GEMEENTEBLAD
GEMEENTEBLAD
Officiële uitgave van de gemeente Veldhoven
Nr. 111018
12 maart
2024
Beleidsregels Werk & Inkomen Veldhoven
Inleiding
De gemeente Veldhoven heeft in de Verordening Sociaal domein Veldhoven gemeentelijke regels vastgesteld over de volgende onderwerpen:
• Gezond en veilig opgroeien.
• Wonen in een veilige en gezonde omgeving.
• Werken en participeren.
• Uitkeringen.
• Hulpverlening bij schulden.
In deze Verordening Sociaal domein Veldhoven staan regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. In de Verordening Sociaal domein Veldhoven is aangegeven dat een aantal zaken verder uitgewerkt wordt via uitvoeringsregels. Uitvoeringsregels hebben de vorm van beleidsregels.
Beleidsregels geven aan hoe de gemeente omgaat met een bevoegdheid die is toegekend door de wetgever. Beleidsregels geven aan hoe een bepaalde bevoegdheid van een bestuursorgaan zal worden uitgevoerd. De regels zijn een soort richtlijnen van het bestuursorgaan ten behoeve van het scheppen van duidelijkheid naar de inwoner.
De uitgangspunten en de kernwaarden die in de Verordening Sociaal domein Veldhoven staan vermeld, gelden ook voor de (toepassing van de) uitvoeringsregels.
1 Waarom deze beleidsregels?
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
• Mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven.
• Mensen kunnen werken.
• Mensen in ieder geval een minimum inkomen hebben.
• Mensen hun financiën op orde hebben.
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft hiervoor de volgende wetten gemaakt om dit te bereiken:
• De Participatiewet (Pw), de Ioaw, de Ioaz en de Bbz
• De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)
• De Wet Inburgering
• De Gemeentewet
Zoals hiervoor is aangegeven, worden in deze beleidsregels bepalingen uit de Verordening Sociaal domein Veldhoven verder uitgewerkt. Ook wordt verder invulling gegeven aan wettelijke bepalingen. Het doel van deze beleidsregels is dat voor iedereen duidelijk moet zijn hoe de gemeente Veldhoven met de regels in het Sociaal Domein omgaat. Per artikel/hoofdstuk wordt aangeven welke wet/artikel van toepassing is.
1.1 Begripsbepalingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in Participatiewet (Pw), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidson- geschikte werknemers (Ioaw), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz), Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), Wet Inburgering en de Verordening Sociaal domein Veldhoven.
1.2 Hardheidsclausule
1. De gemeente kan gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels met toepassing van artikel 4:84 Awb.
2. In situaties waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist de gemeente.
2 Werk en Inkomen (PW/Ioaw/Ioaz/Bbz)
In dit hoofdstuk is het beleid opgenomen over de regelingen rondom werk en inkomen. Dit hoofdstuk is verdeeld in vijf onderdelen.
1. Werk en participatie In dit onderdeel is uitgewerkt hoe wij omgaan met loonkostensubsidie en het bepalen van de loonwaarde. Ook worden andere instrumenten beschreven.
2. Hoogte van de uitkering
In dit onderdeel zijn een groot aantal onderwerpen beschreven die te maken hebben met het bepalen van de hoogte van de uitkering. Denk hierbij onder meer aan de woonsituatie, de kostendelersnorm, het ontvangen van kostgeld. Daarnaast is uitgewerkt wanneer wij een waarschuwing opleggen in plaats van een boete.
3. Bijzondere bijstand, minimaregelingen en studietoeslag
In dit onderdeel is uitgewerkt wanneer wij bijzondere bijstand, inkomenstoeslag en studietoeslag ver- strekken.
4. Handhaving
In dit onderdeel is uitgewerkt wanneer wij een waarschuwing opleggen in plaats van een boete.
5. Terugvordering
In dit onderdeel zijn de regelingen op het terrein van terugvordering, verrekening en aflossing verder uitgewerkt.
6. Verhaal
In dit onderdeel is uitgewerkt hoe wij omgaan met verhaal.
2.1 Werk en participatie
2.1.1 Niet-uitkeringsgerechtigden
1. Niet-uitkeringsgerechtigden zoals bedoeld in artikel 6 onder a Participatiewet, kunnen op aanvraag ondersteuning bij arbeidsinschakeling krijgen van de gemeente.
2. De ondersteuning bij arbeidsinschakeling door de gemeente bestaat uit een of meerdere gesprekken over de mogelijkheden van arbeidsinschakeling.
3. Voor niet-uitkeringsgerechtigden zoals bedoeld in artikel 6 onder a Participatiewet, kan de gemeente een voorziening aanbieden als bedoeld in paragraaf 6.1 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven onder de volgende voorwaarden:
a. De inwoner is niet of voor minder dan 12 uur per week werkzaam in loondienst of als zelf- standig ondernemer;
b. De inwoner is voor 12 uur per week of meer gemotiveerd en beschikbaar;
c. De inwoner is niet in het bezit van een startkwalificatie;
d. De inwoner dreigt zonder inzet van een voorziening in een uitkeringssituatie te geraken;
4. De gemeente legt in een overeenkomst vast wat de afspraken zijn bij het aanbieden van een voorziening. Ook legt de gemeente in de overeenkomst vast wat de gevolgen zijn van het niet naar behoren meewerken aan het re-integratietraject.
2.1.2 Scholing
De gemeente kan ondersteuning aanbieden in de vorm van scholing. Naast de voorwaarden in 6.1.5. van de Verordening Sociaal domein Veldhoven gelden ook onderstaande voorwaarden:
1. De duur van het scholingstraject is maximaal 12 maanden.
2. De kosten van de scholing of opleiding bedragen maximaal € 5.000,00.
3. De werkelijk noodzakelijke kosten van vervoer en kinderopvang die een directe relatie hebben met de scholing als bedoeld in het eerste lid, komen voor een aanvullende vergoeding in aanmer- king overeenkomstig de bepalingen in artikel 2.1.9.1 en artikel 2.1.9.2 van deze beleidsregels.
4. Indien het voor de kansen op werkaanvaarding noodzakelijk wordt geacht, kan in bijzondere indi- viduele omstandigheden worden afgeweken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.
2.1.3 Ondersteuning op een leerwerkplek
1. Ondersteuning bestaat uit de inzet van een jobcoach op de leerwerkplek, bedoeld als in artikel
6.1.7 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven.
2. De bepalingen genoemd in artikel 6.1.13, 6.1.13a tot en met d zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 6.1.13 lid 2 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven.
2.1.4 Proefplaatsing
Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst in aansluiting op de proefplaatsing is het de werkgever niet toegestaan hierbij nog een proeftijd op te nemen in de arbeidsovereenkomst.
2.1.5 Wettelijke loonkostensubsidie De volgende regels gelden in de gemeente Veldhoven voor het verstrekken van een loonkostensubsidie aan de doelgroepen genoemd in artikel 6.1.10 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven:
2.1.5.1 Aanvraag
Loonkostensubsidie wordt op aanvraag verleend. Hiervan wordt afgeweken als in de wet is bepaald dat een loonkostensubsidie ambtshalve wordt verleend.
2.1.5.2 Hoogte subsidie
1. Voor het vaststellen van de loonwaarde wordt een loonwaardemeting ingezet. Deze wordt uitge- voerd door een onafhankelijke loonwaarde-expert.
2. De gemeente verleent loonkostensubsidie vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst of bij een inwoner als bedoeld in artikel 10d, lid 2, van de Participatiewet vanaf de datum waarop hiervoor een aanvraag door de werkgever is ingediend.
3. Loonkostensubsidie wordt verleend voor telkens de duur waarvoor de loonwaarde conform lid 1 van dit artikel is vastgesteld, voor maximaal 36 maanden.
4. Als de dienstbetrekking korter is dan 36 maanden, wordt de loonkostensubsidie verleend voor de duur van de dienstbetrekking.
2.1.5.3 Uitbetaling
De verleende loonkostensubsidie wordt in maandelijkse termijnen, vooruitlopend op de vaststelling, voor de 21e van de lopende maand betaald.
2.1.5.4 Vaststelling en terugvordering
1. De verleende loonkostensubsidie wordt periodiek definitief vastgesteld. De gemeente kan van de werkgever verlangen de hiervoor noodzakelijke bewijsstukken te overleggen.
2. Indien voor de vaststelling van de loonkostensubsidie blijkt dat een werknemer niet of niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 6.1.10 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven, kan de gemeente de subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieaanvrager wijzigen.
3. Indien de betaalde voorschotten als bedoeld in lid 7 van dit artikel, van deze beleidsregels hoger zijn dan de definitief vastgestelde subsidie, wordt hetgeen onverschuldigd is betaald op grond van artikel 4.57 van de Algemene wet bestuursrecht teruggevorderd.
4. De werkgever mag de loonkostensubsidie niet overdragen aan derden.
2.1.6 Tijdelijke loonkostensubsidie
Naast de wettelijke loonkostensubsidie kennen wij ook de tijdelijke loonkostensubsidie. Dit staat be- schreven in artikel 6.1.11 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven. Dit artikel geeft ons de moge- lijkheid om een tijdelijke loonkostensubsidie te geven als de werkgever niet in aanmerking komt voor de wettelijke loonkostensubsidie. Deze loonkostensubsidie is bedoeld voor bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Naast de voorwaarden gesteld in artikel 6.1.11 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven gelden de volgende regels:
2.1.6.1 Doelgroep
1. De gemeente kan een tijdelijke loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever, die een ar- beidsovereenkomst aanbiedt aan:
a. Een inwoner die één jaar of langer een uitkering ingevolge de wet ontvangt;
b. Een inwoner jonger dan 27 jaar die een half jaar of langer een uitkering ingevolge de wet ontvangt;
c. Een inwoner van 50 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die een halfjaar of langer een uitkering ingevolge de wet ontvangt.
d. De inwoner behoort niet tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 6.1.10 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven.
e. Voor een inwoner zonder uitkering geldt de extra voorwaarde dat deze inwoner zonder deze loonkostensubsidie een beroep op bijstand zou moeten doen.
2.1.6.2 Criteria
1. De arbeidsovereenkomst is afgesloten voor een periode van tenminste 6 maanden en:
a. de inwoner heeft uit de arbeidsovereenkomst inkomsten boven de norm voor een periode van ten minste 6 maanden, of;
b. er is sprake van een urenuitbreiding op een bestaande arbeidsovereenkomst waarbij de in- komsten onder de norm gelegen zijn. Inclusief de uitbreiding dient de inwoner uit de arbeids- overeenkomst inkomen boven de norm te hebben.
2. De arbeidsovereenkomst mag geen uitzendbeding bevatten.
3. Voor zover de arbeidsovereenkomst een detacheringsconstructie betreft, dient in de arbeidsover- eenkomst een volledige loondoorbetalingsverplichting te zijn opgenomen voor de duur van de arbeidsovereenkomst in het geval het werk bij de inlener is komen te vervallen.
2.1.6.3 Aanvraag
De loonkostensubsidie op basis van dit artikel wordt op aanvraag of ambtshalve verleend.
2.1.6.4 Hoogte subsidie
1. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt berekend zoals in artikel 10d lid 5 Participatiewet staat vermeld.
2. De hoogte en duur van de subsidie wordt via een beschikking kenbaar gemaakt aan zowel werk- gever als werknemer.
2.1.6.5 Uitbetaling
De loonkostensubsidie wordt uitbetaald via een maandelijks voorschot.
2.1.6.6 Vaststelling en terugvordering
1. Na afloop van de subsidieperiode levert de werkgever de loonstroken aan over deze periode.
2. De hoogte van de subsidie wordt afgestemd op het werkelijk aantal maanden of gedeelten van maanden waarover op basis van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen aantal uren ook daadwerkelijk loon is betaald door de werkgever.
3. De gemeente kan de incidentele loonkostensubsidie lager vaststellen als uit de verantwoording- stukken blijkt, dat de werkelijke loonkosten lager zijn dan de toegekende incidentele loonkosten- subsidie.
4. Hetgeen onverschuldigd is betaald, wordt op grond van artikel 4.57 van de Algemene wet bestuurs- recht teruggevorderd.
5. De werkgever mag de loonkostensubsidie niet overdragen aan derden.
2.1.7 Uitstroompremie De gemeente kan een uitstroompremie zoals bedoeld in artikel 6.1.12 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven toekennen aan een langdurig werkloze inwoner die uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid en daardoor niet langer recht heeft op een uitkering van de gemeente.
1. De uitstroompremie kan aan een uitkeringsgerechtigde, of in het geval van gehuwden of daaraan gelijkgestelden aan een echtpaar, maximaal één keer worden toegekend. Bij terugval in de bijstand kan de uitstroompremie niet een tweede keer worden toegekend als de inwoner opnieuw langdurig werkloos wordt en uitstroomt.
2. Er wordt geen uitstroompremie toegekend als:
a. Aan de inwoner op grond van het niet voldoen aan zijn arbeids- of re-integratieverplichtingen (artikel 9 van de wet) een maatregel werd opgelegd (artikel 18 van de wet); of
b. Aan de uitkeringsgerechtigde op grond van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht (artikel 17, lid 1 van de wet) een bestuurlijke boete werd opgelegd (artikel 18a van de wet).
3. Op onderdeel a en b is een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum van het opleggen van deze maatregel of de boete van toepassing.
4. De uitstroompremie wordt na toekenning volledig ineens betaald.
2.1.8 Persoonlijke ondersteuning naar en bij werk
Een werkgever kan in aanmerking komen voor een vergoeding van de kosten die hij maakt voor bege- leiding van een werknemer in het kader van de arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 6.1.13 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven.
2.1.8.1 Doel
Persoonlijke ondersteuning naar en bij werk heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 10da Partici- patiewet ten doel dat de werknemer na de inzet van persoonlijke ondersteuning naar en bij werk, zonder extra begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
1. De kosten van persoonlijke ondersteuning die de werkgever maakt voor de ontwikkeling van de werknemer in het kader van arbeidsinschakeling, wordt vergoed als de gemeente heeft vastgesteld dat deze ondersteuning noodzakelijk is.
2. De vergoeding voor persoonlijke ondersteuning kan op aanvraag of ambtshalve verstrekt.
2.1.8.2 Jobcoaching in natura
1. De duur en de intensiteit van de coaching zijn afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte:
a. Licht: uiterlijk 26 weken met een frequentie van 1x per maand. Na evaluatie verlengen indien nodig.
b. Matig: uiterlijk 26 weken met een frequentie van 2x per maand. Na evaluatie verlengen indien nodig.
c. Intensief: uiterlijk 26 weken met een frequentie van 4x per maand. Na evaluatie verlengen indien nodig.
2. De ondersteuningsbehoefte wordt vastgesteld in de loonwaardemeting van de werknemer. Deze loonwaardemeting wordt uitgevoerd door een onafhankelijke loonwaarde-expert.
2.1.8.3 Subsidie voor jobcoaching
1. Bij de inzet van de jobcoach wordt, onder het hanteren van de navolgende bedragen op jaarbasis exclusief eventuele verschuldigde BTW, aangesloten op de ondersteuningsniveaus licht, midden en intensief zoals die door het UWV worden gehanteerd. Het UWV voert tweemaal per jaar een indexering door over de tarieven, welke ook overgenomen worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe jobcoaching, waarbij er voor interne jobcoaching een vast maximaal bedrag gehanteerd wordt en voor externe job coaching een maximaal uurtarief welke te vinden zijn op:
a. Externe jobcoaching | UWV | Particulieren
b. Interne jobcoaching | UWV | Particulieren
2. De ondersteuningsbehoefte wordt vastgesteld in de loonwaardemeting van de werknemer. Deze loonwaardemeting wordt uitgevoerd door een onafhankelijke loonwaarde-expert.
3. In het geval van interne jobcoaching wordt, op basis van de meting als bedoeld in lid 2, door de gemeente bepaald welk ondersteuningsniveau als bedoeld in lid 1 van toepassing is.
2.1.9 Vergoedingen om werk te krijgen of te behouden
2.1.9.1 Vergoeding eigen bijdrage kinderopvang
1. Voor de noodzakelijke kosten voor kinderopvang kan, in aanvulling op de kinderopvangtoeslag die door de Belastingdienst verstrekt wordt, een vergoeding worden toegekend aan de in Veldhoven woonachtige ouder:
a. als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid van de Wkkp, onderdeel c;
b. als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid van de Wkkp, onderdeel e.
2. De vergoeding zoals bedoeld in dit artikel kan op aanvraag of ambtshalve toegekend worden.
3. De vergoeding wordt verstrekt wanneer dit nodig is om het re- integratietraject, parttime werk- zaamheden of de opleiding te kunnen verrichten.
4. De hoogte van de vergoeding bedraagt het verschil tussen de kosten van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag die ontvangen wordt van de Belastingdienst.
5. Voor de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van het daadwerkelijke uurtarief van de kin- deropvang.
6. De vergoeding wordt maandelijks uitbetaald op basis van de factuur van de kinderopvang.
7. De vergoeding wordt verleend voor de duur van het re-integratietraject, parttime werkzaamheden of de opleiding.
8. Indien een ouder als bedoeld in lid 1 sub a en b door uitstroom naar arbeid niet langer tot de doelgroep behoort, kan ambtshalve de toekenning van de vergoeding verlengd worden als kin- deropvang noodzakelijk is om de arbeid te verrichten.
9. De vergoeding als genoemd in voorgaand lid wordt slechts éénmaal voor de duur van maximaal 6 maanden verstrekt.
10. De vergoeding wordt toegekend met ingang van de datum waarop de kinderopvang plaatsvindt, indien deze datum niet langer dan 3 maanden voor de aanvraagdatum ligt.
1. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald aan de ouder op voorwaarde dat deze een bewijs van betaling van kosten van kinderopvang kan overleggen.
12. De gemeente kan op verzoek van de ouder een andere betaalwijze dan in lid 1 genoemd toestaan.
13. De ouder of de partner geeft wijzigingen, die belangrijk zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de vergoeding, onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk door aan de gemeente.
2.1.9.2 Reiskostenvergoeding
1. Aan inwoners met een uitkering op grond van de PW, Ioaw of Ioaz in een re-integratietraject kan eenmalig een (vergoeding voor een) fiets verstrekt worden als de inwoner in staat is om te fietsen maar niet in het bezit is van een fiets.
2. Bij voorkeur zal een fiets verstrekt worden via Kringloop de Kempen.
3. Als de optie genoemd onder lid 2 niet beschikbaar is, kan een fiets via een fietsenwinkel of een vergoeding voor een fiets worden verstrekt. De maximale vergoeding bedraagt € 200,-.
4. Er wordt geen vergoeding verstrekt voor onderhoud van de fiets.
5. Aan inwoners met een uitkering op grond van de PW, Ioaw of Ioaz in een re-integratietraject kan een reiskostenvergoeding worden verstrekt als:
a. de kortste reisafstand enkele reis woon-werk groter is dan 10 kilometer (volgens de ANWB routeplanner), of de inwoner om medische reden niet in staat is om te fietsen, en;
b. de inwoner niet op een andere manier een vergoeding voor deze reiskosten krijgt of kan krijgen.
6. De vergoeding wordt vastgesteld op de afstand tussen het huisadres en het adres van de werkplek met behulp van ANWB routeplanner, waarbij we uitgaan van de kortste route.
7. De reiskostenvergoeding bestaat uit:
a. Een vergoeding van € 0,21 per kilometer; of
b. Een vergoeding van een busabonnement
8. De reisvergoeding wordt toegekend met ingang van de startdatum van het re-integratietraject, indien deze datum niet langer dan 3 maanden voor de aanvraagdatum ligt.
9. De reiskosten kunnen worden verstrekt voor de duur van het traject.
2.1.9.3 Overige vergoedingen
1. De inzet van overige vergoedingen kan als dit nodig is voor het re-integratietraject of de arbeids- inschakeling.
2. De kosten van de vergoeding dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de vergoeding moet opwegen tegen de opbrengsten van de inzet van een vergoeding of een voorziening.
2.1.10 Vervoersvoorziening
1. De vervoersvoorziening kan worden ingezet gedurende een proefplaatsing.
2. De vervoersvoorziening kan niet toegekend worden aan de inwoner:
a. die aanspraak kan maken op de reguliere reiskostenvergoeding zoals bedoeld in artikel
2.1.9.2 van deze beleidsregels of een voorliggende voorziening;
b. waarvan het inkomen uit de arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die inwoner in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend.
3. De kosten van de vervoersvoorziening dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de inves- tering in de vervoersvoorziening moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
a. de kosten van de vervoersvoorziening;
b. de duur van de arbeidsovereenkomst in termen van looptijd (aantal maanden / jaren / be- paalde tijd / onbepaalde tijd);
c. de omvang van de arbeidsovereenkomst in termen van het aantal uren/dagen per week dat de inwoner gaat werken;
d. de opbrengsten in termen van besparing op de uitkeringslasten en eventuele andere lasten (bijvoorbeeld in het kader van de Wmo 2015) in relatie tot de kosten van de vervoersvoor- ziening.
2.1.11 Meeneembare voorzieningen Een werknemer met een indicatie voor de banenafspraak of beschut werk, kan ook in aanmerking komen voor een meeneembare voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling. Hierbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
1. De werknemer die een meeneembare voorziening nodig heeft, kan de kosten hiervoor op aanvraag vergoed krijgen als:
a. de gemeente heeft vastgesteld dat de kosten noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling van de werknemer; en
b. een dienstbetrekking voor minimaal 12 maanden is aangegaan; of
c. er sprake is van verlenging van een dienstverband korter dan 12 maanden. De gemeente kan alsnog een vergoeding verstrekken als achteraf blijkt dat de werknemer na 12 maanden nog steeds in dienst is bij de werkgever.
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopst adequaat noodzakelijke voorziening.
3. De vergoeding als bedoeld in dit artikel kan eenmalig bij aanvang van het dienstverband worden verstrekt met uitzondering van verstrekkingen als bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel.
2.1.11 Werkplekaanpassingen
Een werkgever kan ook in aanmerking komen voor een vergoeding van de kosten die hij maakt voor een aanpassing van de werkplek voor een werknemer met een indicatie voor de banenafspraak of beschut werk. Hierbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
1. De werkgever die kosten van werkplekaanpassing maakt voor zijn werknemer kunnen op aanvraag worden verstrekt als:
a. de gemeente heeft vastgesteld dat de kosten noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling van de werknemer; en
b. een dienstbetrekking voor minimaal 12 maanden is aangegaan; of
c. er sprake is van verlenging van een dienstverband korter dan 12 maanden. De gemeente kan alsnog een vergoeding verstrekken als achteraf blijkt dat de werknemer na 12 maanden nog steeds in dienst is bij de werkgever.
2. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de goedkoopst adequaat noodzakelijke voorziening.
3. De vergoeding als bedoeld in dit artikel kan eenmalig bij aanvang van het dienstverband worden verstrekt met uitzondering van verstrekkingen als bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel.
4. De vergoeding in de kosten van een werkplekaanpassing kan worden verstrekt aan de werkgever of aan de werknemer.
2.2 Hoogte van de uitkering
2.2.1 Woonruimte huren, commerciële relatie en prijs
De woonsituatie van een inwoner kan van invloed zijn op de hoogte van zijn uitkering. In sommige gevallen is het daarom van belang om te weten of er sprake is van een commerciële relatie en of iemand een commerciële huurprijs betaalt. Ook kan dit van belang zijn om te bepalen of er bijvoorbeeld sprake is van een kostganger in een woning. In dit artikel is uitgewerkt wat wij in de gemeente Veldhoven verstaan onder een commerciële relatie en een commerciële huurprijs.
1. Indien een woning wordt gehuurd van een woningbouwcorporatie en de bewoners hun woning/ka- mer huren op basis van een individueel huurcontract, wordt aangenomen dat de bewoners een commerciële huurprijs betalen. De bewoners worden dan beschouwd als personen, bedoeld in artikel 19a lid 1 onder c van de Participatiewet.
2. Indien niet wordt gehuurd van een woningcorporatie dan moet worden vastgesteld of sprake is van een commerciële relatie. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een commerciële relatie moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. Er moet sprake zijn van een schriftelijke overeenkomst. In deze overeenkomst zijn de weder- zijdse rechten en plichten geregeld en nauwkeurig afgebakend. Ook is er een onderscheid vastgelegd tussen de prijs voor huisvesting en overige diensten.
b. Er moet sprake zijn van een commerciële huurprijs zoals bedoeld in lid 3.
c. De schriftelijke overeenkomst moet zijn gedateerd en ondertekend door huurder en verhuur- der of onderhuurder en onderverhuurder of kostganger en kostgever.
d. De schriftelijke overeenkomst moet tot stand zijn gekomen met instemming van de eigenaar van de woning.
e. Er moet op verzoek worden aangetoond dat er sprake is van periodieke betalingen voor de geleverde prestaties via bank- of giroafschriften of bij contante betalingen kwitanties.
3. Commerciële huurprijs: Een commerciële huurprijs is een voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast. Hierbij kijken we naar de kale huur. Als de kale huur niet gespeci- ficeerd is dan wordt 60% van het totale huurbedrag aangemerkt als kale huur.
4. Commerciële prijs bij kostgangers: de commerciële huurprijs als bedoeld in lid 3 van dit artikel vermeerderd met een bedrag voor voeding als bedoeld in de NIBUD prijzengids.
2.2.2 Verlaging in verband met ontbreken of lagere woonkosten
De hoogte van de norm algemene bijstand hangt onder andere af van de woon- en leefsituatie van de inwoner. Het college kan in bepaalde gevallen besluiten om een verlaging toe te passen. In Veldhoven wordt een verlaging toegepast wanneer een inwoner geen of lagere woonkosten heeft. Hiervoor gelden de volgende regels:
1. Onder woonkosten verstaan wij:
a. bij bewoning van een huurwoning: de per maand geldende huurprijs inclusief servicekosten als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;
b. bij bewoning van een eigen woning: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit het eigenaarsgedeelte van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.
2. In het geval een woning wordt bewoond waaraan geen of lage woonkosten zijn verbonden wordt de uitkering hierop aangepast met toepassing van artikel 27 Pw.
3. Lage woonkosten zijn woonkosten die lager zijn dan:
a. bij een zelfstandige woonruimte: het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.
b. bij een onzelfstandige woonruimte: 90% van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.
4. De verlaging van de norm in verband met geen of lage woonlasten bedraagt:
a. 20 procent van de gehuwdennorm (artikel 21 sub b Pw) als een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten zijn verbonden.
b. 10 procent van de gehuwdennorm (artikel 21 sub b Pw) als een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende lage woonkosten verbonden zijn.
2.2.3 Inkomsten uit verhuur en kostgeld
1. De inkomsten uit verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht. We nemen hiervoor het bedrag van de kale huur in aanmerking. Als de kale huur niet gespecificeerd is dan wordt 60% van het totale huurbedrag aangemerkt als kale huur.
2. De inkomsten uit kostgangersvergoeding, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht. We nemen hiervoor het bedrag van de kale huur in aan- merking. Als het bedrag van de kale huur niet gespecificeerd is, verminderen we de kostgangers- vergoeding met de component voor voeding als bedoeld in artikel 2.2.1 lid 4. Van de overige kostgangersvergoeding wordt 60% in aanmerking genomen als kale huur.
2.3 Bijzondere bijstand, minimaregelingen en studietoeslag
In dit hoofdstuk is het beleid opgenomen over de bijzondere bijstand en de minimaregelingen. Deze regelingen gelden in beginsel voor iedere inwoner van Xxxxxxxxx die leeft van een minimum inkomen. Het is dus niet noodzakelijk om een bijstandsuitkering te hebben. Ook mensen met bijvoorbeeld een baan op minimuminkomen kunnen gebruik maken van de bijzondere bijstand of de minimaregelingen. Kosten die voor eenieder algemeen gebruikelijk zijn kunnen in mindering worden gebracht op de kosten voor bepaling van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand. Hieronder wordt per beleidsregel aangegeven hoe de hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld.
Dit hoofdstuk is opgedeeld in de volgende onderdelen:
a. Algemene bepalingen bijzondere bijstand.
b. Bijzondere bijstand voor medische kosten.
c. Bijzondere bijstand voor woonkosten.
d. Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand, curatele, bewindvoering, mentorschap en legeskosten.
e. Bijzondere bijstand voor overige kosten.
f. Bijzondere bijstand voor jongeren en verhaal.
g. Overige minimaregelingen.
h. Studietoeslag
a. Algemene bepalingen bijzondere bijstand
2.3.1 Draagkracht en drempelbedrag bijzondere bijstand
Wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd dan wordt rekening gehouden met de draagkracht uit inkomen en vermogen van belanghebbende en, indien van toepassing, diens partner.
1. Tenzij anders bepaald in deze beleidsregels, zijn bij het bepalen van het inkomen en vermogen voor de draagkrachtberekening, dezelfde bepalingen van toepassing als die gelden voor de be- oordeling van algemene bijstand.
2. Hiervoor gelden de volgende uitzonderingen:
a. Het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c van de wet is niet van toepassing;
b. Er gelden afwijkende bepalingen met betrekking tot de toepassing van kostendelersnorm. Deze zijn opgenomen in artikel 2.3.2.
c. Het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf wordt volledig buiten beschou- wing gelaten. Ook artikel 50 lid 1 Pw is niet van toepassing.
3. De draagkrachtperiode is 12 maanden en start op de 1e dag van de maand waarop de kosten, waarvoor bijstand wordt verleend, betrekking hebben.
4. De draagkracht wordt binnen de draagkrachtperiode van 12 maanden herzien als een wijziging van de omstandigheden hiervoor aanleiding geven.
5. De draagkracht wordt alleen tussentijds herzien:
a. op verzoek van de aanvrager als het inkomen minimaal 20% gedaald is;
b. ambtshalve als het inkomen minimaal 20% is gestegen;
c. ambtshalve als het vermogen gestegen is en uitkomt boven het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 Pw.
6. Indien de belanghebbende(n) meer inkomsten ontvang(t)en) dan het minimuminkomen, wordt bij de verlening van de bijzondere bijstand rekening gehouden met het meer-inkomen, op de volgende wijze:
a. Voor woonkosten wordt 100% van het inkomen boven 100% van de toepasselijke bijstands- norm in aanmerking genomen als draagkracht.
b. Voor overige kosten wordt 35% van het inkomen boven 10% van de toepasselijke bijstands- norm in aanmerking genomen als draagkracht.
7. Indien het vermogen van de aanvrager en diens partner hoger is dan het volgens artikel 34 lid 3 van de wet toegestane bescheiden vermogen, wordt 100% van het vermogen boven de grens in aanmerking genomen als draagkracht.
8. Bij de bepaling van de hoogte van het vermogen wordt leefgeld ter hoogte van 95% van de toe- passelijke bijstandsnorm vrijgelaten.
9. De individuele inkomenstoeslag worden voor de vaststelling van de draagkracht niet in aanmerking genomen.
10. De gemeente Veldhoven hanteert geen drempelbedrag.
2.3.2 Toepassing kostendelersnorm bij bijzondere bijstand
Artikel 22a van de Participatiewet kent de kostendelersnorm. De kostendelersnorm kan in bepaalde gevallen ook van toepassing zijn bij het berekenen van de draagkracht voor bijzondere bijstand. De volgende regels zijn van toepassing:
1. De kostendelersnorm wordt wel toegepast bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor woonkosten en duurzame gebruiksgoederen voor gezamenlijk gebruik. Het inkomen wordt in deze gevallen voor de berekening van de draagkracht afgezet tegen de toepasselijke kostendelers- norm.
2. De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor kosten die niet onder lid 1 zijn benoemd. Het inkomen wordt hierbij afgezet tegen de toepasselijke alleen- staande (ouder)norm, gehuwdennorm of de norm als bedoeld in artikel 24 van de wet.
2.3.3 Bijzondere bijstand met terugwerkende kracht Wij verstrekken geen bijzondere bijstand voor kosten die zijn ontstaan langer dan 3 maanden voorafgaand aan de eerste dag van de maand van aanvraag.
2.3.4 Aflossingsregels leningen bijzondere bijstand
1. Het maandelijkse aflossingsbedrag voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op:
a. bij een inkomen op bijstandsniveau: 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag;
b. bij een inkomen boven bijstandsniveau: 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm plus 50% van het meerinkomen inclusief vakantietoeslag;
2. Als over een periode van drie jaar volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in verband met een geldlening is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geldlening kwijtge- scholden. Dit geldt niet indien er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 48 lid 2 onder b en d Participatiewet.
3. Indien na drie jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, wordt het resterende bedrag pas kwijtgescholden, op grond van lid 2, wanneer het achterstallige bedrag alsnog volledig is afgelost.
2.3.5 Regels bij meerdere leningen
1. In het geval aan de lopende aflossingsverplichting van een bestaande leenbijstand wordt voldaan, maar deze nog niet is afgelost en een volgende leenbijstand wordt verstrekt dan geldt het volgende:
a. als een lening voor woninginrichting nog niet volledig is afgelost en er wordt een volgende lening voor woninginrichting verstrekt die te maken heeft met een wijziging in de gezinssi- tuatie, dan wordt deze volgende lening toegevoegd aan de bestaande lening voor woning- inrichting. In dit geval blijft de totale aflossingsperiode maximaal 36 maanden. Het bedrag van de maandelijkse aflossing wordt vanaf het moment van de wijziging vastgesteld op 5% van de nieuwe uitkeringsnorm.
b. in overige gevallen waarin er sprake is van meerdere leningen, wordt de aflossingsperiode vast- gesteld op maximaal 36 maanden per lening. In dit geval wordt eerst afgelost op de oudste lening. Na aflossing of om-niet-stelling van de oudste lening start de aflossing op de lening die daarna het oudste is.
2. Dit artikel geldt niet voor leenbijstand die zijn verstrekt met toepassing van artikel 48 lid 2 onder b en d Participatiewet.
b. Bijzondere bijstand en minimaregelingen voor medische kosten
2.3.6 Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering Het college stelt een collectieve zorgverzekering beschikbaar aan belanghebbenden met een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen.
1. Onder een laag inkomen wordt verstaan: een inkomen tot maximaal 120% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld;
2. Wanneer het vermogen van een belanghebbende hoger is dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet kan geen gebruik worden gemaakt van de collectieve zorgverzeke- ring.
3. Bij het bepalen van het inkomen en vermogen zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die gelden voor de beoordeling van algemene bijstand.
4. Op lid 3 van dit artikel gelden de volgende uitzonderingen:
a. het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c van de wet is niet van toepassing;
b. geen toepassing van de kostendelersnorm. Voor deze regeling wordt het inkomen afgezet tegen de toepasselijke alleenstaande (ouder)norm, gehuwdennorm of de norm als bedoeld in artikel 24 van de wet.
c. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf wordt volledig buiten beschou- wing gelaten. Ook artikel 50 lid 1 Pw is niet van toepassing.
5. Er wordt een premiebijdrage in de vorm bijzondere bijstand verstrekt van € 12,50 per persoon per maand. Bij het meest uitgebreid verzekeringspakket van CZ of VGZ is de premiebijdrage € 37,50 per persoon per maand. De premiebijdrage wordt rechtstreeks aan de zorgverzekeraar be- taald.
2.3.7 Medische kosten De gemeente gaat verwacht dat eenieder zich vanuit de eigen verantwoordelijkheid voldoende verzekert tegen ziektekosten. Omdat de gemeente een toegankelijke betaalbare voorziening aanbiedt in de vorm van een collectieve zorgverzekering voor minima met een uitgebreid aanvullend pakket, wordt voor de kosten die vergoed (zouden) worden vanuit het meest uitgebreide pakket van de collectieve zorgverze- kering voor minima in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt. De kosten hadden vergoed kunnen worden en daardoor zijn de kosten voor de aanvrager niet noodzakelijk.
2.3.7.1 Wettelijk eigen bijdrage van xxxx die is opgenomen in de Basisverzekering van de Zorgverzeke- ringswet
1. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de wettelijke eigen bijdragen die verschuldigd zijn op grond van het Basispakket binnen de Zvw.
2. We verstrekken bijzondere bijstand voor deze eigen bijdragen, voor zover de vergoeding van de aanvullende (tandarts)verzekering niet toereikend is.
3. Wanneer door belanghebbende geen of geen toereikende aanvullende verzekering is afgesloten, kan bijstand worden verleend voor zover de vergoeding vanuit het meest uitgebreide pakket van de collectieve zorgverzekering voor minima hiervoor niet toereikend zou zijn geweest als deze verzekering zou zijn afgesloten.
2.3.7.2 Niet in de Basisverzekering opgenomen zorg
De Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) vormen een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten. Om die reden is het in beginsel niet mogelijk om voor kosten die niet zijn opgenomen in het Basispakket bijzondere bijstand te krijgen.
1. Bijzondere bijstand kan wel worden verstrekt indien afwijzing van de aanvraag een onredelijke uitkomst voor de inwoner tot gevolg heeft. Er is sprake van een onredelijke uitkomst als door het afwijzen van een aanvraag voor bijzondere bijstand het maatschappelijk en sociaal functioneren ernstig wordt bemoeilijkt of zelfs onmogelijk wordt.
2. In het geval lid 1 van toepassing is verstrekken we bijzondere bijstand voor deze kosten, voor zover een voorliggende voorziening niet in deze kosten voorziet (bijvoorbeeld een ongevallen- of schadeverzekering). Bij het berekenen van de hoogte van de bijzondere bijstand gaan we uit van de goedkoopst passende voorziening en houden we rekening met de vergoeding vanuit het meest uitgebreide pakket van de collectief aanvullende (tandarts)verzekering bij CZ of VGZ, ook al is de aanvrager anders verzekerd.
2.3.7.3 Eigen Risico Zorgverzekeringswet
Voor het Eigen Risico binnen de Zorgverzekeringswet wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
c. Bijzondere bijstand voor woonkosten
2.3.8 Babyuitzet
1. In beginsel is geen bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van een babyuitzet, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
2. Bijzondere omstandigheden kunnen zijn:
a. de geboorte van een meerling;
b. een onvrijwillige zwangerschap ten gevolge van een zedenmisdrijf;
c. er bestaat een medische noodzaak voor het maken van de kosten;
d. dat er, als gevolg van bijzondere omstandigheden, geen reserveringsruimte is geweest voor deze kosten.
3. Bijzondere bijstand op grond van lid 1 wordt verstrekt tot een bedrag van de werkelijke noodza- kelijke kosten. Maximaal wordt bijstand verstrekt tot het basispakket babypakket (tabel 4.1) van NIBUD. Dit maximumbedrag geldt voor de totale kosten van een babykamer en de babyuitzet.
4. Xxxxxxx van een geboorte van een meerling, wordt bijzondere bijstand verstrekt vanaf het 2de kind. De bijstand bedraagt dan maximaal 75% van het basispakket babypakket (tabel 4.1) van NI- BUD, per kind vanaf het 2de kind.
5. De bijzondere bijstand voor een babyuitzet wordt verleend:
a. als gift voor alle kosten vermeld onder ‘babykleding’ en ‘babyverzorging’ in de prijzengids NIBUD, met inachtneming van het maximumbedrag genoemd onder lid 2 en 3;
b. in de vorm van een geldlening voor alle kosten genoemd onder ‘babykamer’ in de prijzengids NIBUD, met inachtneming van het maximumbedrag genoemd onder lid 2 en 3.
6. Voor de kosten van zwangerschapskleding wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
2.3.9 (Her-)inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen, verhuiskosten (eerste maand huur en administratiekosten)
1. Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten (waaronder stoffering en opknapkosten), duurzame gebruiksgoederen, kosten van dubbele huur en verhuiskosten is alleen mogelijk als er sprake is van een onvoorzienbare medische of sociale noodzaak en voor deze kosten niet gereserveerd kon worden.
2. Bijzondere bijstand op grond van lid 1 wordt verstrekt:
a. Om niet voor verhuiskosten. Hieronder vallen de kosten van:
i. Vervoer voor het verhuizen van de inboedel voor maximaal één dag.
b. Om niet voor de kosten van dubbele huur.
c. Om niet voor stoffering en opknapkosten. Hieronder vallen de kosten van:
i. Eenmalige materiaalkosten (verf, behang);
ii. Vloer- en raambekleding
d. In de vorm van een geldlening voor overige inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen, tenzij er dringende redenen zijn om de bijstand in om niet te verstrekken.
3. Voor de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand voor vervoerskosten wordt aansluiting gezocht bij de goedkoopste optie om de inboedel te vervoeren.
4. Voor de hoogte van de dubbele huur geldt als uitgangspunt dat bijstand wordt verstrekt voor de huur van de oude woning. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de daadwerkelijk gemaakte kosten, onder aftrek van te ontvangen huurtoeslag.
5. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de 1e maand huur van de nieuwe woning, de ad- ministratiekosten en de waarborgsom.
6. Als grondslagbedragen voor inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen worden de actuele bedragen die zijn opgenomen in tabel 2.1A en 2.1B van de NIBUD Prijzengids gehanteerd. Tabel 2.1A wordt gehanteerd bij een alleenstaande (ouder) en Tabel 2.1B wordt gehanteerd bij gehuwden. Hierop wordt een percentage toegepast zoals genoemd in lid 7.
7. Voor de berekening van de maximale bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, stoffering en duurzame gebruiksgoederen geldt een percentage van de grondslagbedragen als genoemd in lid
6. Dit in verband met actieprijzen en de mogelijkheid tot aanschaf van tweedehands goederen. Deze percentages zijn als volgt:
a. Indien sprake is van zelfstandige bewoning in een huis of meerkamerappartement wordt de hoogte van de bijzondere bijstand vastgesteld op 40% van het inventarispakket 2.1A of 2.1;
b. Indien sprake is van een bewoning van een 1-kamerwoning (woonunit/studio) wordt de hoogte van de bijzondere bijstand vastgesteld op 20% van het inventarispakket 2.1A en 2.1B;
c. Indien sprake is van kamerbewoning wordt de hoogte van de bijzondere bijstand vastgesteld op 13% van het inventarispakket 2.1A;
d. Indien sprake is van één of meer minderjarige inwonende kinderen dan wordt, bovenop het in onderdeel a t/m c genoemde bedrag, een bedrag per minderjarig kind verstrekt. De hoogte van de bijzondere bijstand per kind bedraagt 30% van het verschil tussen de eerste en tweede kolom van inventarispakket 2.1A.
e. Xxxxxxx een meerderjarig kind bij de ouders inwoont, wordt aan dit kind een bijzondere bij- stand verstrekt ter hoogte van 30% van het verschil tussen de eerste en tweede kolom van inventarispakket 2.1A.
f. In het geval een woning volledig gestoffeerd wordt gehuurd, dan worden de percentages zoals onder sub a t/m e genoemd toegepast op de geldende NIBUD-tabellen zonder stoffering.
8. Wanneer bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting wordt verstrekt zoals genoemd in lid 7 betreft 20% hiervan bijstand voor stoffering en opknapkosten. Dit deel wordt om niet verstrekt.
2.3.10 Woonkostentoeslag voor een huurwoning
1. Woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt verstrekt als:
a. de inwoner een woning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten in aanmerking komt voor de toekenning van een huurtoeslag, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoe- slag maar belanghebbende door bijzondere omstandigheden en buiten zijn schuld (nog) geen aanspraak kan maken op deze huurtoeslag; of
b. de inwoner een huurwoning bewoont met een huur boven de rekenhuur/huurtoeslaggrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en hij door bijzondere omstandigheden deze huur niet meer kan betalen.
2. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag of, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal 6 maanden. Deze periode van 6 maanden kan op aanvraag verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. De aantoonplicht ligt hierbij bij de aanvrager.
3. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.
4. Bij een huur boven de huurtoeslaggrens wordt het bedrag van de woonkostentoeslag zoals ge- noemd in lid 3 verhoogd met het verschil tussen de daadwerkelijke kale huur en de huurtoeslag- grens.
5. De woonkostentoeslag wordt in de vorm van een lening verstrekt in de in artikel 48 lid 2 Partici- patiewet aangewezen situaties.
6. Aan de woonkostentoeslag wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplich- ting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk aanspraak maakt op huurtoeslag, verhuist naar een goedkopere woning of het inkomen verhoogt, zodat geen aanspraak meer gemaakt hoeft te worden op woonkostentoeslag.
7. Van het bepaalde in lid 6 kan worden afgezien indien hiervoor zwaarwegende redenen aanwezig zijn.
2.3.11 Woonkostentoeslag voor een eigen woning
1. Woonkostentoeslag voor een eigendomswoning wordt verstrekt als belanghebbende zijn hoofd- verblijf heeft in een woning die zijn eigendom is en belanghebbende door bijzondere omstandig- heden de woonkosten niet (meer) kan betalen.
2. Onder woonkosten voor een eigen woning wordt verstaan:
a. Te betalen hypotheekrente
b. Opstalverzekering
c. Eigenaarsdeel OZB
d. Waterschapsbelasting
3. De woonkostentoeslag wordt verstrekt zolang de noodzaak aanwezig is, maar voor de periode van maximaal 6 maanden. Deze periode van 6 maanden kan op aanvraag verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. De aantoonplicht ligt hierbij bij belanghebbende.
4. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag zou hebben hij een huurwoning zou bewonen.
5. Bij woonkosten boven de huurtoeslaggrens wordt het bedrag van de woonkostentoeslag zoals genoemd in lid 4 verhoogd met het verschil tussen de daadwerkelijke woonkosten en een huur- toeslaggrens
6. De woonkostentoeslag wordt verminderd met de belastingteruggave in verband met hypotheek- renteaftrek.
7. Aan de woonkostentoeslag wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplich- ting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning of het inkomen verhoogt, zodat geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoe- slag.
8. Van het bepaalde in lid 7 kan worden afgezien indien hiervoor zwaarwegende redenen aanwezig zijn.
2.3.12 Woonkostentoeslag en een Bbz-uitkering
1. Indien belanghebbende een uitkering in gevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) ontvangt, wordt bij de vaststelling van de uitkering op verzoek van belanghebbende rekening gehouden met een woonkostentoeslag. De woonkostentoeslag wordt in de vorm van een rente- loze lening verstrekt. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt vastgesteld gelijk aan de bepa- lingen in artikelen 2.3.10 en 2.3.11 van deze beleidsregels.
2. De verhuisplicht wordt niet opgelegd bij gevestigde zelfstandigen die tijdelijk, voor de duur van maximaal 12 maanden een beroep doen op het Bbz.
3. De verhuisplicht wordt wel opgelegd bij startende zelfstandigen, oudere zelfstandigen en beëin- digende zelfstandigen.
2.3.13 Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een instelling
1. Als de noodzaak voor doorbetaling van woonlasten bij verblijf in een instelling is vastgesteld, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van
2. maximaal 6 maanden.
3. De bijzondere bijstand wordt verleend voor:
a. De verschuldigde huur minus huurtoeslag of de hypotheekrente minus de belastingterug- gave in verband met hypotheekrente en vaste eigenaarslasten; en
b. Het vastrecht van het gas, de elektriciteit en het water.
2.3.14 Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in een penitentiaire inrichting
1. Aan personen die verblijven in een penitentiaire inrichting of zich onttrekken aan een vrijheidsbe- nemende straf, wordt enkel bijzondere bijstand verstrekt in het geval sprake is van dringende re- denen als bedoeld in artikel 16 Participatiewet.
2. De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de duur van een maximaal 6 maanden.
3. Bijzondere bijstand wordt verleend voor:
a. De verschuldigde huur minus huurtoeslag of de hypotheekrente minus de belastingterug- gave in verband met hypotheekrente en vaste eigenaarslasten; en
b. Het vastrecht van het gas, de elektriciteit en het water.
4. De bijzondere bijstand voor doorbetaling van vaste lasten zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een lening op grond van artikel 48 lid 2 sub b Participatiewet.
d. Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand, curatele, bewindvoering, mentorschap en legeskosten
2.3.15 Kosten rechtsbijstand en griffiegelden
1. Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand en griffiegelden kan worden verstrekt als hiervoor een noodzaak bestaat.
2. Een noodzaak kan in ieder geval worden vastgesteld wanneer de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging heeft afgegeven.
3. Bijzondere bijstand op grond van het eerste lid, wordt verstrekt voor:
a. de eigen bijdrage (verminderd met de korting door raadplegen Juridisch Loket);
b. het griffierecht;
c. de benodigde uittreksels uit de Basis Registratie Personen (BRP).
4. Als de hoogte van de eigen bijdrage verlaagd kan worden door het aanvragen van een peiljaar- verlegging wordt pas bijzondere bijstand beoordeeld nadat de peiljaarverlegging heeft plaatsge- vonden. Als het peiljaar is verlegd, dan kan opnieuw bijstand worden aangevraagd.
5. Bijzondere bijstand kan ook worden verstrekt voor de eigen bijdrage rechtsbijstand die gerelateerd is aan een procedure voor gezinshereniging van een minderjarig kind van aanvrager.
2.3.16 Kosten curatele
1. Bijzondere bijstand voor de kosten van curatele wordt verstrekt nadat de rechter heeft vastgesteld dat curatele noodzakelijk is.
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de door de rechter in zijn vonnis vast- gelegde vergoeding voor de curator.
3. Indien de hoogte van de vergoeding voor de curator niet in het vonnis is opgenomen, wordt aansluiting gezocht bij de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
2.3.17 Kosten bewindvoering en mentorschap
1. Bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en mentorschap wordt verstrekt nadat de rechter heeft vastgesteld dat het bewind of mentorschap noodzakelijk is.
2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de door de rechter in zijn vonnis vast- gelegde vergoeding.
3. Indien de hoogte van de vergoeding niet in het vonnis is opgenomen, wordt aansluiting gezocht bij de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
2.3.18 Kosten budgetbeheer
1. Bijzondere bijstand voor budgetbeheer wordt verstrekt zolang de noodzaak voor deze kosten aanwezig is, maar niet langer dan 36 maanden.
2. De kosten van budgetbeheer bij een externe budgetbeheerder zijn niet noodzakelijk als het cluster Schulddienstverlening van onze gemeente ook passend budgetbeheer aan de aanvrager kan bieden.
3. De hoogte van de vergoeding voor budgetbeheer wordt afgestemd op de daadwerkelijke kosten met dien verstande dat deze niet hoger zijn dan het standaardtarief voor bewindvoering genoemd in de Regeling beloning curatoren, mentoren en bewindvoerders.
2.3.19 Legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie
1. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor legeskosten die gerelateerd zijn aan een verblijfs- vergunning voor bepaalde tijd voor de aanvrager, met uitzondering van de eerste verblijfsvergun- ning omdat de aanvrager dan nog niet met een Nederlander gelijk kan worden gesteld.
2. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor legeskosten die gerelateerd zijn aan een verblijfs- vergunning voor bepaalde tijd voor het minderjarige kind van aanvrager, in verband met gezins- hereniging.
3. Voor de legeskosten van een eerste verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan bijzondere bij- stand worden verstrekt.
4. Voor de tweede en volgende legeskosten van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
5. De kosten van naturalisatie zijn geen noodzakelijke kosten, om die reden kan er geen bijzondere bijstand verstrekt worden voor deze kosten
6. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakt (leges)kosten verminderd met de kosten voor een Nederlandse identiteitskaart.
e. Bijzondere bijstand voor overige kosten
2.3.20 Uitvaartkosten
1. Uitgangspunt is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor uitvaartkosten. De uitvaartver- zekering geldt als passende en toereikende voorliggende voorziening.
2. In afwijking van lid 1 kan aan een erfgenaam van de overledene bijzondere bijstand worden toe- gekend als:
a. er geen uitvaartverzekering is afgesloten voor de overledene; en
b. de uitvaart (nog) niet vanuit de erfenis voldaan kan worden;
c. de erfgenaam niet beschikt over voldoende draagkracht om de uitvaartkosten (gedeeltelijk) te betalen.
3. Indien bijstand wordt verleend aan een erfgenaam uit het eigen gezin van de overledene, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.
4. Indien bijstand wordt verleend aan een erfgenaam die bij leven niet tot het gezin van de overle- dene behoorde, wordt de bijstand verstrekt als bijstand om niet.
5. Wanneer er sprake is van meerdere erfgenamen wordt uitsluitend bijzondere bijstand verstrekt voor het deel van de kosten waarvoor de aanvrager verantwoordelijk is.
6. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de daadwerkelijk gemaakte en noodzakelijke kosten. Het maximumbedrag is bepaald op het bedrag dat hiervoor is opgenomen in de NIBUD Prijzengids.
7. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt als de totale uitvaartkosten hoger zijn dan 10% van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt.
8. Uitgesloten voor bijzondere bijstand zijn kosten voor:
a. De koffietafel
b. Een rouwadvertentie in de krant
c. Gedachtenisprentjes
d. De grafrechten
2.3.21 Overbruggingsuitkering
1. Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan in bijzondere omstandigheden worden verleend ter overbrugging tot de eerste maandbetaling van de algemene bijstand.
2. De duur van de overbruggingsperiode bedraagt maximaal zes weken.
3. De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijzondere bijstand bedraagt maximaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief de vakantietoeslag. Hier worden de inkomsten die de aanvrager ontvangt over de te overbruggen periode in mindering gebracht. Ook wordt rekening gehouden met een aanwezig vermogen, voor zover dit hoger is dan het geldende bedrag aan leefgeld als bedoeld in artikel 2.3.1 lid 8.
4. De overbruggingsuitkering wordt als gift verstrekt, tenzij er sprake is van betoond tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In dat geval wordt de overbruggingsuitkering als lening verstrekt.
2.3.22 Reiskosten bezoek zieke familieleden en detentie
1. Extra reiskosten in verband bezoek aan (zieke/gedetineerde) familieleden in een inrichting, peni- tentiaire inrichting, zorginstelling of ziekenhuis kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, indien:
a. de inwoner een familielid (tot 2e graad) is van de zieke die in een Nederlandse zorginstelling of ziekenhuis verblijft.
b. de inwoner tot het gezin behoort van een gedetineerde, die in een Nederlandse Penitentiaire inrichting (PI) verblijft. De gedetineerde heeft geen recht op verlof.
c. de enkele reisafstand naar de PI, de zorginstelling dan wel het ziekenhuis is meer dan 10 kilometer vanaf het woonadres van de aanvrager en is gelegen in Nederland.
2. De opname van de zieke of gedetineerde duurt langer dan twee weken.
3. De noodzakelijke bezoekfrequentie bedraagt 3 keer per week voor diegenen die tot het gezin van de zieke (niet zijnde gedetineerde) behoren. Voor de overige directe familieleden (eerste en
tweede graad) van de zieke geldt een noodzakelijke bezoekfrequentie van 1 bezoek per week. De bijzondere bijstand wordt afgestemd op één persoon per dag tot de maximale frequentie is bereikt.
4. In bijzondere situaties, zoals bij een terminaal verpleegde, kan op individuele basis worden afge- weken van de bezoekfrequentie.
5. De noodzakelijke bezoekfrequentie bedraagt 1x per twee weken voor diegene die tot het gezin van de gedetineerde, op het moment van arrestatie, behoren.
6. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt:
a. De goedkoopste som voor het openbaar vervoer voor het betreffende traject, of;
b. De som van de voor het bezoek afgelegde kilometers x de onbelaste vergoeding conform de Wet op de Loonbelasting 1964. Voor 2024 is dit € 0,23.
7. De reisafstand wordt bepaald via de kortste gebruikelijke route van de ANWB-routeplanner.
2.3.23 Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen
1. Voor het volgen van een opleiding of studie door ten laste komende kinderen kan bijzondere bij- stand worden verleend in de reiskosten.
2. Er moet een noodzaak zijn om een school en/of opleiding te volgen die verder weg is dan 10 kilo- meter van het woonadres. Wanneer de enkele reisafstand minder dan 10 kilometer bedraagt, wordt geen vergoeding verstrekt.
3. De reisafstand per auto wordt bepaald via de kortste gebruikelijke route van de ANWB-routeplanner.
4. De bijzondere bijstand voor openbaar vervoer wordt vastgesteld op basis van de voordeligste reistarieven die door het openbaar vervoer worden gehanteerd.
5. Bijstand wordt verstrekt over volledige kalendermaanden met ingang van de 1e dag van de maand waarin de school aanvangt tot het einde van het schooljaar, waarbij over augustus geen bijstand wordt verleend in verband met de zomervakantie.
f. Bijzondere bijstand voor jongeren en verhaal
2.3.24 Hoogte aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren 18 t/m 20 jaar
Op grond van artikel 12 van de Participatiewet is het mogelijk om aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud te verstrekken aan jongeren tussen 18 en 21 jaar die niet meer bij hun ouders kunnen wonen.
1. Bijzondere bijstand wordt uitsluitend verstrekt aan belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar als er geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders (of deze tekort schiet) om in de noodzakelijke bestaanskosten te voldoen. In de aanvraagprocedure zal reeds onderzoek worden verricht naar de onderhoudsplicht van de ouders.
2. De aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren tot 21 jaar vult maximaal aan tot de van toepas- sing zijnde bijstandsnorm van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
3. Als er sprake is van lage woonkosten als bedoeld in artikel 2.2.2 lid 3 dan is artikel 2.2.2 lid 4 sub b van toepassing.
4. De bijzondere bijstand als bedoeld in dit artikel wordt verhaald op de onderhoudsplichtige ouders als bedoeld in de artikelen 61 t/m 62 i van de Participatiewet.
5. De bijzondere bijstand wordt verleend zolang de omstandigheden die aanleiding voor bijzondere bijstandsverlening zijn geweest voortduren en wordt in ieder geval beëindigd bij het bereiken van de 21- jarige leeftijd.
2.3.25 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in een inrichting
Op grond van artikel 13 lid 2 onder a Pw heeft een jongere van 18-20 jaar die in een inrichting verblijft geen recht op algemene bijstand. Bijzondere bijstand voor levensonderhoud kan onder bepaalde voorwaarden worden verstrekt.
1. Bijzondere bijstand voor levensonderhoud wordt uitsluitend verstrekt aan een in een inrichting verblijvende belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar als er geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders (of deze tekort schiet) om in de noodzakelijke bestaanskosten te voldoen.
2. De hoogte van de bijzondere bijstand betreft maximaal de norm algemene bijstand die geldt voor personen van 18 tot en met 20 jaar (artikel 20 Pw).
3. De bijzondere bijstand als bedoeld in dit artikel wordt verhaald op de onderhoudsplichtige ouders als bedoeld in de artikelen 61 t/m 62 i van de Participatiewet.
4. De bijzondere bijstand wordt verleend zolang de omstandigheden die aanleiding voor bijzondere bijstandsverlening zijn geweest voortduren en wordt in ieder geval beëindigd bij het bereiken van de 21- jarige leeftijd.
g. Overige minimaregelingen
2.3.26 Individuele inkomenstoeslag
Wanneer iemand langdurig moet leven van een inkomen op minimumniveau dan kan het zijn dat hij geen reserves meer achter de hand heeft voor onverwachte uitgaven. In deze gevallen kan iemand in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. In artikel 7.2.1 van de Verordening is be- schreven wanneer iemand voor deze inkomenstoeslag in aanmerking komt. Dit is hier verder uitgewerkt. Om in aanmerking te komen voor de inkomenstoeslag gelden de volgende voorwaarden:
1. De aanvrager behoort tot de doelgroep inkomenstoeslag zoals beschreven in artikel 7.2.1 van de Verordening Sociaal domein Veldhoven.
2. In het geval de aanvrager een Participatiewet, Ioaw of Ioaz uitkering ontvangt en er gedurende de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens schending van een arbeids- of re-integratie- verplichting, bestaat in beginsel geen recht op inkomenstoeslag. Hierbij wordt individueel bezien in hoeverre de gedraging waarvoor de maatregel is opgelegd tot gevolg heeft gehad dat onvol- doende inspanningen gericht op inkomensverbetering zijn verricht.
3. De aanvrager volgt geen uit 's Rijkskas bekostigd onderwijs. Ook heeft hij gedurende de referte- periode geen uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs gevolgd.
4. Wanneer blijkt uit houding en gedrag dat een aanvrager (en diens partner) niet bereid zijn om inspanningen te verrichten die zijn gericht op inkomensverbetering, maar hiertoe wel mogelijkhe- den heeft, bestaat geen recht op een individuele inkomenstoeslag;
5. Wanneer blijkt dat een aanvrager (en diens partner) onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, maar hiervoor wel mogelijkheden heeft qua krachten en be- kwaamheden, bestaat geen recht op individuele inkomenstoeslag.
6. De beoordeling of voldoende inspanningen zijn verricht, wordt individueel gedaan, waarbij de volgende zaken worden meegenomen:
a. de verklaring hierover van de aanvrager (en evt partner);
b. het aantal verrichte sollicitaties in de 6 maanden voor de peildatum. Het gaat hier om solli- citaties op algemeen geaccepteerd werk. Bovendien moeten de sollicitaties realistisch zijn in relatie tot de ervaring en opleiding van de aanvrager (en partner);
c. of aanvrager (en partner) al dan niet staat ingeschreven bij uitzendbureaus
d. andere activiteiten die zijn verricht in de 6 maanden voor de peildatum welke zijn gericht op inkomensverbetering;
e. bijzondere omstandigheden.
7. Wanneer er sprake is van concreet zicht op inkomensverbetering bestaat geen recht op een indi- viduele inkomenstoeslag. Er is sprake van concreet zicht op inkomensverbetering als de aanvrager (en diens partner) uitzicht heeft op een inkomen boven de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag binnen 6 maanden na de peildatum.
8. Bij het beoordeling of het inkomen en vermogen is gelegen onder de grenzen die gelden voor deze regeling zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die gelden voor de beoordeling van algemene bijstand, met uitzondering van:
a. het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c van de wet is niet van toepassing;
b. geen toepassing van de kostendelersnorm. Voor deze regeling wordt het inkomen afgezet tegen de toepasselijke alleenstaande (ouder)norm, gehuwdennorm of de norm als bedoeld in artikel 24 van de wet.
c. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf wordt volledig buiten beschou- wing gelaten. Ook artikel 50 lid 1 Pw is niet van toepassing.
2.3.27 Meedoenvoorziening
In artikel 7.4.1 t/m 7.4.5 van de Verordening zijn de voorwaarden en de inhoud van de Meedoenvoor- ziening beschreven. Voor deze regeling geldt het volgende:
1. Bij het beoordelen of het inkomen en vermogen is gelegen onder de grenzen die gelden voor deze regeling zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die gelden voor de beoordeling van algemene bijstand, met uitzondering van:
a. het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c van de wet is niet van toepassing;
b. geen toepassing van de kostendelersnorm. Voor deze regeling wordt het inkomen afgezet tegen de toepasselijke alleenstaande (ouder)norm, gehuwdennorm of de norm als bedoeld in artikel 24 van de wet.
c. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf wordt volledig buiten beschou- wing gelaten. Ook artikel 50 lid 1 Pw is niet van toepassing.
2.3.28 Tegemoetkomingen bij chronische ziekte op beperking
In artikel 7.6 van de Verordening is beschreven wanneer iemand voor deze tegemoetkoming in aanmer- king komt. Dit is hier verder xxxxxxxxxx.Xx in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming gelden de volgende voorwaarden:
1. Aan de inwoner die 3 aaneengesloten jaren het volledige eigen risico op grond van artikel 19 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is verschuldigd, wordt per kalenderjaar een tegemoetkoming ver- strekt.
2. De tegemoetkoming in lid 1 bedraagt het in dat jaar geldende bedrag van het eigen risico als be- doeld in artikel 19 lid 1 van de Zvw.
3. Aan de inwoner die in een kalenderjaar voor tenminste 26 weken een eigen bijdrage voor een Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo 2015) of Wet langdurige zorg (Wlz)-voorziening ver- schuldigd is voor thuisverpleging, begeleiding en/of persoonlijke verzorging, wordt per kalenderjaar een tegemoetkoming verstrekt.
4. De tegemoetkoming in lid 3 bedraagt het in artikel 2.1.4a lid 4 van de Wmo 2015 genoemde bedrag of het bedrag van de eigen bijdrage zoals genoemd in het Besluit langdurige zorg maal het aantal maanden dat de eigen bijdrage in dat jaar verschuldigd is.
5. De tegemoetkoming op grond van deze regeling kan worden toegekend over het kalenderjaar van aanvraag en/of het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag.
6. Bij het beoordelen of het inkomen en vermogen is gelegen onder de grenzen die gelden voor deze regeling zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die gelden voor de beoordeling van algemene bijstand, met uitzondering van:
a. het bepaalde in artikel 34 lid 2 onderdeel c van de wet is niet van toepassing;
b. geen toepassing van de kostendelersnorm. Voor deze regeling wordt het inkomen afgezet tegen de toepasselijke alleenstaande (ouder)norm, gehuwdennorm of de norm als bedoeld in artikel 24 van de wet.
c. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf wordt volledig buiten beschou- wing gelaten. Ook artikel 50 lid 1 Pw is niet van toepassing.
h. Studietoeslag
2.3.29 Studietoeslag
Aan de inwoner, die recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de schoolkosten en die door een structurele medische beperking niet in staat is om te werken naast de studie, kan op aan- vraag een studietoeslag worden verstrekt. Hieronder is uitgewerkt op welke manier de structurele me- dische beperking wordt vastgesteld en hoe hoog de studietoeslag is. Inwoners die recht hebben op een WAJONG-uitkering kunnen geen studietoeslag ontvangen.
1. Bij een aanvraag voor studietoeslag onderzoekt het college of de inwoner als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat is om inkomsten te verwerven naast zijn studie. De gemeente kan hiervoor advies vragen bij een gecontracteerde medisch adviseur.
2. Voor de beoordeling of een inwoner als gevolg van ziekte of gebrek structureel niet in staat is om inkomsten te verwerken naast de studie, hanteren we de volgende uitgangspunten:
a. Ziekte of gebrek: een fysieke of psychische ziekte of beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek, zo ernstig dat daardoor die persoon structureel niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven.
b. Structureel: als er binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of ver- betering is te verwachten in de ziekte of medische beperking, zodanig dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomsten mee te verwerven.
3. Een medisch advies kan achterwege blijven als:
a. het college uit eigen waarnemingen kan beoordelen dat er recht bestaat op studietoeslag gelet op de ernst/aard van de ziekte of het gebrek;
b. er eerder recht was op studietoeslag en de toeslagonderbreking korter dan 3 maanden is geweest én er geen redenen zijn om te veronderstellen dat de medische situatie gewijzigd is;
c. als de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36b lid 3 van de wet.
4. Het college kan gedurende de looptijd van de studietoeslag een (nieuw) medisch advies opvragen als de verwachting is dat de medische situatie na een bepaalde periode mogelijk verbetert.
5. De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021.
2.4 Handhaving
2.4.1 Waarschuwing in plaats van boete
1. Wanneer een schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van uitkering, wordt in plaats van een boete een schriftelijke waarschuwing gegeven.
2. In afwijking van lid 1 wordt wel een boete opgelegd als:
a. duidelijk is dat de uitkeringsgerechtigde zijn inlichtingenverplichting opzettelijk niet of niet behoorlijk is nagekomen;
b. het niet nakomen van de inlichtingenverplichting plaatsvindt binnen twee jaar nadat eerder een waarschuwing of een boete is gegeven op grond van het niet nakomen van de inlichtin- genverplichting op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.
3. Als het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting zoals gesteld in lid 2, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.5 Terugvordering
2.5.1 Herziening, intrekking en terugvordering
1. De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid tot herziening en intrekking van een besluit als bedoeld in de artikelen 36b en 54 Participatiewet en 17 Ioaw/Ioaz.
2. De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand en studietoeslag als bedoeld in artikel 58 lid 2 van de Participatiewet.
2.5.2 Terugvordering van gezinsleden/echtgenoten (partners)
De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 59 Participatiewet.
2.5.3 Terugvordering: bruto of netto
In de bijlage van deze beleidsregels is een schema Brutering opgenomen.
1. De gemeente eist de vordering bruto van de schuldenaar terug als de Wet op de Loonbelasting 1964 af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen; evenals de te betalen vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, niet verrekend kunnen worden met nog af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
2. De gemeente eist de vordering netto van de schuldenaar terug, als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de schuldenaar en de schuldenaar niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet is betaald in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
3. Besluiten tot terugvordering, verstuurd vanaf 6 weken voor afloop van het kalenderjaar, worden wel of niet gebruteerd conform het bruteringsschema zoals vermeld in bijlage 5.
4. Brutering van vorderingen vindt niet plaats als er sprake is van dringende redenen. De schuldenaar dient deze dringende redenen aan te geven en aan te tonen.
2.5.4 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag
1. De gemeente kan besluiten niet terug te vorderen als:
a. het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,-; en
b. het terug te vorderen bedrag niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.
2.5.5 Afzien van invordering bij schuldenproblematiek
1. Er wordt geheel of gedeeltelijk afgezien van invordering van de leenbijstand, de teruggevorderde bijstand, inkomensvoorziening, uitkering, maatwerkvoorziening en individuele voorziening als:
a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht; en
b. de vordering ouder dan vijf jaar is; en
c. als blijkt dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en
d. als te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
e. de vordering van de gemeente tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling, als bedoeld onder het eerste lid tot stand is gekomen. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de schuldenaar gewijzigd als:
a. niet binnen twaalf maanden, nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder het eerste lid; of
b. de schuldenaar zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid; of
d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden.
3. Afzien van invordering als bedoeld onder het eerste en tweede lid is niet mogelijk bij vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behalve voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.
2.5.6 Kwijtschelding niet-verwijtbare vordering
1. Ten aanzien van vorderingen welke niet zijn ontstaan als gevolg van schending van een inlichtin- genplicht kan afgezien worden van verdere invordering als de schuldenaar:
a. gedurende 36 maanden aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij zijn gemid- delde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
b. niet gedurende 36 maanden of gedurende 36 maanden niet volledig aan zijn betalingsver- plichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of
c. gedurende 24 maanden geen betalingen heeft verricht en er, rekening houdend met alle omstandigheden in de individuele situatie, niet verwacht wordt dat invordering van het volledige bedrag redelijkerwijs zal plaatsvinden; of
d. gedurende minimaal 24 maanden aaneengesloten aan zijn betalingsverplichtingen naar draagkracht heeft voldaan en minimaal 50% van de restsom in één keer aflost; of
e. de restsom lager is dan € 150,00, rekening houdende met de omstandigheden.
2. Afzien van verdere invordering als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats bij vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behalve voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.
2.5.7 Kwijtschelding verwijtbare vordering en medevorderingen bij hoofdelijke aansprakelijkheid Bij vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van een inlichtingenplicht kan afgezien worden van verdere invordering als de schuldenaar tijdens een periode van tien jaar volledig heeft
voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was.
2.5.8 Uitstel van betaling
1. Wanneer de schuldenaar om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze na onderzoek voor maximaal 12 maanden toegekend indien hier goede redenen voor zijn.
2. In overige gevallen zal op basis van berekende draagkracht een individuele afweging worden gemaakt.
2.6 Verrekening en aflossing
2.6.1 Vaststelling aflossingsbedrag bij een schuldenaar zonder uitkering
1. De vastgestelde vordering dient binnen 6 weken na dagtekening van het besluit tot terugvordering of invordering ineens terugbetaald te worden.
2. Als betaling ineens binnen 6 weken niet mogelijk is, dan kan op verzoek van de schuldenaar een betalingsregeling getroffen worden.
3. Als een betalingsregeling, zoals bedoeld in het vorige lid, niet tot stand komt of kan komen, dan vindt een draagkrachtonderzoek plaats. Voor de bepaling van de afloscapaciteit wordt, in elk geval, de beslagvrije voet, als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in acht genomen.
2.6.2 Beslaglegging
Als de schuldenaar niet bereid is een minnelijke betalingsregeling te treffen of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt en/of verrekening niet mogelijk is, dan wordt het terugvorde- ringsbesluit c.q. dwangbevel ten uitvoer gelegd. Deze uitvoering vindt plaats door middel van vereen- voudigd derdenbeslag of ter executie overgedragen aan een incassobureau/gerechtsdeurwaarder.
2.6.3 Dwangbevel
Als een schuldenaar de vordering niet binnen de aanmaningstermijn (volledig) heeft betaald of zijn betalingsregeling niet is nagekomen, wordt een dwangbevel uitgebracht.
2.6.4 Rente en incasso-/deurwaarderskosten
Wanneer de vordering ter incasso wordt overgedragen aan een incassobureau of een gerechtsdeur- waarder dan worden de daarmee gemoeide kosten en rente doorberekend aan de schuldenaar.
2.7 Verhaal
2.7.1 Verhaal van kosten van bijstand
1. De gemeente Veldhoven maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van de kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet.
2. De gemeente neemt voor de berekening van de verhaalsbijdrage de Trema-normen (opgenomen in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht) als leidraad, tenzij dit leidt tot onredelijke en/of on- billijke situaties voor de onderhoudsplichtige.
3. Voor de behoeftevaststelling van het kind gaan wij uit van het actuele inkomen van de onderhouds- plichtige.
2.7.2 Indexering verhaalsbijdrage De door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd met het percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit geldt alleen voor bedragen die door de rechter zijn vastgesteld en bedragen die door partijen bij overeenkomst zijn vastgelegd. Als maximum geldt de verstrekte bijstand van de maand, waarover de verhaalsbijdrage is verschuldigd.
2.7.3 Nihilbeding Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na een echtscheiding (scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, kan de gemeente toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.
2.7.4 Wijzigen verhaalsbijdrage bij kruimelbedrag
Wanneer bij een heronderzoek een verhaalsbijdrage is berekend die minder dan
€ 25,- per maand ten nadele van de onderhoudsplichtige afwijkt, wordt de opgelegde verhaalsbijdrage niet gewijzigd.
2.7.5 Afzien van verhaal bij dringende reden
Van het opleggen van een verhaalsbijdrage wordt afgezien als er een dringende reden aanwezig is. Deze dringende reden kan van toepassing zijn op de omstandigheden van degenen op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen.
2.7.6 Afzien van verhaal bij schuldenproblematiek Artikel 2.5.5 eerste lid aanhef onder b, c en d en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op verhaal van kosten van bijstand, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen, die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.
2.7.7 Afzien van verhaal bij einde onderhoudsplicht
Wanneer bij beëindiging van de onderhoudsplicht van de schuldenaar, het totaal te verhalen bedrag minder dan € 300,- bedraagt, wordt afgezien van verhaal.
2.7.8 Kwijtschelding achterstallige verhaalsbijdrage na einde onderhoudsplicht
Een achterstallige verhaalsbijdrage na einde onderhoudsplicht wordt kwijtgescholden:
a. als schuldenaar binnen een periode van 4 jaar, gedurende 36 maanden (volledig) aan zijn beta- lingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij het gemiddelde inkomen van de schuldenaar in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
b. als binnen een periode van 4 jaar, gedurende 36 maanden geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat schuldenaar deze nog binnen 2 jaar zal gaan verrichten; of
c. als een bedrag, van tenminste 50% van de restsom, in één keer wordt afgelost.
2.7.9 Heronderzoek verhaal
De gemeente onderzoekt eenmaal per 18 maanden de draagkracht voor het voldoen van een verhaals- bijdrage.
3. Schulddienstverlening (Wgs)
3.1.1 Doelgroep gemeentelijke schulddiensthulpverlening
1. Alle inwoners van de Gemeente Veldhoven van 18 jaar en ouder kunnen zich wenden tot de ge- meente voor schulddienstverlening.
2. Voor inwoners jonger dan 18 jaar kunnen de ouders of wettelijk vertegenwoordigers zich wenden tot de gemeente voor schulddienstverlening. Bij de schulddienstverlening aan deze doelgroep wordt tevens rekening gehouden met het inkomen en vermogen van de onderhoudsplichtigen.
3.1.2 Aanbod schulddiensthulpverlening
1. De gemeente bepaalt of schulddienstverlening noodzakelijk is. Als er geen noodzaak aanwezig is, kan een aanvraag worden geweigerd.
2. De vorm waarin de gemeente schulddienstverlening aanbiedt, is van meerdere factoren afhankelijk en kan dus per situatie verschillen. Factoren die een rol kunnen spelen zijn:
a. de aard en omvang van de schulden;
b. de psychosociale situatie;
c. de motivatie van aanvrager;
d. een eventueel eerder gebruik van schulddienstverlening.
3. Het aanbod van schulddienstverlening kan bestaan uit:
a. Informatie en Advies
b. Stabilisatie van de schulden
c. Schuldregeling:
i. Bemiddeling
ii. Regeling
iii. Advisering herfinanciering
iv. Saneringskrediet Kredietbank Limburg
v. Verklaring aanvraag WSNP
d. Duurzame financiële dienstverlening
e. Budgetbeheer
f. Budgetcoaching
3.1.3 Inlichtingenplicht en medewerkingsplicht
1. De gemeente bepaalt welke gegevens nodig zijn voor de schulddienstverlening. Ook bepaalt de gemeente of aanvrager deze dient in te leveren of de gemeente deze zelf opvraagt.
2. Inwoner is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het schulddienstverleningstraject. De medewerking bestaat in elk geval uit:
a. het nakomen van afspraken;
b. het niet laten ontstaan van nieuwe schulden;
c. het zich houden aan het plan van aanpak.
3.1.4 Beëindiginggronden
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, besluit de gemeente tot beëindiging van de schulddienstverlening als:
a. de inwoner zijn beschikbare aflossingscapaciteit niet wil gebruiken voor de aflossing van schulden;
b. op grond van onjuiste gegevens onterecht schulddienstverlening is toegekend;
c. inwoner zich ten opzichte van de medewerkers die de schulddienstverlening uitvoeren misdraagt;
d. er geen noodzaak meer is tot schulddienstverlening of deze niet meer passend is;
e. uithouding en gedrag van de inwoner overduidelijk blijkt dat deze niet gemotiveerd is.
3.1.5 Recidive – hernieuwde aanvraag
In aanvulling op artikel 3 lid 2 van de Wgs kan de schulddienstverlening worden geweigerd als inwoner in de periode van twee jaar voorafgaand aan het nieuwe verzoek gebruik heeft gemaakt van schuld- dienstverlening. In uitzonderlijke situaties kan hiervan worden afgeweken.
3.1.6 Budgetbeheer
1. Budgetbeheer heeft tot doel de inkomsten en uitgaven van de inwoner te beheren en in evenwicht te houden.
2. Budgetbeheer vindt plaats op basis van een overeenkomst en budgetplan. De duur van het bud- getbeheer sluit aan bij het traject schulddienstverlening. Indien nodig kan er een verlenging van het budgetbeheer plaats vinden.
3. Er worden afspraken gemaakt over de betalingen die namens inwoner verricht worden. De bud- getbeheerder ziet erop toe dat er geen (nieuwe) schulden en/of betalingsachterstanden ontstaan. Het budgetbeheer heeft minimaal betrekking op huur/hypotheek, nutsvoorzieningen en wettelijk verplichte verzekeringen.
4. De inwoner ontvangt nadat alle lasten zijn betaald en noodzakelijke reserveringen plaats hebben gevonden leefgeld waarover hij vrij mag beschikken
5. Budgetbeheer behoort tot het aanbod van schulddienstverlening zoals benoemd in artikel 3.1.2 van deze beleidsregels en heeft de Wgs als grondslag.
6. Als niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 1 Wgs, dan volgt er geen aanbod budget- beheer en wordt verwezen naar een particuliere budgetbeheerder.
7. Budgetbeheer is altijd een tijdelijk aanbod en wordt ingezet zolang er voldaan wordt aan artikel 1 Wgs.
8. Budgetbeheer wordt alleen aangeboden als de inwoner ook begeleiding accepteert bij het weer zelfstandig beheren van zijn financiën, zoals bv budgetcoaching of externe begeleiding. Als het zelfstandig beheren van zijn financiën niet haalbaar wordt geacht, dan volgt begeleiding richting bewindvoering.
3.1.7 Budgetcoaching
1. Budgetcoaching omvat het geheel van activiteiten om de inwoner te leren zelfstandig en op een verantwoorde manier een financiële huishouding te voeren.
2. Budgetcoaching vindt plaats op basis van een overeenkomst en een coachingsplan waarin het doel en de gemaakte afspraken staan.
3. De duur van de budgetcoaching sluit aan bij het traject schulddienstverlening. Indien nodig kan er een verlenging plaats vinden van de budgetcoaching.
4. Budgetcoaching behoort tot het aanbod van schulddienstverlening zoals benoemd in artikel 3.1.2 van deze beleidsregels en heeft de Wgs als grondslag.
5. Als niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 1 Wgs, dan volgt er geen aanbod budget- coaching en wordt verwezen naar een particuliere budgetcoach.
6. Budgetcoaching is altijd een tijdelijk aanbod.
3.1.8 Vroegsignalering
De Wgs biedt een grondslag voor het verplicht melden van betalingsachterstanden door verhuurders, zorgverzekeraars, waterbedrijven en energieleveranciers en op basis van artikel 10 Wgs eventuele an- dere schuldeisers.
1. De gemeente filtert de signalen op hoogte/duur/soort achterstand en treedt in contact met de in- woner met behulp van flyers, telefonisch, via e-mail en op persoonlijke wijze.
2. Waar nodig wordt er gebruik gemaakt van een interne verwijzing naar het aanbod van schuld- dienstverlening zoals genoemd in artikel 3.1.2 van deze beleidsregels.
3.1.9 Gedragscode en rekenregels
Bij de uitvoering van schulddienstverlening hanteert de gemeente de rekenregels van Recofa met be- trekking tot het vrij te laten bedrag. Ook hanteert de gemeente de gedragsregels van de NVVK.
4. Inburgeren (WI2021)
4.1 Aanvullende voorzieningen inburgeringstraject
Voor asielstatushouders kan het inburgeringstraject aangevuld worden met de voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het volgen van het inburgeringstraject.
4.1.1 Reiskostenvergoeding
1. Aan asielstatushouders met een inburgeringstraject kan een reiskostenvergoeding en/of een (vergoeding voor een) fiets verstrekt worden.
2. De voorwaarden voor de reiskostenvergoeding en de verstrekking van een (vergoeding voor een) fiets zijn overeenkomstig artikel 2.1.9.2 van deze beleidsregels.
3. Aan asielstatushouders met een inburgeringstraject in de onderwijsroute zonder uitkering op grond van de PW, kan een reiskostenvergoeding en/of een (vergoeding voor een) fiets verstrekt worden, in uitzondering op genoemde voorwaarden in artikel 2.1.9.2.
4. Aan de reiskostenvergoeding wordt voor de inburgeraar de extra voorwaarde verbonden dat de inburgeraar er alles aan doet om te leren fietsen als de inburgeraar daartoe in staat is.
5. De reiskostenvergoeding kan worden verlengd als de inburgeraar buiten zijn schuld om niet heeft kunnen leren fietsen. De verlenging is maatwerk.
4.1.2 Laptop/device
1. Aan asielstatushouders met een inburgeringstraject kan een laptop worden verstrekt als de inbur- geraar hier niet zelf over beschikt en de taalaanbieder deze niet in bruikleen verstrekt.
2. Er wordt eenmalig 1 laptop per huishouden verstrekt.
3. De laptop wordt in eigendom van de inburgeraar verstrekt.
4. Er wordt geen vergoeding verstrekt voor het onderhoud en support van de laptop.
4.1.3 Kinderopvang
1. Aan asielstatushouders met een inburgeringstraject kan een vergoeding worden verstrekt voor de eigen bijdrage van kinderopvang die noodzakelijk is voor het volgen van het inburgeringstraject.
2. De voorwaarden voor de vergoeding van de eigen bijdrage van kinderopvang zijn overeenkomstig artikel 2.1.9.1 van deze beleidsregels.
3. Aan de vergoeding wordt de extra voorwaarde verbonden dat de inburgeraar meewerkt aan op- lossingen om de noodzaak voor kinderopvang zo klein mogelijk te maken, door bijvoorbeeld het volgen van taalonderwijs in de avond als er een partner is die op het kind kan passen.
5 Bijlagen
5.1 Schema Brutering
Situatie | Wel | Niet | |
1 | Vordering over het lopende jaar waarbij het handelen van het college mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vordering en welke bekend is gemaakt binnen 6 weken voor einde van dat lopende jaar | X | |
2 | Vordering over voorgaande jaar/jaren waarbij het handelen van het college (mede) heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vorderingf (voorbeeld het schattenderwijs korten van inkomsten) | X | |
3 | Vordering over het lopende jaar waarbij het handelen van het college mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vordering maar welke vordering wel eerder bekend is gemaakt dan 6 weken voor einde van dat lopende jaar en niet (volledig) wordt voldaan voor 31 december van dat jaar | X | |
4 | Vorderingen over het voorgaande jaar/jaren waarbij het handelen van het college geen bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de vordering | X | |
5 | Vorderingen over het lopende jaar, waarbij het handelen van het college geen bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de vordering, maar de vordering volledig het gevolg is van schending inlichtingenplicht EN waarbij het terugvor- deringsbesluit is genomen binnen een redelijke termijn nadat de feiten die de terugvordering tot gevolg hebben gehad, bekend zijn geworden. | X |