Voor de EER relevante tekst)
Mededeling overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 27 februari 1992 houdende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijn- vaartondernemingen (consortia) (1)
(1999/C 379/07)
(Voor de EER relevante tekst)
De Commissie nodigt overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 479/92 alle belanghebbenden uit hun opmerkingen over de bijgevoegde ontwerp-verordening van de Commissie inzake de toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten in de sector van het zeevervoer binnen een maand na de datum van bekendmaking van deze mededeling te zenden naar het volgende adres:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Concurrentie Afdeling IV/D-2, kantoor C 100 — 6/134 Xxxxxxxxx 000
B-1049 Brussel
Fax (00-0) 000 00 00
E-mail: xxxxxxxxxxxxxxxxx@xxx.xx.xxx
(1) PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3. NB: De titel van Verordening (EEG) nr. 479/92 is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; aanvankelijk ging het om artikel 85, lid 3, van het Verdrag.
Ontwerp-verordening van de Commissie houdende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) krachtens Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen- schap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, beslui- ten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijn- vaartondernemingen (consortia) (1), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en \weden, inzonderheid op artikel 1,
Na bekendmaking van de ontwerp-verordening,
Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsrege- lingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer over zee,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Commissie is krachtens Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad gemachtigd artikel 81, lid 3, van het Verdrag van toepassing te verklaren op bepaalde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen scheepvaartondernemingen met als doel de geza- menlijke exploitatie van lijnvaartdiensten die, door de sa- menwerking die zij tussen de deelnemende scheepvaart- ondernemingen doen ontstaan, de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt kunnen beperken en de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden, en der- halve onder het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen.
(2) Uit hoofde van deze bevoegdheid heeft de Commissie Verordening (EG) Nr. 870/95 van 20 april 1995 betref- fende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onder- ling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaart- ondernemingen (consortia) vastgesteld (2). In het licht
(1) PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3. (2) PB L 89 van 21.4.1995, blz. 7.
van de tot dusver opgedane ervaring is het mogelijk om een categorie consortia te omschrijven die binnen het toepassingsgebied van artikel 81, lid 1, vallen, maar waar- van gewoonlijk mag worden aangenomen dat zij aan de in artikel 81, lid 3, genoemde voorwaarden voldoen.
(3) De Commissie heeft naar behoren met de specifieke as- pecten van het zeevervoer rekening gehouden. Die speci- ficiteit zal voor de Commissie ook een belangrijke beoor- delingsfactor zijn bij het onderzoek van consortia die niet onder de werkingssfeer van de onderhavige generieke vrij- stelling vallen.
(4) De in deze verordening omschreven consortia dragen in het algemeen tot verbetering van de productiviteit en de kwaliteit van de aangeboden lijnvaartdiensten bij door de rationalisatie van de activiteiten van de deelnemende on- dernemingen die hiervan het gevolg is en door de schaal- voordelen waartoe zij leiden bij het gebruik van schepen en van haveninstallaties. \ij dragen tevens bij tot de be- vordering van de technische en economische vooruitgang doordat zij de ontwikkeling van het gebruik van contai- ners en een efficiënter gebruik van de capaciteit van de schepen vergemakkelijken en stimuleren.
(5) Over het algemeen komt een billijk aandeel in de voor- delen die uit de verbetering van de productiviteit en uit de kwaliteit van de dienstverlening voortvloeien, aan de ge- bruikers van de door de consortia aangeboden scheep- vaartdiensten ten goede. Deze voordelen kunnen onder andere bestaan in een grotere frequentie van afvaart en aanloop of in een betere regeling daarvan, alsmede in een betere kwaliteit en individualisering van de aangeboden diensten door het gebruik van modernere schepen en haven- of andere faciliteiten. Die voordelen komen de gebruikers echter slechts daadwerkelijk ten goede voor zover er in de vaargebieden waarin de consortia werk- zaam zijn, voldoende mededinging is.
(6) Voor deze overeenkomsten dient bijgevolg een generieke vrijstelling te worden verleend, voor zover deze overeen- komsten de betrokken ondernemingen niet de mogelijk- heid bieden voor een wezenlijk deel van de betrokken vaargebieden de mededinging uit te schakelen. Deze ver- ordening heeft tot doel om, teneinde rekening te kunnen houden met de voortdurend wisselende marktvoorwaar- den in de sector zeevervoer en de veelvuldige wijzigingen door partijen van de consortiumovereenkomsten of van de in het kader van deze overeenkomsten te verrichten werkzaamheden, de voorwaarden te verduidelijken waar- aan de consortia moeten voldoen om voor de generieke vrijstelling van deze verordening in aanmerking te komen.
(7) Een der belangrijkste wezenlijke kenmerken van consortia bestaat erin dat zij, met het oog op de invoering en de exploitatie van een gemeenschappelijke dienst, de capaci- teit aanpassen. \ulks is echter niet het geval wanneer een bepaald percentage van de capaciteit van de in het kader
(8) De bij deze verordening verleende generieke vrijstelling is zowel van toepassing op de bij een lijnvaart-„conference” aangesloten consortia als op die welke, met uitzondering van de eventuele gemeenschappelijke vaststelling van vrachttarieven, niet in een dergelijk verband werkzaam zijn.
(9) Deze vaststelling van de prijzen valt onder Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad (1), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en \weden. De leden van een consortium die de prijzen gemeenschappe- lijk wensen vast te stellen en niet aan de criteria van genoemde verordening beantwoorden, moeten een indivi- duele vrijstelling vragen.
(10) De voornaamste voorwaarden die aan de generieke vrij- stelling dienen te worden verbonden, moeten erop zijn gericht te waarborgen dat een billijk aandeel in de voor- delen van de grotere doelmatigheid en van de andere voordelen die de consortia bieden, aan de vervoergebrui- kers ten goede kan komen.
(11) Dit vereiste van artikel 81, lid 3, kan worden geacht te zijn vervuld, indien het consortium zich in een of in verscheidene van de volgende situaties bevindt:
— er bestaat tussen de leden van de „conference” waar- binnen het consortium werkzaam is, daadwerkelijke prijsconcurrentie als gevolg van zelfstandig optreden op het gebied van tarieven („independent rate action”);
— er bestaat binnen de „conference” waarin het consor- tium werkzaam is, met betrekking tot de aangeboden diensten een voldoende mate van daadwerkelijke me- dedinging tussen de leden van het consortium en de andere, niet bij het consortium aangesloten leden van de „conference”, zulks omdat de „conference”-overeen- komst de consortia uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt eigen overeenkomsten van dienstverlening aan te bie- den, zoals bij voorbeeld een dienst „levering bij ver- werking” („just in time delivery”) of een systeem van elektronische gegevensuitwisseling („Electronic data in- terchange” (EDI)), waardoor op elk moment aan de gebruikers kan worden doorgegeven waar hun goede- ren zich bevinden, of waardoor de frequentie van af- vaart en aanloop van de door het consortium aange- boden vervoerdienst aanzienlijk hoger wordt dan die welke door de „conference” wordt geboden;
— door de leden van het consortium wordt van niet bij het consortium aangesloten ondernemingen daadwer- kelijke, hetzij reële hetzij potentiële, concurrentie on- dervonden, ongeacht de vraag of er in het vaargebied een „conference” werkzaam is.
(12) Teneinde aan dit zelfde vereiste van artikel 81, lid 3, te voldoen, moet eveneens een voorwaarde worden opge- nomen die tot doel heeft tussen de leden van de consortia, alsmede tussen deze en de andere scheepvaartonder- nemingen die in het vaargebied werkzaam zijn, de indivi- duele concurrentie op het gebied van de kwaliteit van de dienstverlening te bevorderen.
van een consortium gebruikte schepen onbenut wordt
gelaten.
(1) PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4.
(13) Een voorwaarde dient ertoe te strekken dat de consortia en de leden daarvan niet op een zelfde lijn verschillende vervoerprijzen en vervoersvoorwaarden mogen hanteren waarvoor de uitsluitende beweegreden in het land van oorsprong of in bestemming van de vervoerde producten gelegen is en daarmee binnen de Gemeenschap een ver- legging van het handelsverkeer veroorzaken ten nadele van bepaalde havens, verladers, vervoerders of tussenper- sonen op het gebied van vervoer, tenzij die prijzen of voorwaarden economisch kunnen worden gerechtvaar- digd.
(14) De gestelde voorwaarden moeten bovendien erop gericht zijn de consortia te verhinderen de mededinging te beper- ken op een wijze die voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor de vrijstelling is verleend, niet on- misbaar is. De consortiumovereenkomsten moeten te dien einde een bepaling bevatten die elke scheepvaartonder- neming die bij deze overeenkomsten partij is, in staat stelt om met inachtneming van een redelijke opzegtermijn het consortium te verlaten. Voor de consortia met een ver doorgevoerde samenwerking en/of kapitaalintensieve in- vesteringen moet evenwel een langere opzegtermijn wor- den voorzien, teneinde rekening te houden met de grote investeringen die voor de oprichting ervan werden gedaan en met het feit dat deze bij vertrek van een van de leden op het stuk van reorganisatie meer verplichtingen hebben. Eveneens moet worden bepaald dat, indien het consor- tium een gemeenschappelijke afzetstructuur gebruikt, ie- der lid het recht moet hebben om met inachtneming van een redelijke opzegtermijn onafhankelijk verkoopbevorde- rende activiteiten te ontplooien.
(15) De vrijstelling moet worden beperkt tot de consortia die niet de mogelijkheid bieden om de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken diensten uit te schakelen.
(16) Bij de vraag naar het bestaan van reële en daadwerkelijke mededinging op elk van de markten waarop het consor- tium werkzaam is, moet met het oog op de verlening van een vrijstelling niet alleen rekening worden gehouden met het rechtstreekse scheepvaartverkeer tussen de havens die door een consortium worden aangedaan, maar ook met de eventuele mededinging van andere lijnvaartdiensten vanuit havens die substitueerbaar zijn met die van het consortium en, waar van toepassing, van andere wijzen van vervoer.
(17) De bij deze verordening verleende generieke vrijstelling is bijgevolg slechts van toepassing op voorwaarde dat het aandeel van de consortia op elke markt waarop zij werk- zaam zijn, een bepaalde omvang niet overschrijdt.
(18) Voor de consortia die binnen een „conference” werkzaam zijn, moet een geringer marktaandeel in het vaargebied worden vastgesteld, aangezien die akkoorden bovenop een reeds in het vaargebied bestaande restrictieve overeen- komst komen.
(19) Het is evenwel passend om aan de consortia die de in de onderhavige verordening vastgestelde drempels met een
bepaald percentage overschrijden, maar die toch in het vaargebied waarin zij werkzaam zijn, aan een daadwerke- lijke mededinging onderworpen blijven, een vereenvou- digde procedure aan te bieden opdat zij de rechtszeker- heid kunnen genieten die door een generieke vrijstelling wordt geboden.
(20) Aan de consortia die deze laatste drempel overschrijden, nochtans, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, kan bij individuele beschikking een ont- heffing worden verleend, rekening houdend met de speci- fieke aspecten van het zeevervoer.
(21) De onderhavinge verordening is slechts van toepassing op de tussen de leden van een consortium gesloten overeen- komst en derhalve niet op mededingingsbeperkende over- eenkomsten tussen consortia of tussen een of meer van hun leden enerzijds en overige ondernemingen anderzijds.
(22) Aan de vrijstelling dienen tevens bepaalde verplichtingen te worden verbonden. De vervoergebruikers moeten in dit opzicht op elk moment kennis kunnen nemen van de voorwaarden van de zeevervoerdiensten die de leden van het consortium gemeenschappelijk exploiteren. Er moet een procedure worden voorzien voor daadwerkelijk en doelmatig overleg tussen de consortia en de vervoer- gebruikers inzake de door deze overeenkomsten bestreken activiteiten. De onderhavige verordening verduidelijkt te- vens wat onder daadwerkelijk en doelmatig overleg moet worden verstaan en welke de voornaamste procedurele fasen zijn die bij dit overleg moeten worden gevolgd. Deze verplichting tot overleg, beperkt tot de door de con- sortia verrichte specifieke activiteiten, is opgenomen.
(23) Dit overleg kan een doeltreffender werking van zeever- voerdiensten waarborgen, waarbij rekening wordt gehou- den met de behoeften van de gebruikers. Voor bepaalde afspraken die uit dit overleg kunnen voortvloeien, moet derhalve vrijstelling worden verleend.
(24) Het begrip overmacht wordt voor de doeleinden van deze verordening in de vaste rechtspraak van het Hof van Jus- titie van de Europese Gemeenschappen omschreven.
(25) Er moet worden voorzien in de onmiddellijke mededeling aan de Commissie van door de partijen aanvaarde scheids- rechterlijke uitspraken en aanbevelingen van bemiddelaars, zodat zij kan onderzoeken of de consortia hierbij niet van de voorwaarden en verplichtingen van deze verordening worden vrijgesteld en of hierdoor de artikelen 81 en 82 niet worden geschonden.
(26) Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 479/92 moeten de gevallen worden vastgesteld waarin de Commissie ondernemingen aan de generieke vrijstelling kan onttrekken.
(27) Tien consortia hebben het voordeel van de generieke vrij- stelling van Xxxxxxxxxxx (EG) nr. 870/95 gekregen, door toepassing van de in die verordening opgenomen verzet- procedure, waardoor de Commissie in het bijzonder kon nagaan of zij daadwerkelijk concurrentie ondervonden. Er zijn geen aanwijzingen dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat deze consortia niet langer daadwerke- lijk concurrentie ondervinden. Deze consortia moeten der- halve vrijgesteld blijven op de in deze verordening vast- gestelde voorwaarden.
(28) Voor de overeenkomsten die uit hoofde van de onder- havige verordening van rechtswege worden vrijgesteld, moet geen verzoek als bedoeld in artikel 12 van Verorde- ning (EEG) nr. 4056/86 worden ingediend. Het blijft de ondernemingen echter vrijstaan in geval van ernstige twij- fel een verklaring van de Commissie inzake de verenig- baarheid van hun overeenkomsten met de onderhavige verordening te verlangen.
(29) Deze verordening sluit toepassing van artikel 82 van het Verdrag niet uit.
4. „vervoergebruiker” een onderneming (bij voorbeeld ver- laders, geadresseerden, expediteurs, enzovoort), voor zover deze met een consortium (of met een der leden daarvan) voor het vervoer van goederen een contractuele regeling is aangegaan, of blijk geeft van het voornemen daartoe, dan wel een vereniging van verladers;
5. „zelfstandig optreden op het gebied van tarieven” („Indepen- dent rate action”), het recht voor een lid van een zeevaart-
„conference” om, op gerichte wijze voor goederen, vracht- tarieven aan te bieden die van de „conference”-tarieven ver- schillen, mits de andere leden van de „conference” hiervan vooraf op de hoogte worden gebracht.
Artikel 2
Werkingssfeer
Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op de consortia voor zover zij van of naar een of naar verscheidene havens van de Gemeenschap internationale maritieme lijnvaartdiensten ver- zorgen.
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
DEFINITIES EN WERKINGSSFEER
Artikel l
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder
1. „consortium”, een overeenkomst tussen twee of meer ver- voerders die uitsluitend voor goederenvervoer, en voor- namelijk per container, schepen exploiteren en in een of meer vaargebieden geregelde internationale lijndiensten ver- zorgen, welke overeenkomst tot voorwerp heeft een samen- werking tot stand te brengen voor gemeenschappelijke ex- ploitatie van een zeevervoerdienst die de individueel, door elk van zijn leden in afwezigheid van consortia aangeboden dienst verbetert, teneinde door middel van technische, ope- rationele en/of commerciële overeenkomsten, met uitzon- dering van prijsbepalingen, hun werkzaamheden te rationa- liseren;
2. „lijnvaart”, vervoer van goederen dat op geregelde wijze ge- schiedt op (een) welbepaalde route(s) tussen havens en vol- gens vooraf aangekondigde uurregelingen en reisdata, en dat voor alle vervoergebruikers tegen betaling zelfs op inciden- tele basis beschikbaar is;
3. „overeenkomst van dienstverlening”, een tussen een of ver- scheidene vervoergebruikers en een consortium of een indi- vidueel lid daarvan gesloten contractuele overeenkomst, waarbij de gebruiker, als tegenprestatie voor de verplichting om door laatstgenoemde gedurende een gegeven periode een bepaalde hoeveelheid goederen te doen vervoeren, aan- spraak kan maken op de individuele verbintenis van dit lid van het consortium of van het consortium zelf om hem een dienst te verlenen van een welbepaalde en geïndividuali- seerde kwaliteit die speciaal op zijn behoeften is toegesne- den;
HOOFDSTUK II
VRIJSTELLINGEN
Artikel 3
Vrijgestelde overeenkomsten
1. Artikel 81, lid 1, van het Verdrag wordt uit hoofde van lid
3 van genoemd artikel, onder de in deze verordening ge- noemde voorwaarden en verplichtingen voor de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde werkzaamheden die tot de in de artikelen 1 en 2 van deze verordening omschreven consor- tiumovereenkomsten behoren, buiten toepassing verklaard.
2. De buitentoepassingverklaring geldt uitsluitend voor de volgende activiteiten:
a) de werkzaamheden met bretrekking tot de gemeenschappe- lijke exploitatie van lijnvaartdiensten, welke uitsluitend de volgende activiteiten mogen omvatten:
i) de onderlinge afstemming en/of de gemeenschappelijke vaststelling van de dienstregelingen en van de aanloop- havens,
ii) de uitwisseling, de verkoop of de wederzijdse bevrach- ting van scheepsruimte of van „slots” van de schepen,
iii) het gemeenschappelijke gebruik („pooling”) van schepen en/of haveninstallaties,
iv) het voor de exploitatie houden van een of meer gemeen- schappelijke kantoren,
v) het beschikbaar stellen van containers, chassis of andere uitrustingen en/of overeenkomsten van huur, leasing of koop van deze uitrustingen,
vi) het gebruik van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van gegevens en/of van een systeem voor gemeenschappelijke documentatie;
b) tijdelijke capaciteitsaanpassingen;
c) de gemeenschappelijke exploitatie of het gemeenschappelijke gebruik van haventerminals en de daarmee verbonden dien- sten (bij voorbeeld diensten inzake overlading op lichters en stuwage);
d) de deelname aan een of meer van de volgende „pools”: tonnage-pool, opbrengsten-pool of resultaten-pool;
e) de gemeenschappelijke uitoefening van de stemrechten van het consortium in de „conference” waarvan de consortium- leden deel uitmaken, voor zover de stemming waarin de stemrechten gemeenschappelijk worden uitgeoefend betrek- king heeft op de eigenlijke activiteiten van het consortium;
f) een gemeenschappelijke afzetstructuur en/of de afgifte van een gezamenlijk aan-boordcognossement;
g) elke andere activiteit die met de onder a) tot en met f) genoemde activiteiten verbonden en voor de uitoefening daarvan onontbeerlijk is.
3. De volgende clausules worden in het bijzonder geacht betrekking te hebben op verbonden activiteiten in de zin van lid 2, onder g, van dit artikel:
a) een aan de leden van het consortium opgelegde verplich- ting om in het (de) beterokken vaargebied(en) aan het con- sortium toegewezen vaartuigen te gebruiken en het verbod om ruimte op schepen van derden te bevrachten;
b) een aan de leden van het consortium opgelegd verbod om zonder voorafgaande toestemming van de andere leden van het consortium ruimte toe te wijzen of voor bevrachting aan te bieden aan andere vervoerders in het (de) betrokken vaargebied(en).
Artikel 4
Niet-gebruik van capaciteit
De in artikel 3 bedoelde vrijstelling geldt niet voor een con- sortium wanneer dat regelingen met betrekking tot het niet- gebruik van de bestaande capaciteit omvat, krachtens welke de lijnvaartondernemingen die aan het consortium deelnemen, af- zien van het gebruik van een bepaald percentage van de capa- citeit van de schepen die in het kader van het consortium worden ingezet.
HOOFDSTUK III
VOORWAARDEN VOOR DE VRIJSTELLING
Artikel J
Basisvoorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling
De in artikel 3 bedoelde vrijstelling is slechts van toepassing indien een of meer van de hiernavolgende voorwaarden ver- vuld is, respectievelijk vervuld zijn:
1. tussen de leden van de „conference” waarbinnen het con- sortium werkzaam is, bestaat daadwerkelijke prijsconcurren- tie, aangezien de „conference”-overeenkomst zijn leden, al dan niet op grond van een wettelijke verplichting, voor alle vrachttarieven die door de „conference” zijn vastgesteld,
2. binnen de „conference” waarin het consortium werkzaam is, bestaat met betrekking tot de aangeboden diensten tussen de leden van de „conference” een voldoende mate van daad- werkelijke concurrentie omdat de „conference”-overeen- komst het consortium uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt om eigen overeenkomsten van dienstverlening, van welk aard ook, aan te bieden met betrekking tot de frequentie en de kwaliteit van de aangeboden vervoerdiensten, alsook om op elk moment vrij de aangeboden diensten aan te passen teneinde aan de bijzondere wensen van de vervoer- gebruikers te beantwoorden;
3. de leden van het consortium ondervinden daadwerkelijke, reële of potentiële, concurrentie van niet tot het consortium behorende ondernemingen waarbij niet van belang is of er in het vaargebied al dan niet een „conference” werkzaam is.
Artikel 6
Voorwaarde betreffende het marktaandeel
1. Om voor de in artikel 3 bedoelde vrijstelling in aanmer- king te komen moet een consortium op elke markt waarop het werkzaam is, een marktaandeel bezitten van minder dar 30 %, gerekend in volume van de vervoerde goederen (vrachttonnen of 20 voet equivalent), indien het in een „conference” en min- der dan 35 % indien het daarbuiten werkzaam is.
2. De vrijstelling van artikel 3 blijft van toepassing indien gedurende een periode van twee opeenvolgende kalenderjaren het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde marktaandeel met niet meer dan één tiende wordt overschreden.
3. Indien de in de leden 1 en 2 genoemde drempels worden overschreden, blijft de in artikel 3 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende een periode van zes maanden met ingang van het einde van het kalenderjaar waarin de overschrijding plaatsvond. Die periode wordt op twaalf maanden gebracht indien de overschrijding is toe te schrijven aan het verlaten van het betrokken vaargebied door een niet bij het consortium aangesloten zeevervoerder.
Artikel 7
Verzetprocedure
1. De in de artikelen 3 en 10 bedoelde vrijstelling is ook van toepassing op de consortia waarvan het aandeel op enige markt waarop zij actief zijn, de in artikel 6 vastgestelde drempel over- schrijdt zonder evenwel op enige markt hoger te zijn dan 50 %, op voorwaarde dat de betrokken overeenkomsten overeenkom- stig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2843/98 van de Commissie (1) bij de Commissie worden aangemeld en dat deze zich binnen een termijn van zes maanden niet tegen de vrij- stelling verzet.
2. De termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop de aanmelding van kracht wordt overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2843/98.
3. Lid 1 is slechts van toepassing indien in de aanmelding of in een mededeling daarbij uitdrukkelijk naar dit artikel wordt verwezen.
uitdrukkelijk tot zelfstandig optreden op het gebied van
tarieven machtigt;
(1) PB L 354 van 30.12.1998, blz. 22.
4. De Commissie kan zich tegen de vrijstelling verzetten. \ij dient, indien een lidstaat erom verzoekt, dit te doen binnen een termijn van drie maanden nadat de in lid 1 bedoelde aanmel- ding aan deze lidstaat is toegezonden. Dit verzoek dient op overwegingen met betrekking tot de mededingingsregels van het Verdrag gebaseerd te zijn.
5. De Commissie kan het verzet tegen de vrijstelling op ieder moment intrekken. Indien dit verzet echter op verzoek van een lidstaat gebeurde en deze het verzoek handhaaft, kan het verzet slechts na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer over zee worden ingetrokken.
6. Indien het verzet wordt ingetrokken omdat de betrokken ondernemingen hebben aangetoond dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, werd voldaan, krijgt de vrijstelling uit- werking vanaf de dag van de aanmelding.
7. Indien het verzet wordt ingetrokken omdat de overeen- komst door de betrokken ondernemingen werd gewijzigd ten- einde aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, te voldoen, krijgt de vrijstelling uitwerking vanaf de dag waarop de wijzi- gingen in werking treden.
8. Indien de Commissie verzet aantekent welk verzet niet wordt ingetrokken, worden de gevolgen van de aanmelding geregeld door de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 4056/86, afdeling II.
Artikel 8
Bijkomende voorwaarden
De volgende bijkomende voorwaarden zijn aan de in de arti- kelen 3 en 10 bedoelde vrijstellingen verbonden:
1. het consortium moet elk van zijn leden de mogelijkheid bieden om door een afzonderlijk contract zijn eigen over- eenkomsten van dienstverlening aan te bieden;
2. de consortiumovereenkomst moet de scheepvaartonder- nemingen die daarvan lid zijn, het recht toekennen om het consortium te verlaten zonder enige financiële of andere sanctie, zoals met name een verplichting om hun vervoers- activiteiten in het betrokken vaargebied te staken, al dan niet gepaard gaande met de bepaling dat deze activiteiten slechts na verloop van een bepaalde termijn kunnen worden voort- gezet. Aan dit recht is een opzegtermijn van maximaal zes maanden verbonden, waarvan mededeling kan worden ge- daan na afloop van een beginperiode van achttien maanden, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst. Voor een sterk geïntegreerd consortium evenwel, met een resultatenpool en/of waarvoor hoge investeringen nodig zijn wegens het speciaal met het oog op haar oprichting aan- kopen of bevrachten door zijn leden van schepen, bedraagt de maximumopzegtermijn evenwel zes maanden, waarvan mededeling kan worden gedaan na afloop van een begin- periode van dertig maanden te rekenen vanaf de inwerking- treding van de overeenkomst;
3. indien het consortium gebruik maakt van een gemeenschap- pelijke afzetstructuur, dient elk lid daarvan de mogelijkheid
te hebben om zonder sanctie onafhankelijk verkoopactivitei- ten te ontplooien, met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal drie maanden;
4. noch het consortium, noch de ondernemingen die daarvan lid zijn, benadelen binnen de gemeenschappelijke markt be- paalde havens, gebruikers of vervoerders, door voor het vervoer van identieke goederen in het door de overeen- komst bestreken gebied verschillende prijzen en voorwaar- den te hanteren naar gelang van het land van herkomst of bestemming, of naar gelang van de haven van lading of lossing, tenzij deze prijzen of voorwaarden economisch kunnen worden gerechtvaardigd.
HOOFDSTUK IV
VERPLICHTINGEN
Artikel 9
Aan de vrijstelling verbonden verplichtingen
De volgende verplichtingen zijn aan de in artikel 3 en artikel 13, lid 2, bedoelde vrijstelling verbonden:
1. Tussen de gebruikers of hun vertegenwoordigende organisa- ties en het consortium vindt daadwerkelijk overleg plaats teneinde oplossingen te vinden voor alle belangrijke vraag- stukken, niet zijnde vraagstukken van geringe betekenis en van louter operationele aard, met betrekking tot de voor- waarden en de kwaliteit van de door het consortium of door zijn leden aangeboden lijnvaartdiensten.
Dit overleg geschiedt steeds wanneer een van bovenver- melde partijen erom verzoekt.
Het overleg moet behoudens overmacht, voorafgaan aan de toepassing van de maatregel waarop het overleg betrekking heeft. Indien de leden van het consortium wegens over- macht een besluit moeten uitvoeren alvorens overleg is ge- schied, moet dit overleg, indien daarom wordt verzocht, binnen tien werkdagen na indiening van dit verzoek worden gevoerd. Behoudens bedoelde overmacht, waarnaar in de mededeling dient te worden verwezen, wordt aan de maat- regel geen ruchtbaarheid gegeven alvorens idt overleg is geschied.
Dit overleg verloopt in de volgende fasen:
a) voorafgaand aan het overleg verstrekt het consortium aan de wederpartij gedetailleerde schriftelijke inlichtingen over het vraagstuk waarop het overleg betrekking heeft;
b) tussen partijen worden standpunten uitgewisseld, hetzij schriftelijk, hetzij door het organiseren van bijeenkom- sten, hetzij door middel van beide, waarbij de vertegen- woordigers van de tot het consortium behorende scheep- vaartondernemingen en die van de deelnemende ver- laders gemachtigd zijn een gemeenschappelijk standpunt te bereiken; partijen spannen zich daartoe tot het uiterste in;
c) indien ondanks de inspanningen van beide partijen geen gemeenschappelijk standpunt kan worden vastgesteld, dient dit verschil van mening te worden vastgesteld en openbaar te worden gemaakt. Elke partij kan de Com- missie hiervan in kennis stellen;
d) voor de afronding van het overleg kan een redelijke ter- mijn worden vastgesteld, indien mogelijk met instem- ming van beide partijen. Behoudens in uitzonderlijke ge- vallen of in geval van overeenstemming tussen partijen, mag deze termijn niet korter zijn dan een maand.
2. De voorwaarden van de door het consortium en zijn leden aangeboden zeevervoerdiensten, met inbegrip van die welke verband houden met de kwaliteit van deze diensten en alle wijzigingen die hierop betrekking hebben, worden voor een redelijke prijs ter beschikking van de gebruikers gesteld en kunnen te allen tijde kosteloos worden geraadpleegd ten kantore van de scheepvaartondernemingen die lid van het consortium zijn of in dat van het consortium zelf, dan wel ten kantore van hun commissionairs.
3. De door de partijen aanvaarde scheidsrechterlijke uitspraken en aanbevelingen van bemiddelaars, die geschillen beslech- ten inzake de in de onderhavige verordening bedoelde prak- tijken van consortia, worden onverwijld door het consor- tium aan de Commissie medegedeeld.
4. Elk consortium dat voor toepassing van deze verordening in aanmerking wenst te komen, moet, na een voorafgaande kennisgeving van ten minste één maand, waarvan de juiste termijn door de Commissie naar gelang van de omstandig- heden van de zaak zal worden vastgesteld, in staat zijn om op eenvoudig verzoek van de Commissie te bewijzen dat het aan de in de artikelen 5 tot en met 8 en de punten 1 en 2 van het onderhavige artikel genoemde voorwaarden en ver- plichtingen voldoet en om de Commissie binnen die termijn de bedoelde consortiumovereenkomst te verstrekken.
Artikel l0
Vrijstelling voor mededingingsregelingen tussen vervoer- gebruikers en consortia betreffende het gebruik van lijn- vaartdiensten
Vrijgesteld van het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag zijn de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde fei- telijke gedragingen tussen enerzijds de vervoergebruikers of hun vertegenwoordigende organisaties, en anderzijds een con- sortium dat onder de in artikel 3 bedoelde vrijstelling valt, met betrekking tot de voorwaarden en de kwaliteit van de door het consortium aangeboden lijndiensten alsmede alle algemene vraagstukken in verband met die diensten, voor zover zij uit het in artikel 9, punt 1, bedoelde overleg voortvloeien.
HOOFDSTUK V
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel ll
Geheimhoudingsplicht
1. De krachtens artikel 7 en artikel 9, punt 4, ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden van de onderhavige verordening.
2. De Commissie en de autoriteiten der lidstaten, alsmede hun personeelsleden en functionarissen, zijn verplicht de inlich- tingen welke zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder de geheimhoudings- plicht vallen, niet openbaar te maken.
3. De bepalingen van de leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van algemene informatie of overzich- ten waarin geen gegevens met betrekking tot individuele onder- nemingen of ondernemersverenigingen zijn opgenomen.
Artikel l2
Intrekking van de generieke vrijstelling
De Commissie kan overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 479/92 de bij de onderhavige verordening verleende generieke vrijstelling intrekken, wanneer zij in een bepaald geval vaststelt dat een op grond van artikel 3 of artikel 13, lid 2, van de onderhavige verordening vrijgestelde overeen- komst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging des- alniettemin bepaalde gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met de in artikel 81, lid 3, vervatte voorwaarden of op grond van artikel 82 van het Verdrag veboden zijn, en met name indien
1. in een bepaald vaargebied onvoldoende concurrentie bestaat buiten het kader van de „conference” waarbinnen het con- sortium werkzaam is, dan wel buiten dit consortium;
2. een consortium herhaaldelijk ten aanzien van de in artikel 9 van de onderhavige verordening opgenomen verplichtingen in gebreke blijft;
3. de gedragingen van het consortium gevolgen hebben welke onverenigbaar zijn met artikel 82 van het Verdrag;
4. die gevolgen voortvloeien uit een scheidsrechterlijke beslis- sing.
Artikel l3
Slotbepalingen
1. Verordening (EG) nr. 870/95 wordt ingetrokken met in- gang van 22 april 2000.
2. Artikel 81, lid 1, van het Verdrag is niet van toepassing op overeenkomsten die van kracht zijn op 21 april 2000, welke op dat tijdstip voldoen aan de in Verordening (EEG) nr. 870/95 vervatte voorwaarden voor vrijstelling en waarop de in artikel 7 van die verordening bedoelde verzetprocedure werd toegepast.
3. Een aanmelding die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze Verordening op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 870/95 werd gedaan, waarvoor de periode van zes maanden op 21 april 2000 niet voorbij is, wordt geacht te zijn gedaan op grond van artikel 7 van onderhavige verorde- ning.
4. Deze verordening treedt in werking op 22 april 2000. \ij is van toepassing tot 21 april 2005.