gaat hier om een kleine sector. Hoewel de COVID-19 crisis maakt dat op dit moment de aandacht meer uitgaat naar overleven dan naar innoveren, verliezen we de lange termijnontwikkelingen niet uit het oog en zetten ons in om te komen tot een innovatie- impuls. We willen zodra daar weer ruimte voor is, innovaties versnellen door aanjagers aan te stellen, die kennis vanuit alle relevante hoeken (praktijk, wetenschap, maritieme sector) weten te verbinden om tot goede innovatieve projecten te komen. Daarnaast gaan we de capaciteit bij RVO uitbreiden om ondernemers te ondersteunen bij het indienen van projectvoorstellen. Mocht dit leiden tot een grote druk op het innovatiebudget – wat ik zeer zou toejuichen - dan kunnen we dit versneld inzetten. Als de budgetten snel zijn uitgeput, zetten wij alles in het werk om op zoek te gaan naar aanvullende budgetten. Ik zie daar ook wel kansen toe gezien de grote maatschappelijke en politieke druk op innovaties met het oog op verduurzaming. Ter voorkoming van ieder misverstand: betreffende innovatie-middelen zijn beschikbaar voor de gehele zee- visserij. Dus ook voor de garnalen- en kustvisserij.
Nogmaals wil ik benadrukken dat bovenstaande alleen en uitsluitend opportuun is als er sprake is van een Noordzee-akkoord en de daaraan gekoppelde middelen hiervoor beschikbaar komen. Zonder NZA zullen we terugvallen op een beperkte inzet welke past bij de EMVAF-middelen.
Tenslotte: de COVID-19 crisis heeft ook aanzienlijke gevolgen voor de visserijondernemingen. Mijn mensen werken hard aan extra maatregelen om de vissers tegemoet te komen om het hoofd boven water te houden. Daarbij gaat het op dit moment o.a. om een stilligregeling en een borgstellingsregeling.
Samenvattend:
- We kunnen met de garnalenvissers aan de gang om een toekomstperspectief te ontwikkelen waarbij ook de mogelijkheid van uitkoop wordt onderbouwd en verkend;
- We kunnen de saneringsregeling versnellen;
- We zullen niet in de weg staan van een compromis over het Friese Front
- We zijn optimistisch gestemd over het innovatiebudget en we zullen de sector via RVO helpen met het snel indienen van verzoeken.
Ik hoop dat deze informatie voor jou en voor de vissers nuttig is en behulpzaam kan zijn bij de finale besluitvorming in aanloop naar en op 15 april. Xxxxxx niet om in contact te treden als de tekst niet duidelijk is of er anderszins nog vragen zijn,
Met vriendelijke groet, Xxxxx Xxxxxx.
46 N.b. verschuiving van innovatie naar sanering is niet mogelijk, omdat de EMVAF middelen niet voor sanering benut kunnen worden.
Bijlage 7 Illustratieve kaart