VERDRAG VAN DE VERENIGDE NATIES TEGEN TRANSNATIONALE GEORGANISEERDE MISDAAD
VERDRAG VAN DE VERENIGDE NATIES TEGEN TRANSNATIONALE GEORGANISEERDE MISDAAD
Artikel 1 Doelstelling
Dit verdrag strekt ertoe de samenwerking te bevorderen teneinde transnationale georganiseerde misdaad te voorkomen en doeltreffender te bestrijden.
Artikel 2 Gebruikte termen
Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder:
a) "georganiseerde criminele groep": een gestructureerde groep die sedert een bepaalde periode bestaat, van drie personen of meer, die in overleg optreedt om een of meer ernstige delicten of feiten te plegen die overeenkomstig dit verdrag strafbaar zijn gesteld teneinde daaruit rechtstreeks of onrechtstreeks een vermogensvoordeel of een ander materieel voordeel te verwerven;
b) "ernstig delict": een handeling die een delict oplevert dat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaar of met een zwaardere straf;
c) "gestructureerde groep": een groep die zich niet toevallig heeft gevormd om onmiddellijk een delict te plegen en die niet noodzakelijkerwijs wordt gekenmerkt door formeel omschreven rollen voor haar leden, continuïteit in de samenstelling ervan of een uitgewerkte structuur;
d) "goed": goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, tastbaar of niet-tastbaar, alsmede gerechtelijke stukken of stukken waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken;
e) "opbrengst van misdrijven": ieder goed dat rechtstreeks of onrechtstreeks is verkregen uit het plegen van een delict of rechtstreeks of onrechtstreeks is verkregen tijdens het plegen ervan;
f) "bevriezing" of "inbeslagneming": het tijdelijk verbod van de overdracht, omzetting, vervreemding of verplaatsing van goederen of het tijdelijk in bewaring nemen of onder toezicht plaatsen van goederen op grond van een beslissing van een rechtbank of van een andere bevoegde autoriteit;
g) "verbeurdverklaring” : het permanent ontnemen van goederen op grond van een beslissing van een rechtbank of van een andere bevoegde autoriteit;
h) "basisdelict": ieder delict waaruit opbrengsten zijn voortgekomen die als strafbaar feit kunnen worden beschouwd zoals omschreven in artikel 6 van dit verdrag;
i) "gecontroleerde aflevering": de methode waarbij wordt toegelaten dat clandestiene of verdachte zendingen het grondgebied van een of meer staten uit-, door- of ingaan met het medeweten of onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van die Staten teneinde onderzoek te verrichten naar een delict en de personen te identificeren die betrokken zijn bij het plegen ervan;
j) "regionale organisatie voor economische integratie": een door soevereine staten in een bepaalde regio opgerichte organisatie aan welke de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen betreffende aangelegenheden die in dit verdrag worden geregeld en die behoorlijk gemachtigd is, overeenkomstig haar interne procedures, om dit verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen, te aanvaarden, goed te keuren of daartoe toe te treden. De verwijzingen in dit verdrag naar de "Verdragsluitende staten" zijn van toepassing op voornoemde organisaties in het kader van hun bevoegdheid.
Artikel 3 Toepassingsgebied
1. Behoudens andersluidende bepaling is dit verdrag van toepassing op de voorkoming van, het onderzoek naar en de vervolging van:
a) de feiten die overeenkomstig de artikelen 5, 6, 8 en 23 van dit verdrag strafbaar zijn gesteld en
b) de ernstige delicten zoals omschreven in artikel 2 van dit verdrag;
wanneer die delicten van transnationale aard zijn en een georganiseerde criminele groep daarbij is betrokken.
2. Voor de toepassing van paragraaf 1 van dit artikel is een delict van transnationale aard als
a) het is gepleegd in meer dan een Staat;
b) het is gepleegd in een Staat maar een wezenlijk deel van de voorbereiding, de planning, de uitvoering of de controle ervan in een andere Staat heeft plaatsgevonden;
c) het is gepleegd in een Staat maar daarbij een georganiseerde criminele groep is betrokken die in meer dan een Staat criminele activiteiten ontwikkelt; of
d) het is gepleegd in een Staat maar wezenlijke gevolgen heeft in een andere Staat.
Artikel 4 Bescherming van de soevereiniteit
1. De Verdragsluitende Staten komen hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na op een wijze die verenigbaar is met de beginselen van de soevereine gelijkheid en de territoriale integriteit van de Staten en met dat van niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere Staten.
2. Geen enkele bepaling van dit verdrag machtigt een Verdragsluitende Staat om op het grondgebied van een andere staat een bevoegdheid en opdrachten uit te oefenen die uitsluitend voorbehouden zijn aan de autoriteiten van die andere Staat op grond van zijn nationaal recht.
Artikel 5
Strafbaarstelling van deelname aan een georganiseerde criminele groep
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk gepleegd, strafbaar te stellen:
a) een van de hieronder omschreven gedragingen dan wel de in beide punten als delicten omschreven gedragingen die verschillen van die welke een poging tot een criminele activiteit of het plegen ervan onderstellen:
i) het feit met een of meer personen tot overeenstemming te zijn gekomen teneinde een ernstig delict te plegen met een oogmerk dat rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden is aan het verkrijgen van een vermogensvoordeel of van een ander materieel voordeel en, ingeval het nationaal recht zulks vereist, dat een daad onderstelt gepleegd door een van de deelnemers op grond va n die overeenstemming of waarbij een georganiseerde criminele groep is betrokken;
ii) de actieve deelname van een persoon die kennis heeft van het oogmerk en van de algemene criminele activiteit van een georganiseerde criminele groep of van het voornemen van die groep om de betreffende delicten te plegen:
a. aan de criminele activiteiten van de georganiseerde criminele groep;
b. aan andere activiteiten van de georganiseerde criminele groep waarbij die persoon kennis ervan heeft dat zijn deelname bijdraagt tot de verwezenlijking van voornoemd crimineel oogmerk;
b) het feit dat het plegen van een ernstig delict, waarbij een georganiseerde criminele groep is betrokken, door middel van hulp of van raadgevingen wordt georganiseerd, uitgevoerd, vergemakkelijkt, aangemoedigd of bevorderd.
2. De kennis, het voornemen, het oogmerk, de motivatie of de overeenstemming bedoeld in §1 van dit artikel kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.
3. De Verdragsluitende Staten waarvan het nationaal recht de vaststelling van de delicten bedoeld in lid a) i) van §1 van dit artikel afhankelijk maakt van de betrokkenheid van een georganiseerde criminele groep, moeten ervoor zorgen dat hun nationaal recht betrekking heeft op alle ernstige delicten waarbij georganiseerde criminele groepen zijn betrokken. Die Verdragsluitende Staten, evenals de Verdragsluitende Staten waarvan het nationaal recht de vaststelling van de delicten bedoeld in lid a) i) van §1 van dit artikel afhankelijk maakt van het plegen van de handeling op grond van die overeenstemming, delen die kennis mee aan de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties op het tijdstip waarop zij dit verdrag ondertekenen of de akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding neerleggen.
Artikel 6
Strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt krachtens de grondbeginselen van zijn nationaal recht de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk gepleegd, strafbaar te stellen:
a) i) de omzetting of overdracht van goederen, wetende dat deze goederen opbrengsten van misdrijven zijn, met het oogmerk de ongeoorloofde herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het plegen van het basisdelict is betrokken, te helpen ontkomen aan de gerechtelijke gevolgen van zijn daden;
ii) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, eigendom van of rechten op goederen, wetende dat deze goederen opbrengsten van misdrijven zijn
b) en, met inachtneming van de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel:
i) de verwerving, het bezit of het gebruik van goederen, wetende op het tijdstip van verkrijging dat deze goederen opbrengsten van misdrijven zijn;
ii) de deelneming aan een of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten of aan enig andere vorm van betrokkenheid bij, samenspanning tot, poging tot, medeplichtigheid aan het plegen van die feiten door bijstand, hulp of raadgevingen te verstrekken.
2. Voor de toepassing van paragraaf 1 van dit artikel:
a) streeft iedere Verdragsluitende Staat ernaar paragraaf 1 van dit artikel toe te passen op zoveel mogelijk basisdelicten;
b) neemt iedere Verdragsluitende Staat in de lijst van basisdelicten alle in artikel 2 van dit verdrag omschreven ernstige delicten op, alsook de feiten die krachtens de artikelen 5, 8 en 23 strafbaar zijn gesteld. Wanneer het Verdragsluitende Staten betreft waarvan de wetgeving een lijst met specifieke basisdelicten bevat, nemen zij in die lijst ten minste alle delicten betreffende georganiseerde criminele groepen op;
c) zijn met het oog op de toepassing van lid b) onder de basisdelicten de delicten begrepen die zijn gepleegd op en buiten het grondgebied waarvoor de betreffende Verdragsluitende Staat bevoegd is. Een delict dat is gepleegd buiten het grondgebied waarvoor de Verdragsluitende Staat bevoegd is, vormt evenwel slechts een basisdelict ingeval de daarmee gepaard gaande daad een delict is krachtens het nationaal recht van de staat waar het is gepleegd en krachtens het nationaal recht van de Verdragsluitende Staat die dit artikel toepast, indien het op zijn grondgebied zou zijn gepleegd;
d) verstrekt iedere Verdragsluitende Staat aan de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties een afschrift van zijn wetten op grond waarvan dit artikel ten uitvoer wordt gelegd, alsmede een afschrift van alle wijzigingen die later in die wetten worden aangebracht of een omschrijving van die wetten en van de latere wijzigingen ervan;
e) kan, wanneer de grondbeginselen van het nationaal recht van een Verdragsluitende Staat zulks vereisen, worden gesteld dat de in paragraaf 1 van dit artikel omschreven delicten niet worden toegepast op personen die het basisdelict hebben gepleegd;
f) kunnen kennis, oogmerk of opzet, vereist als bestanddeel van een in paragraaf 1 van dit artikel omschreven delict, uit objectieve feitelijke omstandigheden worden afgeleid.
Artikel 7
Maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld
1. Iedere Verdragsluitende Staat:
a) voorziet in een compleet nationaal regelgevend en controlerend stelsel ten aanzien van banken en niet-bancaire financiële instellingen, alsook in voorkomend geval, van andere entiteiten die inzonderheid worden geconfronteerd met het witwassen van geld, zulks in het kader van zijn bevoegdheden, teneinde iedere vorm van witwassen van geld te voorkomen en op te sporen. In dit stelsel wordt de nadruk gelegd op de vereisten inzake identificatie van cliënten, registratie van verrichtingen en aangifte van verdachte verrichtingen;
b) verzekert zich ervan, onverminderd de artikelen 18 en 27 van dit verdrag, dat de administratieve autoriteiten, de autoriteiten belast met de regelgeving, de opsporing, de bestraffing en andere autoriteiten belast met de bestrijding van het witwassen van geld (daaronder begrepen de gerechtelijke autoriteiten ingeval de nationale wet daarin voorziet) nationaal en internationaal kunnen samenwerken en gegevens uitwisselen onder de voorwaarden omschreven in het nationaal recht en voorziet daartoe in de oprichting van een financiële inlichtingendienst die fungeert als nationaal centrum voor de verzameling, de analyse en de verspreiding van gegevens betreffende eventuele witwasoperaties.
2. De Verdragsluitende Staten streven ernaar de realiseerbare maatregelen inzake opsporing en controle van transnationaal verkeer van geld en van passende verhandelbare titels ten uitvoer te leggen, zulks onder voorbehoud van garanties die een correcte aanwending van gegevens kunnen waarborgen, zonder het wettelijk
kapitaalverkeer op enigerlei wijze te belemmeren. Aan particulieren en aan ondernemingen kan inzonderheid de verplichting worden opgelegd kennis te geven van transnationale overdrachten van een belangrijke hoeveelheid geld of aangepaste verhandelbare titels.
3. Ingeval de Verdragsluitende Staten overeenkomstig dit artikel een nationaal regelgevend en controlerend stelsel invoeren, zulks onverminderd enig ander artikel van dit verdrag, worden zij verzocht de relevante initiatieven die de regionale, interregionale en multilaterale organisaties ter bestrijding van het witwassen van geld hebben genomen als beleidslijnen te beschouwen.
4. De Verdragsluitende Staten streven ernaar de samenwerking op wereldvlak, regionaal, subregionaal en bilateraal vlak tussen de gerechtelijke autoriteiten, de diensten voor opsporing en bestraffing en de autoriteiten voor financiële regelgeving te ontwikkelen en te bevorderen teneinde het witwassen van geld te bestrijden.
Artikel 8 Strafbaarstelling van omkoping
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk gepleegd, strafbaar te stellen:
a) het feit aan een ambtenaar rechtstreeks of onrechtstreeks een ongeoorloofd voordeel te beloven, aan te bieden of toe te kennen, voor hemzelf of voor een andere persoon of entiteit, opdat hij in het kader van de uitoefening van zijn officiële functie een bepaalde handeling verricht of nalaat te verrichten;
b) het feit dat een ambtenaar rechtstreeks of onrechtstreeks om een ongeoorloofd voordeel verzoekt of een dergelijk voordeel aanvaardt voor hemzelf of voor een andere persoon of entiteit, opdat hij in het kader van de uitoefening va n zijn officiële functie een bepaalde handeling verricht of nalaat te verrichten.
2. Iedere Verdragsluitende Staat streeft ernaar de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde handelingen waarbij een buitenlands of een internationaal ambtenaar betrokken is, strafbaar te stellen. Iedere Verdragsluitende Staat is tevens voornemens andere vormen van omkoping strafbaar te stellen.
3. Iedere Verdragsluitende Staat neemt tevens de maatregelen die noodzakelijk zijn om de medeplichtigheid aan het plegen van een krachtens dit artikel strafbaar feit, strafbaar te stellen.
4. Met het oog op de toepassing van paragraaf 1 van dit artikel en van artikel 9 van dit verdrag, wijst de term "ambtenaar" op een ambtenaar of op een persoon die in een openbare dienst werkzaam is, zulks overeenkomstig de definitie van die term in het nationaal recht en de toepassing ervan in het strafrecht van de Verdragsluitende Staat waar de betrokken persoon die functie uitoefent.
Artikel 9 Maatregelen tegen van omkoping
1. Naast de maatregelen omschreven in artikel 8 van dit verdrag, neemt iedere Verdragsluitende Staat ingeval hij het noodzakelijk acht, zulks in overeenstemming is met zijn rechtsstelsel, doeltreffende maatregelen van wetgevende, administratieve of andere aard om de integriteit te bevorderen en om de omkoping van ambtenaren te voorkomen, op te sporen en te straffen.
2. Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om zich ervan te verzekeren dat zijn autoriteiten doeltreffend optreden inzake voorkoming, opsporing en bestraffing van omkoping van ambtenaren, waarbij hen voldoende onafhankelijkheid wordt geboden om te voorkomen dat hun optreden op een ongepaste wijze worden beïnvloed.
Artikel 10 Aansprakelijkheid van rechtspersonen
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om overeenkomstig zijn rechtsbeginselen de aansprakelijkheid vast te stellen van rechtspersonen die deelnemen aan ernstige delicten waarbij een georganiseerde criminele groep is betrokken en de feiten plegen die overeenkomstig de artikelen 5, 6, 8 en 23 van dit verdrag strafbaar zijn gesteld.
2. Onder voorbehoud van de rechtsbeginselen van de Verdragsluitende Staat kan de aansprakelijkheid van de rechtspersonen van strafrechtelijke, burgerlijke of administratieve aard zijn.
3. Die aansprakelijkheid doet geen afbreuk aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die de delicten hebben gepleegd.
4. Iedere Verdragsluitende Staat zorgt in het bijzonder ervoor dat op de rechtspersonen die overeenkomstig dit artikel aansprakelijk worden geacht doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke aard, daaronder begrepen geldboetes, worden toegepast.
Artikel 11
Gerechtelijke vervolging, vonnis en straffen
1. Iedere Verdragsluitende Staat straft het plegen van een feit dat overeenkomstig de artikelen 5, 6, 8 en 23 van dit verdrag strafbaar is gesteld met straffen waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van dat delict.
2. Iedere Verdragsluitende Staat streeft ernaar dat discretionaire rechtsbevoegdheden verleend op grond van zijn nationaal recht met betrekking tot de gerechtelijke vervolging van personen wegens de in dit verdrag bedoelde delicten, zodanig worden uitgeoefend dat de maatregelen voor de opsporing en de bestraffing van dergelijke delicten, zo doeltreffend mogelijk worden toegepast, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met
de noodzaak een afschrikkingeffect te bewerkstelligen met betrekking tot het plegen ervan.
3. In geval van feiten die overeenkomstig de artikelen 5, 6, 8 en 23 van dit verdrag strafbaar zijn gesteld, neemt iedere Verdragsluitende Staat de gepaste maatregelen in overeenstemming met zijn nationaal recht, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de rechten van de verdediging, teneinde ervoor te zorgen dat bij de voorwaarden waaraan de beslissingen tot invrijheidstelling in afwachting van het vonnis of van de beroepsprocedure zijn onderworpen, rekening wordt gehouden met de noodzaak om de aanwezigheid van de verdediger tijdens de latere strafrechtspleging te waarborgen.
4. Iedere Verdragsluitende Staat verzekert zich ervan dat zijn gerechten of andere bevoegde autoriteiten de ernst van de in dit verdrag bedoelde delicten in aanmerking nemen wanneer zij overwegen personen die daaraan schuldig zijn bevonden, vervroegd of voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
5. Indien noodzakelijk, voorziet iedere Verdragsluitende Staat in het kader van zijn nationaal recht in een verlenging van de verjaringstermijn binnen welke vervolging kan worden ingesteld wegens een van de in dit verdrag bedoelde delicten, waarbij die periode langer is als de vermoedelijke dader van het delict zich aan het gerecht heeft onttrokken.
6. Geen enkele bepaling van dit verdrag doet afbreuk aan het beginsel krachtens welk de definitie van de feiten die overeenkomstig dit verdrag strafbaar zijn gesteld en van de toepasbare rechtsmiddelen op het stuk van de verdediging, evenals van de andere rechtsbeginselen die de wettigheid van de strafbaarstellingen regelen, tot de uitsluitende bevoegdheid behoort van het nationaal recht van een Verdragsluitende Staat op grond waarvan die delicten worden vervolgd en gestraft overeenkomstig het recht van die Verdragsluitende Staat.
Artikel 12 Confiscatie en inbeslagneming
1. De Verdragsluitende Staten nemen, voorzover zulks mogelijk is in het kader van hun nationale rechtsstelsels, de maatregelen die noodzakelijk zijn om confiscatie mogelijk te maken van:
a) opbrengsten van misdrijven voortvloeiend uit de in dit verdrag bedoelde delicten of van goederen waarvan de waarde met die van de opbrengsten overeenkomt;
b) goederen, materiaal en andere hulpmiddelen die worden of zijn bestemd om te worden gebruikt bij het plege n van de in dit verdrag bedoelde delicten.
2. De Verdragsluitende Staten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde zaken te identificeren, te lokaliseren, te bevriezen of in beslag te nemen, met confiscatie als uiteindelijk doel.
3. Indien opbrengsten van misdrijven gedeeltelijk of volledig in andere goederen zijn omgezet, kunnen die goederen in de plaats van de opbrengsten worden onderworpen aan de in dit artikel bedoelde maatregelen.
4. Indien opbrengsten van misdrijven met op wettige wijze verworven goederen zijn vermengd, worden die goederen, onverminderd enige mogelijkheid tot bevriezing of inbeslagneming, tot de hoogte van de geraamde waarde van de vermengde opbrengsten geconfisqueerd.
5. Inkomsten of andere voordelen verworven uit opbrengsten van misdrijven, uit goederen waarin de opbrengsten zijn omgezet of uit goederen waarmee de opbrengsten zijn vermengd, kunnen eveneens worden onderworpen aan de in dit artikel bedoelde maatregelen, op dezelfde wijze en in deze lfde mate als opbrengsten van misdrijven.
6. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 13 van dit verdrag machtigt iedere Verdragsluitende Staat zijn rechtscolleges of andere bevoegde autoriteiten te bevelen dat bankdossiers en financiële en commerciële dossiers beschikbaar worden gesteld of in beslag worden genomen. De Verdragsluitende Staten kunnen het bankgeheim niet aanvoeren om te weigeren volgens het bepaalde in deze paragraaf te handelen.
7. De Verdragsluitende Staten streven ernaar te eisen dat de dader van een delict de wettige oorsprong bewijst van de vermoedelijke opbrengsten van misdrijven of van andere goederen die kunnen worden geconfisqueerd, voorzover een dergelijke handelwijze strookt met de beginselen van hun nationaal recht en met de aard van de gerechtelijke en andere procedures.
8. Het bepaalde in dit artikel mag geenszins zodanig worden uitgelegd dat daardoor de rechten van bonafide derde partijen worden geschaad.
9. Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan het beginsel dat de hierin bedoelde maatregelen worden omschreven en ten uitvoer gelegd in overeenstemming met en met inachtneming van de bepalingen van het nationaal recht van iedere Verdragsluitende Staat.
Artikel 13
Internationale samenwerking met het oog op confiscatie
1. Een Verdragsluitende Staat die van een andere Verdragsluitende Staat welke rechtsbevoegdheid heeft over een in dit verdrag bedoeld delict, een verzoek tot confiscatie heeft ontvangen van opbrengsten van misdrijven, goederen, materiaal of andere in paragraaf 1 van artikel 12 van dit verdrag bedoelde hulpmiddelen die zich op zijn grondgebied bevinden, moet voorzover mogelijk is in het kader van zijn nationaal rechtsstelsel:
a) het verzoek aan zijn bevoegde autoriteiten overzenden teneinde een bevel tot confiscatie te verkrijgen en indien dit bevel wordt verleend, aan het verzoek voldoen; of
b) aan zijn bevoegde autoriteiten een bevel tot confiscatie voorleggen uitgevaardigd door een gerecht dat zich bevindt op het grondgebied van de verzoekende Verdragsluitende Staat, in overeenstemming met paragraaf 1 van artikel 12 van dit verdrag, teneinde dit bevel overeenkomstig het verzoek ten uitvoer te leggen, voorzover het opbrengsten van misdrijven, goederen, materiaal of andere in het eerste lid van artikel 12 bedoelde hulpmiddelen betreft die zich bevinden op het grondgebied van de aangezochte Verdragsluitende Staat.
2. Naar aanleiding van een verzoek door een andere Verdragsluitende Staat die rechtsbevoegdheid heeft over een in dit verdrag bedoeld delict, neemt de aangezochte Verdragsluitende Staat maatregelen om opbrengsten van misdrijven, goederen, materiaal of andere in paragraaf 1 van artikel 12 van dit verdrag bedoelde hulpmiddelen te identificeren, te lokaliseren en te bevriezen of in beslag te nemen, met als uiteindelijk doel confiscatie op bevel van de verzoekende Verdragsluitende Staat, dan wel naar aanleiding van een verzoek van de aangezochte Verdragsluitende Staat op grond van een krachtens paragraaf 1 van dit artikel.
3. De bepalingen van artikel 18 van dit verdrag zijn mutatis mutandis van toepassing op dit artikel. Naast de in paragraaf 15 van artikel 18 bedoelde gegevens moeten verzoeken ingediend overeenkomstig dit artikel, het volgende bevatten:
a) in geval van een verzoek zoals bedoeld in lid a) van paragraaf 1 van dit artikel, een beschrijving van de goederen die moeten worden geconfisqueerd en een uiteenzetting van de feiten waarop het verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat berust, op grond waarvan de aangezochte Verdragsluitende Staat krachtens zijn nationaal recht een bevel tot confiscatie kan uitvaardigen;
b) in geval van een verzoek zoals bedoeld in lid b) van paragraaf 1 van dit artikel, een wettelijk toelaatbaar afschrift van een bevel tot confiscatie, uitgevaardigd door de verzoekende Verdragsluitende Staat, waarop het verzoek berust, een uiteenzetting van de feiten en gegevens betreffende de mate waarin om tenuitvoerlegging van het bevel wordt verzocht;
c) in geval van een verzoek zoals bedoeld in paragraaf 2 van dit artikel, een uiteenzetting van de feiten waarop het verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat berust en een beschrijving van de gevraagde maatregelen.
4. De beslissingen of maatregelen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel worden genomen door de aangezochte Verdragsluitende Staat in overeenstemming en met inachtneming van de bepalingen van zijn nationaal recht en overeenkomstig zijn procedureregels of de bilaterale of multilaterale verdragen, overeenkomsten of regelingen waarmee het ten aanzien van de verzoekende Verdragsluitende Staat is gebonden.
5. Iedere Verdragsluitende Staat verstrekt de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties een afschrift van zijn wetten en regelgevingen krachtens welke aan dit artikel uitvoering wordt gegeven en een afschrift van alle wijzigingen die later in deze wetten en regelingen worden aangebracht of een omschrijving van die wetten, regelgevingen en latere wijzigingen.
6. Indien een Verdragsluitende Staat beslist het nemen van de in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel bedoelde maatregelen afhankelijk te maken van het bestaan van een desbetreffend verdrag, beschouwt die Staat dit verdrag als een noodzakelijke en toereikende verdragsrechtelijke grondslag.
7. Een Verdragsluitende Staat kan weigeren in te gaan op een krachtens dit artikel ingediend verzoek om samenwerking ingeval het delict waarop het verzoek betrekking heeft, geen delict is bedoeld in dit verdrag.
8. Het bepaalde in dit artikel mag geenszins zodanig worden uitgelegd dat daardoor de rechten van bonafide derde partijen worden geschaad.
9. De Verdragsluitende Staten streven ernaar bilaterale en multilaterale verdragen en overeenkomsten te sluiten en regelingen te treffen om de doeltreffendheid op te voeren van de internationale samenwerking ingevoerd met het oog op de toepassing van dit artikel.
Artikel 14
Beschikking over de opbrengsten van misdrijven of over geconfisqueerde goederen
1. Een Verdragsluitende Staat die krachtens artikel 12 of paragraaf 1 van artikel 13 van dit verdrag opbrengsten van misdrij ven of goederen confisqueert, beschikt overeenkomstig zijn nationaal recht en bestuurlijke procedures over voornoemde goederen.
2. Wanneer de Verdragsluitende Staten overeenkomstig artikel 13 van dit verdrag handelen op verzoek van een andere Verdragsluitende Staat, moeten zij, voorzover hun nationaal recht die mogelijkheid biedt en het verzoek aan hen is gericht, prioritair ernaar streven de opbrengsten van misdrijven of de geconfisqueerde goederen aan de verzoekende Verdragsluitende Staat terug te geven zodat deze laatste de slachtoffers van het delict kan vergoeden of die opbrengsten van misdrijven of die goederen aan hun wettige eigenaars kan teruggeven.
3. Ingeval een Verdragsluitende Staat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van dit verdrag handelt op verzoek van een andere Verdragsluitende Staat, kan die staat inzonderheid overeenkomsten en regelingen sluiten die erin voorzien:
a) de waarde van die opbrengsten en goederen of de gelden van de verkoop van die opbrengsten en goederen of een deel hiervan te storten op de rekening die overeenkomstig lid c) van paragraaf 2 van artikel 30 van dit verdrag is geopend, alsmede aan intergouvernementele organisaties gespecialiseerd in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit;
b) met andere Verdragsluitende Staten, stelselmatig of naar gelang van het geval, die opbrengsten en goederen of de gelden van de verkoop van die opbrengsten en goederen delen, zulks overeenkomstig zijn nationaal recht of zijn bestuurlijke procedures.
Artikel 15 Rechtsmacht
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 5, 6, 8 en 23 van dit verdrag strafbaar gestelde feiten in de volgende gevallen:
a) wanneer het delict op zijn grondgebied is gepleegd; of
b) wanneer het delict is gepleegd aan boord van een vaartuig dat zijn vlag voert of van een luchtvaartuig dat overeenkomstig zijn nationaal recht is geregistreerd op het tijdstip waarop het delict wordt gepleegd.
2. Onder voorbehoud van artikel 4 van dit verdrag kan een Verdragsluitende Staat tevens zijn rechtsmacht vastleggen ten aanzien van een van die delicten in de volgende gevallen:
a) wanneer het delict is gepleegd ten aanzien van een van zijn onderdanen;
b) wanneer het delict is gepleegd door een van zijn onderdanen of door een staatloze die zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft; of
c) wanneer het delict
i) een van de feiten is die overeenkomstig paragraaf 1 van artikel 5 van dit verdrag stafbaar zijn gesteld en buiten zijn grondgebied is gepleegd met het oogmerk op zijn grondgebied een ernstig delict te plegen;
ii) een van de feiten is die overeenkomstig lid b) ii) van paragraaf 1 van artikel 6 van dit verdrag strafbaar zijn gesteld en buiten zijn grondgebied is gepleegd met het oogmerk op zijn grondgebied een feit te plegen dat overeenkomstig lid
a) i) of ii), of b) i) van paragraaf 1 van artikel 6 van dit verdrag strafbaar is gesteld.
3. Met het oog op de toepassing van paragraaf 10 van artikel 16 van dit verdrag neemt iedere Verdragsluitende Staat de maatregelen die noodzakelijk zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen ten aanzien van de in dit verdrag bedoelde delicten wanneer de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem niet uitlevert omdat die persoon een van zijn onderdanen is.
4. Iedere Verdragsluitende Staat kan tevens de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen ten aanzien van de in dit verdrag bedoelde delicten wanneer de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem niet uitlevert.
5. Ingeval een Verdragsluitende Staat die overeenkomstig paragraaf 1 of paragraaf 2 van dit artikel zijn rechtsmacht uitoefent, ervan in kennis is gesteld of op een andere wijze heeft vernomen dat een of meer Verdragsluitende Staten een onderzoek voeren, vervolging of een gerechtelijke procedure hebben ingesteld met betrekking tot dezelfde daad, plegen de bevoegde autoriteiten van die Verdragsluitende Staten indien nodig met elkaar overleg teneinde hun optreden te coördineren.
6. Onverminderd de normen van algemeen internationaal recht sluit dit verdrag de uitoefening van strafrechtelijke bevoegdheid door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met zijn nationaal recht niet uit.
Artikel 16 Uitlevering
1. Dit artikel is van toepassing op de in dit verdrag bedoelde delicten en op de gevallen waarin een georganiseerde criminele groep betrokken is bij een delict bedoeld in lid a) of b) van paragraaf 1 van artikel 3 en de persoon op wie een verzoek om uitlevering betrekking heeft, zich op het grondgebied van de aangezochte Verdragsluitende Staat bevindt, op voorwaarde dat het delict waarvoor om uitlevering wordt verzocht strafbaar is krachtens het nationaal recht van de verzoekende Verdragsluitende Staat en van de aangezochte Verdragsluitende Staat.
2. Ingeval het verzoek om uitlevering betrekking heeft op verschillende ernstige delicten waarvan een aantal niet in dit artikel is bedoeld, kan de aangezochte Verdragsluitende Staat dit artikel tevens op die delicten toepassen.
3. Ieder van de delicten waarop dit artikel van toepassing is, wordt van rechtswege geacht in ieder tussen de Verdragsluitende Staten bestaand uitleveringsverdrag voor te komen als een uitleveringsdelict. De Verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe dergelijke delicten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
4. Indien een Verdragsluitende Staat die uitlevering afhankelijk maakt van het bestaan van een verdrag een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Verdragsluitende Staat waarmee geen uitleveringsverdrag is gesloten, kan hij dit verdrag beschouwen als wettelijke grondslag voor uitlevering wegens de delicten waarop dit artikel van toepassing is.
5. De Verdragsluitende Staten die uitlevering afhankelijk maken van het bestaan van een verdrag:
a) op het tijdstip van neerlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding tot dit verdrag, stellen de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties ervan in kennis of zij dit verdrag beschouwen als wettelijke grondslag voor de samenwerking inzake uitlevering met andere Verdragsluitende Staten; en
b) ingeval zij dit verdrag niet als wettelijke grondslag beschouwen voor de samenwerking inzake uitlevering, streven indien nodig ernaar uitleveringsverdragen te sluiten met andere Verdragsluitende Staten teneinde dit artikel toe te passen.
6. De Verdragsluitende Staten die uitlevering niet afhankelijk maken van het bestaan van een verdrag erkennen onderling de delicten waarop dit artikel van toepassing is als uitleveringsdelicten.
7. Uitlevering wordt onderworpen aan de voorwaarden bepaald in de nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Staat of in de geldende uitleveringsverdragen, daaronder inzonderheid begrepen de voorwaarden betreffende de minimumstraf vereist voor uitlevering en de gronden waarop de aangezochte Verdragsluitende Staat uitlevering kan weigeren.
8. De Verdragsluitende Staten streven ernaar onder voorbehoud van hun nationaal recht uitleveringsprocedures te bespoedigen en de vereisten betreffende de bewijsvoering in dergelijke procedures te vereenvoudigen met betrekking tot de delicten waarop dit artikel van toepassing is.
9. Onder voorbehoud van de bepalingen van zijn nationaal recht en van de uitleveringsverdragen die hij heeft gesloten, kan de aangezochte Verdragsluitende Staat op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden zulks verantwoorden en er sprake is van dringende noodzaak, een persoon van wie de uitlevering wordt verzocht en die zich op zijn grondgebied bevindt, in hechtenis nemen of ten aanzien van die persoon andere passende maatregelen nemen teneinde zijn aanwezigheid tijdens de uitleveringsprocedure te waarborgen.
10. Een Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van het delict zich bevindt, moet ingeval hij die persoon niet uitlevert wegens een delict waarop dit artikel van toepassing is omdat die persoon een van zijn onderdanen is, op verzoek van de Verdragsluitende Staat die om uitlevering verzoekt, de zaak zonder bovenmatige vertraging voorleggen aan zijn bevoegde autoriteiten met het oog op vervolging. Voornoemde autoriteiten nemen een beslissing en stellen vervolging in dezelfde wijze als voor enig ander ernstig delict krachtens het nationaal recht van die Verdragsluitende Staat. De betrokken Verdragsluitende Staten werken onderling samen, inzonderheid inzake de procedure en de bewijsvoering teneinde ervoor te zorgen dat de vervolging doeltreffend wordt gevoerd.
11. Ingeval een Verdragsluitende Staat krachtens zijn nationaal recht een van zijn onderdanen enkel mag uitleveren of op enig andere wijze overdragen wanneer die persoon vervolgens wordt teruggestuurd naar die Verdragsluitende Staat om de straf te ondergaan uitgesproken na het proces of de procedure die aan het verzoek om uitlevering of overdracht ten grondslag ligt, en die Verdragsluitende Staat en de verzoekende Verdragsluitende Staat overeenstemming bereiken omtrent die optie en andere voorwaarden die zij als gepast beschouwen, volstaat die voorwaardelijke uitlevering of overdracht met het oog op de uitvoering van de verplichting bedoeld in paragraaf 10 van dit artikel.
12. Indien de uitlevering met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf wordt geweigerd omdat de betrokken persoon een onderdaan is van de aangezochte Verdragsluitende Staat, overweegt de aangezochte Verdragsluitende Staat, indien zijn nationaal recht zulks mogelijk maakt, in overeenstemming met de bepalingen daarvan en op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat, de straf die krachtens het nationaal recht van de verzoekende Verdragsluitende Staat is opgelegd of het resterende gedeelte daarvan ten uitvoer te leggen.
13. Aan elke persoon die wordt vervolgd wegens een van de delicten waarop dit artikel van toepassing is, wordt in alle stadia van de procedure een billijke behandeling gewaarborgd, daaronder begrepen het genot van alle rechten en van alle waarborgen omschreven in het nationaal recht van de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de persoon zich bevindt.
14. Geen enkele bepaling van dit verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat de aangezochte Verdragsluitende Staat verplicht is uit te leveren indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek is ingediend met het oog op de vervolging of de bestraffing van een persoon op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, nationaliteit, etnische herkomst of politieke overtuiging of dat inwilliging van dit verzoek om een of meer van deze redenen nadelig zou zijn voor die persoon.
15. De Verdragsluitende Staten kunnen een verzoek om uitlevering niet weigeren enkel omdat het delict wordt beschouwd als een feit dat eveneens verband houdt met fiscale aangelegenheden.
16. Vooraleer de uitlevering te weigeren, pleegt de aangezochte Verdragsluitende Staat in voorkomend geval overleg met de verzoekende Verdragsluitende Staat teneinde hem de mogelijkheid te bieden zijn mening te kennen te geven en gegevens te verstrekken ter staving van zijn argumenten.
17. De Verdragsluitende Staten streven ernaar bilaterale en multilaterale overeenkomsten te sluiten teneinde uitlevering mogelijk te maken of om de doeltreffendheid ervan op te voeren.
Artikel 17
Overdracht van veroordeelde personen
De Verdragsluitende Staten kunnen ernaar streven bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen inzake de overdracht naar hun grondgebied van personen die zijn veroordeeld tot gevangenisstraf of andere vrijheidsstraffen wegens de delicten bedoeld in dit verdrag, opdat zij daar het resterende gedeelte van hun straf kunnen ondergaan.
Artikel 18 Wederzijdse rechtshulp
1. De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar de ruimste mogelijke wederzijdse rechtshulp in onderzoeken, vervolgingen en gerechtelijke procedures betreffende de in
dit verdrag bedoelde delicten, als bedoeld in artikel 3, en verlenen elkaar gelijksoortige hulp ingeval de verzoekende Verdragsluitende Staat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het delict bedoeld in lid a) of b) van paragraaf 1 van artikel 3 van transnatio nale aard is, daaronder begrepen wanneer de slachtoffers, de getuigen, de opbrengsten, de hulpmiddelen of het bewijsmateriaal van die delicten zich bevinden in de aangezochte Verdragsluitende Staat en een georganiseerde criminele groep daarbij is betrokken.
2. Voorzover de relevante wetten, verdragen, overeenkomsten en regelingen van de aangezochte Verdragsluitende Staat zulks mogelijk maken, wordt de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp verleend in onderzoeken, vervolgingen en gerechtelijke procedures betreffende delicten waarvoor een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld in de verzoekende Verdragsluitende Staat, zulks overeenkomstig artikel 10 van dit verdrag.
3. Om wederzijdse rechtshulp overeenkomstig dit artikel kan worden verzocht voor de volgende doeleinden:
a) het afnemen van getuigenissen of van verklaringen van personen;
b) het betekenen van gerechtelijke stukken;
c) het verrichten van huiszoekingen en inbeslagnemingen, evenals bevriezing;
d) het onderzoeken van voorwerpen en het bezoeken van plaatsen;
e) het verstrekken van gegevens, van overtuigingsstukken en van schattingen gedaan door deskundigen;
f) het verstrekken van originele exemplaren of van voor eensluidend verklaarde afschriften van relevante documenten en dossiers, daaronder begrepen administratieve stukken, bankdocumenten, financiële of commerciële documenten en documenten van vennootschappen;
g) het identificeren of lokaliseren van opbrengsten van misdrijven, van goederen, van hulpmiddelen of van andere zaken met het oog op de bewijsgaring;
h) het vergemakkelijken van de vrijwillige verschijning van personen in de verzoekende Verdragsluitende Staat;
i) het verstrekken van enige andere vorm van bijstand verenigbaar met het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Staat.
4. De bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat kunnen onverminderd het nationaal recht zonder voorafgaand verzoek gegevens betreffende strafrechtelijke aangelegenheden meedelen aan een bevoegde autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat, ingeval zij van oordeel zijn dat die gegevens kunnen leiden tot het voeren of afsluiten van strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen, dan wel
laatstgenoemde Verdragsluitende Staat ertoe te brengen op grond van dit verdrag een verzoek te formuleren.
5. De gegevens worden meegedeeld overeenkomstig paragraaf 4 van dit artikel, onverminderd de strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen in de staat waarvan de bevoegde autoriteiten de gegevens verstrekken. De bevoegde autoriteiten die deze gegevens ontvangen, gaan in op elk verzoek dat ertoe strekt de vertrouwelijkheid van deze gegevens te bewaren, zelfs tijdelijk, dan wel de aanwending ervan te onderwerpen aan beperkingen. Dat belet evenwel niet dat de Verdragsluitende Staat die de gegevens ontvangt tijdens de gerechtelijke procedure gegevens tot ontlasting van de beklaagde bekendmaakt. In dit laatste geval stelt de Verdragsluitende Staat die de gegevens ontvangt de Verdragsluitende Staat die de gegevens meedeelt daarvan vooraf in kennis en ingeval deze laatste daarom verzocht heeft, wordt met hem overleg gepleegd. Ingeval een voorafgaande kennisgeving uitzonderlijkerwijs niet mogelijk is, brengt de Verdragsluitende Staat die de gegevens ontvangt de Verdragsluitende Staat die de gegevens meedeelt, onverwijld op de hoogte van de bekendmaking ervan.
6. De bepalingen van dit artikel laten de verplichtingen onverlet die volgen uit andere bilaterale of multilaterale verdragen waarbij wederzijdse rechtshulp volledig of gedeeltelijk is of moet worden geregeld.
7. De paragrafen 9 tot 29 van dit artikel gelden voor verzoeken die overeenkomstig dit artikel worden gedaan indien de betrokken Verdragsluitende Staten niet gebonden zijn door een verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp. Indien voornoemde Verdragsluitende Staten door een derge lijk verdrag zijn gebonden, gelden de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag, tenzij de Verdragsluitende Staten overeenkomen in plaats daarvan de paragrafen 9 tot 29 van dit artikel toe te passen. De Verdragsluitende Staten worden sterk aangemoedigd om die paragrafen toe te passen ingeval zulks de samenwerking vergemakkelijkt.
8. De Verdragsluitende Staten kunnen het bankgeheim niet inroepen om de in dit artikel omschreven wederzijdse rechtshulp te weigeren.
9. De Verdragsluitende Staten kunnen de afwezigheid van de dubbele strafbaarstelling inroepen om te weigeren in te gaan op een verzoek om wederzijdse rechtshulp zoals omschreven in dit artikel. De aangezochte Verdragsluitende Staat kan evenwel, ingeval hij zulks gepast acht, die bijstand leveren wanneer hij zulks naar eigen goeddunken beslist, onafhankelijk van het gegeven of de daad al dan niet een delict is overeenkomstig het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Staat.
10. Iedere persoon die wordt vastgehouden of een straf ondergaat op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, van wie de aanwezigheid is vereist in een andere Verdragsluitende Staat met het oog op identificatie of getuigenis, dan wel om op enig andere wijze bij te dragen tot de bewijsgaring in het kader van onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures met betrekking tot de in dit verdrag bedoelde delicten, kan worden overgedragen indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) de betrokken persoon stemt daarmee vrijwillig en met kennis van zaken in;
b) de bevoegde autoriteiten van beide betrokken Verdragsluitende Staten stemmen daarmee in, onder voorbehoud van de voorwaarden welke zij gepast kunnen achten.
11. Voor de toepassing van paragraaf 10 van dit artikel:
a) is de Verdragsluitende Staat waar welke de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht om de betrokken persoon in hechtenis te houden, behoudens andersluidend verzoek of andersluidende machtiging van de Verdragsluitende Staat uit welke de persoon wordt overgebracht;
b) de Verdragsluitende Staat naar welke de persoon wordt overgebracht komt onverwijld de verplichting na de betrokken persoon over te dragen aan het toezicht van de Verdragsluitende Staat uit welke de persoon wordt overgebracht, in overeenstemming met hetgeen vooraf is overeengekomen of met een andersluidende beslissing van de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten;
c) de Verdragsluitende Staat naar welke de persoon wordt overgebracht kan van de Verdragsluitende Staat uit welke de persoon wordt overgebracht niet eisen dat hij een uitleveringsprocedure start opdat de betrokken persoon hem wordt overgedragen;
d) wordt rekening gehouden met de periode gedurende welke betrokkene in de Verdragsluitende Staat naar welke hij is overgebracht, in hechtenis bleef teneinde die periode in mindering te brengen op de te ondergane straf in de Verdragsluitende Staat uit welke betrokkene is overgebracht.
12. Tenzij de Verdragsluitende Staat uit welke een persoon krachtens de paragrafen 10 en 11 van dit artikel wordt overgebracht daarmee instemt, wordt die persoon ongeacht zijn nationaliteit niet vervolgd, in hechtenis genomen, gestraft of onderworpen aan andere beperkingen betreffende zijn bewegingsvrijheid op het grondgebied van de Verdragsluitende Staat naar welke die persoon wordt overgebracht wegens handelingen, nalatigheden of veroordelingen voorafgaand aan zijn vertrek van het grondgebied van de Verdragsluitende Staat uit welke de persoon is overgebracht.
13. Iedere Verdragsluitende Staat wijst een centrale autoriteit aan die verantwoordelijk en bevoegd is voor de ontvangst van verzoeken om wederzijdse rechtshulp, de tenuitvoerlegging of de overzending ervan aan de autoriteiten bevoegd voor de tenuitvoerlegging. Indien een Verdragsluitende Staat een regio of een speciaal grondgebied omvat waarvoor een andere regeling inzake wederzijdse rechtshulp geldt, kan hij een afzonderlijke centrale autoriteit aanwijzen die in die regio of dat grondgebied dezelfde taak verricht. De centrale autoriteiten staan in voor de uitvoering en de spoedige overzending in correcte en behoorlijke vorm van de ontvangen verzoeken. Ingeval de centrale autoriteit het verzoek overzendt aan een autoriteit bevoegd voor de tenuitvoerlegging ervan, spoort zij de bevoegde autoriteit aan tot een spoedige uitvoering in een correcte en behoorlijke vorm van het verzoek. Hij stelt de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties in kennis van de daartoe aangewezen centrale autoriteit op het tijdstip waarop iedere Verdragsluitende Staat zijn akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van
of toetreding tot dit verdrag neerlegt. De verzoeken om wederzijdse rechtshulp en alle desbetreffende mededelingen worden toegezonden aan de daartoe door de Verdragsluitende Staten aangewezen centrale autoriteiten. Deze bepaling geldt onverminderd het recht van een Verdragsluitende Staat te vragen dat die verzoeken en mededelingen langs diplomatieke weg aan hem worden gericht en in dringende omstandigheden, wanneer de Verdragsluitende Staten zulks overeenkomen, via Interpol (International Criminal Police Organisation), indien zulks mogelijk is.
14. De verzoeken worden schriftelijk gedaan of indien mogelijk aan de hand van enig ander middel dat een schriftelijk document kan voortbrengen, in een voor de aangezochte Verdragsluitende Staat aanvaardbare taal onder de voorwaarden op grond waarvan voornoemde Verdragsluitende Staat de authenticiteit ervan kan bepalen. Elke Verdragsluitende Staat brengt de voor hem aanvaardbare taal of talen ter kennis van de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties op het tijdstip dat die Verdragsluitende Staat zijn akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit verdrag neerlegt. In dringende omstandigheden en indien de Verdragsluitende Staten zulks overeenkomen, kunnen verzoeken mondeling worden gedaan, maar zij dienen onverwijld schriftelijk te worden bevestigd.
15. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp moet de volgende gegevens bevatten:
a) de identiteit van de autoriteit die het verzoek doet;
b) het onderwerp en de aard van het onderzoek, de vervolging of de gerechtelijke procedure waarop het verzoek betrekking heeft, alsmede de naam en de opdrachten van de autoriteit die daarmee is belast;
c) een samenvatting van de relevante feiten, behalve in geval van verzoeken waarin wordt gevraagd om de betekening van gerechtelijke stukken;
d) een beschrijving van de gewenste bijstand en bijzonderheden aangaande specifieke procedures waarvan de verzoekende Verdragsluitende Staat de toepassing wenst;
e) indien mogelijk, de identiteit, het adres en de nationaliteit van de betrokken personen; en
f) het doel waarvoor om het getuigenis, de gegevens of de maatregelen wordt verzocht.
16. De aangezochte Verdragsluitende Staat kan om aanvullende gegevens verzoeken wanneer dat nodig blijkt voor de tenuit voerlegging van het verzoek in overeenstemming met zijn nationaal recht of wanneer zulks de tenuitvoerlegging ervan kan vergemakkelijken.
17. Een verzoek wordt ten uitvoer gelegd in overeenstemming met het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Staat, voorzover zulks niet strijdig is met het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Staat en mogelijk is in overeenstemming met de in het verzoek omschreven procedures.
18. Ingeval een persoon die zich op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat bevindt, moet worden gehoord als getuige of als deskundige door de gerechtelijke autoriteiten van een andere Verdragsluitende Staat en indien zulks mogelijk is en overeenstemt met de grondbeginselen van het nationaal recht, kan de eerste Verdragsluitende Staat op verzoek van de andere Verdragsluitende Staat het verhoor van die persoon via videoconferencing toestaan ingeval het niet mogelijk of wenselijk is dat betrokkene persoonlijk verschijnt op het grondgebied van de verzoekende Verdragsluitende Staat. De Verdragsluitende Staten kunnen overeenkomen dat het verhoor geschiedt door een gerechtelijke autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Staat en wordt bijgewoond door een gerechtelijke autoriteit van de aangezochte Verdragsluitende Staat.
19. De verzoekende Verdragsluitende Staat mag de door de aangezochte Verdragsluitende Staat verstrekte gegevens of bewijsmateriaal niet voor andere dan in het verzoek bedoelde onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures meedelen of gebruiken zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte Verdragsluitende Staat. Niets in deze paragraaf belet dat de verzoekende Verdragsluitende Staat tijdens de procedure gegevens of bewijselementen à décharge bekendmaakt. In dit laatste geval brengt de verzoekende Verdragsluitende Staat de aangezochte Verdragsluitende Staat hiervan voor de bekendmaking op de hoogte en indien hem daartoe het verzoek is gedaan, pleegt hij met de aangezochte Verdragsluitende Staat overleg. Indien daarvan uitzonderlijkerwijs vooraf geen kennis kan worden gegeven, stelt de verzoekende Verdragsluitende Staat de aangezochte Verdragsluitende Staat onverwijld van de bekendmaking in kennis.
20. De verzoekende Verdragsluitende Staat kan eisen dat de aangezochte Verdragsluitende Staat het gegeven dat het verzoek is gedaan en de strekking ervan vertrouwelijk behandelt, behalve voorzover noodzakelijk is om het verzoek uit te voeren. Indien de aangezochte Verdragsluitende Staat niet kan voldoen aan het vereiste van vertrouwelijkheid, stelt hij de verzoekende Verdragsluitende Staat hiervan onverwijld in kennis.
21. Wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd:
a) indien het verzoek niet is gedaan in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel;
b) indien de aangezochte Verdragsluitende Staat van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van het verzoek zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen kan schaden;
c) indien het de autoriteiten van de aangezochte Verdragsluitende Staat krachtens het nationaal recht verboden zou zijn de gevraagde maatregelen te nemen ten aanzien van soortgelijke delicten waarvoor een onderzoek, vervolging of een gerechtelijke procedure is ingesteld in het kader van de eigen rechtsmacht;
d) indien de inwilliging van het verzoek strijdig zou zijn met het rechtsstelsel van de aangezochte Verdragsluitende Staat aangaande wederzijdse rechtshulp.
22. De Verdragsluitende Staten kunnen een verzoek om wederzijdse rechtshulp niet weigeren enkel omdat wordt geoordeeld dat het delict ook betrekking heeft op fiscale aangelege nheden.
23. Iedere weigering wederzijdse rechtshulp te verlenen, moet met redenen zijn omkleed.
24. De aangezochte Verdragsluitende Staat voert het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo spoedig mogelijk uit en houdt voorzover mogelijk is rekening met alle termijnen die de verzoekende Verdragsluitende Staat voorstelt en die bij voorkeur in het verzoek met redenen zijn omkleed. De aangezochte Verdragsluitende Staat gaat in op redelijke verzoeken van de verzoekende Verdragsluitende Staat met betrekking tot de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het verzoek. Wanneer de gevraagde rechtshulp niet langer noodzakelijk is, stelt de verzoekende Verdragsluitende Staat de aangezochte Verdragsluitende Staat hiervan onverwijld in kennis.
25. Wederzijdse rechtshulp kan door de aangezochte Verdragsluitende Staat worden uitgesteld wanneer die rechtshulp lopende onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures zou belemmeren.
26. Vooraleer een verzoek krachtens paragraaf 21 van dit artikel te weigeren of krachtens paragraaf 25 va n dit artikel de tenuitvoerlegging ervan uit te stellen, onderzoekt de aangezochte Verdragsluitende Staat met de verzoekende Verdragsluitende Staat de mogelijkheid rechtshulp te verlenen onder de voorwaarden die hij noodzakelijk acht. Ingeval de verzoekende Verdragsluitende Staat de rechtshulp onder die voorwaarden aanvaardt, moet hij voornoemde voorwaarden naleven.
27. Onverminderd de toepassing van paragraaf 12 van dit artikel kan een getuige, deskundige of andere persoon die zich op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat bereid verklaart te getuigen tijdens een procedure of mee te werken aan een onderzoek, vervolging of een gerechtelijke procedure op het grondgebied van de verzoekende Verdragsluitende Staat niet worden vervolgd, in hechtenis geno men, gestraft of onderworpen aan andere beperkingen van zijn persoonlijke vrijheid op dat grondgebied wegens handelingen, nalatigheden of veroordelingen voorafgaand aan zijn vertrek van het grondgebied van de aangezochte Verdragsluitende Staat. Die onschendbaarheid houdt op wanneer de getuige, deskundige of andere persoon gedurende een periode van vijftien opeenvolgende dagen of gedurende een door de Verdragsluitende Staten overeengekomen periode, te rekenen van de datum waarop hem officieel is meegedeeld dat zijn aanwezigheid niet langer is vereist door de gerechtelijke autoriteiten, de mogelijkheid heeft gehad het grondgebied van de verzoekende Verdragsluitende Staat te verlaten, maar desondanks vrijwillig op het grondgebied is gebleven, of het heeft verlaten en uit eigen vrije wil is teruggekeerd.
28. De gewone kosten van tenuitvoerlegging van een verzoek komen ten laste van de aangezochte Verdragsluitende Staat, tenzij door de betrokken Verdragsluitende Staten anders is overeengekomen. Indien later blijkt dat aanzienlijke of buitengewone onkosten moeten of zullen moeten worden gemaakt om aan het verzoek te voldoen, plegen de Verdragsluitende Staten overleg om de voorwaarden te bepalen waaronder het verzoek moet worden ten uitvoer gelegd alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.
29. De aangezochte Verdragsluitende Staat:
a) verstrekt aan de verzoekende Verdragsluitende Staat afschriften van dossiers, documenten of administratieve inlichtingen waarover hij beschikt en waarin het publiek op grond van zijn nationaal recht inzage heeft;
b) kan naar zijn goeddunken aan de verzoekende Verdragsluitende Staat volledig, gedeeltelijk of volgens de voorwaarden die hij gepast acht, een afschrift verstrekken van alle dossiers, documenten of administratieve inlichtingen waarover hij beschikt en waarin het publiek op grond van zijn nationaal recht geen inzage heeft.
30. De Verdragsluitende Staten overwegen indien noodzakelijk de mogelijkheid bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen die de doeleinden of de bepalingen in dit artikel dienen, praktische uitvoering eraan geven of de werking ervan verbeteren.
Artikel 19 Gezamenlijk onderzoek
De Verdragsluitende Staten streven ernaar bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen op grond waarvan de betrokken autoriteiten bevoegd voor de aangelegenheden waarvoor in een of meer Staten een onderzoek, vervolging of een gerechtelijke procedure wordt gevoerd, gezamenlijke onderzoeksinstanties kunnen oprichten. Bij gebrek aan dergelijke overeenkomsten of regelingen kan geval per geval tot gezamenlijk onderzoek worden besloten. De betrokken Verdragsluitende Staten zorgen ervoor dat de soevereiniteit van de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan het onderzoek moet worden gevoerd, volledig in acht wordt genomen.
Artikel 20
Bijzondere onderzoekstechnieken
1. Indien de grondbeginselen van zijn nationaal rechtsstelsel daartoe de mogelijkheid bieden, neemt iedere Verdragsluitende Staat voorzover mogelijk is en overeenkomstig de voorwaarden bepaald in zijn nationaal recht de nodige maatregelen om op zijn grondgebied het gepast gebruik van de gecontroleerde aflevering en, ingeval hij zulks gepast acht, het gebruik van andere bijzondere onderzoekstechnieken zoals het elektronisch toezicht of andere vormen van toezicht en infiltratie door de bevoegde autoriteiten mogelijk te maken teneinde de georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden.
2. Met het oog op onderzoek te verrichten naar de in dit verdrag bedoelde delicten, worden de Verdragsluitende Staten aangemoedigd om indien noodzakelijk gepaste bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen om in het kader van de internationale samenwerking bijzondere onderzoekstechnieken aan te wenden. Die overeenkomsten worden gesloten of die regelingen worden getroffen
met volledige inachtneming van het beginsel inzake soevereine gelijkheid van de staten en toegepast met strikte inachtneming van de erin opgenomen voorwaarden.
3. Bij gebrek aan de in paragraaf 2 van dit artikel bedoelde overeenkomsten of regelingen en worden de beslissingen betreffende de aanwending van speciale onderzoekstechnieken op internationaal vlak geval per geval genomen en kan daarbij indien noodzakelijk rekening worden gehouden met financiële regelingen en afspraken inzake de uitoefening door de betrokken Verdragsluitende Staten van hun rechtsmacht.
4. De gecontroleerde afleveringen waartoe is besloten op internationaal vlak kunnen met instemming van de betrokken Verdragsluitende Staten methodes bevatten zoals het onderscheppen van koopwaar en de toestemming om de koopwaar ongewijzigd door te laten of nadat alle of een gedeelte van die koopwaar is verwijderd of vervangen.
Artikel 21
Overdracht van strafrechtelijke procedures
De Verdragsluitende Staten streven ernaar de procedures betreffende de vervolging van een in dit verdrag bedoeld delict aan elkaar over te dragen ingeval wordt geoordeeld dat zulks in het belang is van een goede rechtsbedeling en inzonderheid wanneer verschillende gerechten erbij zijn betrokken, teneinde de vervolgingen te centraliseren.
Artikel 22
Vaststelling van gerechtelijke antecedenten
Iedere Verdragsluitende Staat kan de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om volgens de voorwaarden en de doelstellingen die hij gepast acht, rekening te houden met iedere veroordeling die de vermoedelijke dader van een delict voordien in een andere Staat heeft opgelopen teneinde die gegevens aan te wenden in het kader va n een strafrechtelijke procedure betreffende een in dit verdrag bedoeld delict.
Artikel 23
Strafbaarstelling van de belemmering van de goede werking van de justitie
Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende handelingen, indien opzettelijk gepleegd, strafbaar te stellen:
a) het feit dat lichamelijk geweld, bedreigingen of intimidatie wordt aangewend of een onrechtmatig voordeel wordt beloofd, aangeboden of toegekend om een valse getuigenis te verkrijgen of om te verhinderen dat een getuigenis wordt afgelegd of bewijsmateriaal wordt voorgelegd in een procedure betreffende het plegen van de in dit verdrag bedoelde delicten;
b) het feit dat lichamelijk geweld, bedreigingen of intimidatie wordt aangewend om te beletten dat een ambtenaar van justitie of een ambtenaar van een dienst voor opsporing of voor bestraffing de taken uitvoert waarmee hij in het kader van het plegen van de in
dit verdrag bedoelde delicten is belast. Niets in dit lid doet afbreuk aan het recht van de Verdragsluitende Staten te beschikken over een wetgeving ter bescherming van andere categorieën van ambtenaren.
Artikel 24 Bescherming van getuigen
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt voorzover mogelijk aangepaste maatregelen om een doeltreffende bescherming te waarborgen tegen eventuele represailles of intimidatie ten aanzien van getuigen die in het kader van strafrechtelijke procedures een getuigenis afleggen betreffende de in dit verdrag bedoelde delicten en in voorkomend geval ten aanzien van hun familieleden en van andere naasten.
2. De in paragraaf 1 van dit artikel beoogde maatregelen kunnen onverminderd de rechten van de verweerder, daaronder begrepen het recht op een regelmatige procedure, onder meer bestaan in:
a) de lichamelijke bescherming van die personen in procedures om hen indien noodzakelijk en voorzover mogelijk is een nieuwe woonplaats te geven en in voorkomend geval ervoor te zorgen dat de inlichtingen betreffende hun identiteit en de plaats waar zij zich bevinden, niet of slechts beperkt worden bekendgemaakt;
b) regels inzake de bewijsvoering waardoor getuigen op zodanige wijze een getuigenis kunnen afleggen dat hun veiligheid is gewaarborgd, inzonderheid hen toestaan een getuigenis af te leggen door gebruik te maken van communicatietechnieken zoals videoconferencing of andere adequate middelen.
3. De Verdragsluitende Staten streven ernaar regelingen te treffen met andere Staten teneinde de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde personen een nieuwe woonplaats te geven.
4. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op slachtoffers wanneer zij getuige zijn.
Artikel 25
Verlenen van bijstand en van bescherming aan slachtoffers
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt voorzover mogelijk gepaste maatregelen om bijstand en bescherming te verlenen aan slachtoffers van in dit verdrag bedoelde delicten, inzonderheid in geval van bedreiging met represaille of van intimidatie.
2. Iedere Verdragsluitende Staat voorziet in gepaste procedures zodat de slachtoffers van in dit verdrag bedoelde delicten kunnen worden vergoed.
3. Iedere Verdragsluitende Staat zorgt onverminderd zijn nationaal recht ervoor dat de mening en de bezorgdheid van de slachtoffers in het gepaste stadium van de
strafrechtelijke procedure tegen de daders van delicten worden voorgelegd en in aanmerking genomen op een wijze die geen afbreuk doet aan de rechten van de verdediging.
Artikel 26
Maatregelen die ertoe strekken de samenwerking met de diensten voor opsporing en bestraffing op te voeren
1. Iedere Verdragsluitende Staat neemt gepaste maatregelen om de personen die betrokken zijn of zijn geweest bij georganiseerde criminele groepen aan te moedigen om:
a) nuttige gegevens te verstrekken aan de bevoegde autoriteiten met het oog op het onderzoek en het zoeken naar bewijzen omtrent:
i) de identiteit, de aard, de samenstelling, de structuur of de activiteiten van georganiseerde criminele groepen of de plaats waar zij zich bevinden;
ii) de banden, ook op internationaal vlak, met andere georganiseerde criminele groepen;
iii) de delicten die de georganiseerde criminele groepen hebben gepleegd of zouden kunnen plegen;
b) aan de bevoegde autoriteiten feitelijke en concrete hulp te bieden, die ertoe zou kunnen bijdragen de georganiseerde criminele groepen hun inkomsten of opbrengsten van misdrijven te ontnemen.
2. Iedere Verdragsluitende Staat streeft ernaar in de gepaste gevallen te voorzien in de mogelijkheid de straf die een beklaagde kan oplopen te verlichten wanneer hij op wezenlijke wijze meewerkt aan het onderzoek naar of aan de vervolging van een in dit verdrag bedoeld delict.
3. Iedere Verdragsluitende Staat streeft ernaar, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationaal recht, te voorzien in vrijstelling van vervolging van een persoon die op wezenlijke wijze meewerkt aan het onderzoek naar of aan de vervolging van een in dit verdrag bedoeld delict.
4. De bescherming van die personen wordt gewaarborgd overeenkomstig artikel 24 van dit verdrag.
5. Ingeval een in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde persoon die zich in een Verdragsluitende Staat bevindt op wezenlijke wijze kan samenwerken met de bevoegde autoriteiten van een andere Verdragsluitende Staat, kunnen de betrokken Verdragsluitende Staten overwegen in overeenstemming met hun nationaal recht overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen betreffende de eventuele toekenning door een andere Verdragsluitende Staat van een in de paragrafen 2 en 3 van dit artikel omschreven behandeling.
Artikel 27
Samenwerking tussen de diensten voor opsporing en bestraffing
1. De Verdragsluitende Staten werken nauw samen, in overeenstemming met hun onderscheiden nationale rechts- en bestuursstelsels, teneinde de doeltreffendheid van de opsporing en de bestraffing van de in dit verdrag bedoelde delicten op te voeren. Iedere Verdragsluitende Staat neemt doeltreffende maatregelen teneinde:
a) communicatiekanalen tussen zijn bevoegde autoriteiten, organisaties en diensten te versterken of indien nodig tot stand te brengen om de veilige en snelle uitwisseling van gege vens aangaande alle aspecten van de in dit verdrag bedoelde delicten te vergemakkelijken, daaronder begrepen verbanden met andere misdadige activiteiten, indien de betrokken Verdragsluitende Staten dit passend achten;
b) met andere Verdragsluitende Staten samen te werken aangaande in dit verdrag bedoelde delicten bij het voeren van onderzoeken betreffende:
i) de identiteit en de activiteiten van personen die ervan worden verdacht te zijn betrokken bij voornoemde delicten, de plaats waar zij of de andere betrokken personen zich bevinden;
ii) het verkeer van opbrengsten van misdrijven en goederen verworven uit het plegen van dergelijke delicten;
iii) het verkeer van goederen, materiaal of andere hulpmiddelen die worden of zijn bestemd om te worden gebruikt bij het plegen van dergelijke delicten;
c) indien noodzakelijk, de benodigde stukken of hoeveelheden stoffen te verstrekken voor analyse of onderzoek;
d) een doeltreffende coördinatie tussen zijn bevoegde autoriteiten, organisaties en diensten te vergemakkelijken en de uitwisseling van personeel en andere deskundigen, daaronder begrepen de detachering van liaisonambtenaren te bevorderen, zulks onder voorbehoud van het bestaan van bilaterale overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken Verdragsluitende Staten;
e) met andere Verdragsluitende Staten gegevens uit te wisselen betreffende de specifieke middelen en methoden aangewend door georganiseerde criminele groepen, indien nodig betreffende de routes en de transportmiddelen, alsook betreffende het gebruik van een valse identiteit, van gewijzigde of vervalste stukken of van andere middelen om hun activiteiten te verhelen;
f) gegevens uit te wisselen en bestuurlijke en andere maatregelen te coördineren die zijn genomen teneinde de in dit verdrag bedoelde delicten zo vroeg mogelijk op te sporen.
2. Met het oog op de toepassing van dit verdrag overwegen de Verdragsluitende Staten bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten of regelingen te treffen waarin
wordt voorzien in rechtstreekse samenwerking tussen hun diensten voor opsporing en bestraffing en, ingeval dergelijke overeenkomsten of regelingen reeds bestaan, om ze te wijzigen. Ingeval dergelijke overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken Verdragsluitende Staten ontbreken, kunnen zij zich gronden op dit verdrag om samen te werken inzake opsporing en bestraffing van de in dit verdrag bedoelde delicten. Telkens wanneer zulks gepast is, passen de Verdragsluitende Staten, daaronder begrepen de internationale of regionale organisaties, de overeenkomsten of regelingen volledig toe om de samenwerking tussen hun diensten voor opsporing en bestraffing uit te breiden.
3. De Verdragsluitende Staten streven ernaar voorzover mogelijk samen te werken ter bestrijding van de georganiseerde transnationale criminaliteit gepleegd door middel van moderne technieken.
Artikel 28
Verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens betreffende de aard van de georganiseerde criminaliteit
1. Iedere Verdragsluitende Staat streeft ernaar in overleg met de wetenschappelijke en universitaire wereld de tendensen van de georganiseerde criminaliteit op zijn grondgebied, alsook de omstandigheden waarin de georganiseerde criminaliteit handelt en de professionele groepen en technieken die daarbij betrokken zijn, te analyseren.
2. De Verdragsluitende Staten streven ernaar hun analysemogelijkheden betreffende georganiseerde criminele activiteiten te ontwikkelen en die rechtstreeks onder elkaar alsook via internationale en regionale organisaties uit te wisselen. Daartoe moeten indien nodig gemeenschappelijke definities, normen en methodes worden uitgewerkt en toegepast.
3. Iedere Verdragsluitende Staat streeft ernaar zijn beleidslijnen en de concrete maatregelen genomen ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit te volgen en de toepassing en doeltreffendheid ervan te evalueren.
Artikel 29
Opleiding en technische bijstand
1. Iedere Verdragsluitende Staat zal, voorzover nodig, specifieke opleidingsprogramma's uitwerken, ontwikkelen of verbeteren ten behoeve van zijn diensten voor opsporing en bestraffing, daaronder begrepen de parketmagistraten, de onderzoeksrechters en douanebeambten, alsook van ander personeel belast met de voorkoming, opsporing en bestraffing van de in dit verdrag omschreven delicten. In het kader van die programma's kan personeel worden gedetacheerd en uitgewisseld. Die programma's hebben, voorzover zulks krachtens het nationaal recht mogelijk is, inzonderheid betrekking op de volgende onderwerpen:
a) methoden die worden gebruikt bij de voorkoming, opsporing en bestrijding van de in dit verdrag bedoelde delicten;
b) routes en technieken aangewend door de personen die ervan worden verdacht te zijn betrokken bij in dit verdrag omschreven delicten, daaronder begrepen in Staten van doorvoer, alsook gepaste maatregelen ter bestrijding daarvan;
c) toezicht op het verkeer van opbrengsten uit sluikhandel;
d) opsporing van en toezicht op het verkeer van opbrengsten van misdrijven, van goederen, van materiaal of van andere hulpmiddelen en van methoden aangewend voor het overdragen, verhelen of verhullen van die opbrengsten, goederen, materiaal en hulpmiddelen, evenals de methoden ter bestrijding van het witwassen van geld en van andere financiële delicten;
e) bewijsgaring;
f) methoden voor het toezicht in vrijhandelszones en vrijhavens;
g) modern materiaal en moderne technieken voor de opsporing en de bestraffing, daaronder begrepen elektronisch toezicht, gecontroleerde aflevering en infiltratieoperaties;
h) methodes aangewend ter bestrijding van de georganiseerde transnationale criminaliteit gepleegd aan de hand van computers, telecommunicatienetwerken of andere moderne technieken; en
i) methodes aangewend voor de bescherming van slachtoffers en van getuigen.
2. De Verdragsluitende Staten helpen elkaar bij het ontwerpen en uitvoeren van onderzoeks- en opleidingsprogramma’s die ertoe strekken hun deskundigheid op de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde gebieden te delen en zij doen hiervoor tevens, wanneer nodig, een beroep op regionale en internationale conferenties en studiebijeenkomsten voor de bevordering van de samenwerking en de aanmoediging van gedachtewisselingen omtrent gemeenschappelijke problemen, daaronder begrepen de bijzondere problemen en noden van de Staten van doorvoer.
3. De Verdragsluitende Staten moedigen de activiteiten aan inzake opleiding en technische bijstand teneinde de uitlevering en de wederzijdse rechtshulp te vergemakkelijken. Die activiteiten inzake opleiding en technische bijstand kunnen een taalopleiding bevatten, detacheringen en uitwisseling van personeelsleden van de centrale autoriteiten of van de organisaties die terzake bevoegd zijn.
4. Ingeval geldende bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen bestaan, versterken de Verdragsluitende Staten, voorzover noodzakelijk, de maatregelen genomen ter optimalisatie van de operationele activiteiten en van de opleidingsactiviteiten in de internationale en regionale organisaties, alsook in het kader van andere bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen ter zake.
Artikel 30
Andere maatregelen: toepassing van het verdrag
door middel van economische ontwikkeling en van technische bijstand
1. De Verdragsluitende Staten nemen maatregelen die ertoe strekken een zo goed mogelijke toepassing van het verdrag te waarborgen door middel van internationale samenwerking, rekening houdend met de negatieve gevolgen van de georganiseerde criminaliteit voor de maatschappij over het algemeen en voor de duurzame ontwikkeling in het bijzonder.
2. De Verdragsluitende Staten leveren voorzover mogelijk concrete inspanningen, in onderlinge samenwerking, alsook in samenwerking met de regionale en internationale organisaties:
a) om hun samenwerking op verschillende niveaus te ontwikkelen met de ontwikkelingslanden opdat laatstgenoemden de georganiseerde transnationale criminaliteit beter kunne n voorkomen en bestrijden;
b) om de financiële en materiële bijstand te vergroten die aan de ontwikkelingslanden moet worden verstrekt teneinde de inspanningen te ondersteunen die zij leveren om de georganiseerde transnationale criminaliteit doeltreffend te bestrijden en hen te helpen dit verdrag succesvol toe te passen;
c) om technische bijstand te leveren aan de ontwikkelingslanden en aan landen waarvan de economie zich in een overgangsfase bevindt teneinde hen te helpen te voldoen aan hun noden met het oog op de toepassing van dit verdrag. Daartoe streven de Verdragsluitende Staten ernaar vrijwillig adequate en regelmatige bijdragen te storten op een rekening die daartoe is geopend in het kader van een financieringsmechanisme van de Verenigde Naties. De Verdragsluitende Staten kunnen eveneens inzonderheid overwegen om overeenkomstig hun nationaal recht en de bepalingen van dit Verdrag op voornoemde rekening een percentage te storten van het geld of van de daarmee overeenstemmende waarde van de opbrengsten van misdrijven of van de goederen die overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag zijn geconfisqueerd;
d) om andere Staten en financiële instellingen aan te moedigen en ervan te overtuigen indien nodig deel te nemen aan de inspanningen die overeenkomstig dit artikel inzonderheid worden geleverd om de ontwikkelingslanden meer opleidingsprogramma's en modern materiaal te verstrekken teneinde hen te helpen de doelstellingen van dit verdrag te bereiken.
3. Voorzover mogelijk worden die maatregelen genomen onverminderd de bestaande verbintenissen aangaande buitenlandse bijstand of andere regelingen inzake financiële samenwerking op bilateraal, regionaal of internationaal niveau.
4. De Verdragsluitende Staten kunnen bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen inzake materiële en logistieke bijstand, rekening houdend met de noodzakelijke financiële regelingen om de doeltreffendheid van de in dit verdrag
omschreven internationale samenwerkingsmiddelen te waarborgen en om de georganiseerde trans nationale criminaliteit te voorkomen, op te sporen en te bestrijden.
Artikel 31 Preventie
1. De Verdragsluitende Staten streven ernaar nationale projecten uit te werken en te evalueren, alsook de beste methodes en beleidslijnen toe te passen en te bevorderen om de georganiseerde transnationale criminaliteit te voorkomen.
2. De Verdragsluitende Staten streven ernaar overeenkomstig de grondbeginselen van hun nationaal recht wetgevende, bestuurlijke of andere gepaste maatregelen te nemen ter beperking van de bestaande of toekomstige mogelijkheden van georganiseerde criminele groepen om deel te nemen aan activiteiten op de legale markt en daartoe de opbrengsten van misdrijven aan te wenden. Die maatregelen moeten gericht zijn op:
a) de versterking van de samenwerking tussen de diensten voor opsporing en bestraffing of tussen de parketmagistraten en de betrokken private entiteiten, inzonderheid in de industrie;
b) de bevordering van de uitwerking van normen en procedures gericht op de vrijwaring van de integriteit van publieke entiteiten en van de betrokken private entiteiten, evenals van deontologische codes voor de betrokken beroepen, inzonderheid die van jurist, notaris, fiscaal adviseur en boekhouder;
c) de voorkoming van oneigenlijk gebruik door de georganiseerde criminele groepen van openbare aanbestedingsprocedures van autoriteiten evenals van subsidies en vergunningen toegekend door autoriteiten voor een handelsactiviteit;
d) de voorkoming van oneigenlijk gebruik door de georganiseerde criminele groepen van rechtspersonen; Bij dergelijke maatregelen kan het gaan om:
i) het aanleggen van openbare registers van de rechtspersonen en van de natuurlijke personen die zijn betrokken bij de oprichting, het beheer en de financiering van rechtspersonen;
ii) de mogelijkheid om de personen die door middel van een gerechtelijke beslissing of van enig ander gepast middel schuldig zijn bevonden aan in dit verdrag bedoelde delicten gedurende een redelijke periode het recht te ontnemen om rechtspersonen te leiden die op hun grondgebied zijn opgericht;
iii) het aanleggen van nationale registers van de personen die zijn ontzet uit het recht om rechtspersonen te leiden; en
iii) de uitwisseling met de bevoegde autoriteiten van de andere Verdragsluitende Staten van gegevens in de registers bedoeld in sublid i) en iii) van dit lid.
3. De Verdragsluitende Staten streven ernaar de resocialisatie te bevorderen van de personen die schuldig zijn bevonden aan in dit verdrag bedoelde delicten.
4. De Verdragsluitende Staten streven ernaar de relevante juridische instrumenten en methoden periodiek te evalueren teneinde vast te stellen of zij leemtes vertonen die de georganiseerde criminele groepen de mogelijkheid bieden daarvan oneigenlijk gebruik te maken.
5. De Verdragsluitende Staten streven ernaar het publiek beter te bewust te maken van het bestaan, de oorzaken en de ernst van de georganiseerde transnationale criminaliteit en van de dreiging die zij vormt. Zulks kan indien nodig geschieden door middel van de media en door maatregelen die een grotere deelname beogen van het publiek aan de activiteiten ter voorkoming en bestrijding van die criminaliteit.
6. Iedere Verdragsluitende Staat deelt aan de secretaris- generaal van de Verenigde Naties de naam en het adres van de autoriteit of de autoriteiten mee die de andere Verdragsluitende Staten kunnen helpen bij de uitwerking van maatregelen ter voorkoming van de georganiseerde transnationale criminaliteit.
7. De Verdragsluitende Staten werken indien nodig onderling samen, alsmede met de bevoegde regionale en internationale organisaties teneinde de in dit artikel bedoelde maatregelen uit te werken en te bevorderen. Daartoe nemen zij deel aan internationale projecten ter voorkoming van de georganiseerde transnationale criminaliteit, bijvoorbeeld door in te spelen op de factoren die maatschappelijk marginale groepen kwetsbaar maken voor dergelijke criminaliteit.
Artikel 32
Conferentie van de Partijen bij het Verdrag
1. Een Conferentie van de Partijen bij het verdrag wordt ingesteld teneinde het vermogen van de Verdrags luitende Staten om de georganiseerde transnationale criminaliteit te bestrijden, te vergroten en de toepassing van dit verdrag te onderzoeken en te bevorderen.
2. De secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties roept de Conferentie van de Partijen bijeen uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag. Die Conferentie van de Partijen moet een huishoudelijk reglement goedkeuren, alsook regels die de in de paragrafen 3 en 4 van dit artikel vermelde activiteiten regelen (daaronder begrepen de regels betreffende financiering van de onkosten die dergelijke activiteiten meebrengen).
3. De Conferentie van de Partijen legt mechanismen vast teneinde de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde doelstellingen te bereiken, te weten:
a) zij vergemakkelijkt de activiteiten van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig de artikelen 29, 30 en 31 van dit Verdrag, onder meer door vrijwillige bijdragen aan te moedigen;
b) zij vergemakkelijkt de uitwisseling van gegevens tussen Verdragsluitende Staten betreffende de kenmerken en tendensen van de georganiseerde transnationale criminaliteit en de doeltreffende methoden ter bestrijding ervan;
c) zij werkt samen met de regionale en internationale organisaties en met de bevoegde niet-gouvernementele organisaties;
d) zij onderzoekt op regelmatige tijdstippen de toepassing van dit verdrag;
e) zij formuleert aanbevelingen gericht op de verbetering van dit verdrag en op een betere toepassing ervan.
4. Met het oog op de toepassing van de leden d) en e) van paragraaf 3 van dit artikel onderzoekt de Conferentie van de Partijen de maatregelen en de moeilijkheden die de Verdragsluitende Staten ondervinden om dit verdrag toe te passen door gebruik te maken van de gegevens die zij haar meedelen evenals van de bijkomende onderzoeksmecha nismen die zij kan uitwerken.
5. Iedere Verdragsluitende Staat verstrekt aan de Conferentie van de Partijen op haar verzoek gegevens betreffende zijn programma's, plannen en methoden, alsook zijn wetgevende en bestuurlijke maatregelen gericht op de toepassing van dit Verdrag.
Artikel 33 Secretariaat
1. De secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties verstrekt aan de Conferentie van de Partijen bij het verdrag de noodzakelijke secretariaatsdiensten.
2. Het secretariaat:
a) helpt de Conferentie van de Partijen om de in artikel 32 van dit Verdrag vermelde activiteiten te verwezenlijken, neemt de maatregelen en levert de diensten vereist voor de zittingen van de Conferentie van de Partijen;
b) helpt de Verdragsluitende Staten op hun verzoek om overeenkomstig paragraaf 5 van artikel 32 van dit Verdrag aan de Conferentie van de Partijen gegevens te verstrekken; en
c) zorgt voor de vereiste samenwerking met het secretariaat van de bevoegde regionale en internationale organisaties.
Artikel 34 Toepassing van het Verdrag
1. Iedere Verdragsluitende Staat treft de noodzakelijke maatregelen, daaronder begrepen wetgevende en bestuurlijke maatregelen, die in overeenstemming zijn met de grondbeginselen van zijn nationaal recht om de uitvoering van zijn verplichtingen krachtens dit verdrag te waarborgen.
2. De feiten die overeenkomstig de artikelen 5, 6, 8 en 23 van dit verdrag strafbaar zijn gesteld, worden in het nationaal recht van iedere Verdragsluitende Staat strafbaar gesteld, zulks ongeacht of zij van transnationa le aard zijn of daarbij een in paragraaf 1
van artikel 3 van dit Verdrag bedoelde georganiseerde criminele groep is betrokken, behalve wanneer overeenkomstig artikel 5 van dit Verdrag de betrokkenheid van een georganiseerde criminele groep vereist is.
3. Iedere Verdragsluitende Staat kan striktere of strengere maatregelen nemen dan die omschreven in dit Verdrag teneinde de georganiseerde transnationale criminaliteit te voorkomen en te bestrijden.
Artikel 35 Regeling van geschillen
1. De Staten die Partij streven ernaar de geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van dit verdrag door middel van onderhandelingen te regelen.
2. Ieder geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Staten betreffende de uitlegging of de toepassing van dit verdrag dat binnen een redelijke termijn niet door onderhandelingen kan worden geregeld, wordt op verzoek van een van deze Partijen onderworpen aan arbitrage. Ingeval de Verdragsluitende Staten binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de datum waarop om arbitrage is verzocht, geen overeenstemming konden bereiken omtrent de arbitrageregeling, kan een van hen het geschil voorleggen aan het Internationaal Gerechtshof door middel van een verzoekschrift overeenkomstig het Statuut van het Hof.
3. Iedere Verdragsluitende Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit verdrag of van toetreding tot dit verdrag verklaren dat hij zich niet gebonden acht door paragraaf 2 van dit artikel. De overige Verdragsluitende Staten zijn niet gebonden door paragraaf 2 van dit artikel ten aanzien van iedere Verdragsluitende Staat die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt.
4. Iedere Verdragsluitende Staat die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig paragraaf 3 van dit artikel, kan dat voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Artikel 36
Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding
1. Dit verdrag staat van 12 tot 15 december 2000 te Palermo (Italië) open voor ondertekening door alle Staten en daarna tot 12 december 2002 op de zetel van de Organisatie van de Verenigde Naties te New York.
2. Dit verdrag staat tevens open voor ondertekening door de regionale organisaties voor economische integratie op voorwaarde dat ten minste een lidstaat van een dergelijke organisatie dit verdrag heeft ondertekend overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
3. Dit verdrag kan worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekracht iging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties. Een regionale organisatie voor economische integratie kan haar akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring neerleggen op voorwaarde dat ten minste een van de lidstaten ervan zulks heeft gedaan. In deze akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring geeft die organisatie de reikwijdte aan van haar bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die bij dit verdrag worden geregeld. Die organisatie stelt de depositaris tevens op de hoogte van enige relevante wijziging met betrekking tot de reikwijdte van haar bevoegdheid.
4. Dit verdrag staat open voor toetreding door iedere Staat of door iedere regionale organisatie voor economische integratie waarvan ten minste een lidstaat Partij is bij dit verdrag. De akten van toetreding worden neergelegd bij de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties. Op het tijdstip van toetreding geeft de regionale organisatie voor economische integratie de reikwijdte aan van haar bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die bij dit protocol worden geregeld. Zij stelt de depositaris tevens op de hoogte van enige relevante wijziging met betrekking tot de reikwijdte van haar bevoegd heid.
Artikel 37 Verhouding tot de protocollen
1. Dit Verdrag kan worden aangevuld door een of meer protocollen.
2. Om Partij te worden bij een protocol, moet een Staat of een regionale organisatie voor regionale economische integratie eveneens Partij zijn bij dit verdrag.
3. Een Verdragsluitende Staat is niet gebonden door een protocol, tenzij hij Partij wordt bij het protocol overeenkomstig de bepalingen ervan.
4. Elk protocol bij dit verdrag wordt samen met dit verdrag uitgelegd, rekening houdend met het onderwerp van dat protocol.
Artikel 38 Inwerkingtreding
1. Dit verdrag treedt in werking de negentigste dag nadat de veertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding is neergelegd. Met het oog op de toepassing van deze paragraaf worden de akten neergelegd door een regionale organisatie voor economische integratie niet beschouwd als een instrument dat wordt toegevoegd aan de akten die reeds zijn neergelegd door de lidstaten van die organisatie.
2. Ten aanzien van iedere Staat of regionale organisatie voor economische ontwikkeling die dit verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt nadat de veertigste relevant akte is neergelegd, treedt het verdrag in werking de dertigste dag na de datum van de neerlegging van de relevante akte door die Staat of die organisatie.
Artikel 39 Wijzigingen
1. Na het verstrijken van een termijn van vijf jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit verdrag kan een Verdragsluitende Staat een voorstel tot wijziging doen en de tekst ervan neerlegge n bij de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties, die het voorstel van wijziging doet toekomen aan de andere Verdragsluitende Staten en aan de Conferentie van Partijen bij het Verdrag teneinde het voorstel te onderzoeken en een beslissing te nemen. De Verdragsluitende Staten in vergadering bijeen in de Conferentie van de Partijen streven ernaar over iedere wijziging een consensus te bereiken. Indien alle inspanningen terzake falen zonder dat overeenstemming is bereikt, kan het voorstel alleen nog worden aanvaard met een meerderheid van twee derde van de Verdragsluitende Staten die aanwezig zijn op de Conferentie van de Partijen die hun stem uitbrengen.
2. De regionale organisaties voor economische integratie beschikken teneinde overeenkomstig dit artikel hun stemrecht uit te oefenen met betrekking tot de aangelegenheden welke tot hun bevoegdheid behoren, over een aantal stemmen dat overeenstemt met het aantal van hun lidstaten dat Partij is van dit Verdrag. Zij maken geen gebruik van hun stemrecht als hun lidstaten zulks wel doen, en omgekeerd.
3. Een wijziging goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel moet door de Verdragsluitende Staten worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.
4. Een wijziging goedgekeurd overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel treedt ten aanzien van een Verdragsluitende Staat is in werking de negentigste dag nadat die Staat die Partij is bij de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijziging heeft neergelegd.
5. Een wijziging die in werking is getreden heeft bindende kracht ten aanzien van de Verdragsluitende Staten die ermee hebben ingestemd te worden gebonden door die wijziging. De andere Verdragsluitende Staten blijven gebonden door de bepalingen van dit verdrag en door alle voorgaande wijzigingen die zij hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.
Artikel 40 Opzegging
1. Een Verdragsluitende Staat kan dit verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties. Die opzegging wordt van kracht een jaar na de datum waarop de secretaris-generaal de kennisgeving ontvangt.
2. Een regionale organisatie voor economische integratie houdt op Partij te zijn bij dit verdrag als alle lidstaten het verdrag hebben opgezegd.
3. De opzegging van dit verdrag overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel leidt tot de opzegging van alle desbetreffende protocollen.
Artikel 41 Depositaris en talen
1. De secretaris- generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties is de depositaris van dit verdrag.
2. Het oorspronkelijk exemplaar van dit protocol, waarvan de Engelse, Arabische, Chinese, Spaanse en Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de secretaris- generaal van de Verenigde Naties.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit verdrag hebben ondertekend.