CMR VERDRAG
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)Hoofdstuk I. Toepasselijkheid
CMR VERDRAG
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)
PREAMBULE
De Verdragsluitende Partijen,
Erkend hebbende het nut om de voorwaarden van de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, in het bijzonder voor wat betreft de voor dit vervoer te gebruiken documenten en de aansprakelijkheid van de vervoerder, op eenvormige wijze te regelen,
Zijn overeengekomen als volgt:
Hoofdstuk I. Toepasselijkheid Artikel 1 (toepassingsbereik CMR)
1. Dit Verdrag is van toepassing op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één een bij het Verdrag partij zijnd land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „voertuigen” verstaan: de motorrijtuigen, gelede voertuigen, aanhangwagens en opleggers, zoals deze zijn omschreven in artikel 4 van het Verdrag nopens het wegverkeer van 19 september 1949.
3. Dit Verdrag is eveneens van toepassing, indien het vervoer, dat binnen zijn werkingssfeer valt, wordt bewerkstelligd door Staten of door Regeringsinstellingen of -organisaties.
4. Dit Verdrag is niet van toepassing:
a. op vervoer, bewerkstelligd overeenkomstig internationale postovereenkomsten,
b. op vervoer van lijken,
c. op verhuizingen.
5. De Verdragsluitende Partijen komen overeen, dat dit Verdrag niet door bijzondere overeenkomsten, gesloten tussen twee of meer van haar, zal worden gewijzigd, tenzij om aan de werking daarvan haar grensverkeer te onttrekken of om voor vervoer, dat uitsluitend over haar grondgebied plaats heeft, het gebruik van een de goederen vertegenwoordigende vrachtbrief toe te staan.
Artikel 2 (toepassing CMR bij multimodaal vervoer)
1. Wanneer het voertuig, waarin de goederen zich bevinden, over een gedeelte van het traject wordt vervoerd over zee, per spoor, over de binnenwateren of door de lucht, zonder dat de goederen - behoudens ter toepassing van de bepalingen van artikel 14 - uit dat voertuig worden uitgeladen, blijft dit Verdrag niettemin van toepassing op het gehele vervoer. Voorzover evenwel wordt bewezen dat verlies, beschadiging of vertraging in de aflevering van de goederen, ontstaan tijdens het vervoer op andere wijze dan over de weg, niet is veroorzaakt door een daad of nalatigheid van de wegvervoerder en voortspruit uit een feit, dat zich alleen heeft kunnen voordoen tijdens en tengevolge van het vervoer anders dan over de weg, wordt de aansprakelijkheid van de wegvervoerder niet bepaald door dit Verdrag, maar op de wijze waarop de aansprakelijkheid van de niet-wegvervoerder zou zijn bepaald, zo een vervoerovereenkomst tussen de afzender en de niet-wegvervoerder tot vervoer van de goederen alleen zou zijn afgesloten overeenkomstig de wettelijke bepalingen van dwingend recht betreffende het vervoer van goederen op die andere wijze. Bij gebreke van dergelijke bepalingen wordt de aansprakelijkheid van de wegvervoerder echter bepaald door dit Xxxxxxx.
2. Indien de wegvervoerder zelf het gedeelte van het vervoer dat niet over de weg plaats vindt bewerkstelligt, wordt zijn aansprakelijkheid eveneens bepaald volgens het eerste lid, als werden zijn hoedanigheden van wegvervoerder en niet- wegvervoerder uitgeoefend door twee verschillende personen.
Hoofdstuk II. Personen voor wie de vervoerder aansprakelijk is Artikel 3 (aansprakelijkheid vervoerder)
Voor de toepassing van dit Verdrag is de vervoerder, als ware het voor zijn eigen daden en nalatigheden, aansprakelijk voor de daden en nalatigheden van zijn ondergeschikten en van alle andere personen, van wie hij zich voor de bewerkstelliging van het vervoer bedient, wanneer deze ondergeschikten of deze personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden.
Hoofdstuk III. Sluiting en uitvoering van de vervoerovereenkomst Artikel 4 (vastlegging in vrachtbrief)
De vervoerovereenkomst wordt vastgelegd in een vrachtbrief. De afwezigheid, de onregelmatigheid of het verlies van de vrachtbrief tast noch het bestaan noch de geldigheid aan van de vervoerovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit Xxxxxxx.
Artikel 5 (opmaak vrachtbrief)
1. De vrachtbrief wordt opgemaakt in drie oorspronkelijke exemplaren, ondertekend door de afzender en de vervoerder. Deze ondertekening kan worden gedrukt of vervangen door de stempels van de afzender en de vervoerder, indien de wetgeving van het land, waar de vrachtbrief wordt opgemaakt, zulks toelaat. Het eerste exemplaar wordt overhandigd aan de afzender, het tweede begeleidt de goederen en het derde wordt door de vervoerder behouden.
2. Wanneer de te vervoeren goederen moeten worden geladen in verschillende voertuigen of wanneer het verschillende soorten goederen of afzonderlijke partijen betreft, heeft de afzender of de vervoerder het recht om te eisen, dat er evenzoveel vrachtbrieven worden opgemaakt als er voertuigen moeten worden gebruikt of als er soorten of partijen goederen zijn.
Artikel 6 (inhoud vrachtbrief)
1. De vrachtbrief moet de volgende aanduidingen bevatten:
a. de plaats en de datum van het opmaken daarvan,
b. de naam en het adres van de afzender,
c. de naam en het adres van de vervoerder,
d. de plaats en de datum van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering der goederen,
e. de naam en het adres van de geadresseerde,
f. de gebruikelijke aanduiding van de aard der goederen en de wijze van verpakking en, voor gevaarlijke goederen, hun algemeen erkende benaming,
g. het aantal colli, hun bijzondere merken en hun nummers,
h. het bruto-gewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen,
i. de op het vervoer betrekking hebbende kosten (vrachtprijs, bijkomende kosten, douane-rechten en andere vanaf de sluiting van de overeenkomst tot aan de aflevering opkomende kosten),
j. de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies,
k. de aanduiding, dat het vervoer, ongeacht enig tegenstrijdig beding, is onderworpen aan de bepalingen van dit Verdrag.
2. Als het geval zich voordoet, moet de vrachtbrief nog de volgende aanduidingen bevatten:
a. het verbod van overlading,
b. de kosten, welke de afzender voor zijn rekening neemt,
c. het bedrag van het bij de aflevering van de goederen te innen remboursement,
d. de gedeclareerde waarde der goederen en het bedrag van het bijzonder belang bij de aflevering,
e. de instructies van de afzender aan de vervoerder voor wat betreft de verzekering der goederen,
f. de overeengekomen termijn, binnen welke het vervoer moet zijn volbracht,
g. de lijst van bescheiden, welke aan de vervoerder zijn overhandigd.
3. De partijen kunnen in de vrachtbrief iedere andere aanduiding, welke zij nuttig achten, opnemen.
Artikel 7 (aansprakelijkheid afzender)
1. De afzender is aansprakelijk voor alle kosten en schaden, welke door de vervoerder worden geleden tengevolge van de onnauwkeurigheid of de onvolledigheid:
a. van de aanduidingen, aangegeven in artikel 6, eerste lid onder b), d), e), f), g), h) en j),
b. van de aanduidingen, aangegeven in artikel 6, tweede lid,
c. van alle andere aanduidingen of instructies, welke hij verstrekt voor het opmaken van de vrachtbrief of om daarin te worden opgenomen.
2. Indien de vervoerder op verzoek van de afzender de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de vrachtbrief opneemt, wordt hij behoudens tegenbewijs geacht voor rekening van de afzender te handelen.
3. Indien de vrachtbrief niet de vermelding, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder k), bevat, is de vervoerder aansprakelijk voor alle kosten en schaden, welke de rechthebbende op de goederen door deze nalatigheid lijdt.
Artikel 8 (onderzoeksplicht vervoerder)
1. Bij de inontvangstneming der goederen is de vervoerder gehouden te onderzoeken:
a. de juistheid van de vermeldingen in de vrachtbrief met betrekking tot het aantal colli en hun merken en nummers,
b. de uiterlijke staat van de goederen en hun verpakking.
2. Indien de vervoerder geen redelijke middelen ter beschikking staan om de juistheid van de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid onder a) van dit artikel, te onderzoeken, tekent hij in de vrachtbrief met redenen omkleed aan, welke voorbehouden hij maakt. Eveneens geeft hij de redenen aan voor alle voorbehouden, welke hij maakt ten aanzien van de uiterlijke staat van de goederen en van hun verpakking. Deze voorbehouden verbinden de afzender niet, indien zij niet uitdrukkelijk in de vrachtbrief door hem zijn aanvaard.
3. De afzender heeft het recht te eisen, dat de vervoerder het bruto-gewicht of de op andere wijze uitgedrukte hoeveelheid der goederen onderzoekt. Hij kan tevens een onderzoek van de inhoud der colli eisen. De vervoerder kan de kosten van het onderzoek in rekening brengen. Het resultaat van de onderzoekingen wordt in de vrachtbrief neergelegd.
Artikel 9 (bewijs vrachtbrief)
1. De vrachtbrief levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de voorwaarden der overeenkomst en van de ontvangst van de goederen door de vervoerder.
2. Bij gebreke van vermelding in de vrachtbrief van gemotiveerde voorbehouden van de vervoerder wordt vermoed, dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren op het ogenblik van de inontvangstneming door de vervoerder en dat het aantal colli en hun merken en nummers in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief.
Artikel 10 (aansprakelijkheid afzender)
De afzender is jegens de vervoerder aansprakelijk voor de schade aan personen, materiaal of aan andere goederen en de kosten, welke voortspruiten uit de gebrekkige verpakking van de goederen, tenzij de gebrekkigheid zichtbaar of aan de vervoerder bekend was op het ogenblik van de inontvangstneming en de vervoerder te dien aanzien geen voorbehouden heeft gemaakt.
Artikel 11 (aansprakelijkheid afzender, vervoerder en commissionnair)
1. Ter voldoening aan douane- en andere formaliteiten, welke vóór de aflevering van de goederen moeten worden vervuld, moet de afzender de nodige bescheiden bij de vrachtbrief voegen of ter beschikking van de vervoerder stellen en hem alle gewenste inlichtingen verschaffen.
2. De vervoerder is niet gehouden de nauwkeurigheid en de volledigheid van deze bescheiden en inlichtingen te onderzoeken. De afzender is jegens de vervoerder aansprakelijk voor alle schaden, die kunnen voortspruiten uit de afwezigheid, onvolledigheid of onregelmatigheid van deze bescheiden en inlichtingen, behoudens in geval van schuld van de vervoerder.
3. De vervoerder is op dezelfde voet als een commissionnair aansprakelijk voor de gevolgen van verlies of onjuiste behandeling van de bescheiden, die in de vrachtbrief zijn vermeld en deze begeleiden of in zijn handen zijn gesteld. De door hem verschuldigde schadevergoeding mag evenwel die, verschuldigd in geval van verlies van de goederen, niet overschrijden.
Artikel 12 (beschikkingsrecht)
1. De afzender heeft het recht over de goederen te beschikken, in het bijzonder door van de vervoerder te vorderen dat hij het vervoer ophoudt, de plaats bestemd voor de aflevering der goederen wijzigt of de goederen aflevert aan een andere geadresseerde dan in de vrachtbrief is aangegeven.
2. Dit recht vervalt, wanneer het tweede exemplaar van de vrachtbrief aan de geadresseerde is overhandigd of wanneer deze gebruik maakt van het recht bedoeld in artikel 13, eerste lid; vanaf dat ogenblik moet de vervoerder zich houden aan de opdrachten van de geadresseerde.
3. Het beschikkingsrecht komt evenwel reeds vanaf het opmaken van de vrachtbrief aan de geadresseerde toe, wanneer een vermelding in die zin door de afzender op de vrachtbrief is gesteld.
4. Indien de geadresseerde bij de uitoefening van zijn beschikkingsrecht bepaalt, dat de goederen aan een andere persoon moeten worden afgeleverd, kan deze persoon geen andere geadresseerde aanwijzen.
5. De uitoefening van het beschikkingsrecht is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
a. de afzender of, in het geval bedoeld in het derde lid van dit artikel, de geadresseerde, die dit recht wenst uit te oefenen, moet het eerste exemplaar van de vrachtbrief, waarop de aan de vervoerder gegeven nieuwe instructies moeten zijn aangetekend, overleggen en de vervoerder schadeloos stellen voor kosten en schade die de uitvoering van deze instructies meebrengt;
b. de uitvoering van deze instructies moet mogelijk zijn op het ogenblik, dat de instructies de persoon, die deze moet uitvoeren, bereiken en zij mag noch de normale bedrijfsvoering van de vervoerder beletten noch schade toebrengen aan afzenders of geadresseerden van andere zendingen;
c. de instructies mogen nimmer het verdelen van de zending tot gevolg hebben.
6. Wanneer de vervoerder tengevolge van de bepalingen van het vijfde lid onder b) van dit artikel de instructies, die hij ontvangt, niet kan uitvoeren, moet hij onmiddellijk de persoon, van wie deze instructies afkomstig zijn, daarvan in kennis stellen.
7. De vervoerder, die de volgens de voorwaarden van dit artikel gegeven instructies niet heeft uitgevoerd of die dergelijke instructies heeft opgevolgd zonder overlegging van het eerste exemplaar van de vrachtbrief te hebben geëist, is tegenover de rechthebbende aansprakelijk voor de hierdoor veroorzaakte schade.
Artikel 13 (rechten geadresseerde)
1. Na aankomst van de goederen op de plaats bestemd voor de aflevering, heeft de geadresseerde het recht van de vervoerder te vorderen dat het tweede exemplaar van de vrachtbrief aan hem wordt overhandigd en de goederen aan hem worden afgeleverd, een en ander tegen ontvangstbewijs. Wanneer verlies van de goederen is vastgesteld of de goederen aan het einde van de termijn, bedoeld in artikel 19, niet zijn aangekomen, is de geadresseerde gerechtigd om op eigen naam tegenover de vervoerder gebruik te maken van de rechten, die uit de vervoerovereenkomst voortspruiten.
2. De geadresseerde, die gebruik maakt van de rechten, die hem ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn toegekend, is gehouden de volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen te betalen. In geval van geschil terzake is de vervoerder niet verplicht om de goederen af te leveren dan tegen zekerheidstelling door de geadresseerde.
Artikel 14 (handelen in het belang van de beschikkingsgerechtigde)
1. Indien, om welke reden ook, de uitvoering van de overeenkomst op de voorwaarden van de vrachtbrief onmogelijk is of wordt voordat de goederen op de plaats bestemd voor de aflevering, zijn aangekomen, is de vervoerder gehouden instructies te vragen aan de persoon, die het recht heeft overeenkomstig artikel 12 over de goederen te beschikken.
2. Indien evenwel de omstandigheden de uitvoering van het vervoer toelaten op andere voorwaarden dan die van de vrachtbrief en indien de vervoerder niet tijdig instructies heeft kunnen verkrijgen van de persoon, die het recht heeft overeenkomstig artikel 12 over de goederen te beschikken, neemt hij de maatregelen, welke hem het beste voorkomen in het belang van de persoon, die het recht heeft over de goederen te beschikken.
Artikel 15 (belet van de aflevering van goederen)
1. Wanneer na aankomst van de goederen op de plaats van bestemming zich omstandigheden voordoen die de aflevering beletten, vraagt de vervoerder instructies aan de afzender. Indien de geadresseerde de goederen weigert, heeft de afzender het recht om daarover te beschikken zonder verplicht te zijn het eerste exemplaar van de vrachtbrief te tonen.
2. De geadresseerde kan, zelfs indien hij de goederen heeft geweigerd, te allen tijde de aflevering daarvan vragen, zolang de vervoerder geen andersluidende instructies van de afzender heeft ontvangen.
3. Indien een omstandigheid, die de aflevering belet, zich voordoet, nadat de geadresseerde overeenkomstig zijn recht ingevolge artikel 12, derde lid, opdracht heeft gegeven om de goederen aan een andere persoon af te leveren, treedt voor de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel de geadresseerde in de plaats van de afzender en die andere persoon in de plaats van de geadresseerde.
Artikel 16 (verkoop goederen en kosten)
1. De vervoerder heeft recht op vergoeding van de kosten, welke zijn verzoek om instructies of de uitvoering van ontvangen instructies voor hem meebrengt, mits deze kosten niet door zijn schuld zijn ontstaan.
2. In de gevallen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en in artikel 15, kan de vervoerder de goederen onmiddellijk voor rekening van de rechthebbende lossen; na deze lossing wordt het vervoer geacht te zijn geëindigd. De vervoerder neemt dan de bewaring van de goederen op zich. Hij kan de goederen evenwel aan een derde toevertrouwen en is
dan slechts aansprakelijk voor een oordeelkundige keuze van deze derde. De goederen blijven belast met volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen en alle andere kosten.
3. De vervoerder kan zonder instructies van de rechthebbende af te wachten tot verkoop van de goederen overgaan, wanneer de bederfelijke aard of de staat van de goederen dit rechtvaardigt of wanneer de kosten van bewaring onevenredig hoog zijn in verhouding tot de waarde van de goederen. In andere gevallen kan hij eveneens tot verkoop overgaan, wanneer hij niet binnen een redelijke termijn van de rechthebbende andersluidende instructies heeft ontvangen, waarvan de uitvoering redelijkerwijs kan worden gevorderd.
4. Indien de goederen ingevolge dit artikel zijn verkocht, moet de opbrengst van de verkoop ter beschikking van de rechthebbende worden gesteld onder aftrek van de kosten, die op de goederen drukken. Indien deze kosten de opbrengst van de verkoop te boven gaan, heeft de vervoerder recht op het verschil.
5. De verkoop geschiedt op de wijze bepaald door de wet of de gebruiken van de plaats, waar de goederen zich bevinden.
Hoofdstuk IV. Aansprakelijkheid van de vervoerder
Artikel 17 ((ontheffing van) aansprakelijkheid van de vervoerder)
1. De vervoerder is aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.
2. De vervoerder is ontheven van deze aansprakelijkheid, indien het verlies, de beschadiging of de vertraging is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende, door een opdracht van deze, welke niet het gevolg is van schuld van de vervoerder, door een eigen gebrek van de goederen of door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
3. De vervoerder kan zich niet aan zijn aansprakelijkheid onttrekken door een beroep te doen op gebreken van het voertuig, waarvan hij zich bedient om het vervoer te bewerkstelligen, of op fouten van de persoon, van wie hij het voertuig heeft gehuurd of van diens ondergeschikten.
4. Met inachtneming van artikel 18, tweede tot vijfde lid, is de vervoerder ontheven van zijn aansprakelijkheid, wanneer het verlies of de beschadiging een gevolg is van de bijzondere gevaren, eigen aan één of meer van de volgende omstandigheden:
a. gebruik van open en niet met een dekzeil afgedekte voertuigen, wanneer dit gebruik uitdrukkelijk is overeengekomen en in de vrachtbrief is vermeld;
b. ontbreken of gebrekkigheid van de verpakking bij goederen, die door hun aard aan kwaliteitsverlies of beschadiging zijn blootgesteld, wanneer zij niet of slecht verpakt zijn;
x. xxxxxxxxxxx, lading, stuwing of lossing van de goederen door de afzender, de geadresseerde of personen, die voor rekening van de afzender of de geadresseerde handelen;
d. de aard van bepaalde goederen, die door met deze aard zelf samenhangende oorzaken zijn blootgesteld hetzij aan geheel of gedeeltelijk verlies hetzij aan beschadiging, in het bijzonder door breuk, roest, bederf, uitdroging, lekkage, normaal kwaliteitsverlies, of optreden van ongedierte en knaagdieren;
e. onvolledigheid of gebrekkigheid van de merken of nummers der colli;
f. vervoer van levende dieren.
5. Indien ingevolge dit artikel de vervoerder niet aansprakelijk is voor sommige der factoren, die de schade hebben veroorzaakt, is hij slechts aansprakelijk in evenredigheid tot de mate, waarin de factoren waarvoor hij ingevolge dit artikel aansprakelijk is, tot de schade hebben bijgedragen.
Artikel 18 (bewijslast vervoerder)
1. Het bewijs, dat het verlies, de beschadiging of de vertraging door één der in artikel 17, tweede lid, genoemde feiten is veroorzaakt, rust op de vervoerder.
2. Wanneer de vervoerder aantoont, dat, gelet op de omstandigheden van het geval, het verlies of de beschadiging een gevolg heeft kunnen zijn van een of meer van de in artikel 17, vierde lid, genoemde bijzondere gevaren, wordt vermoed dat deze daarvan de oorzaak zijn. De rechthebbende kan evenwel bewijzen, dat de schade geheel of gedeeltelijk niet door een van deze gevaren veroorzaakt is.
3. Het hierboven genoemde vermoeden bestaat niet in het in artikel 17, vierde lid, onder a, genoemde geval, indien zich een ongewoon groot tekort of een verlies van colli voordoet.
4. Indien het vervoer wordt bewerkstelligd door middel van een voertuig, ingericht om de goederen te onttrekken aan de invloed van hitte, koude, temperatuurverschillen of vochtigheid van de lucht, kan de vervoerder geen beroep doen op het voorrecht van artikel 17, vierde lid, onder d, tenzij hij bewijst, dat alle maatregelen, waartoe hij, rekening houdende met de omstandigheden, verplicht was, zijn genomen met betrekking tot de keuze, het onderhoud en het gebruik van deze inrichtingen en dat hij zich heeft gericht naar de bijzondere instructies, die hem mochten zijn gegeven.
5. De vervoerder kan geen beroep doen op het voorrecht van artikel 17, vierde lid, onder ƒ, tenzij hij bewijst, dat alle maatregelen, waartoe hij normaliter, rekening houdende met de omstandigheden, verplicht was, zijn genomen en dat hij zich heeft gericht naar de bijzondere instructies, die hem mochten zijn gegeven.
Artikel 19 (vertraging in de aflevering)
Er is vertraging in de aflevering, wanneer de goederen niet zijn afgeleverd binnen de bedongen termijn of, bij gebreke van zulk een termijn, wanneer de werkelijke duur van het vervoer, zo men rekening houdt met de omstandigheden en met name, bij gedeeltelijke lading, met de tijd benodigd voor het verkrijgen van een volledige lading op de gebruikelijke voorwaarden, meer tijd vergt dan een goed vervoerder redelijkerwijs behoort te worden toegestaan.
Artikel 20 (schadevergoeding rechthebbende)
1. De rechthebbende kan, zonder enig nader bewijs, de goederen als verloren beschouwen, wanneer zij niet zijn afgeleverd binnen dertig dagen na afloop van de bedongen termijn, of, bij gebreke van zulk een termijn, binnen zestig dagen na de inontvangstneming van de goederen door de vervoerder.
2. De rechthebbende kan bij ontvangst van de schadevergoeding voor de verloren goederen schriftelijk verzoeken hem onmiddellijk te berichten ingeval de goederen worden teruggevonden in de loop van het jaar, volgende op de betaling der schadevergoeding. Dit verzoek wordt hem schriftelijk bevestigd.
3. Binnen dertig dagen na ontvangst van dit bericht kan de rechthebbende vorderen, dat de goederen aan hem worden afgeleverd tegen betaling van de volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen en tegen teruggave van de schadevergoeding, die hij heeft ontvangen, onder aftrek van de kosten, welke in deze schadevergoeding mochten zijn begrepen, en met behoud van alle rechten op schadevergoeding voor vertraging in de aflevering ingevolge artikel 23 en, indien toepasselijk, ingevolge artikel 26.
4. Bij gebreke hetzij van het verzoek, bedoeld in het tweede lid, hetzij van instructies gegeven binnen de termijn van dertig dagen, bedoeld in het derde lid, of ook, indien de goederen eerst meer dan een jaar na betaling van de schadevergoeding zijn teruggevonden, kan de vervoerder over de goederen beschikken overeenkomstig de wet van de plaats, waar deze zich bevinden.
Artikel 21 (remboursement)
Indien de goederen aan de geadresseerde zijn afgeleverd zonder inning van het remboursement, dat door de vervoerder volgens de bepalingen van de vervoerovereenkomst zou moeten zijn ontvangen, is de vervoerder gehouden de afzender schadeloos te stellen tot ten hoogste het bedrag van het remboursement, onverminderd zijn verhaal op de geadresseerde.
Artikel 22 (gevaarlijke goederen)
1. Indien de afzender aan de vervoerder gevaarlijke goederen aanbiedt, licht hij hem in over de juiste aard van het gevaar, dat zij opleveren, en geeft hij, zo nodig, de te nemen voorzorgsmaatregelen aan. Indien deze inlichting niet in de vrachtbrief is vermeld, staat het aan de afzender of de geadresseerde met enig ander middel te bewijzen, dat de vervoerder kennis heeft gedragen van de juiste aard van het gevaar, dat het vervoer van de voornoemde goederen opleverde.
2. De gevaarlijke goederen, die niet, gegeven het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, als zodanig aan de vervoerder bekend waren, kunnen op ieder ogenblik en op iedere plaats door de vervoerder worden gelost, vernietigd of onschadelijk gemaakt en wel zonder enige schadevergoeding; de afzender is bovendien aansprakelijk voor alle kosten en schaden, voortvloeiende uit de aanbieding ten vervoer of uit het vervoer zelf.
Artikel 23 (berekening schadevergoeding)
1. Wanneer ingevolge de bepalingen van dit Verdrag een schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen ten laste van de vervoerder wordt gebracht, wordt deze schadevergoeding berekend naar de waarde van de goederen op de plaats en het tijdstip van de inontvangstneming.
2. De waarde van de goederen wordt vastgesteld volgens de beurskoers of, bij gebreke daarvan, volgens de gangbare marktprijs of, bij gebreke van een en ander, volgens de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en kwaliteit.
3. De schadevergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan 8.33 rekeneenheden voor elk ontbrekend kilogram bruto- gewicht.
4. Bovendien worden de vrachtprijs, de douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer der goederen gemaakte kosten, in geval van geheel verlies volledig en in geval van gedeeltelijk verlies naar verhouding, terugbetaald; verdere schadevergoeding is niet verschuldigd.
5. In geval van vertraging is, indien de rechthebbende bewijst, dat daardoor schade is ontstaan, de vervoerder gehouden voor deze schade een vergoeding te betalen, die niet meer kan bedragen dan de vrachtprijs.
6. Hogere vergoedingen kunnen slechts worden gevorderd in geval van aangifte van de waarde der goederen of van een bijzonder belang bij de aflevering, overeenkomstig de artikelen 24 en 26.
7. De in dit Verdrag genoemde rekeneenheid is het bijzondere trekkingsrecht zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. Het in het derde lid van dit artikel genoemde bedrag wordt omgerekend in de nationale munteenheid van de Staat van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is, volgens de waarde van die munteenheid op de datum van het vonnis of de datum, die de Partijen zijn overeengekomen. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat, die lid is van het Internationale Monetaire Fonds, wordt berekend overeenkomstig de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire
Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat, die geen lid is van het Internationale Monetaire Fonds, wordt berekend op een door die Staat vastgestelde wijze.
8. Niettemin kan een Staat, die geen lid is van het Internationale Monetaire Fonds en waarvan de wet de toepassing van de bepalingen van het zevende lid van dit artikel niet toelaat, op het tijdstip van bekrachtiging van of toetreding tot het Protocol bij het CMR, of op enig tijdstip nadien, verklaren dat de in het derde lid van dit artikel bedoelde aansprakelijkheidsgrens, die op zijn grondgebied van toepassing is, 25 monetaire eenheden bedraagt. De in dit lid bedoelde monetaire eenheid komt overeen met 10/31 gram goud van een gehalte van 0,900. De omrekening van het in dit lid genoemde bedrag in de nationale munteenheid geschiedt volgens de wet van de betrokken Staat.
9. De in de laatste zin van het zevende lid van dit artikel genoemde berekening en de in het achtste lid van dit artikel genoemde omrekening geschieden op zodanige wijze, dat in de nationale munteenheid van de Staat zo veel mogelijk dezelfde werkelijke waarde tot uitdrukking komt voor het bedrag genoemd in het derde lid van dit artikel, als daarin uitgedrukt in rekeneenheden. Bij nederlegging van een in artikel 3 van het Protocol bij het CMR genoemde akte en telkens wanneer een verandering optreedt in hun wijze van berekening ingevolge het zevende lid van dit artikel of in het resultaat van de omrekening ingevolge het achtste lid van dit artikel, delen de Staten de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties hun wijze van berekening dan wel het resultaat van de omrekening mede.
Artikel 24 (aangeven waarde goederen)
De afzender kan tegen betaling van een overeengekomen toeslag in de vrachtbrief een waarde van de goederen aangeven, die het maximum, vermeld in het derde lid van artikel 23, overschrijdt. In dat geval treedt het aangegeven bedrag in de plaats van dit maximum.
Artikel 25 (schadevergoeding vs. waardevermindering)
1. In geval van beschadiging vergoedt de vervoerder het bedrag van de waardevermindering, berekend naar de volgens artikel 23, eerste, tweede en vierde lid vastgestelde waarde der goederen.
2. De schadevergoeding beloopt evenwel niet meer dan de volgende bedragen:
a. indien de gehele zending door de beschadiging in waarde is verminderd, het bedrag, dat zij zou hebben belopen in geval van geheel verlies;
b. indien slechts een gedeelte van de zending door de beschadiging in waarde is verminderd, het bedrag, dat zij zou hebben belopen in geval van verlies van het in waarde verminderd gedeelte.
Artikel 26 (bijzonder belang bij de aflevering)
1. De afzender kan tegen betaling van een overeengekomen toeslag het bedrag van een bijzonder belang bij de aflevering voor het geval van verlies of beschadiging en voor dat van overschrijding van de overeengekomen termijn, vaststellen door vermelding van dit bedrag in de vrachtbrief.
2. Indien een bijzonder belang bij de aflevering is aangegeven, kan, onafhankelijk van de schadevergoedingen, bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25, en tot ten hoogste het bedrag van het aangegeven belang, een schadevergoeding worden gevorderd gelijk aan de bewezen bijkomende schade.
Artikel 27 (rente over het bedrag van de schadevergoeding)
1. De rechthebbende kan over het bedrag der schadevergoeding rente vorderen. Deze rente, ten bedrage van vijf procent per jaar, loopt vanaf de dag waarop de vordering schriftelijk bij de vervoerder is ingediend of, indien dit niet is geschied, vanaf de dag waarop zij in rechte aanhangig is gemaakt.
2. Wanneer de bedragen, die tot grondslag voor de berekening der schadevergoeding dienen, niet zijn uitgedrukt in de munt van het land, waar de betaling wordt gevorderd, geschiedt de omrekening volgens de koers van de dag en de plaats van betaling der schadevergoeding.
Artikel 28 (beroep op de CMR-bepalingen)
1. Wanneer het verlies, de beschadiging of de vertraging, ontstaan in de loop van een aan dit Verdrag onderworpen vervoer, volgens de toepasselijke wet kan leiden tot een vordering, die niet op de vervoerovereenkomst is gegrond, kan de vervoerder zich beroepen op de bepalingen van dit Verdrag, die zijn aansprakelijkheid uitsluiten of de verschuldigde schadevergoedingen vaststellen of beperken.
2. Wanneer de niet op de vervoerovereenkomst berustende aansprakelijkheid voor verlies, beschadiging of vertraging, van één der personen voor wie de vervoerder ingevolge artikel 3 aansprakelijk is, in het geding is, kan deze persoon zich eveneens beroepen op de bepalingen van dit Verdrag, die de aansprakelijkheid van de vervoerder uitsluiten of de verschuldigde schadevergoedingen vaststellen of beperken.
Artikel 29 (opzet of schuld vervoerder)
1. De vervoerder heeft niet het recht om zich te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, die zijn aansprakelijkheid uitsluiten of beperken of die de bewijslast omkeren, indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt.
2. Hetzelfde geldt bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle andere personen, van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval hebben deze ondergeschikten of andere personen eveneens niet het recht om zich, voor wat hun persoonlijke aansprakelijkheid betreft, te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, als omschreven in het eerste lid.
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)Hoofdstuk V. Vorderingen in en buiten rechte
Hoofdstuk V. Vorderingen in en buiten rechte Artikel 30 (ontvangst goederen door geadresseerde)
1. Indien de geadresseerde de goederen in ontvangst heeft genomen zonder dat hij ten overstaan van de vervoerder de staat daarvan heeft vastgesteld of zonder dat hij, indien het zichtbare verliezen of beschadigingen betreft, uiterlijk op het ogenblik van de aflevering, of, indien het onzichtbare verliezen of beschadigingen betreft, binnen zeven dagen na de aflevering, zon- en feestdagen niet inbegrepen, voorbehouden ter kennis van de vervoerder heeft gebracht, waarin de algemene aard van hel verlies of de beschadiging is aangegeven, wordt hij behoudens tegenbewijs geacht de goederen te hebben ontvangen in de staat als omschreven in de vrachtbrief. De bovenbedoelde voorbehouden moeten, indien het onzichtbare verliezen of beschadigingen betreft, schriftelijk worden gemaakt.
2. Wanneer de staat van de goederen door de geadresseerde ten overstaan van de vervoerder is vastgesteld, is geen tegenbewijs tegen het resultaat van deze vaststelling toegelaten, tenzij het onzichtbare verliezen of beschadigingen betreft en de geadresseerde schriftelijke voorbehouden ter kennis van de vervoerder heeft gebracht binnen zeven dagen, zon- en feestdagen niet inbegrepen, na deze vaststelling.
3. Bij vertraging in de aflevering is schadevergoeding alleen verschuldigd, indien binnen een termijn van 21 dagen nadat de goederen ter beschikking van de geadresseerde zijn gesteld, een schriftelijk voorbehoud ter kennis van de vervoerder is gebracht.
4. Bij het bepalen van de termijnen ingevolge dit artikel wordt de datum van aflevering of, al naar het geval, de datum van vaststelling of die van terbeschikkingstelling niet meegerekend.
5. De vervoerder en de geadresseerde verlenen elkaar alle redelijke faciliteiten voor de nodige vaststellingen en onderzoekingen.
Artikel 31 (rechtsgedingen)
1. Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door de eiser behalve voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:
a. de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten, of
b. de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen; zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.
2. Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.
3. Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een uitspraak, gedaan door een gerecht van een bij het Verdrag partij zijnd land, in dat land uitvoerbaar is geworden, wordt zij eveneens uitvoerbaar in elk ander bij het Verdrag partij zijnd land, zodra de aldaar xxxxxxx voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld. Deze formaliteiten kunnen geen hernieuwde behandeling van de zaak meebrengen.
4. De bepalingen van het derde lid van dit artikel zijn van toepassing op uitspraken op tegenspraak gewezen, op uitspraken bij verstek en op schikkingen, aangegaan ten overstaan van de rechter, maar zij zijn niet van toepassing op uitspraken die slechts bij voorraad uitvoerbaar zijn, noch op veroordelingen tot vergoeding van schaden en interessen, welke boven de kosten zijn uitgesproken tegen een eiser wegens de gehele of gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering.
5. Van onderdanen van bij het Verdrag partij zijnde landen, die hun woonplaats of een bedrijf hebben in een van deze landen, kan geen zekerheidstelling voor de betaling der proceskosten worden gevorderd in rechtsgedingen, waartoe een aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft.
Artikel 32 (verjaring rechtsvorderingen)
1. De rechtsvorderingen, waartoe een aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, verjaren door verloop van een jaar. In geval van opzet of van schuld, welke volgens de wet van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt, is de verjaringstermijn drie jaar. De verjaring loopt:
a. in geval van gedeeltelijk verlies, beschadiging of vertraging, vanaf de dag, waarop de goederen zijn afgeleverd;
b. in geval van volledig verlies, vanaf de dertigste dag na afloop van de bedongen termijn of, bij gebreke van zulk een termijn, vanaf de zestigste dag na de inontvangstneming van de goederen door de vervoerder;
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)Hoofdstuk V.
Vorderingen in en buiten rechte
c. in alle andere gevallen, na afloop van een termijn van drie maanden na de sluiting der vervoerovereenkomst. De hierboven als begin van de verjaring aangegeven dag wordt niet begrepen in de verjaringstermijn.
2. Een schriftelijke vordering schorst de verjaring tot aan de dag, waarop de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt. In geval van gedeeltelijke aanvaarding van de vordering hervat de verjaring haar loop alleen voor het deel van de vordering, dat betwist blijft. Het bewijs van ontvangst van de vordering of van het antwoord en van het terugzenden der stukken rust op de partij, die dit feit inroept. Verdere, op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende vorderingen schorsen de verjaring niet.
3. Met inachtneming van de bepalingen van het tweede lid, wordt de schorsing van de verjaring beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is. Hetzelfde geldt voor de stuiting van de verjaring.
4. Een verjaarde vordering kan ook niet meer in de vorm van een vordering in reconventie of van een exceptie worden geldend gemaakt.
Artikel 33 (bepalen van een scheidsgerecht)
De vervoerovereenkomst kan een bepaling bevatten inzake het toekennen van bevoegdheid aan een scheidsgerecht, mits deze bepaling inhoudt, dat het scheidsgerecht dit Verdrag zal toepassen.
Hoofdstuk VI. Bepalingen nopens vervoer verricht door opvolgende vervoerders
Artikel 34 (aansprakelijkheid opvolgende wegvervoerders)
Indien een vervoer, onderworpen aan één enkele overeenkomst, wordt bewerkstelligd door opvolgende wegvervoerders, worden de tweede en ieder van de volgende vervoerders door inontvangstneming van de goederen en van de vrachtbrief partij bij de overeenkomst op de voorwaarden van de vrachtbrief en wordt ieder van hen aansprakelijk voor de bewerkstelliging van het gehele vervoer.
Artikel 35 (ontvangstbewijs van overnemende vervoerder)
1. De vervoerder, die de goederen van de voorafgaande vervoerder in ontvangst neemt, overhandigt hem een gedateerd en ondertekend ontvangstbewijs. Hij moet zijn naam en adres op het tweede exemplaar van de vrachtbrief vermelden. Indien daartoe aanleiding is, tekent hij op dat exemplaar alsmede op het ontvangstbewijs soortgelijke voorbehouden aan als die, bedoeld in artikel 8, tweede lid.
2. De bepalingen van artikel 9 zijn op de betrekkingen tussen opvolgende vervoerders van toepassing.
Artikel 36 (vordering tot aansprakelijkstelling)
Behoudens in het geval van een eis in reconventie of van een exceptie, opgeworpen in een rechtsgeding inzake een eis, welke is gebaseerd op dezelfde vervoerovereenkomst, kan de vordering tot aansprakelijkstelling voor verlies, beschadiging of vertraging slechts worden gericht tegen de eerste vervoerder, de laatste vervoerder of de vervoerder, die het deel van het vervoer bewerkstelligde, gedurende hetwelk het feit, dat het verlies, de beschadiging of de vertraging heeft veroorzaakt, zich heeft voorgedaan; de vordering kan tegelijkertijd tegen verschillenden van deze vervoerders worden ingesteld.
Artikel 37 (recht van verhaal jegens andere vervoerders)
De vervoerder, die een schadevergoeding heeft betaald uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag, heeft recht van verhaal voor de hoofdsom, rente en kosten tegen de vervoerders, die aan de uitvoering van de vervoerovereenkomst hebben deelgenomen, overeenkomstig de volgende bepalingen:
a. de vervoerder, door wiens toedoen de schade is veroorzaakt, draagt de schadevergoeding alleen, onverschillig of deze door hemzelf of door een andere vervoerder is betaald;
b. wanneer de schade is veroorzaakt door toedoen van twee of meer vervoerders, moet ieder van hen een bedrag betalen in verhouding tot zijn deel van de aansprakelijkheid; indien begroting van de delen der aansprakelijkheid niet mogelijk is, is ieder van hen aansprakelijk in verhouding tot het hem toekomende deel van de beloning voor het vervoer;
c. indien niet kan worden vastgesteld, aan wie van de vervoerders de aansprakelijkheid moet worden toegerekend, wordt het bedrag van de schadevergoeding verdeeld tussen alle vervoerders, in de verhouding bepaald onder b).
Artikel 38 (insolventie van een van de vervoerders)
Indien een van de vervoerders insolvent is, wordt het door hem verschuldigde deel, dat hij niet heeft betaald, tussen alle andere vervoerders verdeeld in verhouding tot hun beloning.
Artikel 39 (uitoefenen van verhaal of verhaal halen op)
1. De vervoerder, op wie verhaal wordt uitgeoefend ingevolge de artikelen 37 en 38, is niet gerechtigd de gegrondheid van de betaling door de vervoerder, die het verhaal uitoefent, te betwisten, wanneer de schadevergoeding is vastgesteld bij rechterlijke uitspraak, mits hij behoorlijk van het rechtsgeding in kennis is gesteld en hij gelegenheid heeft gehad om daarin zich te voegen of tussen te komen.
2. De vervoerder, die verhaal wil uitoefenen, kan zulks doen voor het bevoegde gerecht van het land, waarin een van de betrokken vervoerders zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten. Het verhaal kan in een en hetzelfde geding tegen alle betrokken vervoerders worden gericht.
3. De bepalingen van artikel 31, derde en vierde lid, zijn van toepassing op rechterlijke uitspraken, gegeven terzake van het verhaal ingevolge de artikelen 37 en 38.
4. De bepalingen van artikel 32 zijn van toepassing op het verhaal tussen vervoerders. De verjaring loopt evenwel hetzij vanaf de dag van een rechterlijke einduitspraak tot vaststelling van de ingevolge de bepalingen van dit Verdrag te betalen schadevergoeding hetzij, bij gebreke van zulk een uitspraak, vanaf de dag waarop de betaling is geschied.
Artikel 40 (afwijkende regelingen)
De vervoerders kunnen onderling een van de artikelen 37 en 38 afwijkende regeling bedingen.
Hoofdstuk VII. Nietigheid van bedingen in strijd met het Verdrag
Artikel 41 (nietigheid van bedingen)
1. Behoudens de bepalingen van artikel 40 is nietig ieder beding, dat middellijk of onmiddellijk afwijkt van de bepalingen van dit Verdrag. De nietigheid van dergelijke bedingen heeft niet de nietigheid van de overige bepalingen van de overeenkomst tot gevolg.
2. In het bijzonder is nietig ieder beding, door hetwelk de vervoerder zich de rechten uit de verzekering der goederen laat overdragen of ieder ander beding van dergelijke strekking, evenals ieder beding, dat de bewijslast verplaatst.
Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen
Artikel 42 (toetreding tot het Verdrag)
1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening of toetreding door landen die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa en landen, die overeenkomstig paragraaf 8 van het mandaat van deze Commissie met raadgevende stem tot de Commissie zijn toegelaten.
2. De landen, die overeenkomstig paragraaf 11 van het mandaat van deze Commissie aan zekere werkzaamheden van de Economische Commissie voor Europa kunnen deelnemen, kunnen partij bij dit Verdrag worden door toetreding na de inwerkingtreding.
3. Het Verdrag zal voor ondertekening openstaan tot en met 31 augustus 1956. Na deze datum zal het openstaan voor toetreding.
4. Dit Verdrag zal worden bekrachtigd.
5. Bekrachtiging of toetreding geschiedt door nederlegging van een akte bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 43 (inwerkingtreding Verdrag)
1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag, nadat vijf landen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 42, hun akte van bekrachtiging of van toetreding hebben nedergelegd.
2. Voor ieder land, dat het Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt, nadat vijf landen hun akte van bekrachtiging of van toetreding hebben nedergelegd, treedt dit Verdrag in werking op de negentigste dag na de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding door het genoemde land.
Artikel 44 (opzegging Verdrag)
1. Iedere Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag opzeggen door middel van een tot de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving.
2. De opzegging heeft rechtsgevolg twaalf maanden na de datum, waarop de Secretaris-Generaal de kennisgeving heeft ontvangen.
Artikel 45 (ophouden werking Verdrag)
Indien na de inwerkingtreding van dit Verdrag het aantal Verdragsluitende Partijen tengevolge van opzeggingen is teruggebracht tot minder dan vijf, houdt de werking van dit Verdrag op van de datum af, waarop de laatste opzegging rechtsgevolg heeft.
Artikel 46 (verklaring toepassing Verdrag op een gebied)
1. Ieder land kan bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding of te eniger tijd daarna, door middel van een tot de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving verklaren, dat dit Verdrag van toepassing zal zijn op alle of een deel van de gebieden, welker internationale betrekkingen het behartigt.
Het Verdrag is op het gebied of de gebieden, vermeld in de kennisgeving, van toepassing met ingang van de negentigste dag na ontvangst van deze kennisgeving door de Secretaris-Generaal of, indien het Verdrag op die datum nog niet in werking is getreden, met ingang van de dag der inwerkingtreding.
2. Ieder land, dat overeenkomstig het vorige lid een verklaring heeft afgelegd, waardoor dit Verdrag van toepassing wordt op een gebied, welks internationale betrekkingen het behartigt, kan overeenkomstig artikel 44 het Verdrag, voor wat dat gebied betreft, opzeggen.
Artikel 47 (geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof)
Ieder geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen betreffende de uitleg of de toepassing van dit Verdrag, dat de Partijen niet door middel van onderhandelingen of door andere middelen hebben kunnen regelen, kan op verzoek van één der betrokken Verdragsluitende Partijen ter beslissing worden voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof.
Artikel 48 (voorbehoud ten aanzien van artikel 47)
1. Iedere Verdragsluitende Partij kan op het tijdstip, waarop zij dit Verdrag ondertekent of bekrachtigt of ertoe toetreedt, verklaren dat zij zich niet door artikel 47 van het Verdrag gebonden acht. De andere Verdragsluitende Partijen zijn niet door artikel 47 gebonden tegenover een Verdragsluitende Partij, die zulk een voorbehoud heeft gemaakt.
2. Iedere Verdragsluitende Partij die een voorbehoud overeenkomstig het eerste lid heeft gemaakt, kan te allen tijde dit voorbehoud intrekken door een tot de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving.
3. Geen enkel ander voorbehoud ten aanzien van dit Verdrag is toegestaan.
Artikel 49 (bijeenroepen conferentie)
1. Nadat dit Verdrag gedurende drie jaar in werking is geweest, kan iedere Verdragsluitende Partij door middel van een tot de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving de bijeenroeping verzoeken van een conferentie teneinde dit Verdrag te herzien. De Secretaris-Generaal geeft van dit verzoek kennis aan alle Verdragsluitende Partijen en roept een conferentie tot herziening bijeen, indien binnen een termijn van vier maanden na de door hem gedane kennisgeving, tenminste één vierde van de Verdragsluitende Partijen hun instemming met dit verzoek aan hem hebben medegedeeld.
2. Indien een conferentie wordt bijeengeroepen overeenkomstig het vorige lid, stelt de Secretaris-Generaal alle Verdragsluitende Partijen daarvan in kennis en nodigt hij hen uit binnen een termijn van drie maanden voorstellen in te dienen welke zij door de conferentie wensen bestudeerd te zien. De Secretaris-Generaal deelt de voorlopige agenda van de conferentie alsmede de tekst van die voorstellen tenminste drie maanden voor de openingsdatum van de conferentie aan alle Verdragsluitende Partijen mede.
3. De Secretaris-Generaal nodigt voor iedere conferentie, bijeengeroepen overeenkomstig dit artikel, alle landen uit, die zijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42, alsmede de landen die partij bij het Verdrag zijn geworden door toepassing van het tweede lid van artikel 42.
Artikel 50 (kennisgeving door Secretaris-Generaal)
Behalve de kennisgevingen ingevolge artikel 49 geeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de in het eerste lid van artikel 42 bedoelde landen, alsmede aan de landen, die partij bij het Verdrag zijn geworden door toepassing van het tweede lid van artikel 42, kennis van:
a. de bekrachtigingen en toetredingen ingevolge artikel 42,
b. de data, waarop dit Verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel 43,
c. de opzeggingen ingevolge artikel 44,
d. het overeenkomstig artikel 45 buiten werking treden van dit Verdrag,
e. de overeenkomstig artikel 46 ontvangen kennisgevingen,
f. de overeenkomstig het eerste en tweede lid van artikel 48 ontvangen verklaringen en kennisgevingen.
Artikel 51 (exemplaren van het Verdrag)
Na 31 augustus 1956 wordt het origineel van dit Verdrag nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die aan elke van de in het eerste en tweede lid van artikel 42 bedoelde landen gewaarmerkte afschriften doet toekomen.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Genève, de negentiende mei negentienhonderd zesenvijftig, in een enkel exemplaar in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.