PENSIOENREGLEMENT 2021 VAN
PENSIOENREGLEMENT 2021 VAN
STICHTING PENSIOENFONDS DHL NEDERLAND
Vastgesteld in de bestuursvergadering van 15 februari 2023
INHOUDSOPGAVE
Artikel 1. Toepassingsgebied 3
Artikel 2. Begripsbepalingen 3
Artikel 4. Voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid 5
Artikel 5. Einde van het deelnemerschap 7
Artikel 6. Premievrije aanspraak bij beëindiging van het deelnemerschap 7
Artikel 7. Informatieverplichtingen van aanspraak- en pensioengerechtigden aan de stichting 8
Artikel 8. Informatieverplichtingen van de stichting 8
Artikel 9. Aanspraken op pensioen 9
Artikel 10. Pensioengevend salaris 9
Artikel 12. Pensioengrondslag 10
Artikel 13. Premievaststelling 10
Artikel 14. Ouderdomspensioen 10
Artikel 15. Deeltijdpensioen 11
Artikel 16. Partnerpensioen 12
Artikel 17. Bijzonder partnerpensioen 12
Artikel 18. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen 13
Artikel 19. Uitruil partnerpensioen voor ouderdomspensioen 14
Artikel 20. Half en vol wezenpensioen 15
Artikel 21. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 22. Kortingsbepaling 17
Artikel 23. Wijziging pensioenovereenkomst 18
Artikel 24. Pensioenaanspraken wegens onbetaald verlof 18
Artikel 25. Uitbetaling van de pensioenen 18
Artikel 26. Korting op partnerpensioen wegens groot leeftijdsverschil 19
Artikel 27. Afkoop van kleine pensioenen en premievrije aanspraken 19
Artikel 28. Voorwaardelijke toeslagen 20
Artikel 29. Waardeoverdracht 20
Artikel 30. Verevening van pensioen bij scheiding 21
Artikel 31. Afwijkende regeling 22
Artikel 32. Onvoorziene gevallen en klachten- en geschillenbeslechting 22
Artikel 33. Overdracht, in pandgeving en volmacht tot invordering van pensioen(aanspraken) 22
Artikel 34. Overgangsbepalingen 23
Artikel 35. Inwerkingtreding 24
Bijlage 1 Aangesloten ondernemingen 25
Addendum Aanvulling pensioengrondslag in verband met VPL 26
Artikel 1. Toepassingsgebied
Dit reglement is van toepassing op de in de bijlage 1 vermelde ondernemingen alsmede op de in dit reglement bedoelde deelnemers in dienst van deze ondernemingen of voor wie de deelneming is gehandhaafd op grond van artikel 4 of 5 alsmede gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Artikel 2. Begripsbepalingen
In dit pensioenreglement 2021 wordt verstaan onder:
a. | werkgever: | een aangesloten onderneming als vermeld in bijlage 1 bij dit pensioenreglement 2021; |
b. | werknemer: | de persoon met een arbeidsovereenkomst met een in bijlage 1 vermelde werkgever; |
c. | stichting: | de “Stichting Pensioenfonds DHL Nederland”, gevestigd te Utrecht; |
d. | bestuur: | het bestuur van de stichting; |
x. | xxxxxxxxx: | de persoon als omschreven in artikel 3 en 4; |
x. | xxxxxxxxxx deelnemer: | de werknemer, jonger dan 21 jaar, als omschreven in artikel 3 lid 2; |
g. | gewezen deelnemer: | de deelnemer van wie het deelnemerschap is beëindigd, als bedoeld in artikel 6 en die nog aanspraak op pensioen jegens de stichting heeft; |
x. | xxxxxxxxxxxxxxxxxxx: | persoon voor wie op grond van dit pensioenreglement het pensioen is ingegaan; |
i. | gepensioneerde: | degene die ingevolge dit reglement ouderdomspensioen ontvangt |
j. | de partner: | 1. de man of vrouw met wie de deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioenrichtleeftijd dan wel de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gehuwd; 2. de man of vrouw die als partner van de actieve deelnemer of gewezen deelnemer of pensioengerechtigde vóór de pensioenrichtleeftijd dan wel de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand op grond van artikel 1:80a BW; 3. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gedurende tenminste een half jaar blijkens de bevolkingsregisters van de burgerlijke stand aantoonbaar onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert op hetzelfde adres, mits: - de partners een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract; - de partners niet zijn gehuwd en geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan; - er sprake is van een relatie tussen twee personen die geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn van afstamming van elkaar zijn; - vóór de pensioenrichtleeftijd of de eerdere datum waarop het partnerpensioen ingaat aan alle bovengenoemde voorwaarden is voldaan en de (gewezen) deelnemer zijn partner schriftelijk heeft aangemeld bij de Stichting. |
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt;
x. de gewezen partner: 1. de man of vrouw van wie het huwelijk met de deelnemer of
gewezen deelnemer of gepensioneerde is geëindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, anders dan door dood of vermissing;
2. de man of vrouw van wie het geregistreerde partnerschap met de deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk is geëindigd op verzoek van één van de partners;
3. de man of vrouw als bedoeld in dit artikel onderdeel j sub 3, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden;
l. scheidingsdatum: 1. in geval van echtscheiding en beëindiging van het geregistreerd
partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
2. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister;
3. de datum waarop de gezamenlijke huishouding als bedoeld in dit artikel onderdeel j, sub 3 met inachtneming van artikel 17 lid 5 en 6 is beëindigd;
x. xxxxxxxxx partner: partner van de overleden deelnemer of gewezen deelnemer of
gepensioneerde;
n. kind: 1. het kind, dat tot de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde – mits geboren voor de pensioenrichtleeftijd dan wel de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen - in een familierechtelijke betrekking staat, ongehuwd is en geen geregistreerd partnerschap is aangegaan;
2. het stief- en pleegkind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde – mits geboren voor de pensioenrichtleeftijd dan wel de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen - , dat ongehuwd is en geen geregistreerd partnerschap is aangegaan en dat ten tijde van het overlijden door de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde als een eigen kind werd onderhouden en opgevoed;
o. pensioenrichtleeftijd: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de
leeftijd van 68 jaar bereikt;
p. ingangsdatum de eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen ouderdomspensioen: van de deelnemer of gewezen deelnemer daadwerkelijk ingaat;
q. arbeidsongeschiktheid: de situatie waarin de deelnemer verkeert die recht heeft op een
(gedeeltelijke) WIA-uitkering, dan wel een uitkering uit hoofde van de WAO ontvangt;
r. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
s. IVA: Regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten;
t. WGA: Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten;
u. AOW: Algemene ouderdomswet;
v. AOW-gerechtigde leeftijd: de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid
xxx xx XXX;
w. | website: | de website van de stichting met als adres xxxx://xxx.xxxxx.xx; |
x. | scheiding: | scheiding in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet; |
y. | PW: | Pensioenwet |
z. | WAO: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
aa. | ziekte: | ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek of in de zin van de Ziektewet |
Artikel 3. Deelnemerschap
1. Deelnemer in de zin van dit reglement is de werknemer van 21 jaar of ouder die in dienst is van een onderneming, vermeld in bijlage 1. Het deelnemerschap begint op de eerste dag van de maand waarin de in de vorige volzin genoemde leeftijd wordt bereikt of op een latere datum van indiensttreding.
2. De werknemer die op het moment van indiensttreding jonger is dan 21 jaar, wordt als voorlopige deelnemer aangemerkt. De voorlopige deelnemer verwerft dezelfde aanspraken als in artikel 16 lid 1 sub a op partnerpensioen en/of als in artikel 20 lid 1 op wezenpensioen als ware de werknemer deelnemer is vanaf de 21-jarige leeftijd tot de eerste van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt. De hoogte van het partner- en/of wezenpensioen wordt gebaseerd op de pensioengrondslag in het kalenderjaar van overlijden.
3. Perioden, waarin de arbeidsduur lager is dan de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur, worden voor de berekening van de uitkeringen herleid tot de kalenderjaren van deelname aan de pensioenregeling van de werkgever met een normale arbeidsweek. Hiertoe wordt een periode waarin de arbeidsduur lager is dan de normale arbeidsduur, vermenigvuldigd met de breuk W/N, waarbij W het werkelijke aantal arbeidsuren per week aangeeft en N het normale aantal arbeidsuren per week. Bij herleiding van het aantal kalenderjaren van deelname aan de pensioenregeling van de werkgever wordt tevens het pensioengevend salaris herleid naar het pensioengevend salaris op basis van de normale arbeidsduur door vermenigvuldiging met de breuk N/W. Onder werkelijke uren wordt verstaan het contractueel overeengekomen aantal arbeidsuren per week, vermeerderd met het aantal meeruren per week. Het totaal van de contractueel overeengekomen uren en meeruren mag niet meer bedragen dan het normale aantal arbeidsuren per week.
4. Indien een deelnemer door of vanuit de werkgever wordt gedetacheerd naar een ander land om daar te werken doch deze werknemer onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong, kan de deelnemer tijdens de detachering blijven deelnemen aan de onderhavige pensioenregeling. Voorwaarde is dat dit volgens de (dan geldende) wet- en regelgeving is toegestaan en dat de voor deze deelnemer verschuldigde premie wordt voldaan door diens Nederlandse werkgever.
Artikel 4. Voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid
1. Degene die tijdens het deelnemerschap ziek of arbeidsongeschikt is geworden, heeft ter zake van die ziekte dan wel arbeidsongeschiktheid en met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, recht op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het deelnemerschap in de pensioenregeling nadat het deelnemerschap is geëindigd door beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De voortzetting eindigt indien de deelnemer niet langer arbeidsongeschikt is, doch uiterlijk op de vroegste van de volgende data: de AOW-gerechtigde leeftijd, de pensioenrichtleeftijd of de vervroegde ingangsdatum van het ouderdomspensioen. De te betalen premie komt gedurende deze periode, ten laste van de stichting. Voortgezette deelneming geschiedt op basis van dit pensioenreglement 2021 en de wijzigingen die daarna
in dit reglement worden aangebracht. Voor degene waarvan het deelnemerschap tijdens ziekte is beëindigd door beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar waarbij nog geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van dit reglement, wordt de verzekering van partnerpensioen en wezenpensioen voortgezet gedurende de periode dat een uitkering uit hoofde van de Ziektewet wordt verkregen.
De mate van voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en wordt vastgesteld volgens de onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid: | Xxxx xxx xxxxxxxxxxxx: |
0% tot 35% | 0% |
35% tot 45% | 15% |
45% tot 65% | 30% |
65% tot 80% | 60% |
80% of meer | 100% |
2. Voor de deelnemer die ziek of al arbeidsongeschikt was bij aanvang van het deelnemerschap wordt de mate van voortzetting bepaald door eerst de mate van voortzetting volgens de hiervoor vermelde tabel vast te stellen en deze vervolgens te verminderen met de mate van voortzetting vastgesteld volgens die zelfde tabel op basis van de arbeidongeschiktheid of ziekte bij aanvang van het deelnemerschap.
3. Indien de voorlopige deelnemer, bedoeld in artikel 3, tweede lid, op de 21ste verjaardag arbeidsongeschikt en nog in dienst is van de werkgever, is met ingang van dat moment dit artikel eveneens van toepassing. Vanaf het moment dat de voorlopige deelnemer op grond van de eerste volzin de status verkrijgt of zou hebben verkregen van deelnemer worden voor hem pensioenaanspraken vastgesteld gelijk aan die van een deelnemer. Lid 3 is van overeenkomstige toepassing, waarbij voor deelnemer moet worden gelezen voorlopige deelnemer.
4. Artikel 3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, als bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, die gedurende de arbeidsongeschiktheid minder dan het bij de werkgever geldende normale aantal arbeidsuren per week heeft gewerkt.
5. Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de (voorlopige) deelnemer die nog een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever stijgt of daalt maar nog wel 35% of meer bedraagt, wordt het percentage waarvoor de pensioenverwerving doorloopt opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van die deelnemer daalt tot minder dan 35% en het recht op een WIA-uitkering wordt beëindigd, vervalt de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.
6. Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd stijgt, wordt de mate van voortzetting niet gewijzigd. Als de mate van arbeidsongeschiktheid evenwel wordt verhoogd nadat deze eerder was verlaagd na het einde van de arbeidsovereenkomst, dan wijzigt de mate van voortzetting dienovereenkomstig, met dien verstande dat de mate van voortzetting niet meer is dan de mate van voortzetting bij einde van de arbeidsovereenkomst met de werkgever of de latere datum waarop de uitkering ingevolge de WIA is ingegaan.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van die deelnemer daalt, maar nog wel 35% of meer bedraagt, wordt de mate van voortzetting opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. Bij een daling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de hoogte van de verwerving van pensioenaanspraken opnieuw vastgesteld.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van deze deelnemer daalt tot minder dan 35% en het recht op een WIA-uitkering wordt beëindigd, vervalt de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.
7. Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de voorlopige deelnemer die geen arbeidsovereenkomst met de werkgever meer heeft stijgt, wordt de mate van voortzetting niet gewijzigd. Als de mate van arbeidsongeschiktheid evenwel wordt verhoogd nadat deze eerder was verlaagd na het einde van de arbeidsovereenkomst, dan wijzigt de mate van voortzetting dienovereenkomstig, met dien verstande dat de mate van voortzetting niet meer is dan de mate van voortzetting bij einde van de arbeidsovereenkomst met de werkgever of de latere datum waarop de uitkering ingevolge de WIA is ingegaan.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van die voorlopige deelnemer daalt maar nog wel 35% of meer bedraagt, wordt de mate van voortzetting vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en wordt ook de hoogte van de pensioenaanspraken opnieuw vastgesteld.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van die voorlopige deelnemer daalt tot minder dan 35% en het recht op een WIA-uitkering wordt beëindigd, vervalt de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid en vervalt de aanspraak hierop.
8. Perioden waarin de arbeidsongeschiktheid met minder dan vier weken is onderbroken worden voor de toepassing van dit artikel samengeteld.
Artikel 5. Einde van het deelnemerschap
Het deelnemerschap eindigt
a. door overlijden van de deelnemer;
b. door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkgever anders dan door arbeidsongeschiktheid of niet gevolgd door een aansluitende indiensttreding bij een andere werkgever in de zin van artikel 1;
c. in geval van beëindiging van de aansluiting van een onderneming bij de stichting, als bedoeld in artikel 6 van de statuten;
d. door het bereiken van de ingangsdatum ouderdomspensioen door de deelnemer.
Artikel 6. Premievrije aanspraak bij beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap eindigt anders dan wegens het bereiken van de ingangsdatum ouderdomspensioen of overlijden, verkrijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, partnerpensioen ten behoeve van de partner en wezenpensioen ten behoeve van de kinderen.
2. Het premievrij ouderdomspensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel
14. Het premievrij partnerpensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 16. Het premievrij wezenpensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 20..
3. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op de pensioenaanspraken van voorlopige deelnemers. Deze aanspraken vervallen bij beëindiging van het voorlopig deelnemerschap.
4. Na beëindiging van het voorlopige deelnemerschap van een voorlopige deelnemer door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkgever wordt, in afwijking van lid 3, voor de voorlopige deelnemer met een partner de aanspraak op partnerpensioen op risicobasis voortgezet. Dit geldt uitsluitend indien deze voorlopige deelnemer aansluitend op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht op een uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet dan wel een uitkering uit hoofde van werkloosheid van het woonland heeft. De hoogte van dit partnerpensioen op risicobasis wordt vastgesteld conform het bepaalde in artikel 16, waarbij de hoogte van dit partnerpensioen wordt afgeleid van het ouderdomspensioen tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap.
Artikel 7. Informatieverplichtingen van aanspraak- en pensioengerechtigden aan de stichting
1. Degene, die aan dit pensioenreglement 2021 aanspraak of recht op pensioen ontleent, is verplicht de stichting alle gegevens te verstrekken, die deze nodig acht. Onder meer is diegene gehouden alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, welke de stichting voor een goede uitvoering van het pensioenreglement of voor een juiste uitbetaling van de pensioenen nodig heeft. In de door de stichting aan de deelnemer verstrekte informatie over de pensioenregeling in de zin van artikel 21 lid 1 van de PW, is opgenomen welke informatie de hiervoor genoemde aanspraakgerechtigde dient te verstrekken. Degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen en/of voorzetting tijdens arbeidsongeschiktheid conform artikel 4 ingevolge dit pensioenreglement 2021 is verplicht
- de stichting opgave te verstrekken van de inkomsten die deze aanspraakgerechtigdetijdens de duur van het arbeidsongeschiktheidspensioen uit arbeid heeft verkregen;
- de stichting terstond mededeling te doen van de herziening of intrekking van de uitkering ingevolge de WIA.
2. Indien in de verstrekte gegevens een wijziging komt, is degene als bedoeld in lid 1 eveneens gehouden daarvan onmiddellijk opgave te doen aan de stichting.
3. Indien de stichting kosten maakt in verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de (voorlopige) deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of gewezen partner, die woonachtig is in het buitenland, verzuimd heeft de stichting omtrent een wijziging van adres te informeren, zal de stichting deze kosten bij de betrokkene in rekening brengen.
Artikel 8. Informatieverplichtingen van de stichting
1. Het bestuur van de stichting verstrekt aan iedere (voorlopige) deelnemer binnen drie maanden na de aanvang van het (voorlopige) deelnemerschap de informatie over de pensioenregeling in de zin van artikel 21 lid 1 van de PW waarin onder meer de pensioenregeling is uiteengezet.
2. Het bestuur van de stichting stelt de deelnemers aan de pensioenregeling zoals vastgelegd in dit pensioenreglement 2021 binnen 3 maanden na wijziging op de hoogte van wijzigingen in de pensioenregeling. Tevens stelt het bestuur alle belanghebbenden in staat desgewenst kennis te nemen van de geldende pensioenreglementen.
3. De stichting verstrekt de deelnemer jaarlijks een overzicht dat voldoet aan het bepaalde bij en krachtens artikel 38 PW. Op de website is nader uitgewerkt welke informatie de deelnemer ontvangt.
4. De stichting verstrekt de gewezen deelnemer bij het einde van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks een overzicht dat voldoet aan het bepaalde bij en krachtens artikel 39 en 40 PW. Op de website is nader uitgewerkt welke informatie de gewezen deelnemer ontvangt.
5. Het bestuur van de stichting verstrekt de (gewezen) deelnemer ten minste zes maanden vóór de AOW gerechtigde leeftijd een opgave van de hoogte van de pensioenaanspraken.
6. De stichting verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek de informatie als bedoeld in artikel 46 PW. Op de website is nader uitgewerkt welke informatie deze pensioen- of aanspraakgerechtigde kan ontvangen. De stichting kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten, voor zover dit bij en krachtens de PW is toegestaan.
7. De stichting verstrekt degene die gewezen partner wordt als bedoeld in artikel 17 bij verwerving van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht dat voldoet aan het bepaalde bij en krachtens artikel 41 en 42 PW. Op de website is nader uitgewerkt welke informatie de gewezen partner ontvangt.
8. De stichting verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks een overzicht dat voldoet aan het bepaalde bij en krachtens artikel 43 en 44 PW. Op de website is nader uitgewerkt welke informatie de pensioengerechtigde ontvangt.
9. De stichting verstrekt een gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of ex-partner die aanspraak heeft op bijzonder partnerpensioen binnen drie maanden na wijziging van het toeslagbeleid informatie over die wijziging.
10. De stichting verstrekt de informatie als bedoeld in dit artikel met inachtneming van de regels die daartoe bij en krachtens de PW zijn gesteld.
11. De stichting verstrekt de informatie als omschreven in de bovenstaande leden schriftelijk, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met electronische verstrekking. De gewezen deelnemer ontvangt de informatie eens per vijf jaar schriftelijk en de overige jaren elektronisch. Indien het adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, wordt de informatie schriftelijk verstrekt.
12. Het bestuur informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan wanneer er sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door de stichting te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de in de PW geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen. Gedurende de in de vorige zin bedoelde situatie informeert het bestuur tevens ieder kwartaal de ondernemingsraad van de aangesloten ondernemingen die nog premie aan de stichting verschuldigd is.
Artikel 9. Aanspraken op pensioen
1. Dit pensioenreglement 2021 betreft de uitvoering van een pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW.
2. De deelnemer verwerft aanspraak op een ouderdoms-, partner-, half en vol wezenpensioen, alsmede op een eenmalige overlijdensuitkering en een arbeidsongeschiktheidspensioen.
Artikel 10. Pensioengevend salaris
1. Per de datum van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens per 1 januari van ieder kalenderjaar wordt een pensioengevend salaris vastgesteld. Dit pensioengevend salaris is gelijk aan het door de werkgever met de werknemer overeengekomen vast loon verhoogd met de geldswaarde van vaste emolumenten, maar met uitsluiting van onder meer bijzondere ontvangsten, zoals gratificaties, toeslag onregelmatige werktijden c.q. onregelmatigheidstoeslag en eveneens met uitzondering van de maandelijkse compensatietoeslag in verband met de brutering van de overhevelingstoeslag. Salarisdalingen gedurende het kalenderjaar worden per direct doorgevoerd. Indien de betreffende deelnemer in enig jaar, minder dan het bij de werkgever geldende normale aantal arbeidsuren per week werkt, wordt voor dat jaar het pensioengevend salaris vermenigvuldigd met de formule N/W zoals verwoord in artikel 3 lid 3, om zo het pensioengevend salaris op basis van normale aantal arbeidsuren te bepalen.
2. Het maximaal in aanmerking te nemen pensioengevend salaris op basis van een volledige arbeidsduur (dus na toepassing van de formule N/W) bedraagt nooit meer dan het maximale pensioengevende loon in de zin van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964. Het maximum pensioengevend salaris is opgenomen in het bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021.
3. Voor de arbeidsongeschikte deelnemer, bedoeld in artikel 4, wordt, in afwijking van dit artikel, onder pensioengevend salaris verstaan het salaris op de laatste dag van loondoorbetaling in verband met ziekte door de werkgever. Zover de arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer recht heeft op een WIA-uitkering, wordt het pensioengevend salaris verhoogd met het percentage dat de stichting aan toeslagen toekent conform artikel 28. Het maximaal in
aanmerking te nemen pensioengevend salaris bedraagt nooit meer dan het maximum pensioengevende loon in de zin van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting1964.
Artikel 11. Franchise
1. Voor de toepassing van deze pensioenregeling wordt een franchise vastgesteld.
2. Voor de deelnemers in dienst bij een werkgever als vermeld onder A in bijlage 1 bij dit reglement, geldt een door het bestuur vastgestelde franchise. De franchise wordt vervolgens jaarlijks per 1 januari van elk kalenderjaar en in een voorkomend geval op enig ander moment door het bestuur aangepast. De franchise is opgenomen in het Bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021.
3. Voor de deelnemers in dienst bij een werkgever als vermeld onder B in bijlage 1 bij dit reglement, geldt als franchise, het bedrag dat de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg maximaal in aanmerking neemt als loon op jaarbasis voor de berekening van de pensioengrondslag, per 1 januari van ieder kalenderjaar. Dit maximum bedrag wordt jaarlijks per 1 januari van elk kalenderjaar aangepast. Het bedrag dat de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg maximaal in aanmerking neemt als loon op jaarbasis voor de berekening van de pensioengrondslag, per 1 januari van ieder kalenderjaar is opgenomen in het Bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021.
4. Het bedrag als bedoelt in lid 2 van dit artikel zal nimmer lager zijn dan 100/75de van het bruto- ouderdomspensioen, inclusief de vakantie-uitkering, waarop een gehuwde AOW-gerechtigde zelfstandig recht heeft ingevolge de AOW op 1 januari van het betreffende kalenderjaar.
Artikel 12. Pensioengrondslag
1. Voor iedere deelnemer wordt bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks op 1 januari een pensioengrondslag vastgesteld, een en ander geschiedt met inachtneming van artikel 10.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris, verminderd met de franchise.
Artikel 13. Premievaststelling
1. De periode waarover de aangesloten onderneming voor een deelnemer premie verschuldigd is vangt aan op 21-jarige leeftijd respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68 jaar wordt. De aangesloten onderneming betaalt gedurende de periode dat de voorlopige deelnemer de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt de risicopremie voor het partner- en wezenpensioen.
2. De hoogte van de doorsneepremie is bepaald door de sociale partners en is voor iedereen een gelijk percentage van de laatst vastgestelde pensioengrondslag. De hoogte van de doorsneepremie (percentage pensioengrondslag) is opgenomen in het Bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021. De premieverdeling tussen de werkgever en de werknemer ligt vast in de arbeidsvoorwaarden.
3. De werkgever kan zich bij het sluiten of bij een wijziging van de pensioenovereenkomst het recht voorbehouden de premiebetaling, voor zover deze betrekking heeft op de bijdrage van de werkgever, te verminderen of beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Artikel 14. Ouderdomspensioen
1. Het opbouwpercentage voor het jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen is opgenomen in het Bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021 en wordt uitgedrukt als percentage van de in het desbetreffende jaar van deelname voor de actieve deelnemer vastgestelde pensioengrondslag, waarbij rekening wordt gehouden met de deeltijdfactor.
De hoogte van het opbouwpercentage is afhankelijk van de te betalen doorsneepremie, zodanig dat de doorsneepremie ten minste gelijk is aan de gedempte kostendekkende premie.
2. Het jaarlijks ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtleeftijd en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
3. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen op een eerder dan wel later tijdstip ingaan dan de pensioenrichtleeftijd, mits daarna sprake blijft van een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en wordt voldaan aan de hierna opgenomen voorwaarden.
a. Het ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan vijf jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd van de (gewezen) deelnemer en niet later dan vijf jaar na ingang van de AOW uitkering.
b. De (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot vervroegen van de pensioenrichtleeftijd tenminste zes maanden voor de gekozen ingangsdatum ouderdomspensioen en het verzoek tot uitstel van de pensioenrichtleeftijd tenminste zes maanden voor de pensioenrichtleeftijd schriftelijk aan de stichting kenbaar te maken.
c. Indien de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen in laat gaan voor of na het bereiken van de pensioenrichtleeftijd wordt het jaarlijks uit te keren ouderdomspensioen verlaagd respectievelijk verhoogd, waarbij van collectieve actuarieel gelijkwaardige en sekseneutrale kortings- of verhogingspercentages wordt uitgegaan, die door het bestuur, gehoord de actuaris worden vastgesteld voor een bepaalde periode. De hiervoor genoemde percentages en geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in het bijlagenreglement bij dit pensioenreglement 2021.
4. De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen om het ouderdomspensioen eerst hoger en later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagere pensioen niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. De hoogte en duur van de hogere uitkering worden door het bestuur vastgesteld, gehoord de actuaris. De in de vorige volzin bedoelde hoogte van het pensioen wordt vastgesteld aan de hand van de in het bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021 opgenomen factoren. De (gewezen) deelnemer dient het in de eerste volzin omschreven verzoek tenminste zes maanden voor de gekozen ingangsdatum ouderdomspensioen schriftelijk aan de stichting kenbaar te maken. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen gevolgen voor de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen of wezenpensioen.
5. Op de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen is gedurende het deelnemerschap artikel 28 lid 1 tot en met 5 van toepassing. De jaarlijkse toeslag is opgenomen in het bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021.
Artikel 15. Deeltijdpensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen gedeeltelijk in gaan op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Het deeltijdpensioen voor de deelnemer gaat niet eerder in dan vijf jaar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij het volledige ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer uiterlijk vijf jaar na de AOW- gerechtigde leeftijd moet ingaan. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft deze deelnemer in de pensioenregeling en vindt de pensioenopbouw voor dit gedeelte plaats conform het dan geldende pensioenreglement. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij de stichting te worden ingediend.
2. De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan eenmaal per jaar voor een hoger percentage worden gekozen.
3. Afhankelijk van de gekozen ingangsdatum wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensioen als bedoeld in artikel 14.
Artikel 16. Partnerpensioen
1. Het jaarlijkse op te bouwen partnerpensioen bedraagt 70% van het in het desbetreffende jaar van deelname voor de deelnemer op te bouwen ouderdomspensioen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 14.
a) Bij overlijden van een actieve deelnemer wordt het partnerpensioen berekend als de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op moment van overlijden, plus 70% van het op te bouwen ouderdomspensioen indien de deelneming tot de pensioenrichtleeftijd had voortgeduurd op basis van en ongewijzigde arbeidsduur en het op het tijdstip van overlijden van de deelnemer geldende pensioengevend salaris en de franchise tot de pensioenrichtleeftijd ongewijzigd zou zijn gebleven.
b) Voor de partner van een gewezen deelnemer is het partnerpensioen na overlijden van de gewezen deelnemer gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen op het moment van overlijden van de gewezen deelnemer.
c) Voor de partner van een gepensioneerde is het partnerpensioen na overlijden van de gepensioneerde gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen op het moment van overlijden van de gepensioneerde, behoudens voor zover de aanspraak op partnerpensioen is uitgeruild voor een extra aanspraak op ouderdomspensioen.
2. Op het uit te keren partnerpensioen wordt:
- het bijzonder partnerpensioen als omschreven in artikel 17; en
- de korting op partnerpensioen wegens groot leeftijdsverschil als omschreven in artikel 26 in mindering gebracht.
3. Het partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nagelaten partner overlijdt.
4. De nagelaten partner van een gepensioneerde ontvangt eenmalig bij overlijden van de gepensioneerde een uitkering ter grootte van het laatstelijk vastgestelde maandelijkse ouderdomspensioen.
5. De partner als bedoeld in artikel 2, onderdeel j, sub 3 heeft geen aanspraak op partnerpensioen indien de partner niet door middel van een uittreksel van de Basisregistratie personen kan aantonen op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond. De voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien de partner geen samenlevingsovereenkomst kan overleggen die voldoet aan de in artikel 2, onderdeel j, sub 3 gestelde eisen.
Artikel 17. Bijzonder partnerpensioen
1. In geval van scheiding behoudt de gewezen partner van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met ingang van de scheidingsdatum een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
2. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan het in artikel 16 berekende partnerpensioen met dien verstande dat voor de berekening van het ouderdomspensioen, waarvan het bijzonder partnerpensioen wordt afgeleid, slechts de kalenderjaren van deelname aan de pensioenregeling van de werkgever meetellen die voor de scheidingsdatum zijn gelegen.
Indien er meer dan één huwelijk, geregistreerd partnerschap of gezamenlijke huishouding is geweest, vindt het vorenbedoelde dienovereenkomstig toepassing met dien verstande, dat op een bijzonder partnerpensioen ontleend aan het tweede of volgende huwelijk, geregistreerd
partnerschap of gezamenlijke huishouding een bijzonder partnerpensioen ter zake van voorgaande huwelijken, geregistreerde partnerschappen of gezamenlijke huishoudingen in mindering wordt gebracht.
3. Indien bij een overlijden recht bestaat op een of meer bijzondere partnerpensioenen, wordt het partnerpensioen dat aan hetzelfde overlijden wordt ontleend met het totale bedrag van het bijzonder partnerpensioen blijvend verminderd.
4. De voorgaande leden vinden geen toepassing, indien de man en de vrouw bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of scheiding van tafel en bed anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de stichting is gehecht, dat zij bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. Het einde van de gezamenlijke huishouding moet zo spoedig mogelijk na het eindigen ervan worden gemeld door:
a. overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van een van de partners aan een notaris dan wel andere partner waarmee de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd; of
b. door een gezamenlijke verklaring aan de stichting waarin beide partners verklaren dat de gezamenlijke huishouding is beëindigd.
6. Voor de toepassing van dit pensioenreglement 2021 wordt als einde van de gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 2 onderdeel j, sub 3 aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van een van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring van beide partners waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van de stichting geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens de Basisregistratie personen de inschrijving van de deelnemer en de gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
7. Artikel 16, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen in lid 2 van dit artikel is opgenomen ook voor artikel 16 vierde lid geldt.
8. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere (gewezen) partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, onder de volgende voorwaarden:
a. de stichting is bereid een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding is onherroepelijk; en
c. de vervreemding is overeengekomen bij notariële akte.
Artikel 18. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. Op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen kan de (gewezen) deelnemer een gedeelte van de aanspraak op levenslang ouderdomspensioen uitruilen voor een verhoging van het partnerpensioen. De hoogte van het partnerpensioen bedraagt maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
2. Het deel van het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) echtgenoot respectievelijk gewezen geregistreerde partner als bedoeld in artikel 30 van dit pensioenreglement 2021 recht op uitbetaling heeft in verband met toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding kan niet worden uitgeruild in partnerpensioen.
3. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer besluit een deel van de aanspraak op ouderdomspensioen uit te ruilen naar partnerpensioen, vervalt dit deel van de aanspraak op ouderdomspensioen.
4. Uitruil van de aanspraak op ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
5. Het in dit artikel bedoelde levenslange partnerpensioen gaat in en eindigt op het in artikel 16 lid 3 omschreven tijdstip.
6. Indien de in dit artikel omschreven uitruil is uitgevoerd en er nadien sprake is van scheiding, behoudt de gewezen partner aanspraak op het volgens dit artikel vastgestelde partnerpensioen. Indien bij scheiding gekozen wordt voor conversie als bedoeld in artikel 30 lid 5 zal het door uitruil verkregen partnerpensioen in de conversie worden betrokken.
7. Bij scheiding zullen betrokken partijen daarvan schriftelijk mededeling doen aan de stichting onder overlegging van de benodigde bewijsstukken.
8. Het verzoek voor uitruil van levenslang ouderdomspensioen in levenslang partnerpensioen dient zes maanden voor de ingangsdatum ouderdomspensioen schriftelijk kenbaar te worden gemaakt aan de stichting.
9. Een eenmaal gemaakte keuze voor uitruil is onherroepelijk en kan slechts eenmalig gedaan worden.
Artikel 19. Uitruil partnerpensioen voor ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht de gehele aanspraak op partnerpensioen of een gedeelte daarvan, op de ingangsdatum ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen of dat gedeelte daarvan verhoogd met het in het bijlagenreglement bij de ingangsleeftijd van het ouderdomspensioen behorende uitruilpercentage.
Indien artikel 17 van toepassing is, wordt in plaats van dit percentage, behorende bij de ingangsleeftijd ouderdomspensioen een percentage gelezen dat wordt verkregen door toepassing van de volgende formule:
(A-B)
--------x uitruilpercentage behorende bij de ingangsleeftijd ouderdomspensioen A
Hierbij geldt dat:
A = de aanspraak op jaarlijks partnerpensioen (zijnde 70% van het jaarlijks ouderdomspensioen);
B = de aanspraak op jaarlijks bijzonder partnerpensioen.
Indien de deelnemer hiervoor heeft gekozen, vervallen de aanspraken op partnerpensioen.
2. De (gewezen) deelnemer dient de in het eerste lid omschreven keuze tenminste zes maanden voor de ingangsdatum ouderdomspensioen schriftelijk aan de stichting kenbaar te maken, waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze als omschreven in lid 1. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen.
3. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
Artikel 20. Half en vol wezenpensioen
1. Het wezenpensioen kan een half- of een volwezenpensioen zijn.
2. Het halfwezenpensioen bedraagt voor ieder kind van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde – mits geboren voor de pensioenrichtleeftijd dan wel de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen - dat in een familierechtelijke betrekking staat, ongehuwd is en geen geregistreerd partnerschap is aangegaan, een vijfde van het partnerpensioen berekend volgens artikel 16. Een half wees is een kind waarvan een van de ouders, zijnde de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als hiervoor bedoeld, is overleden.
3. De uitkering geschiedt ten hoogste voor vijf kinderen per gezin. Indien meer dan vijf kinderen aanwezig zijn, wordt het beschikbare bedrag naar evenredigheid over alle kinderen verdeeld.
4. Het halfwezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand, waarin het kind volle wees wordt. Vanaf die datum is sprake van een volwezenpensioen. Een volle wees is een kind waarvan de enige ouder is of beide ouders zijn overleden. Onder ouder wordt in dit verband verstaan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en degene die als vader of moeder tot het kind in familierechtelijke betrekking stond. Bij pleeg- en stiefkinderen wordt onder ouder mede begrepen degene die samen met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde het pleeg- of stiefkind als eigen kind onderhield en opvoedde. Met vader of moeder wordt in dit verband de vader of moeder in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld.
5. Indien ingevolge artikel 26 een gereduceerd partnerpensioen is vastgesteld wordt het halfwezenpensioen dan wel volwezenpensioen van dit gereduceerde pensioen afgeleid.
6. Het wezenpensioen gaat in met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum, waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand, waarin het kind 21 jaar wordt of eerder overlijdt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand, waarin het kind 27 jaar wordt of eerder overlijdt, indien en voor zolang zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding.
Indien het recht op verdubbeling van wezenpensioen ingevolge het derde lid ontstaat, gaat het verdubbelde wezenpensioen in op de eerste dag van de maand, waarin de nagelaten partner of de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt.
Artikel 21. Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de (gewezen) deelnemer die arbeidsongeschikt wordt volgens de WIA (berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer), mits de (gewezen) deelnemer op de eerste ziektedag deelnemer was en met inachtneming van de bepalingen in dit reglement . Een eventuele beëindiging van deelname verhindert de mogelijkheid tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen dus niet. Als de (gewezen) deelnemer die na het einde van de wachttijd in de zin van de WIA door het UWV minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, maar binnen vier weken daarna meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, wordt, deze met ingang van de dag waarop de (gewezen) deelnemer alsnog meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, alsnog een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend. Er bestaat geen recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen voor de (gewezen) deelnemer die zich bij de aanvang van de deelname in de wachttijd in de zin van de WIA bevond. Deze uitsluiting is niet meer van toepassing vanaf het moment dat de (gewezen) deelnemer de wachttijd in de zin van de WIA zodanige tijd heeft onderbroken dat door het UWV hernieuwde ongeschiktheid tot werken in de vorm van een nieuwe eerste ziektedag wordt vastgesteld.
Er bestaat geen recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen voor de (gewezen) deelnemer die bij aanvang van de deelname al een WIA-uitkering ontvangt.Ook een vermeerdering van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt niet tot een arbeidsongeschiktheidspensioen volgens dit pensioenreglement. Deze uitsluiting is niet meer van toepassing vanaf het moment dat de WIA-uitkering ten minste vier weken is ingetrokken omdat de (gewezen) deelnemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is geworden.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel worden perioden van arbeidsongeschiktheid, die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen, als dezelfde arbeidsongeschiktheid beschouwd, tenzij de laatste periode van arbeidsongeschiktheid uit een andere oorzaak is voortgekomen dan de daaraan voorafgaande.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt per jaar een percentage van het verschil tussen het pensioengevend salaris en het bedrag dat de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg maximaal in aanmerking neemt als loon op jaarbasis voor de berekening van de pensioengrondslag, per 1 januari van ieder kalenderjaar en wel volgens onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid | Uitkeringspercentage arbeidsongeschiktheidspensioen |
0 tot 35% | 0% |
35 tot 45% | 28% |
45 tot 55% | 35% |
55 tot 65% | 42% |
65 tot 80% | 50,75% |
80% of meer (volgens de WGA) | 70% |
80% of meer (volgens de IVA) | 75% |
Over een kortere periode dan een jaar bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen een evenredig deel daarvan.
4. Op het arbeidsongeschiktheidspensioen kan een toeslag worden verleend overeenkomstig artikel 28 lid 1 tot en met 4.
5. Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de (gewezen) deelnemer wijzigt, wordt de hoogte van het ingegane arbeidsongeschiktheidspensioen opnieuw vastgesteld, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
6. Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de (gewezen) deelnemer stijgt, wordt de hoogte van het ingegane arbeidsongeschiktheidspensioen gewijzigd.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de (gewezen) deelnemer daalt maar nog wel 35% of meer bedraagt, wordt de hoogte van het ingegane arbeidsongeschiktheidspensioen opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
Als de mate van arbeidsongeschiktheid van de gewezen deelnemer daalt tot minder dan 35% en het recht op een WIA-uitkering wordt beëindigd, wordt de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen beëindigd en vervalt de aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen.
7. Indien de (gewezen) deelnemer door eigen verwijtbaar toedoen een wettelijke uitkering als bedoeld in het voorgaande lid niet ontvangt, wordt de (gewezen) deelnemer niettemin geacht die uitkering te hebben ontvangen.
8. Indien als gevolg van een wijziging van de lonen en/of kosten van levensonderhoud een aan de (gewezen) deelnemer toegekende wettelijke uitkering na de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge dit reglement wijzigt, wordt deze wijziging voor de toepassing van lid 7 buiten beschouwing gelaten.
9. Het bestuur is bevoegd bij toepassing van lid 7 rekening te houden met de sedert de ingangsdatum van het pensioen ingevolge dit reglement ingetreden wijzigingen in het algemene loonpeil.
10. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de aan de (gewezen) deelnemer toegekende uitkering ingevolge de WIA ingaat.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt de laatste dag van de maand, waarin de aan de (gewezen) deelnemer toegekende uitkering ingevolge de WIA wordt berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% dan wordt beëindigd, behalve indien deze uitkering wordt beëindigd als gevolg van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, danwel als gevolg van het bereiken van de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maar niet later dan het bereiken van de pensioenrichtleeftijd.
11. De (gewezen) deelnemer die een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt en waarvan de arbeidsovereenkomst met een aangesloten onderneming is beëindigd, behoudt, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen en wel voor zover en voor zolang de (gewezen) deelnemer uit dezelfde oorzaak onafgebroken arbeidsongeschikt blijft.
.
12. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitbetaald onder aftrek van de daarop ingevolge de wettelijke voorschriften verplichte inhoudingen.
Artikel 22. Kortingsbepaling
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in de stichting zou worden verbroken, zal getracht worden het verbroken financieel evenwicht te herstellen, zonder de reeds ingegane pensioenen en de reeds gefinancierde pensioenaanspraken aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan de stichting verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
- de stichting gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 van de PW gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
- de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 van de PW zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
- alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van de PW.
2. De stichting informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten onderneming schriftelijk over het besluit tot vermindering als bedoeld in lid 1.
3. De vermindering, bedoeld in het tweede lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, aangesloten onderneming en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
4. In het geval als bedoeld in het eerste lid kan, indien in de volgende jaren het vermogen van de stichting dat toelaat, het bestuur besluiten conform de voorwaarden genoemd in de ABTN een extra toeslag toe te kennen. Het bestuur stelt hiervoor beleid vast met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens artikel 137 van de PW.
Artikel 23. Wijziging pensioenovereenkomst
1. De werkgever kan de pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer wijzigen indien er sprake is van een zodanige zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
2. Indien bij een dergelijke wijziging de toeslagenregeling wordt gewijzigd, geldt die wijziging ook voor arbeidsongeschikte deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
Artikel 24. Pensioenaanspraken wegens onbetaald verlof
1. Voor een werknemer die op basis van een wettelijk recht of een overeenkomst met de werkgever onbetaald verlof opneemt, wordt gedurende de periode dat de werknemer in dienst is bij de werkgever op hetverzoek van de werknemer de pensioenverwerving voortgezet. Dit gebeurt op basis van de arbeidstijd en het salaris indien de werknemer niet met verlof zou zijn gegaan.
2. Het verwerven van pensioenaanspraken gedurende onbetaald verlof is uitsluitend mogelijk voor zover er sprake blijft van een pensioenregeling in de zin van de Wet LB 1964.
3. Het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens deelneming is niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.
4. De werkgever houdt een administratie bij van de periode(n) gedurende welke de werknemer op grond van dit artikel de pensioenopbouw heeft voortgezet.
5. De kosten van voortzetting van pensioenverwerving zijn voor rekening van de deelnemer.
Artikel 25. Uitbetaling van de pensioenen
1. Het in een jaarbedrag vastgestelde pensioen wordt in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling uitgekeerd, uiterlijk op de laatste dag van de maand.
2. Op verzoek van de pensioengerechtigde worden de pensioenen uitgekeerd in een ander land dan Nederland. De transactiekosten zijn voor rekening van de pensioengerechtigde.
3. Elke maandelijkse pensioentermijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
4. Het bestuur kan periodiek verlangen dat uitbetaling van de pensioenen eerst geschiedt na overlegging van een behoorlijk bewijs van in leven zijn van de rechthebbende en, bij een
partnerpensioen, bovendien tegen overlegging van een uittreksel uit het register van overlijden, waarin de datum van overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer is aangegeven, en een bewijs dat betrokkene gehuwd was, een geregistreerd partnerschap had of een gezamenlijke huishouding voerde, een en ander ten genoegen van het bestuur.
5. Een rechtsvordering tegen de stichting tot het doen van een uitkering verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.
6. De uitkeringen worden verminderd met de belastingen en heffingen die de stichting verplicht of gerechtigd is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitbetaling van kracht zijnde wetten of besluiten.
Artikel 26. Korting op partnerpensioen wegens groot leeftijdsverschil
1. Het partnerpensioen als bedoeld in artikel 16, 17 en 18 wordt gereduceerd, indien de deelnemer huwt of gehuwd is met een partner die meer dan tien jaar jonger is dan de deelnemer zelf.
2. De korting is zodanig dat het in artikel 16 en 17 genoemde percentage voor ieder jaar dat de partner meer dan tien jaar jonger is dan de deelnemer, met 2,5% wordt verminderd.
Artikel 27. Afkoop van kleine pensioenen en premievrije aanspraken
1. Indien het ouderdomspensioen uit hoofde van dit pensioenreglement op de ingangsdatum ouderdomspensioen het in artikel 66 lid 1 PW omschreven bedrag niet te boven zal gaan, wordt het ouderdomspensioen na einde van de deelneming overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder van de deelnemer. Indien er na 5 jaar geen nieuwe pensioenuitvoerder is waaraan het pensioen kan worden overgedragen kan het pensioen worden afgekocht. De afkoop vindt plaats binnen 6 maanden na afloop van die vijf jaar. Voor deze afkoop is toestemming van de gewezen deelnemer vereist. Het hiervoor omschreven bedrag is opgenomen in bijlagereglement bij dit pensioenreglement 2021. De gewezen deelnemer wordt geïnformeerd over de hoogte van de afkoop.
Indien de deelneming is beëindigd binnen twee jaar voor de pensioenrichtleeftijd, heeft de stichting het recht om het ouderdomspensioen af te kopen op de pensioenrichtleeftijd als er sprake is van een klein pensioen als omschreven in de eerste volzin van dit lid. Voor deze afkoop is er toestemming van de pensioengerechtigde vereist. Indien het hiervoor in dit lid bepaalde toepassing vindt ten aanzien van ouderdomspensioen, worden de aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen eveneens vervangen door een uitkering ineens door uitbetaling van de contante waarde aan de rechthebbende.
Na de vervanging van de premievrije aanspraak door een uitkering ineens kan door de betrokkene tegenover de stichting geen enkel recht worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de premievrije aanspraak betrekking had.
2. Indien het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis uit hoofde van dit pensioenreglement bij ingang kleiner is dan het in lid 1 bedoelde bedrag kan het partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van dezelfde nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde binnen zes maanden na ingang daarvan worden afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. Voor deze afkoop is er toestemming van de rechthebbende vereist. De rechthebbende wordt geïnformeerd over de hoogte van de afkoop.
3. Indien het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis uit hoofde van dit pensioenreglement bij vaststelling hiervan kleiner is dan het in lid 1 bedoelde bedrag kan het bijzonder partnerpensioen binnen zes maanden na de melding van de scheiding worden afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. Voor deze afkoop is er toestemming van de
rechthebbende vereist. De rechthebbende wordt geïnformeerd over de hoogte van de voorgenomen afkoop.
4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen aanspraak te vermenigvuldigen met de collectieve afkoopfactoren, die vermeld zijn in de bij dit pensioenreglement 2021 behorende bijlagereglement en die voor mannen en vrouwen gelijk zijn.
De uit te betalen afkoopwaarde wordt nog verminderd met wettelijke inhoudingen.
5. In afwijking van de vorige leden vervallen de pensioenaanspraken als de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenleeftijd niet meer bedraagt dan € 2 per jaar. Dit is niet van toepassing als de deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en de deelnemer de stichting daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Artikel 28. Voorwaardelijke toeslagen
1. Op de opgebouwde pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers en de pensioenrechten van de pensioengerechtigden wordt, indien de financiële positie van de stichting dat toelaat en rekening houdend met de wettelijke vereisten, jaarlijks toeslag verleend. Op de pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari toeslag verleend van maximaal de Consumenten Prijsindex (CPI) alle bestedingen. Voor de vaststelling van de CPI alle bestedingen wordt uitgegaan van het CPI van de maand oktober tot oktober voorafgaand aan het jaar van de toeslagverlening.
2. De stichting beslist jaarlijks of en in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
3. De stichting streeft er naar ieder jaar de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten te verhogen met de in lid 1 genoemde maatstaf. De stichting heeft geen geld gereserveerd of een extra premie gevraagd om de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten in de toekomst te verhogen. De deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde kan geen rechten ontlenen aan een verhoging in enig jaar, noch aan de verwachting voor de komende jaren.
a. Geen toeslag wordt verleend als de beleidsdekkingsgraad van de stichting minder dan 110% is;
b. Als de beleidsdekkingsgraad zich bevindt boven de 110%, wordt er gekeken welke toeslag op basis van de wettelijke voorschriften voor toekomstbestendige toeslagverlening kan worden toegekend;
c. Het bestuur heeft geen beleid ten aanzien van inhaaltoeslagverlening.
4. Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de hierbij gehanteerde voorwaarden aan gewijzigde omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Artikel 29. Waardeoverdracht
1. Indien een deelnemer gebruik maakt van het wettelijk recht op waardeoverdracht worden, met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de PW, de elders opgebouwde, aan de stichting overgemaakte overdrachtswaarde aangewend voor het verwerven van pensioenaanspraken ingevolge dit pensioenreglement 2021.
2. De in het vorige lid bedoelde verwerving van pensioenaanspraken ingevolge dit pensioenreglement 2021 vindt plaats in de vorm van toekenning van een aantal kalenderjaren van deelname aan de pensioenregeling van de werkgever.
3. Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever worden overgedragen, met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de PW. De overgedragen waarde wordt omgezet in aanspraken volgens de pensioenregeling van de nieuwe werkgever.
4. Overdracht van de waarde van het partnerpensioen is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer. Het eventuele bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 17 kan niet worden overgedragen.
5. De wijze waarop de waardeoverdracht plaatsvindt, evenals het vaststellen van de overdrachtswaarde, geschiedt in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften en met toepassing van de door de stichting gehanteerde actuariële grondslagen.
Artikel 30. Verevening van pensioen bij scheiding
1. De vrouw of man, van wie het huwelijk of het geregistreerd partnerschap met een deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door scheiding heeft overeenkomstig het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op uitbetaling van 50% van het tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen. Het recht op uitbetaling bestaat, mits binnen twee jaar na de scheidingsdatum mededeling aan de stichting is gedaan. Deze mededeling dient te geschieden door de deelnemer of gewezen deelnemer dan wel gepensioneerde of de gewezen echtgenoot respectievelijk de gewezen geregistreerde partner door middel van een formulier waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder scheiding verstaan: echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed. Onder beëindiging van een geregistreerd partnerschap wordt in dit artikel verstaan: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk.
2. In afwijking van het onder lid 1 wordt bij de verevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien de deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde en de (gewezen) echtgenoot of gewezen geregistreerde partner dit bij huwelijkse voorwaarden of voorwaarden voor een geregistreerd partnerschap of bij schriftelijke overeenkomst in verband met de scheiding zijn overeengekomen. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan de stichting te worden overgelegd.
3. De uitbetaling aan de (gewezen) echtgenoot respectievelijk gewezen geregistreerde partner geschiedt onder de in dit reglement vastgelegde voorwaarden. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding jegens de stichting recht op uitbetaling bestaat.
4. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in acht worden genomen.
5. In geval van echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap kunnen het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen worden geconverteerd in een eigen recht op ouderdomspensioen op het leven van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De echtgenoten dienen de bovengenoemde conversie bij huwelijkse voorwaarden of bij een echtscheidingsconvenant overeen te komen. De conversie behoeft de instemming van de stichting.
6. Er vindt geen verevening plaatst indien op de scheidingsdatum het deel van het ouderdomspensioen waarop recht op uitbetaling bestaat het in artikel 66 van de PW bedrag
niet te boven gaat.
Artikel 31. Afwijkende regeling
1. In de gevallen waarin dit reglement naar het oordeel van het bestuur tot onredelijke uitkomsten leidt, is het bestuur bevoegd om in het belang van betrokkene en eventueel onder nader te bepalen voorwaarden een afwijkend besluit te nemen.
2. Bij de uitvoering van dit reglement blijft het bestuur te allen tijde binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving.
Artikel 32. Onvoorziene gevallen en klachten- en geschillenbeslechting
1. In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
2. Alle klachten en geschillen betreffende dit pensioenreglement 2021 zullen worden behandeld conform het bepaalde in het klachten- en geschillenreglement van de stichting. Het klachten- en geschillenreglement is te vinden op de website van de stichting.
Artikel 33. Overdracht, in pandgeving en volmacht tot invordering van pensioen(aanspraken)
1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op de pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990; of
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid PW.
c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de deelnemer diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de stichting hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de deelnemer bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de stichting hiermee instemt.
2. Overdracht, in pandgeving of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of gewezen deelnemer c.q. de pensioengerechtigde enig recht op het pensioen of de aanspraak op pensioen aan een derde toekent is slechts geldig voor zover beslag op het pensioen of de aanspraak op pensioen geldig zou zijn bij ontbreken van andere inkomsten. Zodra de hiervoor bedoelde oorzaken hebben opgehouden te bestaan worden de pensioenaanspraken hersteld, zonder dat de pensioengerechtigde uitbetaling van de intussen vervallen pensioentermijnen kan vorderen.
3. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
4. De aanspraken ingevolge dit pensioenreglement 2021 kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
Artikel 34. Overgangsbepalingen
1. De overgangsregeling is van toepassing op die deelnemers die per 31 december 2017 deelnamen aan de pensioenregeling van de Stichting en per 1 januari 2018 deelnemer waren aan deze pensioenregeling. De overgangsregeling is daarnaast van toepassing op die gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, en gepensioneerden die per 31 december 2017 pensioenaanspraken en pensioenrechten jegens de stichting hebben. De overgangsregeling zoals opgenomen in het pensioenreglement 2018 is één op één overgenomen in het pensioenreglement 2021. In de volgende leden van dit artikel wordt dan ook verwezen naar pensioenreglement 2021.
2. De tot en met 31 december 2017 geldende pensioenreglementen van de stichting, met uitzondering van het gestelde in lid 8, lid 9 en lid 10 van dit artikel, verder te noemen: “de oude reglementen”, zijn met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Vanaf 1 januari 2018 geldt, met uitzondering van het gestelde in lid 8, lid 9 en lid 10 van dit artikel voor alle (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en gepensioneerden het pensioenreglement 2021. De volgende pensioensoorten- en regelingen zijn geconverteerd naar pensioenreglement 2021.:
▪ Uitgesteld levenslang ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 60 jaar;
▪ Uitgesteld levenslang ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 65 jaar;
▪ Uitgesteld levenslang ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 67 jaar;
▪ Uitgesteld levenslang partnerpensioen;
▪ Prepensioen;
▪ Premievrijgestelde pensioenen (OP67) van arbeidsongeschikte deelnemers;
▪ Arbeidsongeschiktheidspensioen (voor zover nog niet ingegaan);
▪ Ongehuwden ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 65 jaar;
▪ Overlijdensuitkering voor gepensioneerden uit een oude regeling (OVL) uit actief dienstverband;
▪ Correctie-aanspraken in de basisregeling (COR), waarbij geen toeslag wordt verleend;
▪ Excedent (eindloon-) regeling (per 31 december 2014 premievrij);
▪ DHL garantieregeling;
▪ NPF aanspraken;
▪ Elders en herverzekerde aanspraken (waarover geen toeslag wordt verleend).
3. De pensioenopbouw van de (gewezen) deelnemers op grond van deelneming aan de stichting vóór 1 januari 2018 als bedoeld in lid 2 van dit artikel, conform de toen geldende oude reglementen, werd per 31 december 2017 beëindigd. De hierin opgebouwde pensioenaanspraken zijn omgezet naar het pensioenreglement 2021. Er kunnen geen rechten meer worden ontleend aan de tot 1 januari 2018 geldende pensioenreglementen.
4. De in lid 3 bedoelde omzetting vindt plaats op basis van collectieve actuariële en sekseneutrale gelijkwaardigheid. Bij omzetting wordt uit de waarde van de premievrije aanspraken een ouderdomspensioen op de pensioenrichtleeftijd, als bedoeld in artikel 2 van het pensioenreglement 2021, toegekend. De (gewezen) deelnemer kan de pensioendatum indien gewenst weer terug zetten naar de oorspronkelijke pensioenrichtleeftijd, zoals opgenomen in het toen van toepassing zijnde oude reglement.
5. De aanspraak op partner- en/of wezenpensioen, behorende bij het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 16 en 20, dat op grond van lid 3 per 1 januari 2018 is omgezet naar pensioenreglement 2021, is op het moment van omzetting ongewijzigd gebleven.
6. Vanaf 1 januari 2018 geldt voor de arbeidsongeschikte deelnemers aan wie op grond van het oude reglement premievrije voortzetting van de deelneming is verleend of het recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen dat nog niet is ingegaan, het pensioenreglement 2021. Bij de bepaling van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt voor deze deelnemer(s) geen rekening gehouden met de maximering van het pensioengevend salaris volgens artikel 18ga Wet op de Loonbelasting1964.
7. Indien een deelnemer op 1 januari 2018 reeds arbeidsongeschikt (WIA) was en een premievrije voortzetting van de deelneming ontvangt op basis van één van de oude reglementen, geldend op 31 december 2017, dan blijft voor die arbeidsongeschikte deelnemer de pensioengrondslag van toepassing, zoals die voor hem laatstelijk is vastgesteld op 1 januari 2017. Met dien verstande dat deze pensioengrondslag vanaf 1 januari 2018 wordt aangepast conform artikel 10 lid 2 en 3 van dit pensioenreglement 2021. Voor degene die op 1 januari 2018 uit hoofde van het pensioenreglement van de Stichting geldend op 31 december 2017 een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt, eindigt het arbeidsongeschiktheidspensioen op de datum zoals bepaald in dat pensioenreglement. Voor het overige is het pensioenreglement 2021 van toepassing.
8. Voor degene die op 1 januari 2006 uit hoofde van het Reglement voor Arbeidsongeschiktheid van de Stichting geldend op 31 december 2005 een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt, blijft het Reglement voor Arbeidsongeschiktheid van de Stichting geldend op 31 december 2005 van toepassing.
9. Voor degene aan wie op grond van het pensioenreglement 2001 van de Stichting premievrije voortzetting van de deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid (WAO) is toegekend, blijft het pensioenreglement 2001 van toepassing.
10. Voor degene die na 2 november 2017 maar vóór 1 april 2018 bezwaar heeft gemaakt tegen het vanaf 1 januari 2018 niet langer vervroegd in kunnen laten gaan van het ouderdomspensioen vanaf de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 55 jaar wordt bereikt, geldt in afwijking van artikel 14, lid 3 onder a. van Pensioenreglement 2021 het volgende.
Het ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt. Bij ingang van het ouderdomspensioen op een datum die ligt vijf jaar voor de voor de (gewezen) deelnemer geldende AOW- gerechtigde leeftijd dient de (gewezen) deelnemer jegens de stichting te verklaren dat de (gewezen) deelnemer het arbeidzame leven heeft beëindigd en dat de (gewezen) deelnemer niet van plan is inkomens genererende economische activiteiten te gaan verrichten.
De eventuele fiscale gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de (gewezen) deelnemer.
Artikel 35. Inwerkingtreding
1. Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2021 en is van toepassing op de werknemers die op 1 januari 2021 in dienst zijn van de werkgever of op een later tijdstip onder dit reglement vallen, hetzij vanwege indiensttreding hetzij om andere redenen. Wijzigingen in het pensioenreglement zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en gepensioneerden.
Aldus vastgesteld en goedgekeurd in de vergadering van 15 februari 2023 Namens het bestuur van Stichting Pensioenfonds DHL Nederland,
Bijlage 1 Aangesloten ondernemingen
Aangesloten ondernemingen, als bedoeld in artikel 2, onder a, met ingang van 1 januari 2021:
Regelingen voor het gehele personeel
A) aangesloten ondernemingen voor deelname als bedoelt onder artikel 11 lid 2
Naam | statutaire vestigingsplaats |
DHL Supply Chain Management B.V. | Schiphol |
DHL Global Forwarding (Netherlands) B.V.* | Hoofddorp |
Deutsche Post Global Mail (Netherlands) B.V. | Nieuwegein |
Deutsche Post International B.V. | Amsterdam |
Gerlach & Co Internationale Expediteurs B.V. | Venlo |
F.X. Xxxxxxxx B.V. | Duiven |
*) De werknemers van DHL Global Forwarding (Netherlands) B.V. en die voorheen werkzaam waren bij Aerocar
B.V. kwalificeren voor de toepassing van dit reglement niet als werknemer
B) aangesloten ondernemingen voor deelname als bedoelt onder artikel 11 lid 3:
Naam | statutaire vestigingsplaats |
DHL Parcel (Netherlands) B.V. | Utrecht |
DHL Express (Netherlands) B.V. | Haarlemmermeer |
DHL Aviation (Netherlands) B.V. | Haarlemmermeer |
DHL Freight (Netherlands) B.V. | Tiel |
DHL Supply Chain (Netherlands) B.V. | Utrecht |
Danzas Fashion Service Center B.V. | Waalwijk |
Exel Group Holdings (Nederland) B.V. | Veghel |
DHL Parcel (e-commerce) B.V. | Utrecht |
Regelingen voor een gedeelte van het personeel
C) aangesloten ondernemingen voor deelname aan de aanvulling pensioengrondslag (VPL- module):
Naam | statutaire vestigingsplaats |
Gerlach & Co Internationale Expediteurs B.V. | Venlo |
DHL Supply Chain Management B.V. | Schiphol |
Addendum Aanvulling pensioengrondslag in verband met VPL
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Dit addendum is vanaf 1 januari 2006 van toepassing op de deelnemers die
- geboren zijn op of na 1 januari 1950; en
- voor 1 april 2007 een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan met DHL Logistics Management Services, DHL Warehousing (Netherlands) B.V. of Gerlach & Co.
2. Dit addendum maakt deel uit van het pensioenreglement 2021.
Artikel 2. Aanspraken op pensioen
Ingevolge deze module kan een ouderdoms-, partner-, bijzonder partner- en wezenpensioen worden verworven.
Artikel 3. Pensioengrondslag
Voor de toepassing van deze module wordt per 1 januari 2006 en vervolgens jaarlijks op 1 april een pensioengrondslag vastgesteld. Deze pensioengrondslag is gelijk aan de som van:
- de door de deelnemer in een jaar gewerkte overuren op maandag tot en met vrijdag berekend tegen het vaste uurloon vermenigvuldigd met de factor 1,3;
- de door de deelnemer in een jaar ontvangen ploegen- en onregelmatigheidstoeslagen; en
- het verschil in enig jaar tussen de door de stichting gehanteerde franchise conform artikel 11 lid 2 van pensioenreglement 2021 en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg gehanteerde franchise voor de basispensioenregeling.
Met ingang van 1 januari 2008 wordt voor de pensioengrondslag mede in aanmerking genomen:
- de door de deelnemer in een jaar gewerkte uren op zaterdag berekend tegen het vaste uurloon vermenigvuldigd met de factor 1,5; en
- de door de deelnemer in een jaar gewerkte uren op zondag berekend tegen het vaste uurloon vermenigvuldigd met de factor 2,0.
Het hierboven berekende bedrag in euro’s aan overuren en de ploegen- en onregelmatigheidstoeslagen worden gezamenlijk tot maximaal 22,75% van het functieloon van de deelnemer in aanmerking genomen als onderdeel van de pensioengrondslag. Verder worden op jaarbasis maximaal 364 gewerkte overuren à factor 1,3 in aanmerking genomen.
De pensioengrondslag in de onderhavige module tezamen met het pensioengevend salaris in de pensioenregeling bedraagt niet meer dan het bedrag dat de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg maximaal in aanmerking neemt als loon op jaarbasis voor de berekening van de pensioengrondslag, per 1 januari van ieder kalenderjaar.
Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen salaris of niet het normale salaris is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. ongeschikt is tot het verrichten van dearbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of
b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, dan wel
c. om redenen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever, wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande alinea’s als het salaris van de deelnemer beschouwd het salaris, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden.
Voor de deelnemer van wie de arbeidsovereenkomst met de werkgever is beëindigd op grond van een regeling inzake een gedwongen beëindiging van de arbeidsovereenkomst in verband waarmee enige non-activiteitsregeling is getroffen, geldt als pensioengevend salaris het bedrag, vastgesteld met inachtneming van die regelingen. Het bepaalde in deze alinea zal nimmer leiden tot hogere
pensioenaanspraken dan bij ongewijzigde voortzetting van de deelneming tot de standaard prepensioendatum op grond van deze pensioenregeling en zal alleen worden toegepast indien en voor zover het niet in strijd is met wet- en regelgeving.
Artikel 4. Ouderdomspensioen
Het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is gelijk aan het opbouwpercentage van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg voor het betreffende jaar. Voor 2021 is dit 1,788%.
Artikel 5. Partner- en wezenpensioen
Het partnerpensioen en wezenpensioen wordt berekend op de in het pensioenreglement 2021 vastgestelde wijze.
Artikel 6. Voorwaardelijke toeslagverlening
Op de gedurende het deelnemerschap opgebouwde pensioenaanspraken is artikel 14 lid 5 en op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken is artikel 28 van het pensioenreglement 2021 van toepassing.
Artikel 7. Datum inwerkingtreding
Dit addendum behorend bij het pensioenreglement 2021 is in werking getreden op 1 januari 2006.
De begripsomschrijvingen, definities en overige bepalingen van het pensioenreglement 2021 zoals vastgelegd in het per 1 januari 2021 geldende pensioenreglement 2021 van de stichting zijn van overeenkomstige toepassing op dit addendum, tenzij hiervan in dit addendum uitdrukkelijk wordt afgeweken. In geval van tegenstrijdigheid tussen het pensioenreglement 2021 en dit addendum gaan de bepalingen in dit addendum voor, gevolgd door de bepalingen uit het pensioenreglement 2021.