INHOUD :
2* JAARGANG — Nr 5 ZONDAG, 16 OKTOBER 1932
REDACTIE : Italiëlei, 9 9 , A ntw erpen
Abonnement : 100 fr. per jaar .
Vereeniging zonder winstgevend doel BEHEER : Xxxxx Xxxxxxxxxx, 00, Xxxxxxxxx
n Postchecknummer : 3185.22
INHOUD :
BUITENGEWONE ALGEMEENE VERGADERING VAN DEN BOND DER VLAAMSCHE RECHTSGELEER DEN.
WIJZIGING IN HET PROCESRECHT IN NEDERLAND. AANVARINGS-REGLEMENT DER SCHELDE.
RECHTSPRAAK.
Hof van Beroep te Gent. — 4e Kamer. — 26 Sept. 19S2.
— Strafrechtspleging. — Burgerlijk geschil. — Regelen van Burgerlijke rechtstoepasselijkheid.
Werkrechtersraad te ' Hasselt. — 1 Augustus 1932. — Familievergoeding. — Wet van + Aug. 1930. — Ver goeding voor broeders en zusters volgens art. S i . — Werknemer moet niet bewijzen dat hij zijne broeders onderhoudt.
Vredegerecht Antwerpen. — Eerste Kanton. — 12 Ok tober 1932. — Huwelijksrecht. — Wederzijdsche rech ten en plichten der echtgenooten. — Feitelijke schei ding. — Niet toepassen der wet van tO Juni 19SS
K. W. art. t u b ) in geval de vrouw weigert de echtelijke woonst te vervoegen.
Vredegerecht Antwerpen. — 3e Kanton. — 28 November 1931. — Arbeidsongeval. — Xxxx xxx xxxxxxxxxxxxxx, i— Verantwoordelijkheid van derden.
WETGEVING. MEDEDEELING. UIT DE PERS.
99
dier kamers worden benoemd naar regels door de regeering vast te stellen, doch steeds zal de aanbeveling van de recht bank worden ingewonnen.
Het tweede ontwerp (17 September 1932) betreft het openbaar ministerie in burgerlijke zaken.
Dit ontwerp moet onze aandacht trek ken, omdat die kwestie hier te lande ook reeds meermaals besproken werd. De tus-
100
hooren van het openbaar ministerie alleen plaats vinden indien het den wensch van te worden gehoord te kennen heeft gege ven. Dit moet in geen bepaalden vorm ge beuren; de wensch tot besluiten kan ter terechtzitting worden gewaarschuwd, ook kan het openbaar ministerie vooraf te kennen geven dat het steeds over bepaalde soorten zaken wil gehoord worden, doch ook blijft de gelegenheid dat het den
Buitengewone Algemeene Vergadering
xxx xxx Xxxx der Vlaamsche Rechtsgeleerden te Antwerpen op Zaterdag 29 Oktober a. $., om 3 uur ’s namiddags
De Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden heeft een nieuwe buiten g ew o n e A lgem een e V ergadering belegd die zal gehouden worden in een der lokalen van het Gerechtshof te Antwerpen, op Zaterdag 29 Oktober aanstaande, om 3 uur ’s namiddags stipt.
Het houden van deze vergadering werd beslist op de laatste bijeen komst welke plaats had op 16 Juli 1.
H et is ons ten stelligste verzekérd geworden dat de bespreking van de wet op de Vervlaamsching van het Gerecht onmiddellijk na het openen van den parlementairen zittijd zal beginnen. Het is dus dringend noodig dat de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden door een klare motie zijn houding in deze gewichtige zaak zou bepalen, houding welke zonder twijfel tot richt snoer zal dienen aan onze volksvertegenwoordiging.
Ten einde deze motie ter stemming te leggen wordt de nieuwe Alge meene Vergadering van 29 Oktober belegd.
Xx. Xxxxxxxx, die de bespreking heeft ingeleid op de vergadering te Antwerpen zal ook ditmaal het woord voeren om nog bijkomende beschou wingen over het wetsontwerp mede te deelen. Deze inleiding zal gevolgd worden door een bespreking van de verschillende standpunten en door de verdediging van de moties welke zullen worden voorgelegd.
Het is de plicht van alle Vlaamsche rechtsgeleerden in zeer groot getal op deze vergadering aanwezig te zijn.
Het zijn de Vlaamsche juristen die het meest belang hebben bij de nieuwe wetgeving die in voege zal komen en het hoort dan ook dat van hunne beslissing in breede mate rekening gehouden worde tijdens de parlementaire besprekingen.
Het bestuur van den Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden rekent er dan ook ten stelligste op dat op 29 Oktober honderden juristen de vergadering te Brussel zullen bijwonen.
Verdere berichten volgen nog in ons. aanstaande nummer.
schenkomst van het openbaar ministerie wordt er facultatief gemaakt.
«Kan de conclusie van het openbaar ministerie niet gemist worden, althans worden beperkt? » vraagt de Minister van Justitie Donner in de Memorie van toe lichting.
Hij neemt het standpunt in dat, ook buiten de rechtspleging in verbreking, de conclusie van het openbaar ministerie niet zonder meer moet worden afgeschaft; maar aan den anderen kant geeft hij toe, dat vele conclusiën welke thans genomen worden kunnen achterwege blijven zon der dat dit aan de rechtspraak schade zou doen.Èene bevredigende oplossing meent hij te vinden in het denkbeeld de verplich ting van het openbaar ministerie tot het nemen van conclusie om te zetten in eene bevoegdheid. Slechts voor de rechtsple ging in verbreking wil hij de verplichting tot het nemen van conclusie handhaven, omdat zij daar is als eene voorbereiding voor de te wijzen arresten, en gepubli ceerd als toelichting op de arresten van groot belang.
Met de omzetting van verplichting om besluiten te nemen, in eene bevoegdheid daartoe, gaat gepaard de verandering van de verplichting van het openbaar minis terie om steeds op de rechtszitting tegen woordig te zijn in eene bevoegdheid.
De zaak is dus als volgt geregeld: Xxxx neer het openbaar ministerie optreedt als hoofdpartij dan is het natuurlijk ter te rechtzitting tegenwoordig, doch ook in de andere gevallen, zelfs als het geen conclu sie wil nemen is het bevoegd de handeling eener zaak mede te maken.
In verbreking blijft de verplichting tot het nemen van besluiten bestaan.
Voor de andere rechtbanken, zal het
xxxxxx intrekt, dat het in eene bepaalde concrete zaak wil besluiten nemen of ad vies geven, b.v. in eene zaak die het vol kenrecht of de openbare orde aangaat. Of in eene zaak die de algemeene belangstel ling heeft.
De bepaling is zoo geformuleerd dat er gelegenheid is dat zich eene praktijk vormt die de algemeene bevrediging wekt. Het facultatieve van het voorschrift geldt voor alle gevallen, ook voor die waar het wetboek van burgerlijke rechtsvorde ring of andere wettelt het hooren van het openbaar ministerie voorschrijft. Het voorschrift geldt eveneens op de rekwest
pröceduren.
De besluiten kunnen in eersten aanleg genomen worden of Ook, na de behandeling in eersten aanleg, in beroep.
Het openbaar ministerie kan weten of er aanleiding is om advies te geven op allerlei manieren: het kan ook de dossiers inzien om uit te maken of het zal optre den; de rechter kan ook de aandacht van het openbaar ministerie op eene zaak ves tigen.
Blijkbaar durft de minister van Xxxxxx tie het niet aan het openbaar ministerie in burgerlijke zaken aan den wal te zet ten. Het is nu best mogelijk dat het open baar ministerie, dat er op staat (minstens in ons land) van zijne taak voor de bur gerlijke rechtbank te behouden eens en vooral den wensch uitdrukt in alle zaken gehoord te worden. Dan zou men, tot een averechtschen uitslag komen, zoowel voor de bezuiniging als voor eene goede rechts pleging.
Het experiment dat men in Holland gaat nemen zal dus doen kennen of we geen radicaler maatregel moeten voorstaan.
X. XXX XXXXXX.
Wijzigingen in het procesrecht in Nederland
Aanvarings- Reglement der Schelde
Nieuwe ontwerpen van wet, betreffen de het procesrecht werden in Nederland voorgesteld.
Alhoewel men bij het indienen dezer
dusgenaamde achterstandwetten. Doch de enkelvoudige kamers werden te zeer be schouwd als eene bijzondere instelling, en werden slechts ingericht bij dié rechtban
ART. 3 4
" PASSE” en "VOIE NAVIGABLE" vertaling " Vaarwater,,
ontwerpen vooral bezuiniging in de rechts- bedeeling op het oog had, zijn ze toch be langrijk genoeg om er in ons land de aan dacht op te trekken, en er profijt uit te halen.
Het eerste ontwerp van wet (17 Sep tember 1932) is de uitbreiding der alleen rechtspraak in de arrondissementsrecht banken.
Enkelvoudige kamers voor burgerlijke en handelszaken bestonden bij de arron dissementsrechtbanken sedert de wet van
27 September 1909, die behoorde tot de
xxx die er om verzochten, nl. Rotterdam en Amsterdam.
Het ontwerp voert nu de enkelvormige kamers in als een normaal instituut bij elke rechtbank zooals er reeds eene enkel voudige kamer bestaat voor burgerlijke kinderzaken.
De nieuwe wet zal luiden: de rechtbank verwijst naar de enkelvormige kamer de zaken welke haar voor verwijzing geschikt schijnen. De verwijzing kan geschieden in eiken stand der zaak.
De leden en plaatsvervangende leden
Een overzetboot en een motorvaartuig waren in aanvaring op de Schelde vóór Antwerpen, overdag, bij helder klaar weer. De overzetter stak van den linker oever over naar den rechter; de motor voer stroomopwaarts met den vloed.
De Burgerlijke Rechtbank van Ant werpen, 2de Kamer, 14 April 1932, velde een uitspraak die in vertaling luidt:
Overwegende, dat om de verantwoorde lijkheid van het een of het andere vaar tuig te bepalen dient vastgesteld hetwelk der beide vaartuigen voor plicht had uit te wijken en plaats te laten voor het an
dere; dat beide partijen zich beroepen op zekere schikkingen van het Aanvarings Reglement op de Zeeschelde (Kon. Besluit van 27 Sept. 1926).
Overwegende, dat art. 34 van het Regle ment twee duidelijk bepaalde gevallen voorziet; het eerste (paragraaf 3) be schouwt den toestand van een stoómvaar- tuig dat een vaarwater (passe) in zijn breedte oversteekt en het tweede (para graaf 4) regelt de vaart wanneer een vaartuig het vaarwater (voie navigable) oversteekt;
dat het woord « vaarwater-passe » in de scheepvaart een duidelijk bepaalden zin heeft, men daaronder verstaat een vaar-
101
geul tusschen twee banken waarin vaar tuigen niet blootstaan aan het gevaar van aan den grond te loopen;
dat het vaststaat, dat er vóór Antwer pen geen vaarwater (passe) bestaat;
dat het deswege wel degelijk art. 34 paragraaf 4 is xxxxxxx in onderhavig ge val dient toegepast; dat deze paragraaf verwijst naar art. 30 volgens xxxxxxx een vaartuig dat een ander aan stuurboord ziet moet uitwijken; dat daaruit volgt, dat het motorvaartuig diende uit te wij ken voor de overzetboot;
dat indien, volgens de beweringen van de motorboot, deze in de onmogelijkheid verkeerde naar stuurboord uit te wijken, zij, volgens de voorschriften van art. 27, diende te stoppen of achteruit te slaan; dat zij zulks des te gemakkelijker doen kon, daar, volgens de verklaringen van haar schipper, zij zich bevond op 100 me ter afstand van de veerboot op het oogen- blik dat zij den overzetter zag van wal steken en dat zij, met haar snelheid van 6 tot 7 kilometer per uur, over voldoende vaart (of ruimte? « erre » of « aire »? af schrift van de uitspraak geeft « aire ») beschikte om deze manœuvre uit te voe ren;
dat zulks trouwens de meening is van den deskundige, wien zijn hoedanigheid van lid der Commission Nautique, gekozen door de Handelsrechtbank van Antwer pen, een onbetwistbaar gezag geeft;
dat daaruit blijkt, dat den verweerder (overzetboot) geen fout kan toegeschre ven;
Om deze redenen:
De Rechtbank verklaart den eisch van aanlegger niet gegrond en verwijst hem tot de onkosten.
* *
De teksten van bedoelde paragrafen luiden :
§ 3. — Steken stoomvaartuigen het vaarwater geheel of gedeeltelijk over, dan mogen zij de koerslijnen van andere vaar tuigen niet snijden indien deze daardoor verplicht worden van den koers af te wij ken om aanvaring te voorkomen.
§ 4. — Stoomvaartuigen die het vaar water geheel of gedeeltelijk oversteken moeten onderling de bij art. 30 gestelde regelen in acht nemen.
§ 3. — Lorsque les bâtiments à vapeur traversent la passe soit dans toute sa lar geur, soit en partie, ils ne peuvent couper la route d’autres bâtiments sur l’avant si, en ce faisant, ils obligent ces derniers à s’écarter de leur route pour prévenir un abordage.
§ 4. — Les bâtiments à vapeur qui tra versent soit dans toute sa largeur, soit en partie, la voie navigable, doivent se con former l’un et l’autre aux règles prescrites à l’article 30.
De meening die de Rechtbank hecht aan de paragrafen 3 en 4 van art. 34 is een gevaarlijke vondst. « Passe » en « Voie navigable » worden door « vaarwater » vertaald en hebben een en dezelfde mee ning. De Fransche tekst van het Aanva- rings Reglement gebruikt afwisselend
« passe » en « voie navigable » om beweeg redenen van letterkundigen aard.
§ 4 verwijst, voor onderling vrijwaren, twee schepen die beide het vaarwater over steken, naar art. 30. De deskundige en de Rechtbank verwijzen naar dit artikel twee schepen waarvan het eene het vaarwater oversteekt, het andere het vaarwater volgt.
De verantwoordelijkheid vaststellen in een aanvaring hoort tot de moeilijkste ta ken die den rechter voorbehouden zijn.
Zwaarder wordt die taak, indien de aan-
102
varing plaats greep in een bochtig vaar water zooals de Scheldestroom vóór Ant werpen; behalve al de factoren die bij de aanvaring in volle zee in aanmerking ko men, dient dan gerekend met eb en vloed, een beperkt gezichtsveld en het drukste scheepvaartverkeer ter wereld.
De lange afwezigheid der getuigen is, in vele gevallen, slechts ettelijke maan den na de feiten kunnén gehoord en niet verklaren hoe de feiten zich voordeden, maar hoe zij denken dat deze zich ontwik kelden, is niet van aard om de taak der Rechtbank gemakkelijker te maken.
Bewust van de moeilijkheden aan haar zending verbonden, gelast de Rechtbank deskundigen, gewezen gezagvoerders ter koopvaardij, met het onderzoek.
Dit onderzoek geschiedt in bijzijn der raadslieden der belanghebbende partijen; deze hebben het recht vragen te doen stel len. Het onderzoek der deskundigen biedt dus de volledigste waarborgen van onpar tijdigheid.
Graag sluiten wij ons aan bij de Recht bank om hulde te brengen aan het onbe twistbaar gezag der deskundigen der Com mission Nautique gekozen door de Han delsrechtbank van Antwerpen. Deze keuze is gerechtvaardigd door een onberispelijk verleden, een schitterende zeevaartlóop- baan, jarenlange practijk op alle zeeën der wereld en door hun groote eruditie in aanvaringszaken verworven door verge lijkende studie van talrijke uitspraken geveld in de bijzonderste zeevaartlanden; enkel door zulke studies kan men de juis te meening bepalen van de soms duistere teksten der internationale bepalingen.
De verslagen der Antwerpsche deskun digen zijn methodisch opgesteld in den aard der uitspraken der Admiralty Divi sions der Engelsche Rechtbanken wier peil zij, door gevatheid en duidelijkheid, zeer nabij komen.
Het verslag van den deskundige, vrucht van een diepgaande studie, is een zeer be langrijk bescheid. Het is onmisbaar voor de pleitredenen der partijen en de rechter kan doorgaans, zooals in het hierboven aangehaalde vonnis, niet anders dan de bevindingen van den deskundige, in juri dische taal omkleed, in zijn uitspraak op nemen. In feite is het dus de deskundige die het gëschil beslecht.
Er schuilt een zeker gevaar in dezen toestand. De deskundige, hoe bevaren'hij ook weze, is niet onfeilbaar en de feiten kunnen slechts beschouwd als volledig be licht, nadat de belanghebbende partijen hun stellingen in hun pleitredenen volko men ontwikkelden.
De thans heerschende toestand zou, in een haven als Antwerpen, niet mogen be staan. De hierboven aangehaalde uit spraak, evenals een groot aantal uitspra ken van de Handelsrechtbank van Xxxx xxxxxx, bewijst dat een « Admiraliteits » afdeeling diende gevoegd bij onze Recht banken om alle geschillen voortspruitend uit aanvaringen, assistentie en redding, te beslechten. Men late zich niet afschrikken door deze benaming die, in ons land eii op eerste zicht, aanmatigend mocht voorko men: De Engelsche Admiralty Divisions der Rechtbanken werken zonder admiraals met één rechter wien twee gewezen ge zagvoerders ter koopvaardij (elder breth- ren of Trinity House) als bijzitters toe gevoegd zijn. Men kon trouwens ook een andere benaming gebruiken.
Kapt. Xxx Xxxxxxxxxxxx,
Lid van den Onderzoeksraad voor de Scheepvaart.
103
Overwegende dat ingevolge art. 0000
X. X. het bewijs bij getuigen niet is toe gelaten telkens de eisch fr. 150 teyboven gaat;
Waaruit is af te leiden dat het bestre den vonnis ten onrechte een mindere waarde dan 150 fr. heeft aangenomen daar deze in alle geval willekeurig werd vastgesteld ;
Overwegende dat er in het huidig geval niet wordt bewezen noch aangevoerd dat een begin van bewijs bij geschrift be staat ;
Om deze redenen:
Het Hof aanvaardt de ingestelde beroe pen en, er op rechtdoende op tegenspraak, en bij toepassing van de artikelen 16 W. van 17 April 78 en 0000 X. X. X. door den heer Voorzitter ter openbare zitting aangeduid, alle verdere conclusiën afge wezen :
doende het vonnis a quo te niet en doen de hetgeen de eersten rechter had moe ten doen;
verklaart de rechtsvordering tegen den betichte ingesteld niet ontvankelijk;
verzendt beklaagde van de beschuldi ging tegen hem ingebracht.
WERKRECHTERSRAAD TE HASSELT
1 AUGUSTUS 0000
Xx.: Xx X. Xxxxxxxx en Mr L. Waha (Luik) FAMILIEVERGOEDING — WET VAN 4 A U
GUSTUS 1930 — VERGOEDING VOOR BROE
DERS EN ZUSTERS VOLGENS ART. 22 — WERKNEMER MOET NIET BEWIJZEN DAT HIJ ZIJNE BROEDERS ONDERHOUDT.
Een werknemer heeft recht op een familiever- goeding ten behoeve van zijn jongere broeders en zusters, binnen de grenzen door artikel 22 aangeduid, zonder dat er echter dient nagegaan te worden of de werknemer werkelijk steun is dezer broeders en zusters of tot hun onderhoud bijdraagt.
Xxx Xxxxxxxxx t / Verzekeringskas voor gezins vergoeding der Koolmijnen van Limburg
Aangezien de partijen, mits zeker voor behoud, onderling door hen gemaakt, het eens zijn om te verklaren dat eene fami- lievergóeding, ten bedrag van fr. 841,95 aan den aanlegger toekomt ten behoeve zijner jongere broeders en zusters van af 1 Januari 1932 tot 25 Mei daaropvolgend, voor het geval dat art. 22 der wet van 4 Augustus 1930 dient uitgelegd te wor den in den zin door aanlegger aan dit ar tikel gegeven;
Aangezien deze Volhoudt dat bovenge melde familievergoeding verschuldigd is zonder dat er dient nagegaan te worden of hij werkelijk de steun is dezer broeders en zusters of tot hun onderhoud bijdraagt, terwijl verweerster deze steun of bijdra ge als eene hoofdvereischte aanschouwt, om, op voet van art. 22 der wet, recht te geven op familievergoeding;
Aangezien verweerster, tot staving ha- rer bewering, weliswaar den tekst van dit artikel niet inroept, dewelke dan ook geenszins gewag maakt van deze vereich- te, doch dat zij doet gelden dat het ge dacht van steun en tegemoetkoming tol grondslag dient van al de artikelen dezer wet, zoodat de herhaling dezer vereischte overbodig geacht werd in de onderschei dene artikelen, handelend over het toeken nen dezer vergoeding;
Aangezien het nochtans duidelijk spruit uit de voorafgaande werken, de memorie van toelichting, de verslagen en bespre
104
der onderscheid, toekent; dat in zijn ant woord op de achtste en tiende vraag, door deze commissie aan den heer Minister gesteld, deze niet eens gewag maakt in zijne berekening van het getal begunstig den, van een zeker percent kinderen die volgens het stelsel van verweerster zou den moeten uitgesloten worden omdat zij niet ten laste zijn van den werknemer; dat verder (bladz. 627) de woorden « ten laste van » opzettelijk achterwege gelaten wer den in den tekst der wet (art. 18) om re den dat deze vereischte niet strookt met den geest der wet, dewelke de vergoeding toekent vanaf het oogenblik dat de voor waarden gesteld door art. 18 en 19 (20 en
22 der wet) voorhanden zijn, zoodat de compensatiekas niet eens te onderzoeken heeft op de aangeduide begunstigden ten laste zijn van den werknemer;
Dat zoo de Senaatscommissie (bladz. 634) spreekt van een « tegemoetkoming » (appoint) in het onderhoud der begun stigden en op bladz. 636 melding maakt evenals art. 49, § 2 der wet zulks doet, van steun (soutien) of last (charge) zulks en kel doelt op het vermoeden dat een werk- mansgezin doorgaans van behoeftigen stand is;
Dat de Commissie immers haar verslag eindigt met te zeggen dat de wet toepas selijk is op al wie door een werk- of dienstverhuring aan den werkgever ver bonden is, welke ook het bedrag zij van het toegekend loon;
Aangezien bovendien de tekst der wet klaarblijkelijk doet uitkomen dat het deel- uitmaken van een begunstigd gezin, zon der meer, volstaat wanneer de rechtheb bende door eene arbeidsovereenkomst voor werklieden of bedienden, of eene dienstverhuring aan den werkgever ver bonden is, terwijl hij het bewijs van den bestaanden last vergt, wanneer de begun stigde geen lid van het gezin zou zijn;
Aangezien immers enkel art. 19, § 3 en 20, §§ 3-4 en 6 spreken van den be staanden last en uitdrukkelijk vermelden dat in deze gevallen de «werkelijken last» dient bewezen te worden;
Aangezien deze vereischte niet voor komt in art. 22 der wet, zoodat aanleg- gers eisch gegrond dient verklaard te worden;
Om deze beweegredenen:
De Raad, na vruchtelooze poging tot verzoening, akte gevende aan verweerster dat de eisch de som van vijf honderd frank te boven gaat;
Verklaart aanlegger gegrond in zijn eisch;
Veroordeelt verweerster om aan dezen te betalen de som van acht honderd een en veertig frank, vijf en negentig centie men (fr. 841,95) met de wettelijke intres ten en de kosten, welke kosten berekend op de som van een en dertig frank tachtig centiemen, niet inbegrepen de kosten van uitgifte, beteekening en gebeurlijke uit voering van tegenwoordig vonnis.
VREDEGERECHT ANTWERPEN
EERSTE KANTON — 12 OKTOBER 1932
Vrederechter: X. X. Xxxxxxx
Pl.: Mr X. De Preter t / Xx X. Xxxxxx
HUWELIJKSRECHT — W EDERZIJDgCHE RECHTEN EN PLICHTEN DER ECHTGENOO- TEN — FEITELIJKE SCHEIDING — NIET TOEPASSEN DER WET VAN 20 JULI 1932 (B. W. art. 214b) IN GEVAL DE VROUW W EI
XXXX DE ECHTELIJKE WOONST TE VER
RECHTSPRAAK
HOF VAN BEROEP TE GENT
Het Hof van Beroep te Gent, 4e Kamer,
kingen dezer wet, dat de begunstigde kin deren steeds aanschouwd worden als zijn de ten laste van den rechthebbende vanaf het oogenblik dat deze tot dien stand der
VOEGEN.
De wet van 20 Juli 1932 (B. W. art. 214b) is niet van toepassing wanneer de echtgenooten in feite gescheiden van xxxxxxxx xxxxx; in dit g e
4e KAMER — 26 SEPT: 1932
Voorzitter: X. Xxxxxxxxxxxx Raadsheeren: X. X. Xxxxxx en De Clercq
Pl.: Mr P. M. Orban
STRAFRECHTSPLEGING — BURGERLIJK GESCHIL — REGELEN VAN BURGERLIJK RECHT TOEPASSELIJK.
Bij toepassing van art. 16 der Wet van 17 April 1878 moet het strafgerecht zich voegen naar de regelen van het Burgerlijk Recht bij het bewijs over het bestaan van een overeenkomst van burgerlijken aard, of over hare uitvoe ring. (1)
De waarde van het kwestieuse voorwerp waar van dient rekening gehouden te worden door den Strafrechter is deze die door den klager zelf werd aangegeven en die door het Open baar Ministerie zelf werd aangenomen.
(1 ) Zie ook Vonnis der Boetstraffelijke Recht bank te Antwerpen in dato 3 Maart 1932. Rechts kundig Weekblad 17 April 1932. 486.
rechtdoende in boetstraffelijke zaken heeft het volgende arrest verleend.
Overwegende dat het misdrijf ten laste gelegd van den betichte verband houdt met de uitvoering van eene overeenkomst (in pandgeving) van burgerlijken aard waarvan het bestaan ontkend of waarvan de uitlegging betwist wordt;
dat bijgevolg de Strafrechter zich moet gedragen bij de uitspraak over het bestaan van die overeenkomst of over hare uit voering naar de regelen van het burger lijk recht;
overwegende dat ingevolge de beschul diging voor dewelke de betichte terécht staat, de’ handboog waarvan gewag, een waarde heeft van fr. 250;
dat het die waarde is, welke overigens door de klager werd aangeduid, die door den strafrechter moet in acht genomen worden vermits zij deel uitmaakt van de beschuldiging ten laste van den betichte gelegd;
samenleving behoort, welke verplicht is zijn toevlucht te nemen tot eene arbeids overeenkomst of eene dienstverhuring om in zijn levensonderhoud en dit der zijnen te voorzien;
’ Aangezien immers de uiteenzetting der beweegredenen dezer wet (Pas. 1930, bl. 616) klaar te kennen geeft dat de wetge ver niet alleen geldelijk heeft willen tusschenkomen in het dragen van den kin- derlast, doch eveneens de diensten heeft willen erkennen, aan de maatschappij be wezen, door gezinnen die kinderen voort brengen ;
Aangezien in deze beweegredenen even eens voorkomt (bladz. 616) dat de fami lievergoeding toekomt aan eiken werkne mer, zonder uitzondering, in dienst van een aan de wet onderworpen werkgever;
Aangezien dezelfde verklaring, zonder eenig voorbehoud, voorkomt in het verslag der Kamercommissie, hetwelk het voor deel der wet aan elk loontrekkende, zon
val bestaat er geen huishouden meer in de
echtelijke woonplaats en bestaat er geen aan leiding tot toepassing van bovengemeld arti kel.
De wet van 20 Juli 1932 heeft voor doel gehad een uiterst snelle proceduur in te stellen, die niet vereenigbaar is met maatregelen vah on derzoek welke noodzakelijk zouden zijn in de gevallen waar de echtgenoote het echtelijk huis verlaten heeft.
Voor wat betreft de echtgenooten die in feite gescheiden leven heeft de vroegere bevoegdheid van de Rechtbank van eersten aanleg door de wet van 20 Juli 1932 niet de minste verande ring ondergaan.
Mme De Meyne t / Echtgenoot
Aangezien de eisch strekt ten einde de somme vast te stellen welk bedrag door den werkgever van verweerder, den heer Bestuurder van het loodswezen te Antwer pen, op het salaris, bedragende fr. 2100 per maand, zal afgehouden worden en rechtstreeks betaald in handen van eische- res;
105
Gehoord de partijen in hunne middelen en besluitselen ;
Aangezien eischeres beweert dat, sedert ettelijke maanden de verweerder zijn huis houdelijke verplichtingen verwaarloost en in zulke mate dat hij de laatste maand geen centiem bijgedragen heeft in het huishouden, bestaande uit de echtelieden en twee zieke dochters, 16 en 24 jaar oud; Aangezien de verweerder doet gelden dat over eenige weken, zonder hem te ver wittigen of zonder zijn toestemming te vragen, de eischeres het echtelijk huis met de twee kinderen verlaten heeft; dat eischeres elders verblijft; dat zij de beste en kostelijkste meubelstukken medegeno men heeft alsook het spaargeld waarvan
zij de vrije beschikking had;
Aangezien eischeres deze feiten niet betwist en geen afdoende reden doet gel den die het verlaten van de echtelijke wo ning zou kunnen rechtvaardigen; dat zij weigert met verweerder terug samen te wonen;
Aangezien de verweerder verklaart, vrijwillig en uit eigen beweging te zullen bijdragen in de behoeften van het huis houden, zoodra eischeres terug samen met hem wonen zal;
Aangezien het huishouden door eische res niet meer bestuurd wordt in de echte lijke woonplaats;
Aangezien de wet tot wijziging van de bepalingen van hoofdstuk IV, titel V van boek I van het Burgerlijk Wetboek be treffende de wederzijdsche rechten en plichten van de echtgenooten, een eenvou dige en zeer snel het doel bereikende rechtspleging tot beslaglegging in handen van derden instelt, ten voordeele van de verlatene echtgenoote en evenzoo van de ge die in bezit is van een vonnis geveld door de bevoegde rechtbank tegen den man die zich niet, uit eigen beweging, kwijt van zijn plichten tot bijdrage in de be hoeften van het huishouden, of wel tegen den echtgenoot die zich, door slinksche streken, tracht te onttrekken aan de uit voering van rechterlijke beslissingen die hem tegen wil en dank noodzaken zijn wettelijke plichten te vervullen. (Verslag van Xx Xxxxx);
Aangezien noch het memorie van toe lichting, noch de besprekingen der wet aan de Rechtbank toelaten aan te nemen dat het recht en de rechtspleging van
voorheen, strekkende tot het bekomen van onderstand zouden te niet gedaan zijn
106
te doen vaststellen welke door den werk gever van verweerder, den heer Bestuur der van het Loodswezen te Antwerpen, zal afgehouden worden en rechtstreeks betaald in handen van eischeres; veroor- deelen eischeres tot de kosten van het geding, beloopende op dertien xxxxx, zijn de de kosten van rolzetting.
VREDEGERECHT ANTWERPEN
3e KANTON — 28 NOVEMBER 1931
Vrederechter: M. X. Van N uffel
Pl.: Mr X. Xx Xxxxx en Xx X. Xx Xxxxxx
ARBEIDSONGEVAL — DAAD VAN ZELF OPOFFERING — VERANTWOORDELIJKHEID VAN DERDEN.
Ongeval, overkomen door daad van moed en zelf opoffering om patroon of werkgezellen te red den wordt aanzien als overkomen ter zake der uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Het in zake roepen van derden verantwoordelij ke is niet ontvankelijk wegens gemis aan rechtsverband.
Magerman t / Becker en Gen. Verz. Kas t / De Gier
Gezien de daging xxx xxxxxxxxxxx Xxx xxx Xxxxxxxx van Antwerpen in dato 14 September 1931, geboekt strekkende om verweerder te hooren veroordeelen aan legger te betalen de som van fr. 1386,16, bedrag der dagelijksche Vergoedingen, waarop hij recht heeft vanaf 12 Juni 1.1. hoofdens een werkongeval hem overko men binst de uitvoering van de arbeids overeenkomst met verweerder gesloten, onder voorbehoud van verdere vergoedin gen waarop hij krachtens de wet op de arbeidsongevallen kan aanspraak maken en met verwijzing van verweerder tot de gedingskosten;
Gezien het geboekt exploot van deur waarder De Laet van Antwerpen, in dato
24 September 1.1., waarbij de Gemeen schappelijke Verzekeringskas, gevestigd te Antwerpen, verklaart in de rechten en verplichtingen te treden van haar vennoot en verzekerde, verweerders Xxxxxxx, en tevens de firma De Gier voor ons dag vaardt ten einde te hooren zeggen dat zij gehouden is tusschen te komen in het ge ding hangende tusschen haar en Magerr
man, de vervolgingen tegen haar te doen
107
materiaal gegareerd stond nevens het voetpad; dat noodzakelijkerwijze het hol lende paard kar en ladder ging omverloo- pen;
3° Dat aanlegger juist om dit te verhin deren, vooruit geloopen is naar het paard, het heeft kunnen aangrijpen en opzij du wen, nog vooraleer het kar en ladder had bereikt, aldus zijn werkgezel en materiaal reddend;
4° Dat hij alsdan op een heele afstand is meegesleept geworden en ten slotte on der de kar geraakt;
Aangezien partijen het diensvolgens niet eens zijn nopens de feiten die door getuigen kunnen worden vastgesteld en waarvan wij het bewijs nuttig en aan- neemlijk achten;
Betreffende den eisch der Gemeen schappelijke Verzekeringskas tegen ver- verweerster, de samenwerkende maat schappij De Gier;
Aangezien de in zake geroepen verweer ster verstek maakt; dat aanlegster aan voert dat verweerster krachtens artikel 1383 B.W. verantwoordelijk moet worden gesteld voor de schade veroorzaakt door het paard haar toebehoorende en staande onder hare bewaking;
Aangezien, indien krachtens de wetten op de arbeidsongevallen, de ondernemer gerechtigd is de rechtsvordering in te stellen tegen den voor het ongeval aan- sprakelijken derden persoon, deze vorde ring nochtans als rechtsvordering tot vrij waring niet ontvankelijk is; dat inderdaad de grondslag der rechtsvordering tegen den aansprakelijken derden persoon bui ten de tusschen werkman en patroon ge sloten overeenkomst ligt en niets gemeens kan hebben, bij gebrek aan wettelijke samenhang, met het geding tusschen ar beider en ondernemer betreffende de for faitaire vergoedingen voorzien door de
W e tg e v in g
SENAAT
Ontwerp van tijdelijke wet betreffende de ver mindering van sommige pachtprijzen
MEMORIE VAN TOELICHTING
Mevrouw, Mijnheeren,
De landbouw doorworstelt een buitengewoon
108
wetten op de arbeidsongevallen; geding dat slechts krachtens voormelde uitzon derlijke wet aan den Vrederechter wordt onderworpen; '
Aangezien diensvolgens de aansprake lijke derde persoon noch gerechtigd is noch verplicht kan worden in het huidig geschil tusschen te komen, zelfs niet om het vonnis te hooren verbindend verklaren voor alle partijen;
Om deze redenen:
Wij, Xxxxxx Xxx Xxxxxx, Vrederechter van het derde kanton van Antwerpen, recht doende tegensprekelijk, uitspraak doende in eerste gebied over den eisch Magerman t / Becker;
Verleenen akte aan de Gemeenschappe lijke Verzekeringskas dat zij zich aan stelt en optreedt voor haar verzekerde verweerder Xxxxxx;
Stellen laatstgenoemde buiten zake zon der kosten;
En alvorens uitspraak te doen ten gron de, machtigen aanlegger te bewijzen door alle rechtsmiddelen, getuigen inbegrepen, de vier feiten hiervoren opgegeven;
Voorbehouden aan verweerster de Ge meenschappelijke Verzekeringskas het te genbewijs door dezelfde rechtsmiddelen; Stellen het getuigenverhoor vast op Woensdag 16 December 1931 om 11 uur voormiddag, in ons kabinet, ten gerechts-
hove.
Verzenden de zaak naar zitting van 26 December 1931.
Voorbehouden de kosten;
En uitspraak doende bij verstek over den eisch van de Gemeenschappelijke Ver zekeringskas tegen de firma De Gier, ver klaren den eisch niet ontvankelijk en ver oordeelen aanlegster tot de kosten.
Aldus gevonnist en uitgesproken te Ant werpen te openbare zitting van 28 No vember 1931.
scherpe crisis. De prijzen van al de landbouw- voortbrengselen hebben een plotselinge en sterke daling ondergaan, welke niet wordt vergoed door een gelijke daling der voortbrengingskosten. Vol gens een zorgvuldig opgemaakten landbouw-in- dex, biedt de vergelijking van de verkoopprijzen der voornaamste voortbrengselen en van de voort brengingskosten het volgende beeld:
door de nieuwe wet, en dat de bevoegdheid betrekkelijk deze soort van vorderingen, eenige verandering zou ondergaan heb ben;
Aangezien de bevoegdheid dezer recht bank, voor zooveel het een verlatene vrouw
staken en bij gebreke zulks te doen zich te hooren veroordeelen om haar te vrij waren tegen alle veroordeelingen in prin cipaal, intresten en onkosten die tegen haar zouden uitgesproken worden, mins tens het te vellen vonnis bindend te hoo
Index der landbouwvoortbrengselen (middenprijzen 1909-1914 = 100)
1927 | 1928 1929 | 1930 | 1931 (1 ) | Maart 1932 (2 ) | |
Plantaardige voortbrengselen . . . . 140 | 129 111 | 82 | 80 | 72 | |
Dierlijke voortbrengselen . .1 . . . . | 122 | 127 133 | 128 | 100 | 73 |
V o o r tb r e n g in g sk o ste n ................................. | 117 | 132 149 | 138 | 129 | 117 |
geldt of een echtgenoote, behoorlijk door de rechtbank gemachtigd het echtelijke huis te verlaten, onbeperkt is voor wat be treft het vaststellen van het bedrag dat
ren verklaren voor alle partijen;
Gehoord partijen in hare middelen en besluiten ;
Betreffende den eisch Magerman t /
Deze cijfers zijn gemiddelden: de graangewas
sen en de nijverheidsplanten werden door de da ling getroffen vóór de producten van den stal en, gedurende enkelen tijd, had het groot bedrijf er ger te lijden dan het klein bedrijf.
De volgende tabel duidt de aanzienlijkheid aan
van de daling voor een zeker getal bepaalde pro ducten:
de vrouw rechtstreeks uit de handen van den derden beslagene in ontvangst mag
Xxxxxx;
Aangezien de Gemeenschappelijke Ver
Product Hoogste prijs
Tegenwoordige prijs (Maart 1932)
Vermindering
nemen ;
Aangezien, in het voorhanden geval, blijkt uit de verklaringen van eischeres dat dezer bedoeling is onderhoudsmidde len te bekomen voor haar en niet geld
xxxxxxxx, als bijdrage in de behoeften van
xxxxxxxxxxxx verklaart op te treden en zich aan te stellen voor haar verzekerde, verweerder Xxxxxxx en besluit tot het buiten zake stellen van laatstgenoemde; Aangezien aanlegger desaangaande gee-
ne opmerkingen maakt;
V l a s ...........................
Koeien (levend) Xxxxxxx (levend) . Boter . . . . .
fr. 206-75 (Juni 1927) fr. 75-07 63.69 %
» 233-75 (Nov. 1927) » 53-00 77.32 %
» 8-12 (Juli 1930) » 4-55 43.96 %
» 12-87 (Dec. 1929) » 4-75 63.09 %
» 34-47 (Dec. 1928) » 18-33 46.82 %
» 1-45 (Nov. 1927) » 0-39 73.00 %
de niet meer bestaande huishouding, wijl de eischeres feitelijk gescheiden leeft van verweerder buiten het echtelijke huis, dat zij erkent verlaten te hebben op grond van louter aangehaalde redenen, die door den verweerder betwist worden;
Aangezien gedingen strekkende tot het betalen van onderhoudsmiddelen, ingeleid door een echtgenoote die het echtelijke huis verlaten heeft, in gebeurlijk geval, aan de rechtbank de noodzakelijkheid op legt, over te gaan tot maatregelen van on derzoek die innig verbonden zijn aan het recht van verdediging; dat dergelijke rechtspleging niet vereenigbaar is met het doel der wet van 20 Juli 1932 die slechts belang stelt in de verlatene vrouw of degene welke zich reeds eenen titel ver schaft heeft en aan de echtgenoote toe laat, zoo bijna onmiddellijk, het geld vast te leggen in de handen van den derden schuldenaar;
Aangezien eischeres hare vordering steunt op de wet van 20 Juli 1932; dat de
rechtbank mag kennis nemen van gedin gen die ingeleid schijnen krachtens hoo- ger bedoelde wet, en zij dient te onderzoe ken of, in ieder bepaald geval, de noodige vereischten vervuld zijn die de toepassing ervan rechtvaardigen;
Aangezien, ten onrechte, de eischeres beweert gerechtigd te wezen artikel 214b
B. W. te mogen inroepen.
Om deze redenen:
Wij, Xxxxx Xxxxxxx, Vrederechter van het eerste kanton der stad Antwerpen, verklaren ons bevoegd; zeggen dat eische res, hic et nunc, niet gegrond is de somme
Aangezien volgens xxxxxxxxx het werk ongeval zich heeft voorgedaan in volgen de omstandigheden: aanlegger was met een werkmakker schilderwerken aan het uitvoeren voor rekening van verweerder aan het huis Landxxxxxxxxxx, 00; xxots ziet hij een paard komen aanhollen dat op loop is en recht op de schilders afkomt; hij vreest dat zijn werkmakker niet tijdig meer van de ladder kan komen die het paard gaat omverwerpen; loopt vooruit naar het dier, grijpt het aan en gelukt er in hét opzij te duwen zonder nochtans te kunnen verhinderen dat hij wordt mee gesleept, een stamp krijgt van het paard op den voet en deerlijk gekwetst aan ar men en beenen onder de kar geraakt;
Aangezien verweerder aanneemt dat
xxxxx xxx xxxx en zelfopoffering gesteld door een arbeider binst de uitvoering der arbeidsovereenkomst om patroon of werk lieden te redden als werkongevallen moe ten aanzien worden; dat hij echter aan voert dat de tusschenkomst van aanleg ger niet nuttig kon zijn voor zijn werk makker daar hij het paard slechts zou nageloopen hebben wanneer alle gevaar voor laatstgenoemde was geweken;
Aangezien aanlegger houdt staan dat de feiten zich hebben voorgedaan zooals
hooger vermeld en dat hij aanbiedt door alle middelen van recht, getuigen inbe grepen, te bewijzen:
1° Dat op het oogenblik dat het paard weskwestie kwam aanhollen, hij onderaan de ladder stond, waarop Xxxxxxx Xxxxx, zijn werkmakker, zich bevondt;
2° Dat het karretje geladen met beider
Natuurlijk mag niet uit het oog worden ver loren, dat de resultaten van een bepaald land bouwbedrijf beïnvloed worden door bijzondere factoren, waarmede in elk afzonderlijk geval moet rekening gehouden worden.
Wat er ook van zij, de huidige resultaten van al de landbouwondernemingen zijn zeer verschil lend van die van vóór enkele jaren, en de land bouwers ondergaan tegenwoordig aanzienlijke verliezen.
Een groot aantal pachtprijzen is nog niet aan gepast aan de nieuwe omstandigheden. W elis waar, hebben sommige eigenaars aan hun pach ters een vermindering van den pachtprijs toe gestaan, maar die houding is op verre na jaiet algemeen. De grootste weerstand wordt juist aangetroffen bij die verpachters, welke bij het sluiten der pachtovereenkomst de hoogste pacht prijzen hebben bedongen. De openbare inrichtin gen aarzelen, om den weg der verminderingen op te gaan.
De Regeering oordeelt dat men de pachters
moet ter hulp komen door een tijdelijke wet, ge grond op het beginsel, dat de billijkheid moet heerschen in de uitvoering der overeenkomsten met periodieke vervulling der verplichtingen. Een grondige verandering in den toestand, welke partijen bij het sluiten van het contract op het oog hadden kan ten gevolge hebben, dat de latere uitvoering van zulk contract voor een van hen, een ramp zal worden.
De wetgever is tusschen beide gekomen, tel
xxxx als een dringende reden van billijkheid zijn tusschenkomst vergde, en inzonderheid betref fende sommige overeenkomsten aangegaan vóór of tijdens den oorlog (w et van 11 October 1919) en betreffende de pachten op langen termijn (wet van 20 Juli 1930):
Men had er kunnen aan denken, den pachter het recht te verleenen om, mits preadvies, de loopende pacht te verbreken. Die oplossing zou hem echter niet voordeelig zijn: doorgaans ver langt de pachter niet zijn bedrijf vaarwel te zeggen; liever zet hij het voort, zelfs met ver lies: een opruiming in volle crisis, zou hem het grootste deel van zijn kapitaal kosten, en hem de mogelijkheid ontnemen, voortaan zijn brood te verdienen. Die oplossing zou niet altijd voor-
deeliger zijn voor den eigenaar: in sommige stre ken zou hij wellicht slechts ten prijze van xxxxxx opofferingen een pachter vinden, of zelfs zijn gronden onbebouwd zien blijven.
Daarom beperkt het U voorgelegde ontwerp van wet er zich toe, aan sommige pachters het recht te verleenen zich tot den rechter te wen den, om een vermindering van den overeengeko men pachtprijs te bekomen.
Luidens het ontwerp kan de pachter bij een pachtovereenkomst, aangegaan vióór 1 Januari 1932, dat wil zeggen op een tijdstip waarop de pachter geen scherpe, langdurige crisis moest verwachten, een vermindering van den bedongen pachtprijs aanvragen, indien deze pachtprijs bui ten verhouding is met de thans heerschende eco nomische omstandigheden (art. 1 ). Is deze voor waarde niet vervuld, dan zal de vordering niet ingewilligd worden: er is inderdaad geen sprake van de herziening van die pachtprijzen, welke niet onevenredig zijn met den heerschenden landbouw- toestand, bij voorbeeld, omdat de eigenaar zich zou vergenoegd hebben met een zeer gem atig den pachtprijs, die thans nog billijk schijnt, of omdat de pachtprijs bepaald volgens de waarde der producten, de prijsschommelingen dezer pro ducten zou gevolgd hebben.
De rechter doet uitspraak naar billijkheid: hij houdt rekening, niet alleen met den toestand van den landbouw in ’t algemeen, maar ook met de bijzondere omstandigheden van het pachtgoed waarop het verzoek betrekking heeft. Daarenbo ven zal hij geen enkel nuttig gegeven uit het oog verliezen. Een omstandigheid, welke hij voor zeker in aanmerking moet nemen, is de pacht prijs, dien de pachter gedurende de vorige jaren heeft betaald: om onklaarheid te vermijden, voor ziet de tekst de vergoeding niet tusschen de ver schillende pachtjaren; doch de rechter, belast met het verminderen van den pachtprijs voor de crisisjaren, zal, bij het vaststellen van het be drag der vermindering, in voorkomend geval
(1 ) Voorloopige cijfers.
(2 ) Voorloopige cijfers (voor de berekening van den index van Maart 1932, is de pachtprijs begrepen in de voortbrengingskosten).
109
rekening mogen houden met het feit dat de pach ter, gedurende een of meer jaren van voorspoed,
Art. 5.
110
Mededeelingen
111
112
troffen door de groote w ijziging in de heer- schende denkbeelden omtrent de taak en de orga
aan den zelfden eigenaar slechts een pachtprijs betaald heeft, opvallend lager dan die, welke zou overeengestemd hebben m et den economischen toestand van dit tijdperk.
De door den rechter verleende vermindering is van toepassing op het loopende jaar, en kan zelfs van toepassing zijn op het jaar dat ver- loopen is, wanneer de aanvraag ingediend wordt binnen de drie maanden na het verstrijken van het pachtjaar. Zij geldt eveneens voor de latere pachtjaren; indien echter de omstandigheden die tot de vermindering aanleiding hebben gegeven, komen te veranderen dan kan de verpachter op zijn beurt een vermeerdering van den vermin derden pachtprijs aanvragen, derwijze dat hij, bij het eindigen der pacht, gedeeltelijk of geheel hersteld worde in de rechten, die voor hem voort spruiten uit de bepalingen van het contract (art. 3 ).
Krachtens artikel 4, kan de rechter, die een aanvraag tot vermindering te behandelen heeft, elke uitzetting w egens niet-betaling van den prijs doen schorsen, m et inbegrip van de uitzet ting die zou kunnen worden bevolen in kortge ding door den voorzitter der rechtbank. (W et van 25 Maart 1876 op de bevoegdheid, Art. 11).
De bevoegdheid om uitspraak te doen over de geschillen ontstaan uit de toepassing van de ont worpen wet, behoort aan den vrederechter van het kanton waar het goed gelegen is (art. 5 ). De kantonrechter is beter dan iemand op de hoogte van de pachtzaken: de wet op de bevoegd heid verleent hem de kennisneming van de m eeste stedelijke en landelijke huur geschillen; hij heeft de processen berecht, die ontstonden uit de tijde lijke huishuur w etten; zijn tusschenkom st bij de toepassing der wet van 9 April 1921, op de pacht der verwoeste gronden, heeft voldoening g eg e ven. Derhalve heeft de R egeering niet gemeend het voorbeeld te moeten volgen van som m ige vroegere voorstellen, die er toe strekten, derge lijke processen toe te vertrouwen aan een bijzon der rechtscollege, sam engesteld uit een m agis traat en twee bijzitters. De tusschenkom st van deze gelegenheidsrechters, door den M inister van Landbouw benoemd, zou den geest der instel ling nadeelig kunnen beïnvloeden, in plaats van een grooteren waarborg aan de belanghebbenden te verschaffen. Overigens zou die tusschenkom st de rechtspleging kostelijker en ingewikkelder maken, waar deze integendeel eenvoudig, snel en goedkoop moet zijn.
Het ontwerp van wet, dat U wordt voorgelegd, h eeft niet ten doel en zal niet ten gevolge l\ebben, talrijke geschillen tusschen eigenaars en pach ters te doen oprijzen. Immers zal geen dagvaar ding tot vermindering van den pachtprijs kunnen gegeven worden, zonder te zijn voorafgegaan van een poging tot minnelijke regeling, die m eestal tot een overeenkomst zal leiden. (A rt. 6.) Bovendien bevestigt het ontwerp enkel een praktijk, welke doorgaans gevolgd wordt door de eigenaars, die van hun maatschappelijken plicht bewust zijn. De mogelijkheid van een rechtsvordering zal de andere er toe aansporen, blijk te geven van welwillendheid ten opzichte van hunne door de crisis getroffen pachters.
De M inister van Landbouw, X. XXX XXXXXXX.
Ontwerp van tijdelijke w et betreffende de ver mindering van som m ige pachtprijzen
XXXXXX, Koning der Belgen,
Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, H eil!
Op vooretel van Onzen M inister van Landbouw, Wij hebben besloten en Wij besluiten:
Onze Minister van Landbouw wordt gelast in Onzen Naam aan de W etgevende Kamers het wetsontwerp voor te leggen waarvan de inhoud volgt :
Art. 1.
De pachter bij eene vóór 1 Januari 1932 g e sloten pachtovereenkomst, kan een vermindering aanvragen van den bedongen pachtprijs, indien deze buiten verhouding is met de economische omstandigheden ten tijde van de vraag.
Art. 2.
De rechter doet uitspraak naar billijkheid: om de gegrondheid van de vraag te beoordeelén en om de vermindering van den pachtprijs te bepa len, houdt hij rekening zoowel met den toestand van den landbouw in ’t algem een als m et den bij zonderen toestand van de hoeve of van de per- ceelen waarop de vraag betrekking heeft, en met alle andere gegevens die tot een billijke re geling van het geschil kunnen bijdragen.
Art. 3.
De door den rechter verleende vermindering van- pacht is van toepassing op het pachtjaar tijdens hetwelk de vraag wordt ingediend. Zij kan van toepassing zijn op het reeds verloopen pachtjaar, indien het verzoekschrift, waarvan sprake in artikel 6, ter griffie werd overgelegd binnen de drie maanden die volgen op het ver strijken van het pachtjaar. Zij is van toepassing op de nog te loopen jaren, tot het einde per pacht toe.
Indien echter de economische omstandigheden, welke tot de vermindering aanleiding hebben g e geven, komen te veranderen, dan kan de ver pachter een vermeerdering van den verminder den pachtprijs aanvragen, derwijze dat hij, bij het eindigen der pacht, gedeeltelijk of geheel hersteld zij in de rechten, die voor hem voort vloeien uit de bepalingen van het contract. Het vonnis heeft zijn uitwerking in dezelfde voor waarden als het vonnis waarbij een vermindering van den pachtprijs wordt verleend.
Art. 4.
Xxxxxx het verzoekschrift tot minnelijke rege ling, dat de vraag tot vermindering van den pachtprijs voorafgaat, ter griffie werd overge legd, kan de rechter elke uitzetting w egens niet- betaling van den prijs doen schorsen, m et inbe grip van de uitzetting voorzien bij artikel 11 der wet van 25 Maart 1876 op de bevoegdheid in burgerlijke zaken.
De vrederechter van het kanton, waar het
pachtgoed gelegen is, neem t kennis van al de geschillen, waartoe deze wet aanleiding geeft, xxxx ook het jaarlijksch bedrag van den pacht prijs weze, en zelfs in geval van betw isting om trent den titel.
Indien het pachtgoed in verschillende kantons' gelegen is, wordt het bevoegde rechtsgebied be paald door het gedeelte, waarvan het kadastraal inkomen het hoogste is.
Het vonnis is in eersten of in laatsten aanleg, naar gelang de gevraagde vermindering of ver meerdering, de som van 2.500 frank per jaar al dan niet te boven gaat.
Art. 6.
Geene op deze wet gesteund vraag tot vermin dering of tot vermeerdering van den pachtprijs is ontvankelijk, zonder dat vooraf de eischer bij den vrederechter een verzoekschrift heeft xxxxx xxxxx, om den verweerder tot een m innelijke re geling te doen oproepen. Het verzoekschrift, dat op ongezegeld papier m ag geschreven zijn, wordt ter griffie overgelegd, en de griffier verleent daarvan een ontvangstbewijs.
Binnen acht dagen na het indienen van het verzoekschrift, roept de vrederechter de partijen op door een verw ittiging op ongezegeld papier, overgemaakt onder een ter post aangeteekenden omslag.
Er wordt proces-verbaal opgem aakt van den uitslag der poging tot m innelijke regeling. Komt een akkoord tot stand, dan vermeldt het proces verbaal de termen daarvan. De uitgifte van het proces-verbaal wordt voorzien van de formule van tenuitvoerlegging.
A rt. 7.
Deze wet is niet van toepassing op de pach ters van vreemde nationaliteit, behalve indien, in hun land van oorsprong, een w et bestaat, die aan de aldaar als pachters verblijvende Belgen gelijke voordeelen verleent als die, welke uit deze wet voortvloeien.
Art. 8.
Geene op deze wet gesteunde vraag m ag inge diend worden na den 1*" Januari 1935.
Gegeven te Brussel, den 30 Juni 1932.
BELGISCHE SENAA T
Vergadering van 22 Maart 1932
Verslag uit naam der Commissie van Justitie, belast met het onderzoek van het W etsontwerp tot w ijziging van artikel 38, 2° en 3° van de wet van 29 Juni 1929 betreffende den gerechtelijken bijstand en de toelating om kosteloos
te procedeeren.
Tegenwoordig: HH. Xx Xxxx, voorzitter; Asou, Xx Xxxxxx (Xxxxxx), Disière, Legrand, xxxxx Xxxxxx, Xxx Xxxxxxxx et Ligy, verslaggever.
Mevrouw, Xxxxx Xxxxxx,
De R egeering stelt voor het 2 “ en 3° van arti kel 38 der wet van 29 Juni 1929 betreffende den gerechtelijken bijstand en de toelating om kos teloos te procedeeren te vervangen door nieuwe bepalingen die worden opgelegd door de w ijzi gingen door de w etgeving toegebracht aan de belastingwetten.
Het 2° van artikel 38 der w et van 1929 vergt van dengene die gerechtelijken bijstand vraagt en toelating om kosteloos te procedeeren: « een echt verklaard uittreksel uit de jongste aangifte betreffende de belastingen op het inkomen on- derteekend door den betrokken persoon of door het hoofd van het gezin tot hetwelk hij behoort, daarbij, per categorie, de verschillende inkom sten vermeldende welke voor de supertaxe w er den aangegeven ».
De wet van 13 Juli 1930 h eeft de supertaxe afgeschaft. H et overleggen van het uittreksel voorzien bij de w et van 1929 is dus niet meer mogelijk en een andere rechtvaardiging moet worden gevergd van dengene die de noodige mid delen niet beweert te bezitten om de gerechts kosten voor te schieten van het geding dat hij wil inspannen. De R egeering stelt voor van den belanghebbende te eischen : « een getuigschrift van den controleur der belastingen waarbij per categorie, de inkomsten opgegeven worden die, naar het weten van dien ambtenaar, de verzoe ker of het hoofd van het gezin tot hetwelk hij behoort, tijdens het jaar dat het jaar van de aanvraag voorafging, genoten h e e ft» ; en het ontwerp voorziet, als noodzakelijk gevolg van de voorgestelde w ijziging dat « voor de uitvoe ring van deze bepaling, voor de beambten van het Beheer der belastingen, het ambtgeheijn wordt opgeheven dat hun opgelegd is bij artikel
76 der sam engeschakelde wetten op de inkom
stenbelastingen ».
De eerste w ijziging heeft geen bezwaren uit gelokt in den schoot van de Commissie.
H et 3° van artikel 38 der w et van 1929 vergde bovendien van den aanzoeker : « een verklaring, door hem bevestigd vóór den com missaris van politie van de gem eente waar hij woont of, bij ontstentenis van een com m issaris van politie, vóór den burgem eester, waarbij om standig de w ijzigingen worden uiteengezet welke zijn be staansm iddelen hebben ondergaan sedert de ne- derlegging van de onder nr 2 bedoelde aangifte ». Hier nog diende de wet van 1929 te worden gewijzigd. H et ontwerp voorziet voor de toe komst: « een verklaring door den verzoeker be- bestigd vóór den com m issaris van politie van de gem eente waar hij woont, of, bij ontstentenis van een com missaris van politie, vóór den bur gem eester, waarbij omstandig de bestaansm id delen uiteengezet worden, waarover de verzoeker buiten de door den controleur opgegeven inkom sten beschikt, alsm ede de w ijzigingen, welke die laatste inkomsten ondergaan hebben tijdens het
jaar waarin de aanvraag ingediend is ».
Deze bepaling van het ontwerp werd ook niet bekampt in den schoot der Commissie en eens gezind hebben de aanwezige leden het ontwerp goedgekeurd.
De Commissie heeft de eer, Mevrouw, Xxxxx Xxxxxx, aan den Senaat voor te stellen het U voorgelegde ontwerp aan te nemen.
De V erslaggever, De Voorzitter, A . LIGY. DU BOST.
Wij vernemen zooeven dat bij den boek handel Xxxxxxxx Xxx, Xxxxxxxxxxx, 0, Xxxx, zal verschijnen:
F O R M U L IE R B O E K
VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
door
M r. P a u l B EL L E FR O ID
Hoogleeraar te Nijm egen,
Werkend Lid der Kon. Vlaamsche Academie
Een boekdeel in 8° van ongeveer 600 blz.
Prijs: Ingenaaid: 125 frank; stevig ge bonden in zwart half lederen band : 150 fr.
Het is ons een genoegen de verschijning van dit uiterst belangrijk werk, dat geroe pen is de Vlaamsche juristen wereld zoo veel diensten te bewijzen, te kunnen aan kondigen.
We laten hier de korte nota volgen ver meld op het prospctus.
*
Bij toenemend gebruik der Nederland- sche taal voor de Hoven en Rechtbanken laat zich de behoefte aan vaste Neder- landsche formulieren meer en meer ge voelen.
Ten einde in deze nijpende behoefte te voorzien wordt dit Formulierboek van bur gerlijke rechtsvordering aan de deur waarders, pleitbezorgers, advokaten, grif fiers en rechters aangeboden.
Het boek geeft in ongeveer 600 blz. 738 formulieren van exploten, dagvaardingen, aanmaningen, aanzeggingen, processen- verbaal, verzoek- en bevelschriften, akten van pleitbezorger, besluiten, kwaliteiten, akten der griffie, beschikkingen en von nissen.
Bij de bewerking werd het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van 1806 artikelsgewijze gevolgd.
Het werk omvat de rechtspleging voor de vredegerechten, de rechtbanken van eersten aanleg, de handelsrechtbanken en de rechtbanken van beroep, de buitenge wone rechtsmiddelen ter bestrijding der vonnissen, de tenuitvoerlegging der von nissen: aanneming van borgtocht, veref fening der schadevergoeding, doen van rekening, vereffening der proceskosten, beslag onder derden, beslag op roerend goed, beslag op wortelvaste vruchten, be slag op gevestigde renten, verdeeling bij aandeelen, beslag op onroerend goed, be nevens het pandbeslag, de zuivering van hypotheken, de opveiling wegens prijs- verhooging en de rangregeling.
Bij het opstellen der formulieren werd gebruik gemaakt in de eerste plaats van de wetgeving over procesrecht, vervolgens van de gegevens der praktijk en de Fran- sche formulierboeken. De Nederlandsche formulierboeken zijn daarbij alleen in taalkundig opzicht benuttigd geworden; ten aanzien van den inhoud passen de in Nederland gebezigde formulieren op het Fransche wetboek van burgerlijke rechts vordering niet.
De samensteller van dit Formulierboek was gedurende meer dan vijf en twintig jaren advokaat en pleitbezorger te Has selt. Hij schreef onder meer «Dictionnaire français-néerlandais des termes de droit», waarvan de derde uitgave in 1930 ver schenen is.
Moge ook het thans aangeboden werk den Vlaamschen rechtsbeoefenaars dien stig en welkom wezen!
*
* *
Wij hopen stellig dat alle Vlaamsche juristen op dit werk zullen inschrijven.
Uit d e Pers
N IE U W E ROTTERDAM SCHE COURANT
5 OCTOBER 1932 .
Intreerede prof. Mr. X. X. Xxxxxxxx Xxxxx Vandaag heeft prof. Mr. X. X. Xxxxxxxx Xxxxx,
bij de aanvaarding van het ambt van buitenge woon hoogleeraar in het staatsrecht, het admi n istratief recht (m et uitzondering van de ar- beids- en fabrieksw etgeving en het m ijnrecht) aan de Technische Hoogeschool, een rede u itge sproken handelende over
functioneele decentralisatie,
de grondgedachte van den corporatieven staat binnen het kader dçr parlem entaire democratie.
Aan deze rede is het volgende ontleend: W ie geroepen wordt in de huidige om standigheden het Nederlandsche staatsrecht te doceeren en zelf vóór A ugustus 1914 den grondslag van zijn ken nis omtrent deze m aterie h eeft gelegd, wordt g e
xxxxxxx van den staat tusschen de periode, waarin
hij een leerling w as en die, waarin hij leerm ees ter zal zijn.
H et is een feit, dat de wetenschappelijke beoe fenaar van het staatsrecht niet m ag verwaarloo- zen, dat in alle landen de publieke opinie zich min of meer afwendt van w at vóór 1914 gold als het ideaal der staatkundige ontwikkeling.
In het kort zette spr. uiteen hoe de w eten schappelijke beoefenaar van het staatsrecht zich tegenover deze feiten m oet stellen. Deze m oet de werkelijkheid van het heden als uitgangspunt nemen voor zijn studie.
Spreker vroeg vervolgens aandacht voor een verschijnsel, dat zich in de laatste jaren in steeds groeiende m ate voordoet in het bestuur van stad en land, in binnen- en buitenland, dat — merk waardige overeenkomst — als een nuttig streven wordt aanbevolen, zoowel door degenen die vast houden aan de democratie, als door de felste be strijders van de dem ocratie: het streven om in de w etgeving en het bestuur van stad en land opzettelijk en system atisch in te schakelen colle ges van deskundigen en belanghebbenden. Een verschijnsel dat spr. om het zoo kort m ogelijk aan te duiden betitelde als « functioneele decen tralisatie ». D at is dus niet decentralisatie op grondslag van een territoir, territoriale decen tralisatie, maar decentralisatie ten aanzien van bepaalde functies.
U itvoerig behandelde spr. de instelling van ad-
viseerende colleges op het gebied der sociale w et geving en op het terrein der gem eente, zoomede het instellen van nieuwe autonome organen, de z.g. « schappen ».
Op het gebied van de rechtspraak verdringt de sneller werkende en meer deskundige arbiter den door de overheid aangestelden rechter. Particu liere nachtveiligheidsdiensten vullen het werk van de politie aan. En zelfs op het gebied van de m ilitaire macht is het opkomen van particuliere bewapende corpsen aanleiding gew eest tot het indienen van een wetsontwerp.
N iet alleen doen zich deze verschijnselen in steeds groeiende m ate voor, maar zij vinden zelfs, veel meer dan men zou verwachten, vrij alge- meene toejuiching. Vrijwel alle politieke partijen begroeten deze ontwikkeling in verschillende op zichten als de belichaming van gedachten, die liggen in de lijn van haar politieke beginselen.
Het is derhalve nauwelijks voor betw isting vatbaar, dat de functioneele decentralisatie met rassche schreden voortschrijdt en het valt te ver wachten, dat zij zich in de naaste toekom st nog veel verder zal ontwikkelen.
Hoe stellen zich nu de staatsrechterlijke th e o rieën, onze voor een belangrijk deel op die theo rieën gebaseerde w etgeving, en de toepassing van de w etgeving door de rechtspraak tegenover dit verschijnsel? De moderne w etgeving, niet al leen hier te lande, maar in d e geheele wereld delegeert in ruime m ate niet alleen de bevoegd heid om te besturen en uit te voeren, m aar ook de bevoegdheid om regelen te stellen aan de ad m inistratie en niet alleen aan de kroon en aan de m inisters, maar ook aan de ambtenaren.
Men h eeft vroeger w el eens geschreven, dat de theorie van het staatsrecht de practijk van het staatkundig leven een generatie vóór is. Op het oogenblik gaat de evolutie van de practijk zoo snel, dat de theorie achterop is geraakt.
Bij de herziening van onze Grondwet in 1922 en van onze Gem eentewet in 1931 h eeft men in ruime m ate de mogelijkheid geopend tot w at spr. functioneele decentralisatie noemde.
Dè oude tw istvraag, of het geoorloofd is, naast de bestaande provinciën, gem eenten en w ater schappen, nieuwe publiekrechtelijke lichamen m et verordenende bevoegdheid in te stellen, is door de grondwetsherziening van 1922 in dien zin op gelost, dat het nieuwe art. 194 in princiep een bevestigend antwoord geeft.
De w etgever h eeft bij de herziening van de Gemeentewet in 1931 in ruime m ate de gelegen heid geopend om de besturende macht van den gem eenteraad en zelfs een deel van zijn verorde nende macht aan het college van B. en W. te delegeeren.
Geconstateerd kan worden, niet alleen, dat de ontwikkeling, die spr. onder den titel van func tioneele decentralisatie sam envatte, plaats vindt en wenschelijk is, en dat de theorie, de w et en de rechtspraak zich aan die evolutie aanpassen.
H eel wat moeilijker is het punt
welke grenzen
aan die decentralisatie moeten worden aangelegd.
D elegatie niet alleen van besturende en uit voerende functies, maar zelfs van aanvullende regelende bevoegdheden acht spr. onvermijdelijk. Maar de volksvertegenwoordiging en de over heid, die m et de behartiging van het algem een belang belast zijn, moeten de leiding in handen houden. De bevoegdheid van de nieuwe organen moet in de eerste plaats bestaan in het geven van advies, vóórdat de organen, die het algem een belang vertegenwoordigen, hun beslissingen ne men. N adat de algem eene regelen door volksver tegenwoordiging en overheid zullen zijn opge steld, kan de nadere uitwerking en de aanvulling binnen het aldus getrokken kader, aan de nieuwe organen worden opgedragen. Maar oók dat werk moet geschieden onder toezicht van de organen, die het algem een belang Vertolken. Die beperkin gen zijn onmisbaar om te waarborgen, dat het algem een belang prevaleert en dat er geen onop losbare com petentiegeschillen rijzen.
W anneer wij — aldus besloot spr. — op deze wijze de ontw ikkeling van de verschijnselen, die ik onder den titel van functioneele decentralisa tie heb sam engevat, bevorderen, doen wij dan wel iets anders dan de grondgedachte van den corporatieven staat te enten op de parlem entaire democratie, en van die gedachte over te nemen, wat binnen het kader van die dem ocratie m oge lijk is?
Ik hecht niet aan den naam, m aar zie in ieder geval in die functioneele decentralisatie op be perkte schaal een noodzakelijk middel om op den grondslag der democratie een doelm atige over heidsbem oeiing te verkrijgen.
Xxxx. Xxxxxxxx Xxxxx besloot zijn rede m et de gebruikelijke toespraken.
Uitgever : Drukk. « Themis ».
Best. : R. V an Cauteren
Korte R idderstraat, 22, A ntw erpen. — Tel. : 200.95