Bijlage I Ledenbrief uitvoering Wabo en handhaving VROM-taken
Bijlage I Ledenbrief uitvoering Wabo en handhaving VROM-taken
Package deal “Mans/eindbeeld” en bevoegdheidsverdeling Wabo
Geconsolideerde versie 090616 waarin de aanvullende afspraken met IPO en VNG zijn verwerkt en waarmee de RDL heeft ingestemd.
Partijen: IPO, VNG en VROM
Kern van de package deal is dat:
- alle partijen aangeven en uitdragen dat zij alle hieronder weergegeven hoofdlijnen van het kabinetsstandpunt Mans/eindbeeld/Wabo onderschrijven;
- alle partijen toezeggen de uitvoering van dit kabinetsstandpunt actief te ondersteunen en actief mee te werken aan de implementatie;
- in de Wabo wordt geregeld dat het bevoegd gezag voor de provinciale inrichtingen overgaat naar de gemeenten met uitzondering van de BRZO- en de IPPC-bedrijven. Tot het moment dat de regionale uitvoeringsorganisaties operationeel zijn, houden de provincies een deelbevoegd- heid voor het milieudeel van de omgevingsvergunning;
- alle partijen toezeggen zich tot het uiterste te zullen inspannen om de Wabo per 1-1-2010 met succes van kracht te laten worden, ervan uitgaande dat het Rijk en het IPO vóór 1 juli 2009 de discussie over de bestuurslasten van de Wabo hebben afgerond.
Hoofdlijnen van de kabinetsreactie
In de nadere kabinetsreactie wordt beschreven op welke wijze het kabinet de noodzakelijke verbe- teringen van de uitvoering van het omgevingsrecht wil realiseren, daarbij enerzijds recht doend aan de in de brief van 6 november 2008 beschreven inzet van het kabinet en anderzijds zoveel mogelijk tegemoet komend aan belangrijke door het IPO en de VNG naar voren gebrachte voorstel- len, zorgen en knelpunten. De belangrijkste onderdelen van de beleidslijn van het kabinet worden hieronder samengevat.
1. Kwaliteitscriteria de basis voor een goede uitvoering
In lijn met de voorstellen van IPO en VNG worden nog in 2009 kwaliteitscriteria ontwikkeld en vastgesteld waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving uiterlijk per 1 januari 2011 moeten voldoen. Deze verplichting geldt niet voor de uitvoering van die taken ten aanzien waarvan vóór 1 januari 2011 wordt besloten dat zij uiterlijk per 1 januari 2012 worden overgedragen aan de regionale dienst. Deze criteria betreffen zowel het proces, de inhoud als de kritische massa. De criteria worden wettelijk vastgelegd.
2. Proces van onderop, met heldere spelregels
De afgelopen periode is er een proces op gang gekomen waarbij gemeenten en provincies de vorming van regionale uitvoeringsorganisaties verkennen en in sommige regio's daad- werkelijk al ter hand nemen. Discussies die daarbij spelen, betreffen vaak het takenpakket en de aard en omvang van de samenwerkingverbanden. Dit bottom up proces wordt van harte toegejuicht. Om het proces te richten, te versterken en te ondersteunen, legt het ka- binet de volgende spelregels vast.
De gemeenten en de provincies richten samen regionale uitvoeringsdiensten op en belasten deze met de uitvoering van een basistakenpakket. Daarbij gelden de volgende uitgangs- punten.
• In beginsel krijgen de diensten de juridische vorm van openbaar lichaam zoals bedoeld in de Wet gemeenschasppelijke regelingen (Wgr). Een andere organisatievorm is moge- lijk op voorwaarde dat alle betrokken partijen daarmee instemmen en hiermee op een minstens gelijkwaardige wijze invulling gegeven wordt aan de randvoorwaarden voor de robuuste landsdekkende uitvoeringsstructuur. Dit betreft met name: landsdekkend, geborgde continuiteit en kwaliteit, mogelijkheid tot deelname van andere overheden in het samenwerkingsverband (noodzakelijk voor het overhevelen van onder meer provin- ciale maar ook rijkstaken naar de uitvoeringsorganisatie) en een goede afstemmings-
mogelijkheid met het OM en de politie. Vóór 1 januari 2010 wordt per regio een besluit genomen over de juridische vorm van de uitvoeringsdienst. Bij het uitblijven van over- eenstemming tussen de betrokken overheden over een eventuele andere organisatie- vorm, wordt een openbaar lichaam ingesteld.
• Bij het bepalen van het werkgebied van de regionale uitvoeringsdiensten is de territori- ale congruentie met de werkgebieden van de politie- en veiligheidsregio's leidend prin- cipe maar geen dogma. Afwijking van de territoriale congruentie is dus mogelijk. Hier- voor zal vóór 1 december 2009 een gemotiveerd voorstel moeten worden gedaan. Het Rijk zal vóór 1 januari 2010 beoordelen of met de voorgestelde afwijking kan worden ingestemd en zal daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Het Rijk zal dus in het bijzonder de voor de motivering van de afwijking naar voren gebrachte be- langen afwegen tegen het belang van een goede afstemmingsmogelijkheid met het OM en de politie. Indien dat door het IPO en de VNG wenselijk wordt gevonden, zal het Rijk in overleg met het IPO en de VNG beleidsregels vaststellen om van te voren duidelijk te maken hoe deze beoordeling van belangen haar beslag zal krijgen.
• Samenvattend zijn er per 1 januari 2010 per regio besluiten genomen over de juridi- sche vorm en het werkgebied van de regionale uitvoeringsdienst.
• De gemeenschappelijke regelingen waarbij de diensten als openbaar lichaam of in een andere vorm worden ingesteld, worden uiterlijk 1 januari 2011 getroffen. De diensten zijn uiterlijk 1 januari 2012 operationeel.
De regionale uitvoeringsorganisaties opereren als ondersteunende diensten voor de deel- nemende bestuursorganen. Die bestuursorganen (de colleges van B&W en het college van GS) blijven het bevoegd gezag en dragen de eindverantwoordelijkheid voor de taken van de regionale dienst. Het Wabo-loket voor burgers en bedrijven blijft bij de gemeenten en de provincies.
Het basistakenpakket betreft taken van de gemeenten met een bovenlokale dimensie die daarom op regionaal niveau uitgevoerd moeten worden en taken die zeer complex zijn, alsmede provinciale taken.
• Taken van gemeenten die in het basispakket worden opgenomen betreffen alleen mili- eugerelateerde taken: het milieutoezicht op activiteiten met een bovenlokale dimensie of complexe activiteiten en het voorbereiden van het milieudeel van de omgevingsver- gunningen voor IPPC- en BRZO-bedrijven. Het verlenen van de overige gemeentelijke vergunningen en het toezicht en de handhaving ten aanzien van bouwen, wonen en ruimtelijke ordening vormen geen onderdeel van het basistakenpakket.
• Taken van provincies die in het takenpakket worden opgenomen betreffen het voorbe- reiden van alle omgevingsvergunningen waarvoor het college van GS thans bevoegd gezag is en het toezicht op en de handhaving van de VROM-regelgeving. Dit betreft alle omgevingsaspecten.
Hieronder vallen ook de omgevingsvergunningen waarvoor het college van GS ingevol- ge de Wro bevoegd gezag is vanwege provinciale ruimtelijke belangen
• In lijn met de kabinetsreactie van november 2008 zal het Rijk voor 1 januari 2010 na- gaan welke vergunning- en toezichtstaken waarvoor het Rijk bevoegd is, per 1 januari 2012 aan de regionale diensten zullen worden overgedragen. Hierbij kan er voor geko- zen om de taken in kwestie op te dragen aan één of enkele regionale diensten.
3. Provincie als regisseur
Provincies voeren de regie bij de vorming van de regionale diensten en de ontwikkeling en toepassing van de kwaliteitscriteria. Provincies beschikken vanaf 1 januari 2012 als inter- bestuurlijk toezichthouder over doorzettingsmacht om gemeenten die na 1 januari 2012 in gebreke blijven, te dwingen om taken uit het basispakket of andere taken waarvoor niet aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, onder te brengen bij de regionale diensten. Hiertoe worden binnen het college van GS de bevoegdheden (tot vergunningverlening aan en handhaving bij de provinciale BRZO- en IPPC-bedrijven en tot interbestuurlijk toezicht op
de gemeenten) gescheiden.
4. Decentralisatie
Als de robuuste landsdekkende uitvoeringsstructuur op 1 januari 2012 is gerealiseerd en de kwaliteit van de uitvoering geborgd, zal de bevoegdheid uit de Wabo voor een groot aantal provinciale inrichtingen worden gedecentraliseerd. Dat geldt echter niet voor de provincia- le IPPC- en BRZO-inrichtingen: deze blijven bij de provincies.
Voor alle niet-IPPC- en niet-BRZO-inrichtingen wordt bij de inwerkingtreding van de Wabo een overgangsregeling getroffen; het college van B&W wordt op dat moment bevoegd ge- zag maar het college van GS behoudt een deelbevoegdheid voor het milieudeel van de om- gevingsvergunning voor de niet-IPPC- en niet-BRZO-inrichtingen. De deelbevoegdheid van het college van GS heeft niet alleen betrekking op het al dan niet verklaren dat het college geen bedenkingen heeft tegen het verlenen van een omgevingsvergunning, maar ook op het deelnemen aan (het niet wettelijk geregelde) vooroverleg over en het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning. Naast deze deelbevoegdheid heeft het college van GS handhavingsbevoegdheid voor het milieudeel van de betreffende omgevingsver- gunningen.
Als op 1 januari 2012 de provinciale deelbevoegdheid voor de niet-IPPC- en niet-BRZO- inrichtingen aan de gemeenten wordt overgedragen, nemen de gemeenten de verantwoor- delijkheid over van de provincies met betrekking tot het betrokken provinciale personeel. Dit gaat gepaard met een structurele overheveling van de bijbehorende gelden uit het Pro- vinciefonds naar het Gemeentefonds.
5. Baten compenseren de kosten
Uitgangspunt is dat het eindbeeld in de kabinetsreactie niet leidt tot nieuwe taken of ande- re (kwaliteits)eisen dan nu al aan overheden met het oog op een goede uitvoering van hun taken gesteld mogen worden. Het realiseren van het eindbeeld leidt dan ook niet tot extra structurele kosten maar tot besparingen als gevolg van efficiencyvoordelen. Wel zal het re- aliseren van het eindbeeld leiden tot een verschuiving van kosten tussen de overheden.
Het realiseren van het eindbeeld zal initiële kosten en overgangskosten met zich meebren- gen. Daar staat tegenover dat structurele besparingen door de samenwerking kunnen wor- den bereikt. Deze structurele besparingen vormen de dekking voor de initiële kosten en de overgangskosten. De gemeenten kunnen de periode waarin deze kosten worden terugver- diend zelf beinvloeden. Naar mate meer taken bij de regionale uitvoeringsorganisatie wor- den ondergebracht, wordt de terugverdientijd korter.
Zodra er een helder beeld is van de inrichting van de uitvoeringsstructuur (medio 2010) zal worden bezien of en in welke mate financiële verschuivingen nodig zijn tussen de overhe- den. Ook wordt dan bezien of het voorgenomen beleid toch blijkt te leiden tot bepaalde nieuwe taken of extra kwaliteitseisen die verder gaan dan gevergd zou mogen worden.
Mocht daar inderdaad sprake van zijn dan zal de noodzaak van dit bijkomend effect van het voorgenomen beleid worden bezien, of zullen daarover afspraken worden gemaakt tussen Rijk, provincies en gemeenten.
6 Wettelijke borging
Het wetsvoorstel waarin bovenstaande beleidslijn wettelijk wordt geborgd, wordt vóór 1 ja- nuari 2010 om advies aan de Raad van State voorgelegd. In het wetsvoorstel wordt tevens bepaald dat het stelsel in 2015 wordt geëvalueerd.
Bijlage I Tijdschema
Uiterlijk per 1 januari 2010:
- zijn de kwaliteitscriteria ontwikkeld en vastgesteld;
- zijn principebesluiten genomen over de werkgebieden van de op te richten regionale diensten vastgesteld, al dan niet na instemming van het Rijk met gemotiveerde afwijkingen;
- is per regio een besluit genomen over de juridische vorm van de uitvoeringsdienst;
- is door het Rijk nagegaan welke vergunning- en toezichtstaken waarvoor de minister van VROM of de minister van EZ bevoegd is, per 1 januari 2012 aan één (of enkele) hiervoor gespeciali- seerde regionale dienst(en) zullen worden overgedragen;
- is het wetsvoorstel waarin de beleidslijn wettelijk wordt geborgd, om advies voorgelegd aan de Raad van State.
Uiterlijk per 1 januari 2011:
- is vastgesteld dat het toezicht en de handhaving en de omgevingsvergunningverlening aan de daarvoor vastgelegde kwaliteitscriteria voldoen; deze verplichting geldt niet voor de uitvoering van die taken ten aanzien waarvan vóór 1 januari 2011 wordt besloten dat zij uiterlijk per 1 ja- nuari 2012 worden overgedragen aan de regionale dienst;
- zijn de gemeenschappelijke regelingen waarbij de regionale diensten als openbaar lichaam of in een andere vorm worden ingesteld, getroffen door de deelnemende gemeenten en provincies.
Uiterlijk per 1 januari 2012:
- zijn de basistaken door gemeenten en provincies overgedragen aan de regionale diensten en zijn de regionale diensten operationeel;
- wordt de deelbevoegdheid uit de Wabo voor de huidige provinciale inrichtingen gedecentrali- seerd. Dit geldt niet voor de provinciale IPPC- en BRZO-bedrijven;
- beschikken de provincies als interbestuurlijk toezichthouder over doorzettingsmacht ten aan- zien van gemeenten die in gebreke blijven;
- is het wetsvoorstel waarin de beleidslijn wettelijk wordt geborgd, in werking getreden.