SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal xxxxxx van 25 juli 2017 Kenmerk: 17/10
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. R.J.B. Xxxxxxxxx, wonende te Arnhem, voorzitter, mr. X. xxx Xxxxxxxxxx-Xxxxxxxxx, wonende te Poortugaal, drs. J. Xxxxxxx, wonende te Amsterdam,
bijgestaan door mr. X.X.X. xx Xxxxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
de stichting
A.,
gevestigd te Z., eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius, tegen
de heer G.P. B., wonende te Y., verweerder,
gemachtigde: xx. X. Xxxxxxxx.
De partijen worden hierna aangeduid als de stichting en verweerder.
1. De procedure
1.1 De stichting heeft bij brief van 31 mei 2017 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt en een memorie van eis - tevens houdende verzoekschrift ex artikel 7:669 lid 3 BW juncto 7:671b BW - inge- diend met producties (genummerd 1 - 45). De stichting heeft verzocht:
(i) de arbeidsovereenkomst tussen [de stichting] en [verweerder] te ontbinden tegen 1 december 2017, vanwege de hiervoor genoemde feiten en redelijke grond voor ontslag, in redelijkheid niet van [de stichting] gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren, en daarbij te bepalen dat
(ii) [verweerder] – naast zijn aanspraak op de wettelijke transitievergoeding – geen aanspraak heeft op enige billijke of andere aanvullende (contractuele) vergoeding,
(iii) met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure.
1.2 Verweerder heeft bij brief van 28 juni 2017 een memorie van antwoord, tevens houdende verweer- schrift, ingediend met producties (genummerd 1 - 8). Verweerder heeft daarbij verzocht:
• Alle verzoeken van [de stichting] af te wijzen met veroordeling van [de stichting] in de volledige rechtsbijstandskosten van [verweerder], althans een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
• En voor zover de arbeidsovereenkomst van [verweerder] wordt ontbonden:
a. de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 maart 2018;
b. [de stichting] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 94.761,- bruto;
c. [de stichting] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ad € 400.000 bruto, al- thans een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
d. [de stichting] te veroordelen tot betaling van de volledige rechtsbijstandskosten van [ver- weerder], althans een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen bedrag.
1.3 Bij brief van 10 juli 2017 heeft verweerder de overgelegde productie 8 vervangen met een toelichting en tevens nadere producties toegezonden, genummerd 9 - 21. Xxxxxxxxxx heeft in de brief verzocht de vergoeding van zijn volledige kosten van rechtsbijstand te bepalen op een bedrag van € 21.281,40 en C. als getuige aangekondigd. Tegen dit laatste heeft de raadsman van de stichting bij e-mail van 14 juli 2017 bezwaar gemaakt.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 18 juli 2017. Namens de stichting waren aanwezig de heer drs. X., voorzitter van de raad van toezicht, de heer ir. E. en mevrouw drs. F., MBA, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder was in persoon aanwezig bijgestaan door zijn gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten nader toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van het Scheidsgerecht. De gemachtigden hebben (mede) het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 De stichting exploiteert onder andere ziekenhuizen op drie locaties: G. in Z., H. in X. en I. in W., en 17 centra voor verpleeg- en ouderenzorg en haar activiteiten zijn dienovereenkomstig onderverdeeld in Cure en Care. Bij haar zijn 250 medisch specialisten en 6.500 medewerkers werkzaam. De stichting wordt in deze procedure vertegenwoordigd door haar raad van toezicht (hierna: raad van toezicht) omdat de procedure de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een (voormalig) statutair be- stuurder van de stichting betreft.
2.2 Verweerder, geboren op 18 juli 1965 en thans derhalve 52 jaar oud, is op 17 mei 2005 bij (de rechts- voorganger van) de stichting in dienst getreden. Met ingang van 1 mei 2015 is hij benoemd tot lid van de raad van bestuur en zijn salaris bedroeg laatstelijk € 16.155,39 bruto per maand exclusief emolu- menten. Verweerder was voor de fusie die uiteindelijk geleid heeft tot de vorming van de stichting, directeur /bestuurder van I., één van de fusiepartners. Bij gelegenheid van de fusie tussen I. en de stichting J. (verder: J.) is verweerder per 8 oktober 2013 benoemd tot lid van de raad van bestuur van
J. tot 1 juli 2015. Daarbij is een vaststellingovereenkomst gedateerd 8 oktober 2013 tussen verweer- der en J. gesloten waarin de uitdiensttreding van verweerder per 1 juli 2015 is overeengekomen met toekenning aan hem van een ontslagvergoeding van € 66.250,- bruto. Na het plotselinge vertrek van de toenmalige voorzitter van de raad van bestuur van de stichting, de heer X., is door de diverse gre- mia, waaronder met name het stafbestuur, er op aangedrongen dat verweerder zou aanblijven als lid van de raad van bestuur van de stichting. Met zijn aanstelling als lid van de raad van bestuur van de stichting per 1 mei 2015 is de vaststellingsovereenkomst tussen verweerder en J. vervallen.
2.3 De laatste arbeidsovereenkomst tussen partijen van 16 december 2015 bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
Artikel 3 Jaarinkomen
3.1 Het inkomen, de totale bezoldiging, inclusief vakantietoeslag, pensioenpremie en onkostenvergoedin- gen (conform de definitie van de WNT) van de heer B. bedraagt het jaarlijks maximum van de WNT, voor 2015 is € 229.043,00.
Artikel 8 Schorsing/non-activiteit
8.1 De Stichting zal de heer X. niet schorsen dan nadat zij aanwijzing heeft dat de heer B. een handeling heeft verricht of nagelaten die een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek kan opleveren.
8.2 Ingeval de Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, een voornemen tot schorsing van de heer B. heeft, zal hij alvorens hij daartoe overgaat hem in de gelegenheid stellen zich te verantwoor- den, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een advocaat.
8.3 Indien de Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, tot schorsing van de heer B. over- gaat, zal op een redelijke termijn, doch uiterlijk binnen 7 dagen, worden beslist of de schorsing wordt op- geheven dan wel -onder handhaving van de schorsing- wordt overgegaan tot beëindiging van de arbeids- overeenkomst wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
8.4 Schorsing in de zin van dit artikel brengt met zich mee dat de bevoegdheden van de xxxx X. xxxxxx- den aan de functie gedurende de schorsing worden opgeschort. Gedurende de schorsing is het de heer B. niet toegestaan de terreinen of gebouwen te betreden.
8.5 De Stichting kan anders dan in de voorgaande leden aangegeven de heer B. op non-activiteit stellen indien door deze non activiteit stelling aan een onhoudbare situatie binnen de Stichting een einde wordt gemaakt en de oorzaak van deze onhoudbare situatie gelegen is in de persoon van de heer B.. De Raad van Toezicht van de Stichting zal alle mogelijkheden onderzoeken om de non-activiteit op te heffen, ech- ter indien in redelijkheid niet verwacht kan worden dat de betrekkingen binnen de Stichting door terug- keer van de heer B. kunnen worden hersteld zal de Stichting een procedure tot beëindiging van de ar- beidsovereenkomst initiëren.
8.6 Gedurende de periode van schorsing en non-activiteit zoals bedoeld in dit artikel blijven de voor de heer B. conform artikel 3 geldende arbeidsvoorwaarden onverkort gehandhaafd.
Artikel 9 Duur en beëindiging
9.1 Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
De arbeidsovereenkomst eindigt echter van rechtswege zonder dat daarvoor opzegging is vereist op de datum van pensionering overeenkomstig het terzake bepaalde in het pensioenreglement als bedoeld in artikel 6 van deze arbeidsovereenkomst en de Algemene Ouderdomswet.
9.2 Deze arbeidsovereenkomst kan door ieder der partijen schriftelijk worden opgezegd, met inachtne- ming van een opzegtermijn voor de heer B. van tenminste 3 maanden en voor de Stichting van tenminste 6 maanden. Opzegging vindt steeds plaats tegen het einde van een kalendermaand.
9.3 Per de datum van beëindiging stelt de heer X. alle door zijn vervulde functies in de Stichting, alsmede alle functies vervuld in de met de Stichting verbonden andere rechtspersonen ter beschikking. Per dezelf- de datum draagt de heer B. de in art 5 genoemde auto, sleutels, bankpas(sen) en alle overige (mobiele communicatie) middelen aan de Stichting over.
Artikel 10 Schadevergoeding
10.1 Indien deze overeenkomst eindigt op initiatief van de Stichting, dan wel onder omstandigheden of door handelen, dat voor rekening en risico van de Stichting dient te komen, dan wel met wederzijdse in- stemming van de Stichting en de heer X., zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer B. zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, zal de heer B. gerechtigd zijn tot een vergoeding.
10.2 De door de Stichting te betalen vergoeding, zoals bedoeld in lid 1, zal worden vastgesteld volgens de Wet Werk en Zekerheid en bedraagt maximaal € 75.000,00. en dient ook passend binnen de WNT te zijn. In geval van een duurzaam onoplosbaar conflict zal de zaak aan het scheidsgerecht of de kantonrechter worden voorgelegd.
10.3 Indien in enig jaar de Wet Werk en Zekerheid, die als basis dient voor de regeling als omschreven in lid 2, gewijzigd wordt, zal de genoemde regeling in overleg aangepast worden.
10.4 De wijze van uitbetaling van de in lid 2 van dit artikel bedoelde schadeloosstelling wordt door de heer B. na overleg met de Raad van Toezicht van de instelling vastgesteld.
10.5 De schadevergoeding als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel is verrekenbaar met een (eventuele) door de kantonrechter toe te kennen schadeloosstelling.
Artikel 12 Toepasselijk recht/geschillen
Op deze arbeidsovereenkomst is het Nederlands recht van toepassing. Geschillen verband houdende met uitvoering en interpretatie van deze arbeidsovereenkomst worden beslecht door:
De rechtbank sector kanton in het arrondissement waar de Stichting gevestigd is of
het Scheidsgerecht Gezondheidszorg of
mediation
2.4 De raad van bestuur bestond aanvankelijk uit twee personen: X. als voorzitter en verweerder als lid. Per 1 december 2015 is de raad van bestuur uitgebreid met een derde lid: X., die vice-voorzitter is. In een notitie van de raad van bestuur van 1 december 2015 over de portefeuilleverdeling staat onder andere: :
(…)
De raad van bestuur is collegiaal samengesteld, waarbij elk lid integraal verantwoordelijk en aanspreek- baar is op het gehele beleid, ongeacht een verdeling van aandachtsgebieden binnen de raad.
Per 1 december 2015 is er – met het aantreden van X. – weer sprake van een driehoofdige raad van be- stuur. Dit maakt o.m. een aanpassing van de huidige – op een tweehoofdige raad van bestuur gebaseerde
– verdeling van deze aandachtsgebieden noodzakelijk.
De raad van bestuur heeft zich hierover gebogen en heeft besloten om per 1 januari 2016 de portefeuilles als volgt te verdelen.
In de notitie volgt dan een portefeuilleverdeling, waarbij naast een verdeling op basis van de diverse medische specialismen aan verweerder de portefeuille ICT is toebedeeld, terwijl de voorzitter de por- tefeuilles Financiën en Control, Marketing, Communicatie en Verkoop, Bureau raad van bestuur en Inkoop zijn toebedeeld en aan de vicevoorzitter de portefeuilles PO&O, Bureau Kwaliteit & Veiligheid en Facilitair Bedrijf.
2.5 De raad van toezicht van verweerder bestaat uit zeven personen: de heren X. (voorzitter), E., M. en N. en de dames O., F. en P..
2.6 Binnen de organisatie van de stichting bestaat een auditcommissie financiën, waarin leden van de raad van toezicht zitting hebben. Die commissie kwam regelmatig bijeen met X. en de manager financiën, Q.. In de verslagen van die bijeenkomsten zijn door de leden van de raad van toezicht tel- kens zorgen geuit over de financiële situatie, waarin zowel in 2015 als in 2016 werd afgestevend op een aanmerkelijk verlies, ondanks taakstellende budgetten. Ondanks aandringen van de zijde van de raad van toezicht bij C. om maatregelen te nemen en voorgenomen maatregelen metterdaad uit te voeren zodat het jaarresultaat op nul zou sluiten, zijn in beide jaren miljoenenverliezen op Cure gele- den. Ook in begroting van 2017 is een tekort opgenomen en wel van circa vier miljoen euro. De raad van toezicht heeft die begroting voor 2017 wel goedgekeurd. Verweerder is bij de bijeenkomsten van de auditcommissie niet aanwezig geweest.
2.7 De door de stichting geëxploiteerde ziekenhuizen kampen met problemen op het gebeid van kwali- teit en veiligheid. IGZ is daarom intensief toezicht gaan houden. Op 23 juni 2016 heeft een gesprek hierover en over de mogelijkheid dat de ziekenhuizen onder verscherpt toezicht zouden worden ge- steld met IGZ plaatsgevonden. Als conclusie staat in het verslag onder andere:
De inspectie geeft aan dat haar zorgen niet volledig zijn weggenomen. Wel ziet de inspectie dat X. xxxxx heeft op de relevante punten en op het vervolg. De inspectie gaat ervan uit dat het ziekenhuis het door het ziekenhuis zelf gestelde termijnen in deze realiseert. Dit overleg heeft dat voor dit moment voldoende aannemelijk gemaakt. Een verscherpt toezicht is daarom op dit moment niet aan de orde. De inspectie blijft intensief toezicht houden en wil door A. actief geïnformeerd blijven worden over de lopende trajec- ten en verbetermaatregelen. De komende periode tot 1 januari 2017 heeft het ziekenhuis de ruimte om de plannen verder te realiseren en te implementeren. De inspectie zal in deze periode de voortgang ook met onaangekondigde inspectiebezoeken verifiëren. Na 1 januari 2017 zal de inspectie opnieuw beoordelen of intensivering van toezicht dan nog nodig is hetzij dat alsnog handhaving moet worden ingezet. Dit laat onverlet dat de inspectie zo nodig tussentijds kan opschalen.
2.8 Het samenvattend verslag van het functioneringsgesprek van verweerder met de remuneratiecom- missie van de raad van toezicht op 15 juni 2016 luidt voor zover hier van belang als volgt:
Kernwaarden A.
De heer X. herkent zich in de kernwaarde “Duidelijkheid”; doen wat we zeggen en zeggen wat we doen.
Ook op “Betrokkenheid” scoort hij volgens de feedbackformulieren hoog. In “Ondernemend” scoort de heer B. minder. Hij gelooft ook niet in marktwerking in de zorg. “Ondernemend” in de zin van innovatief is sterker present (EPD, Xx Xxxxx).
Ambities
Als ambities formuleert de heer B. dat alle vakgroepen moeten fuseren en over de locaties heen als één opereren; A. in de pas moeten lopen met de externe ontwikkelingen en de verbinding care-cure echt vormgegeven moet gaan worden. Ambities kunnen gerealiseerd woord door het realiseren van een cul- tuuromslag bij de medici; voeren van overleg met de cliëntenraden; met hen een thematische aanpak stimuleren en het verankeren in de kaderbrief 2017. Ambities zijn verder realiseerbaar door het inzetten van cruciale zetjes om de gremia mee te krijgen; sterke kant “Betrokkenheid” speelt daarbij een belangrij- ke rol.
Competenties
Door gebruik te maken van zijn sterke kant (betrokkenheid) kunnen de ambities verwezenlijkt worden. Daarnaast is gezond boerenverstand en belangrijke competentie geweest die – met zijn analytische en probleemoplossend vermogen, alsmede met zijn bekwaamheid “ hoe krijgen we de staf mee” – daartoe zal kunnen bijdragen. De heer X. vindt dat hij scherper moet kunnen acteren op het “aanspreken” van
mensen. Hij zelf is wel aanspreekbaar en stelt zich kwetsbaar op. Als sterk punt ziet de heer X. ook dat met iedereen kan “levellen”.
Conclusie:
De heer B. delegeert makkelijk, maar is ook bereid op de barricades te springen. Met dat laatste wil kritiek nog wel eens op hem afstralen. Aanspreken is – hoewel al stappen zijn gemaakt – een vaardigheid die nog verder uitgebouwd kan en moet worden.
Ook verdient nadere aandacht meer gestructureerd en in overleg binnen de Raad van bestuur te werken en enige bezinning toe te passen alvorens actie(s) te ondernemen.
Met het aanspreken van anderen kan de heer B. nog een slag maken.
Samenstelling portefeuille
De heer X. geeft aan dat zijn portefeuille past bij het door hem geformuleerde vergezicht over A.. (…)
Meer aandacht zal moet worden geschonken aan de rolverdeling binnen de Raad van bestuur. Bij afwe- zigheid van de voorzitter moet duidelijk zijn en blijven dat er van één vast aanspreekpunt sprake is.
2.9 Aansluitend aan de individuele functioneringsgesprekken heeft op 30 juni 2016 een teamgesprek plaatsgevonden tussen de raad van bestuur en de remuneratiecommissie van de raad van toezicht. Het verslag van die bespreking luidt voor zover hier van belang als volgt:
D. leidt het teamgesprek met de RvB in met aantal opmerkingen over de status van het gesprek. Het is geen beoordelingsgesprek, maar een regulier jaargesprek: een gedachtewisseling over hoe de dingen gaan ook in verhouding tot de RvT. Individuele gesprekken met de leden RvB hebben plaatsgevonden en verslagen zijn daarvan rondgestuurd. Nu is het functioneren als team aan de orde.
Vanuit de RvB wordt aangegeven dat er behoefte is aan duidelijker feedback van de RvT.
Er is – naar aanleiding van het gesprek met de IGZ op 23-6 – een grote opdracht met een beperkte door- looptijd bij A. neergelegd. Het moet worden voorkomen dat de IGZ het geïntensiveerde toezicht omzet in verscherpt toezicht. Hoe gaat de RvB dat vormgeven? Wat is het plan, wat is nodig en is de rolverdeling binnen RvB daarbinnen passend? Meer in algemene zin wordt gewezen op de gedeelde ambitie op zorg- groepniveau. Wat gaat goed als team RvB, wat kan beter en wat heb je daarvoor nodig zijn de vragen die dan beantwoord moeten worden.
Individueel functioneren
De RvB vraagt aan de Remuneratiecommissie of ze iets willen teruggeven op basis van de individuele functioneringsgesprekken. Welk beeld is ontstaan?
Vanuit de Remuneratiecommissie worden de volgende punten over het functioneren per RvB- lid ge- noemd:
L. (L.; SG): sterke start en snel een plek verworven in het nu complete team RvB. Is wat lastiger om meer te zeggen nu zij een half jaar geleden gestart is met haar werkzaamheden.
C. (C.; SG): heeft zijn rol goed opgepakt, maar kan wel sterker. Externe contacten zijn door C. goed ver- vuld. A. staat hierdoor duidelijk meer op de kaart. De Remuneratiecommissie heeft het gevoel dat C. zich in algemene termen positiever uitlaat over de stand van zaken in diverse dossiers binnen A.. Ter verdui- delijking van dit punt: er moet nog veel gebeuren i.p.v. er is al veel gebeurd. Duidelijk moet zijn dat het leiderschap van het team bij C. ligt; hij is de aanvoerder. Het team raad van bestuur moet meer resultaat boeken, want de (begrotings-)afspraken zijn nog steeds niet gehaald. Dit betekent dat gestreefd moet worden naar een efficiëntere PDCA-cyclus met meer aandacht voor de “C” en de “A”.
B. (Verweerder; SG): verbindende rol goed gespeeld; grote lastige projecten goed afgerond; handelt goed met ‘gedoe’ met medici, over de rolverdeling in de RvB is de keuze gemaakt voor voorzitter en vice- voorzitter (C. en L.) en dat moet zo blijven.
Functioneren als team
Wat ging er goed: het team heeft voortvarend en aantal complexe probleemdossiers opgepakt, zoals EPD, de Care, samenwerking medische staf/stafbestuur/MSNNON, Mammacentrum, managen Actieco- mité Z. etc.
Wat kan beter: Aan de andere kant zal meer resultaatgericht gewerkt moeten gaan worden, met name op de thema’s fusie en IGZ. De Remuneratiecommissie is zich er terdege van bewust dat het speelveld, waarmee de RvB te maken heeft, zeer complex is.
Hier wordt aan toe gevoegd dat met name het managen van de IGZ zwaar zal wegen het komende half- jaar. Het team RvB heeft veel potentie, natuurlijk zijn er ook valkuilen maar er is veel kracht. Daaraan dragen bij L.’s voortvarendheid en helderheid, C.’s rol als verbindingsofficier en B.’s kwaliteiten als crisis- manager.
Conclusie:
RvT geeft aan dat de RvB ultimo 2016 zal worden aangesproken op de behaalde resultaten. De RvB is in staat geweest met voortvarendheid een aantal complexe dossiers op te pakken en resultaten te boeken. Competenties, karakters en performances vullen elkaar goed aan. Een kracht die het komende half jaar ook ten volle benut moet worden. Punt van aandacht is de interne rolverdeling, ook naar buiten toe.
(…)
Hiervoor is al het nodige opgemerkt over de interne rolverdeling binnen de RvB. De RvB is tevreden met de portefeuilleverdeling en dat in combinatie met de competenties en karakters van de individuele be- stuursleden heeft het afgelopen jaar goed gewerkt. De RvT heeft dat het afgelopen jaar ook zo ervaren. (…)
Het is een hele tour geweest om met de IGZ te komen waar we nu staan: verscherpt toezicht is voorko- men. De RvB geeft aan trots te zijn op dit bereikte resultaat. Maar het gaat niet alleen om de IGZ. Intern in control zijn, is de gemeenschappelijk factor. Niettemin zijn er ook al veel stukjes van het meerjarenbe- leidsplan ingevuld.
Hoewel er al veel is bereikt, moet er eind 2016 ten aanzien van de IGZ een groene vlag zijn, niet een oran- je of rode. NIAZ is gerealiseerd en met Achmea en Menzis is een goede relatie opgebouwd. Daarnaast moet vooral aan de cultuur binnen A. gewerkt worden.
(…)
Het hoe de groene vlag van de IGZ te krijgen is aan de RvB. Ultimo 2016 kan de RvT de RvB wel op de be- haalde resultaten aanspreken.
Analyse: er is nog onvoldoende gescoord op de urgentie bij de medici. (…)
2.10 Na een vergadering van 31 augustus 2016 van de raad van toezicht heeft de raad van toezicht bij brief van 1 september 2016 de raad van bestuur formeel aangesproken op de behaalde en te behalen resul- taten. Die brief luidde als volgt:
Geachte heer X.,
In de vergadering van de Raad van Toezicht van 31 augustus jl. zijn de onderwerpen Financiën en Kwali- teit & Veiligheid in aanwezigheid van de Raad van Bestuur uitgebreid en indringend aan de orde geweest.
De Raad van Toezicht maakt zich grote zorgen over de actuele financiële ontwikkelingen aan met name de cure-kant van X. en over de voortgang op het kwaliteitsdossier. Dat laatste met name in het licht van het gesprek met de IGZ op 23 juni jl. en het geïntensiveerde toezicht op A. Ziekenhuiszorg.
De Raad van Toezicht hecht er aan te benadrukken het van groot belang te vinden dat ultimo 2016 de taakstelling in de begroting 2016 – te weten een financieel sluitend resultaat – ook daadwerkelijk wordt gehaald. Tevens hecht de Raad van Toezicht er aan te benadrukken het van groot belang te vinden dat de verbeteracties om het geïntensiveerde toezicht op te heffen (en daarmee aan het verscherpt toezicht van de IGZ te ontkomen) ultimo 2016 dit als resultaat hebben bereikt.
Bovenstaande betekent dat de Raad van Bestuur alle daartoe noodzakelijke en ingrijpende maatregelen moet kunnen nemen om deze doelen te bereiken. De Raad van Bestuur heeft hiervoor op voorhand de steun van de Raad van Toezicht.
Graag wordt de Raad van Toezicht tot ultimo 2016 frequent op de hoogte gehouden van de geboekte vorderingen op beide dossiers.
2.11 De raad van bestuur heeft daarop gereageerd bij brief van 8 september 2016, welke brief luidde als volgt:
Geachte heer D.,
Ik ontving op 1 september jl. uw brief met als onderwerp ‘afspraken naar aanleiding van de vergadering Raad van Toezicht dd 31 augustus jl.’.
Ik heb deze brief besproken met mijn collega-bestuurders en wil op basis daarvan namens de voltallige Raad van Bestuur reageren.
U spreekt in de brief uw grote zorgen uit over de actuele financiële ontwikkelingen van met name de cure xxxx van X., en over de voortgang op het kwaliteitsdossier.
U noemt in uw brief dat u er groot belang aan hecht dat er over 2016 een sluitend financieel resultaat wordt behaald en dat de verbeteracties om geïntensiveerd toezicht op te heffen zijn uitgevoerd.
Als Raad van Bestuur zijn we ons als geen ander bewust van de precaire situatie waarin X. zich bevindt. Het urgentiebesef om op beide dossiers maximale voortgang te boeken is bij de voltallige Raad van Be- stuur aanwezig.
De volgende zaken willen wij benoemen in aansluiting op uw brief:
1. Tijdens de vergadering was er naar onze mening geen eensluidend beeld van de leden van de Raad van Toezicht inzake de begroting 2016. Er werden hierover verschillende signalen afgegeven, name- lijk: sturen op de vastgestelde begroting versus sturen op een realistische inschatting van het nog te behalen jaarresultaat.
2. De verbeteracties voortvloeiend uit het bestuursgesprek met de IGZ hebben wij besproken, waarbij is gedeeld dat een achterstand van enkele jaren op het Kwaliteit & Veiligheid dossier niet in een tot twee jaar kan worden weggewerkt.
We vinden het bijzonder en verrassend dat de Raad van Toezicht met deze brief de formele route heeft gekozen. En het roept vragen op bij ons, over het signaal dat de Raad van Toezicht wenst af te geven met zo’n brief.
We hechten er als Raad van Bestuur aan te benadrukken dat we veel belang en waarde hechten aan een constructieve relatie met de Raad van Toezicht. Een relatie waarin ruimte is om ook moeilijke situaties in
alle openheid te bespreken, zonder dat dit wordt gevolgd door formele briefwisselingen waarin e.e.a. wordt vastgelegd, bovenop de al bestaande praktijk van vastlegging in vergadernotulen inclusief actie- punten.
Wij stellen daarom voor om op korte termijn met de voltallige Raad van Toezicht de dialoog te voeren over deze brief.
2.12 In de vergadering van de raad van toezicht met de raad van bestuur van 11 oktober 2016 is de brief- wisseling tussen beiden opnieuw besproken. Het verslag van die vergadering vermeldt daarover voor zover hier van belang het volgende:
3. Governance
3.1. Briefwisseling raad van toezicht en raad van bestuur
Genoemde briefwisseling is in het vooroverleg van de raad van toezicht aan de orde geweest en de raad van toezicht is van mening dat de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient. De raad is het erover eens, dat raad van toezicht en raad van bestuur in onderling vertrouwen moeten werken aan het steeds beter in control komen (zowel op het terrein van financiën als op dat van kwaliteit). Daarnaast is het van belang om tijdig te signaleren wanneer aan het begin van het jaar in dit kader gemaakte afspraken niet lijken te gaan lukken, daarop actie te ondernemen en waar nodig op een plan B over te gaan. De raad van toezicht heeft op dit moment niet de behoefte een vertrouwensdiscussie te gaan voeren, aldus de voorzit- ter. Hij tekent hierbij aan, dat enkele leden van de raad van toezicht hebben aangegeven het huidige sce- nario al eerder te hebben meegemaakt en daarom (extra) zorgen hebben.
De raad van bestuur is het met de raad van toezicht eens dat een en ander niet de schoonheidsprijs ver- dient. De rvb is bij monde van de heer X. xxxxxxxx naar de reactie die de rvt met de brief heeft willen af- geven. Het gaat daarbij m.n. om het eerder genoemde inhoudelijke signaal om beter in control te komen op het terrein van financiën en kwaliteit&veiligheid, aldus de heer E.. Het gaat niet om een gebrek aan vertrouwen, de rvt heeft niet het gevoel dat de rvb het niet zou aankunnen. De heer X. laat weten, dat de rvb graag in een open omgeving zaken met de rvt wil kunnen delen zonder dat dat meteen een gevolg als genoemde brief heeft. De rvb ziet duidelijk de drie rollen die de rvt heeft (werkgever, klankbord en toe- zichthouder). Deze lopen vaak wat door elkaar heen. De rvb meent dat het voor alle aanwezigen van be- lang is hier alert op te zijn en deze rollen waar nodig expliciet te benoemen. De heer D. merkt op, dat de positie van een raad van toezicht in de afgelopen jaren aanzienlijk is verzwaard.
(…)
De rol van een raad van toezicht is niet altijd om aardig en sparringpartner te zijn, maar die rol is ook om
– waar het niet lekker zit – de vinger op die plek te leggen. In een tijd van veel spanning valt een brief zo- als verstuurd door de raad van toezicht m.n. ook qua gevoel rauw op het dak, aldus mevrouw L.. Zij meent dat het goed is om dat als rvb dan ook te benoemen. Mevrouw X. zegt desgevraagd door mevrouw X., dat qua regie de rvb de rol heeft om aan de rvt te laten zien dat men in control is. Wanneer daarbij be- paalde doelen niet gehaald kunnen worden, moet de rvb komen met een plan B. Dit is een punt dat in de rvt-vergadering reeds meerdere keren aan de orde is gesteld. Mevrouw X. vult aan, dat keer op keer blijkt dat de organisatie goed is in het maken van plannen, maar dat ‘check’ en ‘act’ achterwege blijven. Dit geeft de raad van toezicht geen goed gevoel: de toon wordt dan duidelijker en de rvt gaat meer in zijn ‘control rol’ zitten. Tegelijkertijd is ook bij de rvt bekend, dat A. van ver moet komen: de duidelijke toon heeft dan ook niet te maken met het opzeggen van vertrouwen, maar wel met het feit dat het 5 over 12 is. Dit leidt – in combinatie met de uitkomsten van de recent verschenen BDO Benchmark Ziekenhuizen en de komende NIAZ-accreditatie voor locatie H. – tot ernstige zorgen.
2.13 In een brief van 8 november 2016 aan de raad van bestuur maakt het stafbestuur melding van een gebrek aan vertrouwen in de raad van bestuur. De betreffende brief luidt als volgt:
Geachte leden van de Raad van Bestuur,
Het stafbestuur uit middels dit schrijven zijn zorgen over de wijze waarop de A. bestuurt wordt. Het Staf- bestuur moet kunnen vertrouwen dat een Raad van Bestuur een visie heeft op de ontwikkelingen die van invloed zijn op de organisatie, die visie onderbouwt en voor en tijdens uitvoering volledig informeert, con- troleert en evalueert. Vanzelfsprekend is het Stafbestuur partner in ontwikkeling en implementatie maar de verantwoordelijkheid ligt bij de Raad van Bestuur.
Visie
De belangrijkste ontwikkelingen voor A. zijn:
• Inkoop van zorg
• Uitwerking van het regieraadrapport, locatieprofilering en ontwikkeling buitenpoli’s.
• Integratie van vakgroepen met facilitering transitie vrije vestiging vs. dienstverband
Voor wat betreft de inkoop geldt dat verzekeraars een lastige partij zijn waardoor het zeer lastig is voor- delen te behalen. Herhaaldelijk wordt een harde opstelling gevraagd, ondanks toezeggingen zien we die lijn echter niet voortgezet en leveren we nog steeds voor miljoenen zorg die niet betaalt wordt.
Voor de uitwerking/inrichting van de locatieprofilering is nu voor de derde keer een advies gegeven en voor de derde keer is er aangegeven dat de kosten voor de baten uit gaan. Uitwerking blijft echter nog steeds uit, waardoor personeel en stakeholders onrustig en onzeker worden en fusiewinst nog steeds niet verzilverd wordt. Met name gemotiveerd en gespecialiseerd personeel vertrekt en de medewerkerstevre- denheid daalt. Weinigen zijn “trots op A.”.
De fusie van vakgroepen blijft een weerbarstig onderdeel. Het Stafbestuur erkent dat onvoldoende voort- gang hierop ook de staf is aan te rekenen. Voor wat betreft de transitie van vrije vestiging naar dienstver- band, of vice versa, is echter wel degelijk een visie nodig vanuit de RvB, ondanks een grote hoeveelheid input zien we hier niets van terug. Groepen die willen fuseren wachten al meer dan een jaar op een voor- stel. Gezien het intensief toezicht IGZ een onacceptabele situatie.
Informeren, controleren en evalueren
Stuurinformatie is de basis van begroten en bijsturen. Deze ontbreekt echter al bij de ontwikkeling van plannen. Gewogen beslissingen zijn hierdoor niet goed te nemen en herhaaldelijk worden we geconfron- teerd met plannen met grote besparingen als potentieel. Kritische vragen worden gevolgd door de belofte dat die informatie alsnog komt.
Projecten worden echter alsnog opgestart met de nodige onrust tot gevolg, een grote hoeveelheid twij- fels, feedback en uiteindelijk spoedoverleggen door het stagneren van het primair proces maakt dat het Stafbestuur aan de rem moet trekken, de beoogde besparing niet gehaald wordt en het verlies meege- nomen moet worden naar de begroting van het jaar erop. Er is onvoldoende overzicht om projecten in el- kaar te laten passen en op elkaar af te stemmen.
Iedereen weet dat we moeten bezuinigen en iedereen wil meewerken, maar zonder goede informatie op welk niveau, bij welke groepen en op welke locaties opbrengsten kosten en ondersteuning is geenbeleid te maken. En de organisatie faalt in het genereren van die data. Verbeter acties op basis van IGZ, NIAZ en visitatie rapporten worden pas 5 voor twaalf opgevolgd en niet pro-actief.
Vertrouwen
Een Raad van Bestuur hoort in control te zijn. Een gedegen cijfermatige onderbouwing en overzicht bij het maken en monitoren van plannen. Het volgen van productie en kosten zodat we niet telkens met uren u en vijven voor twaalf geconfronteerd worden. Hierdoor komen we aan niets anders toe dan brandjes blussen en ontbreekt het aan focus waar we het voor doen: het leveren van goede, veilige en betaalbare zorg in de regio. Hierdoor ontstaat een gebrek aan vertrouwen, het vertrouwen dat dit bestuur het hoofd kan bieden aan de uitdagingen waar A. voor staat.
De inhoud van deze brief is reeds met u besproken door de stafvoorzitter. Het Stafbestuur maakt graag gebruik van uw aanbod dit onder externe begeleiding te bespreken.
2.14 Naar aanleiding van de brief van 8 november 2016 heeft op 9 november 2016 een gesprek plaatsge- vonden tussen een delegatie van het stafbestuur en de leden van de raad van bestuur onder voorzit- terschap van de voorzitter van de raad van toezicht. Het resultaat van die bespreking is vastgelegd in een gemeenschappelijke verklaring van 14 november 2016, ondertekend door de voorzitter van de VMS en de voorzitter van de raad van bestuur, welke verklaring luidt als volgt:
Gemeenschappelijke verklaring
Naar aanleiding van de brief van 8 november 2016, waarin het stafbestuur zijn zorgen uit aan de raad van bestuur over de besturing van het ziekenhuis, heeft op 9 november een overleg plaatsgevonden met als deelnemers
- namens het stafbestuur R., S. en T.,
- de leden raad van bestuur C., L. en B., onder voorzitterschap van D., voorzitter raad van toezicht.
Na de door allen gedeelde constatering dat er een grote gemeenschappelijke verantwoordelijkheid be- staat, ieder vanuit zijn eigen rol, voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening door X., en mede daardoor voor de werkgelegenheid van haar ca. 6.500 medewerkers, konden aan een uitvoerige en con- structieve bespreking de volgende conclusies worden getrokken:
1. Dat de persoonlijke en professionele relatie over en weer is goed is, en dat er over en weer vertrou- wen is; de brief moet worden gezien als kapstok om de discussie aan te gaan met voldoende urgen- tiebesef, niet als motie van wantrouwen van stafbestuur naar raad van bestuur.
2. Bij de gespreksdeelnemers bestaat een gemeenschappelijk commitment over verbetering van de on- derlinge samenwerking op de gebieden:
a. het verbeteren, c.q. beter beschikbaar krijgen van stuurinformatie, en cijfermatige onder- bouwing van projecten en plannen.
b. daadkracht/besluitvaardigheid
c. betrokkenheid van het stafbestuur vooraf bij belangrijke besluiten
d. met als overkoepelend thema het verbeteren van de wijze waarop de samenwerking wordt vormgegeven (welke structuur, werkafspraken, maar ook houding en gedrag)
Dit zal op korte termijn in een of meer gemeenschappelijke sessies met het voltallige bestuur medische staf en raad van bestuur, onder leiding een onafhankelijke gespreksleider/facilitator, worden uitgewerkt.
Beide partijen doen voorstellen voor kandidaten hiervoor, waarover vervolgens gezamenlijk een besluit wordt genomen.
2.15 Voordat aan het in de gemeenschappelijke verklaring van 14 november 2016 besproken traject uit- voering is gegeven, heeft de Medische Staf, al of niet tijdens een vergadering, in december 2016 het vertrouwen in de raad van bestuur opgezegd. Daarover heeft op 23 december 2016 een bespreking plaatsgevonden tussen het stafbestuur, leden van de raad van bestuur en van de raad van toezicht. De VMS (Vereniging Medische Staf) is er toen bij gebleven het vertrouwen in de raad van bestuur, met name in C. en verweerder definitief kwijt te zijn. De vastlegging van de hoofdpunten van dat ge- sprek luidt als volgt:
Bijeenkomst van leden van de Medische Staf, Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van A. d.d. vrijdag 23 december 2016
Aanwezig:
Medische Staf: T., U., V., S., W., R., Aa. Raad van Bestuur: L., B.
Raad van Toezicht: D., X.
Vanuit het overleg kunnen de volgende inhoudelijke conclusies worden vastgesteld:
• De leden van de Medische Staf houden vast aan hun oordeel ten aanzien van het tekort schieten van de bestuurlijke competenties van twee leden van de Raad van Bestuur, te weten C. en B.. Zij hebben daarom hun vertrouwen in C. en B. opgezegd.
• Specifiek ten aanzien van B. zijn de leden van de Medische Staf van mening dat zijn leider-
schapsstijl en bestuurlijke kwaliteiten tekort schieten ten opzichte van de vereisten die een com- plexe zorgorganisatie als A. aan een lid van de Raad van Bestuur stelt. B. herkent zich niet in dit beeld. Hij is van mening, dat hij de programma’s en projecten die tot zijn directe verantwoorde- lijkheid behoren (zoals Mammacentrum Z., SEH X., OK W. , en EPB) juist tot een goed einde heeft gebracht. Naar zijn mening richten de opmerkingen van de Medische Staf aan het adres van de Raad van Bestuur zich op wat niet tot zijn portefeuille behoort.
• De leden van de Medische Staf zijn bereid om ook naar hun eigen rol te kijken als het gaat om
het op voldoende bestuurlijk niveau bemensen van hun rol. Dit in het licht van de grote uitda- gingen waar X. voor staat en in het besef dat daar een gezamenlijke verantwoordelijkheid ligt van Raad van Bestuur en Medische Staf. Een en ander staat in de context van de huidige finan- ciële situatie (namelijk geen sluitende begroting voor 2017) en de zorgen omtrent het niveau van kwaliteit en veiligheid (namelijk dreiging van verscherpt toezicht).
Qua vervolgstappen wordt afgesproken, dat de Raad van Toezicht zal zich beraden op de ontstane situa- tie en hierover uiterlijk zaterdag 24 december zal terugkoppelen aan de Raad van Bestuur en R. (Voorzit- ter Medische Staf).
2.16 Vervolgens heeft de raad van toezicht, ondanks verzoeken van verweerder en zijn medebestuurder, bij e-mails van 28 december 2016 om nog niet over enig vertrek te communiceren, op 29 december 2016 het volgende persbericht doen uitgaan:
Wijziging bestuur A.
In 2014 heeft de fusie van A. plaatsgevonden en op basis daarvan is een meerjarigenstrategie opgesteld, samen met o.a. patiëntenverenigingen, huisartsen en zorgverzekeraars. De vooruitgang die tot nu toe in de drie ziekenhuislocaties met de uitwerking van de meerjarigenstrategie is geboekt, was aanleiding voor de Raad van Toezicht (RvT), na intensief overleg met het Stafbestuur, om de bestuurlijke samenstelling te wijzigen. Het bestuurlijk profiel van C. en B. past volgens de RvT onvoldoende bij hetgeen de A. nu nodig heeft. Dit doet niets af aan de waardering die de RvT heeft voor beider inzet. C. heeft aangegeven per 1 maart 2017 de overstap te maken naar de Bb. in Zz., waarvan door de RvT met instemming kennis is ge- nomen. Met B. worden op zo kort mogelijke termijn en in goed overleg afspraken gemaakt over zijn ver- trek.
Begin januari 2017 praat de RvT verder over de noodzakelijke profielen die passen bij de bestuurders van de A. in deze fase. In het vervolg hierop wordt gezocht, in goed overleg met het Stafbestuur, de Onder- nemingsraad en de Cliëntenraad, naar een definitieve invulling van de voltallige Raad van Bestuur.
Bestuurslid X. neemt voorlopig de rol van bestuursvoorzitter ad interim op zich. Op korte termijn zal de RvT een (interim) CFO aan de Raad van Bestuur toevoegen. De medewerkers en stakeholders zijn inmid- dels op de hoogte gebracht van de wijziging in het bestuur.
Kwaliteit van patiëntenzorg blijft gewaarborgd
Vanzelfsprekend geldt dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg die door de 6500 medewerkers van A. op de verschillende locaties wordt geboden, met evenveel zorg en aandacht wordt geboden als altijd.
2.17 Een voorgenomen gesprek met de raad van toezicht op 3 januari 2017 heeft verweerder afgezegd om eerst overleg te kunnen hebben met zijn advocaat. In plaats daarvan heeft verweerder wel een eerste reactie gegeven in een brief van 3 januari 2017 aan de raad van toezicht, waarvan de inhoud – voor zo- ver hier van belang – luidt als volgt:
1. Tot nu toe is mij nog steeds geen besluit meegedeeld omtrent het al dan niet eindigen van mijn func- tie/arbeidsovereenkomst. Ik heb alleen via een persbericht moeten vernemen, dat de Raad van Toe- zicht ‘na intensief overleg met het stafbestuur heeft besloten om de bestuurlijke samenstelling te wijzigen’. De motivering van het besluit ken ik dus nog steeds niet.
2. Er is dus ook geen hoor en wederhoor toegepast.
3. Ook de Cliëntenraad en de Ondernemingsraad zijn voor zover mij bekend niet in de besluitvorming gekend en ook de managers bedrijfsvoering zijn niet gehoord.
4. Er waren en zijn andere opties. Zelfs de Voorzitter Raad van Toezicht van Bb. in Zz. heeft daar op aangedrongen.
De organisatie is eigenlijk willens en wetens in crisis gebracht door dit bericht tijdens de kerstdagen te schrijven en uit te laten gaan terwijl het uitsluitend en alleen is ingegeven door een klaarblijkelijke wens van de staf.
5. Deze gang van zaken is in strijd met alle eisen van goed toezicht en goed werkgeverschap. Ik citeer artikel 6.2.1. van de Governancecode Zorg:
“De raad van toezicht is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen handelen en zijn eigen sa- menstelling. Hij doet dat transparant en met inbreng van anderen zoals de raad van bestuur, de on- dernemingsraad en de (centrale) cliëntenraad.”
6. Dat er een persbericht in voorbereiding was, heb ik nota bene toevalligerwijs via een collega moeten horen. Anders zou ik blijkbaar helemaal niet gekend zijn in de berichtgeving.
7. De gang van zaken heeft mij (en C.) nodeloos beschadigd. Daarbij constateer ik dat de Raad van Toezicht zowel aan de reactie van C. op het concept persbericht als aan mijn reactie op het concept persbericht vrijwel volledig voorbij is gegaan. (…)
8. Het persbericht en de inhoud daarvan waren in strijd met de gemaakte afspraken en de gedane toe- zeggingen. (…)
9. Het persbericht en de inhoud daarvan waren bovendien volstrekt overbodig en onnodig vanwege het feit dat Xxxxxx al een nieuwe baan had en ondertussen ‘rustig’ onderzoek kunnen plaatsvinden naar de situatie en de alternatieven én er had met mij overleg kunnen worden gepleegd over de (voorge- nomen) besluitvorming en de eventuele gevolgen daarvan.
(…)
17. Voor alle duidelijkheid: ik bestrijd ten zeerste dat het noodzakelijk zou zijn om mijn arbeidsovereen- komst te beëindigen en ik behoud mij dan ook uitdrukkelijk alle rechten voor.
2.18 Na enige correspondentie is een nader gesprek tussen verweerder en de raad van toezicht uiteindelijk pas op 1 februari 2017 tot stand gekomen. Per 25 januari 2017 was inmiddels door de raad van toe- zicht een interim-bestuurder benoemd. Na het gesprek van 1 februari 2017 is xxxxx bij brief van 15 februari 2017 van de voorzitter van de raad van toezicht met onmiddellijke ingang op non-actief ge- steld. De brief van 15 februari 2017 luidt als volgt:
Geachte heer X.,
In de afgelopen periode hebben wij verschillende gesprekken gevoerd in een poging om tot een minnelijke oplossing te komen. Daartoe hebben wij u laatstelijk, bij brief van 25 januari jl., uitgenodigd voor een ge- sprek.
In verband met uw ziekte kon dit gesprek echter eerst op 1 februari jl. in bijzijn van beide raadslieden plaatsvinden. In aansluiting daarop heeft uw advocaat op 9 februari aan onze advocaat een brief ge- schreven met als bijlage een feitenrelaas, waarin u uw visie op de gang van zaken geeft.
Helaas is gebleken dat partijen inhoudelijk dermate van mening verschillen dat een regeling/oplossing in der minne niet mogelijk lijkt te zijn.
Intussen is nog steeds sprake van een onhoudbare situatie, zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 25 januari jl., waardoor een werkhervatting door u in de ogen van de Raad van Toezicht onverant- woord is. Met het oog daarop is getracht om in overleg met u tot afspraken te komen over een vrijstelling van werk, hetgeen helaas niet is gelukt.
Door die omstandigheden is de Raad van Toezicht dan ook genoodzaakt u met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. Tijdens deze non-actiefstelling wordt u de toegang tot de ziekenhuizen en de omlig- gende terreinen ontzegd en wordt uw personeelspas geblokkeerd.
Alle communicatie dient overigens via de raadslieden te verlopen.
Om er zeker van te zijn dat de inhoud van dit besluit u zo snel mogelijk bereikt, zal deze vandaag per e- mail aan u en uw advocaat worden gestuurd.
2.19 Bij brief van 10 maart 2017 heeft de raad van toezicht advies gevraagd over het voorgenomen ontslag van verweerder als lid van de raad van bestuur aan de Ondernemingsraad Cure en OD, de Centrale Cliëntenraad Care, en de Cliëntenraad A. Ziekenhuiszorg. De Ondernemingsraad en de Centrale Cli- ëntenraad Care hebben bij brieven van respectievelijk 4 april en 30 maart 2017 negatief geadviseerd over het voorgenomen ontslagbesluit, de Cliëntenraad A. Ziekenhuiszorg heeft zich bij brief van 20 maart 2017 op grond van onvolledige informatie onthouden van advies.
2.20 Bij brief 21 april 2017 is verweerder uitgenodigd voor een extra vergadering van de raad van toezicht met als enig agendapunt het voorgenomen ontslag van verweerder als statutair bestuurder en het ho- ren van verweerder over dit voornemen. In de vergadering van 10 mei 2017 is verweerder uiteindelijk na te zijn gehoord met onmiddellijke ingang ontslagen als statutair bestuurder.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht en de beslissingsmaatstaf
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg om in dit geschil bij arbitraal vonnis te beslissen berust op artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, en staat tussen partijen niet ter discussie. Op grond van art. 25 van het arbitragereglement beslist het Scheidsgerecht naar de regelen des rechts, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Dat laatste is hier niet het geval.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van art. 7:671b lid 2 BW kan de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever worden ontbonden indien -voor zover hier van belang- aan de voorwaarden voor opzegging daarvan bedoeld in art. 7:669 BW is voldaan. De stichting verzoekt ontbinding op de grond van art. 7:669 lid 3 sub h BW, de restgrond. Volgens verweerder is het verzoek van de stichting in wezen gebaseerd op feiten en omstandigheden die thuishoren bij de gronden van art. 7:669 lid 3 onder d en g BW en dient het verzoek dan ook aan die gronden te worden getoetst en niet aan de restgrond. Dat standpunt ziet er- aan voorbij dat verweerder bij besluit van de raad van toezicht van 10 mei 2017 met onmiddellijke in- gang als statutair bestuurder van de stichting is ontslagen. Verweerder heeft niet gesteld dat aan dit besluit formele of materiële gebreken kleven en evenmin dat hij de vernietiging van dat besluit heeft gevorderd of zal vorderen. Dat betekent dat verweerder definitief zijn hoedanigheid van statutair be- stuurder heeft verloren en dat hij dus niet meer in staat is de in de arbeidsovereenkomst met de stich- ting overeengekomen werkzaamheden te verrichten. De onmogelijkheid om de bedongen arbeid te verrichten is een ‘andere omstandigheid’ in de zin van art. 7:669 lid 3 onder h BW, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst zal daarom op deze grond moeten worden ontbonden. Op de termijn waarop wordt hierna nog teruggekomen.
4.2 De partijen zijn het erover eens dat verweerder in verband met de ontbinding van de arbeidsovereen- komst aanspraak heeft op de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in art. 7:673 BW en dat het geval waarin geen transitievergoeding is verschuldigd als bedoeld in art. 7:673 lid 7 onder c BW (de ontbinding is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer) zich hier niet voordoet. Tussen de partijen is evenmin in geschil dat verweerder op grond van de arbeidsovereen- komst in geval van ontslag recht heeft op de in het kader van de WNT maximaal toegestane vergoe- ding van € 75.000,-, dat die vergoeding verrekenbaar is met de wettelijke transitievergoeding en dat verweerder voor zover de transitievergoeding meer bedraagt dan € 75.000,-, aanspraak heeft op het hoogste bedrag. De stichting heeft de transitievergoeding laten berekenen op een bedrag van
€ 90.517,65 bruto. Verweerder heeft in de memorie van antwoord aangevoerd dat die berekening on-
juist is en dat de transitievergoeding € 94.761,- bruto bedraagt. Verweerder heeft er daarbij, met juistheid, op gewezen dat in de door de stichting overgelegde berekening ten onrechte is uitgegaan van een einde van het dienstverband per 1 augustus 2017. De stichting heeft dit ter zitting verder niet weersproken. Daarom wordt ervan uitgegaan dat het door verweerder gestelde bedrag juist is. De transitievergoeding van € 94.761,- zal dus worden toegewezen.
4.3 Verweerder maakt naast de transitievergoeding aanspraak op een billijke vergoeding zoals bedoeld in art.7:671b lid 8 onder c BW. Voorwaarde voor het kunnen toekennen van een billijke vergoeding als bedoeld in die bepaling is dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Volgens verweerder is daarvan hier sprake. De stichting betwist dat. Het oordeel hierover is niet alleen van belang voor het antwoord op de vraag of verweerder een billijke vergoeding toekomt, maar blijkens art. 6:671b lid 8 onder a BW ook voor de bepaling van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. De stichting heeft verschillende omstandigheden aangevoerd die in haar visie maken dat van haar niet kan worden gevergd de ar- beidsovereenkomst met verweerder nog langer voor te zetten. Het Scheidsgerecht overweegt hieromtrent als volgt.
4.4 Een van die gronden is dat verweerder en de voorzitter van de raad van bestuur niet ‘in control’ waren en met name niet in staat bleken om maatregelen te treffen en uit te voeren om de sterk verliesge- vende situatie van de stichting te veranderen, als gevolg waarvan de raad van toezicht het vertrouwen in verweerder en de voorzitter van de raad van bestuur heeft verloren. Het valt niet te ontkennen dat de raad van bestuur in 2015 en 2016 niet in staat is gebleken de sterke verliesgevendheid af te wen- den. Dat wettigt echter niet zonder meer de conclusie dat de raad van bestuur tekortgeschoten is in hetgeen van hem verwacht mocht worden en evenmin dat de leden van de raad van bestuur niet be- schikten over de benodigde capaciteiten. Uit de stukken blijkt wel dat de raad van toezicht, in de au- ditcommissie financiën en daarbuiten, herhaaldelijk zorgen heeft geuit aan de voorzitter en aan de raad van bestuur in zijn geheel over de financiële situatie en het uitblijven van verbetering daarin. Maar vastgesteld moet worden dat de raad van toezicht in 2015 en 2016 tot aan de gebeurtenissen in december (waarover hierna meer) zich jegens verweerder en de leden van de raad van bestuur meer in het algemeen nooit op het standpunt heeft gesteld dat zij tekortschoten in hun functioneren en/of niet over de vereiste capaciteiten zouden beschikken en het vertrouwen van de raad van toezicht dreigden te verliezen. Dat is niet gebeurd in het in 2.8 aangehaalde functioneringsgesprek, noch in het in 2.9 aangehaalde teamgesprek, niet in de brief van 1 september 2016 (aangehaald in 2.10) en evenmin, en in ieder geval niet op een duidelijke manier, in de evaluatie van de briefwisseling in de vergadering van 11 oktober 2016 getuige het in 2.12 aangehaalde verslag daarvan. Uit de verslagen van het functioneringsgesprek en het teamgesprek valt eerder het tegendeel af te leiden. Verweerder hoefde er niet op bedacht te zijn dat de raad van toezicht plotseling het vertrouwen in hem en de voorzitter van de raad van bestuur zou opzeggen naar aanleiding van de problemen met de medische staf, zoals in december 2016 is gebeurd ook vanwege de financiële gang van zaken in de voorafgaan- de jaren. Het Scheidsgerecht kan verweerder niet volgen in zijn bij herhaling en ook ter zitting ver- woorde standpunt dat de meest prangende kwesties, financiën en kwaliteit en veiligheid, niet in zijn portefeuille zaten en de problemen daarin hem dus niet kunnen worden aangerekend. Daarmee geeft verweerder er blijk van zijn rol en positie als lid van de raad van bestuur te miskennen. De raad van be- stuur is collectief verantwoordelijk voor goed bestuur van de stichting. Dat is echter niet waarover het thans gaat. Waar het wel om gaat is dat de raad van toezicht tijdig en concreet eventueel tekortschie- ten en eventuele tekortkomingen bij verweerder aan de orde had moeten stellen en hem daarbij dan de gelegenheid had moeten bieden zich op die punten te verbeteren. Dat is een eis van goed werkge- verschap. Verweerder had dan de kans gehad het vertrouwen van de raad van toezicht te behouden of te herwinnen of zelf de keuze voor een functie elders te maken voordat de verhoudingen helemaal op scherp kwamen te staan, zoals in december 2016 plotseling is gebeurd. Van de gang van zaken valt de stichting in dit opzicht een ernstig verwijt te maken. Dat de stichting alleen verweerder en de voor-
zitter van de raad van bestuur collectief verantwoordelijk heeft geacht en niet ook het derde lid van de raad van bestuur, wettigt niet zonder meer de conclusie dat de stichting ernstig verwijtbaar jegens verweerder heeft gehandeld, maar doet overigens aan het voorgaande niet af.
4.5 Voorts is er de gang van zaken rond het opzeggen van het vertrouwen in verweerder door de VMS in het najaar van 2016. Aanvankelijk heeft de raad van toezicht adequaat gereageerd op de inhoud van de brief van 8 november 2016 van de voorzitter van het stafbestuur door een gesprek te arrangeren tussen vertegenwoordigers van de staf en de raad van bestuur onder leiding van de voorzitter van de raad van toezicht. Door dat gesprek leek de lucht te zijn geklaard, getuige de gemeenschappelijke verklaring van 14 november 2016. Heel kort daarna, op 15 december of 22 december 2016, daarover verschillen de partijen van mening, heeft het stafbestuur laten weten geen vertrouwen meer te heb- ben in verweerder. Ook toen is er op zichzelf adequaat snel een gesprek gearrangeerd, op 23 decem- ber 2016, tussen vertegenwoordigers van de staf en leden van de raad van bestuur onder leiding van de voorzitter van de raad van toezicht. In dat gesprek is de medische staf er uiteindelijk bij gebleven geen vertrouwen meer te hebben in verweerder. De voorzitter van de raad van toezicht heeft dat toen als een gegeven aanvaard en daaraan ogenblikkelijk de gevolgtrekking verbonden dat verweerder moest vertrekken (evenals de voorzitter van de raad van bestuur die zelf al een andere functie had ge- vonden). Dat was in de gegeven omstandigheden niet wat van een goed werkgever mocht worden verwacht. Ter zitting is namens beide partijen verklaard dat zich tussen de gemeenschappelijke ver- klaring van 14 november 2016 en 23 december 2016 geen nieuwe feiten of omstandigheden in de ver- houding tussen de staf en de raad van bestuur en/of verweerder hebben voorgedaan. De staf is toen kennelijk simpelweg teruggekomen van de eerdere verklaring en niet meer bereid geweest met de raad van bestuur in gesprek te gaan. De voorzitter van de raad van toezicht had hieraan niet zonder meer de gevolgtrekking mogen verbinden dat de door de staf uitgesproken vertrouwensbreuk onher- stelbaar was en dat verweerder daarom verder binnen de organisatie niet meer kon functioneren. Van een goed werkgever had verwacht mogen worden daarnaar nader onderzoek te (laten) doen, bijvoor- beeld door een daartoe in te stellen onafhankelijke commissie, zoals in zulke situaties gebruikelijk is, en het rapport daarvan af te wachten alvorens zich een oordeel te vormen en maatregelen te treffen. De voorzitter van de raad van toezicht heeft er ter zitting geen overtuigende verklaring voor gegeven waarom dit achterwege is gebleven. Dat zo evident was dat de verhoudingen tussen de staf en ver- weerder onherstelbaar waren beschadigd dat onderzoek naar die verhoudingen en naar mogelijke op- lossingen bij voorbaat zinloos was, heeft de stichting geenszins aannemelijk gemaakt en kan uit de stukken, de standpunten van de partijen en hun verklaringen niet worden afgeleid.
4.6 Hierbij komt dan nog dat de stichting vervolgens enkele dagen later meteen een persbericht heeft doen uitgaan waarin het vertrek van verweerder werd aangekondigd, zonder verweerder daarin te kennen. Niet gebleken is dat tevoren met verweerder behoorlijk was besproken dat het tot een be- ëindiging van zijn bestuurderschap en van de arbeidsovereenkomst moest komen. Volgens de stich- ting had verweerder in het gesprek op 23 december 2016 te kennen gegeven zelf in te zien dat hij moest vertrekken. Volgens verweerder is hem dat toen alleen meegedeeld door de voorzitter van de raad van toezicht en was hij daardoor geheel overdonderd, zonder dat hij daarmee heeft ingestemd. Hoe dan ook had de stichting dit zo niet moeten doen. Van de stichting had als goed werkgever mo- gen worden verwacht dat zij over een eventueel vertrek en over het doen van mededelingen daarover eerst een behoorlijk, vooraf gepland, gesprek had gevoerd waarin verweerder de gelegenheid had gekregen zijn zienswijze naar voren te brengen. Het ging niet aan om een vertrek van verweerder zonder dit alles plompverloren in de pers aan te kondigen. Het ligt voor de hand dat verweerder hier- door binnen en buiten de organisatie ernstig zou worden geschaad en dat een eventueel verder kun- nen functioneren van verweerder binnen de stichting illusoir werd gemaakt. Ook van hetgeen hier- voor onder 4.5 en 4.6 is overwogen valt de stichting een ernstig verwijt te maken.
4.7 Het voorgaande leidt tot twee gevolgtrekkingen. In de eerste plaats is er aanleiding de duur van deze procedure niet in mindering te brengen op de termijn van zes maanden die bij de bepaling van het tijdstip van ontbinding in acht moet worden genomen. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden tegen een tijdstip van zes maanden gelegen na de datum van dit vonnis. Het tijd- stip van ontbinding zal aldus worden gesteld op 1 februari 2018. In de tweede plaats ziet het Scheids- gerecht aanleiding tot het toekennen van een billijke vergoeding aan verweerder. Omtrent de hoogte daarvan wordt als volgt overwogen. Of verweerder, zonder de ernstige verwijten die aan de stichting moeten worden gemaakt, nog lang als bestuurder zou hebben kunnen aanblijven is onzeker. Feit is dat verweerder als lid van de raad van bestuur het financiële tij van de stichting niet heeft kunnen ke- ren en uiteindelijk ook het vertrouwen van de raad van toezicht is kwijtgeraakt. Of de verwijten aan verweerder terecht zijn kan op grond van hetgeen in deze procedure is gebleken niet worden vastge- steld en is voor het oordeel dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden ook niet van be- lang (zie hiervoor onder 4.1). Maar het ligt voor de hand dat ook ingeval een zorgvuldige procedure zou zijn gevolgd de vraag of verweerder wel ‘in control’ was en de juiste man op de juiste plaats was wel op enig moment door de raad van toezicht aan de orde zou zijn gesteld. De gang van zaken is voor verweerder echter onnodig beschadigend geweest. De ernst van de verwijten aan de stichting rechtvaardigt een billijke vergoeding van € 75.000,- naast de transitievergoeding. Ook indien de ge- volgen voor verweerder in de beoordeling worden betrokken komt het Scheidsgerecht niet tot een andere uitkomst. Door ontbinding per 1 februari 2018 heeft verweerder meer dan een jaar sinds de- cember 2016 zijn volledige inkomen zonder dat daar vanaf de non-actiefstelling op 15 februari 2017 een tegenprestatie van hem tegenover staat. Met de transitievergoeding en de billijke vergoeding van
€ 75.000,- is verweerder vanaf 1 februari 2018 nog gedurende een jaar verzekerd van een ruim inko- men. Dat geeft hem voldoende tijd om te trachten elders aan het werk te komen.
4.8 Het Scheidsgerecht ziet verder aanleiding verweerder ten laste van de stichting een tegemoetkoming in zijn kosten van rechtsbijstand toe te kennen van € 10.000,- (naast het bedrag van € 10.000,- dat de stichting hem al heeft betaald). Voor een hoger bedrag ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding, in aanmerking genomen dat verweerders eis tot betaling van een billijke vergoeding van € 400.000,- grotendeels wordt afgewezen. In de uitkomst van deze procedure ziet het scheidsgerecht voorts aan- leiding de stichting te belasten met de kosten van het Scheidsgerecht.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht, beslissend naar de regelen des rechts, wijst het volgende arbitrale vonnis.
5.1 De arbeidsovereenkomst tussen de stichting en verweerder wordt ontbonden per 1 februari 2018.
5.2 De stichting wordt veroordeeld aan verweerder de volgende bedragen te betalen: een bedrag van € 94.761,- bruto ten titel van transitievergoeding,
een bedrag van € 75.000,- bruto ten titel van billijke vergoeding, en
een bedrag van € 10.000,- als tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand.
5.3 De stichting zal de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen. Die worden bepaald op € 8.377,47 en zullen op het door de stichting gedeponeerde voorschot worden verhaald.
5.4 Voor het overige moeten beide partijen ieder hun eigen kosten dragen.
5.5 Al hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
Aldus vastgesteld te Utrecht en op 25 juli 2017 aan de partijen verzonden.